Omgevingsverordening NH2022

Geldend van 13-03-2025 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen opgenomen in het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij in Bijlage 1 anders is bepaald.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving; en

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed; en

    • j.

      werelderfgoed

Artikel 1.3 Oogmerk

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur;

  • b.

    behoud en herstel van de biologische diversiteit; en

  • c.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Hoofdstuk 2 Toedeling van taken en bevoegdheden

Afdeling 2.1 Water

Artikel 2.1 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van de regionale wateren waarvan de zorg op grond van Artikel 2.1 bij reglement is opgedragen aan het waterschap.

Afdeling 2.2 Vaarwegen

Artikel 2.2 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over de taken en bevoegdheden voor de vaarwegen als onderdeel van de regionale verkeersinfrastructuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:

Artikel 2.3 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op een goed functionerend regionaal vaarwegenstelsel, zowel voor beroeps- als recreatievaart.

Artikel 2.4 Toedeling vaarwegbeheer

Artikel 2.5 Toedeling nautisch beheer

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als nautisch beheerder voor:

  • 2.

    Burgemeester en wethouders die op grond van Artikel 2.4, vijfde lid zijn belast met het vaarwegbeheer van een vaarweg zijn aangewezen als nautisch beheerder voor de betreffende scheepvaartweg.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    • a.

      de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - HHNK; en

    • b.

      alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die op grond van Artikel 2.1 in beheer zijn bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    • a.

      de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - AGV; en

    • b.

      alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.


  • 5.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    • a.

      de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Rijnland; en

    • b.

      alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Zaanstad aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Zaanstad.

  • 7.

    In afwijking van het vierde lid zijn burgemeester en wethouders van Aalsmeer aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Aalsmeer.

  • 8.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Castricum aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Castricum.

  • 9.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Uitgeest aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Uitgeest.

  • 10.

    In afwijking van het vierde lid zijn burgemeester en wethouders van Wijdemeren aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Wijdemeren.

  • 11.

    In afwijking van het eerste lid zijn burgemeester en wethouders van Amsterdam aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Amsterdam

Afdeling 2.3 Fauna- en wildbeheer

Paragraaf 2.3.1 Sluiten van de jacht op wildsoorten bij bijzondere weersomstandigheden

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de bevoegdheid van Provinciale Staten als bedoeld in artikel 11.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.7 Toedeling nemen besluit sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden
  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn belast met het nemen van een besluit op grond van artikel 11.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving om de jacht op wildsoorten in de gehele provincie of een gedeelte ervan te sluiten bij bijzondere weersomstandigheden.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen op grond van Artikel 2.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels stellen ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde besluit.

Paragraaf 2.3.2 Faunabeheereenheid

Artikel 2.8 Toepassingsbereik

Deze paragraaf bevat aanvullende regels aan de faunabeheereenheid, zoals bedoeld in artikel 8.1, derde lid, van de Omgevingswet.

Artikel 2.9 Eisen aan de faunabeheereenheid

Aanvullend op de eisen gesteld in artikel 6.1 van het Omgevingsbesluit voldoet de faunabeheereenheid aan de volgende eisen:

  • a.

    bij of krachtens de statuten van de faunabeheereenheid worden de rechten en plichten opgenomen die de bij de faunabeheereenheid aangesloten jachthouders hebben met betrekking tot de uitoefening van de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen;

  • b.

    de binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid gelegen gronden waarop de in de faunabeheereenheid samenwerkende jachthouders gerechtigd zijn tot de jacht:

    • 1.

      hebben een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 7.500 hectare;

    • 2.

      vormen ten minste 75% van de totale oppervlakte van het werkgebied van de faunabeheereenheid; en

    • 3.

      zijn zo veel mogelijk aaneengesloten. het werkgebied van een faunabeheereenheid strekt zich niet uit tot het gebied waarover zich de zorg van een andere faunabeheereenheid uitstrekt.

Artikel 2.10 Werkzaamheden en activiteiten faunabeheereenheden

Een faunabeheereenheid is binnen diens werkgebied verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de achterban van alle in haar bestuur vertegenwoordigde organisaties over ten minste de aan de faunabeheereenheid toekomende bevoegdheden, onderscheidenlijk de aan de faunabeheereenheid toegestane handelingen en actuele regelgevende en ecologische ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer.

Artikel 2.11 Samenstelling faunabeheereenheid
  • 1.

    In het bestuur van de faunabeheereenheid zijn ten minste vertegenwoordigd:

    • a.

      agrariërs;

    • b.

      particuliere grondeigenaren;

    • c.

      verenigingen van jagers; en

    • d.

      minimaal twee maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, werkzaam binnen het werkgebied van de betreffende faunabeheereenheid; en

    • e.

      een deskundige op het gebied van dierenwelzijn en diergedrag.

  • 2.

    De in het eerste lid, onder d, bedoelde maatschappelijke organisaties hebben gezamenlijk minimaal twee zetels in het bestuur van de faunabeheereenheid.

  • 3.

    De voorzitter van de faunabeheereenheid is niet als bestuurslid of werknemer verbonden aan de in het eerste lid genoemde partijen.

Paragraaf 2.3.3 Wildbeheereenheden

Artikel 2.12 Toepassingsbereik

Het werkgebied van een wildbeheereenheid heeft een oppervlakte van tenminste 7.500 hectare.

Artikel 2.13 Minimale oppervlakte wildbeheereenheden

Het werkgebied van een wildbeheereenheid heeft een oppervlakte van tenminste 7.500 hectare.

Artikel 2.14 Samenwerking tussen wildbeheereenheden en terreinbeherende organisaties

Een wildbeheereenheid kan een platform organiseren waarin de relevante in haar werkgebied gelegen terreinbeherende organisaties en grondgebruikers samenkomen om af te stemmen hoe uitvoering van het faunabeheerplan plaatsvindt.

Artikel 2.15 Begrenzing werkgebied wildbeheereenheden
  • 1.

    De begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid wordt door de betreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

  • 2.

    Het werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot een gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.

  • 3.

    Een wildbeheereenheid kan, in afstemming met andere betrokken wildbeheereenheden, de begrenzingen van haar werkgebied wijzigen.

  • 4.

    De betrokken wildbeheereenheden informeren Gedeputeerde Staten schriftelijk indien sprake is van het wijzigen van een begrenzing zoals bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Door tussenkomst van Gedeputeerde Staten van de provincie of provincies waarin het desbetreffende gebied is gelegen wordt de begrenzing van het werkgebied van een wildbeheereenheid bekendgemaakt in het provinciaal blad.

Artikel 2.16 Informatieoverdracht wildbeheereenheden

Het secretariaat van een wildbeheereenheid informeert de leden van de wildbeheereenheid op adequate wijze over de uitvoering van de aan de wildbeheereenheid toegestane activiteiten, feiten en ontwikkelingen op het gebied van faunabeheer.

Hoofdstuk 3 Gereserveerd

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 4 Regels over activiteiten

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift of het doen van een melding en het voldoen aan een informatieplicht zoals bedoeld in dit hoofdstuk, worden de gegevens en bescheiden verstrekt zoals opgenomen in Bijlage 10.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van de te verstrekken gegevens en bescheiden zoals bedoeld in het eerste lid en deze opnemen in Bijlage 10.

Artikel 4.2 Gelijkwaardigheid

(gereserveerd)

Afdeling 4.2 Natuur

Paragraaf 4.2.1 Natura 2000-activiteiten

Artikel 4.3 Toepassingsbereik

Deze paragraaf bevat de aanwijzing van gevallen als bedoeld in artikel 11.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, waarvoor geen omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit is vereist.

Artikel 4.4 Aanwijzing vergunningsvrije gevallen

Als gevallen als bedoeld in artikel 11.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving binnen de werkingsgebieden natura2000 en Natura2000-bufferzone worden aangewezen de activiteiten en categorieën van activiteiten die genoemd zijn in Bijlage 4, tenzij aan deze activiteiten beperkingen zijn gesteld in een door Gedeputeerde Staten vastgesteld beheerplan Natura 2000.

Paragraaf 4.2.2 Schadebestrijding

Artikel 4.5 Toepassingsbereik

​​Deze paragraaf bevat regels die het grondgebruikers mogelijk maken om, wanneer aan de voorwaarden is voldaan, schade die veroorzaakt wordt door een aantal in het wild levende diersoorten te voorkomen en bestrijden.

Artikel 4.6 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het voorkomen en bestrijden van schade.

Artikel 4.7 Vergunningsvrije nestbehandeling vogels

Het verbod in artikel 11.37, eerste lid, onder b en c van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt niet voor het rapen, opzettelijk vernielen, beschadigen of wegnemen van nesten en eieren van de in bijlage 5a aangewezen soorten als wordt voldaan aan de volgende criteria:

Artikel 4.8 Vergunningsvrije directe schadebestrijding
Artikel 4.9 Vergunningsvrije directe schadebestrijding - verjaagactie
  • 1.

    Gedode dieren worden voor het verlaten van het veld opgeruimd.

  • 2.

    Op de gronden waar de verjaagactie plaatsvindt, of op de direct daaraan grenzende gronden of wateren, worden per verjaagactie niet meer dan vier dieren per ingezet geweer gedood.

  • 3.

    Per verjaagactie worden maximaal vijf geweerdragers ingezet.

  • 4.

    Als de te verjagen dieren zijn verdreven, wordt een verjaagactie geacht te zijn beëindigd en vangt een nieuwe verjaagactie aan.

Artikel 4.10 Vergunningsvrije ruimtelijke inrichting of bestendig beheer

Artikel 11.54, eerste lid, onderdeel a en b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, geldt niet voor het vangen en vernielen of beschadigen van de vaste voortplantings- of rustplaatsen van de soorten, genoemd in bijlage 5c bij deze verordening, als de activiteit nodig is:

  • a.

    in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied; of

  • b.

    het bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, drinkwaterleidingen en infiltratiekanalen ten behoeve van drinkwaterproductie, oevers, luchthavens, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer.

Artikel 4.11 Melding en rapportage

Paragraaf 4.2.3 Houtopstanden en herbeplanting

Artikel 4.12 Toepassingsbereik

Deze paragraaf voorziet in provinciale regels die gelden bij het vellen van houtopstanden als bedoeld in de Omgevingswet en is daarnaast mede van toepassing op het vellen van geknotte populieren of wilgen als bedoeld in artikel 11.111, tweede lid, aanhef en onderdeel g, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.13 Oogmerk

Deze paragraaf bevat regels met het oog op:

  • a.

    Het vastleggen van de manier van melding bij het vellen van een houtopstand om uniforme en tijdige meldingen te ontvangen;

  • b.

    Het stellen van eisen die gelden wanneer sprake is van een herplantingsplicht om zo een goede kwaliteit herplant te krijgen;

  • c.

    Het vaststellen welke aandachtspunten Gedeputeerde Staten moeten betrekken bij het eventueel stellen van een maatwerkvoorschrift voor herbeplanting op andere gronden om zo een goed gewogen besluit te nemen; en

  • d.

    Het stellen van voorwaarden waaronder de plicht tot herbeplanting niet geldt om regulier beheer en omvorming naar andere natuurdoeltypen conform provinciale ambities mogelijk te maken.

Artikel 4.14 Melding vellen houtopstand

In artikel 4.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten maatwerkregels kunnen stellen over de specifieke gegevens en bescheiden die moet worden ingediend bij een melding van het vellen van een houtopstand, bedoeld in artikel 11.126 Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.15 Eisen aan herbeplanting
  • 1.

    Van een bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting als bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving is sprake indien:

    • a.

      de oppervlakte van de herbeplanting ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

    • b.

      de aan te brengen herbeplanting kwalitatief en kwantitatief in een redelijke verhouding staat tot de gevelde of anderszins tenietgegane houtopstand;

    • c.

      de te herplanten houtopstand, gelet op lokale ecologische omstandigheden, kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand; en

    • d.

      geen gebruik wordt gemaakt van sierheesters, tuinsoorten, invasieve exotische soorten of andere soorten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten een gevaar vormen voor de natuurlijke biodiversiteit ter plaatse.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid geniet natuurlijke verjonging van de houtopstand bij inheemse soorten waar dat mogelijk is de voorkeur.

  • 3.

    Bij de uitvoering van maatregelen tot herbeplanting geldt dat:

    • a.

      zeer terughoudend gebruik wordt gemaakt van chemische bestrijdingsmiddelen en meststoffen; en

    • b.

      de bodemopbouw zoveel mogelijk intact wordt gehouden.

Artikel 4.16 Uitzondering meldplicht en plicht tot herbeplanting
  • 1.

    Artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving is niet van toepassing op het kappen van bomen voor verjongingsgaten indien deze niet groter zijn dan drie maal de boomhoogte, waarbij de verjongingsgaten een maximum oppervlak hebben van 0,25 hectare en gezamenlijk niet meer oppervlakte beslaan dan 10% van het bosperceel en het kappen maximaal één keer per vier jaar plaats vindt.

  • 2.

    Artikel 11.126 en 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het vrijstellen van oevers van natuurlijke, bestaande vennen over een breedte van 30 meter gerekend vanaf bestaande gemiddelde voorjaarswaterlijn;

    • b.

      het door natuurlijke ontwikkelingen tenietgaan van houtopstanden bij vernatting door natuurlijke processen of vernatting als onderdeel van anti-verdrogingsmaatregelen;

    • c.

      maatregelen die plaatsvinden ter realisatie van het beheertype zoals dat voor de betreffende locatie is opgenomen op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan als bedoeld in artikel 1.3 van de Uitvoeringsregeling Natuur- en Landschapsbeheer Noord-Holland.

Artikel 4.17 Herbeplanting op andere gronden

Paragraaf 4.2.4 Beoordelingsregels milieubelastende activiteit ammoniak en veehouderij

Artikel 4.18 Toepassingsbereik

Deze paragraaf bevat beoordelingsregels in verband met de gevolgen van de emissie van ammoniak op voor verzuring gevoelige gebieden waarmee rekening moet worden gehouden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie, bedoeld in artikel 3.202 van dat besluit, voor zover die activiteit wordt verricht in een dierenverblijf.

Artikel 4.19 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van voor verzuring gevoelige gebieden tegen de gevolgen van de emissie van ammoniak op deze gebieden uit dierenverblijven van veehouderijen.

Artikel 4.20 Weigering nieuwe veehouderij

Een omgevingsvergunning voor het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie, bedoeld in artikel 3.202 van dat besluit, wordt geweigerd, als een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in het werkingsgebied Beoordeling veehouderij en ammoniak.

Artikel 4.21 Uitzonderingen weigering nieuwe veehouderij
  • 1.

    In afwijking van Artikel 4.20 wordt een omgevingsvergunning niet geweigerd met het oog op de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven, indien de veehouderij al was opgericht en onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht onder de werking van een algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer viel, en:

    • a.

      het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan overeenkomstig de betrokken algemene maatregel van bestuur onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht aanwezig mocht zijn;

    • b.

      het aantal dieren van een of meer diercategorieën hoger is dan het aantal, bedoeld onder a, maar de ammoniakemissie niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven die de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht zou mogen veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

    • c.

      de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij een melkrundveehouderij was, van uitsluitend melkrundvee het aantal dieren hoger is dan het aantal bedoeld onder a, en de ammoniakemissie na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee in geval van oprichting zou veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

    • d.

      het aantal schapen of paarden hoger is dan bedoeld onder a;

    • e.

      het aantal dieren dat wordt gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, hoger is dan bedoeld onder a, of;

    • f.

      het aantal dieren dat wordt gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer, hoger is dan bedoeld onder a.

  • 2.

    In afwijking van Artikel 4.20 wordt een omgevingsvergunning eveneens niet geweigerd, indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

Artikel 4.22 Weigering wijziging veehouderij

Een omgevingsvergunning voor een wijziging in het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of een wijziging in het exploiteren van een andere milieubelastende installatie, bedoeld in artikel 3.202 van dat besluit, wordt geweigerd als de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën en een tot de veehouderij behorend dierenverblijf geheel of gedeeltelijk is gelegen in het werkingsgebied Beoordeling veehouderij en ammoniak.

Artikel 4.23 Uitzonderingen weigering wijziging veehouderij
  • 1.

    In afwijking van Artikel 4.22 wordt de omgevingsvergunning niet geweigerd, voor zover:

    • a.

      de ammoniakemissie uit de dierenverblijven na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding:

      • 1.

        zou mogen veroorzaken indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

      • 2.

        op grond van eerder verleende nog geldende vergunningen mocht veroorzaken, indien deze lager is dan de ammoniakemissie, als bedoeld onder 1;

    • b.

      in de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij melkrundvee werd gehouden, de uitbreiding uitsluitend melkrundvee betreft en de ammoniakemissie na uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee zou veroorzaken, indien de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde;

    • c.

      de uitbreiding schapen of paarden betreft;

    • d.

      de uitbreiding dieren betreft die worden gehouden overeenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijn gesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, of;

    • e.

      de uitbreiding dieren betreft die worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.

  • 2.

    Voor het bepalen van de ammoniakemissie uit de dierenverblijven die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen veroorzaken, wordt de ammoniakemissie van de dieren waarvoor eerder omgevingsvergunning is verleend met toepassing van het eerste lid, onder b tot en met e, dan wel Artikel 4.21, eerste lid, onder c tot en met f, niet meegerekend.

Afdeling 4.3 Stiltegebieden

Artikel 4.24 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied kan worden verstoord.

Artikel 4.25 Oogmerk

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van stilte in een gebied. Stilte heeft een positief effect op gezondheid en vergroot de belevingswaarde van landschap en natuur.

Artikel 4.26 Vaststelling stiltegebieden

Als stiltegebied als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet wordt vastgesteld het werkingsgebied Stiltegebieden , bestaande uit de gebieden zoals opgenomen in bijlage 9b .

Artikel 4.27 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.28 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het stiltegebied, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Voor activiteiten in het werkingsgebied Stiltegebieden houdt deze plicht in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen verstoring van het stiltegebied worden getroffen;

    • b.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast; en

    • c.

      geen significante verstoring wordt veroorzaakt.

Artikel 4.29 Verboden activiteit

  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied stiltegebieden vuurwerk te gebruiken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van vuurwerk voor zover dit gebruik noodzakelijk is ter oproeping van personen of ter afwending van dreigend gevaar.

Artikel 4.30 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - gebruik toestellen

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in het werkingsgebied stiltegebieden kan worden verstoord.

  • 2.

    Tot een toestel als bedoeld in het eerste lid behoren in elk geval:

    • a.

      een knalapparaat;

    • b.

      een toestel om geluid voort te brengen, al dan niet gekoppeld aan een versterker, zoals een muziekinstrument, omroepinstallatie, sirene en hoorn;

    • c.

      een motorisch aangedreven werktuig met bijbehorende transportmiddelen, te gebruiken bij seismologisch onderzoek, opsporingsonderzoek naar of ontginning van bodemstoffen;

    • d.

      een modelvliegtuig, modelboot en modelauto, indien deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor; en

    • e.

      een vuurwapen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een toestel:

    • a.

      bij het houden van toezicht op de naleving van publiekrechtelijke regels;

    • b.

      door een persoon met een opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie;

    • c.

      voor de openbare veiligheid, de afwending van dreigend gevaar of in geval van nood;

    • d.

      bij de uitoefening van normale werkzaamheden in het kader van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;

    • e.

      voor de openbare drinkwater- of energievoorziening;

    • f.

      voor de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van infrastructurele werken of telecommunicatiewerken;

    • g.

      ten behoeve van het bouwen of het onderhoud van gebouwen;

    • h.

      ter bescherming, het onderhoud of het beheer van een gebied, inclusief dijkwerkzaamheden; of

    • i.

      voor seismologisch onderzoek en opsporingsonderzoek naar of ontginning van bodemstoffen.

  • 4.

    Het verbod geldt niet bij het gebruik van een knalapparaat indien dit wordt gebruikt voor beheer en schadebestrijding, met dien verstande dat het aantal knallen maximaal drie per uur per gebruiker is. Indien binnen 300 meter nog een knalapparaat in gebruik is, geldt voor deze apparaten gezamenlijk het maximum van totaal vier knallen per uur, waarbij elke gebruiker twee knallen per uur mag produceren.

  • 5.

    Het verbod geldt niet bij gebruik van een toestel als bedoeld in het tweede lid onder a indien dit plaatsvindt in een woning, in of op het bijbehorende erf of tuin van een woning, dan wel een ander bij die woning behorend gebouw, mits het geluidsniveau op een afstand van 50 meter vanaf de activiteit minder dan LAeq,1h = 35 dB(A) bedraagt.

  • 6.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een vuurwapen indien dit wordt gebruikt:

    • a.

      ingeval het een noodseinmiddel betreft: ingeval van nood; of

    • b.

      ter uitvoering van een jachtgeweeractiviteit.

Artikel 4.31 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - gebruik motorvoertuig

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een motorvoertuig te gebruiken buiten:

    • a.

      de openbare weg;

    • b.

      voor bestemmingsverkeer openstaande wegen; en

    • c.

      andere locaties met de functie “Verkeer”.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een motorvoertuig:

    • a.

      zonder verbrandings- of explosiemotor of dat elektrisch wordt aangedreven;

    • b.

      bij het houden van toezicht op de naleving van publiekrechtelijke regels;

    • c.

      door een persoon met een opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie;

    • d.

      voor de openbare veiligheid of de afwending van dreigend gevaar;

    • e.

      voor het vervoer van een mindervalide in een gehandicaptenvoertuig als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen;

    • f.

      bij de uitoefening van normale werkzaamheden in het kader van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;

    • g.

      voor de openbare drinkwater- of energievoorziening;

    • h.

      voor de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van infrastructurele werken of telecommunicatiewerken;

    • i.

      ten behoeve van het bouwen of het onderhoud van gebouwen;

    • j.

      ter bescherming, het onderhoud of het beheer van een gebied, inclusief dijkwerkzaamheden; of

    • k.

      voor seismologisch onderzoek en opsporingsonderzoek naar of ontginning van bodemstoffen.

Artikel 4.32 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - toertocht motorvoertuigen

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een toertocht voor motorvoertuigen te houden of daaraan deel te nemen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor een toertocht met elektrisch aangedreven motorvoertuigen.

Artikel 4.33 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - waterscooter en snel varen met een vaartuig

  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning:

    • a.

      met een waterscooter, jetski, of daarmee vergelijkbaar watersporttoestel te varen; of

    • b.

      met een vaartuig sneller te varen dan 9 km per uur, met dien verstande dat in het stiltegebied Waddenzee niet sneller mag worden gevaren dan 20 km per uur.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het gebruik van een vaartuig:

    • a.

      zonder verbrandings- of explosiemotor of dat elektrisch wordt aangedreven;

    • b.

      bij het houden van toezicht op de naleving van publiekrechtelijke regels;

    • c.

      door een persoon met een opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie; of

    • d.

      voor de openbare veiligheid of de afwending van dreigend gevaar.

Artikel 4.34 Omgevingsvergunningplichtige overige stilteverstorende activiteiten

Het is in het werkingsgebied stiltegebieden verboden zonder omgevingsvergunning een andere stilteverstorende activiteit dan bedoeld in de Artikel 4.30 tot en met Artikel 4.33 te verrichten.

Artikel 4.35 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in de Artikel 4.30 tot en met Artikel 4.34 kan slechts worden verleend indien de volgende belangen zich daar niet tegen verzetten:

    • a.

      het belang om de natuurlijke geluiden in het werkingsgebied stiltegebieden te ervaren; en

    • b.

      het belang van de natuurlijke rust in het werkingsgebied stiltegebieden.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt in elk geval getoetst aan de volgende criteria:

    • a.

      nut en noodzaak;

    • b.

      plaats van de activiteit;

    • c.

      mate van verstoring; en

    • d.

      tijdsduur en periode waarbinnen de activiteit zich afspeelt.

  • 3.

    Het aantal activiteiten waarvoor per stiltegebied per kalenderjaar omgevingsvergunningen kunnen worden verleend is maximaal 12, elk met een tijdsduur van maximaal 24 uur.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen op grond van Artikel 4.3 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in het derde lid.

  • 5.

    De omgevingsvergunning kan worden ingetrokken indien het belang van de heersende natuurlijke rust in het stiltegebied dat vereist.

Artikel 4.36 Instructieregel omgevingsvergunning en maatwerkvoorschrift milieubelastende activiteit

Artikel 6.67 is van overeenkomstige toepassing op:

  • a.

    het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • b.

    het stellen van maatwerkvoorschriften over milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 2.13 van het Besluit aciviteiten leefomgeving.

Artikel 4.37 Plaatsing aanduiding stiltegebieden

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken de begrenzing van stiltegebieden op uniforme wijze kenbaar door een daartoe strekkende aanduiding ter plaatse.

  • 2.

    De aanduidingen worden geplaatst langs alle verharde openbare wegen en vaarwegen die tot het stiltegebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van het gebied.

  • 3.

    Bijlage 9a bij deze verordening bevat het model voor de aanduiding.

Afdeling 4.4 Bescherming waterwinning

Paragraaf 4.4.1 Algemeen

Artikel 4.38 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en waterwingebieden.

Artikel 4.39 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op de bescherming van waterwinning.

Artikel 4.40 Aanwijzing beschermingsgebieden
  • 1.

    Als beschermingsgebieden worden aangewezen het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied en het werkingsgebied Waterwingebied.

  • 2.

    Het betrokken drinkwaterbedrijf plaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die toegang geven tot een grondwaterbeschermingsgebied, dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grenzen van het gebied, borden waarvan een model is vastgesteld in bijlage 3a.

Artikel 4.41 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.42 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de bescherming van het grondwater in verband met de winning daarvan voor menselijke consumptie, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Degene die een activiteit verricht of doet verrichten waarbij zich een ongewoon voorval voordoet, informeert terstond Gedeputeerde Staten en de directeur van het drinkwaterbedrijf.

Paragraaf 4.4.2 Grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 4.43 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden.

Artikel 4.44 Verboden activiteiten

Het is verboden de volgende activiteiten te verrichten in grondwaterbeschermingsgebieden:

  • a.

    het winnen van mergel, zand of grind, kalkzandsteen, kalk, steenkolen, turf of andere delfstoffen;

  • b.

    het opslaan, overslaan of bewerken van steenkool, ertsen of derivaten van ertsen;

  • c.

    het vervaardigen van ruw ijzer, ruw staal, of primaire non-ferro metalen;

  • d.

    het vervaardigen van cokes uit steenkool;

  • e.

    het opslaan, overslaan, verbranden of op andere wijze verwijderen van afvalstoffen;

  • f.

    vervallen

  • g.

    het storten of het anderszins op of in de bodem brengen van afvalstoffen;

  • h.

    het vervaardigen, onderhouden of repareren van schepen of het behandelen van de oppervlakte van schepen;

  • i.

    het afleveren van vloeibare brandstoffen voor motorvoertuigen voor het wegverkeer of de scheepvaart;

  • j.

    het opslaan van vloeibare brandstoffen, afgewerkte olie, gevaarlijke stoffen, CMR-stoffen of andere bodembelastende stoffen in ondergrondse opslagtanks;

  • k.

    het reinigen van tankschepen;

  • l.

    het inwendig reinigen van mobiele tanks, tankwagens, tankcontainers of bulkcontainers;

  • m.

    het bieden van gelegenheid voor het afmeren van pleziervaartuigen waarbij afgewerkte olie, bilgewater, huishoudelijk afvalwater of andere afvalstoffen worden opgeslagen;

  • n.

    het exploiteren van zuiveringstechnische werken en bedrijfsafvalwaterzuiveringen;

  • o.

    het vissen of het kweken van siervis of consumptievis in een bassin dat in contact staat met bodem, grondwater of oppervlaktewater;

  • p.

    het behandelen van de oppervlakte van metalen of kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procedé of het aanbrengen van gesmolten metaal waarbij de gebruikte behandelingsbaden direct in of op de bodem zijn geplaatst;

  • q.

    het exploiteren van schietbanen in de open lucht zonder gebruikmaking van kogelvangers, met vuurwapens of wapens werkend met luchtdruk of gasdruk;

  • r.

    het winnen van aardolie of aardgas;

  • s.

    het bewerken van splijt- en kweekstoffen;

  • t.

    het parkeren van vervoerseenheden, waaronder in ieder geval begrepen voertuigen, opleggers dan wel containers, met gevaarlijke stoffen;

  • u.

    het gebruiken van bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voertuigen of vaartuigen in wedstrijdverband of voor recreatieve doeleinden in de open lucht.

Artikel 4.45 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - boorputten
  • 1.

    Het is in het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied verboden zonder omgevingsvergunning boorputten op te richten of te hebben.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      boorputten voor de openbare drinkwatervoorziening;

    • b.

      boorputten voor het onderzoeken of saneren van de bodem in het kader van paragraaf 3.2.23 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      tijdelijke bronbemaling ten behoeve van de uitvoering van werken, mits de BRL SIKB 2100 en protocol 2101 in acht wordt genomen;

    • d.

      boorputten voor de levering van bluswater in het geval van een calamiteit; en

    • e.

      boorputten voor de controle van de grondwaterstand;

    mits scheidende lagen rond de buis of buizen in de boorput worden hersteld.

  • 3.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.46 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - grond- of funderingswerken
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor graafwerkzaamheden en het inbrengen van palen indien wordt voldaan aan de volgende algemene voorschriften:

    • a.

      bij graafwerkzaamheden: indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot ten minste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken; of

    • b.

      voor het inbrengen van palen: indien geen palen met verbrede voet worden gebruikt.

  • 3.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.47 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - buisleidingen
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning een buisleiding voor transport van vloeistoffen of gassen te leggen of te hebben, die de bodem kunnen verontreinigen

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor het leggen van rioleringsbuizen.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.48 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - afstromend water
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning afstromend water op of in de bodem te lozen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het lozen vanaf bouwwerken, wegen en parkeerplaatsen indien geen risico voor verontreiniging van het grondwater bestaat.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor aanvang van de aanleg van het bouwwerk, de weg of de parkeerplaats te melden aan Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    Het is verboden afstromend water via diepinfiltratie in het grondwater te lozen.

Artikel 4.49 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - begraafplaats/uitstrooiveld
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning een begraafplaats of uitstrooiveld als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats aan te leggen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor het uitbreiden van een bestaande begraafplaats of een bestaand uitstrooiveld.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.50 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - energietoevoeging en -onttrekking

Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning werken tot stand te brengen of activiteiten te verrichten waardoor direct of indirect warmte of koude aan de bodem wordt onttrokken of toegevoegd.

Artikel 4.51 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - verontreinigde grond en baggerspecie
  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning verontreinigde grond en baggerspecie toe te passen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor het toepassen van verontreinigde grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit minimaal zo goed is als de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin te melden aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.52 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1.

    De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid van de artikelen Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 kan worden verleend, indien:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      er sprake is van een verwaarloosbaar bodemrisico.

  • 2.

    Het bevoegd gezag stelt het drinkwaterbedrijf in de gelegenheid advies uit te brengen naar aanleiding van de aanvraag om omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.53 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een vergunning als bedoeld in deze paragraaf worden verbonden over Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze paragraaf kan worden verbonden.

Paragraaf 4.4.3 Waterwingebieden

Artikel 4.54 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over activiteiten in waterwingebieden.

Artikel 4.55 Verboden activiteiten
  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied waterwingebied de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het toepassen of aanwezig hebben van een voor de bodem schadelijke of potentieel schadelijke stof;

    • c.

      het op of in de bodem oprichten van een constructie of werk van welke aard dan ook als daarmee verspreiding of lozing van een schadelijke of potentieel schadelijke stof in de bodem kan optreden of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan; en

    • d.

      het tot stand brengen van werken of het verrichten van handelingen waardoor direct of indirect warmte of koude aan de bodem wordt onttrokken of toegevoegd.


  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het op of in de bodem toepassen van bouwstoffen indien daarmee geen verspreiding of lozing van een schadelijke of potentieel schadelijke stof in de bodem kan optreden of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan;

    • b.

      het graven in de bodem als bedoeld in artikel 3.48d en artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving indien daarmee geen verspreiding of lozing van een schadelijke of potentieel schadelijke stof in de bodem kan optreden of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan. Artikel 4.46, tweede lid, aanhef en onder a, geldt voor deze activiteit onverkort;

    • c.

      het hebben of gebruiken van geringe hoeveelheden van hetgeen is bedoeld in het eerste lid, onder b anders dan gewasbeschermingsmiddelen of biociden, bij woningen en andere gebouwen, die dienen of hebben gediend voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits de stof wordt bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende is beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

    • d.

      het op of in de bodem toepassen van grond of baggerspecie indien de kwaliteit minimaal zo goed is als de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem;

    • e.

      de eigenaar of exploitant van een drinkwaterbedrijf, indien de betreffende activiteit of gedraging noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • 3.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onder a, b en d, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

Afdeling 4.5 Ontgrondingen

Artikel 4.56 Toepassingsbereik

Deze afdeling regelt de gevallen waarin in afwijking van artikel 16.7 van het Besluit activiteiten leefomgeving geen omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit nodig is.

Artikel 4.57 Oogmerk

Deze afdeling stelt regels met het oog op de doelmatige uitvoering van ontgrondingsactiviteiten.

Artikel 4.58 Aanwijzing vergunningsvrije gevallen

  • 1.

    In het werkingsgebied ontgrondingen geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, in afwijking van artikel 16.7, onder a, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.7, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, als niet meer dan 10.000 m3 wordt ontgraven.

  • 2.

    In het werkingsgebied ontgrondingen geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, in aanvulling op artikel 16.7, onder g, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet voor zover het gaat om het aanleggen, veranderen of verwijderen van een haven, industrieterrein, bouwterrein, sportterrein, park of plantsoen.

Afdeling 4.6 Gesloten stortplaatsen

Artikel 4.59 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over activiteiten in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats binnen het werkingsgebied stortplaatsen Wet milieubeheer en het werkingsgebied beschermingszone stortplaatsen Wet milieubeheer .

Artikel 4.60 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de bescherming van het milieu tegen mogelijk nadelige gevolgen;

  • b.

    de goede uitvoering van de zorg voor gesloten stortplaatsen als bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer, waaronder:

    • 1.

      de bereikbaarheid van benodigde voorzieningen te garanderen;

    • 2.

      te voorkomen dat de werking van de voorzieningen nadelig wordt beïnvloed; en

    • 3.

      te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.61 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.62 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten - stortplaatsen

  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied stortplaatsen Wet milieubeheer zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      werken te maken, te wijzigen of te behouden;

    • b.

      zich te ontdoen van stoffen, mengsels of voorwerpen; of

    • c.

      andere dan de onder a of b bedoelde activiteiten te verrichten als die activiteiten de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, kunnen belemmeren of de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2.

    Onder activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder a, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      bouwactiviteiten voor werken en kunstwerken; en

    • b.

      civieltechnische werken, waaronder grondverzet, boringen, en aanbrengen van grondkerende constructies.

  • 3.

    Onder activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder b, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het plaatsen van een container; en

    • b.

      het deponeren van een partij grond.

  • 4.

    Onder activiteiten bedoeld in het eerste lid, onder c, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het verrichten van milieubelastende activiteiten dan wel de wijziging daarvan;

    • b.

      grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter of waterbodembewerkingen;

    • c.

      het onttrekken of inbrengen van grondwater of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand;

    • d.

      het betreden met voertuigen; en

    • e.

      het ankeren van schepen.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

  • 6.

    Bij de aanvraag worden de algemene en specifieke gegevens en bescheiden verstrekt, zoals opgenomen in Bijlage 10.

Artikel 4.63 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten - beschermingszone

  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied beschermingszone stortplaatsen Wet milieubeheer zonder omgevingsvergunning activiteiten te verrichten als die activiteiten de uitvoering en werking van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kunnen belemmeren of de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2.

    Onder de activiteiten bedoeld in het eerste lid worden in ieder geval begrepen: onttrekken of inbrengen van grondwater of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand welke enig effect kan hebben op de belangen zoals genoemd in Artikel 4.60.

  • 3.

    Bij de aanvraag worden de algemene en specifieke gegevens en bescheiden verstrekt, zoals opgenomen in Bijlage 10.

Artikel 4.64 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.62 en Artikel 4.63 wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de in Artikel 4.60 genoemde belangen.

Artikel 4.65 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in Artikel 4.62 en Artikel 4.63 kunnen voorschriften worden verbonden over:

  • a.

    de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen;

  • b.

    het voorkomen dat de werking van de nazorgvoorzieningen nadelig wordt beïnvloed; en

  • c.

    het voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

Artikel 4.66 Informatieplicht ongewoon voorval

  • 1.

    Gedeputeerde Staten worden door een ieder onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval in het werkingsgebied stortplaatsen Wet milieubeheer.

  • 2.

    Zodra gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid bekend zijn, worden deze verstrekt aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.67 Uitsluitend recht Afvalzorg Bodemservice B.V.

  • 1.

    Afvalzorg Bodemservice B.V. geniet een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 2.24, onderdeel a, van de Aanbestedingswet 2012 met betrekking tot de uitvoering van nazorgmaatregelen ter zake van op of na 1 september 1996 gesloten stortplaatsen.

  • 2.

    Na afgifte van een verklaring van Gedeputeerde Staten tot sluiting van een stortplaats als bedoeld in de wet wordt de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van de nazorgmaatregelen van deze stortplaats. Deze nazorgmaatregelen worden onder voorwaarden opgedragen aan Afvalzorg Bodemservice B.V.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de baggerstortplaats Amerikahaven te Amsterdam.

Afdeling 4.7 Vervallen

Artikel 4.68 Vervallen

Vervallen

Artikel 4.69 Vervallen

Vervallen

Artikel 4.70 Vervallen

Vervallen

Artikel 4.71 Vervallen

Vervallen

Artikel 4.72 Vervallen

Vervallen

Afdeling 4.8 Vaarwegen

Artikel 4.73 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling gaat over activiteiten in het beperkingengebied aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - rechtstreeks werkende regel waarvan het vaarwegbeheer door Gedeputeerde Staten wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten door of in opdracht van Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.74 Oogmerk

  • 1.

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de instandhouding, de bruikbaarheid en bescherming van de vaarwegen.

  • 2.

    Taken en bevoegdheden op grond van deze afdeling kunnen ook worden uitgeoefend met het oog op de volgende belangen in het gebied waar de vaarweg is gelegen:

    • a.

      het beschermen van landschappelijke en aardkundige waarden; en

    • b.

      de natuurbescherming.

Artikel 4.75 Normadressaat

Aan de regels in deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over die activiteit.

Artikel 4.76 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een vaarweg verricht en redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in Artikel 4.74, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    De zorgplicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      geen stoffen of voorwerpen in het beperkingengebied worden gebracht die schade toebrengen aan de vaarweg of het veilig en doelmatig gebruik van de vaarweg;

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om hinder voor het scheepvaartverkeer te voorkomen; en

    • c.

      houtgewas, bomen of takken van bomen worden geplaatst of onderhouden zodat deze geen hinder voor het scheepvaartverkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 4.77 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een vaarweg de volgende activiteiten te verrichten in het beperkingengebied met betrekking tot die vaarweg:

    • a.

      een andere vaarweg op deze vaarwegen aan te sluiten;

    • b.

      een vaarweg te verleggen, te versmallen, de diepte te wijzigen of op andere wijze te veranderen dan wel buiten gebruik te stellen; of

    • c.

      een werk boven, op, in, over, onder of langs een vaarweg te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten met betrekking tot een vaarweg door op, in, over, onder of langs een vaarweg vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen of deze te laten staan of liggen.

Artikel 4.78 Specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning

Bij de aanvraag omgevingsvergunning worden de algemene en specifieke gegevens en bescheiden verstrekt, zoals opgenomen in Bijlage 10.

Artikel 4.79 Vervallen

Vervallen

Artikel 4.80 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met de belangen, bedoeld in Artikel 4.74, eerste lid.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan worden geweigerd als verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met de belangen, bedoeld in Artikel 4.74, tweede lid.

Artikel 4.81 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning wordt in elk geval het voorschrift verbonden dat de vergunninghouder:

  • a.

    verplicht is de vergunde activiteiten te onderhouden; en

  • b.

    bij het onderhoud de aanwijzingen van Gedeputeerde Staten opvolgt.

Artikel 4.82 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze afdeling worden verbonden.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden verbonden.

  • 3.

    Op het stellen van een maatwerkvoorschrift is de beoordelingsregel van Artikel 4.80 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.83 Informatieplicht ongewoon voorval

  • 1.

    Gedeputeerde Staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid bekend zijn, worden deze verstrekt aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 4.84 Onderhoudsplicht

Een onderhoudsplichtige (vaarwegen) van een oever (vaarweg) langs een vaarweg houdt deze stevig en passend in de omgeving zodat deze in goede staat is.

Afdeling 4.9 Provinciale wegen

Artikel 4.85 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling gaat over activiteiten met betrekking tot wegen in beheer van de provincie in het beperkingengebied aangeduid als werkingsgebied Beperkingengebied provinciale wegen .

  • 2.

    Deze afdeling geldt niet voor activiteiten door of namens de wegbeheerder in het kader van de aanleg, de wijziging of het beheer van een weg of de regeling van het verkeer over die weg.

Artikel 4.86 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op:

  • a.

    het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale infrastructuur overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer; en

  • b.

    het beschermen van de provinciale infrastructuur, met inbegrip van het belang van het wegbeheer, onderhoud of de wijziging daarvan.

Artikel 4.87 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.88 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een weg in beheer bij de provincie verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de infrastructuur verontreinigt, verandert of beschadigt, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in Artikel 4.86, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale infrastructuur wordt verzekerd;

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1 van de Omgevingswet; en

    • c.

      houtgewas, bomen of takken van bomen zodanig worden geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 4.89 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied beperkingengebied provinciale wegen zonder omgevingsvergunning een beperkingenactiviteit te verrichten door:

    • a.

      een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, waaronder het aansluiten van een weg op een provinciale weg;

    • b.

      een uitweg op een provinciale weg te maken, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • c.

      het gebruik van een uitweg op een provinciale weg te intensiveren, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de verandering niet leidt tot een groter risico voor de verkeersveiligheid;

    • d.

      aanduidingen of licht- of geluidgevende voorzieningen in welke vorm dan ook te hebben, plaatsen of te wijzigen, anders dan in het kader van een veilig gebruik van de weg;

    • e.

      handelsreclame of strokenborden in welke vorm dan ook te hebben, plaatsen of wijzigen; 

    • f.

      werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen; 

    • g.

      stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen, neer te leggen of te laten staan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen en hebben van een gedenkteken langs de weg.

Artikel 4.90 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als:

    • a.

      verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met het veilig en doelmatig gebruik van provinciale infrastructuur overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer;

    • b.

      verlening van de omgevingsvergunning in strijd is met het belang van de bescherming van de provinciale infrastructuur, met inbegrip van wegbeheer en wegonderhoud; of

    • c.

      de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe uitweg op een provinciale weg.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning worden verleend, als:

    • a.

      de uitweg ontsluit op een gebiedsontsluitingsweg of een erftoegangsweg;

    • b.

      er geen andere uitwegmogelijkheid beschikbaar is dan wel er sprake is van een groot openbaar belang waarbij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en de uitweg aantoonbaar zo verkeersveilig mogelijk is;

    • c.

      verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met de belangen, bedoeld in Artikel 4.86; en

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op de eerste uitweg van het perceel of een tweede uitweg, als deze bijdraagt aan een verbetering van de verkeersveiligheid.

Artikel 4.91 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning wordt in elk geval het voorschrift verbonden dat de vergunninghouder:

  • a.

    verplicht is de vergunde activiteiten te onderhouden; en

  • b.

    bij het onderhoud de aanwijzingen van Gedeputeerde Staten opvolgt.

Artikel 4.92 Melding gedenktekens

Het is verboden in het werkingsgebied Beperkingengebied provinciale wegen een gedenkteken te plaatsen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Artikel 4.93 Algemene regels gedenktekens

  • 1.

    Met het oog op het veilige gebruik van de provinciale weg wordt een gedenkteken niet aan wegmeubilair vastgemaakt.

  • 2.

    Een gedenkteken neemt niet meer dan 1 m2 grond in beslag.

  • 3.

    Een gedenkteken wordt uiterlijk 10 jaar na de datum van de melding verwijderd.

Artikel 4.94 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze paragraaf worden verbonden over Artikel 4.88 en Artikel 4.93.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van Artikel 4.93.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in deze paragraaf kan worden verbonden.

  • 4.

    Op het stellen van een maatwerkvoorschrift is de beoordelingsregel van Artikel 4.90 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.95 Informatieplicht ongewoon voorval

  • 1.

    Gedeputeerde Staten wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Zodra gegevens en bescheiden betreffende het ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid bekend zijn, worden deze verstrekt aan Gedeputeerde Staten.

Afdeling 4.10 Regionale luchthavens

Paragraaf 4.10.1 Algemeen

Artikel 4.96 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het luchthavengebied en het beperkingengebied van luchthavens van regionale betekenis met een luchthavenbesluit als bedoeld in afdeling 8.3.2 van de Wet luchtvaart.

Artikel 4.97 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op het bieden van voldoende faciliteiten voor klein zakelijk vliegverkeer en helikopters, het bieden van voldoende faciliteiten aan de recreatieve functie van luchtvaart en in samenhang hiermee het in stand houden van een duurzame, gezonde en veilige leefomgeving.

Paragraaf 4.10.2 Luchthaven Hilversum

Artikel 4.98 Luchthavengebied Luchthaven Hilversum
Artikel 4.99 Gebruik Luchthaven Hilversum

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied Luchthaven Hilversum, als bedoeld in Artikel 4.98, gelden de volgende regels:

  • a.

    De luchthavenexploitant is Stichting Vliegveld Hilversum of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven luchthavenluchtverkeer toe zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt luchthaven niet leidt tot een overschrijding van een grenswaarde, zoals opgenomen in deze tabel:

Baan

Baankop

X-coördinaat

Y-coördinaat

Grenswaarden enkel vliegtuigen met vaste vleugel in handhavingspunten

Grenswaarden vliegtuigen en helikopters samen in handhavingspunten

07/25

07

138.081

466.988

57,43 dB(A) Lden

57,75 dB(A) Lden

 

25

138.833

467.261

52,96 dB(A) Lden

54,65 dB(A) Lden

13/31

13

138.008

467.168

52,62 dB(A) Lden

53,54 dB(A) Lden

 

31

138.781

466.650

53,74 dB(A) Lden

53,90 dB(A) Lden

18/36

18

138.647

467.528

53,04 dB(A) Lden

53,78 dB(A) Lden

 

36

138.653

466.596

54,19 dB(A) Lden

54,68 dB(A) Lden

  • c.

    Voor het luchthavenluchtverkeer gelden de volgende regels:

    • 1.

      op de luchthaven is uitsluitend burgerluchtverkeer toegestaan, waarbij incidenteel gebruik door militaire vliegtuigen ook is toegestaan;

    • 2.

      op de luchthaven zijn luchtvaartuigen met een maximum startgewicht van 6.000 kg toegestaan;

    • 3.

      op de luchthaven zijn per gebruiksjaar maximaal 2.000 bewegingen met helikopters met een maximum startgewicht van 6.000 kg toegestaan;

    • 4.

      het is toegestaan, na toestemming van de havenmeester, om de luchthaven incidenteel te doen gebruiken door helikopters met een maximaal startgewicht van groter dan 6.000 kg;

    • 5.

      het gebruik van de luchthaven vindt plaats overeenkomstig de zichtvliegvoorschriften, bedoeld in deel 5 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening EU 923/2012 onder SERA.5005, binnen de daglichtperiode;

    • 6.

      het is de luchthavenexploitant toegestaan om het luchthavengebied te doen of te laten gebruiken 24 uur per dag voor het uitvoeren van helikoptervluchten van maatschappelijk belang alsmede voor het uitvoeren van daarmee verband houdende vluchten gericht op het innemen van brandstof. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

      • I.

        uitgevoerde vluchten worden meegeteld in de berekening van geluidsbelasting;

      • II.

        uitgevoerde vluchten worden niet meegeteld bij het aantal vliegbewegingen als bedoeld onder c; en

      • III.

        de luchthavenexploitant draagt zorg voor sluitende afspraken met de helikopter-operator over het veilig gebruik van de luchthaven buiten de daglichtperiode.

    • 7.

      het uitvoeren van circuitvluchten ten behoeve van het oefenen of het lesgeven in starten of landen en het uitvoeren van oefennaderingen met luchtvaartuigen, is verboden:

      • I.

        op werkdagen vóór 08.00 uur;

      • II.

        op zaterdagen vóór 08.00 uur en na 16.00 uur; en

      • III.

        op zon- en erkende feestdagen vóór 11.00 uur en na 16.00 uur.

    • 8.

      het uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen met het doel valschermspringen te laten beoefenen is verboden:

      • I.

        op werkdagen vóór 08.00 uur;

      • II.

        op zaterdagen vóór 08.00 uur en na 18.00 uur, waarbij geldt dat vluchten na 18.00 uur wel zijn toegestaan, voor zover de frequentie na dat tijdstip die van vier vliegtuigbewegingen per kwartier niet te boven gaat en hoogte wordt gewonnen buiten gebieden met aaneengesloten bebouwing; en

      • III.

        op zon- en erkende feestdagen vóór 11.00 uur en na 18.00 uur.

    • 9.

      het uitvoeren van rondvluchten met luchtvaartuigen is verboden:

      • I.

        op werkdagen vóór 08.00 uur;

      • II.

        op zaterdagen vóór 08.00 uur en na 19.00 uur; en

      • III.

        op zon- en erkende feestdagen vóór 11.00 uur en na 19.00 uur.

    • 10.

      sub 7 tot en met 9 zijn niet van toepassing voor het uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen, waarvan de voortgebrachte hoeveelheid geluid, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 6 van bijlage 16, volume I, bij de Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, minder dan 60 dB(A) bedraagt;

    • 11.

      sub 7 tot en met 9 zijn niet van toepassing voor het uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen, waarvan de voortgebrachte hoeveelheid geluid, vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 10 van bijlage 16, volume I, bij deVerdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, minder dan 66 dB(A) bedraagt.

    • 12.

      binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 4.100 Beperkingengebieden Luchthaven Hilversum

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied luchthavengebied luchthaven Hilversum:

afbeelding binnen de regeling

Paragraaf 4.10.3 Luchthaven Texel

Artikel 4.101 Luchthavengebied luchthaven Texel
Artikel 4.102 Gebruik Luchthaven Texel

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied luchthaven Texel als bedoeld in Artikel 4.101 gelden de volgende regels:

  • a.

    Luchthavenexploitant is Texel Airport NV of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven luchthavenluchtverkeer toe zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt luchthaven niet leidt tot een overschrijding van een grenswaarde, zoals opgenomen in deze tabel:

Baan

Baanlengte

Baankop

Coordinaten X handhavingspunten

Coordinaten Y handhavingspunten

Grenswaarden

04-22

1.109m

04

117.403

569.549

63,0 dB(A) Lden

 
 

22

118.166

570.612

63,7 dB(A) Lden

13-31

622m

13

117.238

569.868

50,3 dB(A) Lden

 
 

31

117.905

569.390

50,3 dB(A) Lden

  • c.

    Voor het luchthavenluchtverkeer gelden de volgende regels:

    • 1.

      op de luchthaven is uitsluitend burgerluchtverkeer toegestaan.

    • 2.

      in afwijking van regel 1 zijn op de luchthaven per gebruiksjaar maximaal 100 vliegbewegingen met militaire vliegtuigen en militaire helikopters toegestaan;

    • 3.

      de havenmeester dient vooraf toestemming te verlenen voor het gebruik van het luchthavengebied voor zweefvliegtuigen;

    • 4.

      het gebruik van de luchthaven vindt plaats overeenkomstig de zichtvliegvoorschriften, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 3, van het Luchtverkeersreglement, binnen de daglichtperiode, en overeenkomstig de instrumentvliegvoorschriften, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 4, van het Luchtverkeersreglement, tussen 07.00 en 21.00 uur plaatselijke tijd, voor zover deze periode buiten de uniforme daglichtperiode valt, uitsluitend voor het landen en opstijgen van helikopters die zijn uitgerust met blindvlieginstrumenten, met dien verstande dat dit geen les- en oefenvluchten zijn;

    • 5.

      het is de luchthavenexploitant toegestaan om het luchthavengebied te doen of te laten gebruiken 24 uur per dag voor het uitvoeren van helikoptervluchten van maatschappelijk belang alsmede voor het uitvoeren van daarmee verband houdende vluchten gericht op het innemen van brandstof. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

      • I.

        uitgevoerde vluchten worden meegeteld in de berekening van geluidsbelasting; en

      • II.

        de luchthavenexploitant draagt zorg voor sluitende afspraken met de helikopter-operator over het veilig gebruik van de luchthaven buiten de daglichtperiode.

    • 6.

      binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

  • d.

    Voor het overige gebruik van de luchthaven gelden de volgende regels:

    • 1.

      de hoogte van de te gebruiken werk- en voertuigen, alsmede eventueel te plaatsen opstallen, beplantingen of anderszins, mag de betreffende door ICAO aangegeven hindernisvrije vlakken niet te boven gaan;

    • 2.

      alvorens het gebied rondom de VDF-pijler wordt betreden dient contact te worden opgenomen met de Luchtverkeersleiding Nederland te Schiphol in verband met de werking van de ter plaatse aanwezige VDF-pijler;

    • 3.

      indien bij of in de onmiddellijke omgeving van LVNL-kabels ten behoeve van de luchtvaarthulp- en/of communicatiemiddelen werkzaamheden worden uitgevoerd, dient tijdig overleg plaats te vinden met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Directie Luchtvaart, afdeling Luchtvaartveiligheid.

Artikel 4.103 Beperkingengebieden luchthaven Texel

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied luchthavengebied luchthaven Texel:

afbeelding binnen de regeling

Paragraaf 4.10.4 Luchthaven Loodswezen IJmuiden

Artikel 4.104 Luchthavengebied Loodswezen IJmuiden
Artikel 4.105 Gebruik Luchthaven Loodswezen IJmuiden

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied Loodswezen IJmuiden als bedoeld in Artikel 4.104 gelden de volgende regels:

  • a.

    De luchthavenexploitant is het Nederlands Loodswezen B.V. of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven luchthavenluchtverkeer toe zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt luchthaven niet leidt tot een overschrijding van een grenswaarde, zoals opgenomen in deze tabel:

Handhavingspunt

X

Y

Grenswaarde

Oost

101158

498328

68,1 dB(A) Lden

West

100961

498289

68,1 dB(A) Lden

  • c.

    voor het luchthavenluchtverkeer gelden de volgende regels:

  • d.

    op de luchthaven zijn uitsluitend helikopters die worden ingezet voor het beloodsen van zeeschepen toegestaan, waarbij geldt dat incidenteel gebruik door niet-commerciële, niet-particuliere helikopters, na toestemming van de exploitant, is toegestaan;

  • e.

    het gebruik van de luchthaven vindt voor dagoperaties plaats zonder beperkingen;

  • f.

    het gebruik van de luchthaven vindt voor nachtoperaties plaats onder VMC (Visual Meteorological Conditions) en onder de voorwaarden gesteld bij de ontheffing van het VFR (Visual Flight Rules) vliegverbod bij nacht;

  • g.

    de luchthavenexploitant staat geen starts en landingen toe indien het in bedrijf zijn van een of meer windturbines van “Windpark Spuisluis” gelet op de windsnelheid en windrichting een risico vormt voor een veilige vluchtuitvoering;

  • h.

    binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 4.106 Beperkingengebieden Luchthaven Loodswezen IJmuiden

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied Luchthavengebied Loodswezen IJmuiden:

afbeelding binnen de regeling

Paragraaf 4.10.5 Luchthaven Amsterdam Heliport

Artikel 4.107 Luchthavengebied Amsterdam Heliport
Artikel 4.108 Gebruik Amsterdam Heliport

Ter plaatse van het werkingsgebied Luchthavengebied luchthaven Amsterdam Heliport als bedoeld in Artikel 4.107 gelden de volgende regels:

  • a.

    De luchthavenexploitant is Amsterdam Heliport B.V. of diens rechtsopvolger.

  • b.

    De luchthavenexploitant laat op de luchthaven vliegbewegingen toe binnen de vastgestelde aantallen genoemd onder 3 zolang de daardoor veroorzaakte geluidsbelasting ter plaatse van een handhavingspunt niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden, zoals opgenomen in deze tabel:

Ligging en grenswaarden in de handhavingspunten

Handhavingspunt

X

Y

Grenswaarde

Noordoost

115405

492122

78,49 dB(A) Lden

Zuidwest

115349

491929

74,90 dB(A) Lden

  • c.

    Voor het luchtverkeer gelden de volgende regels:

    • 1.

      Op de luchthaven zijn uitsluitend VTOL (Vertical Take-Off and Landing) vluchten toegestaan.

    • 2.

      Op de luchthaven zijn jaarlijks ten hoogste 3.420 vliegbewegingen ten behoeve van commerciële of maatschappelijke helikopter toepassingen, niet zijnde rondvluchten, toegestaan.

    • 3.

      Op de luchthaven zijn jaarlijks ten hoogste 5.400 vliegbewegingen voor HEMS-vluchten toegestaan.

    • 4.

      Vliegbewegingen zoals bedoeld onder 2 mogen alleen uitgevoerd worden tijdens de dag- en avondperiode, waarbij per etmaal ten hoogste 60 vliegbewegingen mogen worden uitgevoerd waarvan ten hoogste 15 in de avondperiode.

    • 5.

      Binnen twee weken na het einde van elk kwartaal overlegt de exploitant een rapportage aan Gedeputeerde Staten over het gebruik van de luchthaven over de periode van het begin van het gebruiksjaar tot het einde van het kwartaal. Het gebruiksjaar betreft hierbij de periode van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 4.109 Beperkingengebieden Amsterdam Heliport

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied Luchthavengebied luchthaven Amsterdam Heliport:

afbeelding binnen de regeling

Afdeling 4.11 Open bodemenergiesystemen

Artikel 4.110 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen en gebruiken van open bodemenergiesystemen.

Artikel 4.111 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op het beschermen van de kwaliteit van het grondwater en het vervullen van de functies van grondwaterlichamen.

Artikel 4.112 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.113 Aanwijzing vergunningsvrije open bodemenergiesystemen

Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit voor een open bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.19 van het Besluit activiteiten leefomgeving is buiten interferentiegebieden niet vereist voor bodemenergiesystemen met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan tien kubieke meter per uur.

Artikel 4.114 Informatieplicht

Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit bedoeld in Artikel 4.113 worden aan het bevoegd gezag verstrekt de algemene en specifieke gegevens en bescheiden zoals opgenomen in Bijlage 10 Gegevens en bescheiden.

Artikel 4.114a Jaarlijks verstrekken gegevens en bescheiden

Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, indien de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, wordt voor alle open bodemenergiesystemen opgave gedaan aan het bevoegd gezag over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

Afdeling 4.12 Grondwaterverontreiniging

Artikel 4.115 Informatieplicht toevalsvondst

Burgemeester en wethouders informeren terstond Gedeputeerde Staten bij het signaleren van een nog onbekende grondwaterverontreiniging met een volume van meer dan 6000 m3.

Artikel 4.116 Informatieplicht bij sanering historische gevallen van verontreiniging

Degene die een historische bodemverontreiniging saneert, informeert terstond Gedeputeerde Staten indien de grondwaterverontreiniging groter blijkt te zijn dan 6000 m3 en dit nog niet bekend is.

Artikel 4.117 Rapportageplicht grote gemeenten over aanpak van historische gevallen

Burgemeester en wethouders van de gemeenten Alkmaar, Amsterdam, Haarlem en Zaanstad rapporteren jaarlijks vóór 1 maart aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de aanpak van verontreinigingen met een onaanvaardbaar verspreidingsrisico.

Artikel 4.118 Uitsluitend recht Afvalzorg Bodemservice BV

  • 1.

    Afvalzorg Bodemservice B.V. geniet een uitsluitend recht als bedoeld in artikel 2.24, onderdeel a, van de Aanbestedingswet 2012 in geval van nazorg en beheer in het kader van grond- en grondwatersaneringen in opdracht van de provincie.

  • 2.

    Indien na sanering door, namens, in opdracht van of op verzoek van de provincie verontreiniging in de bodem is achtergebleven en hierop nazorg- of beheersmaatregelen, zowel lokaal als gebiedsgericht, noodzakelijk zijn, die op basis van langdurige afkoopafspraken door of namens de provincie worden uitgevoerd of van de provincie worden overgenomen, worden deze maatregelen onder voorwaarden opgedragen aan Afvalzorg Bodemservice B.V.

Afdeling 4.13 Zwemwater

Artikel 4.119 Toepassingsbereik

De regels in deze afdeling zijn van toepassing op door Gedeputeerde Staten aangewezen zwemlocaties, als bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.120 Oogmerk

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de veiligheid van zwemlocaties en de gezondheid van gebruikers van zwemlocaties.

Artikel 4.121 Aanwijzen houder zwemlocatie

Gedeputeerde Staten wijzen jaarlijks een houder aan voor elke door hen aangewezen zwemlocatie.

Artikel 4.122 Verplichtingen houder zwemlocatie

De houder van een door Gedeputeerde Staten aangewezen zwemlocatie:

  • a.

    draagt zorg voor de veiligheid van de zwemlocatie en het beschermen van de gezondheid van bezoekers van de zwemlocatie en neemt daartoe maatregelen die redelijkerwijs van diegene mogen worden verwacht;

  • b.

    plaatst gedurende het badseizoen borden om bezoekers van de zwemlocatie te informeren over een waarschuwing of negatief zwemadvies; en

  • c.

    stelt Gedeputeerde Staten en de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam onverwijld op de hoogte van onverwachte situaties die negatieve gevolgen hebben of redelijkerwijs kunnen hebben voor de kwaliteit van de zwemlocatie of de gezondheid van bezoekers van de zwemlocatie.

Artikel 4.123 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen maatwerkvoorschriften stellen over de verplichtingen van de houder van een zwemlocatie.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van Artikel 4.122.

Afdeling 4.14 Wateronttrekking

Artikel 4.124 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningsplichtige wateronttrekkingsactiviteit voor industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3/jaar of voor de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:

  • a.

    het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening; of

  • b.

    het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening.

Artikel 4.125 Meetverplichting kwantiteit onttrekken van grondwater en infiltratie van water

  • 1.

    Bij het verrichten van een activiteit, bedoeld in Artikel 4.124, wordt de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of in de bodem gebracht water gemeten met een nauwkeurigheid van tenminste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden grondwateronttrekkingen of infiltraties kunnen gedeputeerde staten in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

Artikel 4.126 Meetverplichting kwaliteit infiltratie van water

  • 1.

    Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in Artikel 4.124, aanhef en onder b, wordt de kwaliteit van het in de bodem te brengen water gemeten en geanalyseerd volgens de in Bijlage 3b opgenomen parameters met de daarbij aangegeven frequentie.

  • 2.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig Bijlage 4 van de Drinkwaterregeling

Artikel 4.127 Jaarlijks verstrekken van gegevens en bescheiden

Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de wateronttrekkingsactiviteit is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan Gedeputeerde Staten de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en in de bodem gebracht water; en

  • b.

    de kwaliteit van het in de bodem gebrachte water.

Artikel 4.128 Water: niet onttrekken

  • 1.

    Waterschaarste en dreigende waterschaarste zijn bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen voor activiteiten als bedoeld in Artikel 4.124 bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het eerste lid voordoet.

  • 3.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat activiteiten als bedoeld in het tweede lid worden beperkt of worden stopgezet.

Hoofdstuk 5 Omgevingswaarden

Afdeling 5.1 Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen

Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over regionale waterkeringen in beheer van de waterschappen.

Artikel 5.2 Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen

  • 1.

    Ter plaatse van de in de tabel opgenomen werkingsgebieden geldt als omgevingswaarde veiligheid, aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar, de in de tabel vastgelegde waarde.

    werkingsgebied

    Omgevingswaarde veiligheid

    Regionale waterkering klasse I

    1/10 jaar

    Regionale waterkering klasse II

    1/30 jaar

    Regionale waterkering klasse III

    1/100 jaar

    Regionale waterkering klasse IV

    1/300 jaar

    Regionale waterkering klasse V

    1/1000 jaar

    Regionale waterkering klasse VI

    1/4000 jaar

  • 2.

    De omgevingswaarde veiligheid is een resultaatverplichting.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 5.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Artikel 7.1B Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen van bijlage 11 over het vastgestelde tijdstip waarop de verschillende regionale waterkeringen moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het waterschapsbestuur kan Gedeputeerde Staten gemotiveerd verzoeken tot wijziging van het tijdstip bedoeld in het derde lid voor een regionale waterkering, indien:

    • a.

      het voldoen aan de omgevingswaarde op het desbetreffende tijdstip onevenredig kostbaar is;

    • b.

      door omstandigheden buiten de invloedssfeer van het waterschapsbestuur de resultaten van de beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkering zo wijzigen dat op het desbetreffende tijdstip niet wordt of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde; of

    • c.

      ondanks de verrichte handelingen daartoe niet op het desbetreffende tijdstip is of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde door de doorlooptijd van het treffen van maatregelen om te voldoen aan de omgevingswaarde.

Artikel 5.3 Technische leidraad en voorschriften veiligheid regionale waterkeringen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor het waterschap.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 5.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in artikel 7.2 van bijlage 11 aan de door het dagelijks bestuur van het waterschap te verrichten beoordeling van het waterkerend vermogen van de regionale waterkeringen en ten behoeve van die beoordeling de maatgevende hoogwaterstanden vaststellen.

Afdeling 5.2 Omgevingswaarden voor wateroverlast

Artikel 5.4 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over regionale wateren in beheer van de waterschappen.

Artikel 5.5 Omgevingswaarden wateroverlast

  • 1.

    Als omgevingswaarde gemiddelde kans op overstroming per jaar geldt voor het gebied binnen de bebouwde kom als norm:

  • 2.

    Als omgevingswaarde gemiddelde kans op overstroming per jaar geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom als norm:

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a geldt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor bebouwing gelegen buiten de bebouwde kom de norm van het omringend landgebruik genoemd in het tweede lid, aanhef, onder b, c of d.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder d geldt binnen de beheersgebieden van Waterschap Amstel, Gooi en vecht en Hoogheemraadschap van Rijnland voor grasland de norm van 1/10 per jaar met maaiveldcriterium 10%.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en tweede lid gelden ter plaatse van het werkingsgebied Omgevingswaarde wateroverlast de ter plaatse van het werkingsgebied als normen en maaiveldcriteria vastgelegde gebiedswaarden.

  • 6.

    De omgevingswaarde is een inspanningsverplichting.

  • 7.

    Aan de omgevingswaarde wordt voldaan met ingang van 1 januari 2028.

  • 8.

    In artikel 5.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de noodzaak van het voorkomen van bodemdaling en inklinking.

Artikel 5.6 Bepaling landgebruik omgevingswaarde wateroverlast

  • 1.

    Voor de toepassing van Artikel 5.5, tweede lid, is wat betreft het landgebruik de situatie zoals vastgelegd in het omgevingsplan bepalend. Indien een omgevingsplan onvoldoende duidelijkheid verschaft omtrent het type landgebruik dan kan het landgebruik ook worden bepaald met behulp van het meest recente Landelijk Grondgebruikersbestand Nederland van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

  • 2.

    Voor de bepaling van het landgebruik natuur mag gebruik worden gemaakt van de meest recente voortgangskaart realisatie Natuurnetwerk waarop gebieden zijn aangeduid als Natuurnetwerk gerealiseerd of van het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

Afdeling 5.3 Omgevingswaarden geluidproductie

Artikel 5.7 Geluidproductieplafonds provinciale wegen

Artikel 5.8 Geluidproductieplafonds industrieterreinen

Hoofdstuk 6 Instructieregels

Afdeling 6.1 Programma's

Paragraaf 6.1.1 Waterprogramma's

Artikel 6.1 Waterbeheerprogramma
  • 1.

    Het waterbeheerprogramma bevat, naast het bepaalde in artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, ten minste:

    • a.

      de beschrijving van de bestaande toestand van de watersystemen waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b.

      het beleid inzake het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      de beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, zodat de gestelde doelen zijn te realiseren;

    • d.

      een raming van de kosten van de gedurende de programmaperiode te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de programmaperiode; en

    • e.

      een beschrijving van de wijze waarop het watersysteem is getoetst aan de omgevingswaarde met het oog op het voorkomen en beperken van wateroverlast als bedoeld in artikel 5.5 van deze verordening.

  • 2.

    Bij de motivering van het waterbeheerprogramma worden in ieder geval betrokken:

    • a.

      de aan het programma ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken;

    • b.

      welke maatregelen in het regionaal waterprogramma worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid onder c genoemde maatregelen.

Paragraaf 6.1.2 Beheerplannen Natura 2000

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.1.3 Faunabeheer

Artikel 6.2 Toepassingsbereik

[Gereserveerd]

Artikel 6.3 Inhoud, reikwijdte en geldigheidsduur faunabeheerplan
  • 1.

    Een faunabeheerplan bevat:

    • a.

      een beschrijving van het planmatig, doelmatig, gecoördineerd en duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren;

    • b.

      een beschrijving van de planmatige, doelmatige, gecoördineerde en duurzame bestrijding van schade veroorzaakt door in het wild levende dieren; en/of

    • c.

      een rapportage van de uitoefening van de jacht.

  • 2.

    Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

  • 3.

    Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen eenmaal instemmen met een verzoek van de faunabeheereenheid om de geldigheidsduur van een faunabeheerplan te verlengen voor de duur van maximaal een jaar.

Artikel 6.4 Eisen aan een faunabeheerplan - duurzaam beheer van populaties

Indien sprake is van duurzaam beheer van populaties, bevat een faunabeheerplan tevens:

  • a.

    een beschrijving van de planmatige en gecoördineerde uitvoering van het duurzaam beheer van populaties;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan een duurzaam beheer noodzakelijk wordt geacht, met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer van populaties van de in onderdeel b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwing van de schade aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • d.

    een beschrijving van de mate waarin de in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde belangen in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad;

  • e.

    de streefstand van de in onderdeel b bedoelde diersoorten;

  • f.

    per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht ter voorkoming van schade aan de belangen ten behoeve waarvan die handelingen zijn verricht. Deze beschrijving bevat ten minste de volgende gegevens:

    • 1.

      een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer of bestrijding van de in het faunabeheerplan beschreven diersoorten, waaronder een onderbouwde verwachting van de belangen die zouden worden geschaad, indien niet tot beheer of bestrijding zou worden overgegaan;

    • 2.

      een beschrijving van de mate waarin de belangen ten behoeve waarvan de handelingen worden verricht zijn geschaad in de zes jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan; en

    • 3.

      per diersoort en gewas een beschrijving van de effectiviteit van de handelingen, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn.

  • g.

    voor zover het faunabeheerplan betrekking heeft op het beheer van edelherten, damherten, reeën of wilde zwijnen, een beschrijving van het voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie van de betrokken dierensoorten alsmede de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen;

  • h.

    een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

  • i.

    bepalingen over de voorwaarden waaronder het mogelijk is om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende omgevingsvergunning op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel h omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is; en

  • j.

    per beheermaatregel een aanduiding welk wettelijk belang, als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving deze activiteit dient.

Artikel 6.5 Eisen aan een faunabeheerplan - algemeen
  • 1.

    Een faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de omvang van het werkingsgebied van het faunabeheerplan;

    • b.

      en een kaart waarop de begrenzing van het werkingsgebied van het faunabeheerplan is aangegeven;

    • c.

      en de door dierenwelzijnsorganisaties uitgebrachte adviezen als bedoeld in Artikel 2.11, derde lid.

  • 2.

    Een faunabeheerplan voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      in het plan gebruikte gegevens zijn gevalideerd en op kloppende en congruente wijze overgenomen uit de gebruikte bronnen;

    • b.

      gebruikte telgegevens van voorgaande jaren welke zijn gebaseerd op een vastgesteld telprotocol en zijn gecontroleerd door de verschillende partijen in het bestuur van een faunabeheereenheid, in samenspraak met de rechtstreeks aan het bestuur adviserende partijen als bedoeld in Artikel 2.11;

    • c.

      relevante wetenschappelijke literatuur is gebruikt om conclusies te ondersteunen; en

    • d.

      bronvermeldingen en referenties zijn conform wetenschappelijke richtlijnen op heldere en gestructureerde wijze vermeld en een literatuurlijst is aanwezig.

  • 3.

    Een faunabeheereenheid nodigt in ieder geval de volgende organisaties uit te adviseren op de faunabeheerplannen:

    • a.

      Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren;

    • b.

      Stichting De Faunabescherming; en

    • c.

      Vogelbescherming Nederland.

Artikel 6.6 Eisen aan een faunabeheerplan - bestrijding van schade

Indien sprake is van schadebestrijding, bevat een faunabeheerplan tevens:

  • a.

    een beschrijving van de planmatige en gecoördineerde uitvoering van het duurzaam beheer van populaties;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten ten aanzien waarvan sprake is van schadebestrijding door grondgebruikers met inbegrip van gegevens over de aanwezigheid van de populaties in het betrokken gebied;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van schadebestrijding van de in onderdeel b bedoelde diersoorten, waaronder een onderbouwing van de schade aan de doelstellingen als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • d.

    een beschrijving van de mate waarin de in onderdeel c bedoelde belangen in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn geschaad;

  • e.

    per diersoort en gewas een beschrijving van de handelingen die in de 6 jaren voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan, zijn verricht om het schaden van de in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde belangen te voorkomen, alsmede, voor zover daarover redelijkerwijs kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • f.

    een beschrijving van de staat van instandhouding en hoe de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd wordt;

  • g.

    per diersoort een beschrijving van de aard, omvang en noodzaak van de handelingen die zullen worden verricht om de schade zoals bedoeld in onderdeel c te voorkomen dan wel te beperken;

  • h.

    voor zover daarover kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de in onderdeel g bedoelde handelingen;

  • i.

    een beschrijving van de wijze waarop de effectiviteit van de voorgenomen handelingen zal worden bepaald;

  • j.

    een beschrijving van de plaatsen in het werkgebied van de faunabeheereenheid waar en de perioden in het jaar waarin de in onderdeel g bedoelde handelingen zullen plaatsvinden;

  • k.

    bepalingen over de voorwaarden waaronder het mogelijk is om gebruik te maken van een aan de faunabeheereenheid verleende omgevingsvergunning op gronden van jachthouders die niet bij de faunabeheereenheid zijn aangesloten, mits die gronden binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid vallen en voor zover die gronden plaatsen als bedoeld in onderdeel j omvatten waar planmatig beheer noodzakelijk is;

  • l.

    per beheermaatregel een aanduiding welk wettelijk belang, zoals uiteengezet in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 3° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving deze activiteit dient; en

  • m.

    een gestructureerd plan waarin de inzet van passende en doeltreffende preventieve maatregelen wordt beschreven waarmee schade wordt voorkomen.

Artikel 6.7 Eisen aan een faunabeheerplan - uitoefening jacht

Een faunabeheerplan bevat met betrekking tot de uitoefening van de jacht tevens:

  • a.

    kwantitatieve gegevens over de populatieontwikkeling van de diersoorten ten aanzien waarvan de uitoefening van de jacht plaatsvindt; en

  • b.

    een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan.

Artikel 6.8 Uitzonderingsbepaling

Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties in individuele gevallen besluiten om geen toepassing te geven aan, dan wel af te wijken van, een of meerdere bepalingen van deze paragraaf, voor zover toepassing van die bepalingen, gelet op de betrokken belangen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Paragraaf 6.1.4 Actieprogramma geluid

[Gereserveerd]

Afdeling 6.2 Omgevingsplannen

Paragraaf 6.2.1 Algemeen

Artikel 6.9

(gereserveerd)

Artikel 6.10 Bestaande situaties
  • 1.

    Voor zover in deze afdeling gebruik wordt gemaakt van het begrip bestaand wordt hieronder begrepen:

    • a.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van de betreffende bepaling rechtmatig aanwezig;

    • b.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van de betreffende bepaling op grond van een omgevingsvergunning toegestaan of waarvoor op dat tijdstip een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend die op grond van het toepasselijke omgevingsplan moet of kan worden verleend; of

    • c.

      op het tijdstip van inwerkingtreding van de betreffende bepaling op grond van een geldend omgevingsplan toegestaan.

  • 2.

    Indien het eerste lid van toepassing is op bebouwing, kan het omgevingsplan het vervangen van deze bebouwing door bebouwing van gelijke aard en omvang toestaan.

Artikel 6.11 Ontheffingsbevoegdheid
  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid van de Omgevingswet, van de regels gesteld bij of krachtens Afdeling 6.2

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden indien de belangen die gediend worden met de regels waarvan ontheffing wordt verleend dat noodzakelijk maken.

  • 3.

    Een verleende ontheffing vervalt indien niet binnen twee jaar na het verlenen van de ontheffing een omgevingsplan is vastgesteld met gebruikmaking van de ontheffing.

  • 4.

    Een aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de redenen waarom ontheffing wordt gevraagd;

    • b.

      een beschrijving van de mogelijke gevolgen van de ontheffing voor het belang dat beschermd wordt door de regels waarvan ontheffing wordt gevraagd; en

    • c.

      een verbeelding van het beoogde werkingsgebied van de gevraagde ontheffing.

Paragraaf 6.2.2 Stedelijke functies

Subparagraaf 6.2.2.1 Regionale afstemming
Artikel 6.12 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over regionale afstemming bij nieuwe stedelijke functies.

Artikel 6.13 Regionale afspraken nieuwe stedelijke functies
  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in nieuwe stedelijke functies als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio daarover gemaakte schriftelijke afspraken.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      ontwikkelingen met de functie wonen tot en met 25 woningen, voor zover gelegen buiten het werkingsgebied landelijk gebied;

    • b.

      nieuwe stedelijke functies, niet zijnde wonen, met een bebouwd oppervlak van minder dan 500 m2.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van Artikel 6.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in afdeling 5 van bijlage 11.

Subparagraaf 6.2.2.2 Stedelijke functies in Landelijk gebied
Artikel 6.14 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over:

  • a.

    nieuwe kleinschalige stedelijke functies, niet zijnde wonen, in het werkingsgebied Landelijk gebied;

  • b.

    woningbouwontwikkelingen en transformatie van stedelijke voorzieningen naar wonen in het werkingsgebied Landelijk gebied;

  • c.

    transformatie van agrarische bouwpercelen naar stedelijke functies in het werkingsgebied Landelijk gebied.

Artikel 6.14a Kleinschalige nieuwe stedelijke functies, niet zijnde wonen, in Landelijk gebied

1. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke functie, niet zijnde wonen, met een bebouwd oppervlak van minder dan 500 m2, als:

  • a.

    de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar al stedelijke activiteiten zijn toegestaan; en

  • b.

    het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot;

2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan eenmalig voorzien in een toename van het bebouwd oppervlak met 15% tot een maximum van 500 m2, indien dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgevingskwaliteit.

Artikel 6.15 Vervallen
  • 1.

    Vervallen

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

Artikel 6.16 Vervallen

Vervallen

Artikel 6.17 Vervallen

Vervallen

Artikel 6.18 Vervallen

[Gereserveerd]

Artikel 6.18a Woningbouw in of aan een kern of dorpslint

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het uitsluitend voorzien in een woningbouwontwikkeling als het gaat om een locatie die is gelegen in of aan een kern dan wel in of aan een dorpslint.

Artikel 6.18b Transformatie stedelijke functies naar wonen in Landelijk gebied

In afwijking van Artikel 6.13, eerste lid en Artikel 6.18a kan een omgevingsplan dat betrekking heeft op het werkingsgebied Landelijk gebied voorzien in maximaal twee burgerwoningen op een locatie waar sprake is van rechtmatig aanwezige bebouwing voor een andere stedelijke voorziening, als:

  • a.

    op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is;

  • b.

    de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt;

  • c.

    sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening;

  • d.

    de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en

  • e.

    voor een tweede burgerwoning meer dan 1.000m2 grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt.

Artikel 6.19 Vervallen

Vervallen

Artikel 6.19a Voormalige agrarische bouwpercelen
  • 1.

    1. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het, in afwijking van artikel 6.13, eerste lid, voorzien in de mogelijkheid dat de rechtmatig aanwezige bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgactiviteiten, indien:

    • a.

      sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf;

    • b.

      deze activiteiten de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperken;

    • c.

      er geen buitenopslag buiten het bouwperceel plaatsvindt;

    • d.

      deze activiteiten aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;

    • e.

      benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;

    • f.

      in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgactiviteiten; en

    • g.

      in geval van verblijfsrecreatie permanente bewoning wordt verboden.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij worden voorzien in een paardenbak, indien deze wordt gerealiseerd binnen het voormalige agrarisch bouwperceel.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan, in afwijking van artikel 6.18a, voorzien in het toestaan van een burgerwoning, indien:

    • a.

      sprake is van een rechtmatig aanwezige agrarische bedrijfswoning;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; en

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid kan het omgevingsplan voorzien in het toestaan van een tweede burgerwoning, indien meer dan 1.000 m² grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 5.

    In aanvulling op het derde lid kan een omgevingsplan voorzien in het toestaan van meerdere burgerwoningen, indien deze worden gerealiseerd in een bestaande karakteristieke boerderij en geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

  • 6.

    In aanvulling op het vierde lid kan het omgevingsplan voorzien in een derde burgerwoning indien in de motivering wordt onderbouwd dat deze derde burgerwoning noodzakelijk is om een substantiële verbetering van de omgevingskwaliteit op de betreffende locatie mogelijk te maken.

  • 7.

    Afwijking van het in het vierde lid genoemde aantal of oppervlakte is mogelijk, indien toepassing wordt gegeven aan een gemeentelijk of intergemeentelijk vereveningsfonds.

  • 8.

    In Artikel 6.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de aard en omvang van de in het eerste lid genoemde activiteiten en over de toepassing van het zesde lid.

Subparagraaf 6.2.2.3 Detailhandel
Artikel 6.20 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over detailhandel.

Artikel 6.21 Detailhandel algemeen
  • 1.

    Een omgevingsplan maakt geen nieuwe detailhandelsbedrijven buiten bestaande winkelgebieden mogelijk, tenzij:

    • a.

      wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand van bestaande winkelgebieden; en

    • b.

      bij nieuwe detailhandelsbedrijven van meer dan 500 m2 winkelvloeroppervlak de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

  • 2.

    Een omgevingsplan kan alleen uitbreiding van detailhandel van meer dan 1.500 m2 winkelvloeroppervlak binnen of aansluitend op bestaande winkelgebieden mogelijk maken, als:

    • a.

      wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden; en

    • b.

      de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

  • 3.

    Bij bestaande winkelgebieden die groter zijn 25.000 m2 winkelvloeroppervlak geldt het gestelde in het tweede lid bij uitbreiding van detailhandel met meer dan 3.000 m2 winkelvloeroppervlak.

Artikel 6.22 Detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties
  • 1.

    Een omgevingsplan kan alleen nieuwe detailhandel mogelijk maken op bedrijventerreinof kantoorlocaties, indien sprake is van detailhandel in de vorm van:

    • a.

      een afhaalpunt ten behoeve van internethandel;

    • b.

      detailhandel die zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk ondergeschikt is aan de toegelaten bedrijfsuitoefening en daarop nauw aansluit;

    • c.

      brand- of explosiegevaarlijke detailhandel; of

    • d.

      volumineuze detailhandel indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is.

  • 2.

    Als het totaal winkelvloeroppervlak van de nieuwe volumineuze detailhandel meer dan 1.500 m2 bedraagt, geldt aanvullend dat:

    • a.

      dit aantoonbaar niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden; en

    • b.

      de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

Artikel 6.23 Detailhandel in landelijk gebied

Een omgevingsplan maakt ter plaatse van het werkingsgebied Landelijk gebied geen nieuwe detailhandelsbedrijven mogelijk, tenzij

  • a.

    deze onderdeel vormt van een nieuw winkelgebied in een grootschalige stads- of dorpsontwikkeling;

  • b.

    wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand van bestaande winkelgebieden; en

  • c.

    bij nieuwe detailhandel van meer dan 500 m2 winkelvloeroppervlak de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.

Subparagraaf 6.2.2.4 Verblijfsrecreatie
Artikel 6.24 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over bestaande en nieuwe verblijfsrecreatie.

Artikel 6.25 Verblijfsrecreatie
Artikel 6.26 Tijdelijke regel transformatie recreatieparken
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Noord-Holland Noord - Landelijk gebied kan het voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027;

    • b.

      in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft;

    • c.

      de fysieke uitstraling van de locatie op de omgeving naar aard en omvang gelijkwaardig blijft, waarbij het toegestane bebouwde oppervlak in ieder geval niet mag toenemen; en

    • d.

      sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van Artikel 6.18b.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een tijdelijke stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027;

    • b.

      in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft;

    • c.

      in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat de realisatie van de tijdelijke stedelijke voorziening noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van de omzetting naar een niet-stedelijke voorziening;

    • d.

      het een tijdelijke stedelijke voorziening betreft met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar;

    • e.

      het omgevingsplan borgt dat het recreatiepark na deze termijn wordt omgezet in een niet-stedelijke voorziening; en

    • f.

      sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 4.

    Het omgevingsplan kan voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een tijdelijke stedelijke voorziening, indien:

    het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027;in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft;in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat de realisatie van de tijdelijke stedelijke voorziening noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van de omzetting naar een niet-stedelijke voorziening;het een tijdelijke stedelijke voorziening betreft met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar;het omgevingsplan borgt dat het recreatiepark na deze termijn wordt omgezet in een niet-stedelijke voorziening; ensprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 5.

    In Artikel 6.4 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de toepassing van dit artikel.

Subparagraaf 6.2.2.5 Logiesactiviteiten op bedrijventerreinen
Artikel 6.27 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het toestaan van logiesactiviteit ten behoeve van werknemers op bedrijventerreinen.

Artikel 6.28 Logiesactiviteiten werknemers bedrijventerrein
  • 1.

    Een omgevingsplan kan alleen logiesactiviteiten ten behoeve van werknemers op een bedrijventerrein mogelijk maken indien:

    de logiesactiviteiten zien op kort verblijf; op de locatie kan worden voorzien in een aanvaardbaar leef-/verblijfklimaat, mede gelet op de situering van de logiesactiviteiten op het bedrijventerrein en de aanwezigheid van stedelijke voorzieningen in de nabije omgeving; omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd; en de logiesactiviteit worden toegestaan voor een periode van maximaal 10 jaar.

  • 2.

    In het omgevingsplan wordt in de toelichting gemotiveerd dat:

    • a.

      wordt voorzien in een regionale behoefte aan logiesplekken ten behoeve van werknemers; en

    • b.

      de locatie van de logiesactiviteiten niet benodigd is voor het bedrijventerrein.

Subparagraaf 6.2.2.6 Industrieterreinen van provinciaal belang
Artikel 6.29 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over industrieterreinen van provinciaal belang in het Noordzeekanaalgebied.

Artikel 6.30 Industrieterreinen van provinciaal belang in het Noordzeekanaalgebied
Artikel 6.31 Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang, voorziet het alleen in een nieuwe activiteit of wijziging van een bestaande activiteit, als:

  • a.

    er geen beperkingen optreden voor de bestaande milieugebruiksruimte voor geluid, geur of omgevingsveiligheid voor bedrijven op het industrieterrein van provinciaal belang; en

  • b.

    in het geval van woningen of andere milieugevoelige objecten:

    • 1.

      rekening wordt gehouden met de milieubelasting van het industrieterrein van provinciaal belang op de desbetreffende locatie; en

    • 2.

      de redenen worden vermeld om op de desbetreffende locatie een nieuw milieugevoelig object toe te staan, voorzien van een afweging over de verwachte kwaliteit van de leefomgeving, de aan de zijde van de ontvanger zo nodig te treffen maatregelen alsmede de uitkomsten van onderzoek naar de haalbaarheid van die maatregelen.

Artikel 6.31a Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang is Artikel 6.31 van overeenkomstige toepassing.

Subparagraaf 6.2.2.7 Datacenters
Artikel 6.32 Toepassingsbereik Datacenters

Deze subparagraaf gaat over datacenters met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

Artikel 6.32a Datacenter clustering
  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied Datacenter clustering toegestaan voorzien in een nieuw datacenter met een bruto-vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA of in de uitbreiding van een bestaand datacenter tot een bruto-vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA als:
    a. de locatie is gelegen op of grenst aan een bedrijventerrein; en
    b. voor de locatie een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan is opgesteld.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuw datacenter of in een uitbreiding van een bestaand datacenter als daar voorwaarden aan verbonden worden die voldoen aan het provinciaal beleid en gericht zijn op:

    • a.

      De impact op de directe en wijdere omgeving waarbij het bouwvolume en de inrichting van de ruimte om het gebouw worden betrokken;

    • b.

      Multifunctioneel ruimtegebruik;

    • c.

      Borging van het stedenbouwkundig plan en of het beeldkwaliteitsplan;

    • d.

      Energievoorwaarden gericht op maximale energiebesparing, energievoorziening, duurzaam inkopen van stroom, opwekken van duurzame energie, duurzame back-up energiesystemen, gebruik van energie-efficiënte koeling en afkoppelmogelijkheden voor het gebruik van restwarmte; en

    • e.

      Watervoorwaarden gericht op beperking van de hoeveelheid voor koelwater benodigd (drink)water, het gebruik van oppervlaktewater, hemelwater en zo mogelijk van bronnen als hergebruik effluent ten behoeve van koeling, het waar mogelijk vermijden van het onttrekken van grondwater, het bij voorkeur gebruiken van ondergronds opgeslagen hemelwater en het rekening houden met het niet gegarandeerd zijn van waterbeschikbaarheid (in droge zomers).

Artikel 6.32b Datacenter uitgesloten
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied datacenters uitgesloten, voorziet het niet in nieuwe datacenters met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de projecten in de gemeenten Diemen en Haarlem welke staan vermeld in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 indien hiervoor uiterlijk op 31 december 2026 een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.

Artikel 6.32c Uitvoeringstermijn

Het omgevingsplan dient uiterlijk op 31 december 2026 in overeenstemming te zijn met de regels zoals opgenomen in Artikel 6.32a en Artikel 6.32b.

Subparagraaf 6.2.2.8 Wonen binnen de LIB 5 zone Schiphol
Artikel 6.33 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf ziet op het toevoegen van woningen binnen de LIB 5 zone Schiphol, zijnde het afwegingsgebied 5 zoals bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol.

Artikel 6.34 Woningen binnen de LIB 5 zone Schiphol

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied LIB 5 zone Schiphol staat het alleen nieuwe woningen toe, als in de motivering van het omgevingsplan rekenschap wordt gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en de redenen worden vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen toe te staan.

Paragraaf 6.2.3 Duurzame energie en energie-infrastructuur

Subparagraaf 6.2.3.1 Windenergie
Artikel 6.35 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het bouwen, opschalen en vervangen van windturbines.

Artikel 6.36 Windturbines in RES zoekgebieden
  • 1.

    Een omgevingsplan mag uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied Zoekgebieden wind en wind en zon RES voorzien in het bouwen, vervangen of opschalen van een of meer windturbine met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter als;

    • a.

      de windturbine zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast;

    • b.

      aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies wordt gevraagd over de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing van dewindturbine; en

    • c.

      is geborgd dat mitigerende maatregelen worden getroffen om faunaslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen en dat hiervoor een monitoringsprotocol wordt vastgesteld.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.5 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6a van bijlage 11 over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.37 Kleine windturbines in landelijk gebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het, in afwijking van Artikel 6.36, ook buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 (RES 1.0) voorzien in de bouw van één windturbine, als:

    de windturbine wordt gebouwd op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan; de ashoogte niet meer bedraagt dan 15 meter vanaf het maaiveld; de windturbine in landschappelijk opzicht aansluit op de bijbehorende bebouwing; en de windturbine zorgvuldig ruimtelijk wordt ingepast.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.5 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6a van bijlage 11 over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.38 Vervanging windturbines

In afwijking van Artikel 6.36 kan een omgevingsplan ook buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbine mogelijk maken mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm

Subparagraaf 6.2.3.2 Zonne-energie
Artikel 6.39 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het oprichten van opstellingen voor zonne-energie .

Artikel 6.39a Voorkeursvolgorde opstellingen zonne-energie
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie mogelijk maakt, wordt daarbij de volgende voorkeursvolgorde voor de keuze van geschikte locaties in acht genomen:

    • a.

      daken en gevels;

    • b.

      terreinen en objecten binnen bebouwd gebied;

    • c.

      terreinen en objecten in het landelijk gebied;

    • d.

      landbouw- en natuurgronden.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.6 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6 Zonne-energie in bijlage 11 over de locatieafweging en de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.39b Opstellingen zonne-energie in Landelijk gebied
  • 1.

    Voor zover het werkingsgebied Landelijk gebied van toepassing is op een omgevingsplan is het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie uitsluitend mogelijk als:

    • a.

      een termijnstelling geldt van maximaal 30 jaar, waarbij geldt dat na het verstrijken van deze termijn de opstellingen voor zonne-energie dienen te worden verwijderd en de bestaande toestand wordt hersteld, met uitzondering van gerealiseerde verbeteringen die een aantoonbare meerwaarde hebben voor ecologie of landschap; en

    • b.

      voor het gestelde onder a financiële zekerheid wordt gesteld.

  • 2.

    De termijnstelling als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie op locaties die in gebruik zijn als agrarisch bouwperceel, nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid maakt een omgevingsplan het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie uitsluitend mogelijk als:

    • a.

      deze opstellingen landschappelijk zorgvuldig vormgegeven en ingepast worden; en

    • b.

      is geborgd dat voldoende inspanning wordt gepleegd om te komen tot vijftig procent lokaal eigendom van de lokale omgeving zoals bedoeld in het Klimaatakkoord.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid maakt een omgevingsplan het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie op landbouw- of natuurgronden uitsluitend mogelijk:

    • a.

      op landbouwgrond in combinatie met een substantiële agrarische functie;

    • b.

      op landbouwgrond die op basis van bestuurlijk bindende afspraken in transitie is dan wel op gronden die minder geschikt worden voor een landbouwfunctie door verzilting, vernatting, bodemdaling, omvang, of ongunstige geografische ligging en deze opstellingen financieel bijdragen aan het mogelijk maken van de gebiedsgerichte opgaven voor een maximale periode van dertig jaar;

    • c.

      wanneer betekenisvol wordt bijgedragen aan de vermindering van de netcongestie of wanneer hiermee een efficiënter netwerkgebruik wordt gerealiseerd.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.6 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6 Zonne-energie in bijlage 11 ten aanzien van het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid.

Subparagraaf 6.2.3.3 Elektriciteitsstations
Artikel 6.40 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de bouw, vervanging of verandering van hoogspanningsstations en over station in het tussenspanningsnet in het landelijk gebied.

Artikel 6.40a Locatieafweging en ruimtelijke inpassing elektriciteitsstations
  • 1.

    Een omgevingsplan mag voorzien in het bouwen, vervangen of veranderen van een of meer elektriciteitsstations als:

    • a.

      een zorgvuldige locatieafweging voor de elektriciteitsstations wordt gemaakt; en

    • b.

      de elektriciteitsstations zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de locatieafweging en de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.40b Verplicht advies Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling in landelijk gebied

Voor een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40a wordt in het werkingsgebied Landelijk gebied aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies gevraagd over de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing.

Paragraaf 6.2.4 Land- en tuinbouw

Artikel 6.41 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over :

  • a.

    de land- en tuinbouw en daarmee samenhangende activiteiten; en

  • b.

    het bouwen van schuilstallen voor zowel bedrijfsmatig als niet-bedrijfsmatig gehouden dieren.

Artikel 6.42 Agrarische bedrijven
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied agrarische bedrijven kan het voorzien in agrarische bedrijven, waarbij geldt dat:

    • a.

      nieuwe glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;

    • b.

      nieuwe zaadveredelingsbedrijven niet zijn toegestaan;

    • c.

      bebouwing wordt geconcentreerd in een bouwperceel, waarbij de omvang van het bouwperceel ten hoogste 2 hectare bedraagt;

    • d.

      bij het toestaan van een nieuw bouwperceel wordt gemotiveerd waarom niet op bestaande bouwpercelen in de behoefte kan worden voorzien, waarbij ingegaan wordt op de mogelijkheden tot hergebruik van bouwpercelen die niet meer voor agrarische activiteiten worden benut en op het combineren van agrarische activiteiten op bestaande bouwpercelen;

    • e.

      in afwijking van onderdeel c een omvang van het bouwperceel van meer dan 2 hectare is toegestaan, indien de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces en het geen glastuinbouwbedrijf betreft;

    • f.

      in afwijking van onderdeel c een omvang van het bouwperceel voor een glastuinbouwbedrijf van meer dan 2 hectare is toegestaan, indien het bedrijf grenst aan bestaand stedelijk gebied, niet grenst aan andere glastuinbouwbedrijven, sprake is van grondgebonden teelt en sprake is van aantoonbare duurzame synergie met aangrenzende stedelijke functies;

    • g.

      per volwaardig agrarisch bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning kan worden toegestaan;

    • h.

      in afwijking van onderdeel g een extra bedrijfswoning kan worden toegestaan, indien dit noodzakelijk is voor het toezicht op de bedrijfsvoering;

    • i.

      kan worden voorzien in logiesactiviteiten ten behoeve van werknemers, indien;

      • 1.

        de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel; en

      • 2.

        het een ondergeschikte activiteit ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;

    • j.

      indien het agrarisch bedrijf is gelegen in veenpolderlandschap, het omgevingsplan een verbod bevat op het scheuren van grasland.

  • 2.

    Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn als onderdeel van een agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij geldt dat:

    • a.

      uitsluitend kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij, detailhandel en zorgactiviteiten zijn toegestaan; en

    • b.

      de omvang past binnen de op basis van het eerste lid bepaalde omvang van het bouwperceel.

  • 3.

    Agrarisch aanverwante bedrijven zijn als zelfstandig bedrijf toegestaan, indien:

    • a.

      het een uitbreiding van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf betreft;

    • b.

      het een verplaatsing van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf betreft en gemotiveerd wordt waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in de regio in de verplaatsing kan worden voorzien en waarom hergebruik van percelen die niet meer voor de agrarische functie worden benut niet mogelijk is; en

    • c.

      de omvang van een bouwperceel na toepassing van onderdeel a of onderdeel b ten hoogste 2 hectare bedraagt.

Artikel 6.43 Intensieve veehouderij
  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van intensieve veehouderij of de al dan niet gedeeltelijke omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is vestiging van intensieve veehouderij mogelijk indien die zich richt op verplaatsing van op 30 november 2011 in Noord-Holland bestaande intensieve veehouderij.

  • 3.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een bestaande intensieve veehouderij zoals bedoeld in het tweede lid, geldt bij uitbreiding dat ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

Artikel 6.44 Geitenhouderijen
  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet niet in:

    • a.

      nieuwvestiging van geitenhouderijen, al dan niet als neventak;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk wijzigen van een agrarisch bedrijf naar geitenhouderij; of

    • c.

      het uitbreiden van een geitenhouderij, door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.

  • 2.

    Voor de bepaling van het aantal aanwezige geiten als bedoeld in het eerste lid, kan gebruik worden gemaakt van het aantal geiten zoals opgenomen in:

    • a.

      een melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving indien deze melding heeft plaatsgevonden vóór 12 december 2018; of

    • b.

      het I&R-systeem zoals bedoeld in de Regeling identificatie en registratie van dieren of een daarmee gelijk te stellen registratiesysteem indien deze registratie heeft plaatsgevonden vóór 12 december 2018.

Artikel 6.44a Schuilstallen

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het voorzien in de bouw van een schuilstal, als:

  • a.

    deze uitsluitend is bedoeld als schuilvoorziening voor dieren voor weersomstandigheden;

  • b.

    het grondoppervlak van de schuilstal niet meer bedraagt dan 30 m2; en

  • c.

    er niet meer dan één schuilstal per perceel met een minimumomvang van 5.000 m2 wordt gebouwd.

Artikel 6.45 Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt toegestaan

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt toegestaan kan het grondbewerkingen zoals bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van de permanente bollenteelt toestaan.

Artikel 6.46 Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt uitgesloten

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Grondbewerkingen voor permanente bollenteelt uitgesloten, sluit het grondbewerkingen zoals bezanden, omzetten en opspuiten ten behoeve van de permanente bollenteelt uit.

Artikel 6.47 Glastuinbouwconcentratiegebied

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied glastuinbouwconcentratiegebied kan het voorzien in glastuinbouwbedrijven, waarbij geldt dat:

  • a.

    er geen maximum omvang van het bouwperceel geldt.

  • b.

    de bebouwing op het bouwperceel, met uitzondering van de bedrijfswoning bedoeld onder d, voor ten minste 85% bestaat uit kassen.

  • c.

    in afwijking van onderdeel b kan het daar genoemde percentage worden verlaagd tot 70% indien dit noodzakelijk is voor bedrijfsfuncties gericht op zaadveredeling, plantveredeling of scholing of onderzoek ten behoeve van de glastuinbouw.

  • d.

    per volwaardig glastuinbouwbedrijf ten hoogste één bedrijfswoning wordt toegestaan.

  • e.

    nieuwe burgerwoningen, waaronder de omzetting van bedrijfswoningen naar burgerwoningen, niet zijn toegestaan.

  • f.

    andere agrarisch bedrijfen dan glastuinbouwbedrijfven zijn toegestaan, waarbij Artikel 6.42, eerste lid onderdeel b tot en met i van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat de extra bedrijfswoning zoals bedoeld in onderdeel h niet is toegestaan.

  • g.

    niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als onderdeel van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, zijn toegestaan, waarbij Artikel 6.42, tweede lid van overeenkomstige toepassing is en aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het werkingsgebied Glastuinbouwconcentratiegebied voor glastuinbouw.

  • h.

    kan worden voorzien in logiesactiviteiten ten behoeve van werknemers, indien;

    • 1.

      de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel; en

    • 2.

      het een ondergeschikte activiteit ten behoeve van een volwaardig glastuinbouwbedrijf betreft;

  • i.

    niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als onderdeel van glastuinbouwbedrijfven zijn toegestaan indien:

    • 1.

      deze functies noodzakelijk zijn voor het primaire productieproces glastuinbouw;

    • 2.

      deze functies aantoonbaar bijdragen aan de verduurzaming van het primaire glastuinbouwbedrijf; of

    • 3.

      deze functies gericht zijn op zaadveredeling, plantenveredeling, scholing en onderzoek ten behoeve van de glastuinbouw

  • j.

    Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn als zelfstandig bedrijf toegestaan, indien:

    • 1.

      het een uitbreiding van een bestaand agrarisch aanverwant bedrijf betreft waarbij de omvang van het bouwperceel na uitbreiding ten hoogste 2 hectare bedraagt;

    • 2.

      deze primair gericht zijn op de verduurzaming van aanwezige glastuinbouwbedrijven en het verduurzamingsdoel niet in dezelfde mate bereikt kan worden door vestiging buiten het glastuinbouwconcentratiegebied en aangetoond wordt dat geen aantasting plaatsvindt van de structuur en de bruikbaarheid van het glastuinbouwconcentratiegebied voor glastuinbouw.

Artikel 6.48 Zaadveredelingsconcentratiegebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Zaadveredelingsconcentratiegebied kan het voorzien in nieuwe zaadveredelingsbedrijven. Hierbij geldt voor zaadveredelingsbedrijven geen maximale omvang van het bouwperceel.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan voorzien in andere agrarische bedrijven, niet zijnde glastuinbouwbedrijven, waarbij Artikel 6.42, eerste lid onderdeel b tot en met i van overeenkomstige toepassing is

  • 3.

    Het omgevingsplan kan voorzien in niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als onderdeel van een agrarisch bedrijf, waarbij Artikel 6.42, tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4.

    Het omgevingsplan kan voorzien in niet-agrarische bedrijfsactiviteiten als zelfstandig bedrijf, waarbij Artikel 6.42, derde lid van overeenkomstige toepassing is.

Artikel 6.49 Bestaand zaadveredelingsbedrijf

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Bestaand zaadveredelingsbedrijf kan het voorzien in de uitbreiding van een bestaand zaadveredelingsbedrijf. Hierbij geldt geen maximale omvang van het bouwperceel.

Artikel 6.50 Tuinbouwconcentratiegebied
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Tuinbouwconcentratiegebied kan het voorzien in de uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven waarbij er geen maximale omvang geldt voor het bouwperceel, met dien verstande dat nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan voorzien in andere agrarische bedrijven, waarbij Artikel 6.42, eerste lid van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande dat nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.

  • 3.

    Een nieuwe burgerwoning is uitsluitend toegestaan indien sprake is van het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij het grondoppervlak van de bij de woning behorende gronden ten hoogste 1.000 m2 bedraagt.

  • 4.

    Niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn als onderdeel van een agrarisch bedrijf toegestaan, waarbij Artikel 6.42, tweede lid van overeenkomstige toepassing is en aangetoond wordt dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het tuinbouwconcentratiegebied voor tuinbouw.

  • 5.

    Agrarisch aanverwante bedrijven zijn als zelfstandig bedrijf toegestaan, waarbij Artikel 6.42, derde lid van overeenkomstige toepassing is.

Paragraaf 6.2.5 Beschermd landelijk gebied

Subparagraaf 6.2.5.1 Natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen
Artikel 6.51 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de gebieden die Provinciale Staten op grond van artikel 7.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de provincie Noord-Holland hebben aangewezen als het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en geometrisch hebben vastgelegd en over het werkingsgebied natuurverbindingen die Provinciale Staten hebben aangewezen als onmisbaar voor het volwaardig functioneren van het natuurnetwerk Nederland.

Artikel 6.52 Wezenlijke kenmerken en waarden

De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland en de natuurverbindingen zijn opgenomen in Bijlage 6 Wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland en Natuurverbindingen bij deze verordening.

Artikel 6.53 Bescherming natuurnetwerk Nederland en natuurverbindingen
  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een locatie binnen het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland of het werkingsgebied Natuurverbindingen bevat regels gericht op de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden en verzekert dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang niet achteruitgaan en dat de kwaliteit van de samenhang tussen die gebieden wordt behouden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor een locatie waar het natuurnetwerk Nederland of de natuurverbinding nog niet is gerealiseerd en die nog in gebruik is voor een andere functie dan natuur, dat een omgevingsplan regels bevat die in ieder geval inhouden dat realisatie van de wezenlijke kenmerken en waarden niet verder wordt belemmerd.

Artikel 6.54 Activiteiten in natuurnetwerk Nederland of natuurverbindingen
  • 1.


    Een omgevingsplan maakt geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten binnen het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland of het werkingsgebied natuurverbindingen mogelijk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen die gebieden, tenzij sprake is van:

    • a.

      nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover:

      • 1.

        er sprake is van groot openbaar belang;

      • 2.

        er geen reële alternatieven zijn; en

      • 3.

        de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig en tijdig worden gecompenseerd.

    • b.

      nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover:

      • 1.

        de activiteiten die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden worden gecompenseerd;

      • 2.

        de compensatie inhoudt dat de uitvoering van het geheel van activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor de werkingsgebieden natuurnetwerk Nederland of natuurverbindingen voor wat betreft kwaliteit en samenhang;

      • 3.

        de oppervlakte van het werkingsgebied natuurnetwerk Nederland tenminste gelijk blijft;

      • 4.

        rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de locatie waarop de activiteit plaatsvindt mogelijk gelegen is in een gebied van het Natuurnetwerk Nederland of Natuurverbindingen dat omringd wordt door of grenst aan Beschermd landschap;

      • 5.

        er een gebiedsvisie wordt opgesteld waarin wordt onderbouwd dat wordt voldaan aan het gestelde onder 1 tot en met 4 van dit onderdeel.

    • c.

      een beperkte toevoeging van nieuwe activiteiten aan of een beperkte wijziging van bestaande activiteiten, mits:

      • 1.

        deze toevoeging of wijziging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande activiteit;

      • 2.

        deze toevoeging of wijziging ondergeschikt is aan de bestaande activiteiten; en

      • 3.

        de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig en tijdig worden gecompenseerd.

  • 2.

    Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op activiteiten die verblijfsrecreatie mogelijk maken, tenzij het gaat om activiteiten die ondergeschikt zijn aan een andere bedrijfsactiviteit en plaatsvinden op, of aansluitend aan, dezelfde locatie.

Artikel 6.55 Wijziging begrenzing
Artikel 6.56 Regels Gedeputeerde Staten

Gedeputeerde Staten hebben op grond van Artikel 6.7 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 3 van Bijlage 11 ten aanzien van:

  • a.

    de motivering van een omgevingsplan met betrekking tot het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland of Natuurverbindingen;

  • b.

    de wijze van compensatie als bedoeld in Artikel 6.54; en

  • c.

    de activiteiten als bedoeld in Artikel 6.54.

Subparagraaf 6.2.5.2 Beschermd landschap
Artikel 6.57 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de bescherming van de kernkwaliteiten van het werkingsgebied Beschermd landschap en de voorwaarden waaronder ontwikkelingen zijn toegestaan.

Artikel 6.58 Kernkwaliteiten Beschermd landschap
Artikel 6.59 Bescherming Beschermd landschap
  • 1.

    Een omgevingsplan ter plaatse van het werkingsgebied Beschermd landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten

  • 2.

    De motivering van het omgevingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 3.

    In artikel 6.8 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de motivering als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6.59a Activiteiten in Beschermd landschap
  • 1.

    Een omgevingsplan ter plaatse van het werkingsgebied Beschermd landschap maakt niet mogelijk:

    • a.

      een ontwikkeling van meer dan 25 woningen;

    • b.

      een ontwikkeling van overige stedelijke functies met een bebouwd oppervlak van meer dan 500 m2.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan een andere ontwikkeling dan de in het eerste lid, onder a en b, genoemde ontwikkelingen mogelijk maken, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het omgevingsplan de volgende ontwikkelingen die leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten mogelijk maken:

    • a.

      een ontwikkeling van maximaal 25 woningen per kern of dorpslint, mits:

      • 1.

        de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of versterking van de leefbaarheid, vitaliteit of het voorzieningenniveau van de kern of het dorpslint;

      • 2.

        de ontwikkeling past binnen en bijdraagt aan de afgesproken kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente;

      • 3.

        de ontwikkeling moet voldoen aan de realisatie van minimaal 30% sociale huur bij nieuwbouw doordat de ontwikkeling zelf voor 30% uit sociale huurwoningen bestaat of doordat de woningvoorraad op het niveau van de betreffende kern of dorpslint reeds bestaat uit 30% sociale huurwoningen of doordat de woningvoorraad op gemeenteniveau reeds bestaat uit minimaal 30% aan sociale huurwoningen of dat de sociale huurwoningen op gemeenteniveau binnen twee jaar in een ander project worden gecompenseerd;

      • 4.

        de kernkwaliteit habitat voor weidevogels niet wordt aangetast;

      • 5.

        de aantasting van de overige kernkwaliteiten zoveel mogelijk wordt beperkt;

      • 6.

        in de planuitwerking zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten, in combinatie met de ruimtelijke kwaliteitseis als bedoeld in Artikel 6.70;

      • 7.

        de ontwikkeling natuurinclusief wordt gebouwd;

      • 8.

        de afname van water, groen en biodiversiteit proportioneel en kwalitatief wordt gecompenseerd, voor zover mogelijk in de uitwerking van het betreffende plan en de resterende afname op een locatie elders in de gemeente; en

      • 9.

        Gedeputeerde Staten worden geïnformeerd over de locatie en het aantal woningen.

    • b.

      uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare;

    • c.

      nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op grond van Artikel 6.42, eerste lid onder g en h en Artikel 6.42, tweede lid en Artikel 6.42, derde lid.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b en het tweede lid, kan het omgevingsplan een ontwikkeling die de kernkwaliteiten aantast, mogelijk maken, indien:

    • a.

      er sprake is van groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      de aantasting zoveel mogelijk wordt beperkt en de overblijvende aantasting wordt gecompenseerd.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan het omgevingsplan voorzien in woningbouw overeenkomstig de afspraken tussen Rijk, provincie en betrokken gemeenten met betrekking tot de Pilot Waterland.

  • 6.

    In artikel 6.8 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de wijze van compensatie als bedoeld in het derde lid, onder a, onderdeel 7 en vierde lid, aanhef en onderdeel c.

Artikel 6.59b Tijdelijke regeling Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen
Subparagraaf 6.2.5.3 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
Artikel 6.60 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde die op grond van artikel 7.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in samenhang met artikel 2.42 van de Omgevingsregeling zijn aangewezen:

  • a.

    Droogmakerij de Beemster;

  • b.

    Stelling van Amsterdam; en

  • c.

    Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Artikel 6.61 Kernkwaliteiten Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden

De kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde zijn uitgewerkt en geobjectiveerd in bijlage 8a Kernkwaliteiten UNESCO, Bijlage 8b Gebiedsanalyses Kernkwaliteiten Hollandse Waterlinies enbijlage 8c Afwegingskader Energietransitie Hollandse Waterlinies.

Artikel 6.62 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde bevat het regels gericht op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

  • 2.

    Het omgevingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe activiteiten die de kernkwaliteiten als bedoeld in Artikel 6.61 niet aantasten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het omgevingsplan voorzien in een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject, voor zover:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      er voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten als bedoeld in Artikel 6.61 te mitigeren of te compenseren.

  • 4.

    Ter plaatse van Droogmakerij de Beemster voorziet een omgevingsplan niet in een windturbine.

  • 5.

    In artikel 6.9 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt.

Subparagraaf 6.2.5.4 Strandzonering
Artikel 6.63 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de zonering van de Noord-Hollandse stranden zoals vastgelegd in Strandzonering NH2025 als onderdeel van het Toekomstperspectief Kust 2040.

Artikel 6.64 Seizoensstrand
Artikel 6.65 Natuurstrand
Subparagraaf 6.2.5.5 Stiltegebieden
Artikel 6.66 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op geluidsbronnen en activiteiten in het werkingsgebied stiltegebieden waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied kan worden verstoord.

Artikel 6.67 Instructieregel activiteiten in stiltegebied
  • 1.

    In een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het werkingsgebied stiltegebieden wordt rekening gehouden met een maximaal toelaatbare waarde voor het 24-uursgemiddelde geluidsniveau afkomstig van activiteiten in het stiltegebied van LAeq,24h = 35 dB(A) op 50 m afstand vanaf de activiteit.

  • 2.

    De afstand wordt gemeten vanaf:

  • 3.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder a, worden geluidsbronnen van activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die elkaar functioneel ondersteunen of die ieder een hoofdactiviteit ondersteunen als één geluidsbron aangemerkt.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet voor activiteiten die zijn uitgezonderd van de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen in Afdeling 4.3.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan van de richtwaarde, bedoeld in het eerste lid, afwijken indien:

    • a.

      sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      is aangetoond dat de afwijking van de richtwaarde zo minimaal mogelijk is.

Paragraaf 6.2.6 Ruimtelijke inpassing in landelijk gebied

Artikel 6.68 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het werkingsgebied Landelijk gebied.

Artikel 6.69 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Artikel 6.70 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied
  • 1.


    Bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ter plaatse van het werkingsgebied Landelijk gebied, wordt in het omgevingsplan, gelet op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie:

    • a.

      rekening gehouden met: de ambities en ontwikkelprincipes van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren;

    • b.

      bij de inpassing betrokken: de kansen zoals beschreven bij de ambities en ontwikkelprincipes; en

    • c.

      bij de inpassing betrokken: de ontstaansgeschiedenis en de kernwaarden van het toepasselijke ensemble en van de toepasselijke provinciale structuren.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, wordt bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in de Amstelscheg rekening gehouden met de karakteristieken en de ontwerpprincipes inzake de samenhang, de ruimtelijke kwaliteit en de identiteit van het landschap, zoals beschreven in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde rapport 'Gebiedsperspectief en Beeldkwaliteit Amstelscheg' (nr. 2011-66880).

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid, wordt bij de inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling met betrekking tot een stolpboerderij de door Gedeputeerde Staten op 24‑01‑2023 opgestelde Noord-Hollandse waarderingskaart voor stolpboerderijen betrokken.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap of het College van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente kunnen de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies vragen, ook in een vroeg stadium, inzake de locatie afweging of de ruimtelijke inpassing.

Paragraaf 6.2.7 Cultureel erfgoed

Artikel 6.71 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over beschermenswaardig cultureel erfgoed.

Artikel 6.72 Provinciaal monument

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Cultureel Erfgoed - provinciale monumenten bevat het de volgende regels:

Artikel x1 Zorgplicht provinciaal monument
Degene die een activiteit die een provinciaal monument betreft verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit kan leiden tot het beschadigen of vernielen van een monument, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om deze beschadiging of vernieling te voorkomen.

Artikel x2 Verboden activiteiten
Op de locatie ‘provinciaal monument’ is het verboden:

  • a.

    het daar aanwezige monument te beschadigen of te vernielen; of

  • b.

    aan het daar aanwezige monument onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel x3 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten
Op de locatie ‘provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel x4 Aanwijzing omgevingsvergunningvrije gevallen

  • a.

    Het verbod, bedoeld in artikel x3, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:

    • 1.

      noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of

    • 2.

      alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

  • b.

    Het verbod, bedoeld in artikel x3, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:

    • 1.

      een sondering of grondboring met een boordiameter van niet meer dan 10 cm; of

    • 2.

      het dichten van een recent verstoringsgat van niet meer dan 1 m3.

Artikel x5 Aanvraagvereisten
Artikel x5 Aanvraagvereisten (bij in het omgevingsplan opgenomen aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument)
Op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3 zijn de aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument van overeenkomstige toepassing.

Artikel x6 Aanvraagvereisten
Artikel x6 Aanvraagvereisten (bij het ontbreken van aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument)
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3.

Artikel x7 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • a.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.

  • b.

    In afwijking van het bepaalde in onderdeel a kan de omgevingsvergunning worden verleend als de activiteit in het belang is van de waterveiligheid, mits er geen reële alternatieven zijn en wordt aangetoond dat de beschadiging van het monument zo minimaal mogelijk is.

  • c.

    Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:

    • 1.

      het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;

    • 2.

      het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;

    • 3.

      het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

    • 4.

      het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.

Artikel x8 Voorschriften omgevingsvergunning
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in artikel x6. Daarbij geldt dat:

  • a.

    als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;

  • b.

    als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:

    • 1.

      het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;

    • 2.

      het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • 3.

      het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en

    • 4.

      het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • c.

    als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.

Artikel x9 Aanwijzing adviseurs

  • a.

    Gedeputeerde Staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x3.

  • b.

    De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x3 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.

  • c.

    Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.

Artikel 6.73 Provinciaal beschermde structuur

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Cultureel Erfgoed - provinciaal beschermde structuur bevat het de volgende regels:

Artikel x1 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

  • a.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in een provinciaal beschermde structuur.

  • b.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd dat past in het karakter van de provinciaal beschermde structuur.

Artikel x2 Aanwijzing adviseurs

  • a.

    Gedeputeerde Staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x1.

  • b.

    De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel x1 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.

  • c.

    Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.

Paragraaf 6.2.8 Klimaatadaptatie

Artikel 6.74 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het rekening houden met risico's ten aanzien van klimaatverandering bij nieuwe ontwikkelingen en het inventariseren van mogelijke adaptatiemaatregelen.

Artikel 6.75 Klimaatadaptatie
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, bevat de motivering een risicoanalyse van de aanwezige en de te verwachten klimaatrisico's binnen het plangebied. Hierbij worden over de volgende onderwerpen de risico’s in beeld gebracht:

    • a.

      wateroverlast;

    • b.

      overstroming;

    • c.

      hitte;

    • d.

      droogte (watertekort en verzilting);

    • e.

      natuurinclusiviteit en biodiversiteit; en

    • f.

      ecologische en chemische waterkwaliteit.

  • 2.

    Voor zover uit de risicoanalyse risico's naar voren komen, bevat het omgevingsplan maatregelen ter voorkoming dan wel beperking van die risico's.

  • 3.

    De maatregelen voldoen aan het basisveiligheidsniveau dat is genoemd in paragraaf 3.1 van het Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw.

  • 4.

    Indien door de beperkte omvang of de aard van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan het basisveiligheidsniveau, wordt in afwijking van het derde lid rekening gehouden met het basisveiligheidsniveau.

Paragraaf 6.2.9 Provinciale wegen

Artikel 6.76 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de inrichting, het onderhoud en het gebruik van Provinciale wegen, anders dan door of namens de wegbeheerder in het kader van de aanleg, de wijziging of het beheer van een weg of de regeling van het verkeer over die weg.

Artikel 6.77 Omgevingsplan provinciale wegen

In een omgevingsplan dat van toepassing is op een provinciale weg worden geen regels gesteld die het gebruik, de instandhouding, de verbetering of de vernieuwing van die provinciale weg belemmeren.

Paragraaf 6.2.10 Regionale luchthavens

Artikel 6.78 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de milieugebruiksruimte en de ruimtelijke indeling van het gebied van en rond de luchthavens van regionale betekenis met luchthavenbesluit, als bedoeld in afdeling 8.3.2 van de Wet luchtvaart.

Artikel 6.79 Luchthaven Hilversum

De gemeenteraad van de gemeente Hilversum en de gemeenteraad van Wijdemeren nemen overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling van een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.98 opgenomen gebied in acht.

Artikel 6.80 Luchthaven Texel

De gemeenteraad van de gemeente Texel neemt overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling van een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.101 opgenomen gebied in acht.

Artikel 6.81 Luchthaven Loodswezen IJmuiden

De gemeenteraad van de gemeente Velsen neemt overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.104 gebied in acht. De termijn als bedoeld in artikel 8.8, derde lid, van de Wet luchtvaart loopt tot 1 januari 2029.

Artikel 6.82 Luchthaven Amsterdam Heliport

De gemeenteraad van de gemeente Amsterdam, de gemeenteraad van Oostzaan en de gemeenteraad van Zaanstad nemen overeenkomstig artikel 8.47, tweede lid, artikel 8.8 en 8.9 van de Wet Luchtvaart, bij de vaststelling van een omgevingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het in Artikel 4.107 gebied in acht

Paragraaf 6.2.11 Regionale waterkeringen

Artikel 6.83 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over regionale waterkeringen en beschermingszone regionale waterkering.

Artikel 6.84 Regionale waterkeringen

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied regionale waterkeringen voorziet het in regels die waterkerende activiteiten beschermen.

Artikel 6.85 Beperkingengebied regionale waterkering
  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Beperkingengebied regionale waterkeringen voorziet het niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk indien hierover overeenstemming is bereikt tussen betrokken gemeenten, waterbeheerder en provincie.

Afdeling 6.3 Projectbesluiten

Artikel 6.86 Projectbesluiten waterschappen

  • 1.

    Afdeling 6.2 is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid, van de Omgevingswet verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 6.87 Projectbesluiten provincie

Afdeling 6.2 is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten.

Afdeling 6.4 Vervallen

Artikel 6.88 Vervallen

Vervallen

Afdeling 6.5 Maatwerkvoorschriften

[Gereserveerd]

Afdeling 6.6 Waterschapsverordeningen

Artikel 6.89 Instructieregel melden, meten en informeren

Een waterschapsverordening bepaalt voor grondwateronttrekkingen en infiltraties van meer dan 12.000 m3 per jaar en tijdelijke grondwateronttrekkingen en infiltraties van in totaal meer dan 12.000 m3, dat:

  • a.

    het waterschap wordt geïnformeerd over die grondwateronttrekking of infiltratie als voor die grondwateronttrekking of infiltratie geen omgevingsvergunning is vereist op grond van de waterschapsverordening, waarbij in ieder geval informatie wordt verstrekt over het debiet van de grondwateronttrekking of infiltratie en de te gebruiken putten;

  • b.

    de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of geïnfiltreerd water met een nauwkeurigheid van ten minste 95% wordt gemeten;

  • c.

    de kwaliteit van het geïnfiltreerde water wordt gemeten; en

  • d.

    jaarlijks gegevens worden verstrekt over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

Afdeling 6.7 Leggers en peilbesluiten

Artikel 6.90 Legger waterstaatswerken

  • 1.

    De legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, bevat naast het bepaalde in het eerste en derde lid van dat artikel in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en dwarsprofielen van primaire en regionale waterkeringen;

    • b.

      de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen; en

    • c.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van primaire en regionale waterkering, regionale oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.

  • 2.

    Voor bergingsgebieden geldt een vrijstelling van de verplichting tot het vaststellen van een legger, voor zover het de vorm en constructie en de omschrijving als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder c, betreft.

  • 3.

    Voor oppervlaktewateren, die niet overwegend van belang zijn voor aan- en afvoer van water en waterberging, geldt een vrijstelling van de verplichting tot vaststelling van een legger voor zover het de vorm, afmeting en constructie betreft.

Artikel 6.91 Peilbesluit

  • 1.

    Het waterschapsbestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden binnen het werkingsgebied Peilbesluit.

  • 2.

    Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen.

Afdeling 6.8 Uitoefening van taken

Paragraaf 6.8.1 Gemeentelijke taken

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.8.2 Waterschapstaken

Artikel 6.92 Rangorde bij waterschaarste regionale wateren Amstel, Gooi en Vecht
  • 1.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt in het werkingsgebied Regionale verdringingsreeks Amstel Gooi en Vecht met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het verwerken van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort in het werkingsgebied Regionale verdringingsreeks Amstel Gooi en Vecht wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      de waterkwaliteit in stedelijk gebied;

    • b.

      beroepsvaart;

    • c.

      akkerbouw;

    • d.

      beregening sportvelden;

    • e.

      grasland;

    • f.

      recreatievaart;

    • g.

      natuur, voor zover het niet gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade.

  • 3.

    In geval van waterbehoeften van buiten het gebied van het waterschap, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.92a Rangorde bij waterschaarste regionale wateren regio IJsselmeergebied
  • 1.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeergebied bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het gebruik van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeergebied bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      peilhandhaving;

    • b.

      doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw;

    • c.

      beregening van gras of maïs;

    • d.

      doorspoelen;

    • e.

      overige belangen.

Paragraaf 6.8.3 Provinciale taken

Artikel 6.93 Vaarwegprofielen en bediening bruggen en sluizen

Gedeputeerde Staten stellen voor het werkingsgebied Vaarwegbeheer - profiel en bediening aangeduide vaarwegen vast:

  • a.

    de minimale breedte, diepte en vrije doorvaarhoogte van de vaarweg zoals deze door de vaarwegbeheerder in stand moet worden gehouden; en

  • b.

    de bedieningstijden en bedieningsvoorschriften van de beweegbare bruggen en sluizen, met uitzondering van spoorbruggen en bij het Rijk in beheer zijnde bruggen en schutsluizen.

Artikel 6.94 Taken vaarwegbeheerder
  • 1.

    De vaarwegbeheerder draagt zorg voor:

    • a.

      het in stand houden en bruikbaar houden van de vaarweg;

    • b.

      het in goede staat houden van de oevers en schutsluizen, voor zover dit nodig is ten behoeve van de instandhouding en de bruikbaarheid van de vaarweg; en

    • c.

      het schoonhouden van de vaarweg en het vrijhouden van obstakels, met inbegrip van het afvoeren van vuil en waterplanten, voor zover dit nodig is voor de bruikbaarheid van de vaarweg.

  • 2.

    Voor zover een vaarwegprofiel als bedoeld in Artikel 6.93, onderdeel a, is vastgesteld, wordt bij het in stand houden en bruikbaar houden van de vaarweg dit profiel in acht genomen.

Artikel 6.95 Taken sluis- en brugbeheerders

De sluis- of brugbeheerder draagt zorg voor bediening van sluizen en bruggen in overeenstemming met de bedieningstijden en bedieningsvoorschriften als bedoeld in Artikel 6.93, onderdeel b.

Hoofdstuk 7 Procedures

Afdeling 7.1 Regionale luchthavens

Artikel 7.1 Aanvragen luchthavenbesluit

Artikel 7.2 Aanvragen luchthavenregeling

  • 1.

    Aanvragen tot vaststelling van een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64 van de Wet luchtvaart worden ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Bij de aanvraag worden de gegevens en bescheiden versterkt zoals opgenomen in Bijlage 10.

Afdeling 7.2 Bescherming waterwinning

Artikel 7.3 procedure meldingsplichtige activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van de in Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 bedoelde meldingen en sturen onverwijld een afschrift van de melding aan het drinkwaterbedrijf.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten geven uiterlijk binnen zes weken na de ontvangst van de melding schriftelijk hun oordeel of op basis van die gegevens verwacht mag worden dat wordt voldaan aan de voorschriften, waarop de melding betrekking heeft.

  • 3.

    Indien Gedeputeerde Staten niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn aan degene die de melding heeft gedaan een bericht als daar bedoeld hebben gezonden, wordt hun oordeel geacht instemmend te zijn.

  • 4.

    De aanvang van de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden waarop de melding betrekking heeft, wordt minimaal twee weken voor de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk aan Gedeputeerde Staten gemeld.

  • 5.

    De melding vervalt indien niet binnen zes maanden na de verzending van de melding met de handeling waarop die melding betrekking had is begonnen.

  • 6.

    In artikel 7.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de wijze van indienen van de in Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 genoemde meldingen en de daarbij aan te leveren gegevens.

Hoofdstuk 8 Adviseurs en adviesorganen

Artikel 8.1 Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling

  • 1.

    Er is een Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, gericht op advisering over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot ruimtelijke kwaliteit, inclusief de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing.

  • 2.

    Op grond van artikel 8.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 hebben Gedeputeerde Staten nadere regels gesteld in Afdeling 9 Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling van bijlage 11 omtrent de taak, werkwijze en samenstelling van de adviescommissie, mede ter borging van deskundigheid en onafhankelijkheid.

Artikel 8.2 Regionale adviescommissie detailhandel

  • 1.

    Een regionale adviescommissie detailhandel adviseert over aangelegenheden betreffende detailhandel in de betreffende regio.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten per adviescommissie een Reglement Regionale Adviescommissie Detailhandel vaststellen, waarin de werkwijze en samenstelling van de adviescommissie wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 9 Schade

Afdeling 9.1 Faunaschade

Artikel 9.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over de tegemoetkoming in faunaschade, zijnde schade aangericht door in het wild levende dieren als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet.

Artikel 9.2 De aanvraag om tegemoetkoming

  • 1.

    Een verzoek om een tegemoetkoming in faunaschade als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet wordt door de belanghebbende, zijnde de grondgebruiker, uitsluitend langs elektronische weg bij BIJ12 ingediend op een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen.

  • 2.

    Het verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend uiterlijk binnen zeven werkdagen nadat de belanghebbende als bedoeld in het eerste lid de schade heeft geconstateerd.

  • 3.

    Faunaschade als bedoeld in die niet binnen zeven werkdagen na constatering door de aanvrager op het in het eerste lid vermelde formulier met bijlagen bij BIJ12 is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 9.3 Taxatie van de schade

  • 1.

    De verzoeker, als bedoeld in Artikel 9.2, zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming als bedoeld in Artikel 9.2 betrekking heeft, niet eerder oogsten of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade definitief is getaxeerd door een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

  • 2.

    Indien de verzoeker, als bedoeld in Artikel 9.2, opmerkingen over het formulier 'bevestiging taxatie grondgebruiker' kenbaar wil maken, zendt hij zijn reactie binnen acht werkdagen per e-mail of per post naar BIJ12.

Afdeling 9.2 Nadeelcompensatie

Artikel 9.4 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over de advisering op het gebied van vergoeding van schade als bedoeld in afdeling 15.1 van de Omgevingswet, alsmede schade die het gevolg is van besluiten of uitvoeringshandelingen in het kader van de rechtmatige uitoefening door de provincie Noord-Holland of een van haar bestuursorganen van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak met betrekking tot de realisatie, het beheer of onderhoud van infrastructurele werken.

Artikel 9.5 De aanvraag voor nadeelcompensatie

  • 1.

    Bij de aanvraag worden de gegevens en bescheiden verstrekt zoals opgenomen in Bijlage 10.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van de aanvraag zo spoedig mogelijk, doch tenminste binnen twee weken na de ontvangst ervan, en stellen de aanvrager in kennis van de te volgen procedure.

  • 3.

    Indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, of indien aanvrager overigens verzuimt de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen te verschaffen, stellen zij de aanvrager in de gelegenheid het verzuim binnen acht weken te herstellen.

  • 4.

    Van de aanvrager wordt een recht van € 300 geheven.

Artikel 9.6 Vereenvoudigde behandeling van de aanvraag

  • 1.

    Gedeputeerde Staten nemen de aanvraag niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in Artikel 9.9 is ingediend en van de geboden gelegenheid om de aanvraag aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt, of indien het bedrag bedoeld in Artikel 9.5, vierde lid niet binnen vier weken na indiening van de aanvraag op de rekening van de provincie is bijgeschreven.

  • 2.

    Een besluit om de aanvraag niet in behandeling te nemen wordt aan de aanvrager medegedeeld uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag zonder advies van een adviescommissie afwijzen. Gedeputeerde Staten wijzen een aanvraag in ieder geval zonder advies van een adviescommissie af als de aanvraag naar hun oordeel kennelijk ongegrond is. Een aanvraag is onder meer kennelijk ongegrond wanneer het naar het oordeel van Gedeputeerde Staten steunt op de onrechtmatige uitoefening door of namens Gedeputeerde Staten van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak en wanneer sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 4:131 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 9.7 Inschakeling adviescommissie

Indien wordt besloten tot inschakeling van een adviescommissie, leggen Gedeputeerde Staten de aanvraag aan de adviescommissie voor.

Artikel 9.8 Onafhankelijkheid adviescommissie

  • 1.

    De adviescommissie bestaat uit één of meer onafhankelijke deskundigen, die door Gedeputeerde Staten worden benoemd. Indien de commissie uit meer leden bestaat, wijzen Gedeputeerde Staten de voorzitter aan.

  • 2.

    De leden van de adviescommissie zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten of Provinciale Staten en op geen enkele wijze betrokken bij de (planologische) maatregel, bevoegdheid of taak waarop de aanvraag is gebaseerd.

Artikel 9.9 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviescommissie

  • 1.

    Voordat Gedeputeerde Staten de aanvraag voorleggen aan de adviescommissie als bedoeld in Artikel 9.7, stellen zij de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c, tweede lid, van de Omgevingswet, schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van een adviescommissie.

  • 2.

    De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 13.3c, tweede lid, van de Omgevingswet, kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd bedenkingen tegen één of meerdere van de leden van de adviescommissie bij Gedeputeerde Staten indienen.

Artikel 9.10 Bevoegdheden en verplichtingen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen de adviescommissie, al dan niet op verzoek, de gegevens ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van haar taak.

  • 2.

    De aanvrager verschaft de adviescommissie de gegevens en bescheiden die voor de advisering nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 3.

    De adviescommissie kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen, of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviescommissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van Gedeputeerde Staten.

Artikel 9.11 Het door de commissie te verrichten onderzoek

De adviescommissie brengt een rapport uit over haar bevindingen. Zij adviseert Gedeputeerde Staten over de hoogte van de uit te keren schadevergoeding en doet, indien Gedeputeerde Staten een daartoe strekkende verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 9.12 Werkwijze adviescommissie

  • 1.

    De adviescommissie kan een hoorzitting houden, waar de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld de aanvraag toe te lichten en de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te geven. Het betrokken bestuursorgaan en eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 2.

    De adviescommissie is bevoegd aan partijen binnen een aan hen te stellen termijn, overlegging van nadere gegevens of stukken te gelasten.

  • 3.

    De adviescommissie kan een plaatsopneming houden. Hij bepaalt de datum en het tijdstip waarop hij de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 4.

    De adviescommissie maakt met de aanvrager een afspraak ten behoeve van de taxatie van een eventueel bij de aanvraag betrokken onroerende zaak.

  • 5.

    De adviescommissie draagt er zorg voor dat van de hoorzitting en van de plaatsopneming een verslag wordt gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het uit te brengen advies.

  • 6.

    Nadat de aanvraag is voorgelegd zendt de adviescommissie een concept van het advies aan:

    • a.

      Gedeputeerde Staten;

    • b.

      de aanvrager;

    • c.

      een eventueel ander betrokken bestuursorgaan; en

    • d.

      belanghebbenden.

  • 7.

    De aanvrager, een betrokken bestuursorgaan en de belanghebbenden, kunnen na de toezending van het concept van het advies hierop schriftelijk reageren.

Artikel 9.13 Beslissing Gedeputeerde Staten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de commissie op de aanvraag.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen hun beslissing schriftelijk en onder opgaaf van redenen eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 9.14 Voorschot

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kennen de aanvrager die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding als bedoeld in Artikel 9.11 en wiens belang naar het oordeel van Gedeputeerde Staten vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, op diens schriftelijk verzoek een voorschot toe. Gedeputeerde Staten beslissen op de aanvraag, gehoord de adviescommissie.

  • 2.

    Indien Gedeputeerde Staten beslissen tot het verlenen van een voorschot wordt daarmee geen aanspraak erkend.

  • 3.

    Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de aanvrager schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Gedeputeerde Staten kunnen daarvoor zekerheidstelling verlangen.

Hoofdstuk 10 Handhaving en toezicht

Afdeling 10.1 Kwaliteit uitvoering en handhaving

Artikel 10.1 Uitvoerings- en handhavingsstrategie van Gedeputeerde Staten

De uitvoerings- en handhavingsstrategie, als bedoeld in artikel 13.5, eerste lid, Omgevingsbesluit, bevat doelen die in ieder geval betrekking hebben op:

  • a.

    de dienstverlening;

  • b.

    de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

  • c.

    de financiën.

Artikel 10.2 Kwaliteitszorg door Gedeputeerde Staten

Artikel 10.2a Intrekken of wijziging vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing kan ambtshalve worden ingetrokken of gewijzigd indien veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen het van kracht blijven of het ongewijzigd van kracht blijven van de vergunning of ontheffing verzetten.

Afdeling 10.2 Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 10.3 Intrekken of wijziging vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing kan ambtshalve of op verzoek worden ingetrokken of gewijzigd indien veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen het van kracht blijven of het ongewijzigd van kracht blijven van de vergunning of ontheffing verzetten. 

Afdeling 10.3 Strafrechtelijke handhaving

[Gereserveerd]

Afdeling 10.4 Toezichthouders

Artikel 10.4 Toezicht cultureel erfgoed

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in Paragraaf 6.2.7 zijn belast de daartoe door het bevoegd gezag aangewezen toezichthouders.

  • 2.

    De met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening aangewezen personen zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk 11 Monitoring en informatie

Afdeling 11.1 Water

Artikel 11.1 Voortgangsrapportage uitvoering waterbeheerprogramma

Het dagelijks bestuur van het waterschap rapporteert ten minste eenmaal per jaar aan Gedeputeerde Staten over de voortgang van de uitvoering van het waterbeheerprogramma, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.

Artikel 11.2 Verslag toetsing watersysteem

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap brengt periodiek verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de

    a. Regionale waterkeringen; en

    b. regionale wateren onder zijn beheer.

  • 2.

    De verslagen bevatten:

    a. een beoordeling van de veiligheid van de Regionale waterkeringen onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, de technische leidraad en voorschriften, bedoeld in Artikel 5.3, en de legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet;

    b. een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop deze moeten zijn ingericht onder meer in het licht van de normen, de leidraad en de voorschriften, bedoeld in Artikel 5.6, en de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

  • 3.

    Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen als bedoeld in het tweede lid een omschrijving van de voorzieningen die op de daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap, het tijdstip en de frequentie vast waarop de verslagen, als bedoeld in het tweede lid, worden uitgebracht.

  • 5.

    In artikel 11.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de verslagen als bedoeld in het tweede lid.

  • 6.

    Als een regionale waterkering of een regionaal water in meerdere provincies is gelegen, worden de in het tweede lid bedoelde verslagen uitgebracht aan Gedeputeerde Staten van de provincie waarin deze regionale waterkering dan wel het regionale water in hoofdzaak is gelegen.

Afdeling 11.2 Grondwateronttrekking

Artikel 11.3 Grondwaterregister

  • 1.

    Gedeputeerde Staten houden een register bij waarin degene die de activiteit onttrekken grondwater of de activiteit infiltreren van water verricht, wordt ingeschreven. Hierbij worden de gegevens vermeld die bij de vergunningaanvraag of melding voor de activiteit aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Voorts worden daarin de vergunningen vermeld, krachtens welke het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

  • 2.

    Het waterschap verstrekt aan Gedeputeerde Staten uiterlijk op 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging:

    a. een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt;

    b. gegevens die in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening, door de houder van de omgevingsvergunning of de meldingsplichtige aan het waterschapsbestuur worden verstrekt.

Artikel 11.4 Ambtshalve inschrijving in grondwaterregister

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een activiteit onttrekken grondwater en een activiteit infiltreren van water die niet ingevolge Artikel 11.3 is opgegeven, ambtshalve in het grondwaterregister, bedoeld in Artikel 11.3, eerste lid inschrijven.

  • 2.

    Indien de ambtshalve inschrijving, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt in de loop van een kalenderjaar, wordt als datum van de inschrijving aangehouden de datum waarop de onttrekking is aangevangen.

Afdeling 11.3 Faunabeheer

Artikel 11.5 Inzage in registratiesysteem faunabeheereenheid

De faunabeheereenheid verschaft Gedeputeerde Staten op eerste verzoek informatie uit het door haar gebruikte registratiesysteem indien Gedeputeerde Staten dat noodzakelijk achten voor toezicht, handhaving en beleidsontwikkeling.

Artikel 11.6 Jaarlijks verslag faunabeheereenheid

  • 1.

    Het jaarlijks verslag van een faunabeheereenheid, bedoeld in artikel 6.3, derde lid, van het Omgevingsbesluit, bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    a. cijfermatige rapportages over de uitvoering van de omgevingsvergunningen als vergunningsvrij aangewezen activiteiten op basis van de paragrafen 11.2.2, 11.2.3 en 11.2.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving en de uitvoering van de jacht, waarin opgenomen de aantallen gedode dieren en geraapte of onklaar gemaakte eieren, onderverdeeld naar diersoort, naar wildbeheereenheid en naar Natura 2000-gebied;

    b. cijfermatige rapportages van de toepassing van preventieve en alternatieve middelen;

    c. voor iedere in het faunabeheerplan beschreven diersoort telcijfers en op basis hiervan een analyse van populatietrends;

    d. een rapportage met trends die aangeven wat de verbanden zijn tussen de uitvoeringsgegevens verstrekt op grond van de onderdelen a en b en de ontwikkeling van populaties op grond van onderdeel c;

    e. een overzicht van populatieontwikkelingen die een risico kunnen vormen voor de belangen bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onderdeel b, onder 1° tot en met 4 ° voor vogels, artikel 8.74k, eerste lid, onderdeel b, onder 1 ° tot en met 3 ° voor habitatrichtlijnsoorten, en artikel 8.74l, eerste lid, onderdeel b, onder 7° tot en met 13° voor andere soorten, van het Besluit kwaliteit leefomgeving of die een risico vormen voor de gunstige staat van instandhouding van een soort.

  • 2.

    Het jaarverslag wordt uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het verslagjaar door een faunabeheereenheid op haar website gepubliceerd.

Artikel 11.7 Uitzonderingsbepaling

Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere situaties in individuele gevallen besluiten om geen toepassing te geven aan, dan wel af te wijken van, een of meerdere bepalingen van deze afdeling, voor zover toepassing van die bepalingen, gelet op de betrokken belangen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Afdeling 11.4 Cultureel erfgoed

Artikel 11.8 Provinciaal erfgoedregister

  • 1.

    Gedeputeerde Staten houden een erfgoedregister bij van de als zodanig aangewezen provinciaal monumenten.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten houden een erfgoedregister bij van de als zodanig aangewezen provinciaal monumenten.

Artikel 11.9 Informatieverstrekking erfgoedregister

  • 1.

    Gedeputeerde Staten informeren de Minister belast met de monumentenzorg en de betrokken gemeentebesturen over wijzigingen in het erfgoedregister.

  • 2.

    Het erfgoedregister is openbaar, met uitzondering van de gegevens over de eigenaar.

Artikel 11.10 Gegevensverzameling omgevingsvergunningen cultureel erfgoed

Het college van burgemeester en wethouders verzamelt de volgende gegevens over omgevingsvergunningen voor het wijzigen van provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren:

a. de datum van de omgevingsvergunning;

b. het kenmerk van de omgevingsvergunning;

c. de locatie van het provinciaal monument of de provinciaal beschermde structuur waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft en de relevante kadastrale gegevens van die locatie; en

d. de aard van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 11.11 Register omgevingsvergunningen cultureel erfgoed

  • 1.

    Er zijn registers over omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit voor de wijziging van een provinciaal monument of de wijziging van een provinciaal beschermde structuur.

  • 2.

    Een register als bedoeld in het eerste lid wordt beheerd door het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    De registers zijn openbaar.

  • 4.

    De registers bevatten in ieder geval de gegevens, bedoeld in Artikel 11.10 Gegevensverzameling omgevingsvergunningen cultureel erfgoed.

  • 5.

    De gegevens, bedoeld in Artikel 11.10 Gegevensverzameling omgevingsvergunningen cultureel erfgoed, worden in het register opgenomen binnen een week na de dag waarop de omgevingsvergunning is verleend.

Hoofdstuk 12 Overgangsrecht

Afdeling 12.1 Algemene overgangsbepalingen

[Gereserveerd]

Afdeling 12.2 Overgangsbepalingen per onderwerp

Artikel 12.1 Lopende procedures

Het oude recht blijft van toepassing als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van deze verordening: 

  • a.

    voor een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, een ontwerp ter inzage is gelegd en het besluit binnen 2 jaar na terinzagelegging is genomen;  

  • b.

    voor andere besluiten op aanvraag dan genoemd in onderdeel a, een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen 2 jaar na de datum van indiening van de aanvraag is genomen.

Artikel 12.2 Overgangsrecht activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

De verboden opgenomen in Artikel 4.44 tot en met Artikel 4.51 zijn niet van toepassing voor zover de activiteit rechtmatig werd verricht op het tijdstip direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de artikelen en ten aanzien van de activiteit geen wijziging optreedt als gevolg waarvan een risico voor verslechtering van de grondwaterkwaliteit kan optreden.

Artikel 12.3 Overgangsrecht activiteiten in waterwingebieden

De verboden opgenomen in Artikel 4.55 zijn niet van toepassing voor zover de activiteit rechtmatig werd verricht op het tijdstip direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de artikelen en ten aanzien van de activiteit geen wijziging optreedt als gevolg waarvan een risico voor verslechtering van de grondwaterkwaliteit kan optreden.

Artikel 12.4 Overgangsrecht open bodemenergiesystemen

De artikelen 4.1150 tot en met 4.1156 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing op een open bodemenergiesysteem dat is gemeld voor inwerking treden van deze verordening.

Artikel 12.5 Overgangsrecht gesloten stortplaatsen

  • 1.

    Indien voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.62 en Artikel 4.63 het in het eerste lid van deze artikelen bedoelde verbod op enig tijdstip gaat gelden, dat voor die activiteit voordien niet gold, kan de activiteit indien daarmee op dat tijdstip al was begonnen, zonder vergunning worden voortgezet tot twaalf weken na dat tijdstip en, indien binnen die termijn een aanvraag om de vereiste omgevingsvergunning is ingediend, vervolgens tot zes weken na het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag in werking is getreden.

  • 2.

    Indien voor de activiteit algemene regels golden voor het tijdstip waarop het verbod daarvoor ging gelden, blijven die regels voor de activiteit van toepassing gedurende de periode waarin zij zonder vergunning mag worden verricht.

Artikel 12.6 Overgangsrecht opstellingen voor zonne-energie

Artikel 6.39a en Artikel 6.39b, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een opstelling voor zonne-energie waarvan op 26 oktober 2023 het participatietraject al in een vergevorderd stadium was. Naast projecten geldt dit ook voor uitwerkingen van adequaat geparticipeerde RES-zoekgebieden.

Artikel 12.7 Overgangsrecht wonen in Landelijk gebied en Beschermd landschap

Artikel 12.1 is niet van toepassing op Artikel 6.13, Artikel 6.18a, Artikel 6.18b, Artikel 6.59a en Artikel 6.59b.

Artikel 12.8 Overgangsrecht Klimaatadaptatie

In afwijking van Artikel 12.1 zijn Artikel 6.75, tweede tot en met het vijfde lid, niet van toepassing als voor 1 januari 2026: 

  • a.

    voor een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, een ontwerp ter inzage is gelegd en het besluit binnen 2 jaar na terinzagelegging is genomen;  

  • b.

    voor andere besluiten op aanvraag dan genoemd in onderdeel a, een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen 2 jaar na de datum van indiening van de aanvraag is genomen.

Hoofdstuk 13 Overige en slotbepalingen

Afdeling 13.1 Bestuurlijke afwegingsruimte

Artikel 13.1 Toepassingsbereik

De bestuurlijke afwegingsruimte als bedoeld in deze afdeling geldt onverminderd de afwegingsruimte in andere regels van deze verordening.

Artikel 13.2 Experimenteer- en meerwaardebepaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een gebied aanwijzen waarbinnen ten behoeve van een experiment of activiteit in de fysieke leefomgeving van de regels bij of krachtens deze verordening mag worden afgeweken.

  • 2.

    Er kan toepassing worden gegeven aan het eerste lid ten behoeve van een experiment, indien:

    • a.

      het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan de ambities en doelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie NH2050; en

    • b.

      het experiment geen onevenredige afbreuk doet aan de doelen en belangen die door de regels waarvan wordt afgeweken worden behartigd.

  • 3.

    Er kan toepassing worden gegeven aan het eerste lid ten behoeve van een activiteit in de fysieke leefomgeving indien:

    • a.

      de activiteit bijzondere meerwaarde heeft voor de ambities en doelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie NH2050; en

    • b.

      de activiteit geen onevenredige afbreuk doet aan de doelen en belangen die door de regels waarvan wordt afgeweken worden behartigd.

  • 4.

    Op grond van artikel 13.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 hebben Gedeputeerde Staten in afdeling 8 van bijlage 11 nadere regels gesteld bij de toepassing van dit artikel, waarbij ten minste regels worden gesteld inzake:

    • a.

      van welke regels bij of krachtens deze verordening mag worden afgeweken;

    • b.

      gedurende welke tijdsduur van de in onderdeel a bedoelde regels mag worden afgeweken; en

    • c.

      de wijze en het moment waarop wordt vastgesteld of de activiteit aan haar doel beantwoordt.

  • 5.

    Bij toepassing van dit artikel wordt in het besluit gemotiveerd hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding ervan zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten rapporteren jaarlijks aan Provinciale Staten over de toepassing van dit artikel.

Afdeling 13.2 Overige bepalingen

[Gereserveerd]

Afdeling 13.3 Slotbepalingen

Artikel 13.3 Wijziging werkingsgebieden door Gedeputeerde Staten

In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten de begrenzing van een werkingsgebied kunnen wijzigen, tenzij in deze verordening of bij of krachtens de wet waarop de betreffende regel is gebaseerd anders is bepaald.

Artikel 13.4 Wijziging bijlagen door Gedeputeerde Staten

In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten een bijlage bij deze verordening kunnen wijzigen, tenzij in deze verordening of bij of krachtens de wet waarop de betreffende regel is gebaseerd anders is bepaald.

Artikel 13.5 Intrekking regelingen

De volgende verordeningen en besluiten worden ingetrokken:

  • a.

    Omgevingsverordening NH2020;

  • b.

    Verordening Luchthavenbesluit Amsterdam Heliport;

  • c.

    Omgevingsregeling NH2020;

  • d.

    Regeling nadeelcompensatie infrastructurele werken provincie Noord-Holland 2007

Artikel 13.6 Inwerkingtreding

Artikel 13.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Omgevingsverordening NH2022

Bijlage 1 Begripsbepalingen

afhaalpunt ten behoeve van internethandel

voorziening ten behoeve van de levering aan en retournering door consumenten van vooraf elders bestelde goederen, waarbij geen verkoop, productadvisering of uitstalling plaatsvindt

agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat gebruik maakt van landbouwwerktuigen, landbouwapparatuur of agrarisch loonwerk en hoofdzakelijk is gericht op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of het leveren van goederen en diensten ten behoeve van aanleg en onderhoud van groene of recreatieve gebieden voor publieke doeleinden

agrarisch bedrijf

een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, daaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, houtteelt, zaadveredeling en de teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen

agrarisch bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan

bebouwde kom

gebied gelegen binnen de grenzen als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994

bebouwing

één of meerdere gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde

bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de verblijfsrecreatieve functie daadwerkelijk sprake is van kort verblijf met als focus toeristische overnachtingsmogelijkheden

bedrijfswoning

een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is

bedrijventerrein

een terrein van minimaal 1 ha bruto grondoppervlak dat gelet op het omgevingsplan bedoeld en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Onder de beschrijving vallen daarmee ook (delen van) bedrijventerreinen die gedeeltelijk, maar niet overwegend, bedoeld en geschikt zijn voor kantoorgebouwen. Ook vallen daaronder de zeehaventerreinen welke met laad en/ of loskade langs diep vaarwater toegankelijk zijn voor grote zeeschepen. De volgende terreinen vallen hier niet onder: terrein voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, terrein voor waterwinning, terrein voor agrarische doeleinden, terrein voor afvalstort

BIJ12

uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg

boskern

een min of meer aaneengesloten houtsopstand met in totaal een oppervlakte vanaf circa vijf hectare bos

dorpslint

een lijn van bebouwing in het landelijk gebied langs wegen of waterlopen overwegend ten behoeve van wonen, waarbij de bebouwing aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen is en daarmee een eenheid vormt. Het kan voorkomen dat een dorpslint aan één zijde van de weg voorkomt. De overzijde wordt dan niet tot het dorpslint gerekend.

duurzame ontwikkeling

ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen

gebruiksgerichte paardenhouderij

een voorziening gericht op het bedrijfsmatig houden van paarden waarbij het rijden met of mennen van paarden primair gericht is op gebruik door de ruiter, amazone of menner, niet zijnde een manege

gedenkteken

niet aard- en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie dat dient ter nagedachtenis aan één of meerdere dodelijke slachtoffers van een verkeersongeval dat op de weg heeft plaatsgevonden

geitenhouderij

een bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden

gesloten stortplaats

Gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de wet milieubeheer

glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij de teelt van assimilerende organismen onder invloed van licht in een kas plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden

havengebonden activiteiten

bedrijfsmatige activiteiten die zich blijvend richten op het vervoer van goederen en personen over water of die onlosmakelijk zijn verbonden met de afwikkeling van schepen en het daarmee verbonden personen- en vrachtverkeer en vanwege hun aard direct aan kadeterrein moeten worden gesitueerd

havengerelateerde activiteiten

bedrijfsmatige activiteiten die zich blijvend richten op de dienstverlening aan havengebonden activiteiten en afhankelijk zijn van:  a. de binding met havengebonden activiteiten; en   b. de nabijheid van havengebonden activiteiten

helikoptervlucht van maatschappelijk belang

een Helicopter Emergency Medical Service (HEMS)-vlucht of een politievlucht zoals bedoeld in de vrijstellingsregeling Besluit luchtverkeer 2014 of een daarmee verband houdende vlucht gericht op het innemen van brandstof of een vlucht gericht op opleiding en training die nodig zijn voor de veilige uitvoering van een dergelijke vlucht

intensieve veehouderij

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat slacht-, fok-, leg-, pels- of melkdieren houdt, zonder of nagenoeg zonder weidegang of vrije uitloop, met uitzondering van veehouderij waarin producten worden vervaardigd die gecertificeerd zijn volgens in Nederland geldende regelgeving van de Europese Unie voor biologische producten en met uitzondering van viskwekerij

kern

een gebied met aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing met een samenhangende structuur en een duidelijk herkenbaar stratenpatroon, ten behoeve van overwegend wonen en andere stedelijke functies. Wanneer meerdere kleinere historische kernen of dorpslinten aan elkaar zijn gegroeid tot een aaneengesloten gebied, beschouwen we deze als één kern of dorpslint.

kort verblijf

een verblijf met een duur van maximaal zes maanden

kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving

de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde vigerende kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast

kwetsbare gewassen

Bedrijfsmatige teelt in open grond van groentegewassen (vollegrondsgroenteteelt), akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur in Nederland, met uitzondering van weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad vanaf afrijping (vanaf 1 juni)

landbouw

akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur in Nederland

landschappelijke waarden

de essentiële elementen en kenmerken van landschappen

logiesactiviteit

In gebruik hebben of houden van een bouwwerk ten behoeve van bedrijfsmatig tijdelijk verblijf of verschaffen van tijdelijk onderdak aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben

maaiveldcriterium

het oppervlak van een gebied dat buiten beschouwing kan worden gelaten bij de berekening van de kans op een overstroming

milieugebruiksruimte

milieugevolgen van activiteiten van bedrijven, welke milieugevolgen zijn toegestaan op basis van een vergunning, algemene regel of andere toestemming van overheidswege

milieugevoelig object

een geluidsgevoelig object, een beperkt kwetsbaar object, een kwetsbaar object, een geurgevoelig object, een minder geurgevoelig object of een overig geurgevoelig object

natuurinclusief

ruimte voor biodiversiteit creëren op, aan of in het gebouw of de omgeving, zodat er meer diverse planten- en diersoorten kunnen leven.

nautisch beheer

de overheidszorg gericht op de afwikkeling van een veilig en vlot scheepsvaartverkeer op vaarwegen

nautisch beheerder

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet

nazorgmaatregelen

de voorzieningen ter bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer

oever (vaarweg)

de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke overgang van water naar land of de aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor benodigde verankering

onderhoudsplichtige (vaarwegen)

de natuurlijke of rechtspersoon, die op grond van de wet of enige andere wet, concessie, eigendom, overeenkomst of anderszins de verplichting heeft ervoor te zorgen dat de vaarweg en daarbij behorende oever en werk onderhouden wordt

opschalen

vervanging van een windturbine door een windturbine met een aanzienlijk groter opgesteld vermogen

opstelling voor zonne-energie

een samenstel van bouwwerken op het maaiveld, ten behoeve van het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon

preventieve maatregelen

maatregelen die kunnen worden ingezet om de in het geding zijnde belangen te beschermen zonder de betrokken dieren te doden of te verwonden

provinciaal beschermde structuur

stads- of dorpsgezicht, ten aanzien waarvan is besloten tot opname in het provinciaal erfgoedregister

provinciaal monument

Monument of archeologisch monument waaraan in het omgevingsplan of de omgevingsverordening de functie-aanduiding provinciaal monument is gegeven

recreatiepark

een locatie waar sprake is van verblijfsrecreatie in meerdere gebouwen

RES 1.0

Regionale Energiestrategieën Noord-Holland Noord en Noord-Holland Zuid 1.0

schade aan gewassen

schade aan bedrijfsmatige teelt van landbouwgewassen

schuilstal

een bouwwerk waarin dieren kunnen schuilen voor weersomstandigheden

staat van bedrijfsactiviteiten

indeling van bedrijven in categorieën overeenkomstig of vergelijkbaar met de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

stedelijke functies

functies die verband houden met wonen, bedrijven, voorzieningen, stedelijk water en stedelijk groen

stoffen

chemische elementen, verbindingen daarvan dan wel mengsels van die elementen of verbindingen

strokenbord

bord langs de weg met verwijzing naar een toeristische, recreatieve of andere bestemming.

terreinbeherende organisatie

publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie die het beheer van natuur- of recreatiegebieden in haar statuten als doelstelling heeft opgenomen

uitweg

een constructie ter ontsluiting van een kadastraal perceel

vaarwegbeheer

de overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken

vaarwegbeheerder

het bevoegde bestuursorgaan van het overheidslichaam dat met het vaarwegbeheer is belast of waaraan de uitvoering van het vaarwegbeheer in medebewind is opgedragen

vaarwegprofiel

de minimale breedte, diepte en vrije doorvaarthoogte van de vaarweg

verblijfsrecreatie

een bedrijfsactiviteit die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van recreatief nachtverblijf

verwaarloosbaar bodemrisico

een situatie als bedoeld in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming waarin door een goede afstemming van bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de kans op een verandering van de bodemkwaliteit, ten gevolge van een immissie van een stof, verwaarloosbaar is gemaakt

volumineuze detailhandel

vormen van detailhandel waarvan de winkelformules een assortiment voeren van overwegend ruimte vergende goederen, waaronder bouwmarkten, tuincentra, woninginrichtingszaken, auto-, boten- en caravanbedrijven mede worden begrepen

volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat tenminste aan één volledige arbeidskracht een inkomen verschaft

watersporttoestel

een toestel of vaartuig dat voor één of meerdere personen is gebouwd of ingericht ten behoeve van een glijdende beweging door of over het water

weg

de openbare weg zoals bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994

wegbeheer

de publiekrechtelijke zeggenschap en de verantwoordelijkheid voor de weg, met inbegrip van de plicht tot onderhoud en de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg

werk

gesloten stortplaatsen: een werk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit
vaarweg en wegen: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, boven, op, in, onder of langs een weg of vaarweg gelegen

windturbine

een turbine voorzien van rotorbladen geplaatst op een verticale mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen, met uitzondering van traditionele windmolens of replica's hiervan

winkelgebied

een gebied dat gelet op het omgevingsplan bedoeld en geschikt is voor meerdere vestigingen van detailhandel, eventueel in samenhang met andere consumentgerichte functies zoals horeca, ambachten en baliefuncties

winkelvloeroppervlak

de voor het publiek toegankelijke en zichtbare vloeroppervlakte in het winkelpand, bedoeld voor de verkoop en uitstalling van goederen, waaronder publieksruimte, etalage of vitrine, toonbank en kassaruimte, schappen, paskamers, winkelwagens en pakruimten voor de consument

zaadveredelingsbedrijf

een bedrijf gericht op het verbeteren van erfelijke eigenschappen van cultuurgewassen en de gecertificeerde vermeerdering van plantaardig uitgangsmateriaal, zoals zaden en stekken

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

10-5 risicocontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioc777509c-0c3a-481e-a5d9-5a0233bf2d68/nld@2024‑06‑26;435

10-5 risicocontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22giode08908b-8bd6-43a2-b102-220b96d94eac/nld@2024‑06‑26;434

10-5 risicocontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio326f7eb5-6afd-434a-95ed-f09cf2bfd4bb/nld@2024‑06‑26;433

10-6 risicocontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2b381818-6b12-4ebd-9aae-9b34eb224887/nld@2024‑06‑26;439

10-6 risicocontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22giobcf5c32f-1b81-4c65-91ef-ad7d17790c9c/nld@2024‑06‑26;438

10-6 risicocontour luchthaven loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0b44f46a-47f2-4695-85aa-4a1bb40d519e/nld@2024‑06‑26;437

10-6 risicocontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio09af709e-aed3-45a0-95ba-5d4a25c32393/nld@2024‑06‑26;436

48 db(a) geluidscontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio1f029ddc-287f-41de-88c0-91029cfbe59a/nld@2024‑06‑26;446

48 db(a) geluidscontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio95d3bfbf-e33d-4d45-9531-cea2089992ea/nld@2024‑06‑26;441

48 db(a) geluidscontour luchthaven loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio6a809098-4371-41c9-a541-06acd91a999e/nld@2024‑06‑26;444

48 db(a) geluidscontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodbea809a-70fa-4636-aae7-fc05b9389893/nld@2024‑06‑26;442

56 db(a) geluidscontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio727c35b6-74cb-4685-b5a9-ab428ae29331/nld@2024‑06‑26;447

56 db(a) geluidscontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio03d664f8-3021-4238-92ef-6ceb3e99a936/nld@2024‑06‑26;443

56 db(a) geluidscontour luchthaven loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio96963fd7-08e0-4c7f-8af6-552345625fea/nld@2024‑06‑26;445

56 db(a) geluidscontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio070db28b-8e7f-4368-91e4-e90233835c3a/nld@2024‑06‑26;449

70 db(a) geluidscontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioca510404-9b23-4028-958c-bd6e0b84b445/nld@2024‑06‑26;448

agrarische bedrijven

/join/id/regdata/pv27/2025/gio1e82d5b2-ddd4-4bad-a58f-c7693a76a1ce/nld@2025‑03‑11;898

beoordeling veehouderij en ammoniak

/join/id/regdata/pv27/2024/22giocfc9cc2b-afe6-4eba-97ad-81b4d1e7d06b/nld@2024‑06‑26;481

beperkingengebied provinciale wegen

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof621132c-69f0-4f39-b558-d873bc4ababe/nld@2024‑06‑26;828

beperkingengebied regionale waterkeringen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioaae67c40-05a9-41bc-abdd-3d6c2c17986f/nld@2024‑06‑26;479

beschermd landschap

/join/id/regdata/pv27/2025/gioc51a5ac7-f772-4c71-9b44-dfbf3918c2fb/nld@2025‑03‑13;916

beschermingszone stortplaatsen wet milieubeheer

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2d7b84e7-1d19-47d0-aeb4-8d1a3856ea88/nld@2024‑06‑26;484

bestaand zaadveredelingsbedrijf

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio827acd9a-4114-461e-8252-3d8b6846b34f/nld@2024‑06‑26;483

cultureel erfgoed - provinciaal beschermde structuur

/join/id/regdata/pv27/2024/22giod0d4d0a0-762f-4e21-9364-c2a2532a534c/nld@2024‑06‑26;521

cultureel erfgoed - provinciale monumenten

/join/id/regdata/pv27/2025/giod5e63d78-2399-4e45-9377-e34dda41df61/nld@2025‑03‑13;895

datacenter clustering toegestaan

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7754f80a-aef2-4c91-aa70-37ed15e655e5/nld@2024‑06‑26;783

datacenters uitgesloten

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioc1dfc190-cf63-4703-bff1-e0adbceff204/nld@2024‑06‑26;782

erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe7e6e830-71f2-4b03-8fad-84d2dce09a65/nld@2024‑06‑26;792

foerageergebieden

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof17ce966-5918-4ef5-84a1-7d12ad905a82/nld@2024‑06‑26;524

gebiedsakkoord oostelijke vechtplassen

/join/id/regdata/pv27/2024/gioa75ee6d5-be5d-4d34-9354-09a08d533865/nld@2024‑12‑18;784

glastuinbouwconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio134c8c65-43cb-4ec9-a1d2-aa006898fb24/nld@2024‑06‑26;836

grondbewerkingen voor permanente bollenteelt toegestaan

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio8dc43e8c-0473-43ce-9b73-53a5ec7b14ca/nld@2024‑06‑26;808

grondbewerkingen voor permanente bollenteelt uitgesloten

/join/id/regdata/pv27/2025/gio91e1695e-fc30-4412-8230-a4a159c90383/nld@2025‑03‑11;893

grondwaterbeschermingsgebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof36bd731-1634-4e0f-b1ba-55468bda2907/nld@2024‑06‑26;530

hoogtebeperkingen amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe14fb734-5732-4f1b-8068-649644f3d0be/nld@2024‑06‑26;528

hoogtebeperkingen luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof9fdde7d-4787-433e-87a0-148494304846/nld@2024‑06‑26;532

hoogtebeperkingen luchthaven loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2f6ce8c5-de3e-477a-a62d-5ad605ecd192/nld@2024‑06‑26;531

hoogtebeperkingen luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2e1d2431-0882-485b-9de3-008ee513509a/nld@2024‑06‑26;522

industrieterrein met provinciale geluidproductieplafonds

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofa9cc1e3-37a5-4e94-bce4-04deb2b3c206/nld@2024‑06‑26;865

industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2025/gioae28593d-62e0-47ca-8112-c28c88922f43/nld@2025‑03‑11;919

landelijk gebied

/join/id/regdata/pv27/2024/giodb81b4b4-b910-43de-a532-37b42933c292/nld@2024‑12‑18;894

lib 5 zone schiphol

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio9aac2a9c-e4f7-4307-bd19-8ffc73efabd1/nld@2024‑06‑26;588

luchthavengebied loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio754b3f7b-150b-4eda-ae70-7f5ad314bd0f/nld@2024‑06‑26;584

luchthavengebied luchthaven amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2025/gio07632cf9-4740-465e-a05c-d1d9a9726e96/nld@2025‑03‑11;896

luchthavengebied luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0ffeae80-96b7-4639-8eab-3b7ee138f15b/nld@2024‑06‑26;585

luchthavengebied luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodc354d41-a2fa-496d-b088-591b9119cbe5/nld@2024‑06‑26;587

milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe2875015-d954-4fd5-959e-c47fa825d5b8/nld@2024‑06‑26;591

natura2000

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio9e47acd3-1d3d-4911-ac79-6841a78b4ca3/nld@2024‑06‑26;620

natura2000-bufferzone

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio79829d54-7503-4d53-bfe7-fc1bac6d2930/nld@2024‑06‑26;623

natuurnetwerk nederland

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio6a7a680e-8501-44eb-b68e-00c0d30978e8/nld@2024‑06‑26;853

natuurverbindingen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio70cfb3f2-c78b-47af-93de-0c1743a16570/nld@2024‑06‑26;790

nautisch beheer - aalsmeer

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio37fbd64c-8475-4765-a56d-afaaacd420cf/nld@2024‑06‑26;618

nautisch beheer - agv

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofb43c410-3647-4076-a7db-b03d78482bea/nld@2024‑06‑26;831

nautisch beheer - amsterdam

/join/id/regdata/pv27/2024/gio34f4ca48-b950-42a0-ba7b-6dc851877e50/nld@2024‑12‑18;869

nautisch beheer - castricum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio5592437a-65d3-4182-ac6e-3e5a5c9cc221/nld@2024‑06‑26;614

nautisch beheer - hhnk

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioc1953b84-af66-44b5-8d4b-288a3bbdf418/nld@2024‑06‑26;622

nautisch beheer - pnh

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio74820f23-f0fe-452f-9e29-56a677c025d8/nld@2024‑06‑26;810

nautisch beheer - rijnland

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof06c00bc-413c-4f08-aa58-b2fe0de6774e/nld@2024‑06‑26;617

nautisch beheer - uitgeest

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof170e698-9cff-44c8-bdae-b915b28b81c4/nld@2024‑06‑26;625

nautisch beheer - wijdemeren

/join/id/regdata/pv27/2025/gio41626a3a-9340-4d66-aef3-a91354ae6dc7/nld@2025‑03‑11;913

nautisch beheer - zaanstad

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioa199822a-0204-4001-8ec4-97d2425600ce/nld@2024‑06‑26;611

noord-holland noord

/join/id/regdata/pv27/2024/22giob1b63a5c-d61f-4923-ad72-abeb3467f7d3/nld@2024‑06‑26;635

noord-holland noord - landelijk gebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodd205838-c22f-4d47-afa1-903df165aac1/nld@2024‑06‑26;845

omgevingswaarde wateroverlast

/join/id/regdata/pv27/2024/22giod4a4ee9f-dc87-4871-b7ca-4824cbd6da6b/nld@2024‑06‑26;627

ontgrondingen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7d05e1b3-3f4a-4bb3-82d4-7038e7f11411/nld@2024‑06‑26;871

oude bosgroeiplaatsen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio09ab8ecf-cf29-441d-8629-517a62983981/nld@2024‑06‑26;632

peilbesluit

/join/id/regdata/pv27/2025/gio4b81efda-360f-4577-abeb-bedb57d7e976/nld@2025‑03‑11;890

regionale verdringingsreeks amstel gooi en vecht

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe34856da-9029-4570-a4cf-8d35911cb44c/nld@2024‑06‑26;781

regionale verdringingsreeks regio ijsselmeergebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodfc59fb1-4a6e-464e-a435-065f1699bc59/nld@2024‑06‑26;780

regionale waterkeringen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio93d11deb-0e0b-47e9-b20a-2c10fe5c401f/nld@2024‑06‑26;645

stiltegebieden

/join/id/regdata/pv27/2025/gio54c5ca75-44cf-4548-9678-a0197a6e436e/nld@2025‑03‑13;899

stortplaatsen wet milieubeheer

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2cfdb2af-a69c-4c77-9595-82a67ed601c8/nld@2024‑06‑26;648

strandzonering - natuurstrand

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof6e5652a-1eeb-41c7-900a-39ea962cb6c4/nld@2024‑06‑26;816

strandzonering - seizoenstrand

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio6ec711f4-c303-4173-bbb1-1f852fe5ec40/nld@2024‑06‑26;815

transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio02c88236-8c82-4a38-9703-f3fa06cfd17c/nld@2024‑06‑26;663

tuinbouwconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio46e77f8b-63d8-4d1c-ac18-8a0add40d786/nld@2024‑06‑26;859

vaarwegbeheer - beheer agv

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof1d3c2eb-40bd-4525-8376-0ad7bc9da937/nld@2024‑06‑26;832

vaarwegbeheer - beheer gemeente

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio498aef39-d61a-422d-bae9-3a1bd5df4c4c/nld@2024‑06‑26;841

vaarwegbeheer - beheer hhnk

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7f8a1d72-701e-444f-b499-2ebd14d0581c/nld@2024‑06‑26;667

vaarwegbeheer - beheer pnh

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioab590f5f-fbf9-4481-8d70-8f0a15a29d63/nld@2024‑06‑26;806

vaarwegbeheer - beheer recreactieschap alkmaarder- en uitgeestermeer

/join/id/regdata/pv27/2025/gio4c4d47ee-7f17-468e-a9d9-d066b32c829e/nld@2025‑03‑11;670

vaarwegbeheer - beheer rijnland

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio83214f88-f664-4780-9189-a227c832e6d1/nld@2024‑06‑26;668

vaarwegbeheer - profiel en bediening

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio8d8a2418-4874-4213-b7ea-97ace5761683/nld@2024‑06‑26;835

vaarwegbeheer - rechtstreeks werkende regel

/join/id/regdata/pv27/2025/gioaa027008-40f6-46d1-81b2-6bb42b19f711/nld@2025‑03‑11;918

veiligheidsgebieden luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7d52645a-1652-46ca-9fe6-a6dfe4084a09/nld@2024‑06‑26;676

veiligheidsgebieden luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0780cb07-6643-4e56-adb3-63d7635f52bf/nld@2024‑06‑26;665

waterwingebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofad5fec8-c384-481b-9805-be88e0e4e5e5/nld@2024‑06‑26;689

wegen met provinciale geluidproductieplafonds

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio5499b3ee-60f0-4e61-939c-3dfb585b722e/nld@2024‑06‑26;820

zaadveredelingsconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio1698216a-6f4a-49f1-9fde-bddae8c5e495/nld@2024‑06‑26;698

zoekgebieden wind en wind en zon res

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio162f9091-504a-4b66-9688-41dd4fc07bbd/nld@2024‑06‑26;875

Bijlage 3 Waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden

bijlage 3a Bord aanduiding grondwaterbeschermingsgebied

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3b Meetverplichting kwaliteit infiltratie van water

Parameters en meetfrequentie

Parameter

Afkorting

Frequentie

Bacteriën van de coligroep

 

Vierwekelijks

Kleur

 

Vierwekelijks

Zwevende stof

SS

Vierwekelijks

Geleidingsvermogen voor elektriciteit

 

Vierwekelijks

Temperatuur

T

Vierwekelijks

Zuurgraad

pH

Vierwekelijks

Opgelost zuurstof

O2

Vierwekelijks

Totaal organisch koolstof

TOC

Vierwekelijks

Bicarbonaat

HCO3

Vierwekelijks

Nitriet

NO2

Vierwekelijks

Nitraat

NO3

Vierwekelijks

Ammonium

NH4

Vierwekelijks

Totaal fosfaat

Totaal P

Vierwekelijks

Fluoride

F

Driemaandelijks

Chloride

Cl

Vierwekelijks

Sulfaat

SO4

Driemaandelijks

Natrium

Na

Driemaandelijks

IJzer

Fe

Driemaandelijks

Mangaan

Mn

Driemaandelijks

Chroom

Cr

Driemaandelijks

Lood

Pb

Driemaandelijks

Koper

Cu

Driemaandelijks

Zink

Zn

Driemaandelijks

Cadmium

Ca

Driemaandelijks

Arseen

As

Driemaandelijks

Cyanide

Cn

Driemaandelijks

Minerale olie

 

Vierwekelijks

Adsorbeerbaar organisch halogeen

AOX

Vierwekelijks

Vluchtig organisch gebonden chloor

VOC

Vierwekelijks

Vluchtige aromaten

 

Vierwekelijks

Polycyclische aromaten

PAK

Driemaandelijks

Fenolen

 

Driemaandelijks

Bijlage 4 Natura 2000/Flora fauna

bijlage 4a Vrijgestelde activiteiten

Activiteiten en categorieën van activiteiten als bedoeld in Artikel 4.4 zijn:

  • Vervallen

bijlage 4b Minimum afstanden voor helikopterstarts en -landingen nabij Natura 2000-gebieden

De afstanden in onderstaande tabellen dienen in acht te worden genomen wanneer nabij Natura2000-gebieden gebruik gemaakt wordt van een ontheffing tijdelijk en uitzonderlijk gebruik.Tabel 1 geldt voor het gebruik van deze ontheffing binnen de periode 15 februari - 31 augustus.Tabel 2 geldt voor het gebruik van de ontheffing buiten die periode. De afstanden in onderstaande tabellen zijn in meters.

Tabel 1. Starts en landingen tijdens het broedseizoen (15 februari - 31 augustus)1

Gebied

Kritische afstanden parapluontheffing helikopters (in meters)

Kritische afstandenlocatiegebonden ontheffinghelikopters en overigeluchtvaartuigen (in meters)

Duinen en Lage Land Texel

2150

2150

Polder Zeevang

2150

2150

Abstkolk & De Putten

250

2150

Waddenzee

2150

2150

Noordzeekust

2150

2150

Ijsselmeer

2150

2150

Markermeer & IJmeer

2150

2150

Eemmeer & Gooimeer Zuidoever

2150

2150

Zwanenwater & Pettemerduinen

2150

2150

Eilandspolder

2150

2150

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

2150

2150

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

2150

2150

Naardermeer

2150

2150

Oostelijke Vechtplassen

2150

2150

1 De berekeningen die ten grondslag liggen aan deze tabel zijn te vinden in ‘Kritische afstanden voor starten en landen vanhelikopters nabij Natura 2000-gebieden in Noord-Holland’, een rapport van Bureau Waardenburg. Een digitale versie is opaanvraag beschikbaar.

Tabel 2. Starts en landingen buiten het broedseizoen (1 september - 14 februari)

Gebied

Kritische afstanden paraplu ontheffing helikopters (in meters)


Kritische afstanden locatiegebonden ontheffing helikopters en overige luchtvaartuigen (in meters)

Duinen en Lage Land Texel

250

250

Polder Zeevang

250

2150

Abstkolk & de Putten

250

2150

Waddenzee

250

2150

Noordzeekustzone

250

2150

IJsselmeer

250

2150

Markermeer & IJmeer

250

2150

Eemmeer & Gooimeer Zuidoever

250

2150

Zwanenwater & Pettemerduinen

250

2150

Eilandspolder

250

2150

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

250

2150

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

250

2150

Naardermeer

250

2150

Oostelijke Vechtplassen

250

2150

bijlage 4c Minimumafstanden voor het gebruik van een ontbrandingstoestemming of melding nabij Natura 2000-gebieden

Er is geen vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming nodig voor het gebruik van een ontbrandingstoestemming als bedoeld in hoofdstuk 3b van het Vuurwerkbesluit of melding Vuurwerkbesluit, indien het gebruik van deze ontbrandingstoestemming of melding vuurwerkbesluit plaatsvindt op een terrein dat verder van een Natura 2000-gebied is gelegen dan de vastgestelde kritische afstanden in onderstaande tabel. De afstanden in onderstaande tabel zijn in meters. Afstanden worden gemeten vanaf de afsteeklocatie (niet vanaf de veiligheidszone). Aangegeven afstanden gaan tot aan de grens van het natura2000 gebied, tenzij een andere grens is opgenomen in de tabel.

Tabel 1. Overzicht veilige afstanden (in meters) van Natura 2000-gebieden. Afstanden gelden zowel voor professioneel vuurwerk, consumentenvuurwerk als voor theatervuurwerk1

 

januari

februari

maart

april

mei

juni

juli

augustus

september

oktober

november

december

Abstkolk en de Putten

700 m tijdens daglicht

700 m tijdens daglicht

700 m tijdens daglicht

0

0

0

0

0

700 m tijdens daglicht

700 m tijdens daglicht

700 m tijdens daglicht

700 m tijdens daglicht

Duinen en Lage Land Texel

0

0

700

700

700

700

700

700

0

0

0

0

E emmeer en Gooimeer

700

700

0

0

0

0

0

0

0

0

700

700

Eilandspolder

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

0

0

0

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

IJsselmeer

700

fig. 4.5 en 4.6

700

fig. 4.5 en 4.6

700

fig. 4.5 en 4.6

700

fig. 4.5en 4.6

700

fig. 4.5 en 4.6

700

fig. 4.5 en 4.6

700

fig. 4.5 en 4.6

700

fig. 4.5 en 4.6

0

0

700

fig. 4.5 en 4.6

700

fig. 4.5 en 4.6

Ilperveld etc.

0

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

0

0

0

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

0

0

0

0

Markermeer

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

700

fig. 4.7 en 4.8

Noordzeekustzone

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

Oostelijke vechtplassen

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700

700

700

700

700

700

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

Polder Zeevang

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

0

0

0

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

Waddenzee

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

- 700 rondom banaan* (lepelaar) en art 20 gebied Balgzand*
- 3 km hvp*

- 700 rondom banaan* (lepelaar) en art 20 gebied Balgzand*
- 3 km hvp*

- 700 rondom banaan* (lepelaar) en art 20 gebied Balgzand*
- 3 km hvp*

- 700 rondom banaan* (lepelaar) en art 20 gebied Balgzand*
- 3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

3 km hvp*

Wormer-Jisperveld etc.

0

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

0

0

0

700 rond slaapplaats

700 rond slaapplaats

0

0

0

0

Zwanenwater (alleen VRL* deel)

700

700

700

350

350

350

350

350

0

0

0

700

1 De berekeningen die ten grondslag liggen aan deze tabel zijn te vinden in Afwegingskader Vuurwerkevenementen nabij Natura2000-gebieden Noord-Holland van 8 juli 2019, een rapport van Tauw, rapportnummer R001-1268817OJT-V01.
*Banaan: zie figuur 4.10.
*Artikel 20 gebied Balgzand: zie figuur 4.11.
*Hvp: hoogwatervluchtplaats - check tijdstip vuurwerk met hoogwater.
*VRL: Vogelrichtlijngebied.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.5. Natura 2000-gebied IJsselmeer, locaties met broedende vogels. Rondom deze locaties geldt een verstoringsafstand van 700 m. Vuurwerk binnen deze bufferzone dient nader onderzocht te worden op aanwezigheid van broedvogels, indien: afgestoken in de periode februari tot en met augustus.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.6a. Verstoringsgevoelige gebieden IJsselmeer niet-broedvogels (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Friesland en Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.6b. Verstoringsgevoelige gebieden IJsselmeer niet-broedvogels (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Friesland en Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.6c. Verstoringsgevoelige gebieden IJsselmeer niet-broedvogels (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Friesland en Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.7. Verstoringsgevoelige broedgebied Markermeer en IJmeer (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.8a. Verstoringsgevoelige gebieden Markermeer en IJmeer niet-broedvogels (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.8b. Verstoringsgevoelige gebieden Markermeer en IJmeer niet-broedvogels (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.8c. Verstoringsgevoelige gebieden Markermeer en IJmeer niet-broedvogels (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.8d. Verstoringsgevoelige gebieden Markermeer en IJmeer niet-broedvogels (bron: Natura 2000 beheerplan). In de aangegeven periode geldt een verstoringszone van 700 m. De delen in Flevoland blijven buiten beschouwing.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.10. Natura 2000-gebied Waddenzee. Broedkolonie lepelaar bij de Leidam (de Banaan) inclusief 700 meter bufferzone in de periode april t/mjuli. Hoogwatervluchtplaatsen staan niet op kaart.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.11. Natura 2000-gebied Waddenzee. Broedgebied bij Balgzand inclusief 700 meter bufferzone in de periode april t/m juli. Daarnaast geldt jaarrond een 3 km zone omdat het tevens een hoogwatervluchtplaats betreft.

Bijlage 5 Soortenbescherming

bijlage 5a Soorten als bedoeld in artikel 4.7

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Brandgans*

Branta leucopsis

Grauwe gans*

Anser anser

Knobbelzwaan

Cygnus olor

Kolgans*

Anser albifrons

*Inclusief hybride ganzen van deze genoemde ganzensoorten in al hun verschijningsvormen. Hybride ganzen: een gans die als product van kruising niet voor 100% alle kenmerken vertoont van één van de genoemde wilde ganzensoorten.

bijlage 5b Soorten als bedoeld in artikel 4.8

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Soort schade

Periode

Brandgans*

Branta leucopsis

Grasland, graan, suikerbieten,graszaad, maïs, aardappelen en vollegrondsgroenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar met uitzondering van overjarig grasland in de periode van 1 november tot 1 maart

Brandgans*

Branta leucopsis

Kwetsbare gewassen

Vanaf 1 november tot 1 maart

Ekster

Pica pica

Fruit in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 15 juni tot beëindigen van de oogst, en in ieder geval eindigend op 15 november

Gaai

Garrulus glandarius

Appel- en perenbomen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 15 juni tot beëindigen van de oogst, en in ieder geval eindigend op 15 november

Grauwe gans*

Anser anser

Grasland, graan, suikerbieten, graszaad, maïs, aardappelen en vollegrondsgroenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar met uitzondering van overjarig grasland in de periode van 1 november tot 1 maart

Grauwe gans*

Anser anser

Kwetsbare gewassen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 november tot 1 maart

Knobbelzwaan

Cygnus olor

Grasland, graszaad, graan, mais en groenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar

Kolgans*

Anser albifrons

Grasland, graan, suikerbieten, graszaad, maïs, aardappelen en vollegrondsgroenten in bedrijfsmatige teelt

Gehele jaar met uitzondering van overjarig grasland in de periode van 1 november tot 1 maart

Kolgans*

Anser albifrons

Kwetsbare gewassen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 november tot 1 maart

Meerkoet

Fulica atra

Grasland en graan in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 oktober tot 1 juni

Spreeuw

Sturnus vulgaris

Fruitbomen in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 juli tot beëindigen van de oogst, en in ieder geval eindigend op 1 november

Wilde eend

Anas platyrhynchos

Graan in bedrijfsmatige teelt

Vanaf 1 juli tot 15 augustus

*Inclusief hybride ganzen van deze genoemde ganzensoorten in al hun verschijningsvormen. Hybride ganzen: een gans die als product vankruising niet voor 100% alle kenmerken vertoont van één van de genoemde wilde ganzensoorten.

bijlage 5c Soorten als bedoeld in artikel 4.10

Nederlandse naam

Wetenschappelijke naam

Zoogdieren

 

Aardmuis

Microtus agrestis

Bosmuis

Apodemus sylvaticus

Dwergmuis

Micromys minutus

Dwergspitsmuis

Sorex minutus

Egel

Erinaceus europaeus

Gewone bosspitsmuis

Sorex araneus

Haas

Lepus europeus

Huisspitsmuis

Crocidura russula

Konijn

Oryctolagus cuniculus

Ondergrondse woelmuis

Pitymys subterraneus

Ree

Capreolus capreolus

Rosse woelmuis

Clethrionomys glareolus

Tweekleurige bosspitsmuis

Sorex coronatus

Veldmuis

Microtus arvalis

Vos

Vulpes vulpes

Woelrat

Arvicola terrestris

Amfibieën

 

Bruine kikker

Rana temporaria

Gewone pad

Bufo bufo

Kleine watersalamander

Triturus vulgaris

Meerkikker

Rana ridibunda

Middelste groene kikker

Rana esculenta

Bijlage 6 Wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland en Natuurverbindingen

Wezenlijke kenmerken en waarden van Natuurnetwerk Nederland

A1 Westeinderplassen, Molenpoel en Schinkelbos
A10 Diemervijfhoek, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp
A11 Vecht en oeverlanden
A12 Naardermeer en Zuidpolder beoosten Muiden
A13 Oostelijke Vechtplassen
A14 Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen
A15 's-Gravenlandse landgoederen
A16 Spanderswoud en Corversbosch
A17 Gooi Noord
A18 Gooi Midden en Zuid
A19 De Kampen, Huizerhoef en De Dode Hond
A2 Kalslagerpolder
A20 Bossen Muiderberg
A22 Oeverlanden Holendrecht en Bullewijk
A3 Zijdelmeer en Uithoornse Polder
A4 Bovenkerkerpolder
A5 Middelpolder
A6 Polder de Rondehoep, Holendrechter Bullewijkerpolder
A7 Ouderkerkerplas en Nieuwe Bullewijk
A8 Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk
A9 Diemerpolder en Diemerbos
K1 Huisduinerpolder
K10 Balgzand
K11 Amstelmeer en omgeving
K12 Wieringen
K13 Robbenoord
K14 Lage Oude Veer
K15 Eendenkooien
K16 Stapstenen Waardkanaal
K17 Schagerwad en reservaten rond Kolhorn
K18 Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval
K19 Waterbergingsgebieden langs Ringvaart Dirkshorn
K2 Grafelijkheidsduinen
K20 Boomerwaal
K3 Het Nollenlandschap
K4 Noordduinen, Mariëndal & Botgat
K5 Uitlandse Polder en Zandpolder
K6 De Nollen
K7 Zwanenwater en Pettemerduinen
L20 Kalverpolder
L21 Jagersveld
L22 Oostzanerveld
L23 Twiske
L24 Ilperveld en Varkensland
L26 Purmerbos
L27 Ringvaart van de Wijde Wormer en oeverlanden
L28 Groengebied Purmerland
L29 Polder Katwoude
L3 Westwouderpolder
K8 Wildrijk en Ananas
N18 Duinen bij Wijk aan Zee
N19 Westerhout en de Lunetten bij Beverwijk
N2 Catrijpmoor
N24 Rietlanden Westbeverkoog, Oterleek en Molendijk
K9 Wielen Westfriese Omringdijk Eenigenburg
L1 Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder
W4 Boxwei Egboetswater en eendenkooi Wervershoof
L10 Driehoek van Assum
L11 Eilandspolder
L12 Polder Mijzen
L13 Oeverlanden Beemsterringvaart
L14 Kogen bij Schardam
L15 Zeevang en Kwadijkervlot
L16 Waterling, Het Schot en oeverlanden Beemsterringvaart
L17 Wormer- en Jisperveld
L18 Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderpolder
L19 De Engewormer en de Wijde Wormer
L2 Alkmaarder- en Uitgeestermeer, Zwaansmeer en Dorregeesterpolder
L30 Hemmeland
L31 Waterland oost
L33 Koksloot en oeverland
L4 Crommenije
L5 Krommenieër-Woudpolder
L6 Omgeving Markervaart
L7 Waterlinie Beverwijk
L8 Noorderham en Zuiderham
L9 Weijenbus, Vroonmeer en Fort Krommeniedijk
N1 Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder
N10 Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Zuid
N11 Waarderhout
N12 Polder Egmond aan den Hoef
N13 Ter Coulster, Nijenburg & Heilooër Bos
N14 Limmerpolder
N15 Duinrand Bakkum
N16 Castricummerpolder en eendenkooi Uitgeest
N17 Marquette en het Krengenbos
N25 Hondsbossche Duinen
N3 Schoorlse Duinen
N4 Noordhollands Duinreservaat
N5 Waterberging Over 't Hek en Zuurvenspolder
N6 Kleimeer en Geestmerambacht
N7 Damlander- en Philisteinse Polder
N8 Bergermeerpolder en Loterijlanden
N9 Oosterdel
T1 De Hoge Berg
T2 Noordelijke duinen Texel
T3 Zuidelijke duinen Texel
T4 Polderlandschap Texel
T5 Natuurgebieden Waddenkust
T6 De Hors en de Razende Bol
T7 Waalenburg
W1 Weel- en Braakpolder, Kolk van Dussen en omgeving
W10 Uiterdijk en de Hulk
W11 Putten van Oosterleek en Kleiput De Nek
W2 Twisk-Oostermare en omgeving
W3 Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater
W5 Koopmanspolder en Onderdijk
W6 De Weelen en Streekbos
W7 De Ven
W8 De Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten de Gouw
W9 Rustenburg en Hensbroek
Z1 Nationaal Park Zuid-Kennemerland
Z10 Dijkland
Z12 Haarlemmermeersebos en Groene Weelde
Z13 Haarlemmermeer
Z14 Amsterdam west
Z15 Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel
Z2 Amsterdamse Waterleiding Duinen
Z3 Landgoederen bij Driehuis en Santpoort
Z4 Landgoederen bij Haarlem
Z5 Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek
Z6 Oosterbroek & Buitenhuizen
Z7 Heksloot, Westbroekplas en omgeving
Z8 Houtrakpolder en omgeving
Z11 Eendenkooi Vijfhuizen
Z9 Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede

Amstel, Gooi en Vecht

A1 Westeinderplassen, Molenpoel en Schinkelbos

1 Algemene gegevens

Nummer

A1

Naam gebied

Westeinderplassen, Oosteinderpoel en Schinkelbos

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeenten

Haarlemmermeer, Kaag en Braassem, Aalsmeer

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie, waterberging, teelt

Oppervlakte NNN

ca. 1.250 hectare

Eigendom / beheer

Stichting de Bovenlanden, gemeente Amsterdam, Landschap Noord-Holland, Staatsbosbeheer en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied Westeinderplassen, Oosteinderpoel en Schinkelbos ligt ingeklemd tussen Aalsmeer, Kudelstaart, Rijsenhout en Schiphol. Het oppervlak van het NNN in dit gebied bedraagt 1232 hectare. De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in het samenhangende oppervlaktewatersysteem. Dit bestaat uit zowel grote plassen als uit kleinschalige afwisselingen van open water en veeneilandjes, die worden verbonden door de ringvaart. Het gebied maakt deel uit van de zogenaamde Groene As en vormt samen met verschillende natuurverbindingen (ANV1 en ZNV1) een belangrijke schakel in de samenhang van het NNN op regionaal niveau. In het noorden grenst het NNN aan Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel (Z15). Met overige NNN-gebieden op grotere afstand bestaat het belang van het gebied vooral uit de functie van de grote open wateren als slaapplaats voor eenden, ganzen en meeuwen.

afbeelding binnen de regeling
3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied maakt deel uit van het veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). De wateren in het gebied zijn ontstaan door het afgraven van veen voor de turfwinning. Dit gebeurde circa in de periode 900 – 1400 na Christus, tijdens de ontginning van het grote Hollands-Utrechtse veengebied. In het noordwestelijk deel van het gebied is nog het typische kleinschalige patroon van petgaten en legakkers zichtbaar. De resterende legakkers worden de Bovenlanden genoemd.
Het afgraven van veen leidde tot het ontstaan van laagveenplassen, hierdoor ontstond na verloop van tijd grondgebrek. Daarom werden vanaf de 17e eeuw veel veenplassen weer drooggelegd, waarbij onder meer de Schinkelpolder is ontstaan. Binnen deze polder is in 1999 het Schinkelbos aangelegd als uitbreiding van het Amsterdamse Bos (Z15). Veel open wateren in het gebied zijn echter nooit drooggelegd en zijn nu nog aanwezig. Na het beëindigen van de turfwinning zijn de egakkers in gebruik genomen voor de tuinbouw vanwege de goede bodemstructuur van het gebied. Daarnaast werden de nog aanwezige rietlanden gebruikt door rietsnijders. In de rietlanden zijn, net zoals tussen de legakkers, smalle sloten gemaakt. Deze sloten dienden voor de afvoer van het riet. Tijdens de tweede wereldoorlog was het gebied niet toegankelijk voor de rietsnijders zodat op de rietlanden enkele kleine moerasbossen zijn ontstaan.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied bestaat voor het grootste gedeelte uit open water. De plassen staan in open verbinding met de Rijnlandse boezem die voor de watervoorziening geheel afhankelijk is van de Hollandsche IJssel. Het water heeft een hoog nutriëntengehalte, maar is toch vrij helder. Dit komt door de aanwezigheid van grote aantallen driehoeksmosselen, die het water filteren. Wel hebben de wateren door de hoge voedselrijkdom regelmatig last van blauwalgen. Ondanks de helderheid komen er in de wateren vrijwel geen waterplanten voor. De reden hiervoor is niet geheel duidelijk, maar zou te maken kunnen hebben met de hoge visstand (vraat). De wateren hebben een maximale diepte van minder dan 3 meter en het waterpeil is vrijwel gefixeerd op circa 60 cm min NAP. Buiten de open wateren herbergt het gebied een groot aantal kleine eilanden (de oude legakkers), diverse rietlanden en een aantal kleine moerasbossen. De bodemhoogte ligt hier net boven of net onder NAP. De Schinkelpolder wijkt af van de rest van het gebied. De bodem van deze volledig ontveende polder bestaat uit kalkrijke klei en zavel en ligt tussen de 4 en 5 meter onder NAP, dus fors lager dan de aangrenzende veengebieden. Qua karakter sluit deze intussen meer aan bij het Amsterdamse Bos dan bij de veengebieden.

Huidig gebruik
Het gebied vervult, naast de natuurfunctie, een belangrijke functie in het bergen van water. Daarnaast wordt er op en rond de wateren veel gerecreëerd. Op de wateren vindt veel watersport plaats. In het gebied zijn ongeveer 50 jachthavens aanwezig. Daarnaast zijn in het gebied twee zwemwaterlocaties aangewezen. Naast pleziervaart en hengelsportvisserij vindt ook beroepsvaart en beroepsvisserij plaats. Op de legakkers van de Bovenlanden vindt teelt van trekheestercultuur plaats, voornamelijk van seringen. Aan de westkant van de Westeinderplassen liggen grote percelen waar riet wordt geteeld.
De Schinkelpolder en vooral het daarbinnen gelegen Schinkelbos is ingericht als groen recreatiegebied en kan als uitbreiding van het aangrenzende Amsterdamse Bos worden beschouwd. Het wordt gekenmerkt door een overgang van bos naar open graslanden, doorsneden door een fietspad en wandel- en natuurpaden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het NNN-gebied Westeinderplassen, Oosteinderpoel en Schinkelbos de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Waterrijk veengebied met verlandingsvegetaties en recreatief gebruik

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Waterrijk veengebied met verlandingsvegetaties en recreatief gebruik
Actuele natuurwaarden
Het watersportgebied Westeinderplassen behoort tot een uitgestrekt veen- en plassengebied. Het open water van dit gebied bestaat uit verschillende plassen zoals de Groote Poel, Kleine Poel en De Blauwe Beugel. Deze wateren variëren sterk in grootte, maar zijn allemaal aangewezen als N04.02 Zoete Plas, hoewel de daarvoor kenmerkende waterplantenvegetaties goeddeels ontbreken. In het water komen karakteristieke vissoorten voor waaronder de Europese meerval en de rivierdonderpad. In het gebied komt de laatste natuurlijke populatie van de Europese meerval in heel West-Europa voor en dit vormt dan ook een zeer belangrijke natuurwaarde van het gehele veengebied, dus ook van de Oosteinderpoel die via de ringvaart in verbinding staat met de Westeinderplassen. Aangenomen wordt dat de meervallen paaien onder de drijvende rietlanden die karakteristiek zijn voor deze veenafgraving.
Uitgestrekte rietlanden komen vooral voor in het uiterste westen van de Westeinderplassen en hiervoor geldt het beheertype N05.02 Gemaaid rietland. In de rietlanden broeden verschillende bijzondere moeras- en rietvogels zoals de bruine kiekendief en watersnip. Van de veenontginning zijn de legakkers nog aanwezig in de Westeinderplassen en verspreid langs de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder ten noordoosten van de Westeinderplassen. Een (beperkt) deel van de legakkers maakt onderdeel uit van het NNN. De fijnmazige structuur van de watergangen en het sterk gedifferentieerd grondgebruik van de voormalige legakkers hebben een gebied laten ontstaan met een grote rijkdom aan landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. De eilandjes met grasvegetaties behoren tot het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Op een aantal eilanden is verder Moeras (N05.01), Gemaaid rietland (N05.02) of moerasbos (N14.02 Hoog- en laagveenbos) aanwezig.
De Oosteinderpoel bestaat uit oeverlanden met een mozaïek van eilandjes en kreken die ooit de begrenzing waren van de Haarlemmermeer. Het aanwezige landschap laat zien hoe de oeverlanden van de Haarlemmermeer er ooit op veel grotere schaal uit hebben gezien. De vegetatie is goeddeels vergelijkbaar met de hiervoor beschreven Westeinderplassen. Ook hier is op veel eilandjes moerasbos (N14.02 Hoog- en laagveenbos) aanwezig, waarin twee kolonies blauwe reigers aanwezig zijn. Tijdens de trek pleisteren purperreigers in het gebied. De eilandjes die nog open en grazig zijn bestaan hier vooral uit oude stadia van verlanding in de vorm van moerasheide (N06.01 Veenmosrietland en moerasheide). Er zijn enkele waarnemingen bekend van de ringslang, waarvan mag worden aangenomen dat deze in het gehele waterrijke gebied kan voorkomen.

Potentiële natuurwaarden

Binnen het NNN zijn de natuurpotenties voor een belangrijk deel onbenut. Een groot zoekgebied is hier aangegeven, waarbinnen NNN kan worden gerealiseerd. Zo worden eilanden waar voorheen geteeld werd, omgezet naar natuur. Ook de zuidwestelijke percelen waar gemaaid rietland aanwezig is kunnen hogere natuurwaarde krijgen wanneer overjarig rietmoeras en veenmosrietland kan worden gerealiseerd. De ecologische verbinding zal als gevolg daarvan ook beter functioneren. Van waterspitsmuis en Noordse woelmuis zijn weliswaar geen actuele waarnemingen uit het gebied bekend, maar deze komen wel in de directe omgeving voor. Voor zover deze niet al actueel aanwezig zijn, heeft het gebied zeker potentie voor vestiging van beide soorten. Hetzelfde geldt voor de otter die kan profiteren van de aaneengesloten structuur van gevarieerde en visrijke wateren.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik
Actuele natuurwaarden
Het NNN-gebied in de Schinkelpolder bestaat uit een gevarieerd landschap met in het westelijk deel intensief gebruikte paardenweides (behorend bij het paardensportcentrum) en in het oostelijk deel het Schinkelbos dat voor een groot deel bestaat uit extensieve vochtige graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) en bos (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). In de moerassige zone langs de Grote Tocht en in de open delen van het Schinkelbos zijn daarnaast ook de beheertypen N04.02 Zoete plas en N05.01 Moeras aanwezig en broeden moeras- en rietvogels zoals blauwborst en waterral. In de gehele Schinkelpolder komt de rugstreeppad voor. Vanwege het veelvuldig voorkomen van de ringslang in het Amsterdamse Bos en vermoedelijk ook in de Westeinderplassen en Oosteinderpoel, mag ervan worden uitgegaan dat de Schinkelpolder van belang is als natuurverbinding voor deze soort.

Potentiële natuurwaarden
De nu nog intensief gebruikte paardenweiden in de Schinkelpolder kunnen bij een meer gevarieerde inrichting en omzetting naar extensief grasland (bijvoorbeeld opgenomen in de begrazingseenheid van het Schinkelbos) een bijdrage leveren aan een robuustere verbinding tussen het Schinkelbos en de Oosteinderpoel en daarmee aan de robuustheid van de Groene As als geheel.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De open wateren en verlandingsvegetaties zijn vanwege de ontstaansgeschiedenis, de oppervlakte en de samenhang niet of nauwelijks vervangbaar en onder meer van zeer groot belang voor de laatste natuurlijke populatie van de Europese meerval in West-Europa.
De natuurwaarden in de Schinkelpolder en Schinkelbos zijn vanwege de jonge leeftijd nog relatief eenvoudig en snel vervangbaar (<20 jaar). Daarbij geldt de kanttekening dat deze qua ruimtelijke ligging een onmisbare schakel vormen in de Groene As.

A2 Kalslagerpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

A2

Naam gebied

Kalslagerpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Uithoorn, Kaag en Braassem

beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Oppervlakte NNN

ca. 5 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied in het deelgebied Kalslagerpolder bedraagt in totaal circa 5 hectare. De samenhang binnen de Kalslagerpolder komt tot uitdrukking in het min of meer open landschap. Het gebied wordt echter aan de noord- en zuidzijde omsloten door intensieve bebouwing, waaronder veel tuinbouw. Het gebied heeft als weidevogelgebied weinig samenhang met andere gebieden, maar ligt wel strategisch langs de Amstel en ten opzichte van natte natuurverbindingen in Noord-Holland (ANV1) en Zuid-Holland. Zo is er een directe relatie met de even westelijker gelegen Geerpolderplas die op zijn beurt een verbinding vormt met bijvoorbeeld het Braassemermeer (beide Zuid-Holland). Binnen Noord-Holland is er via natuurverbinding ANV1 een duidelijke relatie met de Westeinderplassen, Molenpoel en Schinkelbos (A1; Groene As).

afbeelding binnen de regeling
3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Kalslagerpolder maakt onderdeel uit van het oude veenrivierenlandschap langs de Amstel (fysisch-geografische regio: laagveengebied). De polder heeft zijn naam te danken aan het oude gehucht Kalslagen, dat nu wordt beschouwd als deel van de woonplaats Kudelstaart.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied bestaat uit veenbovenland (op voedselrijk bosveen) en wordt omringd door lager gelegen droogmakerijen. De Amstel met de aangrenzende bovenlanden vormt een doorgaand groen-blauw lint, dat hier ongeveer op 1,5 meter onder NAP ligt. Dat is fors hoger dan aangrenzende droogmakerijen die op circa 5 meter onder NAP liggen. Door de wateraanvoer door de Amstel en de goed vochtvasthoudende veenbodem is het gebied desondanks niet droog.
Het NNN-gebied is op zichzelf een open weidelandschap, maar wordt intussen aan zowel de noord- als zuidzijde ingesloten door gebieden met aangesloten bebouwing. Deze bebouwing bestaat vooral uit grote aaneengesloten complexen van kwekerijen met kassen.

Huidig gebruik
Eén perceel wordt beheerd door Staatsbosbeheer en de andere percelen zijn in beheer door particulieren. Met uitzondering van het perceel van Staatsbosbeheer worden de weilanden niet speciaal beheerd voor weidevogels of andere natuurwaarden, maar is sprake van regulier (intensief) agrarisch gebruik.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Kalslagerpolder de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapsteen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapsteen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Het perceel van Staatsbosbeheer wordt nog beschouwd als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, maar dat is in dit gebied geen kansrijke doelstelling. De overige graslanden kennen het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, maar door het te intensieve gebruik/beheer en de vele bebouwing rond het gebied zijn de ‘traditionele’ weidevogelwaarden actueel zeer beperkt. Uit telling van de lokale vogelwerkgroepen blijkt bijvoorbeeld dat er jaarlijks slechts beperkt weidevogels broeden en het is daarbij onbekend of de nesten succesvol zijn. Verspreid over het gebied komen rugstreeppadden voor en ook de waterspitsmuis is in het gebied aangetroffen. Even oostelijker langs de Amstel is de Noordse woelmuis aangetroffen en het is zeker niet uitgesloten dat deze ook in het NNN-gebied al aanwezig is. De Amstel die direct ten zuiden langs het gebied loopt, vormt met de aangrenzende gebieden een belangrijke vliegroute voor vleermuizen, waaronder de zeldzame meervleermuis. De (onder)watervegetatie in de polder blijft achter en er komt inde sloten veel vis voor, met name brasem en karper.

Potentiële natuurwaarden
Door te intensief grondgebruik en te weinig openheid in het omliggende gebied heeft het gebied geen reële potentie (meer) als belangrijk weidevogelgebied. De strategische ligging langs de Amstel maakt echter dat het gebied een grote potentie heeft om als stapsteen in een (provinciegrensoverschrijdende) natte natuurverbinding te worden ontwikkeld. Dit blijkt ook al uit de soorten die nu al gebruik maken van het gebied en zijn omgeving. Dit biedt aanvullend ook potenties voor moeras- en rietvogels en voor de otter. Daarbij ligt een streefbeeld van afwisselend natte graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) en Moeras (N05.01) voor de hand. Een verbetering van de waterkwaliteit en de vegetatieontwikkeling kan bijdragen aan betere condities voor ongewervelden van natte milieus zoals de platte schijfhoren.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Door de beperkte natuurkwaliteit in het (overwegend nog agrarisch gebruikte) gebied is deze relatief eenvoudig en snel vervangbaar (<10 jaar). De potentie als gevolg van strategische ligging langs de Amstel en als onderdeel van provinciegrensoverschrijdende natte natuurverbindingen is echter nauwelijks vervangbaar.

A3 Zijdelmeer en Uithoornse Polder

1 Algemene gegevens

Nummer A3

Naam gebied Zijdelmeer en Uithoornse Polder

Regio Natuurbeheerplan 2020 Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente Uithoorn

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-

beschermingsregimes relevant voor natuur · UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN ca. 50 hectare

Eigendom / beheer Landschap Noord-Holland

Nummer

A3

Naam gebied

Zijdelmeer en Uithoornse Polder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente

Uithoorn

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

· UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 50 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

 
 
2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het natuurgebied bestaat uit vier delen, het Zijdelmeer, het veenweidegebied in de Uithoornse Polder, het Fort aan de Drecht en de zogenaamde verbindingsstrook. De oppervlakte bedraagt in totaal circa 50 hectare. De samenhang binnen het NNN gebied komt tot uitdrukking in het waterrijke en deels open veenweidegebied met kernen van bos en moeras. Het Zijdelmeer ligt besloten in stedelijk gebied en wordt door de verbindingsstrook verbonden met de Uithoornse Polder dat een meer weids en open karakter heeft. Er bestaat een belangrijke samenhang met het open veenweide gebied van de gehele Uithoornse Polder. De natuurwaarden beperken zich daarom niet tot het NNN, maar vormen een belangrijke kwaliteit van de hele polder dat tevens als weidevogelleefgebied is aangewezen. Het is onderdeel van een gordel van open droogmakerijen en veenpolders dat zich uitstrekt ten zuiden van Amstelveen. Hierin liggen ook de Bovenkerkerpolder (A4) en de Ronde Hoep (A6). Hoewel het stedelijk gebied van Uithoorn de Uithoornsepolder van de Bovenkerksepolder (A4) scheidt, vormen ze samen een belangrijk leefgebied voor weidevogels. De samenhang met andere NNN gebieden is, buiten het gebiedsoverschrijdend belang voor weidevogels, verder beperkt.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het natuurgebied ligt in en om de stad Uithoorn heen en wordt daardoor als landschapstype Stedelijk gebied geclassificeerd. Het is echter een veenpolder aan oud veenwater (fysisch- geografische regio: laagveengebied). Het Zijdelmeer is ontstaan als gevolg van de vervening in de middeleeuwen en is één van de oudste veenwateren in het Hollands laagveen. Het meer stond vroeger in open verbinding met de Amstel. De bijzondere verkavelingsstructuur van de Uithoornse polder stamt ook nog uit de middeleeuwen. Het Fort aan de Drecht maakt onderdeel uit van de Stelling van Amsterdam. In september 1884 is met de bouw van het fort begonnen. Het fort kwam gereed in 1911 en de houten genieloods gebouwd in 1888 of 1889 is nog aanwezig.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het is een afwisselend gebied waar natuur en cultuur samen komen. Het hele natuurgebied biedt, in landschappelijk opzicht, een dwarsdoorsnede van alle natuurtypen die kenmerkend zijn voor de regio waar het in ligt. Het hele natuurgebied ligt hoger dan de omringende omgeving. De NNN delen van de Uithoornse Polder en het Fort aan de Drecht liggen op ongeveer -1,1 tot -1,4 meter NAP en ze hebben een waterpeil van -1,65 meter NAP. Doordat het gebied geïsoleerd ligt van de rest van de polder, is de waterkwaliteit beter dan de omringende gebieden. Het Zijdelmeer ligt ongeveer op -1 tot -1,5 meter NAP. Het waterpeil varieert tussen de -1,62 en -1,66 meter NAP.De veenbodem van het meer zorgt voor een sterke eutrofiering van het water. De waterkwaliteit van het meer is daardoor niet goed, maar bij het meer zijn wel goed ontwikkelde broekbosjes, ruigten en rietlanden aanwezig. Het Zijdelmeer is visueel-ruimtelijk gezien erg waardevol. Dit komt door de combinatie van de langgerekte vorm van het meer en de verschillende doorkijken. Door het omringend stedelijk gebied ligt het meer in een besloten landschap. In de Uithoornse Polder is in het zuiden de Amsteldijk een opvallend element, aan de noordzijde is de bebouwing van Uithoorn dominerend, naar de westzijde toe is de openheid nog groot. In de Uithoornse Polder ligt ook het Fort aan de Drecht. Het Fort heeft een grote cultuurhistorische waarde, omdat het onderdeel is van de Stelling van Amsterdam. De relatie met de schootsvelden/open veenweiden om het fort is ook van cultuur-historisch belang, omdat deze onderdeel waren van het inundatieveld dat bij het fort hoorde.

Huidig gebruik
Het natuurgebied wordt als natuur- en recreatiegebied gebruikt. Het Zijdelmeer wordt veel gebruikt door sportvissers zowel vanaf de kant als vanuit bootjes. Rondom het meer wordt veel gewandeld over de paden langs en door de oeverlanden. De verbindingsstrook wordt in recreatief opzicht het meest intensief gebruikt met name voor het uitlaten van de hond. De NNN-gebieden in de Uithoornse Polder zijn niet toegankelijk maar goed te overzien vanaf de zuidzijde van de verbindingsstrook en vanaf de Amsteldijk.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het NNN gebied de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • · Open water met verlandingsvegetaties en recreatief gebruik

  • · Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels, tevens stapsteen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, worden in de volgende alinea’s beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open water met verlandingsvegetaties en recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Het Zijdelmeer is een recreatieplas voor met name sportvissers. Het open water van de plas (N04.02 Zoete plas) heeft geen goede kwaliteit en herbergt geen specifieke natuurwaarde. De kwaliteit van het open water bestaat vooral uit het samenhangende groene karakter met het cultuurhistorische landschap (Multifunctionele natuur). Aan de oeverlanden van de plas zijn wel bijzondere natuurwaarden te vinden zoals een oud laagveenbos (N14.02) en Moeras (N05.01). De vochtige hooilanden (N10.02) en kruiden- en faunarijke graslanden (N12.02) bevatten veel bloeiende planten in het voorjaar en in de zomer. Langs de Boterdijk groeit een dotterbloemgrasland met honderden rietorchissen. Ook op andere plekken langs het Zijdelmeer groeien rietorchissen. In het meest westelijk deel van het NNN gebied is een strook N06.01 Veenmosrietland en moerasheide aanwezig met veenreukgras en hoge veenmosbulten. De oeverlanden zijn geschikt leefgebied voor de ringslang en er zijn oude waarnemingen (uit de jaren 90) bekend van de waterspitsmuis.

Potentiële natuurwaarden
Gelet op de ligging midden in stedelijk gebied en het recreatieve gebruik worden de natuurpotenties al grotendeels benut. Door continuering van het beheer zal de botanische kwaliteit van de oeverlanden en dan met name de veenmosrietlanden en hooilanden verbeteren.

Kernkwaliteit
Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels, tevens stapsteen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Om en rond het historische fort ligt een veenweidegebied. Dit was het vroegere inundatieveld van het fort. Deze veenweides zijn open en worden beheerd als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland of als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Het gebied is aangewezen als weidevogelgebied. De huidige aantallen weidevogels zijn echter vrij laag, maar de aantallen nemen weer langzaam toe. De fortgracht is van belang voor overwinterende watervogels. Veel eendensoorten zijn hier te vinden, waaronder de tafeleend en kuifeend. Er zijn sloten aanwezig met veel krabbenscheer. Dit is het leefgebied van zeldzame insecten, met name libellensoorten zoals de groene glazenmaker. De vochtige graslanden en sloten zijn tevens het leefgebied van ringslang, rugstreeppad en waterspitsmuis.

Potentiële natuurwaarden
De toename in aantallen weidevogels wijzen erop dat de potentie als weidevogelgebied nog niet volledig wordt benut. De kwaliteit van het gebied voor weidevogels kan verbeteren door een voortzetting van het beheer. Door te weinig openheid in het omliggende gebied (het grenst direct aan stedelijk gebied) blijft de potentie als belangrijk weidevogelgebied enigszins beperkt. De strategische ligging langs de Amstel maakt echter dat het gebied wel een grote potentie heeft om als stapsteen in een (provinciegrensoverschrijdende) natte natuurverbinding te worden ontwikkeld. Dit blijkt ook al uit de soorten die nu al gebruik maken van het gebied en zijn omgeving zoals ringslang en waterspitsmuis.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaardes in het Zijdelmeer zijn lastig te vervangen, niet alleen omdat een laagveenbos een lange ontwikkelingsduur heeft, maar ook omdat het deel uitmaakt van een onvervangbaar cultuurhistorisch landschap. De natuurwaarden in de Uithoornse Polder zijn makkelijker te vervangen, hoewel de potentie van de graslanden groter is dan de actuele kwaliteit. De cultuurhistorische waarde van het middeleeuwse verkavelingspatroon is echter onvervangbaar evenals de waarde van het fort met zijn inundatievelden en schootsvelden. Daarnaast is de strategische ligging als stapsteen in een natuurverbinding van belang en moeilijk vervangbaar.

A4 Bovenkerkerpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

A4

Naam gebied

Bovenkerkerpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi en Vecht

Gemeente

Amstelveen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Stiltegebied

Gebruik/Functie

Natuur, waterberging, agrarisch gebruik

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom/beheer

Gemeente Amstelveel, Hoogheemraadschap AGV, particulieren en provincie Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De NNN-gebieden in de Bovenkerkerpolder bestaan uit enkele verspreid liggende losse gebieden. De totale oppervlakte is circa 100 hectare. De samenhang binnen het NNN komt in dit gebied tot uiting in de ligging van de natuurgebieden binnen het uitgestrekte open en onbebouwde polderlandschap. De natuurwaarden beperken zich daarom ook niet tot het NNN, maar vormen een belangrijke kwaliteit van de hele polder. Deze samenhang tussen NNN-gebieden in een grotere open polder is ook te vinden in de naastgelegen Polder de Ronde Hoep (A6). Er is daarnaast een natuurverbinding voorzien (ANV1) tussen de deelgebiedjes en de omgeving, waaronder de Polder de Ronde Hoep (A6). De samenhang met andere NNN gebieden is, buiten het gebiedsoverschrijdend belang voor met name weidevogels, beperkt. Wel biedt de relatie met bijvoorbeeld de Amstel kansen voor uitwisseling van water- en moerasgebonden fauna. De noordelijke strook van de Bovenkerkerpolder is onderdeel van de verbindingszone langs de zuidzijde van Amsterdam via de Ronde Hoep en Amsterdamse Bos naar Spaarnwoude.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Bovenkerkerpolder ligt tussen Aalsmeer en Uithoorn in een droogmakerijenlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied), dat aan de westzijde wordt geflankeerd door een veenpolder en aan de oostzijde door de veenrivier de Amstel. In de 17e eeuw werd er in de polder grootschalig turf gestoken waardoor, ten koste van het aanwezige veen, een grote waterplas ontstond. Deze plas werd vervolgens circa halverwege de 18e eeuw volledig drooggelegd en in agrarisch gebruik genomen. De percelen in de droogmakerij werden vanaf de drooglegging agrarisch gebruikt en nog steeds vindt er in grote delen van de polder veeteelt plaats. Het noordelijk deel van de polder is ‘opgeslokt’ door de oprukkende bebouwing van Amstelveen, maar in de resterende polder is het verkavelingspatroon in de loop van de eeuwen nauwelijks aangetast. De nu aanwezige natuur is zeer recent (rond of vanaf 2010) ontwikkeld.
De strook langs de Amstel werd uit veiligheidsoverwegingen, en omdat de turf van mindere kwaliteit was, ongemoeid gelaten. Deze strook ligt daardoor hoger en kent nog de middeleeuwse verkaveling. Dit is het zogenaamde Bovenland. De restanten van de vroegere molengang (er stonden in totaal 11 molens in deze polder) zijn zichtbaar in het landschap en worden naar het kaartbeeld 'de kathedraal' genoemd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem in de Bovenkerkerpolder bestaat voornamelijk uit klei met in delen nog een laag restveen van wisselende dikte. Het grootste deel van de NNN-gebieden ligt in de laaggelegen polder op circa 4 tot 5,5 meter onder NAP en daardoor beduidend lager dan de aangrenzende veengebieden. Twee percelen van het NNN-gebied (Bovenlanden langs de Amstel) liggen buiten de droogmakerij. De hier aanwezige veenbodems (bos- en zeggeveen) liggen rond de 2 meter onder NAP, dus beduidend hoger dan in de droogmakerij. Door de lage ligging van de polder, de aanwezige veeteelt en de aanvoer van water uit het stedelijk gebied van Amstelveen is het water in de poldersloten doorgaans beperkt van kwaliteit (eutroof). De hoger liggende strook langs de Amstel, het bovenland, heeft een uniek watertype waar zowel wegzijging naar de droogmakerij als kwel vanuit de Amstel optreedt.

Huidig gebruik
Naast natuur zijn waterberging en agrarisch gebruik nog belangrijke functies in delen van de NNN-gebieden. Recreatie in de polder bestaat met name uit het gebruik van fietsroutes en een boerenlandpad. De natuurgebieden zijn goed te overzien vanaf naastgelegen wegen en paden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in het gebied Bovenkerkerpolder de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open poldergebied met moerasjes en extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open poldergebied met moerasjes en extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Langs de Nesserlaan, in het noorden van het gebied, ligt een aaneengesloten brede zone natuurgebied doorlopend tot aan de Amstel. Deze zone is aangelegd als natuurverbinding. De zone bestaat in het oostelijk deel van de polder deels uit een waterrijke combinatie van de beheertypen N5.01 Moeras en N10.02 Vochtig hooiland. De aanwezigheid van de zeldzame waterspitsmuis is in dit gebied vastgesteld. Verder westelijk worden de open graslanden (deels) beheerd als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. In de bovenlanden langs de Amstel is eveneens sprake van dit graslandtype en ook van een perceel N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Als belangrijkste natuurkwaliteit van de gehele polder (ook de delen buiten het NNN) kan de functie als weidevogelgebied worden genoemd. In vrijwel de gehele open en onbebouwde polder komen soorten als grutto, tureluur, scholekster en kievit algemeen voor. Omdat een groot deel van de agrarische gronden wel uit grasland bestaat maar relatief intensief gebruikt wordt, inclusief de daarbij behorende drooglegging en bemestingsniveau, zijn de extensieve graslanden in het NNN van groot belang voor het behoud van de weidevogelpopulatie.
In het zuidelijk deel van de polder, ter weerszijden van de rond 2010 aangelegde provinciale weg N201, is een nieuw natuurgebied ontwikkeld (als natuurcompensatie). Het wordt gekenmerkt door een kleinschalige afwisseling van diverse beheertypen, met name plassen (N04.02 Zoete plas en N04.01 Kranswierwater), extensieve graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N10.02 Vochtig hooiland en N10.01 Nat schraalland), N05.01 Moeras en enig N17.06 Vochtig hakhout. Ondanks de jonge leeftijd en de beïnvloeding door de weg is dit gebied al rijk aan met name weidevogels en moeras- en rietvogels, waaronder lepelaars.

Potentiële natuurwaarden
De gebieden zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of verbindingszone voor de waterspitsmuis en de ringslang, die beiden al in de omgeving voorkomen. De dichtstbijzijnde populatie noordse woelmuizen (Nieuwkoopse Plassen) is naar verwachting op te grote afstand gelegen, zodat het gebied hiervoor op overzienbare termijn geen rol zal vervullen. Mede vanwege de beperkte waterkwaliteit lijkt de geschiktheid voor otters voorlopig eveneens beperkt.
Door toename van de ouderdom van de recent aangelegde gebieden zal het belang hiervan naar verwachting toe blijven nemen, maar de grootste potentie ligt in de uitbreiding van het areaal extensieve graslanden voor weidevogels. Daarbij is van belang dat de openheid van de polder gehandhaafd blijft. Nieuwe natuur in de vorm van opgaande beplantingen is dus in principe ongewenst, tenzij dit aan de uiterste randen van het gebied is (zoals het hakhout langs de N201).
Voor de potentie van uitbreiding/versterking van de natuurverbindingen langs waterlopen wordt verwezen naar de factsheet voor natuurverbinding ANV1.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Door de recente ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden is deze in principe relatief eenvoudig en snel vervangbaar (<10 jaar). Binnen de context van de weidse open graslandpolder, die in zijn geheel van belang is voor weidevogels, is het gebied onvervangbaar.

A5 Middelpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

A5

Naam gebied

Middelpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Amstelveen, Amsterdam, Ouder-Amstel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland, particulier en Groengebied Amstelland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in de Middelpolder bedraagt circa 200 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in een historisch verkavelingslandschap rond de Amstel. Hierbinnen ligt een samenhangend oppervlaktewatersysteem met vochtige weidevogelgraslanden. Langs de Amstel liggen tevens enkele historische buitenplaatsen. De samenhang met andere NNN gebieden bestaat allereerst uit weidevogelgrasland in de nabije gebieden Polder de Ronde Hoep (A6), Holendrechter en Bullewijker polder (A6) en Bovenkerkerpolder (A4). De grote open wateren in het nabij gelegen NNN-gebied Ouderkerkerplas en op grotere afstand Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk (A8) zijn een slaapplek voor eenden en ganzen die overdag de landen begrazen. De aanwezige snelwegen in dit gebied zijn de oorzaak van slechte verbindingen tussen de verschillende NNN-gebieden.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Middelpolder is onderdeel van het karakteristieke veenrivierenlandschap (fysische geografische regio’s: overgang laagveen- en zeekleigebied) dat zich rond de historische rivieren Amstel en de Bullewijk heeft ontwikkeld. Dit veen heeft zich ontwikkeld op de overstromingsvlakte van deze rivieren op een pakket van zeeklei, maar is voor een groot deel afgegraven in de 19e en 20e eeuw. Na drooglegging van het laag gelegen land in 1894 zijn de kleiige gronden, oude zee-afzettingen die onder het veen vandaan kwamen, wederom verkaveld en in gebruik genomen als grasland. De gemeente Amstelveen stond veel meer afgraving toe dan de gemeente Amsterdam, die bang was voor overstromingen malaria en voedselgebrek.
De historische landgoederen Wester-Amstel en Oostermeer zijn twee van de slechts drie overgebleven buitenplaatsen van ruim zestig die ooit langs de Amstel lagen. Vanaf ongeveer 1600 af kochten Amsterdamse kooplieden grond aan de Amstel. Eerst vooral om landbouwproducten voor de groeiende stad te leveren, later om er in de zomer met de familie te verblijven. De landgoederen kennen een rijke geschiedenis waarin de Amsterdamse regenten een belangrijke rol speelden. De tuin in Oostermeer is begin 1900 aangelegd volgens streng symmetrische Franse en landschappelijke Engelse elementen. De landgoedparken zijn niet of beperkt toegankelijk.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Langs de Amstel en in het deel tussen Machineweg en Bankrasweg (dit wordt wel de 'wig in de Middelpolder' genoemd) zijn de in de Middeleeuwen verkavelde veengronden nog aanwezig. Dit hoger liggende land (circa - 2 m NAP) wordt bovenland genoemd. Ten tijde van de vervening was de wig eigendom van het Amsterdamse Burgerweeshuis, dat weigerde zijn grond te verkopen. Het Bovenland bevat een bijzonder watertype door kwel en wegzijging. Ook is dit gebied aardkundig waardevol. De percelen te noorden en zuiden van het Bovenland liggen veel lager (circa -4,5 m NAP) en heten daarom Benedenland. Het gebied staat onder invloed van lokale, voedselrijke kwel die zorgen voor een geringe waterkwaliteit. Lokaal is deze kwel licht brak. Het peilbeheer is onnatuurlijk, met zomerpeil dat circa 10 centimeter hoger is dan het winterpeil. Door de lage ligging in combinatie met kwel is het een vochtig gebied. Om al het overtollig water af te voeren zijn er veel sloten in het gebied aanwezig. Op een aantal plaatsen zijn naast de watergangen kleine moerasgebieden gecreëerd.
Het gebied grenst direct aan Amstelveen en is een groene buffer tussen Amstelveen, Amsterdam-Zuidoost en Ouderkerk aan de Amstel. Tussen dit stedelijk gebied is de Middelpolder een open groen gebied met weinig opgaande vegetatie. De niet verveende percelen liggen er grotendeels onveranderd bij sinds het ontginning van de regio in 11e eeuw en hebben hun historisch verkavelingspatroon behouden. De opgaande vegetatie beperkt zich tot de twee landgoederen binnen het gebied en een aantal bospercelen in de recreatiegebieden en langs de stadsrand. In de polder zijn geen drukke wegen aanwezig, anders dan enkele lokale wegen. Ten opzichte van de omgeving heerst er dus relatieve rust, stilte en donkerte. Alleen ten zuiden van het gebied is een invloed van een N-weg aanwezig.
In het zuiden en in het westen zijn langs de stadsrand van Amstelveen recreatiegebieden aangelegd, bestaande uit bosvakken, waterpartijen en open graslanden met fiets-, wandel-, en ruiterpaden.

Huidig gebruik
De weidevogelgebieden worden extensief agrarisch beheerd. Het bovenland en delen van het benedenland kennen nog agrarisch beheer. De relatief kleine percelen en de drassige ondergrond maken de graslanden in de Middelpolder niet optimaal voor agrarisch landgebruik. Er is sprake van extensief agrarisch landgebruik door hobbyboeren en door verpachting voor vleesvee. De Middelpolder heeft een grote recreatieve functie. Het gebied is in trek bij stadsbewoners om tot rust te komen. In de Middelpolder liggen een aantal fiets-, wandel- en ruiterpaden. Het bovenland is een weidevogelreservaat, hier is betreding van de paden door de weilanden alleen buiten het broedseizoen toegestaan. In het zuiden ligt recreatiegebied Elsenhove. Hier is een speelboerderij en horeca aanwezig.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Groot-Duivendrechtse polder en Middelpolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • ·Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • · Bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het benedenland ontvangt door de lage ligging ten opzichte van NAP veel kwel. Daardoor bestaat een soortenrijke en goed ontwikkelde bodemfauna. Deze fauna vormt de belangrijkste voedselbron voor weidevogels, die hier dan ook in groten getale voorkomen. Met name op de percelen met uitgesteld maaibeheer en het reservaat herbergen veel weidevogels, waaronder grote aantallen kieviten, krakeenden en grutto’s. Ondanks de landelijke achteruitgang van de weidevogels, die ook hier zichtbaar is, is de dichtheid weidevogels hier hoog met meerdere broedparen hectare. Het bovenland van de Middelpolder en Middelpolder-Noord en – Zuid worden dan ook grotendeels beheerd als natuurbeheertype N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. In het gebied komen foeragerende watervogels voor, waarvan vooral overwinterende ganzen. Voor sommige kritische weidevogels vormen de plas-dras situaties in de kunstmatig aangelegde moeraszones (N05.01 Moeras) en zoete meertjes (N04.02 Zoete plas) in het benedenland een waardevol landschapselement. De moerasjes en waterrijke graslanden zijn tevens het leefgebied van de waterspitsmuis en de ringslang. Op een beperkt oppervlak komt botanisch waardevolle vegetatie voor, bestaande uit rietland en extensief grasland. Op een aantal percelen van het weidevogelgrasland dat tegen de bebouwde kom aan ligt staan al enige tijd bosjes. Op dit moment zijn de aanwezige natuurwaarden van deze bosjes beperkt.
De sloten in het open landschap worden deels beheerd als Zoete plas (N04.02). De voedselrijke kwel en inlaatwater uit de Amstel zijn een bron van algengroei. Daardoor is het doorzicht beperkt. Dit, en het inzetten van graskarpers als beheermaatregel, beperkt de ontwikkeling van waterplanten. Alleen lokaal in geïsoleerde sloten met een betere waterkwaliteit komen watervegetaties tot ontwikkeling. Over het algemeen zijn de botanische waardes in het benedenland het hoogst. Dat uit zich in watervegetaties met onder andere veel watergentiaan en sterrenkroos. Op een aantal oeverranden met licht brakke invloed komt de zoutminnende soort zeebies (heen) voor. Hier komen ook lidsteng en rietorchis voor.

Potentiële natuurwaarden
De grootste natuurwaarden in het gebied bestaan uit open extensief vochtig grasland, hetgeen resulteert in hoge aantallen weidevogels en wintergasten. Om deze waarden te behouden is de meest essentiële factor het behouden en versterken van openheid. Hierin speelt het verwijderen van houtopslag een sleutelrol. De ambitie is verder om nog een stuk grasland in het benedenland (direct aangrenzend aan het bovenland) om te vormen naar N13.01 Vochtig weidevogelgrasland.

Consequent beheer van de graslanden kan ook zorgen voor een toename van de floristische betekenis. Op een viertal kopeinden in het gebied kan in potentie schraalland ontstaan. Door ondiepe afplagging is hier nu vooral hoogopgaand rietland met o.a. Rietgras, Pitrus en/of Liesgras ontstaan. Bij diepere afplagging tot op de voedselarme ondergrond kan de basis worden gelegd voor soortenrijk nat schraalgrasland.

Kernkwaliteit: Bos en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
De buitenplaatsen Wester-Amstel en Oostermeer hebben vooral een cultuurhistorische waarden. De historische parkbossen (N17.03 Park- en stinzenbos) en tuinen van Wester-Amstel met vijvers en majestueuze lanen en wandelpaden hebben vooral een recreatieve functie. De aanwezige natuurwaarden zijn beperkt. In het recreatiegebied Elsenhove is de hoogveenontwikkeling in het bovenland waardevol. Deze intensiever recreatief gebruikte terreindelen, evenals de intensief gebruikte terreinen in de bossen tegen de standsrand van Amstelveen, herbergen geen specifieke natuurwaarden. De kwaliteit bestaat hier vooral uit het cultuurhistorisch waardevolle kleinschalige groene karakter van de bossen en de tuinen op de buitenplaatsen (Multifunctionele natuur).

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties worden in de huidige situatie al grotendeels benut.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het rijke weidevogelgebied wordt als nagenoeg onvervangbaar beschouwd. De recreatieve bossen in het zuiden en westen hebben daarentegen beperkte natuurwaarden en zijn relatief eenvoudig vervangbaar, maar de parkbossen van de landgoederen langs de Amstel zijn juist vanwege hun hoge ouderdom en cultuurhistorische waarden onvervangbaar.

A6 Polder de Ronde Hoep, Holendrechter Bullewijkerpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

A6

Naam gebied

Polder de Ronde Hoep en Holendrechter- en Bullewijkerpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente

Ouder-Amstel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

· Stiltegebied
· UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 250 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer/Landschap Noord-Holland, Hoogheemraadschap AGV, Provincie Noord-Holland, Rijkswaterstaat en Groengebied Amstelland.

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in De Ronde Hoep bedraagt 164 ha, in de Bullewijkerpolder 24 ha en in de Holendrechterpolder 21 ha. Een grasdijk met aangrenzend moerasje dat beide laatste gebieden verbindt meet 13 ha. De Holendrechter- en Bullewijkerpolder zijn onderdelen van één droogmakerij waarvan het grasdijkje de ringdijk rond de droogmakerij was. De samenhang binnen de Ronde Hoep (inclusief het buiten het NNN-reservaat gelegen deel) wordt gevormd door het aaneengesloten uitgestrekte open landschap met het daarin gelegen middeleeuwse verkavelingspatroon. De NNN-gebieden in de Holendrechter- en Bullewijkerpolder bestaat uit 2 delen namelijk het gebied in het westen en een deel in de oksel van de A9/A2.
De samenhang met andere NNN-gebieden in Noord-Holland is enigszins beperkt door de ligging in een van de groene scheggen van Amsterdam en doordat de Ronde Hoep wordt omringd door veenrivieren met hoge rivierdijken. Het maakt wel deel uit van het provinciegrensoverschrijdende Groene Hart. De Holendrechter- en Bullewijkerpolder liggen ingeklemd tussen de rivierdijk langs de Bullewijk en de rijkswegen A9 en A2. De gebiedsdelen zijn echter wel verbonden via de Natuurverbinding ANV2 ten zuiden van de Holendrechter- en Bullewijkerpolder. Deze natuurverbinding verbindt de Gaasperplas, Gaasperzoom en de Hoge Dijk (A8) in het oosten met het centrale deel van de polder Ronde Hoep. Ook aan de westzijde is dit gebied verbonden met andere NNN-gebieden via de natuurverbinding ANV1 die via de Bovenkerkerpolder (A4) uitkomt bij het Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel (Z15). Verder grenst de Polder de Ronde Hoep aan de zuidoostzijde aan het Natura 2000-gebied Botshol dat echter meer het karakter van een veenmoeras heeft (met onder meer open water en moerasbos) en dus veel beslotener van aard is.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De polders behoren tot het veenrivierenlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Een hoge ringdijk begrenst de polder Ronde Hoep en beschermt deze tegen de omringende oude veenrivieren Amstel, Bullewijk en Waver. Door de ontginning vanaf de rivieroevers rond het jaar 1000 is een stervormig slotenpatroon ontstaan met naar het centrum toe steeds smallere percelen die uitkomen op de noord-zuid lopende Meentsloot. Aanvankelijk is het gebied gebruikt door gemengde bedrijfjes maar sinds de 14e eeuw is het permanent als grasland in gebruik. Het maaiveld is door ontwatering 3 à 4 meter gedaald. Afgezien hiervan is het landschap al ongeveer acht eeuwen nagenoeg onveranderd gebleven. De Ronde Hoep is een van de weinige vrijwel ongeschonden veenontginningen. Alleen in het uiterste noorden is de polder doorsneden door de A9. In de Holendrechter- en Bullewijkerpolder heeft veenwinning plaatsgevonden, de grasdijk die de grens van de ontginning vormde is daar een overblijfsel van. In verband met de aanwezigheid van de riviertjes mocht de veenwinning niet te dicht hierop plaatsvinden. De veenwinning liep door aan de noordzijde van de A9, maar later is daar voor zandwinning de Ouderkerkerplas gegraven. Hier zijn in het verleden veelvuldig veeneiken gevonden waardoor het als provinciaal bodembeschermingsgebied is aangewezen.

Aardkundige waarden
De Waver is een kronkelend veenriviertje en is van oudsher de natuurlijke afwatering van de omliggende veengebieden. De oeverwallen langs deze oude veenloop zijn goed ontwikkeld, gaaf en nog goed zichtbaar. De loop van de Waver en de oeverwallen steken als rug boven de omgeving uit door een proces van “inversie”. Hierbij komt de oorspronkelijke loop hoger te liggen dan zijn omgeving, door inklinking van het veen in de Ronde Hoep en de ontvening van het gebied wat nu Mijdrecht heet.
De Waver maakt deel uit van een groter systeem van veenstromen. Het gehele systeem van veenstromen in dit deel van Noord-Holland, is internationaal gezien zeer zeldzaam. De Waver heeft een educatieve en wetenschappelijke waarde. De aardkundige kwaliteit langs de Waver is van zeer hoge waarde en onvervangbaar. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De Polder de Ronde Hoep is het grootste onbebouwde en niet door verharde wegen doorsneden poldergebied van de provincie en een van de grootste onbebouwde gebieden in de Randstad. De polder ligt aan de noordwestrand van het Hollands-Utrechtse veenweidegebied en maakt deel uit van het Groene Hart. In het grootste deel van de Ronde Hoep, de buitenrand, wordt agrarisch natuurbeheer uitgevoerd (weidevogelgrasland in open landschap), maar deze zone is geen onderdeel van het NNN. Hier bestaat de bodem uit bosveen. Omdat hierin veel klei zit en vanwege de vele boomresten in de bodem is het gebied nooit afgegraven voor de turfwinning.
Het centrum van het gebied maakt wel deel uit van het NNN en hier bestaat de bodem uit bosveen (zonder klei). Het bosveen is deels onveraard. De hele polder is vanwege zijn ontstaansgeschiedenis, bodemgebruik en gaafheid als aardkundig waardevol gebied aangemerkt. De veenwinning kenmerkt de Holendrechter- en Bullewijkerpolder, die daardoor opvallend lager liggen dan de Ronde Hoep (circa 4 meter onder NAP t.o.v. circa 2,5 meter onder NAP in de Ronde Hoep).
Ten opzichte van de omgeving ligt het maaiveld van de Ronde Hoep relatief hoog, waardoor er sprake is van wegzijging. Het reservaat heeft een eigen waterhuishouding met als kern de in noord-zuid lopende Meentsloot. In het reservaat wordt een flexibel peilbeheer gevoerd tussen -2,45 en 2,80 m – NAP. In het voorjaar wordt het peil hoog gehouden zodat de grasgroei pas laat op gang komt. Het water wordt in de zomer op peil gehouden door inlaat vanuit de omringende wateren. De drooglegging varieert van 0 tot 30 cm. De Holendrechter- en Bullewijkerpolder vormt een klein deel van een oorspronkelijk veel grotere polder, die doorsneden is door de rijkswegen A2 en A9. De polder is een open graslandgebied met nattere delen in het laaggelegen zuidwestelijke deel. Door middel van peilbeheer wordt op het zogenaamde ‘Landje van Geijsel’ in het voorjaar als plas-dras beheerd. Langs de Bullewijk en verspreid door de polder is sprake van enige agrarische bebouwing. De openheid en ook rust, stilte en donkerte zijn hier dus wat minder uitgesproken dan in de Ronde Hoep.

Huidig gebruik
De bodem in de veenpolders is door het langdurige agrarische gebruik en door mineralisatie van veen vrij rijk aan nutriënten. Het beheer is hier geoptimaliseerd ten behoeve van de weidevogels. Hiertoe worden de gronden onder voorwaarden verpacht aan agrariërs. Bemesting bestaat vooral uit ruige stalmest, waarbij de slootkanten ontzien worden. Er is verder sprake van een mozaïekbeheer van maaien en beweiden en ook het peilbeheer is afgestemd op de functie van het gebied voor weidevogels.
Het NNN-gebied van de Ronde Hoep is, behalve bij excursies, vrijwel ontoegankelijk voor publiek, maar goed te overzien vanaf de omringende dijken.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Ronde Hoep en de Holendrechter- en Bullewijkerpolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open veenlandschap met extensieve graslanden voor weidevogels en wintergasten

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open veenlandschap met extensieve graslanden voor weidevogels en watervogels

Actuele natuurwaarden
Het NNN-gebieden in de polders bestaan hoofdzakelijk uit open graslanden met een intensief slotenpatroon en vrijwel zonder opgaande begroeiing die zijn aangemerkt als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Dit zijn langdurig stabiel beheerde oude graslanden met een rijk bodemleven. Het beheer van de gebieden richt zich vooral op weidevogels, die de grootste natuurwaarden in het gebied vertegenwoordigen. Door deze omstandigheden vormt de Ronde Hoep, in samenhang met de aansluitende open delen van de polder waar agrarisch natuurbeheer wordt uitgevoerd, een nationaal kerngebied voor weidevogelsoorten als grutto, tureluur, slobeend, veldleeuwerik, graspieper en (zeldzaam) kemphaan. Met meer dan 100 broedparen per 100 ha is sprake van een hoge gruttodichtheid. De inbedding van het NNN-gebied in een brede zone van weilanden met agrarisch natuurbeheer is essentieel voor de waarde als weidevogelgebied en in de winterperiode ook als gebied voor overwinterende watervogels, waaronder ganzen, zwanen en eenden. De botanische en faunistische waarde (anders dan voor vogels) bestaat vooral uit meer algemene soorten van het polderlandschap, maar ook enkele meer bijzondere soorten waterspitsmuis, meervleermuis en rugstreeppad komen in het gebied voor.
De NNN-gebieden in de Holendrechter- en Bullewijkerpolder worden eveneens beheerd als weidevogelgebied (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland). Het bekende Landje van Geijsel staat in het voorjaar plas-dras en vormt dan een verzamelplaats voor weidevogels en andere steltlopers op weg naar hun broedgebieden. Ook broeden er steltkluten. Ondanks de versnippering, geringe oppervlakte en aanwezigheid van bebouwing in de directe omgeving is er in de Holendrechter- en Bullewijkerpolder sprake van een goede weidevogelstand die vergelijkbaar is met de Rondehoep (> 100 broedparen/100 ha). Verder is hier ook een kleine oppervlakte N05.01 Moeras aanwezig in enkele verlandende poelen.
Voor de natuurverbinding zijn de oeverlandjes met bloemrijk rietmoeras en het water van de veenriviertjes van groot belang. Binnendijks wordt deze verbinding versterkt door een aantal plasjes en moerasjes in de Holendrechter- en Bullewijkerpolder. Recent is bij de realisatie van de NNN in het oostelijke deel van de Holendrechter- en Bullewijkerpolder ook een ecologische verbinding langs de afslag A9/A2 gemaakt richting de onderdoorgang onder de A9 naar de Ouderkerkerplas. Om de ecologische barrière te verkleinen is in de A2 een viaduct in de A2 aangelegd.

Potentiële natuurwaarden
De weidevogels in de Ronde Hoep en omgeving doen het goed, zeker ten opzichte van veel andere weidevogelgebieden in Nederland. De polders bieden verder nog enige potentie voor de ontwikkeling floristisch waardevolle graslanden, sloten en slootkanten. Dit geldt met name voor het dijkje in de Holendrechter- en Bullewijkerpolder dat zich met verschralingsbeheer tot N12.01 Bloemdijk kan ontwikkelen. De Ringslang, komt mogelijk incidenteel - als zwervende soort - in het gebied voor. Indien de waterkwaliteit verbetert en er moerassige rietstroken in de polder ontstaan, dan kan er (mede vanuit de Botshol) een vaste populatie met voortplantingshabitat ontstaan.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Kerngebieden voor weidevogels met een hoge dichtheid aan kritische soorten zijn gezien de landelijke ontwikkeling van weidevogelpopulaties vrijwel onvervangbaar. In sterke mate is dit het geval voor de polder Ronde Hoep, en in iets mindere mate voor de Holendrechter- en Bullewijkerpolder, waar de natuurwaarden in samenhang met het uitgestrekte eeuwenoude landschapspatroon een nagenoeg onvervangbare situatie vormen. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de Waver (laaglandrivier) en omliggende inversiekreekruggen/oeverwallen niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

A7 Ouderkerkerplas en Nieuwe Bullewijk

1 Algemene gegevens

Nummer

A7

Naam gebied

Ouderkerkerplas en Nieuwe Bullewijk

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente

Ouder-Amstel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Groengebied Amstelland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied Ouderkerkerplas en Nieuwe Bullewijk maakt deel uit van het Groengebied Amstelland en heeft een oppervlakte van circa 150 hectare. Het is samen met het NNN gebied A5 Groot-Duivendrechtse polder en A6 de Holendrechter- en Bullewijkerpolder in het puntje van een van de groene scheggen van Amsterdam gelegen en omsloten door stedelijk gebied. Binnen het gebied bestaat de samenhang met name uit de aaneengesloten ligging rondom de Ouderkerkerplas. Door de ligging van het gebied ten noordwesten van knooppunt Holendrecht Rijksweg A9/A2 is er voor niet mobiele soorten nauwelijks sprake van samenhang met andere NNN-gebieden, maar voor bijvoorbeeld vogels zijn de afstanden naar de andere gebieden goed te overbruggen. De A9 vormt een barrière voor verbinding met de graslanden van de Holendrechter- en Bullewijkerpolder (A6). Via twee faunapassages en een watergang onder de Rijksweg A9 door is er wel een natte verbinding met dit gebied. Aan de westzijde grenst het NNN-gebied aan bebouwing langs de rivier de Bullewijk. Door de tussenliggende bebouwing is de relatie met rivier de Bullewijk echter gering. Het gebied wordt verder gescheiden van de Duivendrechtse Polder en Middelpolder (A5) in het noordwesten door de provinciale weg en bebouwing van Ouderkerk aan de Amstel.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied maakt deel uit van het veenrivierenlandschap van de Amstel en een zijrivier hiervan, de Bullewijk (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het oorspronkelijke landschap is grotendeels verdwenen door vervening en aanleg van wegen en bebouwing. De Ouderkerkerplas is een voormalig zandwinput die ontstaan is bij de aanleg van de A9. Rond de plas is een recreatie- en natuurgebied aangelegd met strand, speel- en ligweiden, grasland, moeraslandjes en bosschages. De A2 aan de oostzijde en de A9 aan de zuidzijde vormen harde ruimtelijke begrenzingen. Alleen in de polder Nieuwe Bullewijk is het oude landschapspatroon nog herkenbaar. Het is een voormalige veenderij met een intensief slotenstelsel, waar tot begin 20ste eeuw turfwinning heeft plaatsgevonden. Het maaiveld is hierdoor verlaagd. Het zuidelijk deel (tussen de Middenweg en de Machineweg) bestond circa 100 jaar geleden uit smalle, langgerekte percelen met brede watergangen daartussen. Delen van de oude omringdijk van de vervening zijn nog herkenbaar in de vorm van de hoger gelegen Machineweg en Middenweg. De Machineweg scheidt de polder Nieuwe Bullewijk in een noordelijk en een zuidelijk deel. De Middenweg vormt de noordgrens van de Ouderkerkerplas.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De plas zelf is zeer diep (tot meer dan 40 meter) en licht brak, waardoor hij ’s winters niet snel dichtvriest. Het water van de plas wordt gebruikt voor de koeling van kantoren in Amsterdam-Zuidoost. Om het waterpeil in de zomer hoog te houden wordt water ingelaten. Hierdoor en omdat de plas door grote aantallen pleisterende watervogels wordt benut is de plas tamelijk voedselrijk. ’s Zomers treedt regelmatig algenbloei op. Aan de noordzijde kent de plas een later aangelegd ondieper deel met op de oevers recreatiestranden, speel- en ligweiden en enkele bospercelen. De oostzijde heeft een fijnmazige slotenstructuur waarbij de percelen uit grasland, moerasruigte of bosschages bestaan. De graslanden hier worden extensief agrarisch gebruikt. Aan de zuid- en westzijde van de plas zijn enkele ondiepere en moerasachtige rietzones die door middel van een duiker of smalle doorgang in verbinding staan met de diepere plas.

Huidig gebruik
Om de plas heen lopen wandel- en fietspaden die vrij intensief gebruikt worden. De wandelpaden aan de zuidzijdezijn ten behoeve van de rust in de winterperiode (van ongeveer 15 oktober tot 15 april) afgesloten en op de plas zijn watersporten in dezelfde periode niet toegestaan. De vogels profiteren van de hierdoor aanwezige rust, stilte en donkerte die er dan heerst. Langs de oostzijde van de plas loopt een weg met autoverkeer (voornamelijk voor aanwonenden) die na de laatste parkeerplaats is afgesloten voor het autoverkeer. In de zomerperiode wordt vooral de noordzijde van de plas intensief door waterrecreanten gebruikt (zwemmen, duiken, surfen, zeilen, varen). De daar gelegen kortgemaaide speel- en ligweiden worden jaarrond intensief bezocht, Ook vinden er evenementen plaats van groot tot klein. In de winterperiode is het erg rustig op en rond de plas. Door de graslanden aan de oostzijde van de plas en in de polder Nieuwe Bullewijk lopen wandel- en ruiterpaden die door recreanten worden gebruikt. Langs deze graslanden loopt een weg die door aanwonenden en door recreanten wordt benut. Het NNN-deel van de Nieuwe Bullewijk bestaat uit recent aangeplante bosjes en extensief beheerde graslanden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Ouderkerkerplas en Nieuwe Bullewijk de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Parkachtig landschap rond groot open water met intensief recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Parkachtig landschap rond groot open water met intensief recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
De plas ontleent zijn waarde vooral aan de functie als slaapplaats voor ’s winters pleisterende watervogels, voornamelijk ganzen en eenden, waaronder smient, bergeend en slobeend. Vooral van de smient zijn er regelmatig vele duizenden exemplaren aanwezig. De overige natuurwaarden van de (onnatuurlijk) diepe plas zijn vooral te vinden in de oeverzones aan de zuid- en westzijde, waar moeras- en rietvogels zoals krakeend (in grote aantallen) en blauwborst broeden. In de moeraszones foerageren verder ook watervogels zoals steltlopers en lepelaars. In het zuidoosten ligt een oeverzwaluwwand.
De plas is te diep om als N04.02 Zoete plas te kunnen worden aangemerkt, maar de oevers zijn deels wel tot N05.01 Moeras te rekenen welke nu zijn verruigd en de graslanden ten oosten van de plas kwalificeren als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Op vrij grote schaal is verder sprake van een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar (deels) intensiever recreatief gebruik plaatsvindt. De meest gebruikte terreinen herbergen geen specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar hier bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Gezien het huidige gebruik van de plas en directe omgeving zijn de potenties voor verhoging van natuurwaarden daar gering. Voor de graslanden ten oosten van de plas, die niet voor intensieve recreatie worden gebruikt, is bij een consequent beheer gericht op N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland een verhoging van de natuurwaarden zeker haalbaar. De graslanden van Nieuwe Bullewijk hebben eveneens de potentie om zich tot bloemrijk grasland te ontwikkelen, aanzetten hiervoor zijn her en der al aanwezig. De bosjes en boompartijen zijn aangeplant als afscheiding van de snelweg. Ze zijn nog jong en hebben nog geen bijzondere ecologische waarde.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteit en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
Vervangbaarheid

De huidige natuurwaarden van de Ouderkerkerplas en Nieuwe Bullewijk zijn op relatief korte termijn vervangbaar (<20 jaar). In de verkaveling van de Nieuwe Bullewijk en de gedeeltelijk nog aanwezige omringdijken is de verveningsgeschiedenis van meer dan 10 eeuwen geleden nog herkenbaar, echter op een zeer gering schaalniveau.

A8 Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk

1 Algemene gegevens

Nummer

A8

Naam gebied

Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Amsterdam, De Ronde Venen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 350 hectare

Eigendom / beheer

Groengebied Amstelland, gemeente Amsterdam en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk bestaat uit vier delen, namelijk van noord naar zuidwest achtereenvolgens Bijlmerweide, Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk. Samen bedraagt de oppervlakte NNN-gebied circa 350 ha. Het NNN-gebied als geheel vormt een samenhangende hoefijzervormige zone van samenhangende recreatie- en natuurgebieden om Amsterdam-Zuidoost heen. De Bijlmerweide is een stadspark dat geen deel uitmaakt van het Groengebied Amstelland. De Bijlmerweide wordt door de veenrivier de Gaasp en de Provinciale weg/N236 gescheiden van het Diemerbos. Onder de weg door zijn faunapassages gerealiseerd.
Een ecologische verbindingszone loopt door de extensief gebruikte delen van Bijlmerweide, oostoever van de Gaasperplas en zuidwestranden van Gaasperzoom en De Hoge Dijk, genaamd de Natuurboog (ANV2). Deze natuurverbindingszone verbindt het Diemerbos (A9) in het oosten met de recreatie- en natuurgebieden in het westen, waaronder Ouderkerkerplas (A7). De ecologische verbindingen faunapassages zorgen voor enige samenhang met andere NNN-gebieden, maar de infrastructurele doorsnijdingen zorgen vooral voor isolatie. De Gaasperzoom markeert de overgang van het stedelijk gebied naar het Utrechtse veenweidegebied.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied maakt grotendeels deel uit van het veenrivierenlandschap van de Gaasp (fysisch-geografische regio: laagveengebied), die de Gaasperplas en de Bijlmerweide in het oosten begrenst. Het gebied als geheel is aangelegd als groen recreatiegebied en bestaat uit een afwisseling van meer en minder intensief beheerde graslanden, waterplassen, bosschages, ruigteveldjes, rietzomen en grienden. De Bijlmerweide bestaat uit intensief beheerde graslanden, bosschages en enkele waterpartijen. De Gaasperplas is in 1982 als Floriadeterrein aangelegd aan de noordzijde van de in de zestiger jaren gerealiseerde zandwinplas met een diepte tot 35 m. In het gebied is vanuit de Floriade deels siergroen overgebleven en verder, vooral langs de oost- en zuidoever van de plas, is een meer natuurlijke begroeiing met onder meer rietoevers te vinden. Aan de zuidkant van de plas is van het voormalige gronddepot zand blijven liggen waardoor daar ook kustplanten te vinden zijn. Daar zijn enkele poelen aangelegd. De grootste wordt het vennetje genoemd. De Gaasperzoom is aangelegd op een voormalig gronddepot en bestaat uit wilgenstruwelen, bosjes, sloten met rietzomen en bloemrijke ruigten. De Hoge Dijk bestaat uit een afwisseling van bosjes, graslanden en waterpartijen, deels in gebruik als zwemplas. In het westelijk deel van De Hoge Dijk ligt een intensief beheerde golfbaan.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem bestond oorspronkelijk uit veengronden, maar door de vele vergravingen en ophogingen is dit slechts zeer lokaal nog herkenbaar. Door het intensieve recreatieve gebruik in dit gebied zijn de abiotische en ruimtelijke omstandigheden minder van belang. Relevant is vooral dat er sprake is van een landschappelijk en qua biotopen afwisselend gebied met zowel openheid als meer besloten terreindelen en met naast intensief gebruikte delen ook hier en daar stillere plekken waar nauwelijks betreding plaatsvindt. Het water in de Gaasperplas is helder en de voedselrijkdom laag tot matig, waardoor er vrijwel nooit sprake is van (blauw)algenbloei. De oevers van de Gaasperplas zijn voor een groot deel natuurlijk en lokaal ontoegankelijk voor bezoekers door aanwezigheid van bosschages en bomen nabij de oever. Lokaal komen brede rietkragen voor. De plas heeft een grillige vorm door kleine landuitstulpingen die lokaal afgesnoerde meertjes vormen. De oevers waar recreanten vlak bij de oever komen bestaan afwisselend uit stortsteen, opgemetselde kademuur, kortgemaaide ligweides of zand. Op een aantal plekken zijn steigers aanwezig.

Huidig gebruik
De Gaasperplas wordt intensief benut als recreatiegebied met de speel- en ligweiden en de wandel- en fietspaden. Daarbij vinden er regelmatig festivals plaats van groot tot klein. Op de plas vindt waterrecreatie plaats. Aan de westzijde ligt een jachthaven en aan de zuidzijde een windsurfschool. De Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk vormen een groene schil om Amsterdam Zuidoost, een parkachtige overgang tussen de stad en het omringende (Utrechtse) agrarische gebied. Deze groene schil biedt een aantrekkelijk en gevarieerd uitloopgebied en een recreatieve verbinding voor de bewoners van de omliggende wijken van Amsterdam Zuidoost. In sommige delen vindt begrazing door rundvee plaats.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Besloten waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik.

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Door de grote mate van afwisseling in biotopen en vegetatiestructuur en hier en daar ook hoogteverschillen is er sprake van een hoge diversiteit. Hoge natuurwaarden zijn vooral lokaal aanwezig. De meeste waterpartijen in het gebied zijn aangewezen als N04.02 Zoete plas en her en der zijn hierlangs interessante plantensoorten aanwezig zoals de rietorchis. In het oostelijke deel van de Hoge Dijk groeien soorten als blauwe knoop, krabbenscheer en moeraskartelblad in en langs het water. Vleermuizen maken van het gebied gebruik, maar ook de meervleermuis is waargenomen. In de Gaasperzoom en De Hoge Dijk broeden moeras- en rietvogels als blauwborst, bosrietzanger en kleine karekiet en foerageren ooievaars en lepelaars, langs de Gaasperplas zijn dit algemenere soorten. Naast de moeras- en rietvogels komen er ook bos- en struweelvogels voor. In het gebied zijn ook de rugstreeppad en de waterspitsmuis aanwezig. De ringslang is gidssoort voor de natuurverbinding Natuurboog. De soort wordt binnen het grootste deel van het gebied zo nu en dan waargenomen. In de Bijlmerweide komt de ringslang voortplantend voor in speciaal daarvoor aangelegde broedhopen. Kernpopulaties bevinden zich in het NNN-gebied Diemerpolder en Diemerbos (A9) ten oosten van de Bijlmerweide bij de Amstelveense poel. en bij de Vinkeveense Plassen in het zuidwesten.
Buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreinen, zoals delen van de golfbaan, is op vrij grote schaal sprake van een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar recreatief medegebruik plaatsvindt. Actueel is veelal geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Gezien het huidige gebruik van het gebied en de directe omgeving zijn de potenties voor verhoging van natuurwaarden gering. Maar liggen er wel kansen voor het versterken van de huidige natuurwaarden bij een consequent beheer en planmatige aanpak. De grote mate van afwisseling in biotopen en vegetatiestructuur samen met de zonering in recreatief gebruik kan hiervoor goed als basis dienen, waarbij de oorspronkelijke abiotische en ruimtelijke omstandigheden eens een keer minder van belang zijn.
Omdat het gebied onderdeel uitmaakt van de natuurverbinding ANV2 moet naast de genoemde soorten steeds rekening worden gehouden met habitat en stapstenen van voldoende formaat voor doelsoorten ringslang, waterspitsmuis en rugstreeppad.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De gebieden zijn in de afgelopen decennia aangelegd als groene recreatiegebieden. De natuurwaarden worden vooral gevormd door algemene soorten, al is er wel sprake van een relatief hoge diversiteit. De natuurwaarden als zodanig zijn op korte tot middellange termijn (<20 jaar) vervangbaar. De functie als natuurverbinding is echter lastig vervangbaar.

A9 Diemerpolder en Diemerbos

1 Algemene gegevens

Nummer

A9

Naam gebied

Diemerpolder en Diemerbos

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeenten

Amsterdam, Gooise Meren, Diemen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 400 hectare

Eigendom / beheer

Vooral Staatsbosbeheer (Diemerbos) en Groengebied Amstelland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Diemerpolder en Diemerbos is een tussen Diemen en Amsterdam Zuidoost in het westen en het Amsterdam-Rijnkanaal in het oosten gelegen NNN-gebied dat uit verschillende delen bestaat, die gescheiden zijn door de rijkswegen A1 en A9 en een spoorlijn. In totaal betreft het acht door infrastructuur gescheiden delen. Ten noorden van de A9 liggen aan weerszijden van rivier De Diemen de graslandgebieden Diemerpolder en Overdiemen. Overdiemen bestaat uit kleine bospercelen en graslanden. Ten westen en zuiden van knooppunt Diemen (rijkswegen A1/A9) ligt het Diemerbos. Dit wordt in tweeën gedeeld door de rijksweg A9. Het deel ten noordwesten van de A9 bestaat voornamelijk uit bos (Diemerbos en Telegraafbos) terwijl het deel ten zuidoosten van de A9 (Gemeenschapspolder) deels uit grasland en deels uit moerasbos bestaat. Verder liggen er binnen het ‘interieur’ van het knooppunt enkele bospercelen. De totale oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 400 ha. Het NNN-gebied als geheel vertoont ondanks de vele doorsnijdingen onderlinge samenhang door het voorkomen van dezelfde biotopen (bos, moeras, grasland en water) op korte afstand, waaronder de recent aangelegde natuur- en recreatiegebieden in en rond de Metropoolregio Amsterdam. Op enkele plaatsen onder A9 en A1 zijn faunapassages en onderdoorgangen aanwezig. Diemerpolder en Diemerbos grenzen in het westen aan het stadspark Bijlmerweide (onderdeel van NNN-gebied A8), maar zijn daarvan gescheiden door rivier De Gaasp, de Weespertrekvaart en de provinciale weg.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Diemerpolder en Diemerbos maken deel uit van het veenrivierenlandschap, gevormd door de veenrivieren Gaasp en Diem. Een groot deel van de Diemerpolder en het Diemerbos was tot voor enkele decennia overwegend graslandgebied met, ondanks de doorsnijding door infrastructuur toch nog een goede weidevogelstand. In de jaren ‘90 van de vorige eeuw zijn veel percelen als onderdeel van het Groengebied Amstelland ingericht als recreatiegebied met beplanting, moeraszones en fiets- en ruiterpaden.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
In het grootste van het gebied bestaat de bodem uit veengronden. In de bodem zijn nog oude veeneiken aanwezig die op sommige plekken aan de oppervlakte komen. Langs de Diem bestaat de bodem daarentegen uit klei op veen, een bodemtype dat in dit deel van Nederland niet veel voorkomt. Dit gebied is een aardkundig waardevolle laaglandrivier. Het bos in de Gemeenschapspolder ten zuidoosten van de A9 ontwikkelt zich tot moerasbos, gelegen rond een moeraskern met waterpartijen, rietzomen en drasse graslanden. Daarnaast bestaat de Gemeenschapspolder uit open extensieve graslanden. Over het algemeen ondervindt het gebied een aanzienlijk aantal verstoringen vanwege de doorsnijding van wegen en spoorlijnen en de op veel plaatsen paden die door recreanten benut worden. Aan weerszijden van de rivier de Diem liggen nog restanten van open grasgebieden die zijn aangewezen als weidevogelleefgebied.

Huidig gebruik
De meeste bossen in het gebied worden intensief door recreanten gebruikt, onder andere als speelbos, en worden doorsneden door (soms verharde) paden. In het Diemerbos bevindt zich een grote ligweide. Het bos in de Gemeenschapspolder ten zuidoosten van de A9 heeft een meer natuurlijke functie. De graslanden aan weerszijden van rivier de Diemen en ook het zuidelijk deel van de Gemeenschapspolder worden beheerd als molenbiotoop en graslandgebied voor weidevogels.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Diemerpolder en Diemerbos de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
De aaneengesloten bosstructuren zijn nog relatief jong en deels ook eenvormig en kennen een tamelijk intensief recreatief medegebruik. Daarbuiten wordt het gebied deels gekenmerkt van een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar eveneens recreatief medegebruik plaatsvindt. Buiten de bossen is actueel nog geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied. In de bossen is ondanks de geringe leeftijd al sprake van een redelijke dichtheid aan bos- en/of struweelvogels, met onder andere appelvink en matkop. De laatste jaren broeden in het gebied een aantal blauwborsten. Af en toe worden rietmoerasvogels als roerdomp en baardman waargenomen. Ook van andere soortengroepen betreft het voornamelijk algemeen voorkomende soorten.
Kenmerkend voor het gebied is vooral de ringslang, die hier één van de grootste populaties in Nederland vormt. Diemerpolder en Diemerbos vormen het zwaartepunt binnen een groter gebied waar de soort voorkomt (onder andere Diemerpark en Diemervijfhoek (A10)). De soort komt ook voor in de aangrenzende Bijlmerweide (A8). De verspreiding sluit aan op de populaties in het Utrechtse plassengebied en ook in het Amsterdamse Bos bevindt zich een populatie. Ook de rugstreeppad en meerdere soorten vleermuizen komen voor. In het moerasgebied van de Gemeenschapspolder komt de waterspitsmuis en ringslang voor.

Potentiële natuurwaarden
Met toenemende ouderdom en variatie hebben de bossen de potentie om zich te ontwikkelen tot natuurlijk bos van het type N14.02 Hoog- en laagveenbos (op de natste veengronden) en N14.03 Haagbeuken- en essenbos, in samenhang met de bijbehorende algemene natuurwaarden zoals varens en bosvogels. Ook voor moeras- en rietvogels zijn er bij een gericht beheer potenties voor verdere ontwikkeling.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
In de rivier de Diem, aangewezen als N04.02 Zoete plas, komen diverse vissoorten voor, waaronder snoek, rivierdonderpad, kleine modderkruiper en paling. In de graslanden, met name aan weerszijden van rivier de Diem en in het weidevogelgebied van de Gemeenschapspolder komen kleine populaties weidevogels voor in de aanwezige extensieve graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland). Recent heeft hier de kleine plevier gebroed, maar dit kan voor deze pioniersoort als een tijdelijke situatie worden aangemerkt. Ook in andere delen met open grasland komen weidevogels voor, met name het zuidelijk deel van de Gemeenschapspolder. Door de tamelijk geringe omvang van de graslandgebieden en diverse verstoringsbronnen is de weidevogeldichtheid hier niet zo hoog als in de topgebieden in de provincie, maar vanwege de landelijke kwetsbaarheid van deze soortgroep zijn de gebieden zeker beschermenswaardig.

Potentiële natuurwaarden
De dichtheid aan weidevogels in de Gemeenschapspolder is redelijk, maar er wordt niet verwacht dat een grote kwaliteitsimpuls naar een ideale weidevogelpopulatie mogelijk is, omdat het gebied op zichzelf te klein is en door de omliggende beplanting. Een verbetering is wel mogelijk voor flora en fauna van sloten en slootkanten in het weidegebied en de grasstrook ten westen van het Diemerbos, waarbij de laatste positief kan bijdragen aan de insectenpopulatie.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De betekenis van Diemerpolder en Diemerbos voor de ringslang is groot en deze waarde is moeilijk elders te vervangen. De weidevogelgebieden vormen het restant van een eertijds uitgestrekt veenweidegebied van de Diemerpolder en Gemeenschapspolder met tot voor enkele decennia grotere populaties weidevogels. De restanten zijn moeilijk vervangbaar. Dit geldt in sterkere mate voor de moerasjes en oeverlanden en de graslanden aan weerszijden van rivier de Diem, omdat het hier aardkundig waardevolle drechtvaaggronden betreft. De natuurwaarden in de rest van het gebied zijn op korte tot middellange (bospercelen en moerasgebied) vervangbaar.

A10 Diemervijfhoek, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp

1 Algemene gegevens

Nummer

A10

Naam gebied

Diemervijfhoek, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Gooise Meren, Diemen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Natura 2000-gebied #73 Markermeer & IJmeer (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie, luwtedam

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom/beheer

De Staat, Hoogheemraadschap Amstelland, Staatsbosbeheer e.a.

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De totale oppervlakte van NNN-gebied Diemervijfhoek, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp bedraagt circa 150 ha, waarvan het overgrote deel bestaat uit het PEN-eiland en de Baai van Ballast. Het gebied beslaat de eilandjes in het IJmeer/Pampus nabij Muiden (De Drost, Warenar, Hooft), het eilandje De Schelp in het Gooimeer, de landtong bij de Baai van Ballast, de watergang die deze landtong scheidt en het vaste land van Diemervijfhoek en ten zuiden van de Baai van Ballast. Het IJmeer/Pampus behoort tot de NNN grote wateren en Natura 2000 gebied Markermeer & IJmeer. Door het Diemervijfhoek en de Baai van Ballast loopt een verbindingszone (ANV2) die de samenhang tussen deze deelgebieden versterkt. Voor landgebonden flora en fauna is de samenhang met de eilandjes beperkt door de aanwezigheid van water.
De samenhang met andere gebieden is groot voor watergebonden flora en fauna, omdat sommige watergangen een open connectie hebben met het NNN grote wateren/ N2000 gebied (IJmeer/Pampus, Gooimeer) dat direct aan het gebied grenst. Diemervijfhoek en de baai liggen op korte afstand van het NNN-gebied Diemerpolder en Diemerbos (A9) en staan daarmee via de rivier De Diemen in verbinding. Diemervijfhoek en Baai van Ballast maken deel uit van de Natuurboulevard, een ecologische en recreatieve verbinding tussen Amsterdam en Hollandse Brug. De verbindingszone ANV2 loopt vanaf Polder de Rondehoep via Holendrechter en Bullewijker polder (A6), Oeverlanden Holendrecht en Bullewijk (A22) en Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk (A8) en Diemerpolder en Diemerbos (A9) naar dit gebied, waar het in open connectie staat met het IJmeer/Pampus. In het oosten verbindt deze verbindingszone het gebied met Naardermeer en Zuidpolder beoosten (A12) en in het noordwesten met Waterland oost (L31). Anderzijds is er samenhang door de verbinding via de oevers van de verschillende veenrivieren in en rond Amsterdam (o.a. de Diemen en de Gaasp).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Diemervijfhoek is een vijfhoekig schiereiland in het IJmeer ten oosten van Diemen en IJburg. Het is in de jaren 1970 door baggerstort ontstaan bij de aanleg van de PEN-energiecentrale. De baggerstortlocatie is vervolgens van dijken voorzien. Ten zuidoosten van Diemervijfhoek ligt de Baai van Ballast. De baai ligt in de luwte van een circa 800 m lange luwtedam. Alleen de landdelen van de baai en de watergang door de landtong behoren tot NNN-gebied, het aangrenzende IJmeer valt onder NNN grote wateren. De Drost, Warenar en Hooft zijn aangelegd als luwtedammen met stenige noordoevers en zijn elk 500 à 600 m lang. Drost en Warenar zijn circa 15 à 20 m breed en Hooft is bijna 100 m breed. De Schelp bestaat uit twee aangelegde eilandjes die samen een beschutte baai omgrenzen ten behoeve van de recreatievaart.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Diemervijfhoek bestaat uit moerasgebied met rietlanden, rietruigtes en enkele plassen met in het midden een hoger deel dat begroeid is met jong wilgenbos. Ook de dijk om het eiland heen is begroeid met wilgen. De landdelen van de Baai van Ballast bestaan uit schrale grasdijken, ruigtes, struweel, rietzones en bosopslag. De baai zelf vormt een circa 15 ha groot waterrustgebied voor vogels en behoort tot de NNN grote wateren. De eilandjes vormen de enige opgaande elementen in een wijds waterlandschap. De begroeiing van Drost, Warenar en Hooft bestaat uit spontane bosopslag, struikgewas, grasland en open zand- en mosvlakten. Op de Schelp groeit bosopslag. De oevers van de eilandjes zijn grotendeels verhard met stenige oevers. De Schelp heeft ook zandstrandjes. De bodem van de eilandjes bestaat uit opgespoten zand.

Huidig gebruik
Diemervijfhoek is beperkt toegankelijk voor recreatie gericht op natuurbeleving. In dit gebied wordt geen actief beheer gevoerd. Op de landdelen van de Baai van Ballast vindt begrazing met Schotse Hooglanders plaats. Door het gebied loopt, over de Diemerzeedijk, een fietspad. In de baai zelf vindt vaarrecreatie plaats. De eilandjes Drost, Warenar en Hooft zijn bedoeld als luwtedammen. Hooft en De Schelp hebben aanmeerkades voor vaarrecreatie.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Diemervijfhoek, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Bos- en moerlandschap in en langs afgesloten zeearm

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Bos- en moeraslandschap in en langs afgesloten zeearm

Actuele natuurwaarden
De verruigde bossen op Diemervijfhoek en de Baai van Ballast worden vooralsnog gerekend tot N05.01 Moeras, terwijl een deel van de buitendijkse gronden rond de Baai van Ballast tot N01.03 Rivier- en moeraslandschap wordt gerekend. De binnendijkse gelegen beheertypen bestaan daarnaast ook uit N05.01 Moeras, N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De gebieden zijn rijk aan vogels, met name moeras- en rietvogels profiteren van de rust die er heerst. Aanwezige broedvogels zijn onder andere blauwborst, spotvogel, cetti’s zanger, matkop en waterral.
Voor de ringslang vormen Diemervijfhoek en Baai van Ballast onderdeel van een groter verspreidingsgebied, waarvan de kern zich in het Diemerbos (A9) bevindt. In het gebied zijn natuurlijke broeihopen aanwezig die broedplaatsen vormen en ringslangen gebruiken de dijk als overwinteringsplek. Ook op andere plaatsen langs het IJmeer komen populaties ringslang voor. In de bosrijke delen van de Diemervijfhoek komt de boommarter voor. In de directe omgeving (Zeehoeve bij de energiecentrale) komt de waterspitsmuis voor. Op de minder dicht begroeide oevers komt de rugstreeppad voor. De eilandjes fungeren buiten het vaarseizoen als rustplek voor watervogels en zorgen tevens voor luwte op het water.Aan de windluwe zijdes broedt onder andere de krooneend. Aan de zandlichamen van Drost en Hooft is het type N05.01 Moeras toegekend. De Schelp heeft nog geen bijzondere natuurkwaliteit.
De Baai van Ballast staat in open verbinding met Natura 2000 gebied Markermeer & IJmeer, waar kleine modderkruiper en rivierdonderpad voorkomen. Vleermuizen, waaronder de meervleermuis, gebruiken de “kustlijn’ van het Markermeer en IJmeer als migratieroute.

Potentiële natuurwaarden
De natuurwaarden van de Baai van Ballast, met name de graslanden N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, kunnen zich nog verder ontwikkelen. De betekenis voor soorten als ringslang en waterspitsmuis kan hier door gericht beheer toenemen. Bij de realisatie van een betere verbinding richting de Baai van Ballast heeft de Diemervijfhoek en de eilandjes tevens potentie voor de bever. De buitendijkse delen, waaronder de diverse eilandjes zullen zich vermoedelijk vooral verder ontwikkelen als nat bos van het type N14.03 Haagbeuken- en essenbos, in combinatie met kleinere oppervlakten van het reeds aanwezige moerassig rietland (N05.01). Vooral het belang voor vogels zal daarmee worden bestendigd of verder uitgebouwd.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Diemervijfhoek wordt al enkele decennia aan zijn lot overgelaten maar is in principe te vervangen door elders een baggereiland op te spuiten, te omdijken en voor een periode van enkele tientallen jaren met rust te laten. Relatief eenvoudige vervanging is ook voor de Baai van Ballast mogelijk. De landtong is in de jaren 1970 opgespoten en in de jaren 1980 verder verbreed. De bijzondere situatie is vooral dat het gebied deel uitmaakt van een kerngebied voor de ringslang. Deze omstandigheid vermindert de vervangbaarheid. De eilandjes in IJmeer en Gooimeer zijn zonder meer en op korte termijn vervangbaar. Wel zijn dergelijke plekken van groot belang voor het functioneren van het hele merengebied voor vogels.

A11 Vecht en oeverlanden

1 Algemene gegevens

Nummer

A11

Naam gebied

Vecht en oeverlanden

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Weesp, Wijdemeren, Gooise Meren, Stichtse Vecht

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het deelgebied (Utrechtse) Vecht en oeverlanden bedraagt in totaal circa 40 hectare. De Vecht zelf is niet aangewezen als NNN-gebied, maar vormt wel de landschappelijke drager. Het NNN-gebied bestaat daarom in hoofdzaak uit een reeks verspreid liggende oeverlandjes langs de Vecht. Daarnaast is een moerasgebied gelegen in kruising van het spoor Weesp-Almere-Hilversum ook tot het gebied gerekend.
De samenhang binnen het NNN-gebied komt grotendeels tot uitdrukking door de Vecht, die de ‘drager’ vormt van de aanwezige natuurwaarden. Er is verder een samenhang met nabijgelegen NNN-gebieden zoals de Vechtplassen (A13), het Naardermeer (A12) en het IJsselmeer (alle ook aangewezen als Natura 2000-gebied). In deze gebieden komen net zoals in de Vecht en oeverlanden ook moeras en rietlanden met de daarvoor kenmerkende fauna voor.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Vecht is een rivier die meandert door het veenrivierenlandschap (fysisch geografische regio: zeekleigebied). De Vecht is waarschijnlijk ruim 4000 jaar geleden ontstaan. De rivier vertoonde in die tijd, als actieve benedenloop van de Rijn, veel meer dynamiek dan tegenwoordig en was toen een getijderivier. Bij hoog water trad de Vecht buiten haar oevers en zette zavel en vooral klei af. Ter plaatse van de hoofdstroom werd het veenpakket door erosie weggeslagen en vervangen door rivierafzettingen. Parallel aan de bedding ontstonden lage kleiruggen, de oeverwallen. Verder bij de stroom vandaan werd een dunne kleilaag over het veen afgezet. De oeverwallen van de rivier en de achterliggende veengebieden zijn in de middeleeuwen door de mens in gebruik genomen. Doordat de landbouw in het veen gepaard ging met daling van de bodem kwam het land steeds lager te liggen en kon de zee op een gegeven moment diep het land binnendringen. Het lage veenland werd regelmatig overstroomd en de zee zette een laag klei af, voordat de invloed van de zee door de aanleg van dijken werd teruggedrongen.

Aardkundige waarden
De voormalige getijderivier de Vecht met omliggend polderland, ontstond 3500 tot 3000 jaar geleden, toen de Vechtstreek nog één groot veenmoeras was als onderdeel van het zich vertakkende Kromme Rijn/Oude Rijn-systeem. De Vecht is de hoofdstroom van dit systeem en mondde uit in het voormalige Almere en latere Zuiderzee. Het hele gebied ondervond invloed van zee. De getijdenwerking was beperkt, alleen bij storm werd klei afgezet en konden oeverwallen ontstaan. De ondergrond van de Aetveldsche polder bestaat uit een vertakkend systeem van voormalige veenrivieren, veenstromen en kreekbeddingen met oeverwallen die onder invloed van het getij stonden. Het gehele systeem van vertakkende riviertjes, zoals het in dit deel van Noord-Holland (en Utrecht) voorkomt is uniek voor kustvlakten in Europa. Er is een provinciale tot internationale waardering aan de gebieden toegekend. De deelgebieden hebben zowel educatieve als wetenschappelijke waarde. Met name de Vechtloop en -delta draagt hieraan bij. De ondergrond in de Aetveldse polder is onderdeel van bovenstaand systeem.
Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De waterkwaliteit in de Vecht is afgelopen decennia slecht geweest als gevolg van vele lozingen in de rivier. In 2010 is het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, die de rivier en oeverlanden beheert, begonnen met de Vecht te saneren. Hierbij is verontreinigd baggerslib van de bodem verwijderd. Daarnaast zijn rioolwaterzuiveringsinstallaties die lozen op de Vecht aangepast. Hierdoor is de waterkwaliteit de afgelopen jaren sterk verbeterd.
Doordat het vaarverkeer de afgelopen decennia over de Vecht toenam en de schepen groter werden en harder gingen varen werd het noodzakelijk een goede oeverbescherming aan te brengen. Op veel plaatsen is dit oorspronkelijk in de vorm van een beschoeiing of damwand uitgevoerd. Het aanleggen daarvan ging echter ten koste van de natuurwaarden in de oeverzones. Daarom zijn op veel locaties de beschoeiingen intussen veranderd in meer natuurvriendelijke oevers. Het type natuurvriendelijke oever dat langs de Vecht veelvuldig is toegepast bestaat uit een vooroever, waarbij een halfdoorlatende constructie van palen en takkenbossen op circa 5 meter van de oever is geplaatst. In het rustige water daarachter is weer spontane plantengroei en natuurlijke verlanding mogelijk en ook worden de waardevolle oeverlandjes duurzaam tegen erosie door vaarverkeer beschermd.

Huidig gebruik
De Vecht loopt door in de provincies Utrecht en Noord-Holland. De Vecht begint in de stad Utrecht en mondt uit bij Muiden in het IJsselmeer. Het landschap rond Vecht bestaat uit polders met steile dijken en lange bewoningslinten. De Vecht heeft een brede bedding en lage stroomsnelheid, bovendien staan er veel forten (vanwege de Stelling van Amsterdam en de Hollandse Waterlinie), buitenplaatsen en theekoepels langs het water, waardoor deze zeer geschikt is voor recreatieve vaart. De wegen aan de linker- en rechteroever worden veelvuldig gebruikt door fietsers, auto’s en motoren. De oeverlandjes kennen geen recreatief medegebruik, maar zijn vaak wel goed te overzien vanaf de weg en het water.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Vecht en oeverlanden de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Rivierlandschap met water- en verlandingsvegetaties (oeverlanden)

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Rivierlandschap met water- en verlandingsvegetaties (oeverlanden)

Actuele natuurwaarden
De verlandingsvegetaties in de oeverlanden langs de Vecht vormen een belangrijk groeilocatie voor het zomerklokje, dat hier plaatselijk massaal voorkomt. Aangezien de oeverlanden langs de Vecht, naast het gebied rond de Oude Maas in Zuid-Holland, een van de twee plekken in Nederland is waar het zomerklokje nog in redelijke hoeveelheden voorkomt, dient dit als belangrijke kwaliteit worden beschouwd. Deze soort groeit vooral op oeverlanden met riet die regelmatig inunderen en zijn aangewezen als N05.02 Gemaaid rietland. De rietlanden worden zeer vroeg in het voorjaar gemaaid, voor het uitlopen van de bollen van het zomerklokje. Ook vormt het rietland geschikt leefgebied voor de ringslang. Deze komt langs de oevers van de Vecht algemeen voor. Naast de rietlandjes zijn ook moerassige oevers aanwezig die tot het type N05.01 Moeras worden gerekend. Dit type is ook aanwezig in het door spoorwegen omsloten moerasgebied ten oosten van Weesp. Met de gemaaide rietlandjes en een klein areaal N02.01 Rivier, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N14.03 Haagbeuken- en essenbos (bij Hinderdam) vormen deze moerasjes een geschikt broedgebied voor allerlei vogelsoorten, vooral moeras- en rietvogels als kleine karekiet en sprinkhaanzanger. Hoewel het areaal natte natuur in dit gebied te beperkt is voor grote populaties broedvogels is het wel van belang als schakel in het regionale netwerk van moerasgebieden.
Ten slotte zijn ook een aantal fortterreinen, die op Fort bij Hinderdam na buiten het NNN liggen, ecologisch van belang. Van noord naar zuid zijn dat de vestingstad Muiden met onder meer het Muiderslot en de forten: Fort aan de Ossenmarkt, Fort bij Uitermeer en Fort bij Hinderdam. De forten bieden ’s winters onderdak aan relatief grote aantallen vleermuizen, zoals de baardvleermuis en de watervleermuis, en ook in de rietlanden rond de forten groeit het zomerklokje.

Potentiële natuurwaarden
Door de saneringsmaatregelen is de afgelopen jaren de waterkwaliteit aanzienlijk verbeterd in de Vecht. Door de verbeterde waterkwaliteit worden de oeverlanden steeds waardevoller en robuuster. De Vecht kan voor de otter dienen als verbindingszone tussen de Vechtplassen, het Naardermeer en het IJsselmeer. Het NNN-gebied kan dus een belangrijke functie gaan vervullen in een netwerk van leefgebieden voor deze soort. Er zijn hier ook kansen om het areaal rietland met zomerklokjes uit te breiden, door (delen van) de oeverzones langs de Vecht extra vroeg in het jaar te maaien. Om deze robuustheid nog meer te vergroten kunnen wellicht meer natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. Behalve dat dit gunstig is voor zomerklokjes en moeras- en rietvogels draagt dit naar verwachting ook bij aan verdere verbetering van de waterkwaliteit en geschiktheid voor Noordse woelmuis en waterspitsmuis. Er ontbreken actuele waarnemingen van deze soorten in de oeverlanden langs de Vecht, maar beide zijn wel uit de directe omgeving bekend.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden zijn lokaal aanwezig en deels relatief eenvoudig en snel vervangbaar (met name kruiden- en faunarijk grasland en jonge oeverlandjes <10 jaar). Omdat het verlandingsproces bij natte oeverlanden langzaam gaat en een soort als het zomerklokje zich niet snel kan vestigen of verspreiden is echter in de meeste gevallen sprake van een niet of nauwelijks vervangbare situatie. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de voormalige getijderivier niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

A12 Naardermeer en Zuidpolder beoosten Muiden

1 Algemene gegevens

Nummer

A12

Naam gebied

Naardermeer en Zuidpolder beoosten Muiden

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Weesp, Gooise Meren, Hilversum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #94 Naardermeer (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur en agrarisch gebruik in dienst van de natuur

Oppervlakte NNN

ca. 1.200 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten en enkele particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het Naardermeer en de Zuidpolder beoosten Muiden bedraagt circa 1.200 hectare. Het vormt een aaneengesloten geheel, bestaande uit het oude reservaat ‘Naardermeer binnen de kade’ met daaromheen een ‘schil’ van nieuwe natuur op uit productie genomen landbouwgronden. Het oude reservaat is landschappelijk goed herkenbaar door de omliggende Ringdijk en het meer besloten karakter in de vorm van moerasbos.
De samenhang in het oude deel bestaat uit het samenspel van open water en uitgestrekte moeras- en rietvegetaties en moerasbos. Bij de wateren gaat het zowel om meren als het Groote Meer en de Wijde- of Bovenste Blik als om kreken en lange vaarten als de Hoofdtocht en de Boomtocht. De spoorlijn Weesp-Naarden zorgt voor een verdeling in een noordelijk en een zuidelijk deel. De Boomtocht loopt door onder de spoordijk door en vormt daarmee een belangrijke schakel in het samenhangende watersysteem binnen het gebied.
In samenhang met dit oude deel is direct aansluitend en bijna geheel rondom een bufferzone van vooral extensieve open graslanden en moeras aanwezig. Naar het noordwesten loopt een smalle strook natuurgebied in de Zuidpolder beoosten Muiden tot aan de Vecht, grotendeels evenwijdig aan de snelweg A1 en de watergang Uitwatering van het Naardermeer. De samenhang is hier minder sterk, doordat de snelweg A1 en ook de spoordijk van de spoorlijn Weesp-Almere het gebied doorsnijden. Deze strook is het enige deel van het gebied dat niet behoort tot Natura 2000-gebied Naardermeer.
Aan meerdere kanten is er een verbinding aanwezig met andere NNN-gebieden. Onder de spoorlijn door is de uitvoering van diverse ecologische verbindingen nog in voorbereiding.
In het noorden is een brede onderdoorgang onder de nieuwe A1 gerealiseerd. Hier wordt de verbinding naar het Gooimeer gerealiseerd (ANV2), welke van belang is voor het functioneren van de twee te verbinden gebieden.
Langs het uitwateringskanaal (noordwest) is een brede ecologische verbinding richting de Vecht gerealiseerd. Via de het aquaduct met brede Vechtoever loopt de ecologische verbinding naar het noordwesten richting het Gooimeer (ook ANV2).
In het zuiden is het Naardermeer in 2013 verbonden met Vechtplassen en Horstermeer (A13). Onder de Provinciale weg N236 (Loodijk) zijn twee brede, natte natuurpassages aangelegd waardoor er onder de weg door (water)verbindingen zijn. Twee trajecten van de weg zijn hiervoor verhoogd. Hierdoor is er een ruimtelijk aaneengesloten water- en moerasgebied ontstaan van twee Natura 2000-gebieden, namelijk het Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen, dat vervolgens verder zuidelijk ook samenhangt met de overige deelgebieden van de Oostelijke Vechtplassen.
In het zuidoosten grenst het Naardermeer verder aan A14 Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen en vormt daarmee een verbinding met de natuurgebieden in het Gooi.
Ten slotte grenst het gebied aan de westkant in een kort traject aan de dijk van de Vecht met de daarlangs gelegen oeverlanden (A11), die op zijn beurt ook een verbindende schakel vormt tussen de natte natuurgebieden in de regio.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het Naardermeer is onderdeel van het veenrivierenlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied) maar vormt eigenlijk een overgang tussen de hogere zandgronden, het laagveengebied en het zeekleigebied. Het Naardermeer is het oudste beschermde natuurgebied van Nederland. De dreiging dat het gebied in een vuilstortplaats zou worden omgezet was aanleiding om in 1905 de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten op te richten die het gebied in 1906 aankocht. Het gebied is het noordelijkste laagveengebied van het Vechtplassengebied. Het is een vanuit veengebied ontstaan meer, als een oostelijke uitloper van een verbreding van de Vecht. Via de Vecht stond het in open verbinding met de Zuiderzee. Bij hoogwater op de rivier en storm zorgde dat voor veel dynamiek en het wegslaan van delen van het veen. In tegenstelling tot andere veengebieden in de provincie ontstond het meer hier dus niet door turfwinning, maar door natuurlijke dynamiek. Het meer is dan ook veel ouder (circa 4000 jaar) dan de door turfwinning ontstane Vechtplassen.
Midden dertiende eeuw werd de Vecht ingedijkt en aan het eind van de 14e eeuw is het Naardermeer volledig afgedamd, waardoor de invloed van rivier en zee definitief verdwenen. Later is meerdere keren geprobeerd om het gebied droog te leggen, onder meer in de zeventiende en negentiende eeuw, maar dat is uiteindelijk niet gelukt. De rechte vaarten die door het gebied lopen zijn bij deze pogingen ontstaan. Ten behoeve van het aanpassen en verplaatsen van de snelweg A1 en bouw van de Spieringbrug is in 2014 de laatste kilometer van het uitwateringkanaal naar het zuiden verplaatst.

Aardkundige waarden
De voormalige getijderivier de Vecht met omliggend polderland, ontstond 3500 tot 3000 jaar geleden, toen de Vechtstreek nog één groot veenmoeras was als onderdeel van het zich vertakkende Kromme Rijn/Oude Rijn systeem. De Vecht is de hoofdstroom van dit systeem en mondde uit in het voormalige Almere en latere Zuiderzee. Het hele gebied ondervond invloed van zee. De getijdenwerking was beperkt, alleen bij storm werd klei afgezet en konden oeverwallen ontstaan. De ondergrond van de Aetveldsche polder bestaat uit een vertakkend systeem van voormalige veenrivieren, veenstromen en kreekbeddingen met oeverwallen die onder invloed van het getij stonden.
Overstromingen van het Oer-IJ en de erosie vanuit de Vecht hebben de voorlopers van het Naardermeer gevormd. Voor de 12e twaalfde eeuw stroomde de Vecht via moerasgebieden en binnenmeren naar een zoetwatermeer als voorloper van de Zuiderzee. Door overstromingen van de Vecht en golferosie door harde wind sloegen grote stukken uit de venige oevers van het Naardermeer. Midden 13e eeuw werden langs het Naardermeer een aantal dijken aangelegd. In 1383 werd de verbinding tussen de Vecht en het Naardermeer afgedamd. Na deze afdamming begon, aanvankelijk vooral aan de westzijde, verlanding (veengroei) plaats te vinden.
Het gehele systeem van vertakkende riviertjes, zoals het in dit deel van Noord-Holland (en Utrecht) voorkomt is uniek voor kustvlakten in Europa. Er is een provinciale tot internationale waardering aan de gebieden toegekend. De deelgebieden hebben zowel educatieve als wetenschappelijke waarde. Met name de Vechtloop en -delta draagt hieraan bij. De ondergrond in de Aetveldse polder is onderdeel van bovenstaand systeem. Aan de oppervlakte wordt de polder gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan tamelijk gave, kenmerkende verkavelingsvormen. Ook deze kernkwaliteit is onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk indien de leesbaarheid van de aardkundige kernkwaliteit in stand blijft. Dit betekent dat het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant mogen worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundige kernkwaliteit.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het Naardermeer, dat in zijn geheel iets onder NAP ligt, wordt gevoed door regenwater en door kwelwater vanaf het Gooi. Door de ligging in een overgangszone zijn van oost naar west zowel zand-, veen- als kleibodems aanwezig. Door de vroegere invloed van de Vecht en de Zuiderzee is een slecht doorlatende kleilaag ontstaan in het westelijke deel, waarop het kwelwater dat vanuit het oosten aankomt aan de oppervlakte komt. Door het ijzer- en kalkrijke kwelwater is de waterkwaliteit tot halverwege de 20e eeuw goed geweest. Daarna kreeg het gebied, mede door de intensieve landbouw rondom, last van eutrofiëring en verdroging. Er wordt in droge perioden en/of perioden met hoog water gebiedsvreemd voedselrijk water ingelaten, waardoor destijds de waterkwaliteit verder achteruit ging. Vanaf de jaren ‘80 van de vorige eeuw zijn verschillende maatregelen genomen om de waterkwaliteit te verbeteren. Zo werd inlaatwater van het IJmeer niet meer direct toegelaten, maar eerst gedefosfateerd. Ook werd slib verwijderd. Recent zijn rond het oude reservaat gelegen landbouwgronden uit productie genomen waardoor er nu een bufferzone aanwezig is waarin in een hogere grondwaterstand beoogd is. Deze bufferzone zal, wanneer alle landbouwgronden zijn omgevormd naar natuur, een breedte hebben van meestal ongeveer 500 meter tot plaatselijk ruim 1 kilometer met ondiepe plassen en oude kreken die hersteld zijn. Uitgangspunt van de buffer is realisatie van een hydrologische en ecologische buffer waarbij de te realiseren én te behouden natuurdoelen leidend zijn. Slechts op twee trajecten van circa 500 meter lang ontbreekt deze bufferzone rond het oude reservaat: in het noorden waar de Meerkade dicht langs de snelweg A1 loopt en in het noordoosten waar de Meerkade en Overscheenseweg langs elkaar lopen. Door de hydrologische herstelmaatregelen (defosfatering, baggeren, isolatie van voedselrijk water) is de waterkwaliteit in het oude binnendijkse deel al sterk verbeterd wat geleid heeft tot spectaculair herstel van watervegetatie.
Het realiseren van een natuurschil rondom het Naardermeer is nog niet voltooid. De laatste verwervingen van gronden om de natuurschil te realiseren vinden de komende jaren plaats.

Huidig gebruik
Het gebied heeft als functie natuur. Het beheer is dan ook gericht op het verhogen van de natuurwaarden. Delen van het gebied, waaronder de Zuidpolder beoosten Muiden, kennen agrarisch gebruik in dienst van de natuur. Hoewel dit vaak onder druk heeft gestaan door met name infrastructurele voornemens, is in het hele gebied nog sprake van veel rust, stilte en donkerte. Het oude reservaat is nagenoeg ontoegankelijk voor recreanten. Natuurmonumenten organiseert vaarexcursies en over land is het reservaat via enkele wandelpaden toegankelijk. Ook in de nieuwe gebieden zijn grote delen niet toegankelijk. In het zuiden loopt er een fietspad door de Hilversumse Bovenmeent en hier zijn enkele wandelpaden. Wel is een rondje Naardermeer te lopen, vrijwel geheel door de schil Naardermeer. Daarnaast is een wandeling mogelijk vanaf Stadzicht naar de Muggenbult. Direct langs de buitengrens van het gebied zijn rondom kleinere verharde wegen of fietspaden aanwezig.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het Naardermeer en de Zuidpolder beoosten Muiden de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoed klei- en veenlandschap met open water en verlandingsvegetaties

  • Open waterrijk landschap met moerassen en extensieve graslanden en water- riet en moerasvogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Kwelgevoed klei- en veenlandschap met open water en verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaarden
Mede door de ijzer- en basenrijke kwel van het Gooi en de hydrologische herstelmaatregelen in het recente verleden heeft het Naardermeer weer een goede waterkwaliteit. Er is weer sprake van zeer helder met kranswieren begroeid water en bijzondere verlandingsvegetaties. Het meeste open water in het oude reservaat behoort dan ook tot het beheertype N04.01 Kranswierwater. Met name in het Groote Meer en de Veertigmorgen zijn de kranswiervegetaties sterk in oppervlakte en kwaliteit toegenomen. In de plas komt het grootste aantal soorten kranswieren in Nederland voor. Binnen het oude reservaat behoren enkele kleine wateren tot beheertype N04.02 Zoete plas (ook als H3130 Zwakgebufferde vennen, H3140 Kranswierwateren of H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden aangewezen in het kader van Natura 2000). In de heldere wateren zijn kenmerkende vissoorten aanwezig zoals snoek, bittervoorn en kleine modderkruiper.
Trilvenen (N06.02) (ook als H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen) aangewezen in het kader van Natura 2000) vormen een vroeg stadium in de verlanding van basenrijk water. Het zijn uitzonderlijk soortenrijke vegetaties die zowel in Nederland als in Europa zeer zeldzaam zijn. Een kenmerkende soort van kalkmoerassen en trilvenen is de groenknolorchis. Trilvenen zijn gevoelig voor verslechtering van de waterkwaliteit en voor verzuring. In het Naardermeer is trilveen aanwezig langs de oostkant van het Wijde of Bovenste Blik. Hier komen onder andere moeraskartelblad en rietorchis veel voor, net als de zeer zeldzame groenknolorchis.
Verspreid door het oude reservaat zijn veenmosrietlanden en enkele percelen moerasheiden aanwezig (N06.01 Veenmosrietland en moerasheide, ook als H7140B Veenmosrietland of H4010B Vochtige heiden van het laagveengebied aangewezen in het kader van Natura 2000). Deze zijn een later (en meer door regenwater beïnvloed) successiestadium van de verlandingsreeks en liggen vooral in het noordwesten, maar ook is er een groot veld in het oosten net noordelijk van de spoorlijn en verder zijn er enkele veldjes ten zuiden van de spoorlijn. Een groot deel van het Naardermeer behoort tot beheertype N05.01 Moeras. Dit betreft vooral het oude reservaat waar dit type bestaat uit niet (frequent) gemaaide ruigten en rietvelden (ook als H6430 Ruigten en zomen aangewezen in het kader van Natura 2000). De oppervlakte moeras zal bij de inrichting van de omliggende polders sterk uitbreiden. Kleine oppervlakken rietland, vooral in het westen van het oude reservaat, worden frequenter gemaaid en behoren tot beheertype N05.02 Gemaaid rietland. Voor meerdere soorten moeras- en rietvogels zijn de rietlanden belangrijk als broedgebied, waaronder de purperreiger en snor. Het aantal broedparen van purperreigers lag de laatste jaren rond de 60, in 2017 werden ruim 100 nesten geteld. Van de snor zijn de aantallen stabiel en zijn er tientallen territoria aanwezig. Die liggen niet alleen in het oude reservaat, maar ook in de delen met moeras in de nieuwe gebieden. Dit moeras (eveneens rietveld) bevindt zich bij de nieuw gegraven wateren aan de westkant van het gebied (ten noorden van de spoorlijn) en in het zuiden (de Hilversumse Bovenmeent). De zwarte stern (eveneens aangewezen als broedvogel) is incidenteel terug als broedvogel. Daarnaast is het Naardermeer beroemd om de oude aalscholverkolonie in de elzen van het Jan Hagenbosch. In de jaren ’70 en ’80 ging het om enkele duizenden broedparen. De laatste jaren ligt het aantal broedparen rond de 700. De teruggang wordt vooral toegeschreven aan verminderde foerageercondities in het Markermeer en IJmeer. Het Naardermeer is voor ganzensoorten als kolgans en grauwe gans van belang als slaapplaats op het water.
Op enkele plekken, met name langs de Ringdijk liggen graslandjes met het beheertype N10.02 Vochtig hooiland (ook als H6410 Blauwgrasland aangewezen in het kader van Natura 2000). De soortenrijkdom is hier groot met kwelafhankelijke soorten zoals moeraskartelblad en ook hier groenknolorchis. Door de vroege bescherming van het gebied hebben de elzenbroekbossen (N14.02 Hoog- en Laagveenbos) zich ongestoord kunnen ontwikkelen tot laagveenbos en bij toenemende ouderdom tot hoogveenbos (ook als H91D0 aangewezen in het kader van Natura 2000) met een rijke mossenflora. Het Naardermeer heeft het grootste oppervlak met dit beheertype van heel Nederland. Bijna al het moerasbos bevindt zich binnen de kade. Hierbuiten is er een gering oppervlak van enkele langgerekte delen met dit beheertype in de smalle strook naar het noordwesten. Westelijk van het Spookgat wordt een klein deel van het bos beheerd als N17.06 Vochtig hakhout.
Recent zijn van meerdere soorten zoogdieren die eerder niet bekend waren uit het gebied of lange tijd weg zijn geweest waarnemingen gedaan in het Naardermeer. In 2017 zijn otters vastgelegd op cameravallen. Het gaat onder andere om een waarneming bij een faunapassage onder de Loodijk, waar een verbinding met de Ankeveense Plassen tot stand is gekomen. Mede door het gebruik van cameravallen is duidelijk geworden dat boommarters nu op veel plekken in de moerasbossen voorkomen (naar schatting 10-12 territoria). Ook de das is recent op cameravallen vastgelegd. Het gaat veelal om foeragerende dieren afkomstig van de hogere zandgronden in het Gooi, maar de eerste burcht in het Naardermeergebied is gevonden. Van de noordse woelmuis zijn geen recente waarnemingen bekend, maar van de waterspitsmuis wordt, op basis van braakballenonderzoek, vermoed dat ze in het Naardermeergebied aanwezig zijn.
De ringslang is een algemene soort in het Naardermeer en van de amfibieën komt de heikikker van vrij schaars tot lokaal vrij algemeen in dit gebied voor. In de nieuwe gebieden wordt de soort veel aangetroffen. In het Naardermeer komen veel libellensoorten voor, waaronder een grote populatie sierlijke witsnuitlibellen, verspreid door het hele Naardermeer ten noorden van de spoordijk. De zeldzame groene glazenmaken komt in zeer kleine aantallen voor. Andere aanwezige ongewervelden zijn gestreepte waterroofkever, zeggekorfslak en platte schijfhoren.
Van de gestreepte waterroofkever zijn enkele recente waarnemingen bekend uit het noorden van het Naardermeer (Uitwatering van het Naardermeer) en ook van de Wijde of Bovenste Blik. Zeggekorfslak is vrij veel aanwezig rond de Wijde of Bovenste Blik. Van platte schijfhoren zijn er waarnemingen verspreid over het Naardermeer.
Ten oosten van het Groote Meer is in het moerasbos een oude eendenkooi (N17.04) aanwezig. Deze wordt als cultuurhistorisch waardevol element in stand gehouden.

Potentiële natuurwaarden
Wanneer de waterkwaliteit verder verbetert zal onder andere het herstel van de kranswieren zich kunnen voortzetten. Een goede waterkwaliteit is ook van groot belang voor zeldzame vegetaties als trilvenen. Net als elders staat het trilveen in het Naardermeer onder druk. Onder andere door hogere waterpeilen in de winter en het tegengaan van ganzenvraat wordt ingezet op een uitbreiding van het oppervlak aan trilveen, veenmosrietland en waterriet. Zeer recent zijn hiervoor ook delen van het moerasbos (het climaxstadium) gekapt om ruimte te geven aan eerdere successiestadia van de verlandingsreeks zoals veenmosrietland, vochtig hakhout en waterriet.
De ambitie is verder om de nieuwe natuurgebieden in de randzones deels tot beheertype N05.01 Moeras te ontwikkelen, onder andere door verdere peilverhoging. Het oppervlak moeras zal hierdoor sterk gaan toenemen en daarmee ook het leefgebied voor soorten als otter, Noordse woelmuis en tal van moeras- en rietvogels.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met moerassen en extensieve graslanden en water-, moeras- en rietvogels

Actuele natuurwaarden
In de Zuidpolder beoosten Muiden en vooral in de nieuwe gebieden rond het oude reservaat zijn te beschermen kwaliteiten aanwezig met een geheel andere ontstaansgeschiedenis. Door landbouwgronden uit productie te nemen en hier vervolgens natuurontwikkeling toe te passen is een gevarieerd gebied met moerassen met waterriet, gegraven kreken en plassen ontstaan. Voor het grootste deel van deze nieuwe natuur geldt op dit moment het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N04.02 Zoete plas. Belangrijke beheermaatregelen die hier zijn genomen zijn een verhoging van de grondwaterstand en begrazing door runderen. De huidige vegetatie in deze nieuwe gebieden is nog jong en verschilt nog sterk. Er zijn bijvoorbeeld delen waar veel pitrus is opgekomen en ook zijn grote rietruigtes aanwezig. Het gebied is van belang voor zowel watervogels als moeras- en rietvogels zoals snor en rietzanger. In de watergangen in de schil ontwikkelen zich watervegetaties met fonteinkruiden en krabbescheer.

Potentiële natuurwaarden
Voor een groot deel van het huidige oppervlak aan beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland in de randzones geldt de ambitie om deze om te vormen tot beheertype N05.01 Moeras met grote oppervlakten waterriet ten behoeve van de grote karekiet en andere moerasvogels. Met name aan de oostkant blijven grotere oppervlakken Kruiden- en faunarijk grasland aanwezig en verder lange stroken onder andere op en langs de Ringdijk. In het oosten is verder de ambitie om het oppervlak N10.01 Nat schraalland uit te breiden door verder te verschralen met maaibeheer en door aanpassingen aan de afwatering waardoor kwelwater beter wordt benut. Dit deel ligt in de kwelzone van de zandgronden in het Gooi. Het Naardermeer grenst hier aan A14 Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen, waarvan een deel al tot dit beheertype behoort. De huidige vegetatieontwikkeling in wateren in de schil laat daarnaast zien dat er ook op dit gebied potentie is (N04.01 Kranswierwater).

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele hoge natuurwaarden in het oude reservaat zijn het resultaat van een langdurige ontwikkeling op een bijzondere locatie in de kwelzone van de zandgronden van het Gooi. Die zijn dan ook niet of nauwelijks vervangbaar. De gebieden er omheen zijn vrij recent aangelegd op voormalige agrarische graslanden. De actuele natuurwaarden (vooral kruiden- en faunarijk grasland, moeras, rietruigte en recent aangelegde wateren bevatten reeds bijzondere vegetaties en diersoorten en zijn daarom niet eenvoudig vervangbaar, enkele tientallen jaren.
Door de ligging direct rondom het Naardermeer spelen de nieuwe delen een belangrijke rol bij het in stand houden of verbeteren van de natuurwaarden in het oude reservaat. Het zorgt niet alleen voor uitbreiding van onder andere het huidige oppervlak moeras, maar vormt ook een bufferzone voor de waterhuishouding in het oude reservaat. De nieuwe delen zorgen in het zuiden en oosten voor verbinding met andere NNN-gebieden. Dankzij de nieuwe delen is er nu een groot aaneengesloten moerasgebied ontstaan van de Natura 2000-gebieden Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen. De hydrologische omstandigheden in de nieuwe delen in het oosten van het gebied maken de ontwikkeling van waardevolle vegetaties als nat schraalland kansrijk en voor een deel is dit al gerealiseerd.
Daarnaast komen natuurlijke meren zoals het Naardermeer niet veel voor. Een meer dat op deze natuurlijke wijze (door lokale erosie in een veengebied) is ontstaan, is in principe onvervangbaar. De fysieke kenmerken van het natuurlijke meer met actieve veenvorming mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

A13 Oostelijke Vechtplassen

1 Algemene gegevens

Nummer

A13

Naam gebied

Oostelijke Vechtplassen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente

Wijdemeren

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #95 Oostelijke Vechtplassen (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 4.800 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten, particulieren, Plassenschap Loosdrecht en Waternet

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het Noord-Hollandse deel van het NNN in de Oostelijke Vechtplassen bedraagt in totaal circa 4.800 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het aaneengesloten uitgestrekte laagveengebied en in een daarbinnen samenhangende watersysteem met allerlei verschillende fasen van verlanding.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat vooral uit de robuuste eenheid van de gebieden in de regio verbonden door ‘natte’ natuurverbindingen voor watergebonden flora en vooral fauna. Er zijn natuurverbindingen met nabijgelegen NNN-gebieden Naardermeer en Zuidpolder beoosten (A12), het gebied Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen (A14) en de watergangen in de 's-Gravenlandse landgoederen (A15). Tussen Naardermeer en Zuidpolder en het noorden van de Oostelijke vechtplassen ligt een natuurverbinding onder de drukke provinciale weg door. In (delen van) deze gebieden is eveneens belangrijke water- en/of moerasnatuur aanwezig waardoor de drie gebieden als eenheid beschouwd kunnen worden.
Daarnaast vormen deze gebieden samen met de Oostelijke Vechtplassen en ook NNN-gebieden op grotere afstand een belangrijk netwerk van vogelgebieden, voor zowel water- als moerasvogels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
NNN-gebied Oostelijke Vechtplassen beslaan het Noord-Hollandse deel van het gelijknamige Natura 2000-gebied en ligt geheel binnen het landschapstype veenrivierengebied (fysisch-geografische regio: laagveengebied). De Oostelijke Vechtplassen bestaan uit een reeks laagveengebieden tussen de Vecht en de oostrand van de Utrechtse heuvelrug. Onder andere de Spiegelplas, Loenderveense Plas, Ankeveense Plassen, Loosdrechtse Plassen en een aantal delen van de Horstermeerpolder behoren tot dit gebied.
Dit uitgestrekte veenlandschap is ontstaan vanaf circa 5500 voor Christus toen op de laaggelegen en zeer natte dekzanden ten oosten van de Utrechtse heuvelrug op grote schaal veenontwikkeling op gang kwam. De veenplassen, die nu een kenmerkend onderdeel van dit landschap vormen zijn veel later ontstaan door veenontginning in de 18e en 19e eeuw. Door erosie van de smalle legakkers die bij de veenontginning ontstonden, konden deze grote open wateren her en der ontstaan. De Spiegelplas en Wijde Blik zijn overigens ook gebruikt voor zandwinning. De open wateren vormen een contrast met de resterende veengebieden, waar nog wel het kenmerkende patroon van petgaten en legakkers op veel plekken herkenbaar is, zoals rondom de Ankeveense Plassen en Kortenhoefse Plassen en in delen van de ster van Loosdrecht.
Door een overstroming van de Vecht in de Late Middeleeuwen ontstond het Horstermeer. In de 19e eeuw is het Horstermeer drooggelegd, waardoor het nu een droogmakerij is (Horstermeerpolder). In het gebied staan een aantal restanten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze verdedigingslinie beschermde van 1815 tot 1940 de steden in Holland en Utrecht. Nabij de Horstermeer ligt een fort uit de 19e eeuw genaamd Fort Kijkuit en aan de Loenderveense plas fort Spion. In het zuiden van het gebied ligt een eendenkooi. Deze werd in 1811 in gebruik genomen. In 1955 kwam de kooi in bezit van Natuurmonumenten.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied is rijk aan gradiënten, waarbij met name de van west naar oost toenemende kwelinvloed van belang is. Water wat inzijgt op de naastgelegen stuwwal (Utrechtse heuvelrug en het Gooi) komt aan de oppervlakte in het gebied. In het oosten wordt de waterkwaliteit beïnvloed door deze kwel. In het westelijk deel werden veenpolders in het verleden lange tijd gebruikt voor landbouw. Bemesting, ontwatering en inlaat van Vechtwater leidden tot afbraak van het veen en interne- en externe eutrofiëring van het water. Door een afname van de fosfaatbelasting in grond- en oppervlaktewater en de aanleg van defosfateringsinstallaties is de waterkwaliteit intussen weer verbeterd. Het gebied verliest nog veel kwelwater richting de lager gelegen Polder Bethune (Utrecht) en Horstermeerpolder en door waterwinning in het gebied.
In de open veenplassen verschilt de actuele waterkwaliteit per plas. Dit is deels nog een overblijfsel van de oorspronkelijke hydrologische gradiënt, die nu door defosfatering van het inlaatwater en invloed van landbouw in het oostelijke deel niet meer zo duidelijk intact is. In de meeste plassen is de waterkwaliteit echter nog steeds niet voldoende. De waterkwaliteit van het Hol is matig. Er is sprake van te weinig kwelinvloed en een te hoge voedselrijkdom. Veel karakteristieke waterplanten, waaronder krabbenscheer, zijn hierdoor verdwenen.. De Waterleidingsplas en de Loenderveense plas hebben een redelijke tot goede waterkwaliteit, terwijl de waterkwaliteit van de Ankeveense Plassen, Kortenhoefse Plassen, Wijde Blik en de Spiegelplas matig is. De waterkwaliteit van de Loosdrechtse plassen is nog steeds ontoereikend. Recente studies laten zien dat de Loosdrechtse plassen voedselarm zijn en dat de hoeveelheid nutriënten een beperkende factor lijkt te worden voor de ontwikkeling van eutrofe levensgemeenschappen zoals krabbenscheer en hoge rietkragen. Dit proces dat tot gevolg heeft dat rietkragen van minder kwaliteit worden is al zichtbaar op de Stille Plas en het Wijde Blik.
Meer fijnmazig zijn de gradiënten in beslotenheid van het landschap. Open terreinen zijn zeker aanwezig, maar in het geheel is het landschap veel beslotener/bosrijker dan in de brakwatervenen elders in de provincie. Moerasbos is als climaxstadium van de verlandingsreeks in zoet milieu een vast onderdeel en breidt zich na het staken van beheer van rietlanden snel uit. In de brakwatervenen is de toename van het moerasbos doorgaans een duidelijk gevolg van de afnemende invloed van brak of zout water.
In de kleinschalige delen van het gebied waar nog het patroon van petgaten en legakkers aanwezig is, is de hele reeks verlandingsfases van open water tot veenbos aanwezig. Jonge verlandingsvegetaties komen sporadisch voor.
Het historische water- en verkavelingspatroon is een belangrijk kenmerk van het gebied. In de met moerasbos begroeide delen is beslotenheid een kernkwaliteit, met als contrast de openheid van de veenplassen en de polders aan de oostzijde van het gebied. Door de omvang van het gebied in combinatie met de afwezigheid van grote steden in de omgeving geldt dat het relatief rustig, stil en donker is. Het hele gebied ten noorden van de Loosdrechtse Plassen is tevens stiltegebied.

Huidig gebruik
Door het gebied verspreid liggen 9 officiële zwemwaterlocaties, waarvan veruit de meeste in de Spiegelplas (vier stuks). Recreatievaart is het meest intensief op de Loosdrechtse Plassen. Ook de Vuntus, Wijde blik, Spiegelplas en Stille plas worden vrij intensief gebruikt en er is enige waterrecreatie op Kortenhoefse plas. Fiets- en wandelpaden zijn ook in het gebied aanwezig. Op zomerse dagen wordt het gebied zo intensief gebruikt dat er op veel wegen een eenrichtingsverkeer wordt ingesteld. Samengevat kan gesteld worden dat de recreatieve druk dan hoog is en invloed heeft op de natuurwaarden. Het moerassige en waterrijke karakter van het gebied maakt grote delen ongeschikt voor intensiever recreatief medegebruik en voor zover nodig is sprake van een toegangsverbod in gevoelige delen van het gebied. Op dit moment wordt in het kader van het gebiedsakkoord onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om natuur en recreatie samen te laten gaan in het gebied.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Oostelijke Vechtplassen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoed veenlandschap met water- en verlandingsvegetaties

  • Open landschap met extensieve graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Veenlandschap met water- en verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaarden
In het gebied zijn van oudsher hoge natuurwaarden aanwezig, vooral in de gebieden met een goede waterkwaliteit. Er zijn veel verschillende water- en verlandingsvegetaties aanwezig binnen het gebied, die zonder uitzondering soortenrijk zijn en vele zeldzame dier- en plantensoorten herbergen. Het gebied behoort tot de grootse en belangrijkste laagveenmoerassen van Nederland en is daarmee van internationaal belang.
De open wateren bestaan voornamelijk uit N04.01 Kranswierwater en N04.02 Zoete plas (ook als H3140 Kranswierwateren en H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden aangewezen in het kader van Natura 2000). Klein glanswier is een wereldwijd zeer zeldzame soort die alleen in de Wijde Blik is aangetroffen. Een goede kwaliteit van de beheertypen wordt ook onderstreept door de aanwezigheid van de zwarte stern en groene glazenmaker. De plaatselijk goede waterkwaliteit blijkt verder ook uit de aanwezigheid van andere kenmerkende ongewervelden van natte milieus, waaronder de gestreepte waterroofkever, platte schijfhoren en gevlekte witsnuitlibel.In de wateren komt een gevarieerde visstand voor van waterplantrijke schone wateren, met soorten als bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Daarnaast komen de ringslang, maar ook amfibieën als heikikker en rugstreeppad in het gebied voor. Het waterrijke gebied wordt verder door vleermuizen gebruikt om te foerageren, waaronder de zeldzame meervleermuis. De vleermuizen overwinteren onder andere in de oude waterliniewerken waarin een afgesloten ruimte is gecreëerd, bijvoorbeeld in Fort Kijkuit.
In de maanden juli tot april verblijven plaatselijk flinke aantallen watervogels op het open water, waaronder grauwe gans, smient, krakeend, slobeend, tafeleend en nonnetje. De graslanden in de omgeving worden door kolganzen, grauwe ganzen en smienten gebruikt om te foerageren, terwijl ze rusten op de plassen. Andere watervogels die hier voorkomen zijn onder andere aalscholver, ijsvogel, grote zilverreiger, krooneend, brilduiker en zomertaling. Sinds 2016 is ook de otter in het gebied aanwezig.
Verlandingsvegetaties zijn aanwezig in de vorm van N06.02 Trilveen, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide, N10.01 Nat schraalland (ook als H7140A&B Overgangs- en trilvenen, H4010B Vochtige heiden en H6410 Blauwgraslanden aangewezen in het kader van Natura 2000), N05.01 Moeras (ook als H7210 Galigaanmoerassen en H6430A&B Ruigten en zomen aangewezen in het kader van Natura 2000), N05.02 Gemaaid rietland en N14.02 Hoog- en laagveenbos (ook als H91D0 Hoogveenbossen aangewezen in het kader van Natura 2000). Met name de trilvenen en veenmosrietlanden zijn uitzonderlijk soortenrijke vegetaties die zowel in Nederland als in Europa zeldzaam zijn. Lokaal en dan voornamelijk in de door kalkrijke kwel gevoede trilvenen komt groenknolorchis voor. Het Hol en het gebied rond de Weersloot zijn hiervoor de belangrijkste Noord-Hollandse gebiedsdelen. Voor de trilvenen en veenmosrietlanden zijn, naast veel hogere planten, ook allerlei mossen en veenpaddenstoelen kenmerkend.
De natte veenverlandingszones, moerassen en rietkragen langs de meren zijn een zeer belangrijk leefgebied voor moeras- en rietvogels, waaronder roerdomp, woudaap, purperreiger, porseleinhoen, snor en rietzanger. De meeste van deze soorten zijn inmiddels als broedvogel bijna verdwenen door het ontbreken van de juiste biotopen. Voor grote karekiet vormt het gebied één van de belangrijkste bolwerken in Nederland. Ook voor de watersnip is dit gebied van belang. Rietlanden, ruigten en natte graslanden zijn verder leefgebied van kleine zoogdieren, waarvan Noordse woelmuis en de eveneens bedreigde waterspitsmuis vermeldenswaardig zijn. De natte overgangsvenen vormen ten slotte ook een belangrijk leefmilieu voor aan laagveen gebonden insectensoorten (waaronder laagveenlibellen en moeras- en zompsprinkhaan) en spinnen.
In het laatste verlandingsstadium ontwikkelt rietland zich tot het al genoemde N14.02 Hoog- en laagveenbos, dat onder meer een hele reeks zeldzame mossoorten herbergt. Daarnaast zijn op (zeer) kleine schaal ook bostypen aanwezig die door het ontbreken van de veenbodem of door een specifieke vorm van gebruik hiervan afwijken. Dit betreft N14.03 Haagbeuken- en essenbos, N17.06 Vochtig hakhout, N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos en N17.03 Park- of stinzenbos. Rond de eendenkooi (N17.04 Eendenkooi) groeit overigens ook bos, dat bij voorkeur uit vochtig hakhout bestaat. Alle bostypen zijn door de uitgestrektheid en deels hoge ouderdom geschikt leefgebied voor bos- en/of struweelvogels als matkop, glanskop en appelvink, en de boommarter.

Potentiële natuurwaarden
In het kader van Natura 2000 is een uitgebreide lijst met urgente verbeterdoelstellingen opgesteld (‘sense of urgency’) voor een heel aantal natuurwaarden in het gebied, waarvan de meeste sterk samenhangen met het verbeteren van de waterkwaliteit en hydrologische situatie (herstellen gradiënt).
Voor veel van de deelgebieden geldt dat er een hoge ambitie is en reeds concrete plannen de waterkwaliteit te verbeteren met diverse maatregelen waaronder waaronder baggeren van verschillende gebieden om voedselrijk slib te verwijderen, defosfateren van inlaatwater, beter benutten van kwelwater en verminderen van bemesting die van invloed is op de waterkwaliteit. Dit moet er in resulteren dat watervegetaties (kranswierwater en meren met krabbenscheer en fonteinkruiden) kunnen herstellen, verlanding weer op gang komt en kwelafhankelijke en voedselarme vegetaties als trilvenen en blauwgraslanden kunnen herstellen en ontwikkelen. Daarnaast zullen delen van de NNN die nu nog niet zijn ingericht, worden verworven en ingericht als natuur, waardoor er een robuust gebied ontstaat en vooral natte schraallanden en vochtige hooilanden uit kunnen breiden. Ook zullen aanvullende maatregelen voor riet- en moerasvogels in het gebied worden genomen, waardoor populaties weer kunnen uitbreiden. Voor moerasvogels is het nodig om gebieden met meer waterpeildynamiek en aanvoer van voldoende nutriënten te krijgen.
Daarnaast is het terugbrengen van begrazing van rietkragen en moerasvegetaties door ganzen en exotische kreeften een aandachtspunt om nieuwe verlandingssituaties op gang te krijgen en pleksgewijs ook het terugzetten van moerasbos, zodat alle verschillende stadia van verlanding en daarbij behorende biodiversiteit behouden blijven.
Nader onderzoek moet daarnaast uitwijzen hoe kwetsbare natuurwaarden beter kunnen samengaan met de recreatie in het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
In een aantal open poldergebieden liggen extensief gebruikte matig voedselrijke graslanden. Deze worden beheerd als N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland of N12.06 Ruigteveld. In deze veelal oude agrarische gebieden worden op de nattere plekken onder andere bloemrijke dotterbloemhooilanden en graslanden met kleine zeggenvegetaties gevonden in kleinschalige afwisseling met waardevolle sloot- en oevervegetaties. Natuurwaarden zijn hier vooral te vinden in de vorm van watervogels zoals ganzen. Deze begrazen overdag de graslanden en rusten ‘s nachts op de grote open wateren. Heel lokaal broeden er nog grutto’s en watersnippen in de graslanden. De bloemrijke graslanden zijn daarnaast van belang voor dagvlinders, libellen en sprinkhanen.

Potentiële natuurwaarden
De ambitie is om het areaal extensieve graslanden fors uit te breiden ten koste van regulier (intensief) beheerde agrarische graslanden. Het gaat dan om graslanden van het type N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N10.01 Nat schraalland, N10.02 Vochtig hooiland of N13.02 Wintergastenweide (in Horstermeerpolder). Door uitbreiding van dit areaal kan ook een impuls worden geleverd aan een robuuster watersysteem in het hele gebied. Dit geeft ook kansen voor soorten als kievit, watersnip, graspieper, roodborsttapuit en noordse woelmuis.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Sommige vegetaties zijn op zichzelf op enige termijn vervangbaar en voor het duurzaam behoud van alle verlandingsstadia is kleinschalig ingrijpen in bestaande natuur soms nodig, bijvoorbeeld door het kappen van bos, het plaggen van verruigd rietland of het graven van nieuwe petgaten. Jonge verlanding is echter een proces wat momenteel heel moeilijk verloopt, waardoor de vervangbaarheid van deze verlandingsstadia (kranswierwater, meren met kraddenscheer, trilvenen en veenmosrietlanden) gering is. Daarnaast moet het unieke uitgestrekte en zowel ruimtelijk als hydrologisch samenhangende laagveengebied en de randzones, als totale eenheid worden beschouwd. De actuele hoge natuurwaarden van de trilvenen, veenmosrietlanden, vochtige hooilanden en hoogveenbossen zijn het resultaat van een langjarige ontwikkeling op een bijzondere locatie in de kwelzone van de zandgronden van het Gooi, en zijn daarmee in totaliteit onvervangbaar.

A14 Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen

1 Algemene gegevens

Nummer

A14

Naam gebied

Laegieskamp, Gijzenveen en Zanderij Cruysbergen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Gooise Meren, Hilversum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Natura 2000-gebied #94 Naardermeer (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 90 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten, Stichting Goois Natuurreservaat en Gemeente Gooise Meren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in de Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen bedraagt in totaal circa 90 hectare. Naast bovengenoemde deelgebieden maken ook de Koeienmeent en Landgoed Nieuw Cruysbergen er onderdeel van uit. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in de aaneengesloten zone droge en natte natuur op de flank van de heuvelrug. Deze vormt op haar beurt een ruimtelijke verbinding tussen het Naardermeer en de Gooise bos- en heidegebieden.
Het noorden van het gebied (Laegieskamp) is onderdeel van het Natura 2000 gebied Naardermeer. Het gebied vormt dan ook een belangrijke verbinding voor soorten uit NNN-gebied Naardermeer en Zuidpolder beoosten Muiden (A12) richting zuid-oostelijk gelegen gebieden. De samenhang met NNN gebieden bestaat allereerst uit natte natuurverbindingen voor watergebonden flora en vooral fauna. Dit geldt met name voor natuurverbindingen met nabijgelegen NNN-gebieden zoals het Naardermeer en Zuidpolder beoosten Muiden (A12) en de watergangen in de 's-Gravenlandse landgoederen (A15). Daarnaast moeten drie faunagoten onder de Nieuwe ’s-Gravenlandseweg in het oosten de verbinding met NNN gebied Spanderswoud en Corversbosch (A16) bevorderen, met name voor de paddentrek. Door het gebied loopt van noord naar zuid een smalle groenstrook die dient ter begeleiding van bossoorten van de laagveenbossen in Naardermeer en Zuidpolder beoosten Muiden (A12) naar de droge bossen in Spanderswoud en Corversbosch (A16). Het geringe oppervlak van deze bosstrook maakt hem ongeschikt om op zichzelf robuuste populaties te herbergen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen liggen in een overgangszone van het vochtige veenrivierenlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied) in het noorden naar een stuwwallenlandschap (fysisch-geografische regio: hogere zandgronden) in het zuiden. Het gebied is ontstaan bij de opstuwing van de Utrechtse Heuvelrug in het Saalien en daarna heeft veenontwikkeling plaatsgevonden in de kwelzone aan de voet van de heuvelrug.
Het zuidelijke deel is een oude zanderij (Zanderij Cruysbergen) die compleet is afgegraven. Hier zijn de oorspronkelijke dekzanden dus verdwenen. Na de ontzanding werd het noordelijke deel gebruikt voor landbouw en uiteindelijk aangekocht door Goois Natuurreservaat. Door natuurinrichting en verschralingsbeheer is hier nu nieuwe natuur ontstaan. Rond de Hilversumse Meentweg ligt Gijzenveen. In 2013-2014 is dit opgehoogde grasland afgegraven tot op de oorspronkelijke zand- en veenbodem. In het zuidelijke deel van Gijzenveen heeft in het verleden een militaire ‘batterij’ gelegen genaamd batterij Werk 1 Aan de Koedijk. Dat is een aarden verdedigingswerk waar manschappen konden worden gelegerd en geschut kon worden opgesteld. Het was een onderdeel van de Nieuwe Hollandse waterlinie ter verdediging van de stad Naarden. Deze batterij is begin 20e eeuw ‘opgeruimd’. Tijdens de inrichting in 2013-2014 is de ligging van de verdwenen batterij weer zichtbaar gemaakt met grondwallen en een informatiepaneel. Landgoed Nieuw Cruysbergen in het zuiden is een voormalig mobilisatiecomplex bestaande uit bos, grasland en enige wateren. De defensiegebouwen zijn gesaneerd en er zijn recent 50 woningen gebouwd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het hele gebied is laaggelegen (rond zeeniveau) ten opzichte van de hooggelegen stuwwal. Het gebied staat onder invloed van kwel vanaf de stuwwal. Deze kwel vormt in combinatie met een hoog waterpeil en een gevarieerde bodemopbouw de basis voor de aanwezige natuurwaarden. In het uiterste noorden zijn daardoor een tweetal zwakgebufferde vennen ontstaan op een lokaal lemige bodem in de Koeienmeent. Deze vennen hebben een goede waterkwaliteit doordat ze kwel- en regenwater gevoed zijn. Ze zijn daardoor neutraal, zwakgebufferd en carbonaatarm. Zanderij Cruysbergen heeft een op zichzelf staand watersysteem, waar voedselrijk water wordt geweerd en voedselarm water wordt ingelaten.
Door de afgraving van de voedselrijke toplaag in zowel Zanderij Cruysbergen als in Gijzenveen verdween de oorspronkelijk bemeste bodem en kwamen voedselarme omstandigheden aan het oppervlak. Het historische verkavelingspatroon(met zanderijvaarten is nog steeds aanwezig in het landschap. Een aantal zanderijvaarten wordt begeleid door elzenbeplantingen. Op een aantal plaatsen bevinden zich natuurvriendelijke oevers. Langs Gijzenveen en zanderij Cruysbergen loopt de Koedijk; een eeuwenoude met opgaande eiken begroeide grondwal die de scheiding vormde tussen de vroegere meentgronden en de heide. In het uiterste noorden liggen direct naast Laegieskamp een aantal sportclubs, die drukte, geluid en licht met zich meebrengen. Het zuidelijke deel is echter grotendeel gesloten voor recreanten. Hier heerst dus relatieve rust, stilte en donkerte ten opzichte van het nabijgelegen stedelijk gebied.

Huidig gebruik
Door Zanderij Cruysbergen, Gijzenveen en Laegieskamp alsmede Koeienmeent en Landgoed Nieuw Cruysbergen lopen wandelpaden die vrij toegankelijk zijn.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoed open tot half open landschap met schraalgraslanden en vennen

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Kwelgevoed open en half open landschap met schraalgraslanden en vennen

Huidige natuurwaarden
Het grootste deel van het gebied bestaat uit een open vochtig landschap met extensieve graslanden die in de Zanderij Cruysbergen en Gijzenveen beheerd worden als N10.02 Vochtig hooiland. Hier komen veel bijzondere (pionier)soorten voor, zoals ronde en kleine zonnedauw, moeraswespenorchis, dopheide, klokjesgentiaan, pilvaren, moeraswolfsklauw, moeraskartelblad en moerashertshooi. In 2017 zijn 20 rode lijstsoorten aangetroffen.
De kwel in de Laegieskamp resulteert in zeer bijzondere vegetaties. Op de lemige bodem hebben zich vegetaties van N06.05 Zwakgebufferde vennen (ook als H3130 Zwakgebufferde vennen aangewezen in het kader van Natura 2000) ontwikkeld. Daarnaast komen er soortenrijke overgangen naar N10.01 Nat schraalland voor, bestaande uit blauwgrasland (ook als H6410 Blauwgraslanden aangewezen in het kader van Natura 2000) en vochtige heide (ook als H4010 Vochtige heide aangewezen in het kader van Natura 2000). Verder ligt er ook N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. In het Laegieskamp zijn diverse herstelmaatregelen uitgevoerd, zoals het plaggen van verruigd blauwgrasland. Om de kwelinvloed in de wortelzone te versterken is de oppervlakkige afstroming van regenwater naar sloten verbeterd. Ook ten zuidwesten in het Laegieskamp is als gevolg van natuurontwikkeling een strook blauwgrasland tot ontwikkeling gekomen. In de sloten groeien hier onder andere groot blaasjeskruid en krabbenscheer. Rond de sportvelden staan bosschages die beheerd worden als N14.03 Haagbeuken- en essenbos.
De wateren, vennetjes en poelen kennen een grote soortenrijkdom aan ongewervelden van vochtige milieus zoals libellen (meer dan 20 soorten). Sprinkhanen w.o. moerassprinkhaan en ook veel amfibieën, waaronder heikikker. Ook wordt regelmatig de ringslang aangetroffen. Voor de das vormen de extensieve graslanden een geschikt foerageergebied. Burchten bevinden zich op de nabijgelegen hogere stuwwallen.

Potentiële natuurwaarden
Mede door de al getroffen verbeteringsmaatregelen wordt een deel van de natuurwaarden al benut. Zanderij Cruysbergen en Gijzenveen hebben nu als actuele natuurwaarde veel pioniersvegetaties. Ondanks dat het beheer is gebaseerd op verschraling en het zorgen voor veel variatie in structuur, kan het niet anders dan dat pioniervegetatie plaats gaat maken voor andere soorten. Het gebied is nog volop in ontwikkeling. Met de tijd kunnen hier in potentie soorten uit het nabijgelegen Natura 2000 gebied voorkomen. Op de schraalgraslanden kan zich in potentie groenknolorchis vestigen. Ongewervelden van natte milieus, zoals de gestreepte waterroofkever en platte schijfhoren, kunnen hier bij het behoud van een goede waterkwaliteit met de tijd voorkomen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het open vochtige landschap met schraalgraslanden en zwakgebufferde vennen is, mede vanwege de bijzondere abiotische situatie met kwel vanaf de stuwwal, de beperkte omvang en relatieve zeldzaamheid, onvervangbaar. Het betreft in de regio ook één van de weinige voorbeelden van een onbebouwde natuurlijke overgang van de hoge stuwwal naar het laagveenlandschap.

A15 's-Gravelandse landgoederen

1 Algemene gegevens

Nummer

A15

Naam gebied

's-Gravelandse landgoederen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Wijdemeren, Gooise Meren, Hilversum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 450 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in de ’s-Gravelandse landgoederen bedraagt in totaal circa 450 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in de aaneenschakeling van landgoederen met het kenmerkende kleinschalige landschap van bossen en graslanden. Ook het watersysteem vormt een verbindend element binnen het gebied.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat allereerst uit natte en droge natuurverbindingen. Dit geldt met name voor natuurverbindingen met nabijgelegen NNN-gebieden zoals Spanderswoud en Corversbosch (A16), Oostelijke Vechtplassen (A13) en Gooise zuidflank (A18). Via Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen (A14) kunnen soorten zich verplaatsen naar Naardermeer en Zuidpolder beoosten (A12).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaangeschiedenis
De ’s-Gravelandse landgoederen liggen in het stuwwallenlandschap nabij Hilversum (fysisch-geografische regio: hoge zandgronden). Het gebied is ontstaan bij de opstuwing van de Utrechtse Heuvelrug in het Saalien en ligt op de overgang van het Hollands-Utrechtse laagveengebied en de hogere Gooise zandgronden. In de 15e en 16e eeuw vond ontginning en ontzanding plaats, wat resulteerde in de karakteristieke rechthoekige structuur in het gebied en lagere ligging dan oorspronkelijk het geval was. De ’s-Gravelandsevaart werd gegraven ter ontwatering en om veen en zand naar Amsterdam te vervoeren. De retourlading bestond uit stadsvuil, dat her en der werd opgebracht als bodemverrijking. In eerste instantie werden de gronden gebruikt als weiland en voor de verbouwing van boekweit. Al snel werden de aanwezige boerenhoven in gebruik genomen als zomerverblijf, waarbij ze werden voorzien van een aangebouwde herenkamer. In de 18e eeuw werden de in totaal 10 landgoederen verder ontwikkeld tot grote verblijven met uitgestrekte parken in de Engelse of Franse stijl.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Een deel van de landgoederen is inmiddels eigendom van Natuurmonumenten, die de gebieden heeft opengesteld voor recreatief medegebruik. De cultuurhistorische betekenis komt, naast de gebouwen, onder meer tot uiting in het verkavelingspatroon en kleinschalige en gevarieerde grondgebruik. De meeste graslanden zijn verpacht aan agrariërs. De bodem bestaat overwegend uit leemarm zand. Door de ligging nabij de laaggelegen Oostelijk Vechtplassen en de goed doorlaatbare bodem is dit gebied een wegzijgingsgebied. Water moet aangevoerd worden om de sloten watervoerend te houden. Inlaat van schoon kwelwater vindt onder andere plaats vanuit de Hilversumse Meent via het Luye Gat en de watergang aan de oostrand van ’s Graveland.
Het landschap bestaat uit een kleinschalige afwisseling van graslanden en houtopstanden zoals bos en oude lanen. De beslotenheid is een duidelijk kenmerk van het gebied, dat aan drie kanten grenst aan provinciale wegen. Door de omvang van het gebied is er echter vooral geluidsoverlast aan de randen. Binnen de landgoederen zijn op een aantal plaatsen rustgebieden ingericht. Daar zijn de paden met takken geblokkeerd.

Huidig gebruik
De landgoederen zijn deels in beheer bij Natuurmonumenten en deels bij particulieren. De landgoederen van Natuurmonumenten zijn ingericht voor zowel natuur als recreatief medegebruik, met name als wandelgebieden. De meeste noordelijke landgoederen hebben de grootste bezoekersaantallen (Schaep en Burgh, Boekesteyn en Bantam), omdat deze nabij het bezoekerscentrum liggen. Hier ligt ook een aantal fietspaden. Gooilust is een hondenuitlaatgebied en wordt met name in het weekend zeer druk bezocht door omwonenden. De andere landgoederen zijn veelal alleen te voet toegankelijk en bezoekersaantallen zijn hier lager. De graslanden rond de landgoederen zijn grotendeels verpacht aan particulieren.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de ’s-Gravelandse landgoederen de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Landgoederenzone op stuwwalflank met aaneengesloten bos- en parklandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Landgoederenzone op stuwwalflank met aaneengesloten bos- en parklandschap

Actuele natuurwaarden
Een groot deel van het oppervlak van het gebied bestaat uit een besloten bos- en parklandschap met (extensieve) graslanden en enkele akkers. Hier wisselen bosschages, oude lanen en opener terreindelen elkaar af. Veel van de aanwezige bossen hebben inmiddels een natuurlijke opbouw met dominantie van eiken of beuken. Deze worden gerekend tot N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos. Met name de diversiteit aan boomsoorten in Schoonoord is noemenswaardig. Op de locaties waar nog typische stinzenbeplanting aanwezig is wordt het bos beheerd als N17.03 Park- of stinzenbos. De soortenrijkdom aan planten ligt op sommige buitenplaatsen boven de 300 soorten (bijvoorbeeld in Gooilust) en de grote aantallen van soorten als dalkruid, lelietje-der-dalen, adderwortel en (wilde) narcis zorgen voor een zeer fraai en bloemrijk beeld in lente en voorzomer. Naast planten zijn ook veel paddenstoelen van bossen en lanen op gebufferde bodem aanwezig en ook is het gebied rijk aan bijzondere mossen en korstmossen.
De bossen en lanen vormen verder een belangrijk leefgebied voor bos- en /of struweelvogels, waaronder de glanskop, boomklever, appelvink en bosuil. Een nieuwkomer is de middelste bonte specht met minstens één broedgeval in 2018.Ook de boommarter komt hier voor. Oude, holle bomen vormen ook een belangrijk element voor vleermuizen, waaronder rosse vleermuis, watervleermuis, gewone grootoorvleermuis en franjestaart. Enkele soorten overwinteren in oude ijskelders op Schaep en Burgh en Hilverbeek. De overgangen van droog bos op zand naar extensieve (deels vochtige) graslanden is waardevol voor de das, die enkele burchten heeft op de landgoederen.
De graslanden worden deels extensief beheerd als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Een deel wordt nog verpacht en heeft een intensiever gebruik (bijv. rundveehouderij in Spiegelrust). Ook zijn er een aantal akkers aanwezig. Voor zover bekend zijn de natuurwaarden op de intensievere graslanden en akkers beperkt, hoewel met name dassen hier wel zullen foerageren en ook ganzen maken gebruik van de graslanden.
In het gebied ligt een aantal watergangen en meertjes of poeltjes. Deze worden beheerd als N04.02 Zoete Plas en staan in ieder geval deels onder invloed van kwel vanaf de stuwwal. Lokaal staat in deze sloten doorschijnend glanswier en groot blaasjeskruid. Op sommige locaties zijn jonge stadia van verlanding aanwezig, waaronder soms drijftillen. In de wateren komt de ringslang voor en in de oudere, geïsoleerde wateren ook kamsalamander. Deze wateren en oevers zijn ook van belang voor ongewervelden van natte milieus, zoals libellen.
De intensiever gebruikte en beheerde terreinen, die met name door hoge bezoekersaantallen minder of geen hoge natuurwaarden herbergen, bestaan ook uit een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein (Multifunctionele natuur). Deze dragen wel sterk bij aan het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling van de landgoederenzone als geheel en deze kwaliteit vormt daarmee de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Met name voor de nog intensief gebruikte graslanden en akkers liggen er mogelijkheden voor een extensiever en meer natuurgericht beheer in de vorm van N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland of N12.05 Kruiden- of faunarijke akker. Daarmee kan het belang van het gebied voor bijvoorbeeld vogels van kleinschalig landschap en soorten als de das verder toenemen. De ambitie is verder om een aantal dennen-, eiken- en beukenbossen om te vormen naar park- en stinzenbossen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De ’s-Gravelandse landgoederen hebben een eeuwenlange historie, die heeft geleid tot het huidige zeer gevarieerde en cultuurhistorisch waardevolle landschap. De natuurwaarden van sommige extensieve graslanden zijn op zichzelf wel relatief eenvoudig vervangbaar, maar in zijn totale samenhang moet eigenlijk de hele landgoederenzone als onvervangbaar worden beschouwd.

A16 Spanderswoud en Corversbosch

1 Algemene gegevens

Nummer

A16

Naam gebied

Spanderswoud en Corversbosch

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Gooise Meren en Hilversum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 500 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten, Stichting Goois Natuurreservaat

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN is onder te verdelen in drie landschappelijke eenheden: de Fransche Kampheide, het Spanderswoud en het Corversbosch. De natuurgebieden Fransche Kampheide, De Snip, Zanderij Crailoo en Natuurbrug Zanderij Crailoo maken er onderdeel van uit. De oppervlakte bedraagt in totaal circa 500 hectare. De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in de aaneengesloten bossen. De N236 scheidt de Fransche Kampheide van het Spanderswoud en het Corversbosch wordt van de rest van het NNN gescheiden door de ’s-Gravelandse weg. De Fransche Kampheide is via faunatunnels en een heideverbindingszone door het Spanderswoud verbonden met het heideveld de Snip. De Snip is via de Natuurbrug Zanderij-Crailoo verbonden met de open heideterreinen van de Wester- en Bussumerheide (A18). Hierdoor is een keten van kleine en grote met elkaar verbonden heidevelden ontstaan. Zanderij Crailoo is een zandafgraving die tussen 6 en 11 m lager ligt dan de omgeving. De zanderij bestaat uit graslanden, bossen en wateren met daarin gesitueerd enkele eilanden.
In het noordwesten grenst de Fransche Kampheide aan het NNN gebied Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen (A14). Drie faunagoten onder de Nieuwe ’s-Gravenlandseweg bevorderen de verbinding tussen dit gebied en de Fransche Kampheide, met name voor amfibieën. Door Laegieskamp, Gijzenveen en Cruysbergen loopt van noord naar zuid een smalle bosstrook. Deze bosstrook dient ter begeleiding van bossoorten van de laagveenbossen in Naardermeer en Zuidpolder beoostende (A12) naar de droge bossen in Spanderswoud en Corversbosch. In het westen grenzen het Spanderswoud en het Corversbosch aan de ’s-Gravenlandse landgoederen (A15), waar de bossen overgaan in een meer open en parkachtig landschap. De Oude Meentweg die ertussen ligt is voorzien van amfibieëntunnels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied maakt deel uit van het landschapstype stuwwallenlandschap (fysisch-geografische regio: hogere zandgronden). Dit landschap is in de voorlaatste ijstijd ontstaan. Het gebied ligt op de westelijke helling van de Gooische stuwwal. Een groot deel van de stuwwal is door de bebouwing van Hilversum in beslag genomen, het NNN gebied ligt ten noorden hiervan. Het gebied bestond zo’n 150 jaar geleden uit heidevelden, ontstaan uit de kap van bos, overbegrazing met schapen en afplaggen door de potstalcultuur. De Fransche Kampheide is hier nog een overblijfsel van. Sindsdien zijn grote oppervlakten ingeplant met grove den of spontaan bebost geraakt. De naaldbossen zijn intussen deels ontwikkeld tot meer gemengde bossen of loofbossen.
Eerder, ongeveer vanaf 1700, zijn ook plaatselijk eiken geplant en beheerd als eikenhakhout en om verstuiving tegen te gaan. In het Spanderswoud is in 1981 een natuurtechnisch omvormingsbeheer gestart waardoor er veel dood hout aanwezig is. In het zuidwestelijke deel van het Spanderswoud heeft tot in 1925 zandwinning plaatsgevonden. Een laag gelegen grasland en de hierbij gebruikte vaarten, nu nog aanwezig, als kronkelende watersingels herinneren hieraan. Het Corversbosch bestaat uit relatief jong bos en enkele eeuwenoude akkers. Het Corversbosch hoorde ooit bij landgoed Gooilust. Enkele statige beukenlanen herinneren hier nog aan. In 1944 is het oude bos grotendeels kaalgekapt. Na de Tweede Wereldoorlog is het opnieuw aangeplant, vooral met naaldbomen. Tegenwoordig wordt het bos geleidelijk omgevormd tot loofbos.
In het bos-heidelandschap is halverwege de 19e eeuw gestart met een zandafgraving t.b.v. spoorbaanaanleg en stadsuitbreiding van Amsterdam. Deze zandafgraving genaamd Zanderij Crailoo, is omvangrijk, ca 100 ha groot. Er is afgegraven tot het grondwater. In de jaren ’90 en tot 2003 hebben in het kader van natuurontwikkeling aanvullende vergravingen plaatsgevonden.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied ligt op de westelijke helling van de Gooische stuwwal, op de overgang naar de lager gelegen ’S-Gravenlandse landgoederen. De bodem van de stuwwal bestaat hoofdzakelijk uit grove goed water doorlatende zanden en is inzijgingsgebied. Het grondwater bevindt zich in het gehele gebied dan ook op grote diepte behalve in Zanderij Crailoo waar het door de zandafgraving aan de oppervlakte is gekomen. Hier is ook open water met grondwaterkwaliteit.
De ondergrond van de Fransche Kampheide is een grofzandige smeltwaterafzetting met een podzolbodem. De Fransche Kampheide ligt op een hoogte tussen 7 en 3 meter boven NAP. Het aanwezige bos en de stuifzandheide liggen op de hoge dekzandrug en de heide en heischrale vegetatie in de wat lagere delen. In de dekzandrug heeft in het verleden zandwinning plaatsgevonden, dat nu nog te zien is door de open plek in het bos. De afwisseling van verschillende vegetaties maakt dit heideterrein bijzonder waardevol.
Het Spanderswoud bestaat voor het overgrote deel uit bos op zandgrond waardoor een keten van kleine heidevelden loopt. Deze stapstenen van heide verbinden de Fransche Kampheide met het in het oostelijk deel van Spanderswoud gelegen heideveld de Snip. Hier is een kleinschalig reliëf aanwezig met een dekzandrug die in oost-westelijk richting ligt. In de rest van het gebied zijn door vergravingen uit het verleden, diverse verstoorde bodems aanwezig. In het oostelijk deel van het terrein ligt een grofzandig vergraven podzolbodem. Naar het westen gaat dit over in voormalig stuifzand bestaande uit leemarm fijn zand. In het westelijk deel van het Spanderswoud zijn poelen aanwezig.
In het bos zijn sporen aanwezig van gebruik van het bosgebied als kampement in begin 19e eeuw.
In het Spanderswoud zijn 60 betonnen groepsschuilplaatsen uit 1918 aanwezig; de linie maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse waterlinie.
Het Corversbosch ligt op de westelijke helling van de stuwwal en er komt een brede zone van smeltwaterafzettingen voor. In deze afzettingen komt relatief veel vuursteen voor. Dit zijn veelal artefarcten die door de prehistorische mens zijn bewerkt. De smeltwaterafzettingen zijn tijdens de laatste ijstijd niet of nauwelijks met dekzand overdekt en de vuursteenhoudende afzettingen liggen hier aan het oppervlak. Dekzand komt meer westelijk lager op de helling voor. De oude akkers hebben, door hun door hun eeuwenlange plaggenbemesting, een humusrijke en sterk lemige bovengrond.

Huidig gebruik
De Fransche Kampheide en Spanderswoud, evenals De Snip, Zanderij Crailoo en de natuurbrug Zanderij Crailoo worden door het Goois Natuurreservaat beheerd. Het Corversbosch is in beheer bij Natuurmonumenten. Alle gebieden hebben naast natuur ook een belangrijke functie voor recreatief medegebruik, met name voor wandelaars, fietsers en ruiters. Op de Fransche Kampheide zijn twee dagrecreatieterreinen aanwezig met parkeerterrein. Het Spanderswoud kent drie recreatieve parkeerlocaties; deze zijn niet begrensd als NNN. Het seizoenskampeerterrein de Fransche Kamp maakt onderdeel uit van het Spanderswoud. Op de oude akkers in het Corversbosch wordt door Natuurmonumenten nog steeds (op extensieve wijze) graan verbouwd.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Spanderswoud en Corversbosch de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Boslandschap met heide en (extensieve) akkers, schraalgraslanden, poelen en wateren

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Boslandschap met heide en (extensieve) akkers, schraal graslanden, poelen en wateren

Actuele natuurwaarden
De Fransche Kampheide bestaat grotendeels uit open droge en soortenrijke heide (N07.01 Droge heide) met circa 15 hectare bos van den, berk en eik (N15.02 Dennen-, eiken en beukenbos). Op de heide en in het bos worden karakteristieke plantensoorten aangetroffen, zoals stekelbrem, kruipbrem, maanvaren, gewone vleugelstjesbloem, grasklokje, duivelsnaaigaren, schermhavikskruid, viltganzerik, tormentil, blauwe knoop, heidespurrie en gaspeldoorn. Op de heide maar ook in de bossen van het Spanderswoud komt de levendbarende hagedis voor.
Het Spanderswoud en het Corversbosch bestaan uit oud en jong dennenbos, Amerikaanse eiken, eikenspaartelgenbos, oud beukenbos en oude beukenlanen (N15.02 Dennen-, eiken en beukenbos). Het Spanderswoud is een van de weinige grotere bossen waar al lange tijd een omvormingsbeheer plaatsvindt van houtproductiebos naar natuurlijk bos. Het Corversbosch kent meer recent eveneens een omvormingsbeheer van naaldbos naar loofbos. Hierdoor en door de relatieve uitgestrektheid zijn deze bossen intussen al van groot belang voor bos- en/of struweelvogels. Enkele waargenomen soorten die profiteren van het omvormingsbeheer zijn zwartkop groene specht, appelvink en zwarte specht. Sinds 2005 broeden er weer raven in het Spanderswoud. In de bossen zijn verder waarnemingen bekend van boommarter en met name het Spanderswoud is rijk aan bijzondere paddenstoelen.
In het Spanderswoud zijn stapstenen van kleine open heidevelden aanwezig (N07.01 Droge heide) die het heidegebied de Snip met de Fransche Kampheide verbinden. In het heidegebied de Snip zijn waterpartijen aanwezig (N04.02 Zoete plas) waar o.a. ijsvogels broeden. In de Snip en Zanderij Crailoo liggen tevens extensieve graslanden (N10.01 Nat schraalland, N11.01 Droog schraalland, N12.02 Kruiden- en faunarijke graslanden). In de Zanderij Crailoo komen (natte) graslanden en heides voor met bijzondere soorten zoals dopheide, klokjesgentiaan, zonnedauwsoorten, snavelbiessoorten, moeraswolfsklauw, rietorchis, blauwe knoop, rode en stijve ogentroost, moeraswespenorchis en komen verschillende planten voor die wijzen op basenrijke kwel zoals waterdrieblad en geelhartje. Tevens zijn hier waarnemingen bekend van rugstreeppad en ringslang. De ringslang wordt verspreid in de rest van het Spanderswoud waargenomen. Deze soort vindt tevens zijn leefgebied in de aangrenzende ’s Gravelandse landgoederen met vochtige weilanden, vijvers en poelen. In het grensgebied van de landgoederen en het Spanderswoud komt de kamsalamander voor. Deze soort heeft zijn leefgebied in de daar aanwezige poelen en omringende graslanden en bossen. De overgang van het bos van het Spanderswoud en Corversbosch naar de weilanden van de landgoederen is van belang voor de das. De das heeft zijn burchten in het bos en foerageert op de graslanden. In het Spanderswoud zijn enkele kleine ingesloten graslanden en een akker (N12.02 en N12.05 Kruiden- en faunarijke graslanden/akkers) aanwezig. De belangrijkste akkerpercelen van het type N12.05 liggen echter in het Corversbosch. Hier komen bijzondere zeldzaam geworden akkerplanten voor als akkerandoorn, bleekgele hennepnetel, korensla en slofhak.

Potentiële natuurwaarden
Door de aanleg van de natuurbrug Zanderij-Crailo is een verbinding gecreëerd met de Gooische Noordflank. Hierdoor wordt verwacht dat soorten als heikikker en uiteindelijk ook zandhagedis en eventueel edelhert het gebied kunnen koloniseren. De natuurbrug ontsnippert tevens het leefgebied van reeds aanwezige soorten zoals boommarter, das, ree, kamsalamander, levendbarende hagedis en ringslang en dit komt de kwaliteit en samenhang van het NNN vanzelfsprekend ten goede.
De kwaliteit van de bosgebieden kan verder toenemen door toename van de ouderdom, het voorzetten van het omvormingsbeheer in de bossen (N15.02 Dennen-, eiken en beukenbos) en het plaatselijk versterken/uitbreiden van de percelen met akker- en graslandbeheer (N12.02 en N12.05 Kruiden- en faunarijke graslanden/akkers). In het Spanderswoud en Fransche Kampheide ligt de potentie verder vooral in versterking en (kleinschalige) uitbreiding van de heideterreinen (N07.01 Droge heide). In het gehele gebied is het behoud (en zo mogelijk nog versterking) van gerealiseerde verbindingen onder of over de wegen van zeer groot belang.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het zeer oude stuwwallenlandschap, met vele overblijfselen van historisch gebruik, is in zijn geheel (als totale samenhangende eenheid) onvervangbaar. De aanwezige natuurwaarden zijn de resultante van een samenspel van de bijzondere basis gevormd door de stuwwal, de grondwaterdynamiek, de uitgestrektheid en samenhang van de natuurgebieden en de eeuwenlange beïnvloeding door kleinschalig menselijk gebruik. Deze natuurwaarden van de droge heidevelden, oude bosgroeiplaatsen en eeuwenoude akkers zijn nagenoeg onvervangbaar.

A17 Gooi Noord

1 Algemene gegevens

Nummer

A17

Naam gebied

Gooi Noord

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Huizen, Blaricum, Gooise Meren, Laren

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Natura 2000-gebied #77 Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (Vogelrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur en recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 1.200 hectare

Eigendom / beheer

Stichting Goois Natuurreservaat, Staatsbosbeheer (Naardermeent en Valkeveen), Agrarische Stichting Blaricum en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Met een oppervlakte van circa 1.200 hectare vormt Gooi Noord een grootschalig natuurgebied. Het gebied is het noordelijk sluitstuk in de keten van natuurgebieden van het Gooi en de Utrechtse Heuvelrug. Het gebied strekt zich uit over de overgang van de stuwwal van Laren en Huizen naar het Gooimeer. Door de ligging op de overgang van hoog en droog naar laag en nat kent het gebied een grote variatie aan natuurwaarden. Een strook rietmoeras aan de noordrand van het gebied is, net als de polder Naardermeent in het noordwesten, onderdeel van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever in het kader van de Vogelrichtlijn. De Gooise Noordflank wordt begrensd door de A1 in het westen, het Gooimeer in het noorden, de A27 in het oosten en de bebouwing van Laren in het zuiden. Naast kleinere wegen die het gebied doorsnijden zijn er vanaf de A1 twee grotere doorgaande wegen, namelijk de N527 naar Huizen en de N526 naar Blaricum. Onder beide wegen liggen faunatunnels. De belangrijkste natuurverbinding met de Gooi Midden en Zuid (A18) loopt via het Laarderhoogt Ecoduct over de A1.
De samenhang binnen het gebied wordt gedragen door de natuurlijke overgangen van de natte en lager gelegen kustzone van het Gooimeer naar de hogere en droge gelegen delen op de stuwwal. Daarnaast is er een sterke samenhang in de onafgebroken keten van moeras en vochtige graslanden langs de Gooimeerkust. De drogere delen op de stuwwal bestaan uit een groot aantal kleinschalige min of meer samenhangende bos- en heideterreinen, stuifzanden, enggebioeden, landgoederen en zanderijen. Deze sluiten aan op diverse niet tot NNN-gebied behorende groene villa- en woonwijken, bedrijfsgebouwen en dergelijke. De bosterreinen zijn door lanenstructuren onderling verbonden. In het uiterste oosten ligt een voormalige zandgroeve (Groeve Oostermeent). Deze groeve met natte natuur vormt een belangrijke schakel in de oost-westverbinding tussen de natuurgebieden in het Gooi en de polders van Eemland in de provincie Utrecht. Via watergangen zijn veel van de nattere delen van het NNN-gebied, waaronder enkele zanderijen, met elkaar verbonden. De samenhang met andere NNN-gebieden ligt in de zuidelijk aangrenzende bossen en heiden op de stuwwal (NNN-gebied A18 Gooi Midden en Zuid) en de natte verbindingen van de oeverzone van het Gooimeer richting de moerasoevers van A22 de Kampen en A20 Bossen Muiderberg. Hierdoor is ook op grote schaal een samenhangend geheel van natte en droge natuur die van regionaal belang is voor soorten van zowel natte natuur zoals ringslang als soorten van heide en bos zoals levendbarende hagedis en das.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het grootste deel van Gooi Noord maakt deel uit van het landschapstype stuwwallenlandschap (fysisch-geografische regio: hogere zandgronden). Alleen het deelgebied Naardermeent is onderdeel van het landschap voormalig Zuiderzee (fysisch-geografische regio: hogere zandgronden). De stuwwal van Laren en Huizen is iets minder oud dan die van Hilversum (A18), maar wel hoger. Hoogste punt is de Tafelberg (> 36 m NAP). De bodem van de stuwwal bestaat uit grove zandgronden met inspoelingsprofielen (podzolgronden), naar het noorden toe overgaand in lager gelegen zandgronden zonder duidelijke bodemontwikkeling. Ook de polder Naardermeent bestaat uit zandgronden, in het noordwesten overgaand in kalkrijke kleigrond. Op de enggronden is de bodem in voorgaande eeuwen opgehoogd met heideplagsel en zijn oude akkerbodems met een dikke humeuze bovenlaag gevormd (ook wel enkeergronden, van noord naar zuid de Naarder, Huizer en Blaricummer Eng). Deze engen zijn nu nog goed herkenbaar als open terreinen in de vorm van akkers en droge schrale graslanden. In het gebied zijn verschillende zanderijen aanwezig. Hier is door zandwinning het maaiveld verlaagd. De zanderijen zijn veelal systematisch afgegraven en hebben een bijbehorend slootpatroon. De aanvankelijke loofbosbegroeiing op de stuwwal heeft in de loop der tijd door intensivering van gebruik plaats gemaakt voor heidevelden en landbouwgronden. Door verschraling is een aantal heidevelden gaan verstuiven. Na 1700 heeft herbebossing plaatsgevonden, onder meer door de aanleg van landgoederen o.a. Crailo en Oud-Naarden. Later werden grote delen van de heiden ingeplant met naaldhout en eikenhakhout. De kust van het Gooimeer is gevormd door afslag van de stuwwal als gevolg van de vroegere getijdenbeweging. Door afzetting van het vrijgekomen zand ontstonden de huidige, uitgestrekte ondiepten. Langs de voormalige klifkust liggen nu fraaie oeverlanden en moerassen op de overgang van het water naar de stuwwal.
Aardkundige waarden Het Gooi is één van de meest reliëfrijke gebieden in Noord-Holland. Het heeft een complex geheel van pleistocene afzettingen uit de ijstijden en de perioden erna. In Het Gooi liggen een aantal hoge (12,5–30m) stuwwalresten. De stuwwallen en de eromheen gelegen sandrs (spoelzand-/ smeltwaterwaaiers, hoogte 5-12,5m) zijn ongeveer 150.000 jaar geleden ontstaan. In een latere ijstijd is dekzand afgezet, ongeveer 15.000 tot 10.000 jaar geleden. In het holoceen ontstonden landduinen met stuifduinen. Er ligt verspreid een aantal bijzondere verschijnselen: dekzandruggen en typische verstuivingsverschijnselen, lage landduinen met vlaktes, wasmeren, groeves (Oostermeent en Leemkuil Bikbergerbos), leemkuilen en heidegronden.
Ook bijzonder in dit gebied is een 4-5m hoge klif in de stuwwal aan het Gooimeer, die is ontstaan door afslag van de Zuiderzee.
De vorming van de ondergrond van Het Gooi is het resultaat van geologische processen tijdens de voorlaatste ijstijd. Dit gebied herbergt een complex aan verschijnselen die hieraan gerelateerd zijn en aan de klimaatsopwarming erna. Het geeft daarmee informatie over de klimaats- en ontstaansgeschiedenis van het gebied. De grote verscheidenheid en relatieve gaafheid van de verschijnselen maakt het gebied bijzonder. De aardkundige waarde is zeer hoog, van nationaal belang en onvervangbaar.
Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het meest zuidelijk gelegen deelgebied Mauvezand/Hondenhei bestaat uit een aantal kleine, deels verboste, open terreinen met heiderestanten en stukken nog levend stuifzand. Het is een wandel- en speelgebied tussen Blaricum en Laren. De bijnaam "Hondenhei" zegt iets over het gebruik van de terreintjes. In een vroeger nat gedeelte met dopheide is de Mauvevijver uitgegraven. Het Mauvezand ligt geïsoleerd van de andere deelgebieden in het NNN door het tussengelegen stedelijk gebied van Laren. Ten noorden van Laren ligt een snoer van droge heideterreinen van zuid naar noord: de Blaricummerheide, Tafelbergheide, Vliegheide, Nieuw Bussummerheide en Limitische heide. Op de Limitische heide is ook stuifzand aanwezig. In het bos Bikbergen is een aanzet gemaakt voor een heidecorridor tussen de Vliegheide en de Tafelberg- en Blaricummerheide. De laatste wordt verbonden via de Noorderheide en het ecoduct Laarderhoogt met de grotere heideterreinen van de Gooi Midden en Zuid (A18). De Blaricummerheide wordt door de zandweg "De Oude Naarderweg" van de Tafelbergheide gescheiden. Samen vormen ze één gebied. De Tafelbergheide is een hoog gelegen, glooiend heideterrein. Het landijs in de één na laatste ijstijd heeft deze hoogteverschillen veroorzaakt. De Tafelberg is een uitkijkpunt met een top van 36,4 m boven NAP het hoogste punt van het Gooi. In de hei liggen veel kuilen. De grotere kuilen zijn leemkuilen. De bewoners van het Gooi haalden hier vroeger de leem, een soort klei, vandaan om er de vloer en het erf van hun boerderij mee te verharden. Op de leemrestanten in en om de kuilen komt een bijzondere flora voor die uniek is voor Nederland. Uit de andere, meestal wat kleinere kuilen werd grint of (metsel)zand gehaald. Ook op de Blaricummerheide ligt een aantal kuilen met een bijzondere flora. Om deze planten te beschermen zijn de kuilen afgerasterd om zo betreding door mens en dier te verhinderen. Ten noorden grenst de Tafelbergheide aan de Huizer Eng. De Huizer Eng bestaat uit een oude landschapsstructuur met eikenbos, akkers en houtwallen. Grote delen zijn natuurlijk en bedekt met bos of schraalgrasland.
De Vliegheide is het restant van een vroeger veel groter heidegebied. Bos en een dunbebouwde villawijk met veel groen hebben de plaats van de heide ingenomen. De Nieuw Bussummerheide en Limitische heide zijn kleinschalige landschappen van heide, open zand met overgangen naar bos. De Limitische Heide ligt aan de rand van het vroegere Naardense ontzandingsgebied. Tot "de Limiet" (grens) mocht zand worden gewonnen. De heide is in de loop der jaren gedeeltelijk verbost. In het gebied ligt een klein maar nog levend. Het gebied kent door de vele bossen, lanen en in het groen ingebedde bebouwing een overwegend besloten karakter. De heidevelden zijn relatief klein (vergeleken met die van de Gooise Zuidflank) en reliëfrijk. De openheid wordt hier steeds begrensd door bosranden.
Tussen de Vliegheide en de Tafelbergheide liggen de bossen van Crailose bos, Bikbergen, Sijsjesberg en IJzeren veld. De bossen in dit gebied bestaan overwegend uit naaldbomen. Ook zijn er enkele delen voormalige eikenhakhoutbos aanwezig dat doorgeschoten is. Met name in Bikbergen en Crailo is een rijke schakering aan verschillende kleine bosopstanden aanwezig.
In de bossen liggen enkele akkers. Het gebied is met name van belang vanwege het landgoedkarakter. Dit uit zich in de indrukwekkende oude bomen, beukenlanen en bosaanleg met uitheemse naaldboomsoorten. De landgoederen de Beek en Oud Bussum maakten vroeger deel uit van het "Bosch van Bredius". Het geheel van bossen, lanen met oude bomen en akkers zijn zowel landschappelijk als ecologisch waardevol. In de Beek is een zanderij aanwezig die iets meer dan een halve meter onder het maaiveld ligt. De bijbehorende sloten zijn gegraven als voortzetting van de zandafgravingen rond Naarden om zo het landschap te verfraaien. Deze zanderijvaarten en waterpartijen zijn deels verbonden met de watergangen in de omgeving waaronder het slotenpartroon van het landgoed Nieuw Valkeveen. Het landgoed Nieuw Valkeveen is aangelegd in een voormalige zanderij. Dit landschapspark bestaat uit kronkelende paden, kanalen met bruggen en eilanden.
De Groeve Oostermeent bestaat uit een voormalige zandgroeve en een onvergraven hoger deel, gescheiden door een tot 3 m hoge steilwand. Het lage deel wordt gekenmerkt door een vrijwel open landschap met droge en vochtige tot natte heide, schraal grasland en door poelen en kwelsloten. Het kwelwater is afkomstig uit de Blaricumer Eng en de Warnadebergen. Ten zuiden van de groeve is een matig voedselrijk grasland aanwezig (in ’t Harde). De Naarder Eng ligt in het noordoosten op de kop van de stuwwal van Laren en Huizen. De stuwwal eindigt hier bij het Gooimeer. Het maaiveld verloopt abrupt van hooggelegen bosgrond naar een rietoeverzone, de voormalige klifkust van de Zuiderzee. Landinwaarts is een afwisselend gebied met bossen, houtsingels en –wallen en akkers die al eeuwenlang als bouwland in gebruik zijn. De bossen bestaan uit eikenbos en aangeplant naaldbos. Het kleinschalige cultuurhistorische engenlandschap met bijzondere akkerflora zijn belangrijke waarden van dit gebied. Ten oosten van de Naarder Eng ligt langs het Gooimeer nog een smalle strook met vochtige hooilanden (de Wolfskmader). Daar vlakbij ligt een ‘koedijk’ op de grens met de vroegere meent (nu sportpark de Wolfskamer) en ten westen van de Naarder Eng ligt het landgoed Oud Naarden. Het landgoed ligt aan het Gooimeer en ook hier is de bijzondere gradiënt van kust naar stuwwal zichtbaar. De klif van circa 3 meter hoog geeft aan waar de Zuiderzee het land heeft afgekalfd. Het bosrijke landgoed grenst in het westen aan het recreatiegebied Oud Valkenveen. Dit recreatiegebied bestaat deels uit een speelpark en deels uit bossen en oeverlanden. In de bossen van Oud Valkenveen ligt een klein heideterrein. In het westen gaat de brede grillig gevormde verlandingszone aan de oever van het Gooimeer via een glooiende wal over in het weidegebied Naardermeent. Deze graslanden zijn vooral van belang voor vogels. In het gebied komen diverse ‘bergjes’ voor. Dat zijn natuurlijke hoge punten die zijn ingericht als uitkijkpunten. Het betreft Sijsjesberg, Eukenberg, Trapjesberg, Tafelberg, Aalberg.
Er zijn in het gebied zeer oude menselijke sporen gevonden (in de Naarder eng). Het gaat om bewerkte stenen werktuigen van de paleolithische mens. Er is één grafheuvel bekend in het gebied. De Noorderheide is archeologisch rijksmonument.
De Oostdijk is een voormalige zeewerende dijk die aansluit op de Vestingstad Naarden.
In noord-zuid richting zijn restanten aanwezig van de zogenaamde veldposten van de Voorstelling van Naarden daterend van de mobilisatie 1914-1918. Deze liggen op de Blaricummer- en Tafelbergheide, Ericaterrein en in de Naarder eng. Ze bestonden uit aarden wallen, schansen, greppels, loopgraven, geschutsopstelplaatsen en primitieve onderkomens manschappen.
Door het besloten karakter is er in het gehele NNN-gebied, ondanks de aanzienlijke recreatieve druk, toch sprake van een grote mate van rust, stilte en donkerte. Dit is echter niet het geval in de omgeving van bewoningsconcentraties en langs de drukkere wegen N526 en N527. De heideterreinen kennen een groot wandel- fiets- en ruiterpadennetwerk en kennen daardoor overdag weinig rust. Er zijn diverse parkeer- en dagrecreatieterreinen aanwezig zoals aan de Fazantweg, Driftweg en Langerhuizenweg, Oud-Bussummerweg, Crailoseweg, Oud Naarderweg en Burg. Le Coultredreef.

Huidig gebruik
Verreweg het grootste deel van dit NNN-gebied wordt door het Goois Natuurreservaat beheerd. Kleinere delen zijn in particulier eigendom of van gemeenten. De Naardermeent en Gooikust wordt beheerd door Staatsbosbeheer. De Naardermeent wordt als grasland beheerd en de aangrenzende oeverzone als rietland. De meeste gebieden hebben naast natuur ook een belangrijke functie voor recreatief medegebruik, met name voor wandelaars. De gebieden zijn belangrijk als uitloopgebied voor de inwoners van Blaricum en Huizen. Om verstoring van de natuur zoveel mogelijk te voorkomen is het padenstelsel zo ingericht, dat er rustige plekken overblijven (zonering). Er is een hondenaanlijnregeling van kracht. Aan de randen zijn op een aantal plaatsen parkeerplaatsen en dagrecreatievoorzieningen aanwezig. Sommige delen van de terreinen zijn vanwege de kwetsbaarheid afgesloten. Delen van het gebied worden begraasd door schapen en runderen.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Gooise noordflank de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stuwwal met afwisselend bos- en heidelandschap

  • Landgoederenlandschap

  • Engenlandschap

  • Klifkust met oeverlanden langs het Gooimeer

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stuwwal met afwisselend bos- en heidelandschap

Actuele natuurwaarden
Het gebied is geomorfologisch, landschappelijk en cultuurhistorisch van groot belang. Deze aspecten zijn ook bepalend voor de aanwezige natuurwaarden. De Tafelberg- en Blaricummerheide, maar ook de kleinschaligere Vliegheide, Nieuw Bussumerheide en Limitische heide bestaan grotendeels uit N07.01 Droge heide. In Oud Valkeveen is tevens een klein perceel met heide aanwezig. De heiden zijn omringd door N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos. Alle heidegebieden, tevens het kleine heidegebied van Oud Valkeveen, is belangrijk leefgebied van de levendbarende hagedis. De afwisseling in heide en bossen vormen ook het leefgebied voor de hazelworm en das. In de heidegebieden broeden vogels van heide en open zand zoals roodborsttapuit, boomleeuwerik en veldleeuwerik. Deze gebieden zijn tevens van belang voor ongewervelden van droge milieus zoals heivlinder en heideblauwtje. De Limitische heide was tot voor kort de enige plek in het Gooi waar de zandhagedis voorkwam. Inmiddels is de soort ook waargenomen in de Nieuw Bussummerheide. Het voorkomen van de zandhagedis is regionaal van grote waarde. Het gaat om een bronpopulatie die belangrijk is voor verdere verspreiding in het Gooi. In het Mauvezand bevinden zich enkele kleinschalige zandverstuivingen (N07.02) en een oppervlakte N11.01 Droog schraalgrasland. De droge schraalgraslanden zijn ook bij de Waranderbergen, de Blaricummerheide en langs de noordrand van de Naardermeent te vinden. De Tafelberg- en Blaricummerheide zijn rijk aan korstmossen. In de leemkuilen groeien heischrale vegetaties, met soorten als rozenkransje en grote tijm en in de omgeving ervan bosaardbei.
De Groeve Oostermeent bestaat grotendeels uit N06.04 Vochtige heide. In de Groeve Oostermeent groeien, in door kwel beïnvloede poelen en sloten, bijzondere vegetaties die in het Gooi vrijwel niet voorkomen. Hier groeien planten van vennen en in de vochtige tot natte heide soorten als klokjesgentiaan, geelhartje en grote wolfsklauw (van deze soort de enige vindplaats in het Gooi). In de Groeve Oostermeent komt de levendbarende hagedis voor en er zijn waarnemingen van de ringslang. Daarnaast is de Groeve leefgebied voor de rugstreeppad. De groeve is belangrijk leefgebied voor ongewervelden van natte milieus waaronder libellen. In de steilwand van Groeve Oostermeent broeden oeverzwaluwen.

Potentiële natuurwaarden
De belangrijkste potentie ligt in het creëren van een heidecorridor van de Tafelbergheide naar de Vliegheide door omzetting van bos naar open terrein met schrale graslanden en heide. Hierdoor worden de bestaande heideterreinen aanzienlijk vergroot en ontstaat een grootschalig samenhangend heidegebied met veel overgangssituaties naar bos en andere biotopen. Bij de ontwikkeling van deze grotere heideterreinen speelt begrazing door rondtrekkende schaapskudden en begrazing door verschillende runderrassen een belangrijke rol. Door aangepast begrazingsbeheer dan wel maaien en verschralen zijn er goede mogelijkheden voor verhoging van de natuurwaarde van bloemrijke graslanden tot N11.01 Droog schraalgrasland.

Kernkwaliteit: Landgoederenlandschap

Actuele natuurwaarden
De bossen van de landgoederen bestaan uit grotendeels uit N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos. Op landgoederen de Beek, Oud Bussum en het bos ten zuiden van de Blaricummerheide is park- of stinzenbossen (N17.03) aanwezig. Nabij Valkenveen ligt een perceel met N14.03 Haagbeuken- en essenbos. De landgoedbossen waaronder IJzeren Veld, Bikbergen, Crailoo, Oud Naarden, de Beek en Oud Bussum kennen een rijke broedvogelstand met roofvogels en bos- en/of struweelvogels waaronder holenbroeders. De landgoederen met lanen en oude bomen zijn belang voor vleermuizen. Soorten als de rosse vleermuis hebben hun verblijfplaats in oude bomen. De laanstructuren en vele watergangen op de landgoederen zijn voor vleermuizen van belang als vliegroute en foerageergebied. De bossen in combinatie met de heidevelden en graslanden in de omgeving zijn uitstekend leefgebied voor de boommarter en de das. De bossen van de landgoederen zijn rijk aan paddenstoelen. Op de landgoederen zijn tevens akkers (N12.05 Kruiden- of faunarijke akkers) en graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijke graslanden) aanwezig. Op verschillende landgoederen liggen watergangen en waterpartijen (N04.02 Zoete plas). Op Landgoed de Beek en Nieuw Valkeveen zijn zanderijen met bijbehorende zanderijvaarten aanwezig. Op Landgoed de Beek welt het water welt ter plekke uit de beekbodem en is van goede kwaliteit. Deze zanderijvaarten zijn niet alleen cultuurhistorisch van belang maar vormen tevens met andere watergangen een samenhangend biotoop voor soorten van natte natuur zoals de ringslang en ijsvogel.

Potentiële natuurwaarden
De belangrijkste potentie ligt in een omvorming naar een natuurlijker bos met behoud van het landgoedkarakter. Hierdoor ontstaat een gevarieerde structuur in het bos. Dit komt ten goede voor alle soorten van (oude) bossen zoals boommarter, vleermuizen en bosvogels. De ontwikkeling van lager gelegen vochtige graslanden in de zanderijen kan de ecologische waarde van het geheel aan natte en vochtige natuur versterken.

Kernkwaliteit: Engenlandschap

Actuele natuurwaarden
Op enkele plekken is de bodem in voorgaande eeuwen opgehoogd met heideplagsel en zijn oude akkerbodems met een dikke humeuze bovenlaag gevormd (van noord naar zuid de Naarder Eng, Huizer Eng, Wanderbergen en Blaricummer Eng). Deze engen zijn nu nog goed herkenbaar als open terreinen in de vorm van akkers (N12.05 Kruiden- of faunarijke akkers) en droge schrale graslanden (N11.01 Droog schraalgrasland). De waarden van deze terreinen liggen in de oorspronkelijkheid van het kleinschalige englandschap in samenhang met de teelt van historische gewassen. In het engenlandschap zijn kenmerkende flora van zowel wintergraanakkers als zomergraanakkers aanwezig. Op verschillende akkers groeit kenmerkende flora zoals bolderik en bleekgele hennepnetel. In de Huizer Eng is een zandafgraving aanwezig met een gevarieerde schraalgrasland vegetatie. Ook in de Waranderbergen zijn bijzondere schraalgraslanden aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
In de aanwezige akkers (engen) kunnen de natuurwaarden erop vooruitgaan door een toename van op akkerflora en akkerfauna gericht beheer (N12.05 Kruiden- of faunarijke akker).

Kernkwaliteit: Klifkust met oeverlanden langs het Gooimeer

Actuele natuurwaarden
De oeverlanden langs het Gooimeer zijn aardkundig van belang vanwege de klifkust als restant van de overgang van het stuwwallenlandschap naar de voormalige Zuiderzee. De strook bestaat uit een brede rietkraag met N05.01 Moeras en N10.02 Vochtig hooiland, met in de Wolfskamer onder andere groeiplaatsen van moeraskartelblad. De oeverzone in combinatie met het open water van het Gooimeer is belangrijk leefgebied voor de meervleermuis, met name als migratieroute. De strook met moeras, vochtig hooiland en de Naardermeent is van belang voor verschillende watervogels. In de rietstrook broeden moeras- en rietvogels zoals grote karekiet, maar ook nachtegaal. De moeraszone is van groot belang als leefgebied en verbindingszone voor de ringslang. De graslanden van Naardermeent bestaan uit N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Deze graslanden zijn tevens van belang als foerageergebied voor de das en voor vogelsoorten als kleine zwaan, smient en grauwe gans. Het belang als broedgebied van de Naardermeent voor weidevogels is daarentegen beperkt, vermoedelijk vanwege het geïsoleerde en ingesloten karakter van het gebied, aanwezigheid van verstoring, predatie en een lage grondwaterstand.

Potentiële natuurwaarden
Mogelijk kan door een gericht beheer en uitbreiding van het rietland en de kruidenrijke graslanden de betekenis voor de avifauna en ook de floristische waarde nog vergroot worden. Dit zou zeker lukken als ook sprake is van een verhoging van de grondwaterstand en uitbreiding van het aantal percelen extensieve graslanden. De otter kan in de toekomst de moeraszone langs het Gooimeer gebruiken als leefgebied én als migratieroute.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het vele millennia oude stuwwallandschap met leesbare sporen van smeltwatererosie en zandverstuivingen is onvervangbaar. Aardkundig is ook de klifkust waar de stuwwal overgaat in de voormalige Zuiderzee onvervangbaar. De fysieke kenmerken van de stuwwal met sandr, de smeltwaterdalen, het dekzand en de klif mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven. De aanwezige natuurwaarden zijn de resultante van een samenspel van de uitgestrekte restanten van deze stuwwallen, stuwwalflanken en stuifzanden waarop zich gedurende eeuwen menselijke beïnvloeding heeft gemanifesteerd. De natuurwaarden van de droge heidevelden, de leemkuilen en zandgroeves met kwelsituaties, de landgoederen en oude bosgroeiplaatsen zijn nagenoeg onvervangbaar.

A18 Gooi Midden en Zuid

1 Algemene gegevens

Nummer

A18

Naam gebied

Gooi Midden en Zuid

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Hilversum, Laren

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

· geen

Gebruik / functie

Natuur en recreatie

Oppervlakte NNN ca.

2.200 hectare

Eigendom / beheer

Stichting Goois Natuurreservaat, Natuurmonumenten en particulieren.

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Met een oppervlakte van circa 2.200 ha vormt de Gooise zuidflank een grootschalig natuurgebied. De samenhang binnen het gebied wordt vooral bepaald door de aaneengeslotenheid van afwisselend bossen en heidegebieden rondom de noord- oost- en zuidzijde van Hilversum. En begrensd door de bebouwing van Bussum en Laren in het noorden en de provinciegrens met Utrecht in het zuiden en oosten. In het gebied ligt een aantal doorsnijdingen die de samenhang in het gebied doorbreken. De belangrijkste doorsnijdingen zijn de A27 en de N417 (Hilversum-Hollandse Rading) in het oosten en zuiden, de N415 en spoorlijn beide naar Baarn in het oosten en de A1 en de N525 (Hilversum-Laren) in het noorden. Door de realisatie van natuurbruggen worden belangrijke barrières opgeheven en wordt de samenhang binnen het gebied, maar ook met aanliggende NNN-gebieden, versterkt. Het noordelijk deel van het gebied staat via de Natuurbrug Zanderij-Crailoo (over spoorlijn en N524 Hilversum-Bussum) in verbinding met het Spanderswoud (A16). Via de natuurbrug Laarderhoogt over de A1 staat Gooi Zuid (natuurverbinding ANV4) in verbinding met de bos- en heidegebieden van de Gooi Noord (A17) ten noorden van Bussum en Laren. De ecoducten Zwaluwenberg en Hoorneboeg over de A27 respectievelijk de N417 verbinden De Zuid met de Hoorneboegse Heide. Om de mogelijkheden voor heidesoorten te verbeteren zijn plannen gemaakt voor de aanleg van de Natuurverbinding Hoorneboeg. Dit is een heideverbinding tussen Hilversums wasmeer, via de 2 ecoducten Zwaluwenberg en Hoorneboeg naar de Hoorneboegse heide.
Vanwege de ligging aan de provinciegrens met Utrecht is er ook een sterke connectie met de Utrechtse gebieden. Langs vrijwel de gehele oostkant staat Gooi zuid in verbinding met de bossen en heideterreinen van Hoge en Lage Vuursche en vanuit hier met de hele Utrechtse Heuvelrug. In het kader van de Groene Schakel wordt hier gewerkt aan verbetering van de ecologische aansluiting van de Utrechtse Heuvelrug op het Gooi o.a. door aanleg van de Faunatunnel onder de A27 die inmiddels gereed is en de natuurbrug Anna’s Hoeve (over de spoorbaan Hilversum-Amersfoort, de aan te aanleggen HOV en de te verleggen Weg over Anna’s Hoeve).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Gooise Zuidflank maakt deel uit van het landschapstype Stuwwallenlandschap (fysisch geografisch regio: hogere zandgronden). De bodem bestaat uit diverse soorten zandgrond. De westelijke delen bestaan uit hoger gelegen en in de voorlaatste IJstijd ontstane stuwwallen terwijl het centrale oostelijke deel bestaat uit lager gelegen reliëfrijke stuifzanden. Een groot deel van de stuwwal is door de bebouwing van Hilversum in beslag genomen.
Het gebied bestond zo’n 150 jaar geleden voornamelijk uit heidevelden en enggebieden. De heidevelden zijn ontstaan door het kappen van bos, overbegrazing met schapen en afplaggen door de potstalcultuur. De schapenmest gemengd met de plaggen werd als meststof op de akkers gebracht. Deze akkers lagen dichtbij de dorpen en worden engen genoemd. De meeste engen in Gooi midden en zuid zijn verdwenen door de staduitbreiding. Alleen de Laarder eng is nog intact.
Sinds halverwege de 19e eeuw zijn vooral in het zuiden en later in beperktere mate in het noorden van het gebied grotere oppervlakten ingeplant met Grove den en andere naaldboomsoorten ten behoeve van de houtproductie. Later zijn deze deels vermengd geraakt met loofboomsoorten. Eerder, sinds circa 1700, zijn ook plaatselijk eiken ingeplant en beheerd als eikenhakhout om verstuiving tegen te gaan. Ook zijn er van het begin van de 19e eeuw diverse landgoederen in het gebied aangelegd zoals Monnikenberg, Hoorneboeg, Zonnestraal, Hoogt van ’t Kruis, Eindegooi en buitenplaats Uytwijck. Tijdens de economische crisis in de jaren ’30 van de 20e eeuw is het park Anna’s Hoeve aangelegd op basis van het ontwerp van stadsbouwmeester van Hilversum Dudok. Op veel plaatsen zijn zanderijen ontstaan waar zand is afgegraven voor aanleg van infrastructuur en woonwijken. Op andere plaatsen zijn leemkuilen ontstaan waar leem is gewonnen.

Aardkundige waarden
Het Gooi is één van de meest reliëfrijke gebieden in Noord-Holland. Het heeft een complex geheel van pleistocene afzettingen uit de ijstijden en de perioden erna. In Het Gooi liggen een aantal hoge (12,5–30m) stuwwalresten. De stuwwallen en de eromheen gelegen sandrs (spoelzand-/ smeltwaterwaaiers, hoogte 5-12,5m) zijn ongeveer 150.000 jaar geleden ontstaan. In een latere ijstijd is dekzand afgezet, ongeveer 15.000 tot 10.000 jaar geleden. In het holoceen ontstonden landduinen met stuifduinen. Er liggen verspreid een aantal bijzondere verschijnselen: dekzandruggen en typische verstuivingsverschijnselen, lage landduinen met vlaktes, wasmeren, groeves (Oostermeent en Leemkuil Bikbergerbos), leemkuilen en heidegronden.
De vorming van de ondergrond van Het Gooi is het resultaat van geologische processen tijdens de voorlaatste ijstijd. Dit gebied herbergt een complex aan verschijnselen die hieraan gerelateerd zijn en aan de klimaatsopwarming erna. Het geeft daarmee informatie over de klimaats- en ontstaansgeschiedenis van het gebied. De grote verscheidenheid en relatieve gaafheid van de verschijnselen maakt het gebied bijzonder. De aardkundige waarde is zeer hoog, van nationaal belang en onvervangbaar.
Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Op grotere schaal maakt dit NNN-gebied onderdeel uit van een hydrologisch systeem waarbij regenwater infiltreert in de hoger gelegen zandgronden en als kwel uittreed in lager gelegen gebieden. Daarnaast is er sprake van hangwatersystemen waarbij vennen aanwezig zijn boven het grondwater als gevolg van ondoorlatende podsolbodems (Hilversums Wasmeer, Laarder Wasmeer en Monnikenwater). Belangrijke natuurgebieden in de regio zoals de Oostelijke Vechtplassen zijn in zeer belangrijke mate afhankelijk van kwelwater uit het Gooi wat onder andere afkomstig is uit de Gooise zuidflank. Op gebiedsniveau zijn het vooral de ruimtelijke aspecten die sturend zijn voor de natuurwaarden die in dit gebied aanwezig zijn.
In het noorden liggen de Bussummerheide en Westerheide. Beide heideterreinen worden gescheiden door de Nieuwe Crailoseweg. Samen vormen deze gebieden het grootste aangesloten heideterrein in het Gooi. De uitgestrekte met heide begroeide delen van de stuwwal worden aan de randen omzoomd door Grove dennen- en gemengde bossen. Aansluitend op de bossen bevinden zich de woonwijken van Bussum, Laren en Hilversum. De Wester- en Bussummerheide zijn reliëfrijk. Voor een deel is dit reliëf gevormd door natuurlijke processen, zoals de aanwezige dekzandrug. Voor een deel is dit ook het resultaat van grind- en leemwinning. Het gebied wordt gekenmerkt door de hoge archeologische en cultuurhistorische waarden als gevolg van de aanwezigheid van grafheuvels, een urnenveldencomplex, Banscheiding, schapenkampen, Doodwegen, handelswegen, huisplaatsen uit verschillende tijdlagen, walletjes, veldposten van de Voorstelling van Naarden, renbaan uit Olympische Spelen 1928, aangeplante ontginningsweg gebed zonder End en oude markeringsbomen. Diverse elementen hebben de status van rijksmonument.
Centraal en oostelijk op de flank van de stuwwal ligt de Zuiderheide met gemengde bossen en een heideterrein met een ensemble van grafheuvels (rijksmonument). Direct ten zuiden hiervan ligt het Laarder Wasmeer. Beide gebieden samen vormen een aaneengesloten terrein met een zeer afwisselend karakter. Evenals op de Wester- en Bussummerheide zijn er ook op de Zuiderheide duidelijke hoogteverschillen waarneembaar. In het terrein is onder andere een voormalige zandafgraving aanwezig. Het zuidoostelijke bosgebied, gelegen op de zuidflank van de stuwwal, is ontstaan op een reliëfrijk voormalig stuifzand, en bestaat voor het grootste deel uit jong, spontaan bos. Op de Zuiderheide zijn enkele plekken aanwezig met een botanisch goed ontwikkelde vochtige heidevegetatie. Op de grens met het Laarder Wasmeer ligt een intact stuifzandgebied. Het zuidoostelijk deel bestaat uit een afwisselend landschap van droge en natte heide, stuifzand, natuurlijk loofbos en aangeplant dennenbos. Het Laarder Wasmeer zelf is een omvangrijke laagte die sterk vervuild was geraakt door grootschalige vuilwaterlozing. Hier zijn natuurherstelmaatregelen uitgevoerd waarbij de vervuilde sliblaag is verwijderd en de oorspronkelijke slecht doorlatende bodemlaag intact is gehouden. Hier ontwikkelt zich een vochtige heide. Bij de vooronderzoeken van deze natuurinrichting is veel bodemonderzoek verricht waaruit bleek dat er gestapelde podsolbodems voorkomen. Recent onderzoek aan deze bodems biedt een unieke inkijk in de bodem- en landschapsgeschiedenis over duizenden jaren na de laatste ijstijd.
Ten noorden van de Zuiderheide en het Laarder Wasmeer en tevens ten noorden van de A1 liggen de Laarder Eng en Postiljon. De Laarder Eng is qua abiotische en ruimtelijke karakteristieken vergelijkbaar met de engen die zijn gelegen in NNN-gebied Gooise noordflank (A17). Omwille van de grote ruimtelijke samenhang met de omliggende natuurgebieden is de Laarder Eng in de Gooise zuidflank opgenomen. De Laarder eng is net als de engen van de Gooise noordflank een restant van een groot engengebied rondom Laren. Met name de bijzondere akkerflora is van belang op de engen. Aansluitend aan de Laarder eng ligt Postiljon, dat bestaat uit heide, gemengd bos en enkele verspreid gelegen stuifzandcomplexen. De schaal van het terrein is te klein voor een natuurlijke stuifzanddynamiek. Een gedeelte van de Postiljonheide is aangewezen als archeologisch monument.
Ten zuiden van het Laarder Wasmeer, tussen de spoorlijn en het Laarder Wasmeer bevindt zich Anna’s hoeve. Een aangelegd natuur- en recreatief gebied met daarin enkele waterpartijen, uitzichtpunten en speelweiden. Door de aanleg van de HOV, de verlegging van de Weg over Anna’s Hoeve en de realisatie van een faunatunnel en een natuurbrug zal dit gebied de komende jaren een transformatie ondergaan. Dat geldt ook voor het landgoed Monnikenberg ten zuiden van de spoorlijn.
Als gevolg van verbreding van de rijksweg A27 en de realisatie van gewijzigde op- en afritten bij Hilversum komt er veel grond vrij die aan het natuurgebied zal worden toegevoegd. In aansluiting hierop zal een deel van die gronden in het kader van Plan Huydecopersweg worden heringericht voor natuur, recreatie en waterberging.
Aansluitend op de Monnikenberg strekken de bossen zich verder uit. In het zuidoosten overheersen naaldbossen (De Zuid, Erfgooiersbos, Zwarte Berg) met het open heidegebied rondom het Hilversums Wasmeer als afwisseling. Het Hilversums Wasmeer is een open ven met daaromheen voornamelijk natte heide. Een groot oppervlak van de huidige bossen waren begin 20e eeuw nog volledig open heide, destijds aangeplant ten behoeve van de houtproductie voor de Limburgse mijnen. Het productiebos wordt nu door aangepast beheer, onder meer door runderen, omgezet naar een meer natuurlijk bos.
In het zuidwesten bevindt zich de Hoorneboegsche Heide omzoomd door gemengde bossen (Zwarte Berg, Einde Gooi, Landgoed Zonnestraal). Het gebied bestaat voornamelijk uit droge heideterreinen en bossen met diepgelegen grondwater. Dit leidt tot schrale, droge en zure omstandigheden. Het gebied heeft sterk te lijden van overmatige stikstofdepositie. De Hoorneboegse Heide kent ook een aantal grafheuvels. Door middel van archeologisch onderzoek zijn restanten van raatakker vastgesteld; ook zijn er omvangrijke sporenbundels aanwezig als gevolg van eeuwenoud gebruik van verschillende zandwegen.
In het lager gelegen oostelijke deel van het gebied is de variatie aan biotopen het grootst, met zandverstuivingen, droge en natte schraallanden, vennen, heiden en akkers. De grondwaterstand is hier gedaald door waterwinning en peilverlagingen. Oppervlaktewater komt hier voor door schijngrondwaterspiegels. Op andere laag gelegen plekken, onder andere in de zanderijvaarten, treedt kwelwater uit.
Al met al is de Gooise Zuidflank een qua abiotische en ruimtelijke condities zeer afwisselend geheel. Dit is het gevolg van een historisch ontginnings- en gebruikspatroon, de geologie, bodemvorming, geomorfologie, windwerking en waterhuishouding. De uitgestrektheid en openheid van de grote heidevelden enerzijds en de beslotenheid van bossen anderzijds zijn van groot belang, evenals de hiermee samenhangende relatieve rust, stilte en donkerte.

Huidig gebruik
Verreweg het grootste deel van dit NNN gebied wordt door het Goois Natuurreservaat beheerd. Kleinere delen zijn in particulier eigendom of van Natuurmonumenten. Het beheer van de heideterreinen vindt plaats door het verwijderen van opkomende opslag van bomen en struiken, plaggen en chopperen en begrazing door schapen en runderen. Alle gebieden hebben naast natuur ook een belangrijke functie voor recreatief medegebruik, voor zowel wandelaars, fietsers en ruiters. De gebieden zijn belangrijk als uitloopgebied voor de inwoners van o.a. Hilversum, Laren Bussum, Hollandsche Rading en Nieuw-Loosdrecht. Om verstoring van de natuur zoveel mogelijk te voorkomen is het padenstelsel zo ingericht, dat er rustige plekken overblijven. Er is een hondenaanlijnregeling van kracht. Aan de randen zijn op een aantal plaatsen parkeerplaats en dagrecreatievoorzieningen aanwezig. Sommige delen van de terreinen zijn vanwege de kwetsbaarheid afgesloten.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt op de Gooise zuidflank de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stuwwal met afwisselend bos-, heide- en vennenlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Stuwwal met afwisselend bos-, heide- en vennenlandschap

Actuele natuurwaarden
Een belangrijk deel van de Gooise zuidflank bestaat uit uitgestrekte heidevelden afgewisseld met stuifzandcomplexen. De beheertypen op deze locaties bestaan uit grotendeels uit N07.01 Droge heide en N07.02 Zandverstuiving. De droge heidevelden worden gedomineerd door struikheide en verder komen stuifzandheiden en heischrale vegetaties voor met kenmerkende flora waaronder stekel- en kruipbrem, jeneverbes en korstmossen. De heideterreinen en zandverstuivingen vormen een belangrijke broedlocatie voor vogels van heide en open zand, zoals de roodborsttapuit, boompieper en boomleeuwerik. Ook de voor droge heide kenmerkende insectenfauna als heideblauwtje, heivlinder en blauwvleugelsprinkhaan is goed vertegenwoordigd evenals de levendbarende hagedis. Ondanks dat de heideterreinen en stuifzanden wat betreft natuurdoeltypen vergelijkbaar zijn, heeft ieder terrein zijn eigen specifieke natuurwaarden. In de Bussummer- en Westerheide komt op het Westerveld een bunker voor waar vleermuizen overwinteren. De Zuiderheide is van belang vanwege de aanwezige paddenstoelen. Hier groeien zeldzame wasplaten en komen scherpe fijnstraal en gelobde maanvaren voor in de bermen, die als gevolg van schelpengruis kalkrijk zijn geworden. Op de Hoorneboegse Heide wordt ook duits- en dwergviltkruid aangetroffen. Op de Hoorneboegse heide is tevens een grote populatie van de veldkrekel aanwezig. Een soort die elders in het Gooi nauwelijks voorkomt.
De droge bossen in het gebied bestaande uit N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos en N16.01 Droog bos met productie komen in grote oppervlakten voor in het zuiden van het gebied en verder vooral langs de uitgestrekte heidevelden in het noorden. De bossen bestaan vooral uit aanplant van Grove den en uitheemse naaldhoutsoorten en verder uit spontaan ontwikkelde loofbossen op verwaarloosde heide met lokaal oude bosgroeiplaatsen. Bos- en/of struweelvogels met een bovengemiddeld hoge dichtheid zijn hier havik, sperwer, bonte vliegenvanger, kuifmees, zwarte mees en goudvink. Verder broeden er boomvalk, wespendief en raaf. De flora van deze bossen is doorgaans soortenarm. Plaatselijk komen de bijzondere soorten dubbelloof, eikvaren en dennenorchis voor. Op enkele plekken (Einde Gooi, Zwaluwenberg) komen mycologisch interessante situaties voor met paddenstoelen van bossen en lanen op zure bodem. Door de aanleg van verschillende natuurbruggen en dassentunnels in het gebied, is de das inmiddels weer aanwezig in de bossen van de Gooise zuidflank. Daarnaast komt de hazelworm voor in vrijwel alle bossen ten zuiden van de spoorlijn.
In het overwegend droge gebied gekenmerkt door bos, heide en zandverstuivingen komen afwisselend ook nattere delen, of gedeelten met een ander natuurdoeltype voor. De Laarder Eng wordt beheerd als een Kruiden- of faunarijke akker (N12.05). Zoals eerder aangegeven is er voor dit terrein een grote overeenkomst met de kernkwaliteit (“engenlandschap”) uit gebied A17 Gooise noordflank. Omwille van ruimtelijke samenhang is dit gebied wel in A18 opgenomen. De engen zijn vooral van belang vanwege hun cultuurhistorische waarde en kenmerkende akkerflora.
Rondom het Laarder Wasmeer bestaat het beheertype uit N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Doordat dit een historie kent met sanering van ernstige slibverontreiniging is het gebied nog steeds in ontwikkeling en heeft het veel potentie. De belangrijkste waarde bestaat uit de inmiddels bijzondere flora in de lagere natte delen, met onder andere klokjesgentiaan, veenpluis en kleine zonnedauw. Deze kenmerkende flora is eveneens aanwezig bij het Hilversums Wasmeer, dat als N06.06 Zuur ven en hoogveenven en N06.04 Vochtige heide wordt beheerd. De vochtige delen in deze gebieden zijn naast flora ook rijk aan diverse soorten libellen en dagvlinders.
In het plangebied is rondom Hilversum een keten aan poelen en wateren aanwezig die belangrijk zijn voor amfibieën. Hier komt o.a. de kamsalamander voor die zich er voortplant.

Potentiële natuurwaarden
Een belangrijke verbetering is mogelijk doordat een deel van de droge bossen omgevormd zal worden naar heideterrein c.q. een heideverbinding. Hierdoor worden de bestaande heideterreinen vergroot en ontstaat een samenhangend heidegebied met veel overgangssituaties naar bos en andere biotopen. Bij de ontwikkeling ervan speelt begrazing door rondtrekkende schaapskudden en door runderen een belangrijke rol.
De blijvende bossen kunnen profiteren van actieve omvorming van de naaldbossen naar meer gevarieerde natuurlijke bossen door kap van naaldbomen, streven naar een gevarieerdere leeftijdsopbouw en spontane verjonging door inheemse soorten bomen en struiken. Verhoging van de natuurwaarde is verder mogelijk door oude, afgestorven bomen te laten staan of liggen en het aandeel dood hout in het bos te bevorderen.
In de vochtige terreinen in het centrale deel van het gebied zijn er door aangepast begrazingsbeheer dan wel maaien en verschralen goede mogelijkheden voor verhoging van de natuurwaarde van met name de graslanden. De zanderijvaarten bieden potenties voor gebiedseigen watervegetaties vanwege de kwel die hier optreedt. Ook in de aanwezige akkers (engen) kunnen de natuurwaarden erop vooruit gaan door een op akkerflora en -fauna gericht beheer (N12.05 Kruiden- of faunarijke akker).
Bij diverse inrichting- en beheerplannen wordt de mogelijkheid van uitbreiding van poelen meegenomen om meer leefgebied voor de kamsalamander te realiseren.
Door maatregelen te nemen die belangrijke barrières in het gebied opheffen is het in de toekomst mogelijk voor soorten zoals das en hazelworm om zich nog verder te verspreiden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het vele millennia oude stuwwallenlandschap met leesbare sporen van en zandverstuivingen en sporen van menselijk gebruik is onvervangbaar. De fysieke kenmerken van de stuwwal, stuifzanden en vennen mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.
De aanwezige natuurwaarden zijn de resultante van een samenspel van de uitgestrekte restanten van deze stuwwallen, stuwwalflanken, bodemvorming en stuifzanden waarop zich gedurende eeuwen menselijke beïnvloeding heeft gemanifesteerd. De natuurwaarden van de droge heidevelden, de leemkuilen en zandgroeves met kwelsituaties, de landgoederen en oude bosgroeiplaatsen zijn nagenoeg onvervangbaar.

A19 De Kampen, Huizerhoef en De Dode Hond

1 Algemene gegevens

Nummer

A19

Naam gebied

De Kampen, Huizerhoef en De Dode Hond

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi en Vechtstreek

Gemeente(n)

Blaricum, Huizen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Natura 2000-gebied #77 Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (Vogelrichtlijn-gebied) · Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer (eigenaar), Natuurmonumenten (beheerder) en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Deze deelgebieden van het NNN liggen in of aan de oevers van het Eemmeer en Gooimeer. Het betreft het open graslandgebied de Kampen, de moerasoevers en eilanden (waaronder De Dode Hond) langs en in het Eemmeer en tenslotte het Voorland en het eiland Huizerhoef aan en in het Gooimeer.
De oppervlakte bedraagt in totaal circa 200 hectare. De samenhang in dit gevarieerde gebied wordt voor een groot deel gedragen door de ononderbroken oevervegetatie die het moeras van het Eemmeer met de oeverlanden van het Gooimeer verbindt. De samenhang met andere gebieden in het NNN ligt vooral in de aansluiting met het NNN in de provincie Utrecht. De Kampen grenst direct aan de graslanden van het Eemland in de provincie Utrecht. Het vormt hiermee een van de grootste open graslandgebieden en daarmee één van de belangrijkste weidevogelgebieden van Nederland. De landstrook ten zuiden van de A27 en de eilandjes in het Eemmeer, waaronder Dode Hond zijn tevens aangewezen als Vogelrichtlijngebied en behoren bij Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Er bestaat een belangrijke samenhang tussen de Kampen en het ondiepe deel van het Eemmeer. Dit deel is zeer belangrijk als rust- en foerageergebied voor watervogels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN omvat een gebied van moerassen en oeverlanden aan de randmeren die zijn ontstaan nadat de Zuiderzee is afgesloten en Flevoland is drooggelegd. Dit maakt deel uit van het landschapstype voormalige Zuiderzee (fysisch-geografische regio: afgesloten zeearm). De graslanden van de Kampen zijn al ontgonnen lang voordat de Zuiderzee werd afgesloten en maken deel uit van de fysisch-geografische regio: zeekleigebied.
De graslanden van de Kampen zijn samen met het Utrechtse Eemland al vanaf de 12e eeuw ontgonnen. Langs de Zuiderzee werd een zeedijk aangelegd maar nog tot in de 20e eeuw liepen de polders geregeld onder met zout water. De van oorsprong gemeenschappelijke weidegrond van de erfgooiers (bewoner van het Gooi die samen met anderen het gebruiksrecht had over de gronden) is de reden waarom er bijna geen bebouwing aanwezig is. Daardoor is de Kampen samen met Eemland een van de grootste open graslandgebieden van Nederland.
Het Gooimeer ontstond als verzoet overblijfsel van de voormalige Zuiderzee na de drooglegging van Flevoland. Aan de oever van het Gooimeer is langs de A27 in de jaren zeventig het Voorland opgespoten en het recreatie-eiland Huizerhoef aangelegd. Het Voorland is opgespoten ten behoeve van de bouw van de Stichtse Brug. De opgespoten grond was afkomstig uit het Gooimeer. Het Voorland is ingericht voor natuur waarbinnen het zuidelijke deel sprake is van recreatief medegebruik (strand en parkeerplaats langs de A27.
Het Eemmeer is, net als het Gooimeer, een verzoet overblijfsel van de Zuiderzee. Het eiland de Dode Hond is opgespoten tijdens de aanleg van de polderdijk van Zuidelijk Flevoland in de jaren zestig. In het Eemmeer is een zandtalud aangelegd ten behoeve van de Stichtse Brug. In de jaren tachtig is langs dat talud in het Eemmeer een brede rietstrook ontstaan. In 1992 is verder ten oosten van deze rietstrook een kleine zandplaat aangelegd waardoor ondiepten en eilandjes ontstonden. Ook in 2010 zijn eilanden aangelegd en opgehoogd onder meer om extra ruimte te realiseren voor grondbroeders.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de Kampen bestaat uit kalkhoudende zeeklei op veen. Het gebied heeft een open karakter. De snelweg en opgaande structuren zoals bomen en rietzomen langs de noordzijde van het gebied beïnvloeden dit karakter lokaal in negatieve zin.
Het eiland Huizerhoef is aangelegd met grond uit het Gooimeer en heeft vooral een recreatieve functie. Het Voorland bestaat uit opgespoten grond van zand en klei met fossiele schelpen. Het water in het Gooimeer is een mengsel van water uit het Eemmeer en uit het IJmeer, waarmee het Gooimeer in open verbinding staat. Het Gooimeer kent een peilverloop dat in principe gelijk is aan dat van het Markermeer. Als gevolg van de peilverschillen in het Gooimeer, neerslag en kwel is er sprake van een wisselende waterstand op het Voorland. Met name het groene strand staat in de winter regelmatig onder water. Er is in het Voorland en aan de oostzijde van de A27 op de overgangen naar het Eemmeer een grote variatie aan gradiënten aanwezig waardoor het gebied een hoge soortenrijkdom kent. Het betreft o.a. geleidelijke overgangen van droog naar nat, kalkrijk naar kalkarm, voedselarm naar voedselrijk. De naastgelegen A27 zorgt voor een geluidsinvloed in het gebied.
Het eiland is ooit aangelegd t.b.v. recreatie, echter de vestiging van kale grond broeders, maakte het tot broedgebied voor kolonievogels en pioniervogels van grote open wateren. Een deel van het eiland werd daarom afgesloten voor het publiek zodat de vogels ongestoord konden broeden, Na verloop van tijd verloor het eiland zijn aantrekking als broedgebied voor grondbroeders door de vegetatieontwikkeling. natuurlijke dynamiek ontbreekt om het vanzelf geschikt te houden als broedgebied. Ontwikkelt zich verder tot struweel en bos. Heeft t.b.v. de waterrecreatie een aanlegmogelijkheid (steiger) en een wandelpad, deze voorzieningen zijn in huidige vorm passend binnen het NNN. T.b.v. het afsluiten voor recreatie op de Dode Hond heeft SBB in het nieuwe beheerplan ‘t Gooi opgenomen dat recreatie op het Huizerhoef uitgebreid zou kunnen worden.
Het eiland Dode Hond en de moeraszone aan de oevers van het Eemmeer (inclusief de eilandjes) staan onder invloed van het water van het Eemmeer. Het Eemmeer ontvangt vooral water uit de Gelderse Vallei, via de Eem, een kleiner deel wordt aangevoerd vanuit de Veluwerandmeren. Door toevoer vanuit de Eemvallei heeft het Eemmeer zich lange tijd van de overige randmeren onderscheiden door uitzonderlijk hoge gehalten aan nutriënten. De oevers bestaan voornamelijk uit moerasvegetaties met slikranden en er zijn kleine kale eilandjes aanwezig. In een deel van de verboste eilandjes is een broedkolonie van lepelaars aanwezig. Het Eemmeer kent weinig dynamische omstandigheden (nauwelijks peilfluctuaties en geen getijden) waardoor, zonder beheermaatregelen, de eilandjes die kaal zouden blijven, dreigen te verruigen en te verbossen. Op het eiland De Dode Hond zijn wilgenbossen en struwelen aanwezig. Ook in dit gebied is er een geluidsinvloed van de nabijgelegen A27.

Huidig gebruik
Het overgrote deel van het NNN in de Kampen is in eigendom van Staatsbosbeer. In 2016 is voor de binnendijkse graslanden een gebiedsakkoord vastgesteld om de kwaliteit van het gebied voor weidevogels te verbeteren. In 2018 en daarna worden de maatregelen hiervoor uitgevoerd, waaronder afstemming van het watersysteem op natuurwaarden. Onderdeel van de maatregelen is een grondruil en verkaveling. Hierdoor wordt een zo groot mogelijk aaneengesloten gebied (ook buiten het NNN) ingericht en beheerd voor weidevogels.
Het eiland Huizerhoef is in beheer van Staatsbosbeheer en heeft een natuurfunctie met recreatief medegebruik. Vaartuigen kunnen op het eiland aanleggen en men kan er overnachten. Het grasland wordt regelmatig gemaaid en het is toegestaan om te barbecueën. Honden zijn op het eiland toegestaan. Het Voorland bestaat uit het noordelijk gelegen groene strand en zuidelijk gelegen recreatiestrand. Het recreatiestrand wordt met name gebruikt door zwemmers en surfers. De twee stranden worden gescheiden door een bos waardoor een toegangsweg loopt naar het reddingstation met boothuis.
Op de Dode Hond is het recreatieve gebruik minder intensief vergeleken met Huizerhoef. Het eiland is grotendeels, door de dichte begroeiing, moeilijk tot niet toegankelijk voor recreanten. Er loopt een wandelpad om het hele eiland dat beperkt toegankelijk (afgesloten in het broedseizoen) is en er mag overnacht worden in een boot. Het eiland is erg nat en bestaat voor ongeveer 80% uit bos. Dit bos is ondoordringbaar en mede daardoor (en door de vochtige bodem) moeilijk te beheren. Op de overige 20% van het eiland bestaat uit rietland en ruigte. Er wordt slechts een deel van de omliggend kade gemaaid. Staatsbosbeheer is eigenaar van het eiland en wil hier de focus leggen op natuurontwikkeling en rond Huizerhoef meer recreatieontwikkeling toestaan. De kleine eilandjes ten westen van Dode Hond worden kaal gehouden voor broedvogels van pioniersvegetatie zoals de visdief en zwartkopmeeuw. Deze eilandjes en aangrenzende moeraszone zijn gesloten voor recreanten door middel van een vaarverbod en betonning door Rijkswaterstaat.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open polderlandschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Moeraslandschap met eilandjes in en langs afgesloten zeearm

  • Gevarieerd bos en extensieve graslanden met recreatief medegebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open polderlandschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
De Kampen is samen met Eemland één van de grootste open graslandgebieden en tevens belangrijkste weidevogelgebieden van Nederland. Actuele natuurwaarden bestaan hier uit open vochtige graslanden (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland). De natte graslanden vormen één van de belangrijkste gebieden voor grutto en kievit, soorten die landelijk erg achteruitgaan. Het is één van de weinige locaties in Nederland waar de weidevogels toenemen. De toename in aantal weidevogels vindt plaats sinds 2009, mogelijk als uitstraling van de toegenomen populatie in de naastgelegen Noord- en Maatpolder. Zelfs de kritische kemphaan en watersnip zijn, na het creëren van plas-drassituaties, als broedvogel in dit gebied teruggekeerd en waardoor een vrijwel complete weidevogellandschap aanwezig is.

Potentiële natuurwaarden
Het leefgebied voor weidevogels kan nog verbeteren door het uitvoeren van de maatregelen uit het gebiedsakkoord. Hiermee wordt in 2018 gestart. Maatregelen zullen worden uitgevoerd nadat een grondruil is uitgevoerd. Tevens wordt het oppervlak aan percelen met weidevogelbeheer (N13.01) uitgebreid. De verwachting is dat, doordat het waterpeil afgestemd kan worden op de weidevogels en er minder sprake is van (negatieve effecten van) versnippering, het broedhabitat verbetert. Het gebied wordt daardoor ook geschikt voor de velduil die elders in de Eempolder incidenteel broedt.
Tevens heeft het gebied potentie voor waterspitsmuis, heikikker en rugstreeppad. Deze soorten komen in de nabije omgeving al voor.

Kernkwaliteit: Moeraslandschap met eilandjes in en langs afgesloten zeearm

Actuele natuurwaarden
Het eiland De Dode Hond is voor circa 80% begroeid met vochtig wilgenbos (aangewezen als N14.03 Haagbeuken- en essenbos) en bestaat verder uit N05.01 Moeras. Door de natte omstandigheden en dichte begroeiing is het minder toegankelijk voor recreanten die alleen kunnen wandelen op de kade rond het eiland. Op de Dode Hond was in 2018 voor het eerst een broedpaar van de zeearend aanwezig. Dit geeft aan dat er op het eiland rust was voor vestiging, waarna vervolgens het wandelpad is afgesloten om de rust te waarborgen. De kale eilandjes ten westen van Dode Hond zijn geschikt voor broedvogels van pioniersvegetatie zoals visdief en zwartkopmeeuw. Naast deze eilandjes zijn er slikkige eilandjes die begroeid zijn en waar lepelaar en grote zilverreiger broeden.
De moeraszones langs het Eemmeer (N05.01 Moeras) bieden geschikt broedgebied voor moeras- en rietvogels als snor, sprinkhaanzanger, blauwborst en de bruine kiekendief. De moerassen, oeverlanden en bosranden zijn verder ook het leefgebied van de ringslang.

Potentiële natuurwaarden
Het midden van het eiland Dode hond, waar de focus meer op natuurontwikkeling zal worden gelegd, wordt ontoegankelijk gemaakt voor recreatie. Het moeras zal nog verder dichtgroeien en uiteindelijk volledig bestaan uit vochtig natuurlijk bos, dat bij toenemende ouderdom verder in kwaliteit zal toenemen. Dit komt de rust voor broedvogels zoals de zeldzame zeearend ten goede. Bovendien geeft dit kansen voor de bever en mogelijk op (langere) termijn ook voor de otter. De natuurpotenties van de oever van het Eemmeer kunnen vergroot worden als de rietlanden worden gemaaid. Door de kalkrijke gronden en gradiënt kunnen zich soortenrijke hooilanden ontwikkelen met parnassia, moeraswespenorchis, vleeskleurige orchis (kenmerkende soorten van het kalkmoeras).
Het is wel van belang dat op de eilandjes in het Eemmeer regelmatig de vegetatie wordt verwijderd zodat deze geschikt blijven als broedgebied voor grondbroeders als visdief. Gefaseerd rietmaaibeheer kan zorgen voor een voldoende ontwikkelde rietkraag wat potenties bied aan broedvogels zoals snor en sprinkhaanzanger. De otter kan in de toekomst de moeraszone langs het Eemmeer en Gooimeer gebruiken als leefgebied én als migratieroute.

Kernkwaliteit: Gevarieerd bos en extensieve graslanden met recreatief medegebruik

Actuele natuurwaarden
Een deel van het eiland Huizerhoef bestaat uit bos van het type N14.03 Haagbeuken en essenbos. De rest van het eiland heeft een opener karakter en een belangrijke recreatieve functie. Er zijn geen kritische soorten bekend en deze worden gelet op het recreatieve gebruik ook niet verwacht. Naast het bos bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter aan het grote open water van de voormalige zeearm (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.
Het Voorland aan de oever van het Gooimeer kent door de vele gradiënten een grote rijkdom aan plantensoorten. In de bosjes van het Voorland (N14.03 Haagbeuken en essenbos) groeit o.a. de grote keverorchis en de bossen zijn ook rijk aan paddenstoelen. Een rijke plantengroei is verder vooral aanwezig op het groene strand (N10.02 Vochtig hooiland), met onder andere groeiplaatsen van orchideeën, maar ook in de hooilanden direct langs de A27 en op het recreatiestrand zijn bijzondere soorten aan te treffen (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland), waaronder grote aantallen parnassia, moeraswespenorchis, ratelaar en rietochis. Lidsteng en de uitgestrekte begroeiing van paddenrus duiden op basenrijke omstandigheden (kalkrijk zand). Teer guichelheil, moeraswespenorchis, groenknolorchis, parnassia en moeraskartelblad zijn eveneens soorten van natte en kalkrijke bodems. Er zijn verschillende kale plekken aanwezig met pioniervegetaties met bitterling en duizendguldenkruid. Ook zijn er nog planten aanwezig die wijzen op zilte of brakke omstandigheden zoals moeraszoutgras, ruwe bies, aardbeiklaver en rode ogentroost. Op het groene strand groeit verder het zeer zeldzame vierkantsmos. Er zijn veel overeenkomsten tussen deze vegetaties en de begroeiing van natte kalkrijke duinvalleien in het kustgebied. Een verdere overeenkomst met duingebieden is de rijkdom aan paddenstoelsoorten, waarvan er 15 kenmerkend zijn voor de zogenaamde wasplaten-graslanden. Hiervan zijn 12 soorten nationaal zeldzaam. Ze zijn kenmerkend voor stabiel beheerde schrale graslanden op ongestoorde bodems en in ons land en ook daarbuiten zeer zeldzaam geworden. Ze zijn beperkt tot het noordoostelijke deel van het recreatiestrand, op het groene strand ontbreken ze.
Het zuidelijke deel langs de A27 bevat rietland dat periodiek wordt gemaaid.
De overige graslanden op het Huizerhoef en het Voorland zijn van mindere kwaliteit, hier ontbreken bijzondere soorten. Ook hier is het samenhangende groene karakter aan het grote open water van de voormalige zeearm (Multifunctionele natuur) de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van het Voorland aan het Gooimeer worden reeds grotendeels benut. Het is van belang dat het microreliëf en daarbij horende gradiënten in het gebied ongeschonden blijft. Hierdoor wordt het unieke mozaïek aan planten- en paddenstoelengemeenschappen behouden. Aan de oostzijde van de A27 kunnen deze vegetaties ook verder ontwikkeld worden.
De toegankelijkheid van de terreinen vormt tot op heden geen probleem, maar intensivering van het recreatief gebruik (inclusief bebouwing of andere voorzieningen) ten koste van de waardevolle begroeiing is nadrukkelijk ongewenst. Consequent graslandbeheer zonder bemesting of bestrijdingsmiddelen is eveneens een voorwaarde voor behoud en verdere ontwikkeling van de soortenrijke vegetaties.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De Kampen is een van de zeldzame gebieden in Nederland waar het aantal weidevogels toeneemt en is om die reden al onvervangbaar. Het mozaïek aan (schrale) graslanden van het Voorland met een hoog aantal aan bijzondere planten- en paddenstoelsoorten is eveneens nagenoeg onvervangbaar. Locaties met vergelijkbare schakeringen aan gradiënten en bijbehorende hoge soortenrijkdom, zijn zeer zeldzaam in Nederland.
De moeraszones aan de oevers van het Eemmeer zijn binnen een tiental jaar te ontwikkelen. Echter, door de samenhang met de oevers van het Gooimeer vormt het een aaneengesloten leefgebied en migratieroute voor vele moerassoorten waaronder ringslang en otter. Hierdoor is deze moeraszone van onvervangbare waarde. Hetzelfde geldt voor de kale eilandjes in het Eemmeer omdat dit de enige geschikte broedlocaties zijn in de randmeren voor grondbroeders als visdief. Het bos op de Dode Hond is binnen enkele decennia op een andere locatie te ontwikkelen. Door de geïsoleerde ligging (qua verstoring) is in dit bos echter een zeearend gaan broeden waardoor het moeilijk te vervangen is. De zeearend broedt in afgelegen vochtige bossen met weinig verstoring en voldoende voedsel in de omgeving, deze bossen zijn schaars in Nederland.
Het Huizerhoef is met name voor recreatie van belang en kent weinig kwetsbare natuurwaarden. Deze natuurwaarden zijn bovendien relatief eenvoudig en binnen enkele jaren (graslanden) tot tientallen jaren (bossen) te vervangen.

A20 Bossen Muiderberg

1 Algemene gegevens

Nummer

A20

Naam gebied

Bossen Muiderberg

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Gemeente(n)

Gooise Meren

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

· geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 50 hectare

Eigendom / beheer

Gemeente Gooise meren, Landschap Noord-Holland. Natuurmonumenten. Rijkswaterstaat

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied heeft een oppervlakte van circa 50 hectare en bestaat uit een aantal bossen rond Muiderberg. Het is onder te verdelen in het Echobos, het Koggerbosch, het Groot Krabbenhoofd en het Voorland Hollandse Brug. Tenslotte hoort ook een verbindingsstrook ten zuiden van het recreatiegebied Naarderbos tot het NNN gebied.
De samenhang binnen het NNN gebied ligt in de groenstructuur langs de oevers van het IJmeer waarvan de bossen onderdeel uitmaken. Het Echobos is een relatief droog loofbos en is via de Joodse begraafplaats verbonden met het gemengde Koggerbosch. Het Echobos wordt door de dijk gescheiden van het buitendijks gelegen bos op het Groot Krabbenhoofd. Deze bossen worden door de bebouwing van Muiderberg gescheiden van het bos op het natte voorland bij de Hollandse brug (19 ha). Het NNN-gebied loopt via een faunapassage onder de A6 door richting het Naarderbos. Het Naarderbos zelf is een recreatiegebied en alleen de noordwestelijke oever is onderdeel van het NNN. Grenzend aan de golfbaan van het Naarderbos ligt een strook NNN-gebied richting de faunapassage onder knooppunt Muiderberg door. Dit maakt de verbinding (voormalige Groene Ruggengraat) met het Naardermeergebied (A12).
De bossen zijn enclaves in open weidegebied, hierdoor is de samenhang met omringende NNN gebieden beperkt. Door de snelwegen A1 en A6 liggen het Echo- en Koggerbosch en de natte buitendijkse bossen relatief geïsoleerd van het achterland. Met de herinrichting van knooppunt Muiderberg en de verbreding van de A1 zijn diverse faunapassages hersteld en ontwikkeld om de verbinding met het Naardermeer te versterken (natuurverbinding ANV2).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De bossen bij Muiderberg zijn onderdeel van het veenrivierenlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang zeekleigebied, hogere Zandgronden en laagveengebied). Gedurende de ijstijden heeft zich rond het huidige Muiderberg een kleine stuwwal ontwikkeld met daarop dekzand. De daaropvolgende warmere periode ontwikkelde zich langzamerhand het rivierenlandschap van de Vecht. Veen ontwikkelde zich op het dekzand. Door de zeespiegelstijging en de vorming van de Zuiderzee werden veen en de stuwwal ter hoogte van Muiderberg afgeslagen en klei afgezet. Dit terrasvormende proces heeft de huidige kustlijn gevormd. Gedurende de late Middeleeuwen werd de IJmeerdijk (Bokkendijk) aangelegd, vernoemd naar de grazers op de dijk. Het veen rond de kustlijn en de Vecht werd ontgonnen en het dekzand kwam deels weer aan het oppervlak. Verder landinwaarts bleef het veen deels gespaard. Om de Bokkendijk tegen de golven van de Zuiderzee te beschermen werd in de 19de eeuw De Grote Pier aangelegd. Na de aanleg van de afsluitdijk verlandde dit en ontwikkelde zich natte natuur met de naam Groot Krabbenhoofd.
In de 17de eeuw werden rond het huidige Muiderberg diverse buitenplaatsen gerealiseerd, waaronder Rustrijk en Hofrust. Het Echobos is rond 1800 na de sloop van Rustrijk aangelegd als loofbos. Rond 1930 heeft de gemeente Muiden het bos overgekocht en heeft de wiel, ontstaan bij een eerdere dijkdoorbraak, uitgegraven. Deze is echter in de loop van de tijd weer dichtgeslibd door invallend blad.
Van oorsprong was het Koggerbosch een gemend loof- en naaldbos aangeplant als onderdeel van buitenplaats Hofrust dat rond 1660 werd gesticht. Het bos is halverwege de negentiende eeuw verkocht aan de Joodse gemeenschap en is deels gerooid ten behoeve van de Joodse begraafplaats. Voor de rest werd het bos gebruikt als wandelbos. Tussen 1931 en 1940 is er een bunker gebouwd in het bos als onderdeel van de Nieuwe Hollandse waterlinie. Tijdens de tweede wereldoorlog zijn grote delen van het bos gekapt als brandhout van Muiderberg. Later heeft Staatbosbeheer deze delen herplant met douglas en larix als houtwinning, maar het bos is pas na 2013 gedund.
In 1969 was het zuidelijke deel van Flevoland drooggelegd en verbond de Hollandse brug het eiland met het vaste land. De A6 werd aangelegd en ten zuiden daarvan lag vanaf 1978 de afvalberging Hollandse brug. De stortplaats is in 2002 heringericht als recreatiepark Naarderbos, met een golfbaan op de voormalige vuilstortlocatie. Met de herinrichting van het knooppunt Muiderberg is een natuurzone langs de golfbaan aangewezen als NNN die in verbinding staat met de faunapassage richting het Naardermeer onder het knooppunt door. In 2010 heeft Landschap Noord-Holland een inrichtingsplan gemaakt voor het voorland bij de Hollandse brug als onderdeel van de Natuurboulevard IJmeer. Het doel was het vergroten van biodiversiteit en behoud en versterking van de recreatieve en natuurlijke waarden van het gebied. Verruigd gebied werd afgeplagd en poelen gegraven.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het Echo- en Koggerbosch liggen relatief hoog in het landschap (1 meter boven NAP) op een oude stuwwal (Aardkundig waardevol gebied: Muiderberg). De bodem bestaat uit leemarm fijn zand. Doordat het zand van de omliggende graslanden is afgegraven ten behoeve van de begraafplaats, liggen deze ruim een meter lager. De drooglegging in het Koggerbosch is 135 cm en er vindt wegzijging plaats richting de lager gelegen graslanden. Het maaiveld van het buitendijkse Groot Krabbenhoofd ligt rond NAP. Het waterpeil volgt het peilregime van het IJmeer (flexibelpeilbeheer tussen 0,50 m boven en 0,10 m onder NAP). Hiermee is het een nat bos dat in het voorjaar kan overstromen. Het open bos met poelen op de vooroever bij de Hollandse brug ligt ongeveer 1 meter boven NAP en er ligt een 2 meter hoge dijk omheen. De bodem van de verbindingsstrook ten zuiden van de golfbaan Naarderbos bestaat uit een overslaggrond, afgezet tijdens dijkdoorbraken en overstromingen van de voormalige Zuiderzee (Aardkundig waardevol gebied: Binnendijksche-, Overscheense-, Berger- en Meentpolder, Naarden). Het maaiveld ligt 80 centimeter onder NAP, terwijl de aangrenzende golfbaan op de vuilstort bijna 4 meter hoger ligt. Het water in de sloot wordt op 1,35 meter onder NAP gehouden. De nutriëntenconcentraties in deze sloot zijn zeer hoog en het water is tot 2008 afgevoerd naar het riool. De voedselrijkdom van het water in de rest van de polder is ook hoog, met name door afspoeling van agrarisch land.

Huidig gebruik
De bossen kennen momenteel voornamelijk een extensief recreatief gebruik, naast de functie voor natuur. In de meeste gebieden in Muiderberg mogen honden loslopen. In het Kocherbos is in 2013 een deel van de naaldbomen uitgedund, om de loofbomen meer licht te geven en verjonging te stimuleren. Ook hebben vrijwilligers loofboompjes (wintereik) aangeplant. De gemeente Gooise meren is beheerder van Echobos en heeft het voornemen herstelmaatregelen te nemen, waaronder het meer open maken van het bos en de herkenbaarheid van cultuurhistorische elementen vergroten (bv doolhof, vaart, lanen, markering landhuis, echomuur). Maar ook het terugbrengen van boomgaardbeplanting, het geschikt maken van de bunker als vleermuisverblijfplaats en het in stand houden van de vijver (wiel) en watergangen. In het oostelijke deel van het Echobos liggen twee kerken.
Het Groot Krabbenhoofd heeft momenteel enkel een natuurlijke functie. Het voorland bij de Hollandse brug is in beheer bij Landschap Noord-Holland. Het is behalve een natuurgebied ook een uitloopgebied voor omwonenden. Dit vochtige bos is onderdeel van de Natuurboulevard IJmeer. De natuurboulevard is een groene strook langs het IJmeer tussen IJburg, Diemen, Muiden, Muiderberg en Naarden en is met name bedoelt voor de groenbeleving van recreanten. De verbindingsstrook langs de golfbaan heeft enkel een natuurlijke functie en heeft als doel de verbinding richting het Naardermeergebied te waarborgen. De strook ligt tussen de perculatiesloot van de vuilstort en het agrarische grasland in.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de bossen Muiderberg de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Droog en vochtig boslandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Droog en vochtig boslandschap

Actuele natuurwaarden
Het Echo- en Koggerbosch bestaat uit gemengde bossen (N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos) en ligt relatief hoog en daarmee droog in het landschap. Ze vormen leefgebied voor bosgemeenschappen van hogere zandgronden en leemhoudende overgangsgebieden. In het Echobos komen voornamelijk loofbomen voor zoals oude beuken, eiken en linden met natuurlijke holtes. Het Koggerbosch is meer gemengd, met aanplant van douglas en larix, maar ook daar komen oude bomen met holtes voor. Stinzeplanten (daslook en wilde kievitsbloem) herinneren aan de geschiedenis van het gebied als landgoedbos. Bosvogels, zoals de grauwe vliegenvanger, groene specht en nachtegaal nestelen in het bos. De dichtheid van de vogelterritoria in het Koggerbosch is relatief hoog voor het beperkte oppervlak. Ook roofvogels en uilen (buizerd, bosuil en ransuil) hebben een nestlocatie in het bos. Met name rond de dijk is de ringslang waargenomen. De bossen met watergangen en poelen voor de ringslang geschikt leefgebied.
Het Groot Krabbenhoofd bestaat voornamelijk uit soorten van vochtig bos, zoals wilgen, elzen en vlieren (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Ook het voorland bij de Hollandse brug ontwikkelt zich langzamerhand tot dit bostype. Bosvogels zijn ook hier aanwezig. Langs de oevers is het voorland meer moerasachtig met rietzones. De ringslang komt hier voor en er zijn sporen van de otter gevonden. De kwaliteit van de verbindingsstrook ten zuiden van de golfbaan is momenteel nog beperkt.

Potentiële natuurwaarden
Met natuurlijk bosrandbeheer kunnen halfopen randen met mantelzoombeplanting van waarde zijn voor bos- en/of struweelvogels. Het uitgraven van de oude wiel maakt de dichtgeslibde vijver potentieel leefgebied voor de ringslang. De oude bunker kan als verblijfplaats dienen voor vleermuizen. De bossen zijn oud en hebben voldoende kwaliteit als leefgebied voor de boommarter. Met een goed functionerende faunapassage onder knooppunt Muiderberg door, kunnen boommarter maar ook de das het gebied mogelijk koloniseren vanuit het Gooi en Naardermeergebied.
Door toename van de ouderdom en een gericht beheer zullen de vochtige bossen en moerassen van het Voorland Hollandse Brug en Groot Krabbenhoofd in kwaliteit verbeteren. Met name als een goed maaibeheer voor rietland wordt uitgevoerd zullen de aantallen moeras- en rietvogels toenemen. Dit biedt tevens potenties voor verbetering van het leefgebied van otter en ringslang. Er zijn verder potenties om de verbindingstrook meer als moeraszone (N05.01) in te richten. Hiermee wordt de verbinding tussen het vochtige bos en moeras van het Voorland Hollandse Brug en het Naardermeergebied versterkt.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het Echo- en Koggerbosch is nagenoeg onvervangbaar door de oude bosstandplaats die hier aanwezig is. Daarnaast is de cultuurhistorische waarde onvervangbaar. Ook het bos op Groot Krabbenhoofd heeft een relatief lange ontwikkeltijd (30 jaar). Het bos op het voorland bij de Hollandsebrug is recentelijk heringericht (< 10 jaar geleden), maar kent een oudere basis van ongeveer 30 jaar oud. Door de strategische ligging naast het IJmeer is dit gebied lastig te vervangen. De verbindingsstrook ten zuiden van de golfbaan is zeer recentelijk aangewezen. De natuurwaarde op zichzelf is daarom eenvoudig ergens anders te vervangen. Echter is de ligging van de strook van essentieel belang voor de verbinding tussen het Naardermeergebied, het voorland en de bossen bij Muiderberg.

Kop van Noord-Holland

K1 Huisduinerpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

K1

Naam gebied

Huisduinerpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Den Helder

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

· geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied Huisduinerpolder ligt ten westen van Den Helder, tussen Huisduinen, Fort Erfprins en de zeedijk in. De oppervlakte van het NNN in het gebied bedraagt circa 40 hectare. De samenhang binnen het gebied bestaat uit de aaneengesloten graslanden. In het westen van het gebied ligt de zeedijk. Het oostelijke talud van de zeedijk bestaat uit grasland en is onderdeel van het NNN gebied. Het westelijke talud is onderdeel van het NNN gebied Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen (K2). De zeedijk is een duidelijke en harde grens tussen land en zee. Het gebied heeft een samenhang met de zee door de functie als hoogwatervluchtplaats voor vogels. In het zuiden is het gebied via een smalle strook grasland verbonden met het NNN gebied Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen (K2). Hier gaan de graslanden geleidelijk over in een duinlandschap.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied wordt gerekend tot het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen), maar vormt daarbinnen een gebied met een geheel eigen karakter. Het dorp Huisduinen, nu onderdeel van gemeente Den Helder is al bekend sinds de 9e eeuw en kent een dynamische geschiedenis. Door stormen lag het afwisselend op het vaste land of op een eiland. In de 12e eeuw lag het op een vrij groot eiland, afgeschermd van de zee door hoge duinen en een strand. Vele stormen zorgden voor het afkalven van deze duinen, daarom werden achter de duinen dijken aangelegd. Zowel de duinen als de dijken bleken niet zonder meer bestand tegen de kracht van de zee en tot ver in de 17e eeuw bleef sprake van duinafslag en herhaalde dijkdoorbraken. Pas in de 18e eeuw ontstond in dit opzicht een meer stabiele situatie. Begin 19e eeuw werd de Stelling van Den Helder versterkt met de forten Kijkduin en Erfprins. De situatie in de Huisduinerpolder is sindsdien grotendeels ongewijzigd gebleven. Vanaf circa 1986 zijn op enkele plekken ondiepe plassen gegraven, onder meer ten behoeve van vogels.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De Huisduinerpolder is een open graslandgebied, maar is door de relatief beperkte omvang niet weids te noemen. Door de Grasdijk wordt het verdeeld in een klein en drassig reservaat in het noorden en een groter graslandgebied met sloten in het zuiden. Door de ligging aan de zeedijk en de relatief lage ligging variërend van net onder tot net boven NAP, komt er in het noordelijk deel van de polder brakke kwel aan het oppervlak. Naar het zuiden neemt deze invloed af, vermoedelijk door de grotere invloed van zoete kwel uit de aangrenzende duinen. Drie grote bouwwerken zijn dominant aanwezig: de zeedijk, Fort Erfprins aan de noordkant en de vuurtoren Lange Jaap. In het zuiden grenst het NNN-gebied aan de bebouwde kom van Huisduinen (Den Helder in de kaart).

Huidig gebruik
Het noorden is een natuurreservaat dat niet vrij toegankelijk is. Ook het perceel ten oosten van Huisduinen (langs de Duinweg) is een niet-toegankelijk natuurgebied. Het grasland tussen de Badhuisstraat en de Grasdijk is in gebruik door een manege en een zuivelboerderij. Dit zuidelijke deel wordt intensief begraasd. Het NNN-gebied wordt (op bestaande wegen) gebruikt door wandelaars en fietsers en is ook goed te overzien vanaf de zeedijk. Deze dijk bestaat uit open grasland en hier vindt maaibeheer plaats.

Kernkwaliteiten
De ecologische kernkwaliteit, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is, van Huisduinerpolder is:

  • Waterrijk polderlandschap met extensieve graslanden en brakke invloeden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Waterrijk polderlandschap met extensieve graslanden en brakke invloeden

Actuele natuurwaarden
Het reservaat ten noorden van de Grasdijk is een nat gebiedje met brakke kwel en bestaat uit de beheertypen N10.02 Vochtig hooiland en N04.03 Brak water. Aardbeiklaver en andere plantensoorten laten hier de brakke kwelinvloeden zien. De brakke invloed neemt verder naar het zuiden af en het kleine graslandperceel met ondiepe plas ten oosten van Huisduinen behoort dan ook tot de beheertypen N04.02 Zoete plas en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. In het hele gebied komt ook de rugstreeppad voor, waarvoor de ondiepe plassen geschikte voortplantingswateren vormen.
Door de beperkte omvang vormt het NNN-gebied broedgebied voor slechts lage aantallen kieviten en andere weidevogels. Een belangrijkere functie van het gebied is de hoogwatervluchtplaats voor vogels, vooral bij slechte weersomstandigheden. De aantallen vogels die het gebied als hoogwatervluchtplaats gebruikten waren overigens het hoogst net na de inrichtingsmaatregelen (graven ondiepe plassen), toen het gebied nog minder begroeid was.

Potentiële natuurwaarden
Voor het grasland tussen de Badhuisstraat en de Grasdijk, dat nu nog intensief gebruikt wordt, is er een duidelijke potentie voor N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland en ook hier kunnen eventueel enkele plassen worden aangelegd. Het waterbeheer kan op deze functie worden afgestemd, waarmee het belang van het gehele gebied voor vogels, waaronder weidevogels, sterk kan toenemen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het gebied is gelet op de overgang van brak naar zoet grondwater in een oud poldergebied niet of nauwelijks vervangbaar. De locatie is een onmisbare schakel in hoogwatervluchtplaatsen langs de Waddenzee en daarmee onvervangbaar.

K2 Grafelijksheidsduinen

1 Algemene gegevens

Nummer

K2

Naam gebied

Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Den Helder

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #84 Duinen Den Helder-Callantsoog (Habitatrichtlijngebied)
- Natura 2000-gebied #1 Waddenzee (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 250 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland en deel van het bos is gemeente Den Helder

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen vormt het noordelijkste deel van de vastelandsduinen. De oppervlakte van het gebied bedraagt circa 250 hectare. De samenhang binnen het NNN-gebied bestaat uit aaneengesloten duingebied van vooral open duin en in het zuiden ook duinbos (Donkere Duinen). De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinreep langs de Nederlandse vastelandskust. Het gaat in het zuiden zonder onderbreking door in de duinen van NNN-gebied Noordduinen, Mariëndal & Botgat (K4).
De bossen van de Donkere Duinen worden voorbij de Jan Verfailleweg voortgezet in het bos in het noorden van Mariëndal (K4). Aan de noordzijde is er minder samenhang. Het dorp Huisduinen ligt tussen het NNN-gebied en Huisduinerpolder (K1) en de duinen gaan hier over in de graslanden van de polder.
Wel heeft het gebied Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen een lange, smalle uitloper aan de buitenkant van de zeedijk (gras en verharding). De binnenkant van deze dijk behoort tot Huisduinerpolder (K1).
Het overgrote gedeelte van dit NNN-gebied is tevens aangewezen als Natura 2000-gebied Duinen Den Helder-Callantsoog in het kader van de Habitatrichtlijn.

afbeelding binnen de regeling
3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied wordt gerekend tot het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). De ontstaansgeschiedenis van Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen gaat terug tot de tijd dat hier nog twee eilanden waren. Rond 1300 liep de aaneengesloten duinenrij van Holland noordelijk niet verder dan Camperduin. Ten noorden hiervan waren zandplaten met duinen aanwezig, waaronder het Waddeneiland Huisduinen en ten zuiden hiervan het kleine eiland Ooghduinen. Het NNN-gebied is uit deze twee eilanden ontstaan: de Grafelijkheidsduinen uit het eiland Huisduinen en de Donkere Duinen uit het eilandje Ooghduinen. Achter de eilanden werd slib afgezet waardoor kwelders en slikplaten ontstonden die later werden ingepolderd. Het gat tussen de eilanden stoof in de 16e eeuw dicht. Hier bevindt zich nu de Harmslootvallei met de Harmplas. Vanaf eind 19e eeuw was een deel van de Grafelijkheidsduinen in gebruik als militair oefenterrein. Hierna ging Landschap Noord-Holland het beheer voeren, waaronder herstel van natte duinvalleien met graafwerkzaamheden. In de Donkere Duinen zijn in 1917 Oostenrijkse dennen aangeplant waardoor een naaldbos ontstond. In het begin van de 17e eeuw werd ten zuiden van het NNN-gebied een stuifdijk aangelegd tussen Callantsoog en Huisduinen. De in het zuiden aan het NNN-gebied grenzende Noordduinen (K4) is uit deze stuifdijk ontstaan.

Aardkundige waarden
De duinen van Petten tot Den Helder, waar de Grafelijkheidsduinen en Donkere Duinen onderdeel van zijn, bestaan uit overwegend smalle tot zeer smalle duingordels. Het is een gesloten complex van (voormalige) zeerepen en stuifdijken met daarin valleien en smalle duinen, die soms tot paraboolduinen verwaaid zijn.
De Grafelijkheidsduinen en de Donkere Duinen zijn de natuurlijke duinen van het voormalige eiland “Huisduinen”. Deze duinen zijn in de middeleeuwen gevormd tussen de zeegaten het Marsdiep en het Heersdiep. Binnen het duingebied vinden actieve landschapsvormende processen plaats zoals verstuiving (erosie), duinvorming (sedimentatie), verlanding en veenvorming langs meerranden.
De verwevenheid van de cultuurhistorische en geologische ontstaansgeschiedenis maken dit duingebied tot een bijzonder geheel. Het gehele complex van duinen van Petten tot Den Helder heeft een nationale waardering. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het NNN-gebied kent overwegend kalkarme duinen met veel hoogteverschillen. Langs de kust is een duinenrij aanwezig met toppen van rond de 20 meter boven NAP. Ook elders in het gebied bevinden zich duintoppen van vergelijkbare hoogte, zoals bij Huisduinen en in het oosten tegen sportvelden van Nieuw Den Helder aan. In de valleicomplexen (circa 3 tot 4 meter boven NAP) zijn veel kleine plassen aanwezig en in de Harmvallei de grotere Harmplas. Hier beïnvloedt brakke kwel de vegetatie. Grote delen van de Grafelijkheidsduinen waren aan het begin van de 20e eeuw nog moerassig en nat, maar onder andere door drinkwaterwinning en drainage van omliggende gebieden is de grondwaterstand in de loop van de 20e eeuw zeer sterk gedaald. Nadat de grondwaterwinning bij Den Helder in 1982 werd stopgezet is de grondwaterstand weer gestegen.
Aan de oostkant gaan de duinen abrupt over in het vlakke land van Den Helder (circa 1 meter boven NAP). Hier is een sportcomplex aanwezig en daarachter de woonwijken van Nieuw Den Helder. In het zuidelijke deel van het sportcomplex (het 7 hectare grote Refugium) zijn de sportvelden recent door ontwikkeling omgezet in natuur. Dit deel behoort tot het NNN-gebied.
In het zuidoosten vormen de beboste delen van de Donkere Duinen een contrast met het verder overwegend open gebied. Er bevindt zich centraal in het bos een ringvormige eendenvijver met beboste oevers. In het noordoosten grenst het bos aan een nat graslandgebied (Hengstepad) waar op voormalige sportvelden en graslanden natuurontwikkeling heeft plaats gevonden waarbij veel waterpartijen zijn gegraven.

Huidig gebruik
Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen is natuurgebied. Via wandelpaden en enkele fietspaden is het gebied ontsloten voor recreanten. Het bos van de Donkere Duinen is een uitloopgebied (wandelgebied) voor Den Helder. Tegen de Donkere Duinen aan is buiten de begrenzing van het NNN-gebied ook een camping aanwezig.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Dynamisch jong duinlandschap

  • Beboste binnenduinen

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Dynamisch jong duinlandschap

Actuele natuurwaarden
Het grootste deel van het NNN-gebied bestaat uit N08.02 Open duin (ook als H2130B Grijze duinen (kalkarm) en H2120 Witte Duinen aangewezen in het kader van Natura 2000. Hier zijn relatief goed ontwikkelde, grotendeels gesloten, droge duingraslanden aanwezig met geringe verruigingsinvloed. In de duinen komen plantensoorten als hondsviooltje, duinwespenorchis en blauwe zeedistel voor. Van dagvlindersoorten als duinparelmoervlinder, kleine parelmoervlinder en kommavlinder zijn vrij veel waarnemingen uit deze duinen bekend en (van langer geleden) ook waarnemingen van de in de duinen sterk achteruit gaande grote parelmoervlinder. Van vogels van heide en open zand zoals tapuiten (waarvoor de aanliggende Noordduinen zeer belangrijk broedgebied vormen) zijn ook hier territoria aanwezig. Van zandhagedissen zijn waarnemingen over de lengte van de duinenrij aan de kust en ook ten oosten van de Harmslootvallei. Nog westelijker is er in de noordelijke helft van het gebied een smalle zone met N08.01 Strand en embryonaal duin (ook als H2110 Embryonale duinen aangewezen in het kader van Natura 2000).
Het duingebied van de Grafelijkheidsduinen kent veel natte valleien. De Hamslootvallei en drie parallelle valleien ten noorden ervan bevatten een vrij groot oppervlak met beheertype N08.03 Vochtige duinvalleien (ook als H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) en H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt) aangewezen in het kader van Natura 2000). Het gaat om soortenrijke vegetaties met soorten als parnassia en fraai duizendguldenkruid en in de Harmplas is op veel plaatsen het zeer zeldzame draadfonteinkruid aanwezig. Aan deze soort is de aanwezigheid van brakke kwel af te lezen. Ook het natuurontwikkelingsgebied Hengstepad (ten noordoosten van het bos van de Donkere Duinen) behoort tot dit beheertype. Van dit gebied is onder meer de zeldzame welriekende nachtorchis bekend. Een kleine duinplas in de Harmslootvallei wordt tot beheertype N04.02 Zoete Plas gerekend. Deze en omliggende plasjes vormen broedgebied van geoorde futen. Rugstreeppadden planten zich verspreid door het gebied voort in de vele wateren.
In de Hammerslootvallei en delen ten noorden hiervan is verspreid over verschillende oppervlakken het beheertype N08.04 Duinheide aanwezig. Het gaat hierbij om een afwisseling van vegetaties met struikhei (ook als H2150 Duinheiden met struikhei aan gewezen in het kader van Natura 2000) en in droge delen met kraaiheide (ook als H2140B Duinheiden met kraaihei (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000). Duinheiden met struikhei zijn op meer locaties aanwezig, waaronder een groot oppervlak ten westen van het bos van de Donkere Duinen en ook veel kleine oppervlakken in het noorden van de Grafelijkheidsduinen. In het noordoosten van de Grafelijkheidsduinen is zich loofbos aan het ontwikkelen. Hier geldt voor enkele oppervlakken beheertype N15.01 Duinbos (ook als H2180A Duinbossen (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000). Enkele smalle stroken in en rond de Donkere Duinen behoren tot behoren tot beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Het gaat hierbij om een strook langs de bebouwde kom van Nieuw Den Helder (langs de Bremstraat) en om enkele al dan niet met water gevulde greppels in het westen van de Donkere Duinen. Een strook langs de zeedijk heeft als beheertype N01.01 Zee en wad en is met name van belang als hoogwatervluchtplaats en rust- en foerageergebied voor watervogels waaronder steltlopers zoals de steenloper.

Potentiële natuurwaarden
De potenties voor het duinlandschap worden al grotendeels benut. Voor de kwaliteit van witte en ook grijze duinen is het belangrijk dat er aanvoer van vers zand is door winddynamiek. Om dit te verbeteren worden stuiflocaties gecreëerd. Om vergrassing van de oppervlakken grijze duinen tegen te gaan (o.a. als gevolg van de verhoogde stikstofdepositie en de terugloop van de konijnenpopulatie) is een van de beheermaatregelen de inzet van grote grazers. Voor de vochtige duinvalleien en de duinheides zijn de potenties gunstig en lijken er momenteel, afgezien van de stikstofdepositie, geen grote knelpunten te zijn. Door de natuurontwikkeling in de Harmslootvallei, de Hengsloot en recent ook in Het Refugium zijn er goede mogelijkheden voor de verdere ontwikkeling van vochtige duinvalleien in het gebied. In het Refugium is recent langs de oostrand een water gegraven. Voor dit water geldt de ambitie N04.02 Zoete Plas. Ook is hier midden over de voormalige sportvelden een geïsoleerde watergang gegraven met ambitie N04.01 Kranswierwater. De pionierssituatie in combinatie met de aanwezigheid van kwelwater zijn hierbij gunstige condities.

Kernkwaliteit: Beboste binnenduinen

Actuele natuurwaarden
Het bos in de Donkere Duinen (N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos, ook als H2180A Duinbossen (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000) is aangeplant als naaldbos. Door het beheer wordt het omgevormd naar een natuurlijker bos met meer loofbomen. Met het toenemen van loofbos is het gebied geschikt geworden voor bos- en/of struweelvogels als de wielewaal. Van deze soort zijn meerdere territoria aanwezig. Ook in de bosstrook langs het Refugium is de soort vastgesteld. Fluiter (ook een soort van loofbos) is ook vastgesteld als broedvogel. In de bossen is verder de boommarter waargenomen.

Potentiële natuurwaarden
De omvorming van het bos in de Donkere Duinen gaat geleidelijk. Deze omvorming in combinatie met andere beheermaatregelen, waaronder het verwijderen van Amerikaanse vogelkers, worden ingezet om de natuurwaarden (o.a. broedvogels, boommarter) te verhogen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden in het NNN-gebied zijn voor een groot deel het gevolg van een lange ontstaansgeschiedenis die teruggaat tot de tijd dat er nog twee eilanden waren. Hierdoor zijn deze dan ook niet of nauwelijks vervangbaar, nog los van de functie bij de kustverdediging. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de jonge en oude (oog)duinen niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig waarden behouden blijven. De nieuwe delen (Hengstepad en Het Refugium) zijn door natuurontwikkeling ontstaan uit voornamelijk oude sportvelden. Hierdoor is de vervangbaarheid groter. De huidige vegetatieontwikkeling laat echter zien dat de potenties hier (mede door brakke kwel) groot zijn. Bovendien versterkt de ligging aan de rest van het gebied, waaronder de Harmslootvallei met eveneens vochtige duinvalleien, deze daardoor lastig te vervangen potenties.

K3 Het Nollenlandschap

1 Algemene gegevens

Nummer

K3

Naam gebied

Het Nollenlandschap

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente

Den Helder

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

· geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 30 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het deelgebied Het Nollenlandschap bedraagt in totaal circa 30 hectare. De samenhang van het NNN-gebied met nabijgelegen NNN-gebieden is beperkt door de ligging omsloten door de bebouwde kom van Den Helder.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het nollenlandschap ligt in de bebouwde kom, maar kan door het huidige karakter tot het jonge duinlandschap gerekend worden (fysisch geografische regio: Duinen). Het heeft zijn naam te danken aan ‘nollen’. Dit zijn oorspronkelijk geïsoleerde duinzandkopjes in de binnenduinen.
Het gebied maakte deels onderdeel uit van het aandijkingenlandschap dat nu nog het karakter van de gebieden direct ten zuiden van Den Helder bepaalt. Aandijkingen zijn aangeslibde zand- en slibplaten langs de oorspronkelijke kustlijn die vervolgens vanaf de aangrenzende hogere (duin)gronden zijn ingedijkt en ontgonnen, vaak voor de bollenteelt. In het gebied is echter recent het oude nollenlandschap (van voor de ontginningen) hersteld. De noordzijde van het gebied bestaat uit een restant van de duinen waarop Den Helder gebouwd is. Het zuidelijk deel van het NNN-gebied was in gebruik voor de bollenteelt en is dus recentelijk (2007) opnieuw ingericht.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied wordt omringd door de bebouwde kom van Den Helder. Het noordelijk deel bestaat uit ‘oorspronkelijk’ reliëfrijk duin tot circa 7 meter boven NAP. Dit deel is door de inmiddels overleden kunstenaar Rudi van de Wint gebruikt als openluchtgalerie, waarbij de daar aanwezige bunkers van de Atlantikwall, die nog dateerden uit de Tweede Wereldoorlog, gebruikt zijn. Ook het zuidelijk deel is ingericht door Rudi van de Wint, samen met Cor ten Haaf en Ron van ’t Veer. Achter het ontwerp zit een concept vanuit kunst en natuur. Het zuidelijk deel ligt in de lage delen net onder NAP. Hier zijn nog brakke invloeden aanwezig, maar verwacht mag worden dat dit gebied verder zal verzoeten door aanvoer van kwel uit de aangrenzende duinen. De verspreide zandkopjes/duintjes zijn tot circa 3 a 4 meter hoog.

Huidig gebruik
Het huidige gebruik van het gebied bestaat, naast natuur, vooral uit extensief recreatief gebruik en kan als uitloopgebied voor de omliggende woonwijken worden beschouwd. In het gebied mag worden gestruind.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Het Nollenlandschap de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Nollenlandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

Kernkwaliteit: Nollenlandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Het gehele gebied kan tot het beheertype N08.02 Open duin worden gerekend, met in het zuidelijk deel overgangen naar N08.03 Vochtige duinvallei. Op het voormalige bollenveld in het zuidelijk gebiedsdeel komt in de lage delen al soortenrijke gras- en moerasvegetaties voor die de ontwikkeling naar een soortenrijke vochtige duinvallei inluiden, waarbij nu ook nog soorten van brakke omstandigheden voorkomen.
In het gebied broeden incidenteel moeras- en rietlandvogels, zoals baardman en blauwborst, maar het gebied is te klein en te geïsoleerd om als toplocatie voor deze soortgroep te worden aangemerkt. Zeer kenmerkend is wel de rugstreeppad. Deze soort vindt in (tijdelijke) plassen een geschikt voorplantingsbiotoop in het gebied.

Potentiële natuurwaarden
De belangrijkste potentie ligt in de toename van de voor open duin en duinvallei karakteristieke soortenrijke vegetaties, bij toenemende ouderdom van het gebied en consequent beheer. Het is niet duidelijk of de bunkerrestanten een rol kunnen spelen als verblijfplaats voor vleermuizen, zoals in diverse duingebieden het geval is. Dit zou nader onderzocht kunnen worden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Doordat het gebied recent is aangelegd is het gebied ook relatief eenvoudig en snel vervangbaar (<10 jaar). De nollen komen natuurlijk wel beperkt voor in Noord-Holland. Voor het binnenland zijn oude duinen relatief zeldzaam. Dit maakt wel dat er sprake is van een nauwelijks vervangbare situatie.

K4 Noordduinen, Mariëndal & Botgat

1 Algemene gegevens

Nummer

K4

Naam gebied

Noordduinen, Mariëndal & Botgat

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeenten

Den Helder, Schagen

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

Natura 2000-gebied #84 Duinen Den Helder-Callantsoog (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur, recreatie (Mariëndal)

Oppervlakte NNN

ca. 400 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Noordduinen, Mariëndal en Botgat bedraagt circa 400 hectare. Het gaat hoofdzakelijk om een strook duinen van circa 350 meter breed tussen het strand en de Zanddijk: de Noordduinen. Tot het NNN-gebied behoort ook het 86 hectare grote natuurontwikkelingsproject Mariëndal in het noorden, het duingebied Botgat bij Groote Keeten en een klein uit productie genomen perceel landbouwgrond aan de Duinweg (Polder ’t Hoekje). De samenhang binnen het NNN bestaat uit het aaneengesloten duinlandschap van de Noordduinen en Botgat, dat zich uitstrekt over ruim 10 kilometer langs de Noordzeekust van Callantsoog tot bij Den Helder. De N502 (6 meter breed) ligt tussen het Mariëndal en de Noorduinen in en scheidt ook Polder ’t Hoekje van de rest van het NNN-gebied. Het bos van het Mariëndal gaat in het noorden over in de bossen van de Donkere Duinen (K2) en heeft mede daardoor een samenhang met het duinlandschap. De samenhang met Polder ’t Hoekje is kleiner. Het is een vochtig grasland te midden van agrarisch gebied in een open polder. Op Mariëndal en Polder ’t Hoekje na ligt het hele NNN-gebied in Natura 2000-gebied #84 Duinen Den Helder- Callantsoog.
De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinreep langs de Nederlandse vastelandskust. Ten noorden liggen de duingebieden de Grafelijkheidsduinen & Donkere Duinen (K2) en in het zuiden grenst het gebied direct aan de duinen van het Zwanenwater (K7). Het duingebied heeft aan de binnenlandse zijde een harde grens met een weg en het achterliggende agrarische landschap. Als uitzondering hierop zijn met de Uitlandse Polder en Zandpolder (K5) nog wel ruimtelijke relaties aanwezig (en/of te herstellen).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied ligt grotendeels in het landschapstype jonge duinen en deels ook in het duinwallen en duinvlaktenlandschap (fysisch geografische regio: duinen). Rond 1300 liep de aaneengesloten duinenrij van Holland niet verder dan Camperduin. Ten noorden hiervan waren zandplaten met duinen aanwezig, waaronder de eilanden Callantsoog en Huisduinen. Hierachter werd slib afgezet waardoor kwelders en slikplaten ontstonden die later werden ingepolderd. In het begin van de 17e eeuw werd een stuifdijk aangelegd tussen Callantsoog en Huisduinen waardoor de landaanwinning versnelde. De Noordduinen zijn uit deze stuifdijk ontstaan. De primaire duinvalleien van het Botgat konden ook door de aanleg van deze dijk ontstaan. Bij de duindoorbraak van 1953 liep het voor het laatst onder water. Het Botgat is vanaf het begin van de 20e eeuw gebruikt als agrarisch grasland en ook een periode als schietterrein. Door de aanleg van de stuifdijk is er een abrupte overgang naar het polderland. Mariëndal en Polder ’t Hoekje bevinden zich in dit polderland. In 2003 werd Mariëndal uit productie genomen en vervolgens is hier natuurontwikkeling toegepast waarbij waterpartijen zijn gegraven.
Ook de Tweede Wereldoorlog heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap. De Atlantikwall is een van de meest intacte vestingen in West-Europa. In de duinen zijn nog verschillende restanten te vinden van bunkercomplexen.
Aardkundige waarden De duinen van Petten tot Den Helder, waar de Noordduinen, Mariëndal en het Botgat onderdeel van zijn, bestaan uit overwegend smalle tot zeer smalle duingordels. Het is een gesloten complex van (voormalige) zeerepen en stuifdijken met daarin valleien en smalle duinen, die soms tot paraboolduinen verwaaid zijn.
Het zuidelijke deel behoort tot de oorspronkelijke duinenrij van het voormalige eiland ’t Oghe, ontstaan in de middeleeuwen. Binnen het duingebied vinden actieve landschapsvormende processen plaats zoals verstuiving (erosie) en duinvorming (sedimentatie).
De verwevenheid van de cultuurhistorische en geologische ontstaansgeschiedenis maken dit duingebied tot een bijzonder geheel. Het gehele complex van duinen van Petten tot Den Helder heeft een nationale waardering. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Noordduinen is een smalle duinstrook met een abrupte hoge steile overgang naar het polderland ten oosten ervan. De duinen zijn rijk aan reliëf en er zijn diverse stuifkuilen en stuifdijken. Het duinlandschap is open, zonder duinbossen. De duinen zijn overwegend droog. Daarbij speelt de beperkte breedte van het duingebied een rol evenals het lage polderpeil in de aangrenzende polders. Bij Botgat en aangrenzende delen van de Noordduinen zijn wel duinvalleien met vochtige omstandigheden aanwezig. Over het algemeen zijn de duinen kalkarm, maar er zijn lokaal ook kalkrijkere omstandigheden te vinden. Mariëndal is aangelegd op uit productie genomen bollenvelden in een voormalig kweldergebied met ondiep liggende kleilagen. Het gebied staat onder invloed van brak grondwater. Het peil is geïsoleerd van het polderpeil, waardoor een natuurlijk peilbeheer gevoerd kan worden. Grote delen die ’s winters onder water staan vallen in de loop van de lente droog. Ook in Polder ’t Hoekje zijn hydrologische aanpassingen gedaan, waardoor een peilbeheer met hogere waterstanden gevoerd kan worden.

Huidig gebruik
Het NNN-gebied bestaat uit natuurgebied. Het is grotendeels begrensd als Natura2000-gebied. Via wandel- en fietspaden zijn zowel de duinen als Mariëndal toegankelijk. Het beheer van de Noordduinen (incl. Botgat) is vanuit de Natura 2000-doelstellingen voornamelijk gericht op behoud van de aangewezen habitattypen. Voor enkele habitattypen (vochtige duinvalleien en kruipwilgstruwelen) geldt een uitbreidingsdoelstelling voor oppervlakte en kwaliteit. Mariëndal is primair ingericht als natuurgebied met recreatief medegebruik. Het recreatief gebruik gaat om kleine aantallen bezoekers en het betreft alleen het noordelijke deel. Het zuidelijke deel is niet vrij toegankelijk. Voor het noorden van Mariëndal geldt een combinatie van natuur en (natuur-gerelateerde) recreatie. Hier is een bezoekerscentrum met eromheen een parkachtige omgeving met speelveldjes, klimbanen etc. Polder ’t Hoekje heeft een belangrijke functie voor waterberging en het ligt in weidevogelleefgebied. Het beheer is dan ook gericht op weidevogels.

Kernkwaliteiten

Op basis van het voorgaande worden in Noordduinen, Mariëndal & Botgat de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid dynamisch jong duinlandschap

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

  • Waterrijk open landschap met extensieve graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid dynamisch jong duinlandschap

Actuele natuurwaarden
Het overgrote deel van het NNN-gebied bestaat uit N08.02 Open duin (ook als H2120 Witte Duinen, ZGH2120 zoekgebied Witte duinen en H2130B Grijze duinen (kalkarm) aangewezen in het kader van Natura 2000). Hier zijn relatief goed ontwikkelde droge duingraslanden aanwezig met geringe vergrassing. Konijnen zijn in hoge dichtheid aanwezig (hoewel de aantallen teruglopen) en spelen een belangrijke rol in het open houden van de graslanden. In de duinen komen kenmerkende plantensoorten van dynamische duinen voor zoals zeewolfsmelk en blauwe zeedistel. Op de open plekken in het dynamische duinlandschap komen vogels van open zandige plekken voor, waaronder de intussen zeldzame tapuit. Het duingebied tussen Den Helder en Callantsoog is een van de belangrijkste leefgebieden van de tapuit. Dit is het enige gebied in Nederland waar de populatie op de lange termijn min of meer stabiel is gebleven. Het gaat om 20-25% van de landelijke populatie. Het gebied is niet alleen numeriek van belang: het gebied fungeert tevens als een bronpopulatie van waaruit nabijgelegen duingebieden worden gekoloniseerd. Ook voor vlinders zijn de open duinen van groot belang. Dagvlinders als duinparelmoervlinder en kleine parelmoervlinder komen veel voor in deze duinen. Vooral in het noorden zijn er waarnemingen van kommavlinders. De duinen zijn een goed habitat voor rugstreeppad en zandhagedis.
Aan de westkant van de vastgelegde duinen ontstaan op het strand door de dynamiek al dan niet (met biestarwegras) begroeide embryonale duinen (ook als. H2110 Embryonale duinen aangewezen in het kader van Natura 2000).
In het grootste deel van de duinen binnen het NNN-gebied heersen droge omstandigheden. Dit geldt niet voor het deel ten noordwesten van Groote Keeten. In het Botgat en de westelijk hiervan gelegen vallei zijn vochtige delen met als beheertype N08.03 Vochtige duinvallei (ook als H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) en H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000). In de westelijke vallei zijn kenmerkende soorten als knopbies, moeraswespenorchis, vleeskleurige orchis en waterpunge aanwezig. Vleeskleurige orchis is ook bekend uit het Botgat.
Verspreid over het duingebied is op de duinenrij duinheide aanwezig met kraaiheide (N08.04 Duinheide, ook als H2140B Duinheiden met kraaihei (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000). Nabij Mariëndal ligt een kleine strook duinheide met struikhei (ook als H2150 Duinheiden met struikhei aangewezen in het kader van Natura 2000). Op enkele plaatsen groeit struweel (ook als H2160 Duindoornstruweel en H2170 Kruipwilgstruweel aangewezen in het kader van Natura 2000).

Potentiële natuurwaarden
Elementen van de Atlantikwall in de vorm van bijvoorbeeld bunkers zijn waardevol voor overwinterende vleermuizen. Nader verkend kan worden in hoeverre vleermuizen, waaronder de meervleermuis, gebruik (kunnen) maken van de bunkers als winterverblijfplaats. Vanwege het belang van de Noordduinen voor de kustverdediging zijn de duinen vastgelegd en hiermee is verstuiving en dynamiek teruggelopen. Voor de kwaliteit van witte en grijze duinen is het belangrijk dat er aanvoer van vers zand is door winddynamiek. Om dit te verbeteren worden stuiflocaties gecreëerd. Het genereren van verstuiving is ook van belang voor de tapuit. Vergrassing en het opkomen van struweel vormen een belangrijke bedreiging voor deze soort en verstuiving gaat dat tegen.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Alleen in het noordelijk deel van Mariëndal is bos te vinden dat bestaat uit het beheertype N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos. Naast bos is er hier ook een kleinschalige afwisseling met extensief grasland (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) aanwezig en terreinen waar intensiever recreatief gebruik plaatsvindt. Aan de overzijde van de Jan Verfailleweg zet het bos zich voort in de Donkere Duinen (K2). In het bos van Mariëndal broeden bos- en/of struweelvogels als wielewaal, spotvogel en nachtegaal. In het parkachtige deel is geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Door beheermaatregelen als het verwijderen van Amerikaanse vogelkers kan de kwaliteit van het aanwezige bos worden verhoogd. Het is tevens potentieel leefgebied van de boommarter, van deze soort zijn waarnemingen bekend uit de aangrenzende Donkere Duinen (K2).

Kernkwaliteit: Waterrijk open landschap met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Het zuidelijk deel van Mariëndal (buiten de begrenzing van Natura 2000) bestaat uit open graslanden, die vanwege de grote floristische overeenkomst tot N08.03 Vochtige duinvallei worden gerekend, hoewel strikt genomen geen sprake is van duingebied. De soortenrijkdom is hier, met name aan de westkant, groot. Naast diverse orchideeën komt hier onder andere parnassia voor. In Mariëndal zijn ook meerdere wateren gegraven, waarvan de centrale plas en de smalle watergang bij de Zanddijk worden gerekend tot N04.02 Zoete Plas en N04.03 Brak water. De brakke invloeden zijn in de wateren deels nog duidelijk merkbaar, onder andere de zilte waterranonkel is een kenmerkende soort voor deze situatie. Sinds het peil geïsoleerd is gekomen van het polderpeil is de waterhuishouding verbeterd. Tot de broedvogelsoorten hoort onder andere de geoorde fuut. In het westen van Mariëndal, tegen de Duinweg, is een strook met beheertype N10.02 Vochtig hooiland gelegen. De soortenrijkdom aan planten is hier groot met ook hier soorten als vleeskleurige orchis en parnassia.
Het kleine poldergebied ’t Hoekje maakt onderdeel uit van een open graslandgebied (N10.02 Vochtig hooiland) met weidevogels als kievit, tureluur en grutto als broedvogels. Het vormt het noordelijkste stukje van het Weidevogelleefgebied bij Groote Keeten.

Potentiële natuurwaarden
Na de inrichtingsmaatregelen hebben zich al veel plantensoorten gevestigd in het gebied en de vegetatie ontwikkelt zich nu verder. Door beheer van maaien en het maaisel afvoeren wordt het gebied verder verschraald. Doordat het peil recent geïsoleerd is van het polderpeil kan er beheer met hoge waterstanden gevoerd worden waardoor de potenties toenemen. Dit geldt ook voor de brakke wateren die nog relatief jong zijn en zich verder zullen ontwikkelen waarbij de kwaliteit zal toenemen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden in de Noordduinen en het Botgat zijn een gevolg van eeuwenlange dynamiek langs de Noordzeekust en dan ook niet of nauwelijks vervangbaar, nog los van de functie bij de kustverdediging. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de jonge en oude duinen in de Noordduinen en het Botgat niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig waarden behouden blijven. Voor de Mariëndal en Polder ’t Hoekje is de vervangbaarheid groter. Dit zijn voormalige landbouwgronden die vrij recent uit productie zijn genomen. De actuele natuurwaarden kunnen in principe ook in andere geschikte delen van de polder gerealiseerd worden. De graslanden en wateren van deze gebieden zijn binnen enkele tot tientallen jaren opnieuw te ontwikkelen. Bij Mariëndal zijn echter op grote schaal inrichtingsmaatregelen genomen, zoals de aanleg van waterpartijen. Er ontwikkelt zich in het zuiden van dit gebied een soortenrijke vegetatie, deze soortenrijkdom met o.a. brakke invloeden is op deze schaal lastig te vervangen.

K5 Uitlandse Polder en Zandpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

K5

Naam gebied

Uitlandse Polder en Zandpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente

Schagen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #84 Duinen Den Helder-Callantsoog (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten, Landschap Noord-Holland, gemeente Schagen, Hoogheemraadschap HHNK en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN gebied bestaat uit verspreid gelegen vochtige graslanden en nollen (oude duinen) met een totale oppervlakte van circa 200 hectare. De samenhang binnen het NNN-gebied komt tot uitdrukking in het open polderlandschap waartussen een golvend oud duinlandschap ligt (de Nollen van Abbestede). De samenhang met andere NNN gebieden ligt in de overgang van het oude duinlandschap van de Nollen van Abbestede naar de nieuwe duinen van de aangrenzende Noordduinen (K4). Daarnaast is er een sterke historische en landschappelijk samenhang met het Kooibosch (K6). Het Kooibosch, een vochtige vallei, is namelijk een overblijfsel van hetzelfde oud duinlandschap waar ook de nollen deel van uit maakten. Ook met Zwanenwater en Pettemerduinen (K7) bestaat samenhang vanwege de natte natuur en duinen. Samen met de Noordduinen (K4) zijn de nollen onderdeel van het Natura 20000-gebied Duinen Den Helder- Callantsoog. Daarnaast bestaat een duidelijk samenhang met de open vochtige graslanden binnen en buiten het NNN. Deze is van belang voor weidevogels. Tenslotte ligt het NNN gebied langs of nabij een natte natuurverbinding (KNV1). Het gebied heeft hierdoor een functie als stapsteen in een groot netwerk van natte natuurverbindingen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied maakt oorspronkelijk onderdeel uit van het aandijkingenlandschap (fysisch geografische regio: Duinen). Aandijkingen zijn aangeslibde zand- en slibplaten langs de oorspronkelijke kustlijn, die vanaf de aangrenzende hogere gronden zijn ingedijkt en zo zijn toegevoegd aan het land. Deze gebieden zijn als geheel ingericht, vaak grootschalig, geometrisch en open. In het NNN-gebied resteren enkele oude duinrestanten (nollen) tussen de bollenvelden. De nollen zijn door verstuiving en duinvorming ontstaan in het kwelderlandschap rondom het voormalig eiland Callantsoog. De duinruggen/nollen zijn ontstaan in een dynamisch landschap waar stroomgeulen steeds hun weg verlegden. In 1610 kwamen de Nollen definitief binnendijks te liggen. Delen van de duintjes zijn afgegraven voor waterwinning. De overgang van de Nollen naarhet aangrenzend agrarisch gebied is overal zeer abrupt, terwijl er vroeger sprake geweest is van een grillige overgang, met lage duintjes die geleidelijk overgingen in de aangrenzende strandvlakte. In het gebied is getracht om het oude nollenlandschap te herstellen. Hierdoor is een binnenduinlandschap ontstaan in de polder. De Zandpolder en Uitlandse Polder zijn recent opnieuw ingericht als natuurgebied. De bollenvelden zijn hiervoor afgegraven. In de Uitlandse polder is 50 hectare opnieuw ingericht. De waterhuishouding is verbeterd door vervuild oppervlaktewater buiten te houden en door het instellen van een natuurlijk, hoger waterpeil in de sloten. Langs de binnenduinrand zijn lage nolletjes aangelegd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
In de lagere delen van de Nollen van Abbestede zijn zeeklei-afzettingen aanwezig. De nollen zelf zijn opgebouwd uit kalkarm zand en hebben een zwak humusdek. De omgeving van het Nollenland bij Abbestede heeft geen vast waterpeil. Afhankelijk van de hoogteligging en het gebruik wordt het zomerpeil bepaald. In het Nollenland van Abbestede wordt een vrij constant peil aangehouden dat op ongeveer 0,20 m min NAP ligt. In het voorjaar en de zomer wordt het peil in de Zandpolder via drie gemaaltjes opgezet met water, dat afkomstig is uit het Noord-Hollands Kanaal. In de Uitlandse Polder wordt de waterstand gereguleerd, waarmee wordt voorkomen dat het naastgelegen Zwanenwater uitdroogt. Door kwel en een afwateringssloot stroomt het schone water de polder in. In de gebieden treedt lokale kwel op vanuit de nollen.

Huidig gebruik
Het NNN-gebied wordt grotendeels als natuurgebied beheerd. Het gebied is (gedeeltelijk) opengesteld via half verharde wegen die door de gebieden lopen.

Kernkwaliteiten

Op basis van het voorgaande worden in Uitlandse Polder en Zandpolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Binnenduinlandschap met nollen

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Binnenduinlandschap met nollen

Actuele natuurwaarden
De Nollen van Abbestede zijn rijk aan gradiënten zoals in voedselrijkdom, vochtigheid en zoutgehalte. De gradiënten hangen samen met de ontstaansgeschiedenis van dit gebied en zorgen voor een rijke variatie aan soorten in een relatief klein oppervlak. Het gebied bestaat uit een droog gedeelte en een nat gedeelte. In het natte deel zijn brakke plassen (N04.03) aanwezig. Het droge gedeelte betreft de oude nollen die worden gerekend tot N08.02 Open duin. De nollen bestaan uit schrale, oude kalkarme tot kalkloze zandgronden met zeldzame graslandvegetaties (ook als H2130C Grijze duinen (heischraal) en H2130B Grijze duinen duin (kalkarm) aangewezen in het kader van Natura 2000 . De duingraslanden bevatten soorten als zandblauwtje, hondsviooltje, buntgras, muizenoortje en veel korstmossen. Helm en zandzegge komen plaatselijk veelvuldig voor.
Het natte deel van de Nollen van Abbestede heeft een kleiige bodem. Dit terreindeel is in het najaar van 1997 ingericht. In het voormalige akkerland werd een grote ondiepe waterpartij (N04.02 Zoete plas) en een aantal kleinere poelen aangelegd. Hier liggen enkele delen die zijn aangewezen als N08.03 Vochtige duinvallei. (ook als ZGH2190Aom zoekgebied Vochtige duinvalleien (open water) aangewezen in het kader van Natura 2000). In de graslanden komt inmiddels meer variatie in vegetatie, wat blijkt uit het voorkomen van o.a. rietorchis. Het aantal soorten van bloemrijke graslanden is na de inrichting toegenomen. In de wateren komen soorten voor als schedefonteinkruid en zilte waterranonkel en plaatselijk ook holpijp en drijvend fonteinkruid. Op de oevers groeit aardbeiklaver en ruwe bies.
In de Nollen van Abbestede broeden en foerageren vele verschillende weidevogels en watervogels (waaronder grutto, kluut, lepelaar, zomertaling, slobeend en smient). Daarnaast wordt het gebied gebruikt als pleisterplaats voor trekvogels. Soorten als smient, grauwe gans, knobbelzwaan, bonte strandloper, maar ook meer bijzondere soorten als groenpootruiter, zwarte ruiter en grauwe franjepoot benutten het gebied als pleisterplaats.

Potentiële natuurwaarden
De kwaliteit van het gebied zal bij consequent beheer duidelijk toenemen. Verwacht mag worden dat het gebied ook van belang gaat worden (of wellicht al is) voor de rugstreeppad en zandhagedis.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Kenmerkend voor de Uitlandse polder is Kruidenrijk grasland (N12.02) en Vochtig hooiland (N10.02), waar onder andere de weidevogels grutto en tureluur broeden. Ernaast liggen de ‘nollen’ oftewel jonge duinen. Het poldergebied wordt gekenmerkt door kruidenrijke en/of structuurrijk grasland. Op vroegere bollenakkers is een bloemrijk grasland ontstaan. Hier groeien ratelaar, koekoeksbloem, stijve ogentroost en rietorchis. Schoon water uit het duingebied stroomt via duinrellen de Uitlandse Polder in, of komt uit de diepere ondergrond omhoog. In de sloten staat vaak de holpijp, die op basenrijke kwel wijst. De waterplanten haarfonteinkruid en puntig fonteinkruid wijzen op zoet, carbonaatrijk water. Net als het drijvend fonteinkruid komen ze langs de binnenduinrand vooral voor op plekken waar kwel optreedt. Ook de rugstreeppad komt in grote aantallen voor in de Uitlandse Polder. Het beheertype Zilt- en overstromingsgrasland (N12.04) is te vinden in de Zandpolder. De polder bestaat uit zand, randjes met slik, ondiepe plassen en schelpenstrandjes. Het doet dienst als voedselgebied en rustplaats voor trekvogels.

Potentiële natuurwaarden
Op grote schaal geldt de ambitie om het beheertype N10.02 Vochtig hooiland rond de Uitlandse Polder uit te breiden. Rond Nollenland bij Abbestede is de ambitie om N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N12.04 Zilt- en overstromingsgraslanden verder uit te breiden. De ligging langs natte natuurverbindingen biedt kansen voor soorten als de waterspitsmuis. Deze soort komt voor in het aangrenzende Zwanenwater. Moerassige oevers langs wateren zouden het belang voor waterspitsmuis duidelijk kunnen doen toenemen, waarbij in algemene zin het open karakter niet moet worden aangetast. Hoge opgaande beplanting is in beginsel dus niet gewenst.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Oud nollenlandschap is zeer zeldzaam in Nederland. Deze binnenduinen zijn rijk aan gradiënten en kennen daardoor een rijke variatie aan vegetatietypen op een relatief klein oppervlak. Gelet hierop en op de unieke ontstaansgeschiedenis zijn de nollen onvervangbaar. Doordat de open graslanden in het NNN-gebied relatief recent als natuur zijn ontwikkeld zijn deze relatief eenvoudig en snel vervangbaar (<20 jaar). De strategische ligging in het open polderlandschap en naast een natte natuurverbinding is echter lastig te vervangen.

K6 De Nollen

1 Algemene gegevens

Nummer

K6

Naam gebied

De Nollen, Kooibosch & Luttickduin

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Schagen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Natura 2000-gebied #84 Duinen Den Helder-Callantsoog (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 60 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland (De Nollen), Staatsbosbeheer (Kooibosch & Luttickduin)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het deelgebied Nollen bedraagt in totaal circa 60 hectare. De samenhang binnen het gebied wordt gedragen door de ontstaansgeschiedenis van het natuurgebied. Het betreft een oude vochtige duinvallei die in het verleden is ingericht als eendenkooi. Hierdoor is een uniek landschap ontstaan te midden van open polders en bebouwing.
Het duinbos, de vochtige vallei en de open duingebieden vormen een samenhangend duinlandschap te midden van open polders en bebouwing. Samenhang met andere NNN gebieden is er met name met de andere duinlandschappen in de omgeving zoals de Noordduinen (K4) en het Zwanenwater (K7). Daarnaast is er een sterke historische en landschappelijk samenhang met de Nollen van Abbestede (K5). Het Kooibosch is namelijk een overblijfsel van hetzelfde oud duinlandschap waar ook de nollen deel van uitmaakten. Samen met de Noordduinen en de Nollen van Abbestede is het Kooibosch onderdeel van het Natura 20000-gebied Duinen Den Helder- Callantsoog. Het NNN gebied ligt langs of nabij een natte natuurverbinding (KNV1). Het gebied heeft hierdoor een functie als stapsteen in een groot netwerk van natte natuurverbindingen. Aan de noordoostzijde wordt het gebied begrenst door camping Callantsoog Tempelhof en aan de noordzuidzijde door camping De Nollen. Aan de westzijde ligt de bebouwing van Callantsoog.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN gebied maakt onderdeel uit van het aandijkingenlandschap en is een oud duinrestant (fysisch geografische regio: duinen). De Nollen zijn restanten van middeleeuwse zandduinen, gevormd op hoog aangewaste zandplaten in een waddenmilieu, en zijn typisch voor dit gebied. De nollen zijn bijna allemaal afgevlakt. Kooibosch en Luttickduin zijn ontstaan na de Middeleeuwen. In die tijd was het kustgebied boven Petten door invloed van het klimaat veranderd in een waddengebied (De Zijpe) met kleine en grote eilanden en door stormvloeden was het Zijper zeegat ontstaan. Vanaf de zestiende eeuw werd dit kustgebied weer definitief teruggewonnen op de zee door dijken aan te leggen en de duingroei te bevorderen. Door de dijken ontstond een smalle kuststrook zoals we die nu kennen met daarachter polders. Alleen in 1570 zorgde de Allerheiligenvloed ter hoogte van Callantsoog ervoor dat de duinen werden weggeslagen en de nieuwe polders vol water liepen. Er ontstonden twee grote doorbraken. Het Kooibosch is een overblijfsel van een doorbraak net als het Luttickduin dat vrij kwam te liggen van de rest van de duinen. Ter plaatse van het Kooibos was een wiel aanwezig. Rond het wiel werd bos aangelegd waarin een eendenkooi werd gegraven, het huidige Kooibos. Het gebied is vanaf die tijd gebruikt als eendenkooi en het omringende bos is in hakhoutbeheer gekomen. Delen van het wiel zijn in de loop van de tijd verland en als hooiland in gebruik geweest. Na verwerving door Staatsbosbeheer is vanaf 1975 tot op heden een consequent maaibeheer gevoerd in het centrale hooiland. Het duingrasland van Luttickduin was in de Tweede Wereld Oorlog onderdeel van de Duitse verdedigingswerken langs de kust. Na de oorlog zijn de bunkers verwijderd en is het terrein deels vergraven om restanten te camoufleren en zijn er Corsicaanse dennen en loofomen aangeplant.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het centraal gelegen schraalgrasland in het Kooibosch ligt in een erosiegeul in de voormalige wad- en strandvlakte. De erosiegeul snijdt diepere zandige afzettingen aan. Deze diepere afzettingen worden gevoed door de Noordzee en bevatten zout/brak grondwater. In het schraalgrasland is dan ook sprake van een zout-brakke kwelstroom vanuit het Noordzee. In de winter is de kwelstroom minder door de hogere grondwaterstanden onder invloed van regenwater. Het centraal gelegen schraalland wordt aan weerszijden omringd door kleine binnenduinen, ook wel nollen genoemd. De nollen worden gevoed door het zoete grondwatersysteem van het Zwanenwater & Pettemerduinen.

Huidig gebruik
Het gebied wordt als natuurgebied beheerd. Het ligt naast Callantsoog en is vanuit het dorp gemakkelijk bereikbaar voor mensen. Ook vanaf de Westerweg aan de andere kant is het gebied toegankelijk. Het Luttickduin is vrij toegankelijk om te wandelen. Het Kooibosch is omwille van de natuurwaarden en de rust afgesloten voor publiek.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in De Nollen, Kooibosch & Luttickduin de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Oude eendenkooi met natte schraallanden omzoomd omzoomd door bos

  • Binnenduinlandschap met nollen

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Oude eendenkooi met natte schraallanden omzoomd door bos

Actuele natuurwaarden
Het Kooibosch bestaat uit een cultuurhistorisch waardevolle oude eendenkooi (N04.02 Zoete Plas). Om de eendenkooi is een (hakhout)bos aangelegd, dat bestaat uit eikenberkenbos en essenhakhout (N15.01 Duinbos en N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos, ook als H2180C Duinbossen (binnenduinrand), H2180Abe Duinbossen (droog) (berken-eikenbos) en H2180B Duinbossen (vochtig) aangewezen in het kader van Natura 2000). De ondergroei van het bos is rijk aan kruiden, paddenstoelen en mossen. In het bos broeden bos- en/of struweelvogels waaronder de groene specht en roofvogelsoorten als buizerd, havik en sperwer. In het bos is ook de boommarter waargenomen.
Een gedeelte van het Kooibosch bestaat uit een zeldzame vorm van blauwgrasland (N10.01 Nat schraalland, ook als H6410 Blauwgraslanden en H6230, Heischrale graslanden en H2190D, Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000). Hier groeien veel schraallandsoorten zoals vlozegge, blauwe zegge, rietorchis, brede orchis en galigaan. Het schraalland wordt niet bemest of ontwaterd. Eenmaal per jaar wordt het gemaaid en het gras afgevoerd. In het noordelijke deel is N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland (ook als H2130B Grijze duinen (kalkarm) aangewezen in het kader van Natura 2000) aanwezig.
In een slenk in het bos is duinheide met struikhei aanwezig (N08.04 Duinheide, ook als H2150 Duinheiden met struikhei aangewezen in het kader van Natura 2000). De heide staat onder druk voor verbossing en er ontwikkeld zich een gaspeldoornstruweel. Tenslotte is er een, door bos omsloten, strook moeras aanwezig (N05.01 Moeras, ook als H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000). Ook in het grasland grenzend aan het Kooibosch is een klein oppervlakte aan moeras (N05.01, ook als H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) en H2190Aom Vochtige duinvalleien (open water) (oligo- tot mesotrofe vormen) aangewezen in het kader van Natura 2000) aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
Vanuit de Natura 2000-doelstelling wordt de kwaliteit van de blauwgraslanden verbeterd. Hiervoor is continuering van het beheer noodzakelijk waaronder maaien met periodiek afzetten van houtige opslag. Daarnaast zorgt de aanvoer van schoon water voor een verbetering in de kwaliteit. De potenties voor het bos liggen vooral in het ouder worden bij een natuurlijk bosbeheer. Hierdoor ontstaat er meer variatie in de structuur van het bos waardoor de kwaliteit van het bos verbeterd. Dit is gunstig voor onder meer de boommarter. De ligging langs natte natuurverbindingen biedt kansen voor soorten als de waterspitsmuis. Deze soort komt voor in het zuidelijk gelegen Zwanenwater. Moerassige oevers langs wateren zouden het belang voor waterspitsmuis duidelijk kunnen doen toenemen.

Kernkwaliteit: Binnenduinlandschap met nollen

Actuele natuurwaarden
De binnenduinen van het NNN gebied zijn rijk aan gradiënten in voedselrijkdom, kalkrijkdom en vochtigheid. De gradiënten hangen samen met de ontstaansgeschiedenis van dit gebied en zorgen voor een rijke variatie aan soorten in een relatief klein oppervlak. Kenmerkend is de ontkalkte en relatief voedselarme bodem en de hierbij horende vegetaties. Dankzij deze abiotische omstandigheden zijn er in het gebied soortenrijke duingraslanden (N08.02 Open duin, ook als H2130B Grijze duinen (kalkarm) en H2130A Grijze duinen (kalkrijk) aangewezen in het kader van Natura 2000) en duinheiden aanwezig (N08.04 Duinheide, ook als H2140B Duinheiden met kraaihei (droog) en H2150 Duinheiden met struikhei aangewezen in het kader van Natura 2000).. . Her en der staan bosschages (ook als H2180Abe Duinbossen (droog) (berken-eikenbos) en H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000). In het Luttickduin is de recreatieve druk hoog en hierdoor wordt erosie veroorzaakt. De erosie heeft echter een positief effecten op de kwaliteit van de duingraslanden want hierdoor kunnen telkens nieuwe buntgras vegetaties ontstaan en zich handhaven.

Potentiële natuurwaarden
Vanuit Natura 2000 worden verschillende maatregelen getroffen om de kwaliteit van de duingraslanden en –heiden te verbeteren. Hiervoor worden onder andere maatregelen in beheer genomen. De kwaliteit van de duingraslanden en – heiden zal hierdoor naar verwachting verbeteren. Verwacht mag worden dat het gebied ook van belang gaat worden (of wellicht al is) voor de rugstreeppad en zandhagedis.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De binnenduinen zijn rijk aan gradiënten en kennen daardoor een rijke variatie aan vegetatietypen op een relatief klein oppervlak. Gelet hierop en op de unieke ontstaansgeschiedenis zijn zowel de nollen als de eendenkooi en omgeving onvervangbaar.

K7 Zwanenwater en Pettemerduinen

1 Algemene gegevens

Nummer

K7

Naam gebied

Zwanenwater en Pettemerduinen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Schagen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #85 Zwanenwater & Pettemerduinen (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, kustverdediging

Oppervlakte NNN

ca. 700 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Ten zuiden van Callantsoog ligt een uitgestrekt duingebied dat tot Petten doorloopt. Het noordelijk deel hiervan is het Zwanenwater. De oppervlakte van het NNN in het deelgebied Zwanenwater bedraagt in totaal circa 700 hectare. De samenhang binnen in het NNN-gebied wordt gevormd door het aaneengesloten duinlandschap. Het Zwanenwater is een vrijwel ongeschonden duinlandschap van overwegend kalkarme duinen met vochtige tot drassige valleien. In het centrum liggen twee uitgestrekte duinmeren, het Eerste Water en het Tweede Water. Beide meren worden omringd door een brede strook moerasland. Achter de zeereep in de zuidelijk gelegen Pettemerduinen liggen goed ontwikkelde duinvalleien en droge duinen. Het NNN-gebied is ook aangewezen als Natura 2000-gebied; het Zwanenwater zowel als Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied, de Pettemerduinen als Habitatrichtlijngebied.
De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinreep langs de Nederlandse vastelandskust. Ten noorden liggen de duingebieden de Noordduinen (K4) en in het zuiden gaat het duinlandschap enigszins onderbroken door de Hondsbossche Zeewering over in de Schoorlse duinen (N3). Het duingebied heeft aan de binnenlandse zijde een harde grens met een weg en het achterliggende agrarische landschap. Als uitzondering hierop zijn met de Uitlandse Polder en Zandpolder (K5) en het Kooibosch (K6) nog wel ruimtelijke relaties aanwezig.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied ligt in het landschapstype jong duinlandschap (fysisch geografische regio: duinen). De geschiedenis van het Zwanenwater en de Pettemerduinen is getekend door stormvloeden en de strijd van de mens tegen het zeewater. Na verwoestende stormen in de noordelijke kuststreek was omstreeks 1300 van de oorspronkelijk aaneengesloten duinenrij weinig meer over. Rond de eerste helft van de 16e eeuw werd begonnen met het aanleggen van een zeedijk, de huidige Zijperzeedijk, die nu de oostelijke grens van het Zwanenwater en de Pettemerduinen vormt. De stuifdijk beschermde het achterland tegen de invloed van de zee. Buitendijks ontstonden duinenrijen die parallel aan de kust liepen. In een van de tussenliggende duinvalleien ontwikkelde zich een groot duinmeer. Later raakte dit water door instuiving afgesnoerd en viel het uiteen in het Eerste en het Tweede Water.
Tijdens de aanleg van de Zijperzeedijk lag ten westen van de dijk een strandvlakte met kreken en duintjes. Ter plaatse van de Pettemerduinen ontstonden een of meerdere ketelduinen (stuivend duin). In de 18e en 19e eeuw nam de massa zand in het duingebied verder toe dankzij een door helmplanten opstuivende zeewering. Achter deze zeewering vormde zich een complex van duinen en duinvalleien. De huidige duinvalleien zijn deels afgesnoerde strandvlakten en deels uitgestoven duinvalleien.
Aardkundige waarden De duinen van Petten tot Den Helder, waar het Zwanenwater onderdeel van is, bestaan uit overwegend smalle tot zeer smalle duingordels. Het is een gesloten complex van (voormalige) zeerepen en stuifdijken met daarin valleien en smalle duinen, die soms tot paraboolduinen verwaaid zijn. Binnen de duingebieden vinden actieve landschapsvormende processen plaats zoals verstuiving (erosie), duinvorming (sedimentatie), verlanding en veenvorming langs de meerranden.De duinen ten zuiden van Callantsoog bestaan uit een strandvlakte ingesloten door stuifdijken en hoge duinen met enkele grote duinmeren, waaronder het Zwanenwater: het grootste natuurlijke duinmeer van Europa. De duinen zijn ontstaan na de aanleg van de Zuid-Schinkeldijk (1572) aan de noordzijde, de Zijperzeedijk (1533) aan de oostzijde en door afsnoering van een aantal strandvlakten met duinenrijen. De duinmeren zijn ontstaan na 1533 en liggen op de locatie waar ooit een zeegat lag. Tegenwoordig vindt er bij het Zwanenwater weer veenvorming plaats.
De verwevenheid van de cultuurhistorische en geologische ontstaansgeschiedenis maken dit duingebied tot een bijzonder geheel. Het gebied heeft een grote educatieve en wetenschappelijke waarde. Het gehele complex van duinen van Petten tot Den Helder heeft een nationale waardering. Het Zwanenwater en de duinen ten zuiden van Callantsoog hebben zelfs een internationale waardering gekregen. Natuurlijke zoetwaterduinmeren van deze omvang zijn zeldzaam in Europa. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het Zwanenwater en de Pettemerduinen behoren tot de best behouden vastelandsduinen van Nederland. Het gebied bestaat uit twee parallel aan de kust liggende duinenrijen met daartussen gevarieerde vochtige duinvalleien en twee grote duinmeren. De duinen zijn relatief kalkarm, maar door secundaire verstuiving en de invloed van kalkrijk grondwater zijn belangwekkende gradiënten aanwezig. Een verschil met de meeste andere vastelandsduinen is dat het Zwanenwater nooit is gebruikt voor waterwinning. Mede hierdoor zijn de valleibegroeiingen uitzonderlijk goed ontwikkeld. Door het plaatsen van een kwelscherm tussen het Zwanenwater en het binnenland in combinatie met waterstandverhoging in de verworven natuurgebieden in de Uitlandse polder is het gebied de afgelopen decennia aanmerkelijk natter geworden.

Huidig gebruik
Het gebied wordt als natuurgebied beheerd en heeft daarnaast een belangrijke functie voor recreatief medegebruik. Het Zwanenwater heeft een grote aantrekkingskracht op wandelaars. Jaarlijks wordt het Zwanenwater bezocht door zo’n 100.000 mensen. De bezoekers kunnen kiezen uit twee wandelroutes en gebruik maken van een drietal observatiehutten en enkele uitzichtpunten. Om voldoende rust te garanderen voor vogels en andere dieren en om de kwetsbare plantengemeenschappen te ontzien, is de recreatie in het Zwanenwater sterk gezoneerd. Er is alleen recreatie toegestaan in het noordelijke deel van het gebied. Het gebied is ook alleen toegankelijk voor wandelaars. Andere recreatievormen worden geweerd.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Zwanenwater de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Duinmeren met moeras

  • Dynamisch jong duinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Duinmeren met moeras

Actuele natuurwaarden
Het voedselrijke Eerste en Tweede water horen tot het beheertype Zoete plas (N04.02). De waterstand fluctueert sterk in de plassen. Als gevolg van het instuiven van zeer fijn zand en vermenging met onverteerde algen is de waterkwaliteit matig. Waterplantenvegetaties zijn niet meer aanwezig. Grenzend aan de plassen ligt een uitgestrekt Moeras (N05.01), dat soms bestaat uit overjarig riet of struweel. Het moeras is leefgebied van de waterspitsmuis. Bijzonder zijn hier de galigaanvelden (ook als H7210 Galigaanmoerassen aangewezen in het kader van Natura 2000) en de duinvalleien met forse moerasplanten (ook als H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000) als grote boterbloem, draadzegge en moerasmelkdistel.
De plassen zijn een belangrijk rustgebied voor ganzen, waaronder de dwerggans. Voor andere watervogels zoals slobeend, zijn de plassen van belang als foerageergebied in de winter. Als broedgebied zijn de moerassen van belang voor moeras- en rietvogels. Op de oevers en op de eilandjes broeden lepelaar, aalscholver en roerdomp. De aalscholver concurreert met de lepelaar om geschikte broedplekken. De roerdomp is een niet jaarlijkse broedvogel, al zijn de laatste jaren doorgaans wel enkele paartjes in het rietland aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
De potenties van de duinmeren en moerassen voor met name vogels worden al grotendeels benut. De laatste decennia zijn de moerassige delen echter op veel plekken dichtgegroeid met struwelen van grauwe wilg. Op de natuurwaarden (en de potentie) van het gebied ook in de toekomst te behouden zal er actief beheer moeten plaatsvinden om verdere verbossing tegen te gaan.
De waterkwaliteit van de twee meren laat te wensen over. In de zomer treedt bloei van blauwalgen op. Ook heeft door de jaren heen zich een dikke laag organisch materiaal afgezet, vermengd met vanuit de zeereep ingestoven, zeer fijn zand. Daarnaast speelt bemesting door vogels en zure depositie een rol. In 2008 en 2009 zijn de meren uitgebaggerd. Hoewel dit de ontwikkeling van water- en oevervegetaties ten goede kan komen is de vraag of dat duurzaam het geval is en daarnaast mag dit niet ten koste gaan van de (nu al) rijke vogelstand.

Kernkwaliteit: Dynamisch jong duinlandschap

Actuele natuurwaarden
Bij het beheertype N08.01 Strand en embryonaal duin is het beheer van Rijkswaterstaat bepalend. Het beheertype komt aan de zeezijde voor van de buitenste duinenrij. Binnen het beheertype staat de kustverdediging voorop en is beperkt ruimte voor natuurlijke ontwikkelingen. Het beheertype gaat over in het beheertype N08.02 Open duin. Dit type bevindt zich voornamelijk in en direct achter de zeereep en in of nabij stuifplekken met typische pioniervegetaties van open zand. Hier groeien soorten als helm en zeemelkdistel. Daarnaast kent het gebied veel gestabiliseerd duingrasland (ook als H2130B Grijze duinen (kalkarm) aangewezen in het kader van Natura 2000), met o.a. buntgras, duinroosje, duinviooltje en veel schapegras, mossen en korstmossen. Het open duin neemt verreweg het grootste gedeelte van het oppervlakte in van het Zwanenwater en Pettemerduinen. Hoewel open duin in Nederland vrij veel voorkomt, is het internationaal gezien zeldzaam. Nederland kent daarom een bijzondere verantwoordelijkheid. In de open duinen komen verschillende bedreigde plantensoorten (o.a. hondsviooltje, gelobde maanvaren en ogentroost) en vogels van heide en open zand voor (o.a. tapuit). De tapuit broedt in het gebied, maar de aantallen van deze karakteristieke duinvogel nemen wel sterk af. Het waren er ooit vele tientallen, maar in 2018 broedde er hooguit nog één paar. Verder komen hier enkele bijzondere vlindersoorten voor, zoals de duinparelmoervlinder, bruinblauwtje, kleine parelmoervlinder en heivlinder. Ook de zandhagedis leeft in het Zwanenwater vooral in dit beheertype. Hier vindt de soort open zandige plekjes om haar eieren in af te zetten, voldoende beschutting en genoeg insecten om op te jagen. In de vochtige duinvalleien (N08.03) zijn verschillende poelen te vinden. Rond deze plekken zijn vaak pionier soorten te vinden als parnassia, waterpunge, moeraswespenorchis en vleeskleurige orchis. Dit zijn ook de plekken voor de rugstreeppad en komt ook de zeldzame gevlekte witsnuitlibel voor. Op de overgang van de duinen naar de grote plassen en omliggende moerassen zijn uitgestrekte natte hooilanden aanwezig. Deze Vochtige hooilanden (N10.02) zijn matig voedselrijk en worden gevoed met relatief kalkrijk kwelwater. Hier groeien onder meer duizenden brede orchissen en rietorchissen. Het beheertype N10.01 Nat schraal grasland (ook als H6230 heischraal grasland aangewezen in het kader van Natura 2000), is iets minder uitgesproken bloemrijk dan de vochtige hooilanden. Hier groeien vooral veel kleine zeggen en russen. Op enkele zeer natte plekken is onder invloed van stagnerend regenwater moerasheide ontstaan. Naast veenmossen en dopheide groeien hier ook welriekende nachtorchis, wateraardbei en veenpluis.
De langdurig consequent beheerde gradiëntrijke graslanden zijn floristisch zeer waardevol en vormen daarnaast ook de groeiplaats van een groot aantal bijzondere paddenstoelen van oude graslanden, zoals wasplaten, aardtongen en barsthoeden. Op grond hiervan kwalificeren ze ook als het in Nederland zeer zeldzaam geworden wasplatengrasland.
Het beheertype duinheide (N08.04) wordt meer landinwaarts in oudere, ontkalkte duinen of in verzuurde valleien aangetroffen. Op droge plaatsen komt vooral struikheide, afgewisseld met buntgras, schapegras, mossen en korstmossen voor. Op iets minder droge plekken komt de combinatie van struikheide en kraaiheide voor, terwijl op vochtiger noordhellingen de kraaiheide samen met eikvaren (ook als H2140 Duinheiden met kraaihei aangewezen in het kader van Natura 2000) groeit. Door hun omvang vormen deze duinheiden de beste voorbeelden van duinheiden met kraaihei in de vastelandsduinen met karakteristieke broedvogels zoals de nachtzwaluw.
In de droge duinen komt verder duinbos (N15.01) en struweel voor van berk en zomereik. Op enkele plaatsen is in de jaren dertig de Corsicaanse den aangeplant. Met name in de Pettemerduinen is een substantieel oppervlak naaldbos aanwezig. Op vochtigere standplaatsen is veenbos ontstaan in het algemeen bezet door zachte berk. Deze veenbossen zijn spontaan ontwikkeld. De bossen en struwelen zijn rijk aan broedvogels en er zijn waarnemingen van de boommarter bekend. De bossen hebben daarnaast belangrijke betekenis voor diverse soorten paddenstoelen en vaatplanten. De bosranden in combinatie met de vochtige hooilanden en het open duin vormen belangrijk leefgebied voor de argusvlinder.

Potentiële natuurwaarden

De natuurpotenties in het gebied worden al grotendeels benut. De kust bij Callantsoog wordt gezien als zwakke schakel in de kuststrook. De afgelopen jaren heeft er veel kustafslag plaatsgevonden. Door de verwachte zeespiegelstijging zijn daarom kustbeschermde maatregelen uitgevoerd. Hierdoor neemt de kustafslag af en is er zelfs kans op kustaangroei met duinvorming. Daarmee zouden de valleien in en nabij de zeereep weer enigszins natter kunnen worden, waardoor de kwaliteit verbeterd.
In het kader van Natura 2000 worden maatregelen genomen om de grote variatie in het gebied te behouden en te voorkomen dat jonge successiestadia verloren gaan of in kwaliteit afnemen. Er zal onder meer een actief beheer (o.a. plaggen) worden toegepast.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden in de Zwanenwater en Pettemerduinen zijn een gevolg van eeuwenlange dynamiek langs de Noordzeekust en dan ook niet of nauwelijks vervangbaar, nog los van de functie bij de kustverdediging. In de loop van eeuwen is een complex duingebied ontwikkeld met een duidelijke oostwest zonering. In het oosten liggen ontkalkte duinen met heidevegetaties, bosjes en duinvalleien met moerasvegetaties. Ook de vegetaties rondom het Eerste water en Tweede water als galigaanmoerassen en de vochtige hooi- en duingraslanden zijn moeilijk tot niet vervangbaar. Ook de vochtige valleien in de Pettemerduinen hebben zich in de loop van de tijd steeds verder ontwikkeld, waarbij bijzondere overgangen zijn ontstaan. De bosaanplant in de eerste helft van de twintigste eeuw is relatief goed vervangbaar (<25 jaar) en biedt ook ruimte voor andere meer typische duinvegetaties.
Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de jonge en oude duinen en duinmeren niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

K8 Wildrijk en Ananas

1 Algemene gegevens

Nummer

K8

Naam gebied

Wildrijk en Ananas

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Schagen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

 

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 30 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland, verschillende particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN gebied Wildrijk en Ananas bestaat uit vier delen: Wildrijk, Klein Wildrijk, Ananas en een weideperceel. Samen hebben de percelen een oppervlakte van circa 30 hectare groot. De samenhang binnen het NNN gebied is gering, het betreft drie verspreid in het landschap gelegen bosjes en een weideperceel. De samenhang met overige NNN gebieden ligt met name in de natuurverbinding langs Ananas, Klein Wildrijk en het weideperceel (KNV1). Samen met de natuurverbinding vormen deze gebiedjes groene stapstenen in een omgeving van akker- en bloembolpercelen. Het Wildrijk ligt op meer afstand van de overige gebiedjes en de natuurverbinding. Vogels kunnen dit gebied wel eenvoudig bereiken, met name vanuit de duinen, net als flora en fauna gebonden aan natte milieus. Er loopt namelijk een sloot als verbinding tussen het duinrellengebied en Wildrijk.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De NNN deelgebieden liggen in het aandijkingenlandschap van de Haze-Zijpepolder (fysisch-geografische regio: duinen). Dit gebied was een hoogveengebied dat eertijds was ontstaan op de zeekleibodem achter een duinenrij. Dit veen werd geheel afgegraven tot op de laaggelegen kleibodem. Tussen circa 1150 en 1350 waren er veel stormvloeden die door de duinen heen braken, waardoor het Zijper zeegat ontstond. In de eerste helft van de 14de eeuw werd het zeegat afgesloten nadat er een strandvlakte met duinkopjes (nollen) was ontstaan. Vanaf het eind van de 16e eeuw werd het gebied bedijkt vanaf de hogere duinen. De Haze-Zijpepolder is daarbij de oudste aandijking van Noord-Holland en is ontstaan in 1597. De Zijpe- en Hazepolder is een relatief grootschalig gebied en werd bemalen door een twintigtal molens. Deze twintig molens beïnvloeden de verkaveling, waardoor er twintig delen ontstonden, die elk een letter van het alfabet kregen.
Rond 1630 werd er een buitenhuis gebouwd aan de zuidkant van het Wildrijk en hiervoor werden er ook zogenaamde plantages aangeplant, een geometrische tuin met lanen en hagen. In de 18de eeuw werd de tuin meer omgevormd tot een stinzenbos. Aan het eind van de 18de eeuw werd het gebied echter verwaarloosd en is het verwilderd. Ook is er een groot deel van de oorspronkelijke 50 hectare grote bomenrijke tuin gekapt en omgezet in landbouwgrond. In 1940 werd de resterende 20 hectare van het gebied overgedragen aan Landschap Noord-Holland en werd het een natuurreservaat. Klein Wildrijk en Ananas waren onderdeel van een groter aaneengesloten bos tussen Schagerburg en Sint Maartensvlotbrug. Dit bos was onderdeel van een buitenplaats. Een groot deel van deze bossen is echter gekapt om er akkers en weilanden van te maken. De genoemde bosjes zijn de laatste restanten.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek

Bijna alle percelen, met uitzondering van het graslandperceel, liggen net iets hoger dan de omgeving. Het graslandperceel ligt op dezelfde hoogte als de omliggende graslanden.In alle percelen is er sprake van reliëfrijke zandbodems. In Wildrijk zijn er nog resten van de nollen aanwezig, waardoor het maaiveld varieert van 0,2 tot 1,6 meter boven NAP. Via een sloot stroomt rechtstreeks kwelwater uit de duinen, vierhonderd meter verderop, naar het Wildrijk. Met een bijzonder soort gemaal, een tonmolen, wordt het water op peil gehouden door dit water omhoog te pompen. Het waterniveau wordt in Wildrijk hoger gehouden dan in de omringende bollenvelden, waardoor het bos ten dele drassig is. In Klein Wildrijk, Ananas en het graslandperceel is minder uitgesproken reliëf aanwezig en zijn hoogteverschillen van minder dan een meter aanwezig. De laagste delen zijn met name in de winter vochtig, maar drogen in de zomer uit.
De bospercelen vormen besloten, opgaande elementen in een verder redelijk open polder. Er loopt wel een provinciale weg in de buurt van het gebied en het Wildrijk ligt vrij dicht bij Sint Maartenszee. Desondanks zijn de natuurgebieden donker en ook rustig.

Huidig gebruik
Het Wildrijk wordt gebruikt als natuurgebied met extensief recreatief medegebruik. De wandelpaden in dit gebied zijn onverhard en lopen nog deels over de oude padenstructuur die in de 17de eeuw is aangelegd. Klein Wildrijk wordt nu gebruikt als recreatiegebied. Het is onderdeel van Langoed Anna’s Parck, waar mensen vakantie kunnen houden in de oude boerderij. Ananas ligt naast een boerencamping en hierdoor vind er ook recreatie plaats in dit bos. Het grasperceel wordt gebruikt door de landbouw.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Wildrijk en Ananas de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Cultuurhistorisch waardevol stinzenbos

  • Oude bosrestanten langs natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevol stinzenbos

Actuele natuurwaarden
Het Wildrijk is een cultuurhistorisch waardevol stinzenbos (N17.03 Park- of stinzenbos). Karakteristiek voor het Wildrijk zijn de grote aantallen bloeiende wilde hyacinten in het voorjaar, die veel bezoekers trekken. Naast hyacinten bloeien er ook veel andere stinzenplanten. Het bos vormt, ondanks de vrij beperkte omvang, een leefgebied van boommarter en bos- en/of struweelvogels. Dit is opvallend, omdat van grotere bossen in de omgeving geen sprake is. Uitgestrekte duinbossen zijn pas bij Schoorl aanwezig.
Langs een plas en diverse sloten in het bos zijn waarnemingen bekend van waterspitsmuis. In de tweede wereldoorlog is er verder een bunker in het bos aangelegd en deze vormt nu, net als een aantal aangebrachte vleermuiskasten, een verblijfplaats voor vleermuizen zoals de zeldzame meervleermuis en ook algemenere soorten zoals watervleermuis en gewone grootoorvleermuis.

Potentiële natuurwaarden
Het Wildrijk ligt ingeklemd tussen bloembollenakkers maar ook vlak bij de duinzoom. Een verbinding met de duinzoom kan de natuurwaarden van het gebied versterken. Een natte verbinding met de duinen kan voor een robuuster leefgebied zorgen voor de waterspitsmuis, die zowel in de duinen als in Wildrijk is aangetroffen.

Kernkwaliteit: Oude bosrestanten langs natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Het graslandperceel wordt op dit moment agrarisch beheerd en heeft geen actuele natuurwaarde. De bospercelen bij Klein Wildrijk en Ananas worden aangemerkt als N14.03 Haagbeuken- en essenbos door de periodiek vochtige omstandigheden en zijn rijker aan natuurwaarden. Het zijn restanten van oude bossen, die hier al minstens 300 jaar staan en daarom van belang zijn voor bos- en/of struweelvogels.

Potentiële natuurwaarden
De bospercelen hebben potenties voor de boommarter, die al bekend is van Wildrijk. Een versterking van de relatie met Wildrijk kan het leefgebied van de boommarter verbeteren.
De potentie van het graslandperceel is beperkt, anders dan de ligging langs een beoogde natuurverbinding. Mogelijk kan een ontwikkeling als stapsteen waardevol zijn, maar de daarbij passende inrichting en beheer zouden nader verkend moeten worden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Alle aanwezige bosjes zijn eeuwenoud en kennen een ongestoorde bosbodemperceel, wat stamt uit de 17de eeuw. Daardoor is hier sprake van een nagenoeg onvervangbare situatie. Het graslandperceel is zeer goed vervangbaar als blijkt dat de locatie langs de natuurverbinding niet van groot belang is. Het heeft geen actuele natuurwaarden van betekenis.

K9 Wielen langs Westfriese Omringdijk bij Eenigenburg

1 Algemene gegevens

Nummer

K9

Naam gebied

Wielen langs Westfriese Omringdijk bij Eenigenburg

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Schagen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 20 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied bestaat uit twee groepjes van twee wielen, met een gezamenlijke oppervlakte van circa 20 hectare. De samenhang binnen het NNN-gebied beperkt zich tot de ligging langs de Westfriese Zeedijk. Er is weinig samenhang met andere NNN- gebieden, anders dan de functie voor watervogels die ook gebruik maken van andere natte natuur in de ruime omgeving.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied ligt in het oude zeekleilandschap van West-Friesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Al vanaf de 8e of 9e eeuw werd het aanwezige veen, dat op de wadbodem (klei) was ontstaan, ontgonnen. Door deze ontginningen ontstonden er binnenmeren en werden nederzettingen verplaatst naar hogere delen in het landschap. In de omgeving van Schagen gingen de mensen op kleine huisterpjes wonen, welke soms onderling verbonden werden. Deze huisterpjes zijn bij Eenigenburg nog steeds herkenbaar in het landschap aanwezig. Vanaf de 11de eeuw begon men ook met het aanleggen van dijken en het droogleggen van polders. Vanaf de 13de eeuw werden deze dijken één geheel en ontstond de Westfriese Omringdijk, die het gebied tegen de zee moest beschermen. De omringdijk werd echter wel een aantal keer doorbroken door het water, waardoor er zogenaamde wielen ontstonden. De dijk werd hersteld, maar de wielen bleven. Zo zijn ook de Wielen bij Eenigenburg ontstaan.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De wielen liggen tegen de Westfriese Omringdijk aan. Het water is van matige kwaliteit, het is eutroof en er groeien weinig tot geen waterplanten. Zo nu en dan is er sprake van algenbloei. De wielen liggen in twee groepjes van twee in verschillende peilvakken. Het Modderwiel en het Dijkstalwiel hebben een gefixeerd grondwaterpeil op 1,75 meter onder NAP, de Burger wielen 1,45 meter onder NAP. De Wielen liggen aan de rand van de weidse Ringpolder. In het oosten liggen graslanden en akkers/bloembollenvelden. Nabij het Dijkstalwiel en het Modderwiel is langs de dijk enige bebouwing aanwezig, die wordt omgeven door erfbeplanting. De wielen liggen in een gebied dat relatief rustig en donker is. Er loopt alleen een rustige weg over de omringdijk.

Huidig gebruik
De hoofdfunctie van de wielen is natuur. Het gebied is goed te overzien vanaf de Westfriese Omringdijk.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Wielen langs Westfriese Omringdijk bij Eenigenburg de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Vogelrijke en aardkundig waardevolle doorbraakwielen

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Vogelrijke en aardkundig waardevolle doorbraakwielen

Actuele natuurwaarden
De wielen zijn ondanks de beperkte waterkwaliteit aangemerkt als N04.02 Zoete plas en worden drukbezocht door eenden en ganzen waaronder grote aantallen smienten. De functie voor watervogels is daarmee de belangrijkste natuurkwaliteit. Door de beperkte waterkwaliteit en relatief geïsoleerde ligging is het gebied actueel niet van belang voor overige watergebonden fauna. Rond het Modderwiel ligt een perceel N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties worden reeds geheel of grotendeels benut.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaarden hangen direct samen met het karakter en de ligging van de wielen. Hoewel plassen van deze omvang in beginsel relatief eenvoudig vervangbaar zijn, moeten in dit geval de wielen vanuit hun cultuurhistorische en aardkundige belang als onvervangbare dragers voor de aanwezige natuurwaarden worden beschouwd.

K10 Balgzand

1 Algemene gegevens

Nummer

K10

Naam gebied

Balgzand

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Den Helder, Hollands Kroon

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #1 Waddenzee (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, waterveiligheid

Oppervlakte

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied ‘Balgzand’ bestaat uit een lange dijk (de Balgzanddijk), enkele buitendijkse kwelders, overstromingsgraslanden en een binnendijks overstromingsgrasland met brakke plas. De buitendijkse gebieden zijn grotendeels als zowel Vogel- als Habitatrichtlijngebied aangewezen. De overige delen grenzen direct aan Natura 2000-gebied Waddenzee. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 100 hectare. De samenhang zowel binnen het NNN gebied als met andere NNN gebieden wordt gedragen door de dijk. Langs de dijk is een keten van binnen- en buitendijkse graslanden ontstaan die in het oosten wordt doorgezet in het NNN gebied Wieringen (K12). De dijk scheidt de Waddenzee van het NNN gebied Amstelmeer (K11). Zowel met de zee als met het meer bestaat een sterke samenhang waardoor het Balgzand een belangrijke schakel is in de overgang van zoete naar zoute natuur. Het natuurgebied is van nationaal belang door de aanwezigheid van bijzondere zilte vegetaties en hoogwatervluchtplaatsen voor vogels. Met het binnendijkse landschap van polders en akkerbouw is de samenhang gering.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het Balgzand behoort tot het aandijkingenlandschap van Noord Holland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het aandijkingenlandschap bestaat uit aangeslibde zand- en slibplaten langs de oorspronkelijke kustlijn van Noord Holland. Deze zand- en slibplaten zijn vanuit de hoger gelegen delen ingedijkt en zo toegevoegd aan het land. Omstreeks 1850 werd de polder ten zuiden van het gebied als land toegevoegd. De dijk (Balgzanddijk) was al eerder aangelegd om de zee tegen te houden en heeft nog steeds zijn oorspronkelijke vorm. Aan de noordkant van de dijk zijn kwelders ontstaan door de afzetting van slib.

Aardkundige waarden
De buitendijkse zandplaten op de getijdevlakte van Balgzand zijn aardkundige waarden die iets vertellen over de manier waarop het landschap is ontstaan en continue in beweging is.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De Balgzanddijk is duidelijk aanwezig in het landschap en vormt de grens tussen de Waddenzee en het achterliggende polderlandschap. Het gebied heeft een open karakter door de afwezigheid van bosschages en bebouwing. De bodem van het gebied bestaat voornamelijk uit klei. De buitendijkse delen van het gebied staan onder invloed van de getijden van de Waddenzee en worden regelmatig overspoeld met zeewater. De binnendijkse delen liggen onder zeeniveau waardoor brak water als kwel omhoog komt. Door de ligging en ontoegankelijkheid is het een relatief stil gebied. Vanwege het ontbreken van snelwegen, grote steden en grootschalige industrie is er een vrij lage geluids- en lichtbelasting in het gebied. Het NNN gebied kenmerkt zich daarom door rust, stilte en donkerte. De binnendijkse delen staan via het Balgzandkanaal in verbinding met de Waddenzee via het gemaal bij de Oostoever. Dit gemaal is vispasseerbaar, zodat trekvissen als aal en driedoornige stekelbaars kunnen migreren tussen Waddenzee en inlandse wateren in en langs het Balgzandkanaal, het Amstelmeer en de Lage Oude Veer.

Huidig gebruik
De Balgzanddijk heeft een belangrijke functie voor waterveiligheid. Het gebied wordt als natuurgebied beheerd. Vanaf enkele (fiets)paden en een vogelkijkhut is deze natuur wel beleefbaar, maar van een hoge recreatiedruk is geen sprake. Binnendijks is rond de NNN-gebiedjes sprake van reguliere landbouw.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Balgzand de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Brakke en zilte natuur langs Waddenzeedijk

4 Natuurwaarden

Kernkwaliteit: Brakke en zilte natuur langs Waddenzeedijk

Actuele natuurwaarden
De gebieden liggen langs de zeedijk, deels binnen- en deels buitendijks. Het buitendijkse deel bestaat uit 09.01 Schor of kwelder of N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland (ook als respectievelijk H1310A Zilte pioniersbegroeiing, H1330A Schorren en zilte graslanden of H1320 Slijkgrasvelden aangewezen in het kader van Natura 2000) en wordt direct door de zee beïnvloed. De binnendijkse delen staan onder invloed van zoute kwel en bestaan uit N04.03 Brak water en eveneens N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. In deze brakke en zilte graslanden komen bijzondere zoutminnende plantensoorten voor. De dijk zelf bestaat grotendeels uit grasland (N12.01 Bloemdijk) en heeft een belangrijke functie als hoogwatervluchtplaats voor vogels. Er rusten vele duizenden vogels waaronder bonte strandloper, kanoet en scholekster. Het gebied heeft hierdoor een functie die zowel van nationaal als internationaal niveau van belang is. Bij de binnendijkse brakke plas bevindt zich een broedkolonie van de visdief. Deze locatie is tevens van belang voor andere broedvogels van pioniersvegetaties, zoals de kluut en de bontbekplevier.
Tot slot, een belangrijke soortgroep die de gehele waddenkustlijn in Noord-Holland als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de waddenzeedijk bij Balgzand is daarbij van belang.

Potentiële natuurwaarden
De natuurwaarden in deze gebieden worden al grotendeels benut. Een gedeelte van de buitendijkse overstromingsgraslanden kunnen ontwikkelt worden tot N01.02 Duin- en kwelderlandschap. Dit komt overeen met de Natura 2000-doelstelling die voor een gedeelte van dit gebied is geformuleerd (H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen en H2190B Vochtige duinvalleien).

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De beheertypen in het gebied zijn deels (met name graslanden) op relatief korte termijn te ontwikkelen. Het landschap met de zeedijk en bijbehorende situaties met zilte kwel is echter nauwelijks vervangbaar. De hoogwatervluchtplaats die de dijk, kwelders en schorren vormen is vrijwel onvervangbaar. Zowel nationaal als mogelijk op internationaal niveau is deze hoogwatervluchtplaats van groot belang. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de buitendijkse zandplaten niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via deze aardkundige waarden behouden blijven.

K11 Amstelmeer en omgeving

1 Algemene gegevens

Nummer

K11

Naam gebied

Amstelmeer en omgeving

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente

Hollands Kroon

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 700 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied Amstelmeer en omgeving bestaat uit een voormalige zeearm en de oevers daarvan ten zuiden van de Amsteldiepdijk die het gebied van de Waddenzee scheidt. De oppervlakte bedraagt circa 700 hectare. De samenhang binnen het NNN gebied wordt gedragen door het open water van het Amstelmeer. Het meer en de oevers vormen een robuust geheel van water, moerassen en oeverlanden. Ten noorden grenst het aan het NNN gebied Balgzand (K10). Samen met Balgzand vormt het gebied een belangrijke schakel in de overgangszone van zoet naar zout water met bijbehorende natuurwaarden. In het westen sluit het gebied aan op Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin (K14) en de natte natuurverbinding richting Oudesluis (KNV1). Aan de zuidkant van het Amstelmeer loopt een natte natuurverbinding richting Kolhorn (KNV1). Hierdoor worden verschillende kleine NNN-gebieden van moeras en oeverlanden met elkaar verbonden.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied maakt deel uit van het aandijkingenlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het Amstelmeer is ontstaan uit een voormalige zeearm die de Waddenzee met de toenmalige Zuiderzee verbond. Lange tijd bestond het gebied uit getijden- en overstromingsvlakten met in de stabielere delen grote oppervlaktes aan veen. Dit veen is door overstromingen en stormen voor grote delen weggeslagen waardoor een zeearm tussen de Waddenzee en Zuiderzee ontstond. Deze verbinding werd voor het eerst in 1924 verbroken door de aanleg van de Amsteldiepdijk tussen het eiland Wieringen en het vasteland. De polder Wieringenmeer is vanaf 1927 ingepolderd waardoor het Amstelmeer zijn huidige vorm kreeg. Door het gewicht van de Amsteldiepdijk werd de onvaste grond zijdelings weggedrukt. Hierdoor ontstond in het noorden van het meer een ondiepe zandplaat, de Verzakking genoemd. Op de Verzakking zijn moeraseilanden aangelegd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het Amstelmeer is lange tijd zout tot brak geweest, maar sinds de inpoldering en de aanleg van de dijken is het verzoet. Het waterpeil in het gebied ligt tussen de -0,4 en -0,7 meter NAP. Vanwege de lage ligging en de ligging direct tegen de Waddenzee aan komt er zoute kwel het gebied in. De moerassen en graslanden in het noorden van het gebied zijn daardoor zilt. Door de toevoer van water uit de polders is het overgrote gedeelte van het meer echter zoet. Vanwege het ontbreken van snelwegen, grote steden en grootschalige industrie is er een vrij lage geluids- en lichtbelasting in het gebied. Het NNN gebied kenmerkt zich daarom door rust, stilte en donkerte.

Huidig gebruik
Het gebied wordt in de huidige situatie hoofdzakelijk als recreatieplas gebruikt, vooral door surfers en recreatievaart. Rondom het meer zijn onder andere een jachthaven en watersportclub gevestigd. De moeraseilanden en oeverlanden worden grotendeels als natuur beheerd.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Amstelmeer en omgeving de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open water met moeras en extensieve graslanden

  • Brakke en zilte natuur langs de Waddenzeedijk

4 Natuurwaarden

Kernkwaliteit: Open water met moeras en extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Het gebied ‘Amstelmeer’ bestaat voor het grootste gedeelte uit het open water van het meer (N04.02 Zoete plas). Het open water van het meer is grotendeels vegetatieloos en met name in de winter van belang als rust- en foerageerplek voor duizenden watervogels zoals futen, eenden en ganzen. Het Amstelmeer is een belangrijke schakel in routes voor trekvissen die tussen de Waddenzee en het inlandse zoet water migreren zoals aal (katadroom), spiering en zeeforel (beiden anadroom). In het noordwesten zijn op de zandplaat enkele moeraseilanden aangelegd (N05.01 Moeras), mede omdat in de kop van Noord-Holland grootschalige moerasgebieden een zeldzaamheid zijn. Door de brakke kwel komen in deze moerassen zoutminnende plantensoorten voor als ruwe bies. De moerassen zijn een belangrijk broedgebied voor moeras- en rietvogels als buidelmees en bruine kiekendief. De vele ganzen in het gebied grazen de vegetatie kort waardoor geschikte broedplaatsen ontstaan voor grondbroeders zoals kluten, plevieren kokmeeuwen en sterns. Daarnaast zijn de ondieptes van de Verzakking belangrijke voedsel- en rustgebieden voor veel watervogels. Het gebied vervult een belangrijke functie als hoogwatervluchtplaats op het moment dat de hoogwatervluchtplaatsen buitendijks onbereikbaar zijn. Rond het Amstelmeer liggen enkele extensieve graslanden (N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland), met soorten als moeraskartelblad en rode ogentroost, in een overwegend open landschap. In de winter worden deze graslanden voornamelijk door groepen ganzen en eenden gebruikt als foerageerplek. Tot slot fungeert het Amstelmeer als een belangrijke knooppunt tussen de migratieroute van de meervleermuis langs de Waddenzeekust en de inlandse (lange afstand vliegroutes) richting zuidelijker gelegen kraamverblijfplaatsen.
Met name aan de noordzijde van het meer is sprake van enkele intensiever recreatief gebruikte terreindelen, zoals strandjes en ligweiden. Deze herbergen geen specifieke natuurwaarden, de kwaliteit bestaat vooral uit het samenhangende groene karakter met het open landschap rond het water (Multifunctionele natuur).

Potentiële natuurwaarden
Gefaseerd rietmaaibeheer (N05.02 Gemaaid rietland) kan zorgen voor een voldoende ontwikkelde rietkraag die potenties bied aan broedvogels van rietlanden. Dit geeft tevens in combinatie met de brakke kwel een impuls aan de floristische waarde van het gebied. Voor watervogels worden de potenties grotendeels benut, hierbij is het wel van belang dat de rust op en nabij de Verzakking wordt gewaarborgd. Het kaal houden en/of vergroten van enkele eilanden komt zowel ten goede van grondbroeders als wadvogels die binnendijks overtijen. Moerasvegetaties langs watergangen die op het meer uitkomen, zijn van belang voor watergebonden soorten binnen het gebied en als verbinding met natte natuur daarbuiten. Dit geldt bijvoorbeeld voor de waterspitsmuis die in de omgeving van het gebied voorkomt. De ecologische samenhang tussen de verschillende leefgebieden van deze soort kan vermoedelijk nog worden versterkt. Hierbij kan gedacht worden aan natuurvriendelijke oevers langs wateren.

Kernkwaliteit: Brakke en zilte natuur langs Waddenzeedijk

Actuele natuurwaarden
Vanwege de invloed van brakke kwel komt er in de Verzakking (in de noordwesthoek van het gebied) brakke tot zilte natuur voor. Dit uit zich in de beheertypen N04.03 Brak water en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. De Verzakking herbergt bijzondere soorten planten en macrofauna. Onder andere zilt torkruid en rode ogentroost komen in het de zilte graslanden van de Verzakking voor. In het brakke water worden bijzondere macrofaunasoorten zoals vlokreeft en aasgarnaal gevonden. Tot slot zijn de zilte graslanden van belang als foerageergebied en soms ook als broedplaats voor vogels van pioniersvegetaties (vooral steltlopers).

Potentiële natuurwaarden
De potenties voor brakke en zilte natuur worden al grotendeels benut en kunnen deels meeliften met de eerder beschreven ontwikkelpotenties voor moerassen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De beheertypen in het gebied zijn deels (met name graslanden) op relatief korte termijn te ontwikkelen. Echter, door de ligging van het gebied op de overgang tussen zoet naar zout zijn er natuurwaarden ontstaan die nauwelijks vervangbaar zijn. Het gebied heeft daardoor een onvervangbare waarde voor zilte vegetaties, hoogwatervluchtplaatsen van vogels en als migratieroute voor trekvissen. De moerasgebieden van de Verzakking zijn zeer zeldzaam in de Kop van Noord-Holland en daarmee van onvervangbaar belang voor moerasvogels.

K12 Wieringen

1 Algemene gegevens

Nummer

K12

Naam gebied

Wieringen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Hollands Kroon

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

- Natura 2000-gebied #1 Waddenzee (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 300 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied NNN Wieringen bestaat uit verspreid gelegen natuurgebieden met een totale oppervlakte van circa 300 hectare. De samenhang binnen het NNN-gebied wordt voor een groot deel gedragen door de dijken en andere lijnvormige elementen met daarlangs kleinschalige natuurgebieden. De gebieden langs de zeedijk hebben een sterke samenhang met de Waddenzee. Dit komt tot uiting in de kwelders, zilte vegetaties en de functie als hoogwatervluchtplaats voor vogels. De kwelders en overstromingsgraslanden langs de zeedijk sluiten in het westen aan op de zilte natuur van het NNN-gebied Balgzand (K10). Er is een duidelijk onderscheid in het landschap op het voormalige eiland Wieringen en de omliggende polders. De samenhang met de overige omliggende NNN-gebieden Amstelmeer (K11) en Robbenoord-en Dijkgatbos (K13) is daardoor klein en beperkt zich tot verbindingen via watergangen en oevers voor soorten van natte milieus.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied is te verdelen in het voormalige eiland Wieringen, de polders Waard-Nieuwland en Groetpolder en een klein buitendijks deel in Breehorn (het Normerven). Het voormalige eiland Wieringen ligt in het landschapstype keileemlandschap (fysisch-geografische regio: hogere zandgronden), de aangrenzende polders liggen in het landschapstype droogmakerijenlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het voormalige eiland bestaat uit een stuwwal, die in de voorlaatste ijstijd is ontstaan als gevolg van de opstuwing door landijs. Deze is qua ontstaansgeschiedenis sterk vergelijkbaar is met de eveneens uit keileem bestaande stuwwal op Texel (hoge Berg en omgeving). Tot ongeveer 1000 jaar geleden lag de stuwwal te midden van een uitgestrekt veengebied. Door ontginning en het wegslaan van veen kwam Wieringen als een eiland in de Zuiderzee te liggen. De lagergelegen delen van de stuwwal waar zich veen had ontwikkeld worden kogen genoemd en zijn in de loop der tijd door dijken beschermd tegen de opdringende zee. De polders Waard-Nieuwland en de Groetpolder zijn in 1846 en 1847 bedijkt en drooggemalen. Door het ontstaan van de droogmakerij Wieringermeer in 1930 werd het eiland Wieringen met het vasteland verbonden.

Aardkundige waarden
Op het voormalige eiland Wieringen komen hoge keileembulten voor; heuvels van gestuwde grondmorenes uit de laatste terugtrekkingsfase van het landijs in het saalien. Ze zijn na vorming “overreden” door het landijs. Het zijn de oudste aardkundige landschapselementen (relicten) van de provincie Noord-Holland. Er zijn drie bulten: aan de westkant bij Westerland (+12-13 m), in het noordoosten nabij Den Oever bij Stroe-Oosterland (+7m) en de derde hier tussenin bij Oosterklief (+8m). Andere verschijnselen uit deze tijd zijn ongestuwde grondmorene, smeltwaterdalen of droge dalen. Later heeft de invloed van de zee gezorgd voor kliffen (ten noordwesten van Stroe en ten westen van Westerland). Deze kliffen zijn naast Wieringen alleen te vinden in Gaasterland, Urk en Vollenhove. Op de overgang naar de getijdevlakte liggen abrasievlaktes. Dit zijn vlaktes waar het keileem is afgeschaafd. In de voormalige getijdevlakte bevinden zich zee-erosiegeulen met oeverwallen. Gedurende de laatste ijstijd werden dekzanden afgezet op de flanken en lagere hellingen. Onder de toen heersende periglaciale omstandigheden werden smeltwaterdalen gevormd. In het holoceen nam de invloed van de zee weer toe, met bijbehorende getijde-afzettingen en erosiegeulen.
Het eiland Wieringen is een representatief voorbeeld van een glaciale opduiking. De stuwwallen van keileem met de zeldzame kliffen, de abrasievlaktes en getijde-invloeden maken het gebied aardkundig van zeer hoge waarde en onvervangbaar. De educatieve en wetenschappelijke waarde is van belang voor de reconstructie van de ontstaansgeschiedenis van Noord-Holland. Aan het gebied is een internationale waardering toegekend. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het landschap op het voormalige eiland wijkt af van de aangrenzende polders. Het voormalige eiland kenmerkt zich door een relatief hoge ligging en een glooiend reliëfrijk landschap, met ook een zeer gevarieerde bodemopbouw. De lager gelegen kogen dragen bij aan de reliëfrijkheid van het gebied. Door de hoge ligging (tot ca. NAP + 12m) zijn delen van de stuwwal inzijgingsgebied. Door de aanwezigheid van ondoorlatende keileem bereikt het regenwater echter niet de diepere ondergrond, maar stroomt het vooral zijdelings via zogenoemde ‘sjanen’ af naar de kogen, waar daardoor sprake is van kwelsituaties in een overigens nog deels brak tot zout milieu. De stuwwal heeft een vrij besloten en kleinschalig karakter, maar de kogen zijn daarentegen juist relatief open gebieden.
Polder Waard-Nieuwland en de Groetpolder hebben de heldere rechtlijnige opbouw van grotere open polders met ringdijken en een bebouwingslint. Met name de Wierdijk is bijzonder vanwege de hoge cultuurhistorische waarde. Oude wierdijken hadden een steil front van houten palen en samengeperst ‘wier’ (eigenlijk zeegras), met daarachter een aarden wal. Door inklinking en aantasting door golfslag moesten het front en het dijklichaam steeds worden aangevuld om doorbraak te voorkomen. Onder andere door aantasting van de houten palen door paalworm werden de oorspronkelijke wierdijken vrijwel overal vervangen door ‘normale’ dijken met flauwere taluds. Op Wieringen vond deze vervanging relatief laat plaats (eind 18e eeuw) waarbij de Wierdijk gespaard bleef en dus het enige voorbeeld is van een oorspronkelijke dijkvorm.
Vanwege het ontbreken van wegen, grote steden en grootschalige industrie is er een vrij lage geluids- en lichtbelasting in het gebied. Het NNN-gebied kenmerkt zich daarom door rust, stilte en donkerte.

Huidig gebruik
De verspreid liggende gebiedjes die onderdeel uitmaken van dit NNN-gebied worden hoofdzakelijk als natuurgebied beheerd. Vanaf wandel- en fietspaden is deze natuur wel beleefbaar, maar van een hoge recreatiedruk is geen sprake. Landbouw is in het NNN-gebied beperkt tot grasteelt vanwege de vrij natte situatie in de lagere delen. Rond de NNN-gebiedjes is sprake van reguliere landbouw.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Wieringen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van de biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open waterrijk landschap met extensieve graslanden en eendenkooien

  • Brakke en zilte natuur langs Waddenzeedijk

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve graslanden en eendenkooien

Actuele natuurwaarden
Een groot deel van Wieringen wordt gekenmerkt door het open landschap van de kogen en polders dat is ontstaan door het eeuwenlange gebruik als landbouwgebied. Bij dit landschap horen de volgende natuurbeheertypen: N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.03 Glanshaverhooiland en N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. De vochtige graslanden zijn belangrijk voor weidevogels zoals grutto. De drogere graslanden zijn van belang voor insecten waaronder bijzondere dagvlinders zoals de argusvlinder. Ook de cultuurhistorisch waardevolle oude Wierdijk (N12.01 Bloemdijk) is van belang voor insecten en ook vormt deze een groeiplaats van een aantal zeldzame paddenstoelen van oud ongestoord grasland zoals wasplaten als honingwasplaat en scharlakenwasplaat. Deze dijk vormt ook de enige groeiplaats in ons land van de tengere distel.
Het open landschap met extensieve graslanden wordt op twee plaatsen ‘onderbroken’ door een eendenkooi. Beide eendenkooien zijn nog als zodanig in gebruik. Eendenkooien zijn in dit geval onlosmakelijke onderdelen van het verder open landschap en hebben naast natuurwaarden ook een grote cultuurhistorische betekenis. Het beheertype N17.04 Eendenkooi is met name voor watervogels van belang. De begroeiing rond de eendenkooien bestaat vanouds uit N17.06 Vochtig hakhout en is van belang voor moeras- en rietvogels.
Langs de Voorboezem in de polders Waard-Nieuwland en Groetpolder ligt een smalle strook van moeras en rietlanden (N05.01 Moeras, N05.02 Gemaaid rietland, N04.02 Zoete plas). Hoewel klein van oppervlak zijn deze delen in samenhang met de aangrenzende waterrijke polders in de omgeving een belangrijk leefgebied voor de waterspitsmuis.

Potentiële natuurwaarden
Door de extensieve graslanden in het landschap optimaal te beheren en het areaal uit te breiden, kan de weidevogelstand in het gebied nog verhoogd worden. Noord-Holland vervult een zeer belangrijke functie voor deze vogelgroep. Dit kan met name op de natte graslanden toegepast worden. Op drogere graslanden kunnen met het juiste maaibeheer bloemrijke situaties gecreëerd worden voor graslandvlinders zoals argusvlinder. In het gebied ligt een aantal dijken met potentie als bloemdijk. Deze deels buiten het NNN gelegen dijken laten plaatselijk al een ontwikkeling zien naar gevarieerde begroeiingen, met ook hier al diverse paddenstoelen van oud grasland zoals barsthoeden en aardtongen. Een goed voorbeeld daarvan is de Bierdijk bij Vatrop. Overwogen kan worden om een aantal dijken aan het NNN toe te voegen.
Moerasvegetaties langs watergangen, zoals langs de Voorboezem, zijn van belang voor watergebonden soorten binnen het gebied en als verbinding met natte natuur daarbuiten, zoals in het Robbenoordbos. De geplande verbetering van de waterbeheersing in Wieringen en met name Polder Waard Nieuwland komen ook ten gunste van de waterkwaliteit en de ecologische samenhang door middel van flauwere oevers. De ecologische samenhang tussen de verschillende leefgebieden van bijvoorbeeld een soort als waterspitsmuis kan binnen Wieringen nog verder worden versterkt. Dit mag niet ten koste gaan van de openheid van de kogen en polders.

K ernkwaliteit: Brakke en zilte natuur langs Waddenzeedijk

Actuele natuurwaarden
Deze gebieden liggen langs de zeedijk, deels binnen- en deels buitendijks. Het buitendijkse deel bestaat uit N09.01 Schor of kwelder en wordt direct door de zee beïnvloed. De binnendijkse delen staan onder invloed van zoute kwel en bestaan uit N04.03 Brak water en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. In deze brakke en zilte graslanden komen bijzondere zoutminnende plantensoorten voor en hebben tevens een belangrijke functie als hoogwatervluchtplaats voor vogels. Verder is er met name voor weidevogels een duidelijke relatie met de verder landinwaarts gelegen open graslanden in de kogen en polders (zie hiervoor). Een belangrijke soortgroep die de gehele kustlijn van de Waddenzee als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de dijk langs de Waddenzee in Wieringen is daarbij van belang.

Potentiële natuurwaarden
De natuurwaarden in deze gebieden worden al grotendeels benut en kunnen verder meeliften met de ontwikkelpotenties voor weidevogels in de aangrenzende open gebieden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De begrensde NNN-gebieden in K12 zijn verschillend van aard. De vervangbaarheid van de gebieden met grote cultuurhistorische waarden (zoals oude dijken, eendenkooien) en gebieden met grote natuurwaarden (zoals hoogwatervluchtplaatsen) zijn vanuit dat oogpunt onvervangbaar. De gebieden met sommige grasland-beheertypen zijn deels op relatief korte termijn te ontwikkelen. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de aanwezige keileembult, stuwwal, smeltwaterdalen, kliffen, kreekbeddingen, buitendijkse zandplaten en abrasievlakte op Wieringen en in het buitendijkse deel niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig waarden behouden blijven.

K13 Robbenoord

1 Algemene gegevens

Nummer

K13

Naam gebied

Robbenoord- en Dijkgatsbos en Dijkgatsweide

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Hollands Kroon

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 700 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied Robbenoord- en Dijkgatsbos en Dijkgatsweide heeft een oppervlakte van in totaal circa 700 hectare. De samenhang binnen het NNN gebied wordt gedragen door de aaneengesloten bossen met daarbinnen besloten graslanden. Binnen het gebied wordt het bosbolwerk doorsneden door de snelweg A7. Deze weg heeft enkele onderdoorgangen met waterlopen en oevers die de bossen aan weerszijde met elkaar verbindt. De samenhang met andere NNN gebieden is gering door de geïsoleerde ligging van de bossen. De bossen liggen geïsoleerd tussen de open poldergebieden van de Wieringermeer en het water van het IJsselmeer. In de wijde omgeving is geen ander bos te bekennen. De dichtstbijzijnde grote bosgebieden liggen in de duinen van Noord-Holland.
Door de bossen lopen enkele waterlopen. Voor soorten van natte milieus zijn deze waterlopen en oevers verbindingen met het NNN gebied Wieringen (K12). Tenslotte grenst het gebied aan de Natuurverbinding Noordwesterdijk (K21) die vooral van belang is voor soorten van graslanden.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied Robbenoord- en Dijkgatsbos en Dijkgatsweide ligt hoofdzakelijk in het Aandijkingenlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het gebied ligt in zijn geheel in de Wieringermeerpolder. In de voorlaatste ijstijd is door landijs zand opgestuwd waaruit het eiland Wieringen (K12) is ontstaan. De uiterst noordelijke delen van het Robbenoordbos zijn onderdeel van dezelfde opgestuwde gronden (en behoren strikt genomen dus tot het keileemlandschap). Deze delen vormen uitlopers en zijn minder ver opgestuwd dan het eiland Wieringen. Tot 1500 jaar geleden was het gebied nog onderdeel van een uitgestrekt veenlandschap. Door stormen en watererosie zijn grote delen van deze venen weggeslagen, hierdoor lag het gebied lange tijd onder water en was onderdeel van de Zuiderzee. Vanaf 1927 is begonnen met het aandijken en inpolderen van de Wieringermeerpolder. Grote delen van de Wieringermeerpolder werden in gebruik genomen als landbouwgebied. In het gebied Robbenoord- Dijkgatsbos en de Dijkgatsweide kon vanwege de natte omstandigheden geen landbouw bedreven worden. Hierop is bos geplant en tot op heden bestaan grote delen van het gebied nog steeds uit bos.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog, in 1945, is op twee plekken een deel van de IJsselmeerdijk opgeblazen. Door deze gaten in de dijk stroomde de Wieringermeerpolder opnieuw vol met water. Weinig tot geen van de bomen in het gebied overleefden deze dijkdoorbraak. Bij de dijkdoorbraak ontstonden ook twee wielen, het Noordelijk en Zuidelijk wiel. Na het herstel van de dijk is opnieuw bos aangeplant. Ook direct tegenover de plek waar de dijk doorbrak is een nieuw bos aangeplant: het Dijkgatsbos.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied kent een overwegend gesloten karakter vanwege de grote hoeveelheid bos die er in het gebied aanwezig is. De omgeving van het gebied bestaat echter uit een grootschalig open landschap waar landbouw en kleinschalige bebouwing elkaar afwisselen. De bodem van het gebied bestaat deels uit oud veen of zand en deels uit zeeklei. In de delen van het gebied waar nog veen of zand in de bodem zit, wordt onder invloed van de waterdruk van de Waddenzee en het IJsselmeer water omhoog geduwd. Hier komt ijzerrijke kwel aan de oppervlakte die nu nog brak is als relict van de Zuiderzee maar op termijn zal verzoeten.
Doordat het gebied reliëfrijk is, zijn gradiënten van hoog naar laag, van nat naar droog en van zoet naar zout aanwezig. Hoewel het gebied door (natuur)recreanten gebruikt wordt, is er maar weinig verstoring in of rond het gebied aanwezig. Delen van het gebied worden tijdens de broedperiode afgesloten voor bezoekers om zo de rust te waarborgen. Alleen de A7 die dwars door het gebied heen loopt, brengt wel geluidsverstoring en lichtverstoring met zich mee. In de zuidelijke delen is er weinig tot geen lichtverstoring.

Huidig gebruik
Het gebied wordt als natuurgebied beheerd door Staatsbosbeheer. Er wordt gestreefd naar een natuurlijk bosgebied door bosbouwmaatregelen toe te passen die natuurlijke verjonging teweeg brengt. Op enkele open delen wordt ook maaibeheer toegepast. Verder wordt het gebied door natuurrecreanten gebruikt, o.a. door wandelaars, mountainbikers en ruiters.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Robbenoord- en Dijkgatsbos en Dijkgatsweide de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Vochtige bossen in polderlandschap

  • Kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Vochtige bossen in polderlandschap

Actuele natuurwaarden
Vanwege de lage ligging in het landschap en de waterdruk vanuit het IJsselmeer is een groot deel van het gebied vrij nat. Hierdoor bestaan grote delen van het gebied uit vochtig bos op voornamelijk klei die gerekend worden tot N14.03 Haagbeuken- en essenbos, waarbij van noord naar zuid de bodemhoogte toeneemt en de vochtigheid dus enigszins afneemt. In het gebied zijn voornamelijk typische soorten van tamelijk voedselrijk bos aanwezig. In het Dijkgatsbos ligt een klein oppervlakte bos die een meer parkachtig karakter heeft en tot N17.03 Park- of stinzenbos wordt gerekend, hoewel stinzenplanten goeddeels ontbreken.
Door de variatie in abiotische omstandigheden zijn in het bos veel verschillende soorten paddenstoelen aanwezig. Het is daarbij opvallend dat in het bos ook paddenstoelen worden aangetroffen zoals wasplaten, die overwegend juist in schrale graslanden voorkomen. De bossen hebben daarnaast een grote soortenrijkdom in varens en mossen. Opvallend is ook het bestendig voorkomen van de bolletjeskers, een typisch Midden-Europese soort die hier is ingeburgerd. Hoewel het nog vrij jonge bossen betreft, zijn er regionaal gezien grote aantallen bos- en/of struweelvogels in het gebied te vinden. Onder andere de appelvink en nachtegaal zijn goed vertegenwoordigd.
Een belangrijke soortgroep die de gehele kustlijn van het IJsselmeer als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de dijk langs het Robbenoordbos is daarbij van belang. In het gebied zijn tevens paar- en zomerverblijfplaatsen van de meervleermuis bekend. Dieren uit de kraamverblijfplaatsen in West-Friesland kunnen het gebied gebruiken als foerageergebied en onderdeel van een vliegroute. Ondanks de relatief geïsoleerde ligging van de bossen heeft de boommarter zich al in het gebied gevestigd. Tenslotte liggen in het Dijkgatsbos enkele poelen (N04.02 Zoete plas) die bijvoorbeeld voor amfibieën als voortplantingswater kunnen dienen.

Potentiële natuurwaarden
De potenties liggen vooral in het ouder worden van de bossen bij een natuurlijk bosbeheer. Hierdoor ontstaat er meer variatie in de structuur van het bos waardoor de kwaliteit van het bos verbeterd. Dit is gunstig voor onder meer de boommarter, vleermuizen (meer boomholtes) en vogels van oud bos.

Kernkwaliteit: Kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
In het gebied liggen twee wielen die zijn ontstaan door de dijkdoorbraak tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hierbij is het gebied overstroomd met brak water. Het water in de wielen is nog steeds brak (N04.03 Brak water) omdat het wordt gevoed met brakke kwel. Rond deze wielen liggen rietlanden en ruigten (N05.02 Gemaaid rietland, N12.06 Ruigteveld) waarin relatief grote aantallen rietvogels broeden zoals blauwborst en rietzanger. De Dijkgatsweide is een grasland tussen het Dijkgatsbos en het Robbenoordbos. In dit grasland zijn nog brakke omstandigheden aanwezig (N12.04 Zilt en overstromingsgrasland), zichtbaar in zoutminnende plantensoorten zoals zulte. Een deel van de Dijkgatsweide is verruigd tot moeras, waar grote aantallen moeras- en rietlandvogels broeden. Vanwege het grote oppervlakte broeden er onder andere porseleinhoen, baardman en bruine kiekendief. De overige graslanden en akkerpercelen in het gebied (N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.05 Kruiden- of faunarijke akker) concentreren zich met name in het zuidelijk deel. Met name de in graslanden in het gebied komen ongewervelden zoals argusvlinder in grote aantallen voor. Tenslotte zijn de waterrijke graslanden en moerassen het leefgebied van de waterspitsmuis.

Potentiële natuurwaarden
De natuurwaarden in deze gebieden worden al grotendeels benut. Door de extensieve graslanden en moerassen optimaal te beheren kunnen gunstige omstandigheden voor moerasvogels en graslandsoorten (o.a. vlinders) gecreëerd worden. Dit mag echter niet ten koste gaan van de soortenrijke bossen. Moerasvegetaties langs watergangen zijn van belang voor watergebonden soorten binnen het gebied en als verbinding met natte natuur daarbuiten, zoals in Wieringen. De ecologische samenhang tussen de verschillende leefgebieden van bijvoorbeeld een soort als waterspitsmuis kan vermoedelijk nog worden versterkt. Hierbij kan gedacht worden aan natuurvriendelijke oevers langs wateren, zonder opgaande begroeiing.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Qua vervangbaarheid is het gebied grofweg in drie delen te verdelen. Zowel het Robbenoordbos en het Dijkgatsbos kennen een relatief lange ontwikkelingstijd. Het gaat hierbij om een vervangingstijd van meer dan 50 jaar. Bij de Dijkgatsweide (graslanden en rietlanden) is deze vervangingstijd beduidend korter. Het betreft daar een tijd van minder dan 10 jaar. Echter door de grote variatie in abiotische omstandigheden is een soortenrijk natuurgebied ontstaan dat nauwelijks vervangbaar is.

K14 Lage Oude Veer

1 Algemene gegevens

Nummer

K14

Naam gebied

Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente

Hollands Kroon

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- NNN-Natuurverbinding

Gebruik / functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Hoogheemraadschap HHNK, Landschap Noord-Holland en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van Hoge en Lage Oude Veer, Kruis- en Boermanszwin is circa 150 hectare. De samenhang bestaat vooral uit de ligging langs of nabij de natuurverbinding KNV1. Deze koppelt de stapstenen van K14 aan omliggende waterrijke gebieden. Het NNN-gebied bestaat grofweg uit drie clusters, allen gelegen in de Anna Paulownapolder. Aan de oostzijde van de N249 ligt het water de Lage Oude Veer, met aanliggend moeraszones en graslanden. De zijgeul Razend Zwin komt aan de zuidoostkant uit in de Lage Oude Veer. Aan de westzijde ligt net ten noorden van Anna Paulowna Kruiszwin (35 hectare), een restant van het oude krekenstelsel. De samenhang tussen Kruiszwin en Lage Oude Veer is enigszins beperkt door de aanwezige bebouwing, de provinciale weg N249 en de Van Ewijcksvaart. De watersystemen zijn wel verbonden via een doorgang onder de N249 en een duiker onder de Van Ewijckskade. Een kleine 2 kilometer zuidwestelijk van Anna Paulowna behoort de oude geul van de Boermanszwin ook tot het NNN-gebied. Dit gebied ligt tussen de N249 en de Middenweg en is niet direct verbonden met andere NNN-gebieden, maar kan in de polder als stapsteen fungeren, samen met andere delen van NNN-gebieden in de polders rond ’t Zand. Het Boermanszwin slingert in oostelijke richting verder en creëert zo samenhang met de delen van de natuurverbinding KNV1.
De samenhang met andere natuurgebieden komt verder tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding KNV1, die loopt van het Amstelmeer (K11) tot aan de graslanden bij Oudesluis (K15). Bij Oudesluis sluit de natuurverbinding aan op de natuurverbindingstrajecten richting het Waardkanaal (K16) in het oosten, de Uitlandse Polder en Zandpolder (K5) in het westen, en het Schagerwad (K17) in het zuiden. De stapstenen inclusief natuurverbindingen vormen een belangrijke schakel in de regionale waterrijke verbinding tussen de natuurgebieden in de Kop van Noord-Holland.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De stapstenen rond de Lage Oude Veer liggen in het aandijkingenlandschap van Anna Paulowna (fysisch geografische regio: zeekleigebied). In de vroege middeleeuwen maakte de omgeving van Anna Paulowna deel uit van het waddengebied. Binnen de huidige strakke bedijking zijn de oude, grillig gevormde kreken en kreekruggen uit die tijd nog zichtbaar, met het Oude Veer als herkenbaar voorbeeld. Boermanszwin, Kruiszwin en Razend zwin waren zijgeulen in het grote wadkrekensysteem. Via de Lage Oude Veer stroomde het water naar de Waddenzee. Al van de 7e eeuw tot de 12e eeuw was het gebied in gebruik als landbouwgebied. Daarna werd het vanwege overstromingen verlaten. Eeuwen later werden de aandijkingen gerealiseerd. Dit waren aangeslibde zand- en slibplaten langs de oorspronkelijke kustlijn, die vanaf de aangrenzende hogere gronden werden ingedijkt en toegevoegd aan het land. In 1846 ontstond hierbij de Anna Paulownapolder. Met de inpolderingen keerden agrariërs terug. De landbouw kwam eerst moeilijk op gang door het hoge zoutgehalte van de grond. Vanaf het begin van de 20e eeuw werd gestart met bloembollenteelt. In de 2009-2010 zijn het Kruiszwin en omgeving opnieuw ingericht. Van een deel van de voormalige akkerbouwpercelen is de bouwvoor verwijderd. Er zijn waterbergingen aangelegd met geleidelijke overgangen. De sloten zijn verbreed en langs een deel zijn rietzones aangelegd.

Aardkundige waarden
Het Oude Veer is een voormalig getijdensysteem met ingepolderde kwelders en slikken. Het is kenmerkend en typerend voor de ontstaansgeschiedenis van dit deel van Noord-Holland. De centrale erosiegeul, uitlopers ervan en een paar voormalige getijdekreken zijn nog intact. De kreken bestaan uit afzettingen van zand. Plaatselijk hebben de kreken, door tijdelijke veenvorming, ook veenlagen. Naast de geul van het Oude Veer zijn de hoger gelegen zavelig oeverwallen gevormd. Daarachter lagen de kleiige gronden.
Het Kruiszwin is omgeven door natuurontwikkeling (noordzijde) en bebouwing (zuidzijde) waardoor de aardkundige waarde van deze kreek is afgenomen. De ondergrond onder de overige bestaande bebouwing in het gebied wordt ook als minder waardevol beschouwd.

Interpretatie en toetsing
Het Oude Veer is een representatief voorbeeld van een voormalig getijdensysteem met een centrale getijdengeul met oeverwallen en kreekvertakkingen. De historische en natuurlijke vorm is nog gaaf. De kreken met zeer oude afzettingen van zeeklei zijn zeer zeldzaam in Noord-Holland en onvervangbaar.
Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het NNN-gebied omvat verschillende delen van het oude krekensysteem rond Anna Paulowna. De bodemopbouw is zeer gevarieerd, met een afwisseling tussen veen en klei en ook zand en zavel. Nog altijd is hier sprake van sterke kwel van zout grondwater vanuit de Waddenzee (in Kruiszwin 0.2 – 0.4 mm/dag). Dit komt onder andere in het Kruiszwin duidelijk tot uiting in de aanwezige vegetatie met soorten van zilte tot brakke omstandigheden. Het Kruiszwin is ongeveer 50 meter breed en ligt relatief laag ten opzichte van de omgeving. Het noordelijk deel van het Kruiszwin heeft een maaiveldhoogte van -2,00 m NAP, met een drooglegging tot minimaal -2,30 m NAP. Het maaiveld loopt naar het zuiden toe geleidelijk af. De sloten hebben een waterpeil van -2,30 m NAP, dat bij wateroverlast kan stijgen tot -2,20 m. Het maaiveld van de centraal gelegen waterbergingszone daalt van -2,20 tot -2,60 m NAP. Met name in de winter is dit gebied vochtig tot nat. De natste delen kunnen tot in het voorjaar onder water staan. De oeverlanden langs de noord- en zuidzijde van de Kruiszwinsloot hebben ook een waterbergingsfunctie. Doordat het maaiveld onder geleidelijk talud is afgegraven tot een hoogte van -2,50 tot -2,90 m NAP, ligt het maaiveld in normale situaties jaarrond boven het niveau van het polderwater. Daarbij wordt het maaiveld primair beïnvloed door het brakke grondwater. Alleen in perioden van waterberging worden de locaties geïnundeerd met zoet water. De waterpeilen in de directe omgeving van het Kruiszwin zijn veel hoger, variërend van -1,20 tot -1,60 m NAP.
De strakke lijnen en de rechthoekige inrichting van de open polders (circa 1 tot 2 meter onder NAP) domineren het landschap. De oude kreken zijn binnen de lijnen nog goed zichtbaar, met daarlangs de kronkelige wegen die de natuurlijke kreekruggen volgen. De verschillende delen van het NNN-gebied bevinden zich alle op of langs de oude kreken. Naast het brede Lage Oude Veer zijn dat de Boermanszwin, het Kruiszwin en het Razend Zwin. Het watersysteem staat via de Ewijcksluis in verbinding met het Amstelmeer. Door de ligging nabij de bebouwing van Anna Paulowna en de N249 is het gebied relatief geluidsbelast en is er sprake van enige lichtverstoring.

Huidig gebruik
De oeverlanden en graslandpercelen hebben een belangrijke functie als stapsteen in de (natte) natuurverbinding vanaf het Amstelmeer richting het zuiden (KNV1). Naast de natuurfunctie heeft een aantal percelen tevens de functie waterberging. De Kruiszwinsloot fungeert als afvoer en doorvoer van water afkomstig uit het hoger gelegen poldergebied en de bebouwde kom naar het gemaal Wijdenes Spaans. Vaarverkeer tussen Hooge Oude Veer en het Amstelmeer gaat niet over het Lage Oude Veer, maar via de Van Ewijcksvaart. De omgeving van het NNN-gebied bestaat uit productiepolders met in het westen vooral bollenteelt en in het oosten meer akker- en weideland. Op het deel van de landtong langs het Lage Oude Veer dat geen NNN-gebied is, bevindt zich dierenpark Hoenderdaell.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
In de voormalige Waddenkreek het Lage Oude Veer (N04.02 Zoete Plas) overheersen nu zoete omstandigheden door de aanvoer van voedselrijk, zoet water. Langs de randen is op de meeste plekken een smalle rietkraag aanwezig die op enkele plaatsen, zoals bij het uiteinde aan de kant van Anna Paulowna, breder is. Lage Oude Veer is een belangrijke schakel in routes voor trekvissen die tussen de Waddenzee en het inlandse zoet water migreren zoals aal (katadroom), spiering en zeeforel (beiden anadroom). Het water is voorzien van paai- en opgroeiplaatsen. Ook vissoorten als tiendoornige stekelbaars en rivierdonderpad komen voor in de Lage Oude Veer. Op het water overwinteren watervogels zoals eenden, waaronder nonnetjes en kuifeend. Op de landtong aan de westelijke oever van de Lage Oude Veer ligt een klein bosperceel (14.02 Hoog- en laagveenbos) en zijn kleine plassen aanwezig met beheertype N05.01 Moeras. Ook voor een zone langs het Boermanszwin geldt dit beheertype. Hier is vooral riet aanwezig. De moerasstroken langs de watergangen zijn van belang voor zowel algemene moeras- en rietvogels, als ook meer kritische soorten als bruine kiekendief en blauwborst.
In het natuurgebied Kruiszwin is sterke kwel van zout grondwater aanwezig. In een zone langs de kreek (N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland) wijzen soorten als aardbeiklaver, zilt torkruid en zulte op deze omstandigheden. Ook zijn er meerdere broedvogels van zilt- en overstromingsgrasland aanwezig, waaronder gele kwikstaart, kleine plevier, kluut en slobeend.
In 2011 is in de Kruiszwin natuurontwikkeling toegepast waarbij grond op verschillende hoogtes is afgegraven. Het grootste landoppervlak voor het Kruiszwin betreft N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Ook hier zijn brakke invloeden merkbaar aan de vegetatie. Voor de westelijke strook langs het Lage Oude Veer, de strook met lage dijken langs het Boermanszwin en het Razend zwin geldt ook grotendeels dit beheertype. Bij de monding van de Lage Oude veer in het Amstelmeer ligt op een zuidoever een graslandperceel dat wordt gerekend tot N10.02 Vochtig hooiland. Aangezien het omliggende buitengebied voornamelijk wordt gebruikt voor de bollenteelt is de waarde voor weidevogels daar beperkt. Toch is het Kruiszwin, ondanks de relatief beperkte oppervlakte, juist erg aantrekkelijk voor weidevogels, zoals grutto en tureluur. Mogelijk spelen de periodiek onder water staande graslanden in de natuurkern en waterberging van Kruiszwin hierin een rol.
Op de zuidelijke oever van het Lage Oude Veer is bij de monding van de kreek Razend Zwin circa 7,5 hectare loofbos aanwezig dat bestaat uit snelgroeiende bomen als wilg en populier aanwezig. Dit heeft beperkte natuurwaarden en is in het open landschap een ‘landschapsvreemd’ element.

Potentiële natuurwaarden
De ambitie is om langs de oevers van het Lage Oude Veer op veel plekken N05.01 Moeras te realiseren. Het gaat vooral om een lange, smalle strook langs het water aan de westkant en in het noorden om enkele percelen om te vormen landbouwgrond aan de oostkant (onder andere langs de Amsteldijk). Door de ontwikkeling van moeras op de oevers ontstaat potentieel leefgebied voor onder andere de waterspitsmuis, otter en moeras- en rietvogels. Het uit productie nemen van landbouwpercelen, zoals plaatsvindt langs Het Lage Oude Veer en langs het Kruiszwin, zal een positieve bijdrage leveren aan de waterkwaliteit van de watergangen waar de terreinen op afwateren. Door de zoute kwel in de polder zijn er potenties voor verdere ontwikkeling van brakke levensgemeenschappen, zoals de vegetatieontwikkeling in het Kruiszwin laat zien. Om de aantrekkelijkheid voor weidevogels te behouden, kan lokaal de openheid worden hersteld. Het jonge bos bij het Razend Zwin zou ook omgezet kunnen worden in een beter bij de natuurdoelstellingen passend moeras- of graslandtype.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Bij het meeste land binnen het NNN-gebied gaat het om vrij recent uit productie genomen landbouwgrond. Hierbij is de brakke kwel in de polder een belangrijk onderdeel van de potentie. Omdat in de polders rond Anna Paulowna deze kwel veel aanwezig is, kunnen in principe ook op andere landbouwpercelen vergelijkbare potenties worden verwacht. Echter, ook de ligging van de huidige delen aan oude kreken en op of nabij natuurverbindingen is van belang. Hierdoor is de vervangbaarheid gering. Het gaat om een belangrijk restant van het oude krekensysteem. De fysieke kenmerken van het oude krekensysteem mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig waarden behouden blijven.

K15 Eendenkooien

1 Algemene gegevens

Nummer

K15

Naam gebied

Eendenkooien 't Zand en De Hoop en graslanden bij Oudesluis

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente

Schagen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland, HHNK, Gemeente Schagen

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het natuurgebied bestaat grofweg uit drie delen, twee eendenkooien (’t Zand en De Hoop) en een aantal percelen aansluitend op een natte natuurverbinding tussen Oude Sluis en het Schagerwad (KNV1). De totale oppervlakte van het NNN-gebied is circa 100 hectare. De samenhang van de natuurgebieden komt tot uitdrukking in de nabije ligging ten opzichte van elkaar en de ligging langs of nabij de natte natuurverbinding KNV1. Vooral voor watervogels is er ook samenhang met de ruimere omgeving, met name gebieden langs de Noordzee- en Waddenzeekust, die belangrijk zijn als foerageergebieden.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN gebied is onderdeel van het aandijkingenlandschap in de Zijpe- en Hazepolder (fysisch-geografische regio: overgang duinen-zeekleigebied). Dit was ooit een hoogveengebied, ontstaan op de zeekleibodem achter de duinenrij Hondsbosch-Callantsoog. Veel van het veen in deze regio is weggeslagen na zeespiegelstijging in combinatie met de verhoogde (rivier)waterstanden in het Almere. Rond 1300 lag hier de wadvlakte het Zijper Bekken. Deze wadvlakte lag in de beschutting van het eiland Callantsoog en de Noordduinen bij Petten. Daartussen lag het zeegat de Zijpe.
Dit zeegat is ontstaan doordat er tussen circa 1150 en 1350 veel stormvloeden waren die door de duinen heen braken. De Zijpe zette kleiig en zandig materiaal af, waardoor het gebied aanslibde.
In de eerste helft van de 14de eeuw werd het zeegat afgesloten. Vanaf de 16de eeuw werd het gebied vanaf de hogere gronden bedijkt. De polder is de oudste aandijking van Noord-Holland en was klaar in 1597. De Zijpe- en Hazepolder is een relatief grootschalig gebied en werd bemalen door een twintigtal molens. De polder is rationeel verkaveld en ingedeeld in twintig blokken die elk met een molen werden bemalen. Elk blok kreeg een letter van het alfabet.
De eendenkooien zijn ongeveer 4 eeuwen geleden aangelegd en zijn nog in gebruik, waarbij het aanpalingsrecht en het kooikerrecht nog steeds gelden. Het mosselwiel is ontstaan toen in 1570 een deel van de Zijperdijk werd weggeslagen.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het vlakke gebied ligt grotendeels op 0 tot 0,5 meter onder NAP. Bij Oudesluis liggen enkele lagere percelen rond 1 meter onder NAP. Het waterpeil varieert per perceel. In de eendenkooi ’t Zand is sprake van een vrijwel gefixeerd waterpeil van 0,2-0,3 meter onder NAP. In droge tijden wordt water ingelaten vanuit de in het westen van het gebied gelegen boezem. Dit water is van matige kwaliteit en eutroof. Het Mosselwiel bestaat uit twee peilvlakken, één vlak heeft een vast peil van -0,5 meter NAP en één heeft een variabel peil. Het water in het wiel is licht brak. Eendenkooi De Hoop heeft een zomerpeil van -0,9 meter NAP en een winterpeil van -0,6 meter NAP. Het perceel Pikster heeft een winterpeil van -0,4 meter NAP en een zomerpeil van -1 meter NAP. Dit perceel ligt wat lager dan de omgeving. In dit perceel zijn natuurvriendelijke oevers aanwezig langs de waterloop naast de spoorlijn. De percelen bij Oudesluis liggen ook lager dan de omgeving, ze hebben een zomerpeil van -1,45 meter NAP en een winterpeil van -1,25 meter NAP. Ook in dit gebied zijn natuurvriendelijke oevers aanwezig.
Het gebied ligt in een zeer open landschap. De NNN gebieden zijn groene eilandjes in een door bollenvelden gedomineerd landschap. De eendenkooien en directe omgeving bestaan uit graslanden, kooibossen en de kooiplas zelf. Het kooibos van eendenkooi De Hoop is de grootste in de omgeving. De eendenkooien worden gekenmerkt door rust, donkerte en stilte. De percelen nabij Oudesluis liggen langs de spoorlijn en zijn daardoor enigermate verstoord.

Huidig gebruik
Eendenkooi ’t Zand is opengesteld voor publiek en heeft ook een recreatieve en educatieve functie. De kooi wordt vooral als ‘ringkooi’ gebruikt en er lopen wandelpaden door de eendenkooi en het aangrenzende Mosselwiel. Eendenkooi De Hoop is door een commerciële kooiker in gebruik en is niet toegankelijk voor publiek. De graslanden bij Oudesluis worden voor veeteelt gebruikt. Ook is dit gebied een waterbergingsgebied. Het perceel de Pikster heeft al een primaire natuurfunctie.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het NNN gebied de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooien

  • Natte extensieve graslanden voor weidevogels, tevens stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooien

Actuele natuurwaarden
De eendenkooien (N17.04) en omliggende kooibossen (N17.06 Vochtig hakhout) vormen een contrast met de open polder eromheen. Ondanks de relatief beperkte oppervlakte wordt het rustige waterrijke milieu van de kooien gekenmerkt door een goot aantal watervogels en moeras- en rietvogels, waarvan naast een aantal eenden (waaronder kuifeend, slobeend en wilde eend) ook de ijsvogel vermeldenswaardig is. Ook hangen er kasten voor vleermuizen in de bossen van eendenkooi ‘t Zand en zijn hier vijf vleermuissoorten aangetroffen, waaronder de zeldzame meervleermuis. In het kooibos bij eendenkooi ’t Zand is ook stinzenflora aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van het gebied worden door het huidige beheer van de eendenkooi al geheel of grotendeels ingevuld. De eendenkooien vormen een eenheid met de stapstenen langs de natte natuurverbinding en zijn in potentie ook van belang voor de (moeras)soorten die de verbinding gebruiken.

Kernkwaliteit: Natte extensieve graslanden voor weidevogels, tevens stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De open graslandpercelen rond de eendenkooien worden beheerd als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Ondanks de relatief beperkte oppervlakte zijn de graslanden van groot belang voor weidevogels, waaronder de zeldzame kemphaan. De graslanden bij Oudesluis bestaan uit N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Het belang voor weidevogels is hier duidelijk geringer, mede door het nog intensieve agrarisch gebruik, maar wel zijn kleine plevier en tureluur aangetroffen. In de Pikster is ook een kleine oppervlakte N05.01 Moeras aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
Rond de eendenkooien hebben enkele graslandpercelen de potentie om door extensief beheer te ontwikkelen tot N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en daarmee in belang voor onder meer weidevogels toe te nemen. Naast behoud van het open grasland kan in alle gebiedjes het belang voor moerasnatuur toenemen, wat past bij de ligging langs de natte natuurverbinding. In de gebiedjes bij Oudesluis en het perceel Pikster is dit zelfs de grootste potentie, omdat deze wat minder belangrijk zijn voor weidevogels. Moerassige oevers langs wateren en in aan te brengen laagtes zouden het belang voor moeras- en rietvogels en een soort als waterspitsmuis duidelijk kunnen doen toenemen, waarbij in algemene zin het open karakter niet moet worden aangetast. Hoge opgaande beplanting is in beginsel dus niet gewenst.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Open graslanden en moeras zijn in theorie relatief eenvoudig en snel te realiseren. In de omringende landbouwgebieden zijn er echter beperkte mogelijkheden voor dergelijke typen natuur en de samenhang tussen de cultuurhistorisch waardevolle eendenkooien en oude natte graslanden is onvervangbaar. Daarnaast is de strategische ligging langs de natte natuurverbinding eveneens moeilijk vervangbaar.

K16 Stapstenen Waardkanaal

1 Algemene gegevens

Nummer

K16

Naam gebied

Stapstenen Waardkanaal

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente

Hollands Kroon

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- NNN-Natuurverbinding

Gebruik / functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 30 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van de stapstenen langs het Waardkanaal is circa 30 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de natte en kruidenrijke natuur die het gebied bevat. Het NNN-gebied bevat vijf stapstenen, gelegen aan de westzijde achter de dijk van het Waardkanaal. De stapstenen liggen in polder Wieringerwaard. Aan de oostzijde van de dijk ligt de Waardpolder.
De samenhang met andere natuurgebieden komt tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding langs het Waardkanaal (KNV1). Deze natuurverbinding loopt van het Amstelmeer (K11) in het noorden en tot aan de Weel- en Braakpolder (W1) in het zuiden. Bij Kolhorn ligt een kruising met de natuurverbinding van Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1*) en met het westelijke traject van KNV1 richting Schagerwad (K17) en Zwanenwater (K7). Bij Nieuwesluis maakt het Waardkanaal een verbinding met het traject van KNV1 richting de graslanden bij Oudesluis (K15) en de Uitlandse Polder en Zandpolder (K5). De stapstenen inclusief natuurverbindingen vormen een belangrijke schakel in de regionale waterrijke verbinding tussen de natuurgebieden in de Kop van Noord-Holland.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De stapstenen langs het Waardkanaal liggen in het aandijkingenlandschap van de Wieringermeer (fysisch geografische regio: zeekleigebied). Rond het jaar 1000 was deze omgeving nog een uitgestrekt veengebied, maar door ontginning, ontwatering en maaivelddaling werden in de eeuwen delen ervan onderdeel van de Zuiderzee en ontstonden er eilanden. Eeuwen later werden de aandijkingen gerealiseerd. Dit waren aangeslibde zand- en slibplaten langs de oorspronkelijke kustlijn, die vanaf de aangrenzende hogere gronden werden ingedijkt en toegevoegd aan het land. De Wieringerwaard is in 1610 aangedijkt. In 1847 werd de Waardpolder aangedijkt vanaf het vasteland. In 2002 is een langgerekte strook weiland en akker bij het Waardkanaal ecologisch ingericht als drasse dijkvoet.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de stapstenen bestaat uit lichte zavel. Net als elders in de Wieringermeer is er sprake van voedselrijk water en licht brakke kwel. De maaiveldhoogte varieert tussen -2,2 en -2,9 m NAP en ligt daarmee circa 0,5 m lager dan de omliggende polder. Het waterpeil in de natuurzone is verhoogd naar -3,00 m NAP. In het water komt al enige watervegetatie tot ontwikkeling.
Het stapstenen zijn ieder circa 60 meter breed en liggen direct tegen de dijk van het Waardkanaal. Bij de inrichting in 2002 is, op het meest zuidelijke traject na, de teensloot vergraven en evenwijdig hieraan is een tweede langgerekte waterpartij aangelegd. Het gebied bestaat uit water, moerasachtige oevers en rietveld. De omliggende Wieringerwaard en Waardpolder hebben een strokenverkaveling. Hoewel er in deze polders nooit een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden is er van de oorspronkelijke verkavelingsstructuren veel verloren gegaan. Aan de zuidkant loopt de N248 haaks langs het gebied. Met name het noordelijke deel van de oeverlanden is daardoor relatief rustig, donker en stil.

Huidig gebruik
De natuurzones langs het Waardkanaal hebben een belangrijke functie als stapsteen in de (natte) natuurverbinding vanaf het Amstelmeer in zuidelijke richting (KNV1). Het natuurgebied is niet toegankelijk. De naastgelegen dijk is wel opengesteld voor wandelaars en maakt deel uit van het Noord-Holland pad. De Wieringenwaardpolder en de Waardpolder zijn vooral in gebruik voor bollenteelt en als akkerland.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Oeverlanden Waardkanaal de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarde van de natuurontwikkelingszone ligt in de functie als stapstenen in de natte natuurverbinding van het Waardkanaal (KNV1). Het lint van stapstenen bevat natte natuur, in de vorm van watergangen en poeltjes (N04.02 Zoete plas) en plas-draszones met moeras en rietvegetatie. In het riet hebben zich moeras- en rietvogels gevestigd, waarvan recent de waterral. De aanwezigheid van zilte rus laat enige invloed van brakke kwel zien, maar verder wijst de vegetatie niet sterk op brakke omstandigheden.
De hoger gelegen delen bestaat uit grasland, gerekend tot N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Meerder vlindersoorten van droge milieus kwalificerend voor dit type grasland komen in het gebied voor (argusvlinder, bruin zandoogje en hooibeestje). Binnen het NNN-gebied is dit grasland vooral in de zuidelijke helft aanwezig, waar begrazing door schapen plaatsvindt.

Potentiële natuurwaarden

De wateren zijn vrij recent aangelegd (in 2002) en bieden potentie voor verdere ontwikkeling. Door de ligging langs de dijk blijft er een constante aanvoer van (zoet) kwelwater van het Waardkanaal. Verdere ontwikkeling van de water- en oevervegetatie, biedt perspectief voor allerlei moeras- en watergebonden soorten waaronder in potentie voor waterspitsmuis en otter. Voor moeras- en rietvogels kan het gebied met het ontwikkelen van de (riet)vegetatie geschikter worden als broedgebied. Mede door de naastgelegen graslanddijk zijn er potenties voor het verder ontwikkelen van N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Hiervoor is extensief beheer (maaibeheer en/of begrazing) noodzakelijk, ook om dichtgroei met riet te voorkomen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden in de bloemrijke graslanden en waterrijke zones zijn relatief eenvoudig vervangbaar (het lint is circa 15 jaar geleden uit productie genomen en vergraven). De strategische ligging en de functie als stapsteen in een natuurverbinding voor natte natuur zijn niet of nauwelijks vervangbaar.

K17 Schagerwad en reservaten rond Kolhorn

1 Algemene gegevens

Nummer

K17

Naam gebied

Schagerwad en reservaten rond Kolhorn

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeenten

Schagen, Hollands Kroon

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied bestaat uit verspreid gelegen natuurpercelen in de Kop van Noord-Holland. In totaal bedraagt de oppervlakte van het gebied circa 200 hectare. De reservaten liggen in diverse polders rondom Kolhorn, namelijk de Kaag-, Schrinkkaag-, Hooglands- en Weerepolder. De samenhang binnen het natuurgebied ligt in de vele waterlopen en sloten die de vochtige graslanden en moerasjes met elkaar verbinden. Deze natte verbindingen zorgen tevens voor de samenhang met andere NNN-gebieden. Het gebied heeft hierdoor een functie als stapsteen in een groot netwerk van natte natuurverbindingen en stapstenen, waaronder de natuurverbinding tussen Schagen en Noord-Scharwoude (KNV1), de natuurverbinding tussen Omval en Kolhorn (NNV1*) en de natuurverbinding Oudesluis en Schagerwad (KNV1). De lepelaars uit de broedkolonies in het Zwanenwater (K7) foerageren in het Schagerwad.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN gebied ligt in het landschapstype oude zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het gebied was in het late neoliticum wad, op dit wad heeft zich vervolgens veen ontwikkeld. Dit veen is in de middeleeuwen ontgonnen en sinds de 13de eeuw is het gebied ingepolderd. Het natuurgebied bevat een aantal oudere en nieuwere structuren. Zo is er nog een wiel aanwezig (Keinsmerwiel) en een restant van het waddenlandschap. Daarnaast zijn er nieuwe natuurgebieden aangelegd ten behoeve van natuurontwikkeling en waterberging.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het natuurgebied bestaat uit meerdere subgebieden. De subgebieden liggen allemaal op dezelfde hoogte als de omgeving, echter verschilt de hoogte wel per subgebied. In de percelen zelf is ook reliëf aanwezig. Het hoogstgelegen deel ligt op 0 meter NAP, terwijl het laagste deel op ongeveer 2 meter onder NAP ligt. Naast verschillen in hoogte, heeft elk gebied ook een ander, gefixeerd waterpeil. De drooglegging per gebied varieert hierdoor ook van 120 tot 40 cm. De Hooglandspolder is het enige perceel dat niet naast de natuurverbinding ligt. Ook is dit het enige gebied dat lager ligt dan zijn omgeving (-0,8 tot -1,5 meter NAP), waardoor kwel optreedt. De bodem van alle percelen langs de natuurverbinding bestaat uit gerijpte klei. Het perceel in de Hooglandspolder heeft een bodem bestaande uit moerige eerdgronden.
De natuurgebieden zijn erg open, bebouwing en opgaande beplanting ontbreekt nagenoeg geheel. Langs het kanaal ligt wel een provinciale weg, en daardoor worden de natuurgebieden langs het kanaal deels beïnvloed door geluid en licht van het wegverkeer. De overige subgebieden zijn relatief stil en donker.

Huidig gebruik
De meeste natuurgebieden worden alleen voor natuurdoeleinden gebruikt. Ze vervullen de functie van stapsteen in een ecologische natuurverbinding. Naast een functie als stapsteen, hebben een aantal percelen ook de functie als waterberging. Verder is er sprake van extensieve recreatie, het gebied is via de wegen langs de natuurgebieden te bezichtigen. Er lopen geen paden door de natuurgebieden, waardoor het centrum van de gebieden relatief rustig en stil is. Op de meeste percelen komt landbouwkundig gebruik voor als beheer van de natuur.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in het NNN de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Natte extensieve graslanden voor weidevogels, tevens stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Natte extensieve graslanden voor weidevogels, tevens stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Een belangrijke waarde van de natuurgebieden ligt in de functie als stapstenen in een natte natuurverbinding. Met name de sloten en plassen (N04.02 Zoete plas) en moerasvegetaties (N05.01 Moeras, N05.02 Gemaaid rietland) dragen hiertoe bij en in de Schrinkkaagpolder is tevens een klein vochtig bos aanwezig (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Daarnaast zijn een aantal amfibieënpoelen aanwezig. Een reeks natuurontwikkelingsprojecten langs de natte verbinding, in combinatie met moeraszones in onder andere de Schrinkkaagpolder, heeft geleid tot een verbetering van de visstand en een toename van algemene amfibieën.
De aanwezige open graslanden bestaan uit N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Deze zijn van groot belang voor weidevogels. Vooral het Schagerwad is een echte weidevogelparel. Hier broeden grote aantallen weidevogels, waaronder grutto’s. De Hooglandspolder is ooit aangelegd als foerageergebied voor lepelaars, maar deze worden nog maar zelden gezien. Ook hier komen vooral weidevogels voor.

Potentiële natuurwaarden
Door de extensieve graslanden in het landschap optimaal te beheren en het areaal uit te breiden, kan de weidevogelstand in het gebied nog verhoogd worden. Dit kan met name op de natte graslanden toegepast worden. Noord-Holland vervult een zeer belangrijke functie voor deze vogelgroep.
Moerasvegetaties langs watergangen zijn van belang voor watergebonden soorten binnen het gebied en als verbinding met natte natuur daarbuiten. Dit gebied is in potentie geschikt voor watergebonden soorten, zoals moeras- en rietvogels en waterspitsmuis. De waterspitsmuis is al in natuurverbinding Waardkanaal waargenomen en zou via deze natuurverbinding ook het Schagerwad en de reservaten rond Kolhorn kunnen bereiken. De vaarwegdynamiek (golfwerking) vormt een belangrijke factor om te beheersen. Een uitbreiding van moerasoevers is wenselijk, mits dit niet ten koste gaat van het open karakter. Nieuwe opgaande beplanting is in beginsel dus niet gewenst.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De aanwezige moerasjes en graslanden zijn relatief eenvoudig vervangbaar (<25 jaar), maar de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.

K18 Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn

1 Algemene gegevens

Nummer

K18

Naam gebied

Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Noord

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeenten

Hollands Kroon, Heerhugowaard

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- NNN-Natuurverbinding

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 30 hectare

Eigendom / beheer

Provincie Noord-Holland (kanaal) en Staatsbosbeheer (oevers en omliggende percelen)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van de oeverlanden langs Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Noord is circa 30 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de natte natuur (oeverlanden) die het gebied bevat. Het NNN-gebied bevat 29 stapstenen, gelegen tussen de Boomerwaal (K20) en de het Kolhornerdiep bij Kolhorn. De stapstenen liggen verspreid aan weerszijden van het kanaal.
De samenhang met andere natuurgebieden komt tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding langs het Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1*). Deze natuurverbinding loopt van Omval (nabij Alkmaar) in het zuiden, tot aan Kolhorn in het noorden. Langs het zuidelijke deel van het kanaal liggen ook een twee stapstenen aan weerszijden van het kanaal (N10). De natuurverbinding inclusief stapstenen vormt een belangrijke schakel in de regionale waterrijke verbinding tussen het Amstelmeer (K11) en het Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De oeverlanden van Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn liggen in het oude zeekleilandschap van West-Friesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het gebied bestaat uit een wadbodem waarop zich vervolgens veen heeft ontwikkeld. Dit veen is in de middeleeuwen ontgonnen en sinds de 13de eeuw is het gebied ingepolderd.
Het kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn maakt deel uit van de voormalige ringsloot rondom de Waarlandpolder. Deze ringsloot werd verbonden met het in de 20e eeuw nieuw gegraven kanaaltraject tussen Noord-Scharwoude en Alkmaar. Het kanaal is in de jaren ’40 van de 20e eeuw verbreed en verdiept, voor zowel waterbeheersing als scheepvaart. Zo konden vee en landbouwproducten vanuit de Wieringermeer en andere aanliggende plaatsen rechtstreeks naar het zuiden richting Alkmaar en verder naar Amsterdam worden vervoerd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de oeverlanden en omliggende polders bestaat hoofdzakelijk uit kalkrijke klei en zavel. De oeverzones omvatten zowel dijkelementen als rietlanden grenzend aan het kanaal, waardoor de hoogte varieert tussen 0,8 m boven NAP tot 2,6 meter onder NAP. Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn is een boezemwater van circa 29 m breed en kent een dynamisch maar onnatuurlijk peilbeheer met een hoger peil in de zomer (zomerpeil -0,4 NAP, winterpeil -0,5 NAP). Voor de aanwezige waterpartijen in de oeverlanden wordt eenzelfde peil gehanteerd. De dijksloten direct grenzend aan de oeverlanden liggen in diverse peilvakken met elk een afzonderlijk dynamisch peil. De variatie in hoogteligging en waterpeilen vormt de basis voor de variatie in begroeiingen. Naar noorden toe wordt de waterkwaliteit van het kanaal beter.
De oeverzones bestaan vooral uit (hoger gelegen) bloemdijken, (lager gelegen) bloemrijke gras- en rietlanden, wilgenstruwelen, enkele boomgroepen, en natuurlijke oevers langs het kanaal. Bebouwing en infrastructuur ontbreekt. De mate van duisternis, rust en stilte verschilt per oevertraject, afhankelijk van de ligging provinciale wegen of bebouwing. Met name het noordelijke deel van de oeverlanden is relatief donker en stil.

Huidig gebruik
De oeverlanden hebben een belangrijke functie als stapsteen in de (natte) natuurverbinding Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1*). Naast de natuurfunctie heeft een aantal percelen tevens de functie waterberging. Het kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn heef naast afwatering van de omliggende polders ook een belangrijke vaarfunctie als doorgaande regionale verbinding. Het kanaal heeft verder een ook belangrijke functie voor waterrecreatie, zoals kanoën, roeien en hengelsport.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Noord de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarde van de oeverlanden ligt in de functie als stapstenen in de natte natuurverbinding Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1*). De oevertrajecten bevatten natte natuur, in de vorm van N04.02 Zoete plas, N05.01 Moeras en N05.02 Gemaaid rietland, maar ook hoger gelegen drogere (dijk)elementen met N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
In de dijksloten en plassen leven vissen zoals de kleine modderkruiper en rivierdonderpad. De ondiepe wateren met oevervegetatie zijn een ideale paai- en foerageerplek voor de snoek en zijn belangrijke voor algemene soorten amfibieën. In het gebied broeden/leven verschillende riet- en moerasvogels (waaronder blauwborst), eenden en ganzen. Het kanaal en omliggende oevers zijn actueel van belang als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen, waaronder meervleermuis.

Potentiële natuurwaarden
De oeverzones zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of verbindingszone voor moeras- en watergebonden soorten zoals moeras- en rietvogels, waterspitsmuis en de otter. Bekende verspreidingsgebieden van ringslang en noordse woelmuis liggen op een nog te grote afstand om daarvoor op overzienbare termijn een functie te kunnen vervullen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De bloemrijke graslanden en de natuurlijke rietoevers en moeraszones langs het kanaal zijn relatief eenvoudig vervangbaar (<25 jaar), maar de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.

K19 Waterbergingsgebieden langs Ringvaart Dirkshorn

1 Algemene gegevens

Nummer

K19

Naam gebied

Waterbergingsgebieden langs Ringvaart Dirkshorn-Oudkarspel en ‘t Waardje

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeenten

Langedijk, Schagen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- NNN-Natuurverbinding

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 20 hectare

Eigendom / beheer

’t Waardje is deels eigendom van Natuurmonumenten en deels van particulieren. Omliggende percelen en oevers worden beheerd door Staatsbosbeheer, Landschap Noord-Holland en particulieren. De waterbergingslocaties zijn in beheer van Staatsbosbeheer.

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in de waterbergingsgebieden en ‘t Waardje bedraagt in totaal circa 20 hectare. De samenhang binnen het gebied bestaat uit de aanwezigheid van een reeks stapstenen langs de natuurverbinding KNV1. Deze natuurverbinding KNV1 wordt gevormd door de Ringvaart rondom Waarland. De stapstenen van NNN-gebied K19 betreffen:

  • Twee waterbergingslocaties in polder Koetenburg en polder de Woudmeer (nabij Dirkshorn): het Koetengat en het Ringgat

  • Drie waterbergingslocaties in de Speketerspolder (rondom Oudkarspel): het Diepegat, het Allemansgat en het Kooggat

  • Natuurgebied ’t Waardje: bestaande uit een perceel aan de noordzijde van de ringsloot, een natuurzone aan de zuidzijde en een dijkelement langs Kanaal Alkmaar Omval – Kolhorn.

De samenhang met andere NNN-gebieden bestaat uit de ligging langs de natuurverbinding KNV1. Deze koppelt de stapstenen van K19 aan omliggende waterrijke gebieden. Met name ’t Waardje, bestaande uit een door rietkragen omgeven meertje met eilandjes in de bocht van Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn, is een belangrijke schakel in de waterrijke verbindingen tussen het Zwanenwater (K7), Amstelmeer (K11) en Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De waterbergingslocaties en ’t Waardje zijn onderdeel van het oude zeekleilandschap (fysisch geografische regio: zeekleigebied). De waterbergingslocaties Koetengat en Ringgat liggen in polder Koetenburg en polder de Woudmeer, een droogmakerij die voornamelijk wordt gebruikt voor tuinbouw en stamt uit de 17e eeuw. De drie waterbergingslocaties in de Speketerspolder (het Diepegat, het Allemansgat en het Kooggat) maken deel uit van de Waarlandpolder. Dit “laagland” bestond lange tijd uit verschillende eilandjes en meren, waaronder de Koetenburg en de Koog, die in de 17e eeuw zijn ingepolderd. Het land rondom de Allemanskerk, nabij het Allemansgat, is al vanaf de negende eeuw in gebruik. Het werd bewoond tot de dertiende eeuw. In verband met wateroverlast ontstond toen de noodzaak tot aanleg van de ‘lange dijk’, waar later de dorpen van de huidige gemeente Langedijk langs ontstonden.
De vijf waterbergingslocaties (totaal 14 hectare) zijn gerealiseerd als gevolg van extreme neerslag in 1994. ‘t Waardje is een oud restant van de Heerhugowaard. De Heerhugowaard is drooggelegd in de periode tussen 1625 en 1630. ‘t Waardje is toen buiten de ringvaart en de polder Heerhugowaard komen te liggen. De ringvaart is later opgenomen in het tracé van het kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn. ‘t Waardje wordt nu aan de oostzijde begrensd door een smal afscheidingsdijkje, waarachter het kanaal ligt.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De waterbergingslocaties en ‘t Waardje liggen ieder in verschillende peilvakken. Het waterpeil in de waterbergingsgebieden staat in de normale situatie in open verbinding met de omliggende polders (polder Koetenburg, polder de Woudmeer en Speketerspolder). De hoogste droge gedeelten liggen circa 30 cm boven het normale polderpeil. De toegestane fluctuatie in de polders is 10 cm boven en onder het vastgestelde peil van 3,2 m-NAP. In een neerslagsituatie treden de gemalen in werking waardoor het polderwater uit de omliggende (normale) poldersloten op de boezem (ringvaart) gemalen wordt om het peil te handhaven. Bij een extreme situatie kunnen de waterbergingsgebieden worden afgesloten met een schuif, zodat het water in deze gebieden wordt vastgehouden. In dergelijke situaties kunnen de bergingsgebieden enkele dagen tot maximaal een week geheel geïnundeerd zijn.
De bergingen liggen in een karakteristieke inpoldering met rondom oud hoog land met onregelmatige blokverkaveling. Het ringslootsysteem is nog gaaf bewaard. De waterbergingsgebieden zijn qua inrichting onderling vergelijkbaar en zijn allemaal natuurvriendelijk ingericht. Ze variëren in oppervlakte van 1 tot 5 hectare en bevatten ieder diverse typen overgangen van open water naar land. Ze kennen voornamelijk plas-dras zones, maar ook open water en drogere graslanden (op zavelgrond). Binnen de bergingsgebieden zijn enkele poelen aanwezig, die geïsoleerd liggen en circa 1 m diep zijn.
De waterkwaliteit is matig, er is met name sprake van hoge fosfaatconcentraties. De waterkwaliteit in het Koetengat en het Ringgat is relatief goed, waarschijnlijk als gevolg van goede stikstof- en zuurstofcondities. De slechtste waterkwaliteit is te vinden in de poel van het Allemansgat. In alle gebieden zijn positieve indicatoren voor waterkwaliteit aangetroffen, zoals fonteinkruiden. In het Kooggat en het Diepegat komen ook darmwier en flab voor (indicatoren voor zeer voedselrijke omstandigheden). De poelen verschillen sterk van elkaar als het gaat om aanwezigheid van watervegetatie.
’t Waardje bestaat uit rieteilandjes en open water en vormt een landschappelijk waardevol terrein. ‘t Waardje kent hetzelfde waterpeil als de omliggende ringvaart (0,6 m-NAP). De bodem van de eilandjes bestaat uit lichte klei en de grondwaterstand varieert tussen 120 en 40 cm min maaiveld.

Huidig gebruik
De gebieden hebben een belangrijke functie als stapsteen in de (natte) natuurverbinding van Schagen tot aan Noord-Scharwoude (KNV1). Naast de natuurfunctie hebben de waterbergingslocaties een belangrijke functie voor waterberging. De ringvaart die de stapstenen verbindt, wordt gebruikt als regionaal vaarwater en heeft een belangrijke functie voor zowel waterberging als recreatie, waaronder kanoën.
Ook ‘t Waardje heeft naast de ecologische functie ook een functie voor waterberging en recreatie. In het zomerseizoen is er veel recreatie met langsvarende maar ook verblijvende watertoeristen. De eilandjes van ’t Waardje zijn alleen per kano of boot bereikbaar. Eén van de eilandjes is in bezit van de heer van Harenkarspel. De laatste jaren is het beheer van de rietkragen niet ideaal. Daarnaast zorgt watersport op het kanaal voor een terugloop in het aantal rietvogels.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Waterbergingsgebieden langs Ringvaart Dirkshorn-Oudkarspel en ‘t Waardje de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De vijf waterbergingslocaties (Koetengat, Ringgat, Diepegat, Allemansgat en Kooggat) kenmerken zich door een afwisseling van open water, lage open drassige gronden, hogere graslanden en een zich ontwikkelende oevervegetatie. Deze kunnen gerekend worden tot N04.02 Zoete plas, N05.01 Moeras, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. In de gebieden zijn zachte overgangen gecreëerd. In de natte hooilanden en plas-dras zones groeit veel waterpunge en enkele orchideeën.
Door de geringe omvang, de ligging in (vrij intensief) agrarisch gebied en de berging van voedselrijk polderwater is de aanwezigheid van bijzondere (en kwetsbare) natuurwaarden beperkt. Wel bieden de bergingsgebieden een rust- en foerageerplaats aan watervogels, waaronder steltlopers. In Koetengat en Ringgat zijn broedgevallen bekend van de pioniersoorten kleine plevier en kluut.
‘t Waardje is een watergebied met een tweetal eilandjes met ruige oevers, begroeid met riet en broekbosjes. Het gebied wordt gerekend tot N05.01 Moeras en N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Het Waardje kent een hoge botanische waarde en is van groot belang voor libellen en watervogels. Er zijn broedlocaties bekend van fuut, bruine kiekendief, bosrietzanger en de zeldzamere soorten sprinkhaanrietzanger en snor. Ook voor andere moeras- en rietvogels, ganzen en eenden biedt ‘t Waardje waardevol leefgebied. Het dijkelement tussen het ’t Waardje en het kanaal kent N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.

Potentiële natuurwaarden
Door de ligging van de waterbergingslocaties in intensief agrarisch gebied en de aanvoer van voedselrijk water zijn de omstandigheden nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk om reële kansen voor ontwikkeling naar een goed functionerende stapsteen te benutten, bijvoorbeeld aanleg van een helofytenfilter in combinatie met ontwikkeling van water- en oever(riet)vegetatie. Dergelijke natuur biedt potentie aan een grote diversiteit aan moeras- en rietvogels en otter. Bekende verspreidingsgebieden van ringslang, noordse woelmuis en waterspitsmuis liggen naar verwachting op te grote afstand om daarvoor op overzienbare termijn een functie te kunnen vervullen.
Een toename in natuurwaarden in de bergingsgebieden kan ook de verdere ontwikkeling van de moerasgebonden natuurwaarden in ’t Waardje stimuleren. Voorwaarde daarbij is het behoud/terugkeren van voldoende rust, om verstoring van met name vogels te voorkomen. Daarnaast zijn zorgvuldig beheer en beperking van watersportactiviteiten nodig voor behoud, herstel en verhoging van de natuurwaarden in ‘t Waardje. Dat geldt ook voor de brede rietzone en het weidevogelgebied net ten zuiden van ’t Waardje.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De vervangbaarheid van de waterbergingslocaties is relatief groot (<10 jaar), aangezien de gebieden pas recent zijn ingericht en een natuurfunctie hebben gekregen, maar de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.
Hoewel in ‘t Waardje een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, is er door de samenhang tussen de natuurwaarden en ’t Waardje als restant van de voormalige Heerhugowaard, is er sprake van een nagenoeg onvervangbare situatie.

K20 Boomerwaal

1 Algemene gegevens

Nummer

K20

Naam gebied

Boomerwaal

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Gemeente(n)

Langedijk, Schagen, Hollands Kroon, Heerhugowaard

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van Boomerwaal is circa 40 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de natte natuur (oeverlanden) die het gebied bevat. De samenhang met andere natuurgebieden komt tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding langs het Kanaal Alkmaar-Kolhorn (NNV1*).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Boomerwaal ligt in het oude zeekleilandschap van West-Friesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het gebied bestaat uit een wadbodem waarop zich vervolgens veen heeft ontwikkeld. Dit veen is in de middeleeuwen ontgonnen en sinds de 13de eeuw is het gebied ingepolderd. De Boomerwaal zelf is ontstaan als gevolg van een dijkdoorbraak, waarbij het kolkende water een ‘waal’ heeft veroorzaakt. De structuur van het gebied is sindsdien al lange tijd nagenoeg ongewijzigd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
In de Boomerwaal komt de Boomervaart uit in het Kanaal Alkmaar-Kolhorn. Het gebied heeft een bodem die hoofdzakelijk bestaat uit kalkrijke zavel. Opvallend aan de Boomerwaal is dat er veel verschil in hoogte is (van 0 meter NAP tot 2,5 meter onder NAP). Ten opzichte van de omgeving liggen er delen hoger, op dezelfde hoogte of juist lager. In het gebied liggen drie peilvakken met elk een afzonderlijk gefixeerd peil: 1,9 meter onder NAP (de Boomerpolder), 0,6 meter onder NAP (deel ten westen van de Boomerpolder) en op 3,1 meter onder NAP (deel ten zuiden van de Niedorpervaart). De variatie in hoogteligging en waterpeilen vormt de basis voor de variatie in begroeiingen.
De Boomerwaal bestaat vooral uit bloemrijke gras- en rietlanden en de ringvaart. In de Boomerwaal ontbreken bomen, wegen en bebouwing. Het is er echter niet donker of stil. Dit komt doordat het vlak bij verschillende dorpen ligt en het gebied ligt ingeklemd tussen de N241, de N242 en een spoorlijn. Het gebied is geluidsbelast.

Huidig gebruik
Het natuurgebied heeft een belangrijke functie als stapsteen in de (natte) natuurverbinding Alkmaar-Kolhoorn (NNV1*). Naast de natuurfunctie heeft een aantal percelen tevens de functie waterberging. Ten slotte is er (beperkt) sprake van recreatief medegebruik. Er loopt één enkel wandelpad door de rand van het natuurgebied.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Boomerwaal de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapsteen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapsteen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De grootste natuurwaarde die het gebied heeft, ligt in de functie als stapsteen in de natte natuurverbinding Alkmaar-Kolhoorn (NNV1*). Het gebied bevat natte natuur, in de vorm van sloten en plassen (N04.02 Zoete plas), Moeras (N05.01), Gemaaid rietland (N05.02) en Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02).
In de sloten en plassen van het natuurgebied leven vissen zoals de kleine modderkruiper en rivierdonderpad. In het gebied broeden/leven veel verschillende vogels en eenden. Er zijn echter geen bijzondere vogelsoorten aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
Dit gebied is in potentie geschikt als leefgebied en/of verbindingszone voor moeras- en watergebonden soorten zoals moeras- en rietvogels en de otter. Bekende verspreidingsgebieden van ringslang, noordse woelmuis en waterspitsmuis liggen naar verwachting op te grote afstand om daarvoor op overzienbare termijn een functie te kunnen vervullen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De aanwezige moerasjes en graslanden zijn relatief eenvoudig vervangbaar (<25 jaar), maar de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.

Laag Holland

L1 Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

L1

Naam gebied

Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Castricum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer (deel Klaas Hoorn- en Kijfpolder), Landschap Noord-Holland (deel Klaas Hoorn- en Kijfpolder, Hempolder) en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder is circa 100 hectare. Samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in het aanwezige open polderlandschap en het daarmee verbonden watersysteem. Het NNN-gebied bestaat grofweg uit twee delen: de noordelijk gelegen, langgerekte Klaas Hoorn- en Kijfpolder, en de zuidelijk gelegen Hempolder, die als een schiereiland in het Alkmaardermeer ligt. Beide polders maken deel uit van het beleidsgebied van recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer. In het westen grenzen de polders aan de bebouwing van Akersloot.
De samenhang met omliggende natuurgebieden uit zich door de directe ligging aan het Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2), waar ook andere NNN-gebieden omheen liggen, zoals de Dorregeesterpolder (ook L2), Krommenieër Woudpolder (L5) en Omgeving Markervaart (L6). De samenhang met de noordelijker gelegen Eilandspolder (L13) en Limmerpolder (N14) komt tot stand via de Markervaart en de natte natuurverbinding van het Noordhollandsch Kanaal (NNV2). Het gebied maakt, samen met de andere polders en waterrijke gebieden rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer, deel uit van een belangrijk regionaal netwerk voor weidevogels en moeras- en watergebonden soorten, waaronder vogels, zoogdieren en vissen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder zijn onderdeel van het veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied bestond voor 3500 voor Christus voornamelijk uit strandwallen met strandvlaktes. De strandvlaktes stonden via het zeegat van Bergen en later het Oer-IJ estuarium in verbinding met de zee waardoor er sprake was van getijdewerking. Rond 3000 voor Chr. bevond de kustlijn zich ter hoogte van de lijn Haarlem-Uitgeest. Achter de strandwallen lag een groot waddengebied waar op sommige plaatsen veengroei plaatsvond (riet- en zeggenveen en later hoogveen). Rond 2000 voor Christus lag de kustlijn verder westwaarts en ontstond daarachter een estuarium waarin allerlei rivieren uitkwamen die bij Beverwijk in zee uitmondden. Door stagnatie van het zoete rivierwater kon in het gebied op grote schaal veenvorming plaatsvinden. Tussen 1500 voor en 1500 na Christus is de zee herhaaldelijk het Alkmaardermeergebied ingestroomd, waarbij delen van het klei- en veengebied erodeerden en grote meren ontstonden, waaronder het Alkmaarder- en Uitgeestermeer. De hevige erosie maakte het noodzakelijk om het land te gaan bedijken.
De Hempolder bleef echter buitendijks. Het terugwinnen van land vond plaats vanaf de 17e eeuw door de eerder ontstane meren droog te malen en in te polderen.

Aardkundige waarden
De Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder grenzen aan het Alkmaardermeer. Het Alkmaardermeer is een natuurlijk meer dat is ontstaan als gevolg van de toenemende overstromingen en de daarmee gepaard gaande erosie van veengebieden in de 13e en 14e eeuw. Via de Crommenye (de Krommenie) stond het IJ in verbinding met het Alkmaardermeer tot in 1357 de Nieuwendam werd gelegd, waarna langs de oevers van het meer verlanding plaatsvond. Het meer heeft moerassige oeverlanden (vlietland) die geleidelijk overgaan naar een veenweidelandschap. Het meer is niet ontzand of ingepolderd zoals bij de meeste voormalige veenvlakte erom heen wel het geval is. De natuurlijke contouren zijn behouden gebleven. De Krommenie was dus vroeger de verbinding tussen de IJe en het Alkmaardermeer. Deze stroom stond onder brakke invloed en is vergroot door afslag van de oevers. In het gebied van het Weijenbus-Vroonmeer bevinden zich enkele kreekrestanten die zijn ontstaan in de middeleeuwen. Actieve processen zijn veenvorming en verlanding.
Het Alkmaardermeer en directe aangrenzende oeverlanden en omliggende veenpolders, zoals de Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder, zijn aardkundig van zeer hoge waarde. Het gebied geeft inzicht geeft in de geologische ontstaansgeschiedenis. Natuurlijke meren komen niet veel voor en zeker niet in combinatie met verschillende gave verschijnselen die aan elkaar gerelateerd zijn (los van de cultuurhistorische ontwikkelingsgeschiedenis die een grote rol speelde). Het heeft daarom een nationale waardering. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 0,5m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem bestaat uit klei op veen. De dikte van de kalkloze, zware kleilaag varieert tussen 20 en 40 cm. De maaiveldhoogte varieert tussen -0,80 m NAP en -1,30 m NAP. De polders liggen hiermee lager dan de oude strandwal waarop Akersloot ligt. De poldersloten in de Hempolder hebben een dynamisch peil van -1,35/-1,45 m NAP. In een groot gedeelte van de Hempolder bedraagt de drooglegging tussen 0 en 20 cm. De hoge waterstand in combinatie met de hoge kruidenrijkdom maakt het gebied tot een zeer rijk weidevogelgebied. Een deel van de Klaas Hoorn- en Kijfpolder kent een dynamisch peil van -1,50/-1,60 m NAP. Het andere deel heeft een zomerpeil van -1,40 m en een winterpeil van -1,45 m NAP. De drooglegging in de Klaas Hoorn- en Kijfpolder varieert tussen 40 cm en 1 meter. Het water in de poldersloten is licht brak. De waterkwaliteit is matig.
De Klaas Hoorn- en Kijfpolder bestaat voornamelijk uit grasland met aan de zuidkant een zone met rietveld, ruigte en moeras. Nabij de haven ligt een bosperceel. Vrijwel de gehele Hempolder bestaat uit grasland, met langs de oevers rietlanden en moerasruigte. Met name in de Hempolder polder is het oorspronkelijk, kleinschalige verkavelingspatroon nog goed zichtbaar. Alle percelen zijn over land bereikbaar waardoor het geen typische vaarpolders zijn. Beide polders zijn relatief klein. Het open karakter wordt veroorzaakt door de ruimtelijke ligging aan het Alkmaardermeer. Aan de westkant wordt de openheid verstoord door de A9, bebouwingslinten en boerderijen. Kenmerkend voor de polders zijn het dichte, onregelmatige netwerk van sloten en de dijken en enkele beplantingen die het open landschap begrenzen. De relatieve rust, donkerte en stilte in met name de Hempolder zijn belangrijke voorwaarden voor een geschikt weidevogelgebied.

Huidig gebruik
Een groot deel van de graslanden wordt beheerd/verpacht conform agrarische beheercontracten. Dit betekent dat gebruikt wordt gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde weidevogeldoelstellingen, variërend van nestbescherming tot percelen met uitgesteld maaibeheer en een aangepaste mestgift. Landschap Noord-Holland streeft op de grootste oppervlakte van haar eigendom een weidevogeldoelstelling na voornamelijk gericht op kemphanen (Hempolder) en grutto’s. Naast de natuurfunctie en het agrarisch gebruik, bieden de polders mogelijkheden voor extensieve recreatie. Door de Klaas Hoorn- en Kijfpolder lopen enkele wandel- en fietspaden. Het fietspad is onderdeel van de populaire pontjesroute dat door ongeveer 42.000 fietsers per jaar gebruikt wordt. Nabij de jachthaven zijn enkele recreatieve voorzieningen aanwezig zoals een dagrecreatieterrein van ruim twee hectare voorzien van officiële zwemlocatie, toiletvoorziening, 26 vrije passantenplaatsen voor recreatievaartuigen en een ruime parkeerplaats voor circa 100 auto's. Midden in de Hempolder is een vogelkijkhut aanwezig bij een grote poel, bereikbaar via een verharde weg. Honden dienen aangelijnd te zijn en delen van de polders zijn gedurende het broedseizoen niet toegankelijk. Op intensieve speelweiden mogen honden in de periode van 1 oktober tot 1 april loslopen. Het rustgebied in de Klaas Hoorn- en Kijfpolder is afgesloten van 1 november tot 15 juni.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels en water- en verlandingsvegetaties

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels en water- en verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaarden
De Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder zijn van groot belang voor watervogels en weidevogels en in mindere mate voor moeras- en rietvogels. De polders bestaan vrijwel geheel uit grasland, aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, met een netwerk aan sloten (N04.02 Zoete plas). Met name in de Hempolder zijn op een beperkte oppervlakte zeer grote aantallen weidevogels aanwezig. De huidige broedvogeldichtheid van weidevogels is in beide polders meer dan 100 broedparen per 100 hectare. De meeste weidevogels concentreren zich in de nattere delen van de polders. Talrijke broedvogels zijn kievit, tureluur, grutto, scholekster en graspieper. Ook veldleeuwerik, kluut en diverse eenden, waaronder slobeend, krakeend en kuifeend komen voor in de polders. Ten minste tot 2009 is jaarlijks de kritische en schaarse kemphaan als broedvogel waargenomen in de Hempolder. Door de hoge waterstand in de Hempolder ontstaan er waterpoelen, wat de polders ook aantrekkelijk maakt als rust- en foerageergebied voor grote aantallen ganzen, eenden en steltlopers. De Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder zijn tot slot van belang als foerageergebied voor vogels die op de meren rusten, waaronder de smient. Langs de oevers zijn zones met rietland, ruigte en moeras aanwezig (N05.01 Moeras, N05.02 Gemaaid rietland, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide). De rietkragen bieden leefgebied aan waterspitsmuis en noordse woelmuis. Vleermuizen, waaronder ruige dwergvleermuis, gebruiken de rietlanden als foerageergebied. Daarnaast zijn in het gebied enkele smalle stroken grasland aangewezen als Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). De diversiteit aan bloemrijke planten trekt vlinders en andere insecten aan, zoals argusvlinder. De kleine oppervlakte bos/struweel bij de haven heeft geen bijzondere natuurbetekenis anders dan dat het een visuele afscherming van de haven is.

Potentiële natuurwaarden
De waarde van het gebied voor weidevogels, waaronder de kemphaan, kan behouden en vergroot worden door de verdere extensivering van het agrarisch beheer, waarbij een stabiel hoog grondwaterpeil, een diversiteit in maaidata en een variatie in beheervormen belangrijke randvoorwaarden zijn. Het creëren van meer plas/dras situaties komt ten goede aan wintergasten en steltlopers. De oeverzones en natte rietlanden bieden kansen voor verdere ontwikkeling van jonge (natte) verlandingsvegetaties en uitbreiding van leefgebied van waterspitsmuis, noordse woelmuis en otter.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden van de graslanden en moeraszones zijn relatief eenvoudig en snel te vervangen (<25 jaar). De zones met veenmosrietland en moeras vragen een langere vervangingsperiode (<50 jaar). Door de ligging in een oude polder met historisch landschapspatroon moet echter worden uitgegaan van een nauwelijks vervangbare situatie. De fysieke kenmerken van het oorspronkelijke meer, oude IJ-verbinding en de niet ingepolderde oeverlanden mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument (Alkmaardermeer en Uitgeestermeer) behouden blijven. Overigens is ook het rijke bodemleven van oude graslanden niet eenvoudig vervangbaar.

L2 Alkmaarder- en Uitgeestermeer, Zwaansmeer en Dorregeesterpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

L2

Naam gebied

Alkmaarder- en Uitgeestermeer, Zwaansmeer en Dorregeesterpolder

Regio Natuurbeheerplan 2018

Laag Holland

Gemeenten

Uitgeest, Castricum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 700 hectare

Eigendom / beheer

Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer, Landschap Noord-Holland, particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Alkmaarder- en Uitgeestermeer, Zwaansmeer en Dorregeesterpolder is circa 700 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in het aanwezige merengebied met omliggend open polderlandschap en samenhangend watersysteem. Het gebied maakt deel uit van het beleidsgebied van recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer.
De samenhang met omliggende natuurgebieden uit zich door de directe begrenzing aan andere NNN-gebieden, waaronder Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder (L1), Westwouderpolder (L3), Crommenije (L4), Krommenieër Woudpolder (L5), Omgeving Markervaart (L6) en Weijenbus en Vroonmeer (L9). De samenhang met de noordelijker gelegen Eilandspolder (L11) en Limmerpolder (N14) komt tot stand via de Markervaart en de natte natuurverbinding van het Noordhollandsch Kanaal (NNV2). De samenhang met oostelijker gelegen Wormer- en Jisperveld (L17) komt tot stand via een natte natuurverbinding (LNV4). Het gebied maakt, samen met de andere polders en waterrijke gebieden in de omgeving, deel uit van een belangrijk regionaal netwerk voor weidevogels en moeras- en watergebonden soorten, waaronder vogels, zoogdieren en vissen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied is onderdeel van veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied bestond voor 3500 voor Christus voornamelijk uit strandwallen met strandvlaktes. De strandvlaktes stonden in verbinding met de zee waardoor er sprake was van getijdewerking. Rond 3000 voor Christus bevond de kustlijn zich ter hoogte van de lijn Haarlem-Uitgeest. Achter de strandwallen lag een groot waddengebied waar op sommige plaatsen veengroei plaatsvond (riet- en zeggenveen en later hoogveen). Rond 2000 voor Christus lag de kustlijn verder westwaarts en ontstond daarachter een estuarium waarin allerlei rivieren uitkwamen die bij Beverwijk in zee uitmondden. Door stagnatie van het zoete rivierwater kon in het gebied op grote schaal veenvorming plaatsvinden. Tussen 1500 voor Christus en 1500 na Christus is de zee herhaaldelijk het Alkmaardermeergebied ingestroomd. Door golfslag onder invloed van westenwinden breidde de zeegeul zich uit en ontstond het Alkmaarder- en Uitgeestermeer. De hevige erosie maakte het noodzakelijk om het land te gaan bedijken. De Dorregeesterpolder bleef echter buitendijks. Het terugwinnen van land vond plaats vanaf de 17e eeuw door de eerder ontstane meren droog te malen en in te polderen. De Dorregeesterpolder is bedijkt in de 17de eeuw, het Dielofsmeer is bedijkt in de 15de eeuw en ligt nu als een polder binnen de Dorregeesterpolder.

Aardkundige waarden
Het Alkmaardermeer is een natuurlijk meer dat is ontstaan als gevolg van de toenemende overstromingen en de daarmee gepaard gaande erosie van veengebieden in de 13e en 14e eeuw. Via de Crommenye (de Krommenie) stond het IJ in verbinding met het Alkmaardermeer tot in 1357 de Nieuwendam werd gelegd, waarna langs de oevers van het meer verlanding plaatsvond. Het meer heeft moerassige oeverlanden (vlietland) die geleidelijk overgaan naar een veen-weidelandschap. Het meer is niet ontzand of ingepolderd zoals bij de meeste voormalige veenvlakte erom heen wel het geval is. De natuurlijke contouren zijn behouden gebleven. De Krommenie was dus vroeger de verbinding tussen de IJe en het Alkmaardermeer. Deze stroom stond onder brakke invloed en is vergroot door afslag van de oevers. In het gebied van het Weijenbus-Vroonmeer bevinden zich enkele kreekrestanten die zijn ontstaan in de middeleeuwen. Actieve processen zijn veenvorming en verlanding.
Het Alkmaardermeer en de directe aangrenzende terreinen, zoals de Dorregeesterpolder, zijn aardkundig van zeer hoge waarde. Het gebied geeft inzicht geeft in de geologische ontstaansgeschiedenis. Natuurlijke meren komen niet veel voor en zeker niet in combinatie met verschillende gave verschijnselen die aan elkaar gerelateerd zijn (los van de cultuurhistorische ontwikkelingsgeschiedenis die een grote rol speelde). Het heeft daarom een nationale waardering. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 0,5m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de Dorregeesterpolder bestaat uit klei en kalkrijke eerdgrond. In de Dorregeestpolder is de drooglegging op de meeste plekken groter dan 60 cm. De maaiveldhoogte varieert tussen -0,50 m NAP en -1,20 m NAP. De polder ligt hiermee op ongeveer dezelfde hoogte als de andere polders rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer. De Dorregeesterpolder ligt lager dan de aanliggende moeraszones buiten de kade (maaiveldhoogte tussen -0,1 en 1,2 m NAP).
Het Alkmaarder- Uitgeestermeermeer en de Stierop hebben een vast peil van -0,50 m NAP. Het meer is gemiddeld 1,75 meter diep (de vaargeul richting Uitgeest is 2,50 meter diep en de beroepsvaargeul 3,40 meter.). Ten zuiden van de Dorregeesterpolder en Stierop gaat het Alkmaardermeer over in het Uitgeestermeer. Dit deel is wat ondieper dan het Alkmaardermeer. De Buiten-Crommenije is het deel ten oosten van de landtong aan de zuidkant van het meer. Het meer wordt voornamelijk gevoed door zoet water vanuit het IJsselmeer, dat via het Noordhollandsch kanaal aan de oostzijde het meer in stroomt. De waterkwaliteit is niet over het gehele meer gelijk. Doordat de verversing voornamelijk uit de noordoosthoek komt, is het water van het Alkmaardermeer helderder (doorzicht 130 cm) dan in de zuidhoek van het Uitgeestermeer (doorzicht 85 cm). Er zijn inmiddels aanzienlijke hoeveelheden waterplanten aanwezig. Naast bronmos, gekruld fonteinkruid en grof- of gedoornd hoornblad ontwikkelt zich een grote hoeveelheid van de invasieve exoot smalle waterpest die voor zeer veel overlast zorgt voor de recreatievaart en (beroeps)visserij. De nutriëntenconcentraties zijn vrij hoog, wat soms algenbloei veroorzaakt. Een aantal zandwinputten in het meer is dieper dan 20 meter. Hier komt brak kwelwater naar boven. Een groot gedeelte van de oeverzone bestaat uit grazige dijktaluds. De omliggende polders zijn beschermd met een kade. Ook zijn er delen met basaltblokken. In de buitendijkse oeverzones bevinden zich rietvelden, ruigten en moerassen met verlandingsvegetaties voor. Aan de noordkant van het meer ligt Saskerlei, een veenschiereilandje verbonden aan de Saskerleidam. Saskerlei is een dynamische, geïsoleerde moeraszone op -0,3 m NAP. Doordat het veen op de voormalige zeekleizeebodem ligt, vindt er nalevering van brak/zout water plaats. De landtong in het zuiden van het Alkmaarder- en Uitgeestermeer bestaat uit moerasruigte en rietland, met een maaiveldhoogte tussen -0,1 en -0,5 m NAP. Zwaansmeer, het zuidelijke deel van het gebied, is vooral ingericht als recreatiegebied. De maaiveldhoogte van Zwaansmeer varieert tussen -0,7 en 1,5 m onder NAP.
Aan de westkant, de noordoostkant en in Zwaansmeer wordt de openheid beperkt en de rust verstoord door de aanwezigheid van de A9, bebouwing en recreatieve voorzieningen. In de rest van het polder- en merengebied is het relatief rustig, donker en stil. Het Uitgeestermeer ligt binnen de Schipholcontour. De overlast van vliegtuigen kan hier aanzienlijk zijn.

Huidig gebruik
Dankzij de kleibodems en de lagere grondwaterstanden kent de Dorregeesterpolder van oudsher een intensiever landbouwkundig gebruik dan bijvoorbeeld de Klaas Hoorn- en Kijfpolder en Hempolder. Een deel van de graslanden van de Dorregeesterpolder wordt beheerd/verpacht conform agrarische beheercontracten. Dit betekent dat gebruikt wordt gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde weidevogeldoelstellingen. Ook worden meerdere graslanden nog intensief gebruikt. Naast de natuurfunctie en het agrarisch gebruik, biedt de Dorregeesterpolder de mogelijkheid tot extensieve recreatie. Er zijn enkele vogelobservatiepunten aanwezig. Delen van de wandelpaden zijn gedurende het broedseizoen afgesloten.
Het Alkmaarder- en Uitgeestermeer wordt intensief gebruikt door watersportactiviteiten, zoals zwemmen, zeilen en kanoën. Langs de oevers zijn hier faciliteiten voor, zoals aanlegsteigers, botenhellingen en jachthavens. In de noordoosthoek, bij het Saskerlei, is een snelvaartzone aangewezen, De Deilings. In het Limmergat ligt het recreatie-eiland de Pannekoek. Ten noorden van de Hempolder ligt het Starteiland Alkmaardermeer, eigendom van de Zaanse Zeilvereniging. Verder loopt de alternatieve staande-mastroute van Zaandam naar Den Helder, via Stierop over het Alkmaardermeer. Saskerlei is ontoegankelijk voor publiek. Zwaansmeer biedt diverse recreatieve voorzieningen, waaronder een jachthaven, een camping en een afgesloten zwemplas met strand, speel- en ligweide.
Het Alkmaarder- en Uitgeestermeer is onderdeel van de beroepsvaartverbinding tussen de Zaanstreek en Den Helder. Door de beroepsvaart is er een aanzienlijke invloed door met name de grotere schepen die veel zuiging veroorzaken en daarmee de kwetsbare en botanisch interessante oeverzones beschadigen.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Alkmaarder- en Uitgeestermeer, Zwaansmeer en Dorregeesterpolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Groot open water met verlandingsvegetaties

  • Open kleipolder met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Parkachtig en waterrijk landschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Groot open water met verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaarden
Het grootste gedeelte van het Alkmaarder- en Uitgeestermeer en Zwaansmeer bestaat uit open water (N04.02 Zoete plas). In het meer, met name in de ondiepe delen, leeft een grote diversiteit aan vissen, waaronder bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, kolblei en pos. In de zandwinputten van de meren zitten veel snoekbaarzen. Het Alkmaarder- en Uitgeestermeer is buiten het zomerse recreatieseizoen een belangrijk rust- en foerageergebied voor watervogels, waaronder eenden, ganzen, zwanen, steltlopers en meeuwen. Het Limmergat is specifiek van grote betekenis voor smienten, hier verblijven jaarlijks 5000-10000 exemplaren.
De buitendijkse oeverstrook van enkele tientallen meters bestaat uit ondiepe zones met kruidenrijk rietland, (soortenarm) pionierrietland, moerasruigte, veenmosrietland en enkele bosschages, aangewezen als N05.01 Moeras en N06.01 Veenmosrietland en moerasheide. Deze zones behoren tot het leefgebied van de Noordse woelmuis en waterspitsmuis en bieden broedgelegenheid aan moeras- en rietvogels, waaronder bruine kiekendief, roerdomp, snor en baardman. Specifiek het Saskerlei, aangewezen als Moeras (N05.01), kent bijzondere natuurwaarden, gerelateerd aan de unieke abiotische omstandigheden (brakke nalevering). Door verschillende oorzaken (golfslag, vraat door ganzen en rietkevertjes aan de rietvegetatie etc.) is de oorspronkelijk iets hogere rand rondom het Saskerlei verdwenen. Hierdoor stroomt continue zoet water de rietvegetatie binnen, waar deze in het verleden vooral werd gevoed door regenwater. De instroom van veel zoet water doet de brakke nalevering vanuit het zilte zeeklei en daarmee de unieke abiotische omstandigheden teniet, waardoor de natuurwaarde in hoog tempo verdwijnt.

Potentiële natuurwaarden
Met natuurlijk peilbeheer, verbetering van de waterkwaliteit, uitbreiding van jonge verlanding en het tegengaan van erosie kan de natuurkwaliteit verder toenemen. Verdere ontwikkeling van water- en oeverplanten in ondiepere (oever)zones biedt potentie aan moeras- en watergebonden natuurwaarden zoals de otter.

K ernkwaliteit: Open kleipolder met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Naast een brede moeraszone aan de zuidkant (zie vorige kernkwaliteit), bestaat de Dorregeesterpolder uit een open polderlandschap met buitendijkse graslanden. Delen ervan zijn aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Deze zijn in de huidige is situatie van enig belang voor weidevogels, waaronder grutto, kievit, scholekster, tureluur en krakeend. De aantallen zijn de afgelopen jaren sterk teruggelopen, mede door het verjagen van ganzen met laserapparatuur. De weidevogeldichtheden in 2013 betreffen >60 broedparen per 100 hectare in het centrale deel, en <15 broedparen per 100 hectare langs de randen.

Potentiële natuurwaarden
De waarde van het gebied voor weidevogels kan hersteld worden door verbetering van de beheermozaïeken (later maaien), verhoging van de grondwaterstand en het tegengaan van predatie. Verdere extensivering en variatie in maaidata, beweiding en plasdras-zones kan het leefgebied voor weidevogels verder verbeteren.

Kernkwaliteit: Parkachtig en waterrijk landschap met recreatief medegebruik

Actuele natuurwaarden
In Zwaansmeer is buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreindelen (jachthaven, camping, zwemplas, ligweides) sprake van een kleinschalige afwisseling van bosschages, bomenrijen en opener terrein waar recreatief medegebruik plaatsvindt. Het natte rietland ten oosten van de haven wordt gebruikt door moeras- en rietvogels. Ook groeien hier enkele plantensoorten van brakke omstandigheden. Verder is er actueel nog geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Door extensief beheer van de open terreinen en door te zorgen voor geleidelijke overgangen naar de bosschages, kunnen gevarieerde, bloemrijke graslanden en zoom-mantelvegetaties ontstaan, die bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde. Door consequent beheer van het perceel met nat rietland, kan de waarde van het perceel als leefgebied voor moeras- en rietgebonden soorten toenemen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De bosschages, graslanden en moeraszones (met uitzondering van de veenmosrietlanden) zijn in theorie op enige termijn vervangbaar (bos <50 jaar, gras <10, moeras <25 jaar). Echter, het open water en de oeverzones met verlandingsvegetaties zijn vanwege de ontstaansgeschiedenis, de oppervlakte en de samenhang met omliggende graslandpolders niet of nauwelijks vervangbaar. De fysieke kenmerken van het oorspronkelijke meer, oude IJ-verbinding en de niet ingepolderde oeverlanden mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden behouden blijven.

L3 Westwouderpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

L3

Naam gebied

Westwouderpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Castricum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer, particulier (agrariër)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Westwouderpolder is circa 200 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in het aanwezige uitgestrekte en open polderlandschap, met een samenhangend watersysteem, grenzend aan groot open water. De gehele polder maakt deel uit van het beleidsgebied van recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer.
De samenhang met omliggende natuurgebieden uit zich door de directe ligging aan het Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2), waar ook andere NNN-gebieden omheen liggen, zoals de Hempolder en Klaas Hoorn- en Kijfpolder (L1), Krommenieër Woudpolder (L5) en Omgeving Markervaart (L6). De samenhang met oostelijker gelegen Wormer- en Jisperveld (L17) komt tot stand via de Markervaart en de natte natuurverbinding door een deel van de Zaan (LNV4). De samenhang met de noordelijker gelegen Eilandspolder (L13) en Limmerpolder (N14) komt tot stand via de Markervaart en de natte natuurverbinding van het Noordhollandsch Kanaal (NNV2). Het gebied maakt, samen met de andere polders en waterrijke gebieden rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer, deel uit van een belangrijk regionaal netwerk voor weidevogels en moeras- en watergebonden soorten, waaronder vogels, zoogdieren en vissen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Westwouderpolder bestaat uit een veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied bestond voor 3500 voor Christus voornamelijk uit strandwallen met strandvlaktes. De strandvlaktes stonden in verbinding met de zee waardoor er sprake was van getijdewerking. Rond 3000 voor Christus bevond de kustlijn zich ter hoogte van de lijn Haarlem-Uitgeest. Achter de strandwallen lag een groot waddengebied waar op sommige plaatsen veengroei plaatsvond (riet- en zeggenveen en later hoogveen). Rond 2000 voor Christus lag de kustlijn verder westwaarts en ontstond daarachter een estuarium waarin allerlei rivieren uitkwamen die bij Beverwijk in zee uitmondden. Door stagnatie van het zoete rivierwater kon in het gebied op grote schaal veenvorming plaatsvinden. Tussen 1500 voor Christus en 1500 na Christus is de zee herhaaldelijk het Alkmaardermeergebied ingestroomd, en is op de Westwouderpolder klei afgezet. In de 17e eeuw werd de polder bedijkt en werd ook de Markervaart gegraven.

Aardkundige waarden
De Westwouderpolder grenst aan het Alkmaardermeer. Het Alkmaardermeer is een natuurlijk meer dat is ontstaan als gevolg van de toenemende overstromingen en de daarmee gepaard gaande erosie van veengebieden in de 13e en 14e eeuw. Via de Crommenye (de Krommenie) stond het IJ in verbinding met het Alkmaardermeer tot in 1357 de Nieuwendam werd gelegd, waarna langs de oevers van het meer verlanding plaatsvond. Het meer heeft moerassige oeverlanden (vlietland) die geleidelijk overgaan naar een veen-weidelandschap. Het meer is niet ontzand of ingepolderd zoals bij de meeste voormalige veenvlakte erom heen wel het geval is. De natuurlijke contouren zijn behouden gebleven. De Krommenie was dus vroeger de verbinding tussen de IJe en het Alkmaardermeer. Deze stroom stond onder brakke invloed en is vergroot door afslag van de oevers. In het gebied van het Weijenbus-Vroonmeer bevinden zich enkele kreekrestanten die zijn ontstaan in de middeleeuwen. Actieve processen zijn veenvorming en verlanding.
Het Alkmaardermeer en de directe aangrenzende oeverlanden en omliggende veenpolders, zoals de Westwouderpolder, zijn aardkundig van zeer hoge waarde. Het gebied geeft inzicht geeft in de geologische ontstaansgeschiedenis. Natuurlijke meren komen niet veel voor en zeker niet in combinatie met verschillende gave verschijnselen die aan elkaar gerelateerd zijn (los van de cultuurhistorische ontwikkelingsgeschiedenis die een grote rol speelde). Het heeft daarom een nationale waardering. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 0,5m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem bestaat uit venige klei op veen. De kleilaag varieert tussen 30 en 45 cm. De maaiveldhoogte varieert tussen -0,80 m NAP en -1,20 m NAP. De polder ligt hiermee op ongeveer dezelfde hoogte als de omliggende gebieden. De poldersloten hebben een vrijwel gefixeerd peil van 1,43 meter onder NAP, met onderbemaling ten zuiden van de Woude. De drooglegging in de polder is relatief groot, waardoor de weilanden vrijwel niet onder water staan. De poldersloten kennen een redelijk goed ontwikkelde watervegetatie, kenmerkend voor zoet, voedselrijk water. Op enkele plekken groeien er nog brakwatervegetaties in de oeverzones, als restant van de eerdere brakke invloed in de periode vóór de afsluiting van de Zuiderzee in 1932. Op de overgang van grasland naar sloten komen verspreid verlandingsvegetaties voor. Jonge verlanding wordt slechts sporadisch aangetroffen.
De Westwouderpolder ligt als een eiland aan de oostzijde van het Alkmaardermeer. De polder is nauwelijks herverkaveld en daardoor kleinschalig ingericht. Enkele percelen liggen bol of hebben veel intern reliëf. De polder kent een open en uitgestrekt karakter en heeft een grote cultuurhistorische waarde. Opgaande beplanting is beperkt tot de boerenerven en enkele bosschages langs de Markervaart en de Stierop. Kenmerkend zijn het dichte netwerk van sloten en de dijken en het dorp De Woude die het open landschap begrenzen. De relatieve rust, donkerte en stilte zijn belangrijke voorwaarden voor een geschikt weidevogelgebied. Alle percelen zijn over land bereikbaar waardoor het geen typische vaarpolder is.

Huidig gebruik
Het grootste deel van de graslanden wordt beheerd als hooiland met nabeweiding. Rond de Woude zijn er zijn nog enkele intensieve graslanden aanwezig die bemest en begraasd worden. Bemesting vindt bij voorkeur met ruige mest plaats, maar door gebrek hieraan wordt ook met drijfmest gewerkt. De meest extensieve graslanden liggen verder van de bebouwing af. Rondom het eiland wordt in de zomermaanden veel gevaren. Een snelvaarstrook ligt ten noorden van de polder.
Naast de natuurfunctie en het agrarisch gebruik, biedt de polder geringe mogelijkheden voor extensieve recreatie (wandelen, fietsen, schaatsen en vissen). In de polder is enkel een (wandel)pad aanwezig op de dijk langs het Alkmaardermeer. Andere paden of wegen zijn in de polder alleen in het dorp De Woude aanwezig. De polder met daarop het dorp de Woude is enkel per pont te bereiken.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Westwouderpolder de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open waterrijk landschap met extensieve weidevogelgraslanden en verlandingsvegetaties

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve weidevogelgraslanden en verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaardenDe extensieve graslanden van de Westwouderpolder zijn van belang voor watervogels en weidevogels. Vrijwel de gehele polder bestaat uit grasland, aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. De hoge dichtheden aan weidevogels concentreren zich in de meer vochtige delen met een hoge kruidenrijkdom en een hoge mate aan structuur. Relatief talrijk zijn grutto, tureluur, eenden en ganzen, en daarnaast broeden ook kievit en veldleeuwerik in het gebied. De huidige broedvogeldichtheid van weidevogels is meer dan 100 broedparen per 100 hectare. Verspreid liggen er ook enkele inundatiegraslanden. Ook zeldzame soorten zoals de kemphaan zijn hier foeragerend waargenomen. Van deze soort waren in ieder geval tot en met 2015 ook enkele broedparen aanwezig. De poldersloten kennen een redelijk goed ontwikkelde watervegetatie, kenmerkend voor zoet, voedselrijk water.
Kruidenrijk rietland, veenmosrietland en moerasruigte (N06.01 Veenmosrietland en moerasheide en N05.01 Moeras) groeit in smalle verlandingsstroken langs de graslandpercelen en aan de oevers van het Alkmaardermeer en de Stierop. Hier broeden moeras- en rietvogels, waaronder bruine kiekendief, en komen de waterspitsmuis en Noordse woelmuis voor. Bijzonder zijn de restanten van brakke rietruigte, met zilte indicatoren als echte heemst. Lokaal groeit er struweel van zwarte appelbes, dat zich ontwikkelt in verzuurd en weinig gemaaid veenmosrietland.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels liggen in de verdere extensivering van het agrarisch beheer, waarin een hoog oppervlaktewaterpeil in de winter dat beperkt uitzakt in het voorjaar, variatie in maaidata en lagere beweidingsdichtheden cruciale factoren zijn. Meer extensief beheer biedt ook perspectief voor ontwikkeling van gevarieerder en kruidenrijker grasland. De voedselrijke, productieve graslanden bieden potentie voor onder meer pleisterende ganzen en eenden in de winterperiode (N13.02 Wintergastenweide). Bij goed peilbeheer en verbetering van de waterkwaliteit, hebben de oeverzones potentie voor (verdere) ontwikkeling naar veenmosrietland en moeras. Zowel de open wateren als aangrenzende moerasvegetaties zijn, behalve voor de noordse woelmuis en waterspitsmuis, ook geschikt voor otter.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden van de graslanden en moeraszones zijn relatief eenvoudig en snel te vervangen (<25 jaar). De zones met veenmosrietland en moeras vragen een langere vervangingsperiode (<50 jaar). Door de ligging in een oude polder met historisch landschapspatroon moet echter worden uitgegaan van een nauwelijks vervangbare situatie. De fysieke kenmerken van het oorspronkelijke meer, oude IJ-verbinding en de niet ingepolderde oeverlanden mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument (Alkmaardermeer en Uitgeestermeer) behouden blijven. Overigens is ook het rijke bodemleven van oude graslanden niet eenvoudig vervangbaar.

L4 Crommenije

1 Algemene gegevens

Nummer

L4

Naam gebied

Crommenije

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Uitgeest, Zaanstad

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur en extensieve recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 60 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Crommenije (L4) is circa 60 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de aanwezige natte natuur, in de vorm van het water van de Crommenije, met aangrenzend aan de westzijde moeras, grasland en bospercelen.
De samenhang met omliggende natuurgebieden uit zich in de directe verbinding met andere NNN-gebieden die ook onderdeel waren van het voormalige Oer IJ estuarium, waaronder Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2), Krommenieër-Woudpolder (L5), Noorderham en Zuiderham (L8) en Wijenbus en Vroonmeer (L9). De samenhang wordt versterkt door de natuurverbinding (NNV4) die Crommenije, via Noorder- en Zuiderham en een reeks dijklichamen, verbindt met de Waterlinie Beverwijk (L7) en het Noordzeekanaal. Het gebied maakt, samen met de andere polders en waterrijke gebieden rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer, deel uit van een belangrijk regionaal netwerk voor weidevogels en moeras- en watergebonden soorten, waaronder vogels, zoogdieren en vissen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Crommenije is gelegen op de grens van het oude zeekleilandschap en het veenpolderlandschap van Laag-Holland (fysische-geografische regio’s: zeekleigebied en laagveengebied). Het water is een overblijfsel van het voormalige Oer-IJ, de noordelijke vertakking van de uitmonding van de Rijn in de Noordzee. Rond het begin van de jaartelling sloot de kust zich, waardoor het oorspronkelijke estuarium grotendeels ging verlanden en het water zoet werd. Het IJ en het Cromme IJe (waar het huidige Crommenije deel van uitmaakt) werden gevormd. Er ontstond een waardveenpakket, dat via veenstromen afwaterde op het IJ. Tussen 1150 en 1300 werd de Crommenije vastgelegd en werden de eerste bedijkingen aangelegd, waarna door verlanding en de daarop volgende ontginning de huidige vorm van de wateren ontstond. Later is ook aan de noordzijde van de Crommenije een dam aangelegd, waarmee de open verbinding met het Alkmaardermeer afgesloten werd. Het gebied is onderdeel van het voormalig inundatiegebied van de Stelling van Amsterdam.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het gebied bestaat uit klei op veen. In de oeverlanden is door verlanding veen ontstaan. De droge delen liggen op ongeveer 1 meter onder NAP. Het gebied ligt circa een halve meter hoger dan de westelijk gelegen Uitgeesterpolder. Het water van de Crommenije heeft een nagenoeg gefixeerd peil van 1,25 meter onder NAP. De oeverlanden hebben een variërend peil, dat tussen het peil van de Uitgeester broekpolder (-2.10 m NAP) en het peil van de Crommenije in ligt. De waterkwaliteit in het gebied is matig. In de grote waterpartij is de groei van waterplanten beperkt. Bijzonder is het voorkomen van plantensoorten die kenmerkend zijn voor brakke omstandigheden. Hierin komen de kenmerken van het Noord-Hollandse brakwaterveen terug, maar dit is een relictsituatie. Er is sprake van een geleidelijke verzoeting van het gebied.
De variatie in waterpeilen en bodemtypen vormt de basis voor de variatie in begroeiingen en de bijzondere natuurwaarden. Het gebied staat uit graslanden, rietlanden, moerasbossen en water. In het zuidelijk deel van de oeverlanden van de Crommenije ligt een kreekrug die nog zichtbaar is in het landschap. Het gebied wordt omringd door een open landschap, maar door de aanwezige broekbossen heeft Crommenije (deels) een meer besloten karakter. De relatieve rust, stilte en donkerte zijn belangrijke kenmerken. Er lopen geen drukke wegen en alleen aan de zuidkant grenst het gebied aan de lintbebouwing van Krommeniedijk.

Huidig gebruik
Het water biedt, naast natuur, ruimte aan extensieve recreatie. Het gebied is per boot vanaf het Alkmaardermeer te bereiken. Ook vanaf de Lagendijk is het gebied te bezichtigen. De oeverlanden zijn niet toegankelijk.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Crommenije de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open wateren en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open wateren en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
Het grootste deel van het gebied bestaat uit open water (N04.02 Zoete plas), die wordt gebruikt door foeragerende steltlopers en watervogels. De aanwezige vissoorten duiden op een voedselrijk watersysteem met weinig watervegetatie. Aan de plas grenzen oeverlanden, waarin diverse successiestadia van verlanding van veengebieden aanwezig zijn. Deze kunnen gerekend worden tot N05.01 Moeras, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide en N14.02 Hoog- en laagveenbos. In het hele gebied zijn vooral broedvogelterritoria van eenden, ganzen en moeras- en rietvogels aanwezig. De pionierrietlanden zijn veelal vrij soortenarme rietlanden. Door de matige waterkwaliteit en de begrazing door watervogels vindt er vrijwel geen actieve jonge verlanding plaats. Het gebied bevat daarnaast kleine oppervlakten kruidenrijk rietland en moerasruigte onder invloed van brakke kwel, met lokaal zilt torkruid en echte heemst. De veenmosrietlanden zijn relatief goed ontwikkeld. Door de zeldzaamheid van deze vegetaties en de daarvoor kenmerkende dier- en plantensoorten, zijn deze zowel landelijk als internationaal van grote betekenis. In de veenmosrietlanden groeien kenmerkende soorten als ronde zonnedauw en verschillende orchideeënsoorten. De rietlanden bieden leefgebied voor de noordse woelmuis. Rondom de rietlanden liggen enkele elzenberkenbroekbossen, met een ondergroei van veenmossen. Verder landinwaarts liggen (buitendijkse) vochtige graslanden die gerekend worden tot N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en enkele poelen. Delen van het grasland zijn inundatiegrasland, die regelmatig onder water staan. Deze graslanden zijn van belang voor weidevogels. Het gebied is van belang als foerageergebied voor vleermuizen, waaronder de meervleermuis.

Potentiële natuurwaarden
De watercondities in het gebied zijn nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk om reële kansen voor verbetering te benutten, om zo de kwaliteit en verspreiding van waardevolle (water)vegetaties te behouden en vergroten en het stimuleren van jonge verlanding. Dit biedt ook perspectief voor de waterspitsmuis en voor de otter. Meer gevarieerd beheer, waarbij niet of minder bemest wordt, zou tot grotere variatie in vochtige graslandvegetaties kunnen leiden. De periodiek geïnundeerde graslanden kunnen zich daarbij ontwikkelen tot N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De aanwezige verlandingsvegetaties zijn niet of nauwelijks vervangbaar. De abiotische basiscondities om nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu op gang te brengen zijn niet meer aanwezig in het gebied en kunnen alleen worden gerealiseerd door inlaat van brak water. De kruidenrijke graslanden zijn relatief eenvoudig vervangbaar (<25 jaar), maar de strategische ligging en belangrijke functie als (stapsteen in een) natuurverbinding is niet of nauwelijks vervangbaar.

L5 Krommenieër-Woudpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

L5

Naam gebied

Krommenieër-Woudpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Uitgeest, Zaanstad

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur, landbouw

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Krommenieër-Woudpolder is circa 150 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in het aanwezige uitgestrekte en open polderlandschap, met een samenhangend watersysteem. Het NNN-gebied bestaat grofweg uit twee delen: een aantal percelen in het centrale deel van de polder en een aantal langs de Crommenije. Daarnaast liggen er een enkele kleine, losse graslandpercelen langs de Stierop en ten zuiden van Krommeniedijk. De gehele polder maakt deel uit van het beleidsgebied van recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer.
De samenhang met omliggende natuurgebieden uit zich in de directe verbinding met andere NNN-gebieden die rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2) liggen, zoals Westwouderpolder (L3), Crommenije (L4), Omgeving Markervaart (L6) en Noorderham en Zuiderham (L8). De samenhang met het oostelijker gelegen Wormer- en Jisperveld (L17) komt tot stand via een natte natuurverbinding (LNV4). Het gebied maakt, samen met de andere polders en waterrijke gebieden rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer, deel uit van een belangrijk regionaal netwerk voor weidevogels en moeras- en watergebonden soorten, waaronder vogels, zoogdieren en vissen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Krommenieër-Woudpolder is onderdeel van het veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied bestond voor 3500 voor Chr. voornamelijk uit strandwallen met strandvlaktes. De strandvlaktes stonden in verbinding met de zee waardoor er sprake was van getijdewerking. Rond 3000 voor Chr. bevond de kustlijn zich ter hoogte van de lijn Haarlem-Uitgeest. Achter de strandwallen lag een groot waddengebied waar op sommige plaatsen veengroei plaatsvond (riet- en zeggenveen en later hoogveen). Rond 2000 voor Chr. lag de kustlijn verder westwaarts en ontstond daarachter een estuarium waarin allerlei rivieren uitkwamen die bij Beverwijk in zee uitmondden. Door stagnatie van het zoete rivierwater kon in het gebied op grote schaal veenvorming plaatsvinden. Tussen 1500 voor Chr. en 1500 na Chr. is de zee herhaaldelijk het Alkmaardermeergebied ingestroomd, en is in de Krommenieër-Woudpolder klei afgezet. In de 17e eeuw werd de polder bedijkt en drooggemalen en werd ook de Markervaart gegraven.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem bestaat uit venige klei op veen. De kleilaag varieert tussen 30 en 45 cm. De maaiveldhoogte varieert tussen -0,50 m NAP en -1,20 m NAP. De polder ligt hiermee op ongeveer dezelfde hoogte als de omliggende gebieden. De poldersloten hebben een vrijwel gefixeerd peil van 1,25 meter onder NAP. Bij een tijdelijke hoge waterstand na veel neerslag ontstaan er lokaal plas-draszones. Watervegetatie in de poldersloten ontbreekt nagenoeg. Op enkele plekken groeien er nog brakwatervegetaties, als restant van de eerdere brakke invloed. Op de overgang van grasland naar sloten komen verspreid verlandingsvegetaties voor. Jonge verlanding wordt slechts sporadisch aangetroffen.
De huidige Krommenieër-Woudpolder is een samenvoeging van een aantal losse polders. Met name het zuidelijk deel van de polder is niet herverkaveld en dus minder grootschalig ingericht. Enkele percelen liggen bol of hebben veel intern reliëf. De polder kent een open en uitgestrekt karakter en heeft een grote cultuurhistorische waarde. Opgaande beplanting is beperkt tot de boerenerven. Kenmerkend zijn het dichte netwerk van sloten en de dijken en lintdorpen die het open landschap begrenzen. De relatieve rust, donkerte en stilte zijn belangrijke voorwaarden voor een geschikt weidevogelgebied. Alle percelen zijn over land bereikbaar waardoor het geen typische vaarpolder is.

Huidig gebruik
Voor de weidevogelgraslanden in de Krommeniër-Woudpolder krijgt Staatsbosbeheer een gesaldeerde vergoeding voor natuurbeheer met agrarisch medegebruik. Staatsbosbeheer verpacht de graslanden onder voorwaarden aan agrariërs. Dit betekent dat gebruikt wordt gemaakt extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen. Het grootste deel van de graslanden wordt beheerd als hooiland met nabeweiding. Bemesting vindt bij voorkeur met ruige mest plaats, maar door gebrek hieraan wordt ook met drijfmest gewerkt. Naast de natuurfunctie en het agrarisch medegebruik, biedt de polder, met name langs de randen, de mogelijkheid tot extensieve recreatie (kanoën, wandelen, fietsen, schaatsen en vissen).

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Krommeniër-Woudpolder de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open waterrijk landschap met extensieve weidevogelgraslanden en verlandingsvegetaties

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve weidevogelgraslanden en verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaarden
De Krommenieër-Woudpolder heeft een dicht netwerk aan sloten (N04.02 Zoete plas) en is vooral van belang voor watervogels en weidevogels en in mindere mate voor moeras- en rietvogels. Ongeveer de helft van de polder is aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. De hoge dichtheden aan weidevogels concentreren zich op de meer vochtige, extensieve graslanden, met een hoge kruidenrijkdom en een hoge mate aan structuur. Relatief talrijk zijn grutto, tureluur en ganzen, en daarnaast broeden ook eenden, kievit, visdief (pionier) en veldleeuwerik in het gebied. De huidige broedvogeldichtheid van weidevogels is meer dan 100 broedparen per 100 hectare. Verspreid liggen er ook enkele indundatiegraslanden, welke van belang zijn voor weide- en watervogels. Zeldzame soorten zoals de kemphaan en watersnip zijn hier foeragerend waargenomen. In de winter fungeert het gebied als N13.02 Wintergastenweide voor steltlopers en eenden. Het gebied is van belang als foerageergebied voor vleermuizen, waaronder de meervleermuis.
In de greppels en laagten die lang onder water staan, groeien pioniervegeaties. In het zuidwestelijk deel van de polder worden ook zilte indicatoren aangetroffen, waaronder echte heemst en zilt torkuid. Kruidenrijk rietland en (soortenarm) veenmosrietland, gerekend tot N06.01 Veenmosrietland en moerasheide en N05.01 Moeras groeien in smalle verlandingsstroken langs de graslandpercelen. Hier broeden moeras- en rietvogels, en komt de Noordse woelmuis voor. In het noordelijke deel liggen enkele percelen met Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). Aan de zuidwestkant langs de Krommeniedijk ligt een bloemrijk grasland (N12.01 Bloemdijk).

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen in de verdere extensivering van het agrarisch beheer, waarin een stabiel hoog grondwaterpeil, variatie in maaidata en lagere beweidingsdichtheden cruciale factoren zijn. Meer extensief beheer biedt ook perspectief voor ontwikkeling van gevarieerder en kruidenrijker grasland. De rietlanden hebben potentie voor ontwikkeling naar veenmosrietland en zowel de open wateren als aangrenzende moerasvegetaties zijn, behalve voor de noordse woelmuis, ook geschikt voor waterspitsmuis en otter.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Een deel van de graslanden is relatief eenvoudig en snel te vervangen. Door de ligging in een oude polder met historisch landschapspatroon moet echter worden uitgegaan van een nauwelijks vervangbare situatie. Overigens is ook het rijke bodemleven van oude graslanden niet eenvoudig vervangbaar.

L6 Omgeving Markervaart

1 Algemene gegevens

Nummer

L6

Naam gebied

Omgeving Markervaart

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Alkmaar, Uitgeest, Castricum

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

- Stiltegebied
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur, recreatie (evenemententerrein)

Oppervlakte NNN

ca. 30 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland, Staatsbosbeheer (Fort Markenbinnen), Recreatieschap Alkmaarder- en Uitgeestermeer (Kogerpolder) en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Omgeving Markervaart (L6) is circa 30 hectare. Het gebied bestaat uit een aantal oeverlanden langs de Markervaart, het Fort Markenbinnen, een perceel in de Markerpolder en één in de Starnmeerpolder. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de Markervaart met aangrenzende oeverlanden, die gelegen zijn in een open polderlandschap.
De samenhang met omliggende natuurgebieden bestaat allereerst uit de ligging direct grenzend aan de NNN-gebieden Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2), Westwouderpolder (L3) en Krommenieër-Woudpolder (L5). Verder is er sprake van een natte natuurverbinding ten noorden (NNV2) en ten zuiden (LNV2) van de Markervaart. Natuurverbinding LNV2 verbindt de natuurgebieden van het Alkmaarder- en Uitgeestermeer met de oostelijker gelegen Wormer- en Jisperveld (L17). De omgeving van de Markervaart maakt, samen met de andere polders en waterrijke gebieden rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer, deel uit van een belangrijk regionaal netwerk voor weidevogels en moeras- en watergebonden soorten.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De omgeving van de Markervaart (Westwouderpolder en Markerpolder) is onderdeel van het veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). De Starnmeerpolder is een oude kleipolder die onderdeel is van het oude zeekleilandschap (fysisch geografische regio: zeekleigebied). Het gebied bestond voor 3500 voor Christus voornamelijk uit strandwallen met strandvlaktes. De strandvlaktes stonden in verbinding met de zee waardoor er sprake was van getijdewerking. Rond 3000 voor Christus bevond de kustlijn zich ter hoogte van de lijn Haarlem-Uitgeest. Achter de strandwallen lag een groot waddengebied waar op sommige plaatsen veengroei plaatsvond (riet- en zeggenveen en later hoogveen). Rond 2000 voor Christus lag de kustlijn verder westwaarts en ontstond daarachter een estuarium waarin allerlei rivieren uitkwamen die bij Beverwijk in zee uitmondden. Door stagnatie van het zoete rivierwater kon in het gebied op grote schaal veenvorming plaatsvinden. Tussen 1500 voor Christus en 1500 na Christus is de zee herhaaldelijk het Alkmaardermeergebied, waaronder ook het Starnmeer, ingestroomd, en is klei afgezet. Vanaf de 17e eeuw werden de polders bedijkt, werd het Starnmeer drooggemalen, en werd ook de Markervaart gegraven ten behoeve van de afwatering van de Schermer. Het Fort Marken-Binnen is onderdeel van de Stelling van Amsterdam en is in 1900 gebouwd met als doel de toegang tot de Markervaart te verdedigen.

Aardkundige waarden
De oeverlanden langs de Markervaart grenzen aan het Alkmaardermeer. Het Alkmaardermeer is een natuurlijk meer dat is ontstaan als gevolg van de toenemende overstromingen en de daarmee gepaard gaande erosie van veengebieden in de 13e en 14e eeuw. Via de Crommenye (de Krommenie) stond het IJ in verbinding met het Alkmaardermeer tot in 1357 de Nieuwendam werd gelegd, waarna langs de oevers van het meer verlanding plaatsvond. Het meer heeft moerassige oeverlanden (vlietland) die geleidelijk overgaan naar een veen-weidelandschap. Het meer is niet ontzand of ingepolderd zoals bij de meeste voormalige veenvlakte erom heen wel het geval is. De natuurlijke contouren zijn behouden gebleven. De Krommenie was dus vroeger de verbinding tussen de IJe en het Alkmaardermeer. Deze stroom stond onder brakke invloed en is vergroot door afslag van de oevers. In het gebied van het Weijenbus-Vroonmeer bevinden zich enkele kreekrestanten die zijn ontstaan in de middeleeuwen. Actieve processen zijn veenvorming en verlanding.
Het Alkmaardermeer en de directe aangrenzende oeverlanden, zoals een deel van de oeverlanden aan de westzijde van de Markervaart, en omliggende veenpolders, zijn aardkundig van zeer hoge waarde. Het gebied geeft inzicht geeft in de geologische ontstaansgeschiedenis. Natuurlijke meren komen niet veel voor en zeker niet in combinatie met verschillende gave verschijnselen die aan elkaar gerelateerd zijn (los van de cultuurhistorische ontwikkelingsgeschiedenis die een grote rol speelde). Het heeft daarom een nationale waardering. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 0,5m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem bestaat voornamelijk uit venige klei op veen. Het perceel in de Starnmeerpolder heeft een zandig karakter en ligt op circa 2,8 m onder NAP. De maaiveldhoogte van de Markerpolder is circa 1,00 m onder NAP. Fort Markenbinnen ligt hoger in het landschap (tussen 0,50 m en 2,50 m boven NAP). De fortgracht kent een vast waterpeil van -1,4 m NAP, de Markervaart heeft een vast peil van -0,5 m NAP.
De westoever van de Markervaart is grotendeels met een houten vooroever beschermd om afkalving van de natuurvriendelijke oevers te voorkomen. Het open polderlandschap rond het fort en de Markervaart is nog intact, met een netwerk aan polderpercelen, waterlopen en het dorp Markenbinnen. Door de zeer nabije ligging van de N246 is er sprake van een relatief forse geluidsbelasting en (in mindere mate) lichtverstoring.

Huidig gebruik
Naast natuurgebied, is Fort Markenbinnen in gebruik als brandweeroefencentrum en sportpark. Het fort is ook beschikbaar als evenementenlocatie. Het zuidelijke deel van de Markervaart wordt gebruikt voor beroepsscheepvaart. Aan de noordzijde van de vaart ligt een recreatiehaven voor pleziervaart. Dit grenst aan het snelvaargebied in het Alkmaardermeer. Langs de Markervaart bevinden zich enkele pontjes en opstapplaatsen voor kano’s.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Omgeving Markervaart de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Oeverlanden en extensieve graslanden langs natte natuurverbinding

  • Cultuurhistorisch waardevol fort met schootsveld

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Oeverlanden en extensieve graslanden langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De oeverlanden van de Markervaart langs de Westwouderpolder bestaan uit kruidenrijk rietland, moerasruigte en kruidenrijk veenmosrietland (met onder meer blauwe knoop en koningsvaren). Ook groeit op een klein deel veenheide. Deze vegetaties worden gerekend tot N06.01 Veenmosrietland en moerasheide. De oeverlanden ter hoogte van de Krommenieër-Woudpolder kenmerken zich door moerasruigte en pionierrietland, gezamenlijk gerekend tot N05.01 Moeras. Plaatselijk groeien brakke indicatoren als zilt torkruid. De oeverlanden bieden een broed- en foerageergelegenheid voor moeras- en rietvogels. Lepelaar, grote zilverreiger en kluut foerageren langs de oevers. De oeverlanden dienen als migratieroute en/of leefgebied voor Noordse woelmuis en vleermuizen, waaronder meervleermuis.
De percelen in de Starnmeerpolder en Markerpolder kenmerken zich door open vochtige graslanden die worden beheerd als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Deze bieden vanzelfsprekend mogelijkheden voor weidevogels maar zijn ook een pleisterplaats voor diverse watervogels, waaronder smient.

Potentiële natuurwaarden
Het is wenselijk om reële kansen voor verdere ontwikkeling van de oeverlanden naar een goed functionerende stapsteen langs een verbindingszone te benutten. Dergelijke natuur biedt potentie aan een grote diversiteit aan moeras- en rietlandvogels, en kan dienen als (verbeterde) migratieroute en/of leefgebied voor otter, Noordse woelmuis, waterspitsmuis en vleermuizen. Ook zijn er potenties voor de ringslang, die in Wormer- en Jisperveld (L17) al aanwezig is. Meer gevarieerd beheer, waarbij niet of minder bemest wordt, zou tot grotere variatie in graslandvegetaties en daarmee ook hogere aantallen weidevogels kunnen leiden op de graslandpercelen.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevol fort met schootsveld

Actuele natuurwaarden
De vegetatie rondom het fort wordt regelmatig gemaaid en bestaat uit soortenarm grasland en opslag van opgaande beplanting. Langs de fortgracht (N04.02 Zoete plas) zijn enkele rietruigtes aanwezig. Door het multifunctionele gebruik van het fort is de aanwezigheid van specifieke natuurwaarden of soortgroepen beperkt. De kwaliteit bestaat vooral uit het samenhangende groene karakter en de ligging in het open polderlandschap (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als cultuurhistorie en recreatie.

Potentiële natuurwaarden
Door uitvoering van verschralingsbeheer en door verbetering van de drooglegging kunnen de graslanden op het fortterrein zich verder ontwikkelen naar Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). Dit biedt potentie voor diverse ongewervelden van droog milieu zoals vlinders en bijen. In het verleden, vóór het gebruik van het fort als brandweeroefencentrum, werd het fort incidenteel gebruikt door (overwinterende) vleermuizen. Verkend kan worden in hoeverre de waarde van het fort voor vleermuizen opnieuw kan worden benut.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaarden van de graslanden en het oppervlaktewater zijn actueel van beperkte waarde en op zichzelf op korte termijn vervangbaar. De samenhang tussen de natuurwaarden en de cultuurhistorische betekenis van het fort vormt echter een nagenoeg onvervangbare situatie.
Ook de actuele natuurwaarden met betrekking tot de aanwezige verlandingsvegetaties langs de Markervaart zijn niet of nauwelijks vervangbaar. Tenslotte geldt de onvervangbaarheid ook nog voor de cultuurhistorisch waardevolle oude verkaveling met natuurwaarden in de Starnmeerpolder en Markerpolder.
Tot slot mogen de fysieke kenmerken van het oorspronkelijke meer, oude IJ-verbinding en de niet ingepolderde oeverlanden niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis behouden blijven.

L7 Waterlinie Beverwijk

1 Algemene gegevens

Nummer

L7

Naam gebied

Waterlinie Beverwijk

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag-Holland

Gemeente(n)

Beverwijk, Heemskerk

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het natuurgebied Waterlinie Beverwijk is circa 40 hectare groot en gelegen tussen fort Veldhuis en fort aan de Sint-Aagtendijk. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het aaneengesloten lint langs de buitendijkse zijde van de Sint-Aagtendijk.
De samenhang met andere NNN gebieden wordt gevormd door de ligging vlak naast een natuurverbinding (NNV4). Via het terrein van de golfbaan is dit gebied daarmee verbonden en ook verbonden met gebied Noorderham en Zuiderham (L8). De Waterlinie van Beverwijk is onderdeel van de Stelling van Amsterdam en op deze manier brengt de linie ook een grote landschappelijke en cultuurhistorische samenhang met zich mee.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN gebied ligt in het strandwallen- en strandvlakte landschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied), wat is ontstaan als gevolg van een samenspel tussen de zee, rivieren en wind, welke telkens sediment afzetten en verplaatsten.
De Waterlinie van Beverwijk is in 1800 ontworpen en aangelegd om zo de Engelsen buiten de deur te houden en is onderdeel van de Linie van Noord-Holland. Deze linie bestond uit drie rijen lunetten van ongeveer 2 meter hoog, welke verspringend ten opzichte van elkaar lagen. De achterzijde was afgesloten met een palissade. De Linie van Noord-Holland liep van de duinen bij Wijk aan Zee tot aan het toenmalige Wijkermeer. Het doel van deze linie was voorkomen dat Amsterdam werd ingenomen door vijandige troepen. De waterlinie werd echter niet goed onderhouden en al snel werden de palissaden verkocht en buiten werking gesteld, de terreinen werden echter niet verkocht. In 1885 werden de grenzen van de waterlinie opnieuw vastgesteld en werd de linie onderdeel van de Stelling van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam is aangewezen als Rijksmonument.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het gebied bestaat uit zavel en klei. Het gebied ligt op dezelfde hoogte als de rest van de omgeving, op ongeveer -0,5 meter onder NAP. Echter zijn er wel kleine hoogteverschillen aanwezig in de percelen. Er is sprake van een gefixeerd peil op -1,1 meter NAP met een drooglegging van ongeveer 60 cm. De voormalige inundatiekanalen lopen kilometers lang naar de Noorder- en Zuiderham in het noorden en het Noordzeekanaal in het zuiden. In het NNN-gebied zijn natuurvriendelijke oevers aangelegd. In het westen van het gebied loopt de snelweg A9 en de kruising met de A22. Hierdoor is het gebied geluidsbelast. Achter deze snelweg ligt Beverwijk, waardoor het gebied niet erg donker is.

Huidig gebruik
Het gebied wordt als natuurgebied gebruikt. Recreatie vindt langs de randen plaats, over bestaande wegen en er liggen ook wandelpaden door het gebied. Fort Veldhuis (vlak naast het NNN gebied) huisvest een museum.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Waterlinie Beverwijk de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapsteen met cultuurhistorische waarde in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapsteen met cultuurhistorische waarde in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De Waterlinie Beverwijk bestaat grotendeels uit open graslanden met moerasachtige randen. De graslanden worden beheerd als N10.02 Vochtig hooiland of N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De moerasranden worden beheerd als N05.01 Moeras. Zilte rus, aardbeiklaver en rode ogentroost zijn hier indicatoren voor brakke kwel. In delen van het moeras en het vochtig hooiland komt dotterbloemhooiland voor.
In dit gebied is ook wat opgaande vegetatie aanwezig (N14.03 Haagbeuken- en essenbos, N15.02 Dennen-, eiken-, en beukenbos). Hoewel klein van oppervlak is dit toch relevant want op de naastgelegen golfbaan is de boommarter waargenomen. In de open graslanden leven insecten van droge milieus en ook komt de Noordse woelmuis in dit gebied voor. Vleermuizen zoals de zeldzame meervleermuis foerageren in het gebied. De genoemde zoogdieren kunnen zich via de oude inundatiekanalen verder verspreiden, wat een belangrijke kwaliteit van deze stapsteen is. De watergang en plas vallen onder beheertype N04.02 Zoete plas.

Potentiële natuurwaarden
Het gebied heeft potenties voor de ringslang, die aanwezig is in Polder Westzaan (L18). De potentie bestaat verder uit het beter verbinden van de stapsteen met de natuurverbinding ten oosten van het gebied en met natuurgebieden in de omgeving. Het oude inundatiekanaal is een goede drager hiervoor.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het grasland is erg oud, doordat het onderdeel is van de Stelling van Amsterdam. Hierdoor kost het veel tijd om dit te ontwikkelen en is het nagenoeg onvervangbaar. Ook door de cultuurhistorische waarde van het gebied is het NNN gebied onvervangbaar.

L8 Noorderham en Zuiderham

1 Algemene gegevens

Nummer

L8

Naam gebied

Noorderham en Zuiderham

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Uitgeest, Zaanstad

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Noorderham en Zuiderham (L8) is circa 40 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de aanwezige natte natuur, in de vorm van waterpartijen en aangrenzende oeverlanden. Het gebied bestaat grofweg uit twee delen, het Noorder- en Zuiderham, met daarnaast een aantal oeverzones en een langgerekte, lage dijk die deel uitmaakt van een natuurverbinding (NNV4).
De samenhang met omliggende natuurgebieden uit zich in de directe verbinding met andere NNN-gebieden die ten zuiden van het Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2) liggen, zoals Crommenije (L4), Krommenieër-Woudpolder (L5) en Wijenbus en Vroonmeer (L9). De samenhang wordt versterkt door de natuurverbinding (NNV4) die Crommenije, via Noorder- en Zuiderham en een reeks dijklichamen, verbindt met de Waterlinie Beverwijk (L7) en het Noordzeekanaal. Het gebied maakt, samen met de andere polders en waterrijke gebieden rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer, deel uit van een belangrijk regionaal netwerk voor weidevogels en moeras- en watergebonden soorten, waaronder vogels, zoogdieren en vissen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Noorderham en Zuiderham liggen in het oude zeekleilandschap, op de grens met het veengebied van Laag-Holland (fysische-geografische regio zeekleigebied). De wateren zijn overblijfselen van het voormalige Oer-IJ, de noordelijke vertakking van de uitmonding van de Rijn in de Noordzee. Rond het begin van de jaartelling sloot de kust zich, waardoor het oorspronkelijke estuarium grotendeels verlandde en het water zoet werd. Het IJ en het Cromme IJe (waar de huidige wateren van de Noorder- en Zuiderham deel van uitmaken) werden gevormd. Er ontstond een veenpakket, dat via veenstromen afwaterde op het IJ. Tussen 1150 en 1300 werd de Crommenije vastgelegd en werden de eerste bedijkingen aangelegd, waarna door verlanding en de daarop volgende ontginning de huidige vorm van de wateren ontstond. De watergangen en oeverlanden, zijn in 1984 als Staatsnatuurmonument aangewezen.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het gebied bestaat uit klei op veen. Dit veenpakket ligt op 40-80 cm diepte en heeft een dikte van meer dan 40 cm. De droge delen van de Noorderham en Zuiderham liggen op ongeveer 1 m onder NAP. Het gebied ligt hierdoor iets hoger dan de omliggende veenpolders en iets lager dan de bebouwde kom van Krommenie. Het grootste deel van het gebied bestaat uit water. De waterkwaliteit is matig en in het water groeien weinig waterplanten. Bijzonder is het voorkomen van plantensoorten die kenmerkend zijn voor brakke omstandigheden. Hierin komen de kenmerken van het oorspronkelijke Noord-Hollandse brakwaterveen terug. Er is sprake van een relictsituatie, want er is sprake van een geleidelijke verzoeting van het gebied. De Noorderham, Zuiderham en de graslanden aan de oostzijde van de wateren hebben een gefixeerd peil van circa 1.25 m onder NAP. De oeverlanden langs de westzijde hebben een variërend peil, dat tussen het peil van de Uitgeester broekpolder (-2.10 m NAP) en het peil van de Noorder- en Zuiderham in ligt.
Naast de wateren van de Noorderham en de Zuiderham omvat het gebied twee langgerekte linten van noord naar zuid. Het westelijke lint loopt vanaf het fort bij Krommeniedijk (L9) over de voormalige “Lage dijk” (Busch en Dam) tot aan Fort aan den Ham (geen NNN). Na het fort loopt het lint verder via de “Hooge dijk” tot aan Fort Veldhuis. Deze dijken omringen de omliggende veenpolders. Het oostelijke lint omvat smalle watergangen die de Noorderham en Zuiderham en omliggende wateren met elkaar verbinden. Door de nabije ligging van de N203, een spoorlijn en de bebouwde kommen van Noorderham en Zuiderham is er sprake van enige geluidsbelasting en (in mindere mate) lichtverstoring.

Huidig gebruik
Het gebied biedt, naast natuur, ruimte aan extensieve recreatie, waaronder varen. De Noorder- en Zuiderham mogen bevist worden. Betreding van de westelijke oevers langs de Noorderham is niet toegestaan.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Noorderham en Zuiderham de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open wateren en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open wateren en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
Het gebied kenmerkt zich door een afwisseling van water, rietland, broekbos en grasland. De wateren in combinatie met het lint van smallere sloten (N04.02 Zoete plas) zijn van belang voor vissen zoals de rivierdonderpad. Langs de oevers groeien diverse vegetaties met een hoge botanische waarde, die gerekend kunnen worden tot Moeras (N05.01), Gemaaid rietland (N05.02), Veenmosrietland en moerasheide (N06.01), Kruiden- en faunarijkgrasland (N12.02) en Zilt- en overstromingsgrasland (N12.04). Kruidenrijk rietland, veenmosrietland en moerasruigte (in meeste gevallen niet of incidenteel gemaaide rietlanden) komen in kleine oppervlakten voor, maar zijn goed ontwikkeld. Er groeit onder andere ronde zonnedauw en verschillen orchideeënsoorten. Bijzonder zijn verder de rietruigten met echte heemst (onder invloed van brakke kwel). De rietlanden en ruigtes vormen leefgebied voor moeras- en rietvogels, Noordse woelmuis en ongewervelden van natte milieus. Aan de oostzijde van de Zuiderham ligt een zilt grasland, onder invloed van brakke kwel. Aan de oostzijde van de Noorder- en Zuiderham liggen enkele inundatiegraslanden, gekenmerkt door hoge grondwaterstanden en periodieke inundatie. Verspreid liggen er kleine delen met berkenbroekbos (N14.02 Hoog- en laagveenbos), met een soortenrijke ondergroei. Op één locatie aan de zuidkant van de Noorderham ligt een aangeplant bosje dat echter een beperkte waarde heeft. Tot slot komen er enkele graslandvegetaties voor die kenmerkend zijn voor een vochtige tot natte, matig voedselrijke bodem. Deze zijn van belang als broedgebied voor grutto, tureluur en kievit. De dichtheid van broedende weidevogels ligt tussen de 20-50 broedparen per 100 hectare.
De dijk rondom de Uitgeesterpolder is onderdeel van het veenpolderlandschap en vormt een belangrijk verbindend element. Met name de zuidelijke delen bieden als Bloemdijk (N12.01) leefgebied voor vlinders en andere ongewervelden van droge milieus.

Potentiële natuurwaarden
De watercondities in het gebied zijn nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk om reële kansen voor verbetering te benutten, om zo de kwaliteit en verspreiding van waardevolle vegetaties te behouden en vergroten. Hierbij kan gedacht worden aan aanvullend beheer (plaggen, maaien en afvoeren), en natuurlijk peilbeheer om jonge verlanding te stimuleren. Dit biedt ook perspectief voor de waterspitsmuis en voor de otter, die zijn leefgebied in Noord-Holland gestaag uitbreidt. Meer gevarieerd beheer, waarbij niet of minder bemest wordt, zou tot grotere variatie in graslandvegetaties en daarmee ook hogere aantallen weidevogels kunnen leiden. Nader verkend zou kunnen worden of de forten rondom het gebied geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden als verblijfplaats voor vleermuizen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden met betrekking tot de aanwezige verlandingsvegetaties zijn niet of nauwelijks vervangbaar. De abiotische basiscondities om nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu op gang te brengen zijn niet meer aanwezig. De kruidenrijke graslanden en de bloemdijken zijn relatief eenvoudig vervangbaar (<25 jaar), maar de strategische ligging en belangrijke functie als (stapsteen in een) natuurverbinding is niet of nauwelijks vervangbaar.

L9 Weijenbus, Vroonmeer en Fort Krommeniedijk

1 Algemene gegevens

Nummer

L9

Naam gebied

Weijenbus, Vroonmeer en Fort Krommeniedijk

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Uitgeest

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur, wonen / recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Landschap Noord-Holland en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied Weijenbus, Vroonmeer en Fort Krommeniedijk is een natuurgebied aan de zuidzijde van het recreatiegebied Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2). Het is een natuurgebiedje met een oppervlakte van circa 150 hectare.
De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in het aaneengesloten open polderlandschap. De samenhang met andere NNN-gebieden bestaat vooral uit het belang van het gebied voor vogels. Het gebied maakt met de andere polders rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer en ook met NNN-gebieden op grotere afstand zoals de Eilandspolder (L11) en polder Wormer, Jisp en Nek (L17) deel uit van een belangrijk netwerk van vogelgebieden, voor zowel water-, moeras- als weidevogels. Via natuurverbinding NNV4 en NNN gebied Noorderham en Zuiderham (L8), is het gebied ook verbonden met de Linie van Beverwijk (L7) en andere gebieden ten zuiden van Weijenbus en Vroonmeer.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied valt nu onder het landschapstype stedelijk gebied, maar ooit was dit een overgang tussen het Oer-IJ en naastgelegen kleinschalige veenontginningen (fysisch-geografische regio’s: overgang zeekleigebied en laagveengebied). Op de aanwezige kleiige wadbodem is veen ontstaan. Een deel van dit veen is weggeslagen door het Oer-IJ, waardoor er een overgang is ontstaan van veengronden naar zeekleigronden. In het oostelijk deel van het NNN gebied werd het veen ontgonnen. Om het gebied te ontwateren werden er loodrecht op de Crommenije sloten gegraven, welke parallel aan elkaar liepen. Door de ontginning daalde de bodem en werd het noodzakelijk om het gebied in te polderen. Op de rand van het gebied staat het Fort bij Krommeniedijk waarvan de terreinen ook onderdeel uitmaken van dit NNN-gebied.
In het westen is een ander waardevol verkavelingspatroon aanwezig. Dit dateert uit 800-900 na Christus. De vorm van de kavels is aangepast aan de grillige vormen van de kwelderplaten. Het Oer-IJ heeft een grillig krekenpatroon achtergelaten, het Vroonmeer en Weijenbus zijn hier overblijfselen van. Het gebied is door het oude landschapspatroon aardkundig gezien waardevol.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het NNN gebied ligt op dezelfde hoogte als de rest van de polder, op -1 tot -1,3 meter NAP. Vergeleken met het gebied ten noorden, is dit NNN gebied het laagst gelegen van het merengebied. De bodem is gevarieerd. In het oosten is er sprake van verslagen veen- en moerige gronden, welke zijn ontstaan doordat verrijkt veen is aangerijkt met bagger uit de sloten. In het westen zijn er zeekleigronden te vinden en veenbodems afgedekt met een kleilaag. Het waterpeil is gefixeerd op -1,6 meter NAP. De weilanden bij het Fort bij Krommeniedijk worden echter in het voorjaar plas-dras gezet. Dit is ideaal voor de weidevogels die in het gebied aanwezig zijn.
In het gebied zijn twee meren te vinden, het Vroonmeer en Weijenbus. Deze meren zijn licht brak. In het water is plaatselijk de watervegetatie goed ontwikkeld, hier groeien onder andere kranswieren.
Het natuurgebied is erg open en weids en daardoor zijn er veel weidevogels aanwezig. In het oosten zijn nog de restanten van de oude veenontginningen te zien, terwijl in het noordoosten de grillige verkaveling nog zichtbaar is. Ook zijn de restanten van de oude kreeklopen van het Oer-IJ nog zichtbaar. Door deze restanten is er ook sprake van (micro)reliëf in het gebied.
Het westen en zuiden van het natuurgebied worden begrensd door de A9 en twee provinciale wegen. Aan de oostkant ligt het lintdorp krommeniedijk. Hierdoor zijn er delen van het gebied geluidsbelast en niet erg donker. In het noorden ligt het Alkmaardermeer. In het oosten ligt het Fort Krommeniedijk, onderdeel van de Stelling van Amsterdam.

Huidig gebruik
Het fortterrein heeft deels een functie als natuurgebied, deels ook als woon- en recreatiegebied. Als ‘Fort K’IJK’ herbergt het sinds een aantal jaren een woontrainingscentrum voor mensen met autisme, een theeschenkerij en een bezoekerscentrum voor natuur en landschap van de Stelling van Amsterdam.
Het weidegebied Weijenbus en Vroonmeer wordt gebruikt als natuurgebied en er is recreatief medegebruik op het water toegestaan. Recreatie op land is daarentegen niet toegestaan. Fietsen en wandelen op de bestaande wegen aan de randen van het gebied is wel mogelijk en het gebied is vanaf daar goed te overzien.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Weijenbus en Vroonmeer de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Cultuurhistorisch waardevol fortterrein met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het open en weidse natuurgebied bestaat uit meerdere typen graslanden (N10.02 Vochtig hooiland, N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, N13.02 Wintergastenweide) en uit een twee plassen (N04.02 Zoete plas) met daaromheen kleine oppervlakten N05.01 Moeras, N05.02 Gemaaid rietland en N06.01 Veenmosrietland en moerasheide. Het grootste deel van de weilanden bestaat uit vochtig weidevogelgrasland. De polder is één van de kernleefgebieden van kritische weidevogels. Deze komen met relatief hoge dichtheden voor groter dan 50 broedparen per 100 hectare Aanwezige soorten zijn onder meer grutto, tureluur, slobeend, kuifeend, veldleeuwerik en graspieper.
In de gebiedsdelen met moeras leven moeras- en rietvogels en de Noordse woelmuis. Ook waterspitsmuis komt hier voor. In de wintermaanden is het gebied van belang voor grote aantallen overwinterende kol- en brandganzen, smienten, wulp, kievit en andere watervogels die ook de plassen als slaapplaats kunnen gebruiken.

Potentiële natuurwaarden
De potentie voor dit gebied ligt in de verdere optimalisatie van het gebied voor weidevogels en watervogels, zoals reeds in de ambitiekaart van het natuurbeheerplan is aangegeven en waarvoor concrete maatregelen zijn opgesteld in de ‘opkrikplannen voor weidevogelgebieden in Laag-Holland’.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevol fortterrein met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Het fortterrein is een bijzonder element in dit landschap, met hoge cultuurhistorische waarde. Op de aarden wallen van het fort groeit met name aan de noordzijde oud ongestoord grasland met bijzondere graslandpaddenstoelen zoals aardtongen en wasplaten zoals ridder- en wantsenwasplaat. Dit grasland wordt gerekend tot het beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en is in een vochtiger variant ook rond de fortgracht (N04.02 Zoete plas) aanwezig. Deze graslanden zijn door de beperktere openheid minder geschikt voor weidevogels, maar wel komt hier de rugstreeppad voor.

Potentiële natuurwaarden
Door consequent hooilandbeheer van de schrale graslanden op het fortterrein en in de omgeving (waaronder de oude liniedijk als onderdeel van natuurverbinding NNV4) kan het belang voor planten, paddenstoelen en ongewervelden van droge milieus naar verwachting verder toenemen. Dit valt goed te combineren met het gebruik van het fortterrein voor andere functies als wonen en recreatie, waarvan de groenvoorzieningen tot Multifunctionele natuur kunnen worden gerekend. Te intensieve betreding van de meest waardevolle graslanden dient echter te worden voorkomen, evenals bemesting of het gebruik van herbiciden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Hetzelfde geldt voor het fortterrein.

L10 Driehoek van Assum

1 Algemene gegevens

Nummer

L10

Naam gebied

Driehoek van Assum

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Uitgeest

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

o.a. NK, Landschap Noord-Holland, particulier

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De Driekhoek van Assum, met een totale oppervlakte van circa 40 hectare, kan worden ingedeeld in twee delen, doordat de A9 het gebied doorsnijdt. De twee delen verschillen van karakter. Het westelijk deel bestaat uit moeras en het oostelijk deel uit open grasland. Het moeras heeft een oppervlakte van ongeveer 16 hectare en ligt, ingesloten door infrastructuur en geïsoleerd ten opzichte van andere moerasgebieden. Het open grasland deel heeft een oppervlakte van ongeveer 20 hectare en is verbonden met andere graslanden (geen NNN).
Beide gebieden zijn met elkaar verbonden via twee tunnels die onder de A9 doorlopen, waardoor sprake is van enige samenhang binnen het gebied. Deze verbinding kan zowel door aquatische als terrestrische soorten gebruikt worden. De samenhang met omringende NNN gebieden bestaat uit de natuurverbinding met het gebied Marquette en het Krengenbos (N17 via NNV3). De gebieden Waterlinie Beverwijk (L7), Noorderham en Zuiderham (L8) en Weijenbus en Vroonmeer (L9) liggen op korte afstand, maar de verbinding daarmee is beperkt door de tussenliggende infrastructuur.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Driehoek van Assum ligt in het oude zeekleilandschap (fysische-geografische regio: zeekleigebied). Dit NNN-gebied ligt in het stroomgebied van het voormalige Oer-IJ, de noordelijke vertakking van de uitmonding van de Rijn in de Noordzee. Rond het begin van de jaartelling sloot de kust zich, waardoor het oorspronkelijke estuarium grotendeels verlandde en het water zoet werd. Er ontstond een veenpakket, dat via veenstromen afwaterde op het IJ. In de late Middeleeuwen is het gebied al ingedijkt en ontgonnen.

Abiotische en ruimtelijke karakteristieken
De Driehoek van Assum bestaat uit een moerasgedeelte en een open grasland gedeelte. De bodem bestaat uit kalkarme zavel en klei. Het moerasgedeelte is aangelegd als waterbergingsgebied en wandelgebied voor Uitgeest en ligt aan de Assumervaart. Het ligt ingeklemd tussen stedelijk gebied, de spoorweg en de snelweg en daardoor is er weinig stilte in het gebied. Het moerasdeel ligt lager dan de stad, zodat het een optimale functie heeft als waterberging. Binnen het moerasgebied zijn kleine hoogteverschillen aanwezig, het maaiveld ligt op -0,7 tot -1,4 meter NAP. Het waterpeil is gefixeerd op -1,6 meter NAP, waardoor er een drooglegging is van 20 tot 90 cm.
Het grasland ten zuidoosten van de A9 is meer open dan het moerasdeel en bestaat uit kruidenrijke graslanden die liggen langs historische waterlopen. Dit gebied ligt ook lager dan de omgeving, op -1,2 meter NAP of lager. Het waterpeil rondom is gefixeerd op -1,6 meter aan de westzijde en -2,15 meter NAP langs de noordzijde. De drooglegging is daardoor ongeveer 0-95cm.

Huidig gebruik
De driehoek van Assum heeft naast natuur ook een functie voor waterberging en recreatief medegebruik. De graslandpercelen hebben nog een agrarische functie en zijn nog niet als natuur ingericht of beheerd.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Driehoek van Assum de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapsteen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapsteen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Rond 2005 is het gebied aangelegd als waterberging en moerasgebied (N05.01 Moeras). De huidige natuurwaarden zijn nog beperkt, maar er zijn indicaties van een toenemende natuurkwaliteit. Rietorchis, enkele vlinders en juffers en de moerasvogels blauwborst, rietzanger en sprinkhaanzanger, maar ook nachtegaal zijn al waargenomen. De Assumervaart en historische waterlopen in het gebied hebben een verbindende functie voor vissen en het moerasgebied fungeert als paaigebied.
Het grasland is gelegen in weidevogelleefgebied, maar is door de ligging nabij bosschages en infrastructuur en het nog intensieve gebruik niet actueel geschikt. Dat blijkt ook uit de waarnemingen van weidevogels die vrijwel allemaal op grotere afstand zitten van deze elementen.
Voor verderop gelegen weidevogelgraslanden is de openheid van deze NNN-percelen dus wel van belang.

Potentiële natuurwaarden
Het gebied heeft met name potentie als stapsteen en uitloopgebied. Het grasland moet nog ontwikkeld worden tot Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) en ook het aanwezige moeras zal nog in kwaliteit toenemen. Als stapsteen is het gebied potentieel van belang voor soorten van natte milieus via waterwegen naar L9 Weijenbus en Vroonmeer en voor soorten van drogere milieu via de spoorlijn en agrarisch gebied naar de omgeving. De bosschages langs de A9 zorgen voor beschutting wat gunstig is voor algemene soorten vleermuizen. Met name voor Noordse woelmuis en moerasvogels zijn de potenties hoog.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het gebied is relatief jong en is daarom relatief eenvoudig en snel (10-15 jaar), te vervangen. Voor de functie als stapsteen is de ligging aan doorgaande historische waterlopen van belang. Dit aspect is minder makkelijk vervangbaar. Ook de openheid is van belang voor weidevogelleefgebieden in de directe omgeving.

L11 Eilandspolder

1 Algemene gegevens

Nummer

L11

Naam gebied

Eilandspolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Alkmaar

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #89 Eilandspolder (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, landbouw

Oppervlakte NNN

ca. 1.250 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland (westelijk deel), Staatsbosbeheer (oostelijk deel) en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in de Eilandspolder bedraagt circa 1.250 hectare. De samenhang binnen de Eilandspolder komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten uitgestrekte open landschap met het daarbinnen gelegen samenhangende oppervlaktewatersysteem.
De samenhang met andere NNN gebieden is met name van belang voor soorten van water, moerasoevers en open grasland. In zekere zin is de Eilandspolder als weidevogelgebied gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken.
Voor grond- en watergebonden fauna, zoals de gidssoort otter, zijn ‘natte’ natuurverbindingen met andere natuurgebieden essentieel. Voor de Eilandspolder geldt dit met name voor natuurverbindingen met nabijgelegen NNN-gebieden zoals de Mijzenpolder (L12), het Alkmaardermeer (L2) en het (tevens Natura 2000-gebied) Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder (L17, L20). In deze gebieden is eveneens belangrijke water- en moerasnatuur aanwezig. Voor de beschrijving van deze natuurverbindingen en stapsteengebieden wordt verwezen naar de betreffende factsheets (L33, NNV1, NNV2, LNV2).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Eilandspolder is onderdeel van het karakteristieke veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). In het gehele gebied is sprake van een veenvlakte met veenbodems die zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. Vanaf de 8ste of 9de eeuw is het veengebied ontgonnen en door ontwatering ingeklonken, waarbij zich een aanzienlijke bodemdaling heeft voorgedaan en een karakteristiek landschapspatroon van kleine graslandpercelen en sloten is ontstaan. Dit landschapspatroon is de afgelopen eeuwen nagenoeg onaangetast gebleven en heeft een hoge cultuurhistorische waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De Eilandpolder ligt op circa 2 meter onder NAP. Dat is circa 1,5 tot 2 meter hoger dan de omliggende droogmakerijen zoals de Schermer en de Beemster, waar het veen in het verleden volledig is verdwenen. Door de relatief hoge ligging van de Eilandpolder ten opzichte van deze droogmakerijen is deze een inzijgingsgebied geworden, van waaruit water wegzijgt naar de droogmakerijen. In de polder wordt daarom in perioden met weinig neerslag eutroof water vanuit de boezems ingelaten, hetgeen resulteert in een veelal matige waterkwaliteit en nagenoeg gefixeerd waterpeil (in de zomer 2,33 m-NAP en in de winter 2,35 m-NAP). De meeste percelen hebben daarbij een drooglegging van 20-30 cm. Binnen de polder worden kleine peilverschillen gehanteerd ten behoeve van de huidige functies (met name melk- en rundveehouderij en natuurbeheer). In de huidige situatie zijn de drooglegging en het bemestingsniveau gebiedsbreed nog niet zodanig op orde dat veenafbraak en de daarmee samenhangende interne eutrofiering gestopt zijn. Hier ligt nog een uitdaging om tot een voor natuur duurzame situatie te komen.
Ondanks dat de abiotische situatie te wensen overlaat en niet of nauwelijks nog sprake is van natuurlijke processen, zijn in het gebied van oudsher hoge natuurwaarden aanwezig, zoals verlandingsvegetaties vanuit het voorheen brakke watermilieu en weidevogels. Deze hangen sterk samen met het historische watersysteem en verkavelingspatroon en het langdurige stabiele gebruik van het gebied. Niet in de laatste plaats zijn ook de uitgestrektheid en openheid van het gebied van groot belang, alsmede de relatieve rust, stilte en donkerte. In de polder ontbreekt bebouwing nagenoeg geheel. Slechts langs de randen is zeer incidenteel bebouwing aanwezig (los van de aan de polder grenzende karakteristieke lintdorpen). Ook opgaande beplanting is spaarzaam aanwezig, met name lokaal in het westelijke deel. In de polder zelf zijn geen drukke wegen aanwezig, anders dan enkele lokale wegen op de omringende dijken. Drukke provinciale wegen zijn alleen aan de uiterste noord- en zuidzijde aanwezig en ook liggen er geen grote industrieterreinen in de omgeving, waardoor het gebied nauwelijks geluidsbelast is.

Huidig gebruik
Grote delen van de Eilandspolder worden als natuurgebied beheerd. Voor de graslanden wordt daarbij gebruik gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen (met name weidebouw ten behoeve van weidevogels). Daarnaast vindt in delen van de polder ook nog ‘reguliere’ landbouw plaats die deels (maar niet geheel) is afgestemd op natuurwaarden zoals weidevogels. Recreatie beperkt zich tot extensief medegebruik van het gebied binnen de bestaande toegangsvoorwaarden. Concreet gaat het dan hoofdzakelijk om wandelen en varen.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Eilandspolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Water en verlandingsvegetaties met daarbij horende fauna

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels en wintergasten

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Water- en verlandingsvegetaties met daarbij horende fauna

Actuele natuurwaarden
Ondanks de veelal matige waterkwaliteit is het waterpatroon in de Eilandspolder waardevol, met name voor moeras- en rietvogels (waaronder rietzanger, smient, meerkoet, lepelaar en wintertaling) die ook profiteren van de relatieve rust, stilte en donkerte in het gebied. De zeldzame meervleermuis foerageert veelvuldig in het waterrijke gebied, de verblijfplaatsen liggen echter in bebouwd gebied buiten de polder. De inmiddels zoete wateren worden gerekend tot N04.02 Zoete plas en zijn van belang voor vissen zoals bittervoorn en kleine modderkruiper.
Aan de open wateren in de polder, met name langs tochtsloten en kleine veenplassen, grenzen op een aantal plaatsen oeverlanden die door verlanding uit het open water zijn ontstaan, meestal in de periode dat nog sprake was van brakke omstandigheden. Intussen is het gebied echter vergaand en onomkeerbaar verzoet. Er zijn in de Eilandspolder geen reële mogelijkheden om ‘natuurlijke’ brakke omstandigheden te herstellen.
In de oeverlanden zijn kenmerkende vegetaties uit de verlandingsreeks aanwezig. N06.01 Veenmosrietland en moerasheide (ook als H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) aangewezen in het kader van Natura 2000) bestaat uit vegetaties op voedselarme door regenwater beïnvloede veenbodems. Door de zeldzaamheid van deze vegetaties en de daarvoor kenmerkende dier- en plantensoorten, zijn deze zowel landelijk als internationaal van grote betekenis. Met name de veenmosrietlanden in het oostelijk deel van het gebied zijn goed ontwikkeld. De grootste oppervlakte bevindt zich echter in het westelijke deel. De grote betekenis geldt ook voor natte ruigten die gerekend worden tot N05.01 Moeras (ook als H6430B Ruigten en zomen aangewezen in het kader van Natura 2000), die veelal zijn ontstaan door het staken van (maai)beheer in voormalige veenmosrietlanden. Deze zijn floristisch minder van belang, maar vormen een belangrijk leefgebied voor moeras- en rietvogels zoals rietzanger en bruine kiekendief. Op enkele percelen wordt een intensiever beheer gevoerd en komen cultuurvegetaties voor N05.02 Gemaaid rietland en N17.06 Vochtig hakhout. Zowel gemaaid veenmosrietland als overjarige rietkragen zijn van belang als leefgebied voor de Noordse woelmuis.
Het met name lokaal in het westelijk deel voorkomende N14.02 Hoog- en laagveenbos (laagveenbos in de vorm van elzenbroek) is kenmerkend voor niet (meer) beheerde veenbodems in sterk verzoete situaties. In niet verzoete brakwatervenen komt dit type niet of nauwelijks voor. In de van oudsher zeer open Eilandspolder is opgaand bos in zekere mate een landschapsvreemd element, maar in het westelijk deel kan een kleine oppervlakte van dit type, direct grenzend aan enkele veenplassen, als waardevol worden beschouwd omdat het broedgelegenheid biedt aan veel vogelsoorten die kenmerkend zijn voor laagveen gebieden. Voor verspreide kleine bosjes, die de openheid en de waarde van het weidevogelgebied nadelig beïnvloeden, geldt dat overigens veel minder, zeker wanneer deze uit ‘gebiedsvreemde’ boomsoorten bestaan.

Potentiële natuurwaarden

Voor een soort als de otter, die actueel niet meer voorkomt maar in Nederland zijn leefgebied gestaag uitbreid, is het waterpatroon (N04.02 Zoete plas) in potentie zeer geschikt, met name als op termijn verdere verbetering van de waterkwaliteit mogelijk is. Met uitzondering van de otter zijn alle genoemde natuurwaarden actueel in het gebied aanwezig. Zoals al beschreven is in de landschapsecologische karakteristiek, zijn de watercondities in het gebied (zowel qua peilbeheer als waterkwaliteit) nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk om reële kansen voor verbetering te benutten.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels en watervogels

Actuele natuurwaarden
Het overgrote deel van de Eilandspolder bestaat uit open graslanden. Deze worden al sinds lange tijd (extensief) landbouwkundig gebruikt. Het betreft oud grasland met een lange ontwikkelingstijd, dat tot uiting komt in een hogere diversiteit in bodemleven in en de aanwezigheid van microreliëf. In de loop van de tijd heeft wel intensivering van het gebruik heeft plaatsgevonden. Een relatief klein deel van de graslanden heeft floristische waarden, hetgeen tot uitdrukking komt in een aantal verschillende beheertypen, zoals N10.02 Vochtig schraalland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.03 Glanshaverhooiland en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. De grootste kwaliteit van deze graslanden, maar ook van N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N13.02 Wintergastenweide, is echter gelegen in het belang voor vogels, met name broedende en overwinterende weidevogels en overwinterende watervogels. Wintergasten zijn onder andere smient, wintertaling meerkoet, goudplevier, grutto en kievit. Zowel in het oostelijke als het westelijke deel zijn bescheiden slaapplaatsen van grutto aanwezig. Tot eind jaren ’90 foerageerden lepelaars met regelmaat in het gebied, en was het gebied voor deze soort van betekenis. Recent verschuiven de kolonies van deze soort meer naar het noorden en is het gebied minder van belang. Het gebied is van groot belang vanwege broedende weidevogels. Het gebied wordt gekenmerkt door zowel een groot aantal kwetsbare broedvogelsoorten, waaronder grutto en tureluur, als door hoge, maar sterk teruglopende, dichtheden van deze soorten. Met 50-100 broedparen (kritische) weidevogels per 100 hectare herbergt de Eilandspolder een uitgestrekt areaal soortenrijk weidevogelgrasland, dat zowel nationaal als internationaal van groot belang is.
De structuurrijke graslanden zijn ook voor de Noordse woelmuis van belang. Bij het ontbreken van concurrenten komt deze zelfs meer voor in (structuurrijke) graslanden dan in (veenmos) rietlanden.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Dit biedt de mogelijkheid om in het hele gebied tot een stabiel hoog waterpeil te komen. Daarnaast kan lokaal de openheid van het gebied worden hersteld ten koste van sommige opgaande beplanting met beperkte ecologische meerwaarde.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

[Gereserveerd]

L12 Polder Mijzen

1 Algemene gegevens

Nummer

L12

Naam gebied

Polder Mijzen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Koggenland, Alkmaar

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte

ca. 350 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer, agrariërs en anderen

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN gebied Polder Mijzen bedraagt circa 350 hectare. De samenhang binnen polder Mijzen komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten uitgestrekte open landschap met het daarbinnen gelegen samenhangende oppervlaktewatersysteem.
In de regio zijn meerdere natuurgebieden met vergelijkbare kernkwaliteiten aanwezig. De samenhang met deze NNN gebieden is met name van belang voor soorten van water en open grasland. Polder Mijzen is als weidevogelgebied gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. De ligging van de percelen in het centrum van de polder te midden van percelen langs de randen die geen onderdeel zijn van het NNN draagt daar aan bij. Voor weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de omgeving dichtbij en goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken.
Voor grond- en watergebonden fauna zijn natte natuurverbindingen met andere natuurgebieden essentieel. Polder Mijzen is via drie natte natuurverbindingen verbonden met andere NNN-gebieden in de regio. De natuurverbinding met de Eilandspolder (L11) en de noordelijke NNN-gebieden (W9, N24) langs de westzijde van het gebied en via de oostzijde met de oeverlanden langs het Markermeer (L16, W10, L14). Voor de beschrijving van deze natuurverbindingen wordt verwezen naar de factsheets (NNV1, en WNV1).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Polder Mijzen is onderdeel van het karakteristieke veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied bestaat uit deels veengronden en deels moerige eerdgronden, welke zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. Vanaf de 10de eeuw is het veengebied ontgonnen en door ontwatering ingeklonken, waarbij zich een aanzienlijke bodemdaling heeft voorgedaan en een karakteristiek landschapspatroon van kleine graslandpercelen en sloten is ontstaan. Dit landschapspatroon is de afgelopen eeuwen nagenoeg onaangetast gebleven en heeft daarom een hoge cultuurhistorische waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Polder Mijzen ligt op ruim 2 meter onder NAP. Dat is circa 0,5 -1,5 meter hoger dan de omliggende droogmakerijen zoals de Schermer en de Beemster, waar het veen in het verleden volledig is verdwenen. Door de relatief hoge ligging van polder Mijzen ten opzichte van deze droogmakerijen is deze een inzijgingsgebied geworden, van waaruit water wegzijgt naar de droogmakerijen. In de polder wordt in perioden met weinig neerslag eutroof water vanuit de boezems ingelaten, hetgeen in de gehele polder resulteert in een nagenoeg gefixeerd waterpeil (-2,55 meter NAP). De meeste percelen hebben daarbij een drooglegging van 10-40 cm.
In Polder Mijzen zijn hoge natuurwaarden aanwezig in vorm van grote aantallen (kritische) weidevogels die de polder als broedgebied gebruiken. Deze natuurwaarde hangt sterk samen met het historische watersysteem en verkavelingspatroon en het langdurige stabiele gebruik van het gebied. Niet in de laatste plaats zijn ook de uitgestrektheid en openheid van het gebied van groot belang, alsmede de relatieve rust, stilte en donkerte. In het centrum de polder ontbreekt bebouwing. Langs de randen is wel bebouwing aanwezig, in de vorm van (voormalige) boerenbedrijven met erf. Buiten de erven is geen opgaande beplanting aanwezig. In de polder zelf zijn geen drukke wegen aanwezig, anders dan lokale wegen op de omringende dijken, waardoor het gebied nauwelijks geluidsbelast is.

Huidig gebruik
Circa 50% van de NNN in polder Mijzen worden als natuurgebied beheerd. Voor de andere 50% is een beheervergoeding via SNL mogelijk. In beide delen van de NNN zijn weidevogels in de meest hoge dichtheden aanwezig. Voor de graslanden wordt gebruik gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen (weidebouw ten behoeve van weidevogels). Buiten het NNN gebied vindt er reguliere landbouw plaats, wat duidelijk terug te zien is in de (lagere) aantallen weidevogels op die percelen. Voor recreatie is geen infrastructuur in de polder aanwezig, maar het landschap kan wel vanaf de omringende dijk beleefd worden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in polder Mijzen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open veenpolder met extensieve graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Open veenpolder met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Het overgrote deel van Polder Mijzen bestaat uit open graslanden. Deze worden al sinds lange tijd (extensief) landbouwkundig gebruikt. Het betreft oud grasland met een lange ontwikkelingstijd, dat tot uiting komt in een hogere diversiteit in bodemleven in en de aanwezigheid van kleine hoogteverschillen op de kavels (microreliëf). In de loop van de tijd heeft enige intensivering van het gebruik plaatsgevonden. De grootste kwaliteit van de graslanden (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland), is gelegen in het belang voor vogels, waaronder ook grote aantallen kritische weidevogels, zoals grutto en tureluur. Met meer dan 100 broedparen weidevogels per 100 hectare herbergt Polder Mijzen een uitgestrekt areaal soortenrijk weidevogelgrasland, dat zowel nationaal als internationaal van groot belang is. Naast weidevogels komen er ook andere typische soorten voor zoals de Noordse woelmuis. Er zijn geen bijzondere kenmerkende aquatische soorten bekend.
Ten slotte is er naast weidevogelgrasland een klein oppervlakte N05.01 Moeras aanwezig rond de molenplas in het oostelijk deel van het gebied en in het ‘Het Lage landje’ langs de boezem in het zuidwesten van het gebied. De molenplas wordt als slaapplaats gebruikt door weidevogels. Ook broeden op beide plaatsen bruine kiekendief en andere rietvogels. Waterspitsmuis en Noordse woelmuis zijn waargenomen in het Lage landje. Daarnaast is centraal in het gebied een klein perceel aanwezig (0,1 hectare) met een wat rijkere flora, dit perceel wordt beheerd als N10.02 Vochtig hooiland. Beide natuurbeheertypen kwalificeren vanwege de schaal niet als aparte kernkwaliteit, maar vormen wel een waardevolle aanvulling op het gebied.

Potentiele natuurwaarden
Voor weidevogels geeft het ambitienatuurbeheerplan een uitbreiding weer van het natuurbeheertype N13.01 Vochtig weidevogelgrasland ten koste van gronden die nu met een SNL regeling beheerd worden. Een op weidevogels toegesneden beheer en waterpeil op alle NNN percelen zorgt voor een nog robuuster gebied. Het verwerven van percelen in de polder die nu nog niet tot het NNN behoren kan hier ook aan bijdragen.
In het oostelijk deel van het gebied en gebied Waterling, Het schot en oeverlanden Ringsloot (L16) zijn insecten van natte milieus aanwezig, zoals de argusvlinder, het oranjetipje en het zwartsprietdikkopje. Deze soorten kunnen goed meeliften met het beheer voor weidevogels.
Voor Het lage landje is in 2017 een inrichtingsplan geschreven in opdracht van HHNK. De nieuwe inrichting moet de waterkwaliteit en natuurwaarden ten goede komen en de huidige waarden behouden. Het gebiedje wordt ingericht met rietlanden, een plas-dras situatie en kruiden en faunarijk grasland.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie.

L13 Oeverlanden Beemsterringvaart

1 Algemene gegevens

Nummer

L13

Naam gebied

Oeverlanden Beemsterringvaart

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Edam-Volendam

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 10 hectare

Eigendom / beheer

Particulieren en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN gebied Oeverlanden Beemsterringvaart bestaat uit meerdere percelen die samen een oppervlakte hebben van circa 10 hectare. De samenhang binnen het gebied is beperkt tot natte verbindingen die (nog) geen onderdeel zijn van het NNN: de Beemsterringvaart en de Korsloot.
Deze natte verbindingen zorgen tevens voor de samenhang met andere NNN gebieden. Ten noorden liggen tevens oeverlanden aan de Beemsterringvaart die onderdeel zijn van het NNN: Waterling, Het Schot en oeverlanden Beemsterringvaart (L16). De Korsloot verbindt de Oeverlanden van de Beemsterringvaart met de moerassen van de Kogen van Schardam (L14).
Deze samenhang met andere NNN gebieden is met name van belang voor soorten van moerasoevers.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De oeverlanden van de Beemsterringvaart zijn gelegen in het veenpolderlandschap Slotenland (fysisch geografische regio: laagveengebied), grenzend aan het droogmakerijenlandschap van de Beemster. De oeverlandjes zijn kogen, buitendijks land dat als functie had om de kracht van het water te breken en zo de dijk en de veenpolder te beschermen tegen het water. Doordat de kogen tegenwoordig midden in het polderlandschap van veenpolders en droogmakerijen liggen, hebben ze deze functie vanzelfsprekend verloren.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De percelen bestaan uit veenbodems langs de Beemsterringvaart, die op ongeveer 0 tot 0,5 meter onder NAP liggen. Daarmee liggen ze duidelijk hoger dan de aangrenzende droogmakerij (op circa 3,5 m onder NAP). Alle percelen, met uitzondering van de schaatsbaan, bevatten rietlanden en andere moerasvegetaties. De schaatsbaan is een ondiepe vijver die verbonden is met de omliggende sloten. De percelen liggen aan de ringvaart en in het westen ligt het lintdorp Beets. De snelweg, A7 doorkruist de noordelijk gelegen oeverlanden. De gebieden zijn daarom geluidsbelast. De gebieden zijn wel relatief donker.

Huidig gebruik
De percelen hebben een natuurfunctie als stapstenen langs een natte natuurverbinding. Het deel dat eigendom is van Staatsbosbeheer wordt gebruikt als natuurgebied en als natuurschaatsbaan. De overige gebieden worden gebruikt voor de rietindustrie. Hier wordt professioneel riet geoogst.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Oeverlanden Beemsterringvaart de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Oeverlanden met moeras

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De schaatsplas is erg open, met daaromheen waterriet. De aanwezige moerasvegetatie (N05.01 Moeras) heeft een goede structuur. Dit moerasgebied is het leefgebied van de Noordse woelmuis en de waterspitsmuis. Verder is het gebied van belang voor algemene moeras- en rietvogels zoals de rietzanger. De overige oeverlanden zijn van minder goede kwaliteit. Dit komt doordat deze gebieden jaarlijks gemaaid worden en er ontbreekt daardoor een variatie in structuur (poelen, waterriet, gewoon riet). In deze gebieden zijn geen waarnemingen bekend van bijzondere soorten.

Potentiële natuurwaarden
De potenties van het perceel met de schaatsbaan worden al grotendeels benut. De potenties voor de overige percelen liggen met name in het omzetten van het professionele rietlandbeheer naar een meer natuurlijk rietlandbeheer. De percelen worden nu gebruikt om riet te oogsten, waardoor er geen moeras met een hoge natuurwaarden kan ontstaan. Wanneer deze gebieden beheerd worden als Gemaaid rietland (N05.02) is er uitbreiding mogelijk in het leefgebied van de noordse woelmuis en de waterspitsmuis.
Er zijn tevens potenties in verbindingen met andere NNN gebieden. Moerasvegetaties langs watergangen zijn van belang voor deze watergebonden soorten binnen het gebied en als verbinding met natte natuur daarbuiten, zoals in Kogen van Schardam (L14) en de noordelijk gelegen oeverlanden aan de Beemsterringvaart (L16). De ecologische samenhang tussen de verschillende leefgebieden van de waterspitsmuis en Noordse woelmuis kan vermoedelijk nog worden versterkt. Hierbij kan gedacht worden aan natuurvriendelijke oevers langs wateren, zonder opgaande begroeiing. Dit biedt tevens potenties voor de ringslang, een soort die al voorkomt in de Kogen van Schardam (L14) maar nog niet langs de Beemsterringvaart is aangetroffen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden zijn veelal relatief eenvoudig en snel vervangbaar (moeras < 10 jaar). Echter de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.

L14 Kogen bij Schardam

1 Algemene gegevens

Nummer

L14

Naam gebied

Kogen bij Schardam

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Edam-Volendam

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #73 Markermeer & IJmeer (VR)
- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Met name Staatsbosbeheer. Ook HHNK, Landschap Noord-Holland en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De Kogen bij Schardam (‘Koog’ is een benaming voor een buitendijks stuk land) bestaat uit 7 deelgebiedjes: Bedijkte Waal, de Rietkoog, Floriskoog, Schardammerkoog, Oosterkoog, Grootte Koog en Koog bij Korsloot. De gebiedjes samen hebben een oppervlakte van circa 150 hectare.
De samenhang binnen het gebied komt tot uiting doordat de kogen geclusterd liggen en dus een samenhangend landschap vormen. De samenhang met andere NNN gebieden is met name van belang voor soorten van water, moerasoevers en open grasland. In zekere zin zijn de Kogen als weidevogelgebied gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Voor water-, moeras-en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolen-opstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken.
Het NNN-gebied is via een natuurverbinding (WNV1) verbonden met naastliggende gebieden Uiterdijk en de Hulk (W10) die doorloopt naar Polder Mijzen (L12). In het zuiden ligt het NNN gebied tegen het Natura 2000 gebied Polder Zeevang aan. De samenhang met deze polder is extra van belang, omdat beide gebieden belangrijk zijn voor weidevogels. Daarnaast is er sprake van sterke samenhang met het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. De voor het Natura 2000-gebied aangewezen niet-broedvogels vinden rust- en foerageergebied in het aangrenzende NNN-gebied.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Kogen bij Schardam liggen in verschillende fysische geografische regio’s. De Bedijkte Waal is eigenlijk geen koog en ligt in het oude zeekleilandschap van West Friesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Dit gebied is ongeveer 5000 jaar geleden ontstaan door opslibbing van zand en klei. Door natuurlijke processen is er vervolgens land ontstaan. Om het land te beschermen tegen het water, werden er dijken aangelegd. De zuiderzeedijk (onderdeel van de West-Friese omringdijk) brak echter door in 1675, waardoor er een wiel ontstond. Dit wiel is vervolgens deels drooggelegd en zo is het natuurgebied de Bedijkte Waal ontstaan.
De Zuiderzee heeft langs Zeevang strandwallen gevormd, en hierachter is veen ontstaan. Dit veen is in de tweede helft van de 10de eeuw ontgonnen, waardoor de bodem daalde. Om Zeevang te beschermen tegen het water vanuit de Zuiderzee en het Beemster- en Purmermeer, werd er een dijk om Zeevang aangelegd. Deze dijk werd op enige afstand van het water aangelegd, zodat de kracht van het water werd gebroken door de buitendijkse rietlanden, de kogen. Deze vallen daarom in het landschap van de voormalig Zuiderzee (fysisch-geografische regio: afgesloten zeearm). Een deel van deze kogen (Schardammerkoog, Koog bij korsloot en Grootte Koog) werd later alsnog bedijkt en wijkt daarmee af van de buitendijks gebleven kogen (Rietkoog, Oosterkoog en Floriskoog).

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het NNN gebied is wat abiotiek en ruimtelijke condities betreft grofweg in tweeën in te delen. Enerzijds de binnendijks gelegen kogen en de Bedijkte Waal en anderzijds de buitendijkse kogen. De bodem van de Bedijkte Waal in de Beschoter polder bestaat uit moerige eerdgronden op niet gerijpte zavel/ klei. De Bedijkte Waal ligt enkele decimeters lager dan de omliggende agrarische percelen (ruim -3,5 meter NAP) en is aangesloten op het watersysteem van de Beschoter polder.
De binnendijkse kogen hebben allemaal een veenbodem. De Grootte Koog en de Schardammerkoog liggen voor het grootste deel op dezelfde hoogte als de omringende polder waarin ze liggen (circa -2 meter NAP). De Grootte Koog bevat ook een wiel en heeft een variërend peilbeheer met een drooglegging tussen de 10 cm en 40 cm. Het waterpeil van de Schardammerkoog is ook dynamisch. Hier is sprake van een drooglegging van <10 cm tot 40 cm. In deze kogen met een variërend waterpeil is het de bedoeling regenwater in te vangen en zo te voorkomen dat er gebiedsvreemd water in moet worden gelaten. De Koog bij Korsloot heeft eveneens een veenbodem, maar ligt langs de boezem waardoor dit veen minder ingeklonken is dan in de overige binnendijkse kogen. De maaiveldhoogte ligt hier op -0,5 meter NAP, met een drooglegging van <10-20 cm. Langs de Korsloot zijn natuurvriendelijke oevers aanwezig. De buitendijkse kogen liggen ook relatief hoog in het landschap op ongeveer -1 tot -0,6 meter NAP. De bodem bestaat voornamelijk uit zware klei op veen. De drooglegging van de Rietkoog, Floriskoog en Oosterkoog is meestal gering (op een groot deel <10 cm in de winter). Alleen in de Oosterkoog is een agrarisch gebruikt deel aanwezig met een iets diepere ontwatering. Tussen de Rietkoog en de Floriskoog ligt een groot visvriendelijk gemaal (Gemaal C. Mantel) met visvriendelijke pompen en een vispassage waardoor trekvissen tussen het Markermeer en de boezem kunnen migreren.
De kogen vormen een weids en open landschap, er is geen bebouwing of infrastructuur aanwezig in de Kogen en er lopen geen drukke, provinciale wegen doorheen. De weg Schardam - IJsselmeerdijk loopt in noord-zuid richting aan de binnenzijde van de dijk. Hierlangs zijn een lintdorp, enkele losse woningen en bedrijven gelegen en een sloot met rietkragen en enkele bosschages. Langs randen van de binnendijks gelegen delen kan hierdoor plaatselijk verstoring optreden. Het gebied is verder rustig, donker en stil.

Huidig gebruik
Het NNN gebied wordt als natuurgebied beheerd. Voor de graslanden wordt daarbij gebruik gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen (weidebouw ten behoeve van weidevogels).

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Kogen bij Schardam de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met veenmoeras en extensieve graslanden voor moeras-, water- en weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met veenmoeras en extensieve graslanden voor moeras-, water- en weidevogels

Actuele natuurwaarden
De graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijke grasland en N13.01 Vochtig weidevogel-grasland) beslaan het grootste gedeelte van het natuurgebied. De kogen bij Schardam, en met name het buitendijkse gedeelte, zijn net als een aantal andere gebieden in Laag-Holland een kerngebied voor weidevogels, waar de hoogste dichtheden in Noord-Holland zijn waargenomen (20 tot meer dan 100 broedparen per 100 hectare) maar bijvoorbeeld ook grote groepen kievieten in de wintermaanden. Het NNN-gebied bestaat daarnaast uit N05.01 Moeras en N04.02 Zoete plas met typische soorten als moerasmelkdistel en groot blaasjeskruid. In de wateren komen vissen waaronder kleine modderkruiper en snoek voor. Ook bevat het gebied een aanzienlijke oppervlakte van circa 12 ha N06.01 Veenmosrietland en moerasheide met typische soorten als kamvaren en ruwe bies. Zilte rus in de Bedijkte Waal duidt op daar aanwezige brakke kwelinvloed.
Naast weidevogels zijn er ook watervogels en moeras- en rietvogels aanwezig die het gebied ook intensief in de winter gebruiken wat blijkt uit bijvoorbeeld grote groepen (>500) foeragerende smienten en brandganzen. Deze soorten rusten op het nabijgelegen Markermeer. In het broedseizoen broeden ook water- en moerasvogels in het gebied zoals tafeleend, snor, porseleinhoen en waterral in de Grootte Koog. Daarnaast komen zowel Noordse woelmuis, rugstreeppad, als ringslang in het gebied voor. Een belangrijke soortgroep die de gehele “kustlijn’ van het Markermeer als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de kogen bij Schardam zijn daarbij van belang.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik en het inzetten van beheerpakketten op geschikte percelen.
In het Markermeer komt een nieuwe dijk voor de oude dijk te liggen, en hiermee ontstaan er ondiepe stukken waar zich moeras en nat grasland (N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland) kan ontwikkelen. Voor alle moerasgebonden soorten betekent dit een wezenlijke versterking van het leefgebied. Buitendijkse gebieden zoals Rietkoog, Oosterkoog en Floriskoog vertonen qua landschapsecologische karakteristiek veel overeenkomsten met het IJsselmeer en zouden in potentie veel natuurwaarden toevoegen aan het IJsselmeer als deze als vooroever worden ingericht. Daarmee wordt de samenhang met de grote wateren versterkt.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De graslanden en moeraslanden (m.u.v veenmosrietland) zijn op enige termijn vervangbaar (<10 en <25 jaar). Dit type natuur in de huidige zeer gevarieerde samenhang met oude dijkdoorbraken, buitendijkse en binnendijkse delen is echter nagenoeg onvervangbaar evenals de oude veenverlandingsstadia.

L15 Zeevang en Kwadijkervlot

1 Algemene gegevens

Nummer

L15

Naam gebied

Zeevang en Kwadijkervlot

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Edam-Volendam

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #93 Polder Zeevang (Vogelrichtlijngebied)
- Stiltegebied
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 450 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied in de Polder Zeevang heeft een totale oppervlakte van circa 450 hectare. Circa 10% van de oppervlakte bestaat uit water. Door de enorme oppervlakte van de polder is het een zeer geschikt habitat voor vogels van open landschap. Het Kwadijkervlot heeft een oppervlakte van ongeveer 1,5 hectare en is enigszins geïsoleerd gelegen.
De samenhang binnen Polder Zeevang komt in eerste plaats tot uiting door de ligging in het Natura 2000-gebied polder Zeevang. Dit is een van de voor de regio kenmerkende grotere veenweidegebieden. Polder Zeevang is als weidevogelgebied gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Binnen de NNN en het Natura 2000-gebied zijn op meerdere plaatsen kleine moeraskernen aanwezig langs oude veenlopen en rond wielen. Het Kwadijkervlot is er daar een van. Tussen deze kernen is de samenhang beperkt door de verspreide ligging in het gebied.
De samenhang met omringende natuurgebieden komt vooral tot uiting door de ligging van polder Zeevang direct grenzend aan het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn daarnaast andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken. Aan de noordzijde (L13) en zuidzijde (LNV1) van het gebied lopen natte natuurverbindingen naar gebieden in de omgeving, die van belang zijn voor watergebonden flora en vooral fauna.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied is onderdeel van het karakteristieke veenpolderlandschap Slotenland van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). In het gehele gebied is sprake van een ontgonnen veenvlakte met veenbodems die zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. Polder Zeevang vormt een overblijfsel van dit zeer uitgestrekt hoog- en laagveengebied. Vanaf de 11de eeuw is het moerasveengebied ontgonnen, waardoor er een kenmerkend strokenverkavelingspatroon is ontstaan. Doordat het gebied van oudsher agrarisch gebruikt is, wordt de bodem gevormd door veraarde bovengrond op veen en klei. Het gebied bevat nog restanten van veenstromen, wielen en overslaggronden en is hierdoor aardkundig gezien bijzonder. Het Kwadijkervlot is een klein natuurgebiedje dat is ontstaan door verlanding in het vroegere veenriviertje de Draai. Het is een relict van deze oude rivier. Door het oostelijk deel van polder Zeevang loopt een andere oude veenstroom de Kromme IJe.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Polder Zeevang ligt ongeveer op 2 meter onder NAP en ligt hierdoor lager dan de stad Edam, maar hoger dan de omringende polders. De polder heeft twee verschillende watersystemen. De percelen van Staatsbosbeheer hebben een zelfstandig watersysteem waar flexibel peilbeheer mogelijk is, zodat regenwater kan worden vastgehouden. De overige percelen hebben een vrijwel gefixeerd waterpeil van rond de -2,3 meter NAP en dus een drooglegging van circa 30 cm. Binnen de polder worden kleine peilverschillen gehanteerd ten behoeve van de huidige functies (met name landbouw en natuurbeheer). Ook is er sprake van onderbemaling bij een aantal percelen. Lokaal komt nog wat brakke kwel van sub fossiel water voor, afkomstig uit de oude veenlagen.
In het gebied zijn hoge natuurwaarden aanwezig. Deze hangen sterk samen met het bijzondere, historische water- en verkavelingspatroon en het agrarische gebruik van het gebied. Er wordt nu weidevogelbeheer toegepast op de intensieve en matig intensief gebruikte agrarische graslanden. Niet in de laatste plaats zijn ook de uitgestrektheid en openheid van het gebied van groot belang, alsmede de relatieve rust, stilte en donkerte. In de polder is bebouwing aanwezig in de vorm van karakteristieke lintdorpen en vrij gelegen boerderijen. Opgaande beplanting is beperkt tot deze plekken. In de polder zelf zijn een klein aantal lokale wegen aanwezig. Er loopt 1 drukke provinciale weg en een spoorlijn door het gebied heen, waardoor het gebied beperkt geluidsbelast is.

Huidig gebruik
De natuurwaarden hangen sterk samen met het traditionele (extensieve) agrarische weidebeheer dat nu nog steeds plaatsvindt in delen van het gebied. Daarnaast vindt in de polder ook nog ‘reguliere’ landbouw plaats die deels (maar niet geheel) is afgestemd op natuurwaarden zoals weidevogels. Het Kwadijkervlot wordt op kleine schaal beheerd door vrijwilligers en bestaat hierdoor uit veel verschillende soorten vegetaties. Het gebied is niet opengesteld voor recreanten.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de polder de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weide- en watervogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weide- en watervogels

Actuele natuurwaarden
Het overgrote deel van de Polder bestaat uit open graslanden, die beheerd worden als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Het grootste deel van het gebied heeft, floristisch gezien, een beperkte waarde, maar is daarentegen erg belangrijk voor watervogels en weidevogels, zoals duizenden smienten, kieviten en goudplevieren, maar ook kleine zwaan, kolgans, grauwe gans, brandgans, grutto en wulp. Smienten bereiken ’s winters hoge aantallen van 15.000 tot soms 30.000 vogels. Watervogels die in de polder foerageren gebruiken het Markermeer als rustgebied. De broedvogeldichtheid van weidevogels is met name in het westelijk deel (ten westen van de spoorlijn) hoog tot meer dan 50 broedparen per 100 hectare. Buitendijks langs het Markermeer zijn een paar percelen met nat grasland (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) aanwezig, die een belangrijke functie hebben als verzamelplaats voor bijvoorbeeld grutto’s.
Botanisch gezien komen de meest bijzondere begroeiingen voor aan de oevers van de Kromme IJe en langs slootranden. Hier komen brakke rietruigten voor die behoren tot de moerasmelkdistelassociatie, plaatselijk met heemst, en tot voedselarmer veenmosrietland (N05.01 Moeras en N06.01 Veenmosrietland). Botanisch waardevolle rietlanden zijn sinds de ruilverkaveling verdroogd en verarmd. De soortenarme rietruigten en oeverlanden zijn faunistisch wel van groot belang vanwege het voorkomen van Noordse woelmuis. In polder Zeevang komt ook de rugstreeppad voor. In Kwadijk is een verblijfplaats van meervleermuis bekend en ook andere vleermuissoorten, zoals ruige dwergvleermuis en laatvlieger gebruiken het gebied. De gehele “kustlijn’ van het Markermeer wordt als migratieroute gebruikt door vleermuizen, in het bijzonder door de zeldzame meervleermuis. De sloten en vaarten in polder Zeevang zijn daarom van belang als vliegroute tussen de verblijfplaatsen en het foerageergebied en migratieroute langs het Markermeer. In de polder is verder ook een aantal wielen aanwezig, waaronder de Moordenaarsbraak een van de overblijfselen van de strijd tegen het Zuiderzeewater en nu in beheer als N04.02 Zoete plas.
Het Kwadijkervlot is klein en minder open, maar wel zeer divers met N14.02 Laagveenbos, N05.01 Moeras, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide en N10.02 Vochtig hooiland. In en om dit gebied leeft ook de noordse woelmuis.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Dit biedt de mogelijkheid om in het hele gebied tot een hoger waterpeil te komen, minder mest uit te rijden en later te maaien. Langs oevers van percelen die zijn gelegen aan oude veenstromen liggen potenties voor de uitbreiding van moerasvegetaties.
Nader verkend zou kunnen worden of de forten rondom het gebied geschikt zijn of geschikt gemaakt kunnen worden als verblijfplaats voor vleermuizen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie in polder Zeevang.
In de Kwadijkervlot is, vanwege de ligging aan een eeuwenoude veenstroom, ook sprake van een nagenoeg onvervangbare situatie.

L16 Waterling, Het Schot en oeverlanden Beemsterringvaart

1 Algemene gegevens

Nummer

L16

Naam gebied

Waterling, Het Schot en oeverlanden Beemsterringvaart

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Koggenland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 20 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN gebied is circa 20 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied uit zich in de natte natuur die het gebied bevat, in de vorm van watergangen, natte ruigte en vochtige graslanden. Het gebied bestaat uit de watergangen Waterling en Het Schot, en een reeks oever- en graslanden langs de Beemsterringvaart. De samenhang met andere natuurgebieden komt tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding WNV1. Deze natuurverbinding verbindt de Kogen bij Schardam (L14), Uiterdijk en de Hulk (W10) en Polder Mijzen (L12). De stapstenen inclusief natuurverbindingen vormen een belangrijke schakel in de regionale waterrijke verbinding tussen de natuurgebieden in West-Friesland en Laag-Holland.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied is onderdeel van het oude zeekleilandschap van West-Friesland (fysisch-geografische regio’s: overgang laagveengebied en zeekleigebied). In de Middeleeuwen vormden de oeverlanden de oeverzones rondom het Beemstermeer. De oeverlanden zijn zogeheten kogen, dit is buitendijks land dat als functie had om de kracht van het water te breken en zo de Westfriese Omringdijk en de achterliggende polders te beschermen. Na droogmaling van het Beemstermeer hebben de kogen hun functie verloren. Nu is het een veenpolderrestant op de overgang tussen de droogmakerij van de Beemster en de oude zeekleipolders van West-Friesland.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de oeverlanden bestaat uit veen. De maaiveldhoogte varieert van -2,2 m NAP in het noordelijke perceel tot -1,6 m NAP in het zuidelijke perceel. De oeverlanden, gelegen tussen de Slimdijk en de Beemsterringvaart, liggen hoger dan de omliggende polder Beemster en polder Beschoot (circa -3,1 m NAP). De bodem van polder Beschoot, waar Waterling en Het Schot in liggen, bestaat uit klei. De watergangen hebben een peil van -4,2 m NAP.
Het NNN-gebied bestaat vooral uit gras- en rietlanden en watergangen met oevervegetatie. Het gebied heeft een open karakter; wegen, beplanting en bebouwing ontbreken. Door de nabije ligging van de bebouwde kom van Avenhorn en de N243, is met name in de oeverlanden de rust en stilte relatief beperkt.

Huidig gebruik
Het natuurgebied heeft een belangrijke functie als stapsteen in een (natte) natuurverbinding (WNV1*). Naast de natuurfunctie hebben de watergangen en een aantal percelen tevens een waterbergingsfunctie. De percelen langs de Ringsloot kennen agrarisch gebruik, hier vindt begrazing door schapen en koeien plaats.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Waterling, Het Schot en de oeverlanden van de Ringsloot de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapsteen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapsteen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Het gebied bestaat uit watergangen met oevervegetatie, agrarische graslanden en een lagere drassige grond met ruigtevegetatie. Deze kunnen gerekend worden tot N04.02 Zoete plas, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N05.01 Moeras. Door de recente natuurfunctie, de geringe omvang, de ligging in (vrij intensief) agrarisch gebied en de berging van voedselrijk polderwater is de aanwezigheid van bijzondere (en kwetsbare) natuurwaarden beperkt. De grootste natuurwaarde die het gebied heeft, ligt in de functie als (verder te ontwikkelen) stapsteen in een natte natuurverbinding (WNV1).

Potentiële natuurwaarden
Door de ligging in intensief agrarisch gebied en de aanvoer van voedselrijk water zijn de omstandigheden nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk om reële kansen voor ontwikkeling naar een goed functionerende stapsteen met watervegetatie, kruidenrijk grasland, moeras en N05.02 Gemaaid rietland te benutten. Dergelijke natuur biedt potentie als leefgebied en/of migratieroute aan moeras- en rietvogels, Noordse woelmuis en waterspitsmuis.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De vervangbaarheid van de graslanden en moeraszones is relatief groot (<10 jaar), aangezien de gebieden pas recent zijn ingericht en een natuurfunctie hebben gekregen. Echter de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.

L17 Wormer- en Jisperveld

1 Algemene gegevens

Nummer

L17

Naam gebied

Wormer- en Jisperveld

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Wormerland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, landbouw

Oppervlakte NNN

ca. 1.500 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Natuurmonumenten (grotendeels verpacht) en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte NNN in het Wormer- en Jisperveld bedraagt circa 1.500 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het uitgestrekte landschap van kleine graslandpercelen met historische verkaveling en daarmee samenhangende weteringen en uitgebreide moeraszones. In het westelijk deel van het gebied ligt de Schaalsmeerpolder (een kleine droogmakerij). Wormer- en Jisperveld is onderdeel van Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder. Tussen Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder ligt de droogmakerij van de Enge en Wijdewormer (L19). Het Wormer- en Jisperveld is (grotendeels) zowel voor de Vogel- als voor de Habitatrichtlijn aangewezen.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat allereerst uit de ligging binnen een groter Natura 2000-gebied, waar ook de Kalverpolder (L20), Guisveld en Westzaan deel van uitmaken. Deze vormen samen het uitgestrekte veenweidegebied in de Zaanstreek. Het open waterrijke weidelandschap levert een belangrijke bijdrage aan de betekenis als vogelgebied. Wormer- en Jisperveld is gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar als foerageer- of slaapgelegenheid, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken. Net iets zuidelijker liggen de laagveengebieden van het Oostzanerveld (L22), Twiske (L23), Ilperveld en Varkensland (L24). Deze zijn verbonden via een tweetal natte natuurverbindingen (beiden LNV1) aan de zuidoostzijde en, via de Kalverpolder, aan de zuidwestzijde van het gebied. Dit draagt bij aan de samenhang voor moeras- en watergebonden soorten. Langs de natuurverbindingen liggen ook waterrijke stapstenen, zoals de oeverlanden langs de ringvaart van de Wijde Wormer (L27). Aan de noordzijde verbinden twee trajecten van natte natuurverbindingen (LNV2) het gebied met de Eilandspolder (L11) en de Krommenieër-Woudpolder (L5). Al deze gebieden vormen samen met de overige polders rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer en Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderveen (L18) een belangrijk netwerk van vogelgebieden voor zowel water-, moeras- als weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Wormer- en Jisperveld is onderdeel van het veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied was ooit onderdeel van een uitgestrekt hoog- en laagveengebied, dat is ontstaan als een veenkussen op een oorspronkelijke wadbodem (zand, kleiig zand), achter de strandwallen. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen. Rond 1000 na Christus is het gebied ontgonnen voor de landbouw. Loodrecht op de waterlopen werden sloten gegraven, wat resulteerde in het kenmerkende strook- en blokvormige verkaveling.
Om de laaggelegen weilanden tegen de golfslag te beschermen werden dijken en sluizen aangelegd. Door splitsing van de grond bij nalatenschap ontstond het huidige verkavelingspatroon. Door windwerking en golfslag ontstonden diverse meren, waaronder Schaalsmeer, die steeds groter werden. Om verdere vergroting tegen te gaan werden de meren drooggemalen, en ontstonden de lager gelegen droogmakerijen. De veenpolders bestonden uit onvergraven veen dat eerst als akkerland en grasland in gebruik was en later, na 1600, als grasland. Het brakke veenweidegebied, met honderden eilanden van trilveen, talloze sloten en vaarten, bleek in de loop van de tijd weinig rendabel vanwege het vele zout, afkomstig van overstromingen van de toenmalige Zuiderzee. Het veen klonk steeds verder in door de ontwatering: het gebied kwam uiteindelijk een tot twee meter onder zeeniveau te liggen.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het Wormer- en Jisperveld bestaat uit één groot peilvak en enkele kleine peilvakken, met een vast peil varierend tussen -1,57 en -1,48 m NAP. In de Schaalsmeerpolder bedraagt het waterpeil -3,50 m NAP. Met een drooglegging van 10 tot 40 cm is de aanwezige bodemfauna binnen foerageerbereik van de weidevogels. In de Wormer- en Jisperveld ligt tweederde van het gebied onder het oppervlaktewaterpeil. In deze gebieden vindt onderbemaling plaats. Het gebied ligt 1 tot 2 meter hoger dan de omliggende polder van de Enge en Wijde Wormer. Hierdoor is er sprake van wegzijging naar de omgeving. Daarom wordt in droge perioden water vanuit de Schermerboezem ingelaten om het gewenste peil te bereiken. Dit gebiedsvreemde water is voedselrijk terwijl de aanwezige natuurwaarden juist voedselarme omstandigheden vereisen. De waterkwaliteit van het gebied is voedselrijk, ook als gevolg van de hoge fosfaatgehalten in combinatie met vroegere brakke omstandigheden. Door afsluiting van de Zuiderzee trad verzoeting op, momenteel is het oppervlakte water zoet tot licht brak.
De bodem bestaat voornamelijk uit veen met een kleiige toplaag. Dit veen is ontstaan onder invloed van voedselrijk water. In de meer voedselarme situaties die ontstaan als gevolg van de dikker wordende bovenlaag van het veen, groeien bijzondere planten. Door veenontginningen en eeuwenlang extensief agrarisch gebruik, hebben zich veenweiden ontwikkeld. Het resultaat is een landschap van veel kleine extensieve graslanden die veelal alleen varend te bereiken zijn, afgewisseld met moerasvegetaties langs de oevers. De moerasvegetaties bestaan uit verlandingsvegetaties in verschillende successiestadia. De combinatie van moerasnatuur en weidevogelgraslanden zorgt voor een rijke diversiteit aan soorten en de landschappelijke waarden.
Naast de grote aantallen weide- en moerasvogels kenmerkt het gebied zich door een grote mate van openheid en uitgestrektheid, de aanwezigheid van middeleeuwse onregelmatige strokenverkavelingen en historische weteringen en karakteristieke dijk- en lintbebouwing van Wormer en Jisp. Plaatselijk is opgaande beplanting aanwezig. Direct langs de zuidkant loopt de provinciale weg en op 1,5 km van de zuidoostrand van het gebied loopt de A7. Ook liggen een spoorlijn en een aantal provinciale wegen relatief nabij. Hierdoor is sprake van enige geluidsbelasting, maar door de uitgestrektheid kunnen rust en stilte toch tot kenmerkende kwaliteiten worden gerekend.

Huidig gebruik

Het gebied is van oorsprong in agrarisch gebruik. Het huidige agrarisch gebruik bestaat voornamelijk uit graslandbeheer, met de natuurdoelen als uitgangspunt. Voor de meeste percelen geldt een beheerovereenkomst in het kader van SNL. Deze worden als weidevogelgebied beheer. Het gebied is deels nog een vaarpolder. Door het vele open water zijn veel percelen niet over land bereikbaar. Het gebied kent ook een functie voor extensieve recreatie. Er lopen meerdere wandel, schaats- en kano/vaarroutes door het gebied. Deze routes zijn op kaart verkrijgbaar. Er loopt één fietspad door het gebied. Ook zijn er diverse recreatieve voorzieningen. In het gebied is sprake van recreatieve (sport)visserij en beroepsmatige visserij.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Oosterbroek en Buitenhuizen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Open water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het grootste deel van het Wormer- en Jisperveld bestaat uit open, extensief agrarisch grasland. De graslanden worden afgewisseld door voedselrijke rietzomen en moerasvegetaties, deze zijn verder uitgewerkt in de eerder beschreven kernkwaliteit. De graslanden zijn grotendeels aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, en daarnaast als N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De graslanden kennen sinds lange tijd agrarisch gebruik en worden extensief beheerd. Een klein deel van de graslanden heeft floristische waarden. De grootste kwaliteit is gelegen in het belang voor vogels, met name broedende weidevogels en wintergasten. De broedvogeldichtheid is meer dan 100 broedparen per hectare, met onder andere grutto, kievit, tureluur en veldleeuwerik. Belangrijke pleisterende vogels zijn onder andere grutto, slobeend en smient.
De Schaalsmeerpolder heeft een ander karakter dan de rest van het Wormer- en Jisperveld. In deze een ‘inpandige’ droogmakerij, kwelt nog brak water afkomstig uit de veenlagen in de polder omhoog en zijn brakke graslanden aanwezig, met soorten als echt lepelblad.

Potentiële natuurwaarden
Behoud van openheid, terugbrengen van de fosfaatbelasting kunnen bijdragen tot behoud en versterking van de waarde van het gebied voor weidevogels, waaronder kemphaan. Ook een stabiel hoog grondwaterpeil, verdere extensivering en de ontwikkeling van meer variatie en structuur in vegetaties (waaronder geambieerd beheertype N10.01 Nat schraalland) zijn essentiële ingrediënten voor een goed weidevogelleefgebied. De brakke graslanden (N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland) in de Schaalsmeerpolder vormen bij een duurzame en extensieve beweiding een uitstekend broedbiotoop voor weidevogels en een belangrijke rui- en verblijfplaats voor slobeend.

Kernkwaliteit: Open water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
Het Wormer- en Jisperveld kenmerkt zich door een netwerk van sloten, weilanden, rietkragen en ondiepe plassen. Ondanks dat de waterkwaliteit niet optimaal is, heeft het natuurgebied een belangrijke functie voor watervogels. Voor bijvoorbeeld de smient zijn ’t Zwet en de brede vaarten in het gebied als rustgebied van belang. De slobeend foerageert in de ondiepere bochten en natte oeverdelen. In de sloten (N04.02 Zoete plas en klein deel N04.03 Brak water) komen bijzondere vissoorten als bittervoorn en rivierdonderpad voor en daarboven foerageert de meervleermuis op insecten.
In het Wormer- en Jisperveld bevinden zich vegetaties die door verlanding uit het open water zijn ontstaat, in successie lopend van veenmosrietlanden en overgangsveen tot moerasheide en plaatselijk bos. Deze waardevolle vegetaties komen vooral voor aan de oevers van open wateren. Ze kunnen worden gerekend tot N05.01 Moeras (ook als H6430B Ruigten en zomen aangewezen in het kader van Natura 2000), N06.01 Veenmosrietland en moerasheide (ook als H4010B Vochtige heide, H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) aangewezen in het kader van Natura 2000) en N14.02 Hoog- en laagveenbos (ook als H91D0 Hoogveenbossen aangewezen in het kader van Natura 2000). De veenmosrietlanden en moerasheiden zijn zeer voedselarme, sterk door regenwater beïnvloede vegetaties. Door de huidige fosforwaarden in het water is de ontwikkeling van nieuwe veenmosrietlanden beperkt. Door de zeldzaamheid van deze vegetaties en de daarvoor kenmerkende dier- en plantensoorten, zijn deze zowel landelijk als internationaal van grote betekenis.
De ontwikkelde rietoevers en moeraszones bieden broedgelegenheid aan moeras- en rietvogels, waaronder rietzanger en roerdomp. Ook vormt het leefgebied voor de Noordse woelmuis, waterspitsmuis en ringslang.

Potentiële natuurwaarden

Zoals al beschreven is in de landschapsecologische karakteristiek, zijn de watercondities in het gebied (zowel qua peilbeheer als waterkwaliteit) nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk reële kansen voor verbetering te benutten, om huidige verlandingsvegetaties te behouden en nieuwe verlanding te stimuleren. Voor een soort als de otter, die in Nederland zijn leefgebied gestaag uitbreid, is het waterpatroon in potentie zeer geschikt, met name als op termijn verdere verbetering van de waterkwaliteit mogelijk is. Het creëren van meer plas-draszones is een kernopgave vanuit Natura 2000 voor smient, noordse woelmuis en kemphaan. Ook ontwikkeling van het geambieerde beheertype Gemaaid rietland (N05.02) biedt perspectief voor moerasvegetaties, libellen en als broedgelegenheid voor rietvogels.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Voor de verlandingsvegetaties ontbreken in het gebied (en grotendeels ook elders in de provincie) de abiotische basiscondities voor het op grotere schaal op gang brengen van nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu. Ook hier geldt dus dat vervangbaarheid praktisch gezien niet of nauwelijks mogelijk is.

L18 Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

L18

Naam gebied

Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Zaanstad

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #91 Polder Westzaan (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte ca.

1.000 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Staatsbosbeheer, Landschap Noord-Holland, gemeente Zaanstad, particulieren.

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 1.000 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het uitgestrekte landschap met historische verkaveling en daarmee samenhangende weteringen en uitgebreide moeraszones ten westen van de Zaan. Het gebied bestaat grofweg uit 6 subgebieden. In het oostelijke deel, ten oosten van de Nauernasche vaart, liggen het Guisveld (ten noorden van de Rijksweg A8), de Euverenweg (tussen A8 en Westzaan), het Westzijderveld en de Reef. In het westelijk deel van het gebied liggen het Noorderveen en de Zuiderpolder. In de Zuiderpolder liggen een aantal kleine subgebieden, waaronder de Laaik, de Buitenhuizerbraak en het Zuiderveen. Veruit het grootste deel van het gebied overlapt met Natura 2000-gebied Polder Westzaan. Alleen de Zuiderpolder en kleine delen van de overige vier subgebieden vallen buiten de Natura 2000-begrenzing. Polder Westzaan en het Noorderveen zijn aangewezen voor de Habitatrichtlijn.
De samenhang met andere NNN-gebieden uit zich in de ligging in het uitgestrekte landschap van veenpolders en droogmakerijen van Laag Holland. Het open waterrijke weidelandschap levert een belangrijke bijdrage aan de betekenis als vogelgebied. Polder Westzaan is gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken. Aan de overzijde van het Noordzeekanaal liggen de natuurgebieden van recreatiegebied Spaarnwoude. Aan de oostzijde van de bebouwing rondom de Zaan liggen een groot aantal andere weidevogelgebieden van Laag-Holland, waaronder Oostzanerveld (L22) en Wormer- en Jisperveld (L17). Deze gebieden vormen samen met de polders rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer een belangrijk netwerk van vogelgebieden voor zowel water-, moeras- als weidevogels. Vooralsnog zijn er geen (natte) natuurverbindingen aangewezen tussen Polder Westzaan en omliggende natuurgebieden.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied is onderdeel van het veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het veenpolderlandschap is ontstaan onder invloed van de getijdenkreek het Oer-IJ en heeft de kenmerken van het ruige veenlandschap zoals dat ook ten oosten van Zaandam wordt aangetroffen. Omstreeks 200 na Christus verzandde de monding van het Oer-IJ waardoor de afwatering stagneerde en het estuarium achter het strand in een moeras veranderde; veengroei was het gevolg. In de 10e eeuw werd gestart met ontginning van het gebied. Loodrecht op het Oer-IJ en de Zaan werden parallelle sloten gegraven om het gebied te ontwateren en in gebruik te nemen als landbouwgrond. Net als elders gebeurde dit gefaseerd waarbij de boeren, als gevolg van bodemdaling, steeds verder het veen introkken. Nadat de achtergrens van de ontginningen bij de latere Nauernasche vaart bereikt was, ontstonden de kilometerslange bewoningslinten bij Westzaan, Krommenie en Assendelft. Door verdere bodemdaling in het veen werd in de late middeleeuwen bedijking noodzakelijk. In het gebied zijn in de vorm van waterplassen enkele restanten aanwezig van vroegere dijkdoorbraken van het IJ, waaronder de Braak en de Buitenhuizerbraak. In het midden van de Zuiderpolder ligt de Laaik, een dichtgegroeid meertje dat een restant is van een oude veenstroom.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het gebied bestaat uit veen met plaatselijke enkele kleiafzettingen. Het maaiveld in Polder Westzaan ligt gemiddeld op 0,70 m onder NAP. Omliggende polders zijn lager gelegen (-1,60 tot -3,20 m NAP). Hierdoor vormt Polder Westzaan een infiltratiegebied en verliest het gebied haar water aan de dieper ontwaterde polders in de omgeving. Als gevolg van de hoge weerstand van de deklaag is de wegzijging gering. Polder Westzaan kent een vast peil van ongeveer 1 m onder NAP. De drooglegging van 20-30 cm biedt voldoet aan de voorwaarden voor een goed weidevogelgebied. Het watersysteem in de polder Westzaan bestaat uit vele kleine en grote waterlopen waarin een duidelijk verkavelingspatroon zichtbaar is. Door vroegere overstromingen met zeewater heeft het oppervlaktewater in het hele gebied van oudsher een brak karakter, dat geleidelijk afneemt door inlaat van zoet water. De brakke omstandigheden hangen samen met de bijzondere verlandingsvegetaties die zich in het gebied hebben ontwikkeld. In het zuidelijke deel komen grote reliëfverschillen voor, ontstaan door inklinking.
Door de onregelmatige strokenverkaveling, kenmerkend voor de vroege, lokale veenontginningen in de Zaanstreek, kent de gehele Polder Westzaan een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Het verkavelingspatroon is samen met de turfwinningsporen nog goed herkenbaar in het landschap. Naast het oorspronkelijke verkavelingspatroon, de bebouwingslinten en de diversiteit in weidevogels en moerasnatuur, kenmerkt het gebied zich door een grote mate van openheid en uitgestrektheid. Plaatselijk is opgaande beplanting aanwezig. Ondanks de doorsnijding van de snelweg (A8) en twee provinciale wegen, zijn grote delen van het gebied relatief stil, rustig en donker.
Het Noorderveen is minder open dan de rest van Polder Westzaan, hier groeit op enkele percelen berkenbroekbos. Als gevolg van de voormalige dijkdoorbraak in 1717, is in het Zuiderveen een grote plas met moerasvegetatie aanwezig. Ook de Buitenhuizerbraak bestaat uit een grote plas met oevervegetatie. De Laaik is een vrijwel dichtgegroeid meertje dat voor het grootste deel uit soortenarm rietland ontstaat.

Huidig gebruik
Het gebied is reeds lange tijd in agrarisch gebruik. Het huidige agrarisch gebruik bestaat voornamelijk uit weidebeheer. De meeste agrarische percelen zijn weidevogelbeheergebieden waarvoor een overeenkomst in het kader van het SNL is afgesloten. Circa 40% van het gebied bestaat uit water. De meeste percelen zijn wel via land bereikbaar. Alleen in het noordelijk deel zijn veel percelen alleen per boot te bereiken. Het gebied wordt ook gebruikt voor extensieve recreatie, waaronder fietsen, wandelen, paardrijden en recreatievaart. In het Natura 2000-gebied Polder Westzaan liggen verschillende door de KNSB erkende schaatsroutes. De Laaik, Zuiderveen en Buitenhuizerbraak kennen alleen een natuurfunctie

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het NNN gebied de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
Polder Westzaan (De Reef, Westzijderveld, Guisveld, Euverenweg en Noorderveen) kenmerkt zich door grote oppervlaktes aan waterrijke veennatuur. In de sloten (N04.02 Zoete plas) komen kenmerkende vissoorten als bittervoorn en kleine modderkruiper voor en daarboven foerageren verschillende vleermuissoorten, waaronder de meervleermuis, op insecten. In de polder komen verschillende stadia voor van brakke verlanding zoals de jonge stadia met ruwe bies. Het is een van de belangrijkste veenweidegebieden voor brakke ruigten met echt lepelblad en echte heemst en brakke graslanden. Naast jonge verlandingsstadia zijn ook bloemrijke veenmosrietlanden en moerasheiden (N05.01 Moeras, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide en N06.02 Trilveen, ook als respectievelijk H6430B Ruigten en zomen, H4010B Vochtige heiden (laagveengebied) en H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) aangewezen in het kader van Natura 2000) goed ontwikkeld. Trilveen komt in een dergelijke brakke verlandingsreeks maar zeer beperkt voor. Deze voor het gebied kenmerkende vegetaties zijn zowel nationaal als internationaal van groot belang. Het gebied vormt een belangrijk broedgebied voor een grote diversiteit aan moeras- en rietvogels, waaronder baardman en bruine kiekendief en sprinkhaanzanger. Ook vormt Polder Westzaan een kerngebied voor de Noordse woelmuis. Ook waterspitmuis en ringslang hebben een leefgebied in de ontwikkelde oever- en rietlandvegetaties. Lokaal heeft zich karakteristiek hoogveenbos van het type Braam-Berkenbroek of veenmosberkenbroek (beiden N14.02 Hoog- en laagveenbos, ook als H91D0 Hoogveenbossen aangewezen in het kader van Natura 2000) ontwikkeld, vooral in het Noorderveen en beperkt in Euverenweg. Hier komt onder andere de matkop voor. In de Reef is de grootste, kwalitatief goede, oppervlakte aan brakke ruigten aanwezig.
Ook in Buitenhuizerbraak, de Laaik en Zuiderveen is de brakwaternatuur met verlandingsvegetaties met onder meer ruwe bies, ronde zonnedauw en zilt torkruid (aangewezen als N04.02 Zoete plas en N05.01 Moeras) goed ontwikkeld. Moeras- en rietvogels, waaronder roerdomp en bruine kiekendief, foeragerende lepelaars, rugstreeppad zijn enkele specifieke waarden van deze kleine, maar waardevolle gebieden.

Potentiële natuurwaarden
Door de ligging biedt Polder Westzaan biedt de beste mogelijkheden voor behoud en uitbreiding van brakke natuur in Nederland. Het is wenselijk om de beoogde maatregelen voor verbrakken en daarmee ontwikkeling van brakke verlandingsvegetaties (waaronder N04.03 Brak water) actief door te zetten. Dit verbrakken gebeurt door licht zout water uit het Noordzeekanaal de polder in te laten. Voor de otter ligt er perspectief om het leefgebied uit te breiden naar het waterrijke moerasnatuur van Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderpolder, met name als op termijn verdere verbetering van de waterkwaliteit mogelijk is. Ontwikkeling van Gemaaid rietland (N05.02) en Veenmosrietland en moerasheide (N06.01) in Zuiderveen biedt kansen voor rietlandvogels, zoals de dodaars. Het creëren van meer overjarig riet, plas-dras zones en brakke ruigtes kan de kwaliteit van het gebied als leefgebied voor noordse woelmuis, waterspitsmuis en ringslang versterken.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Ruim de helft van het totale NNN-gebied bestaat uit graslanden. Het weidse, open veenweidelandschap wordt doorsneden met sloten en vaarten. Door het reeds lange (extensieve) gebruik van de graslanden, hebben deze zich ontwikkeld tot structuurrijke graslanden met microreliëf en een goed ontwikkelde bodemfauna. De graslanden zijn grotendeels aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, en daarnaast kleinere delen als N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Voor weidevogels behoort het gebied tot de zeer soortenrijke gebieden, die zowel nationaal als internationaal van groot belang zijn. Aanwezige soorten zijn onder meer grutto, kievit, tureluur, scholekster, watersnip en slobeend. De dichtheid aan weidevogels is als volgt: in Polder Westzaan meer dan 100 broedparen per hectare, in Noorderveen 1-20 en in Zuiderpolder 50-100.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen in de uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Dit geldt met name voor delen van Guisveld, Reef en Westzijderveld. In het Noorderveen kan de kwaliteit van het hoogveenbos in waarde toenemen door een betere waterhuishouding. In Zuiderveen kunnen watervogels, waaronder steltlopers, profiteren van ontwikkeling naar het geambieerde beheertype N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. Gezien de omgeving (afvalzorg) is de potentie voor weidevogels niet bijzonder hoog. Momenteel wordt in Zuiderveen grasland geplagd ten behoeve van lisdoddeteelt (uitmijnen) en vervolgens ontwikkeling naar Vochtig hooiland (N10.02).

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Voor de verlandingsvegetaties ontbreken in het gebied (en grotendeels ook elders in de provincie) de abiotische basiscondities voor het op grotere schaal op gang brengen van nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu. Ook hier geldt dus dat vervangbaarheid praktisch gezien niet of nauwelijks mogelijk is.

L19 De Enge Wormer en de Wijdewormer

1 Algemene gegevens

Nummer

L19

Naam gebied

De Enge Wormer en de Wijdewormer

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Wormerland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, landbouw, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Vereniging belangen Engewormer, Stichting cultuurhistorie Wijdewormer, Landschap Noord-Holland, particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van de Enge en Wijdewormer bedraagt circa 200 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het uitgestrekte landschap met symmetrische verkaveling en daarmee samenhangend watersysteem. Het gebied bestaat uit twee delen: de Engewormer aan de westzijde (175 ha) en de Wijdewormer aan de oostzijde (21 ha). De gebieden worden gescheiden door de Ringvaart rondom de Wijdewormer.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat uit de ligging in het uitgestrekte landschap van veenpolders en droogmakerijen van Laag Holland. In de nabije omgeving liggen diversie andere NNN-gebieden, waaronder Wormer- en Jisperveld (L17), Kalverpolder (L20), Jagersveld (L21) en Oostzanerveld (L22). De gebieden zijn onderling verbonden via natte verbindingen, waaronder de natte natuurverbinding (LNV1). Dit draagt bij aan de samenhang voor moeras- en watergebonden soorten. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken. De Engewormer en de Wijdewormer vormen samen met onder meer Wormer en Jisperveld (L17), Kalverpolder (L20), Eilandspolder (L11), Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderveen (L18), Krommenieër-Woudpolder (L5) en de overige polders rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer een belangrijk netwerk van vogelgebieden voor zowel water-, moeras- als weidevogels.

afbeelding binnen de regeling
3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied Engewormer en Wijdewormer is onderdeel van het droogmakerijenlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied was ooit onderdeel van een uitgestrekt hoog- en laagveengebied, dat is ontstaan als een veenkussen op een oorspronkelijke wadbodem (zand, kleiig zand), achter de strandwallen. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen. Rond 1000 na Christus zijn grote delen van Laag Holland ontgonnen voor de landbouw. Door windwerking en golfslag ontstonden diverse meren, waaronder de Engewormer en de Wijdewormer, die steeds groter werden. Om verdere vergroting tegen te gaan, werd de Wijdewormer in 1626 drooggemalen en werd de polder symmetrisch ingedeeld, met als lengteas de Middenvaart. Haaks daarop werden sloten gegraven, waardoor langgerekte smalle percelen ontstonden. De aangelegde Middenweg werd later omgevormd naar de A7. De Enge Wormer is in dezelfde periode drooggelegd. De droogmakerijen liggen lager dan het veen, ze hebben een rechthoekige verkaveling en zijn vooral in gebruik als grasland.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de Engewormer bestaat uit voornamelijk uit veen- en eerdgronden. Er loopt een smalle strook met een kalkhoudende, zandige bodem. De Wijdewormer bestaat vooral uit zware kalkarme zeekleigronden, maar het gedeelte van de NNN bevat nog een veenbodem. Veruit het grootste deel van de Engewormer ligt in één peilvak met een vast peil van -3,86 m NAP. Langs de randen is de drooglegging 80 cm, in het centrum van de polder bedraagt de drooglegging 30-60 cm. Het NNN-deel van de Wijdewormer ligt hoofdzakelijk in twee peilvakken, elk met een vast peil van respectievelijk -4,20 m en -4,60 m NAP. De gemiddelde maaiveldhoogte in de Wijdewormer ligt op -4,0 m NAP. Gemiddeld gezien is, uitgaande van een waterpeil van -4,60 m NAP, sprake van een drooglegging van circa 0,60 cm. Als gevolg van droogmaling, liggen de polders liggen 1 tot enkele meters lager dan de omgeving. In beide polders is sprake van een (brakke) kwelsituatie, dit omvat zowel regionale kwel als zoete kwel vanuit de Ringvaart. Water- en oevervegetatie zijn in de Wijdewormer doorgaans beperkt ontwikkeld, met name als gevolg van de schommelingen in het hoge nutriëntengehalte in het oppervlaktewater. De watergangen hebben veelal een steil oevertalud, waardoor de ontwikkelingsmogelijkheden voor een rijk gestructureerde oevervegetatie beperkt worden. Ook de soortenrijkdom van de watervegetatie is beperkt.
De Wijdewormer is een ovaalvormige droogmakerij. De polder Wijdewormer is een cultuurhistorisch en landschappelijk zeer waardevol gebied. Dit komt voornamelijk door het geometrische verkavelingpatroon met het fijnmazig watersysteem van de droogmakerij, en het contrast met het hooggelegen grillige, natte veenweidelandschap. Ook de Engewormer kent een karakteristiek inrichtingspatroon, met een centrale afwateringssloot. Opgaande beplanting is beperkt tot de boerenerven en een klein bosperceel in het zuidwesten van de Wijdewormer. In de nabije omgeving liggen een snelweg (A7), provinciale weg (N515) en spoorlijn. Hierdoor is sprake van enige geluidsbelasting, maar door de uitgestrektheid kunnen rust en stilte toch tot kenmerkende kwaliteiten worden gerekend van beide polders.

Huidig gebruik
Het grondgebruik van beide polders is agrarisch en vrijwel de gehele oppervlakte wordt als grasland gebruikt. De Wijdewormer wordt nog steeds vrij intensief agrarisch gebruikt. Het grootste deel van de Engewormer is recentelijk overgegaan naar particulier agrarisch natuurbeheer.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Engewormer en Wijdewormer de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
De Engewormer en Wijdewormer bestaan grotendeel uit agrarische graslanden met een netwerk aan sloten. De graslanden en oevers zijn vooral van belang voor watervogels en weidevogels en in mindere mate voor moeras- en rietvogels. Ongeveer de helft van de polders is aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Deze delen bevinden zich langs de randen van de polders. Het centrale deel is aangewezen als N10.02 Vochtig hooiland. Lokaal komen minder kritische weidevogels in grote getalen voor. Aanwezige soorten zijn onder andere kievit, grutto, tureluur, eenden (slobeend, kuifeend, krakeend) en ook de veldleeuwerik vindt broedgelegenheid in het gebied. De dichtheid van weidevogels in de polder bedraagt 100 broedparen (Engewormer) en 50-100 broedparen (Wijdewormer) per hectare. De polders zijn onderdeel van het foerageergebied van de lepelaar, en worden als overwinteringsgebied gebruikt door eenden, steltlopers en ganzen. Plaatselijk kwelt brak water op, waardoor enkele kenmerkende planten en dieren voorkomen, waaronder echt lepelblad. Vleermuizen, waaronder de meervleermuis, gebruiken de polders en vaarten als foerageergebied. De polders vallen binnen het verspreidingsgebied van waterspitsmuis en Noordse woelmuis in Laag Holland.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen in de verdere extensivering van het agrarisch (natuur)beheer, waarin een stabiel hoog grondwaterpeil, variatie in maaidata en mozaïekbeheer cruciale factoren zijn. Het creëren van meer plas-draszone is voor watervogels en weidevogels gunstig. Meer extensief beheer biedt ook perspectief voor ontwikkeling van gevarieerder en kruidenrijker grasland. Het ontwikkelen van structuurrijke oevervegetaties langs de graslandpercelen biedt perspectief voor uitbreiding van leefgebied van moeras- en rietvogels, waterspitsmuis en noordse woelmuis.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden, de strategische ligging nabij Natura 2000-gebieden, en een uitgestrekt en cultuurhistorisch waardevol landschapspatroon worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie.

L20 Kalverpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

L20

Naam gebied

Kalverpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Zaanstad, Wormerland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Staatsbosbeheer en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van de Kalverpolder bedraagt circa 100 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het uitgestrekte landschap met historische verkaveling en daarmee samenhangende watersysteem en verlandingsvegetaties. De Kalverpolder is onderdeel van Natura 2000-gebied Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder. Deze gebieden zijn via watergangen onderling verbonden. Tussen het Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder ligt de droogmakerij van de Enge en Wijde Wormer (L19). Binnen het Natura 2000-gebied is de Kalverpolder alleen in het kader van de Habitatrichlijn aangewezen.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat allereerst uit de ligging binnen een groter Natura 2000-gebied, waar ook het Wormer- en Jisperveld (L17) deel van uitmaken. Deze vormen samen het uitgestrekte veenweidegebied in de Zaanstreek. Het Wormer- en Jisperveld is gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken. Net iets zuidelijker liggen de laagveengebieden van het Oostzanerveld (L22), Twiske (L23), Ilperveld en Varkensland (L24). Deze zijn verbonden via een natte natuurverbinding (LNV1) aan de zuidoostzijde van het gebied. Dit draagt bij aan de samenhang voor moeras- en watergebonden soorten. De Kalverpolder vormt samen met het Wormer- en Jisperveld (L17), Eilandspolder (L11), Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderveen (L18), Krommenieër-Woudpolder (L5) en de overige polders rondom het Alkmaarder- en Uitgeestermeer een belangrijk netwerk van vogelgebieden voor zowel water-, moeras- als weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Kalverpolder is onderdeel van het veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied was ooit onderdeel van een uitgestrekt hoog- en laagveengebied, dat is ontstaan als een veenkussen op een oorspronkelijke wadbodem (zand, kleiig zand), achter de strandwallen. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen. Rond 1000 na Christus is het gebied ontgonnen voor de landbouw. Loodrecht op de waterlopen werden sloten gegraven, wat resulteerde in het kenmerkende strookvormige verkaveling.
Om de laaggelegen weilanden tegen de golfslag te beschermen werden dijken en sluizen aangelegd. Door splitsing van de grond bij nalatenschap ontstond het huidige verkavelingspatroon. De veenpolders bestonden uit onvergraven veen dat eerst als akkerland en grasland in gebruik was en later, na 1600, als grasland. Het brakke veenweidegebied, met honderden eilanden van trilveen, talloze sloten en vaarten, bleek in de loop van de tijd weinig rendabel vanwege het vele zout, afkomstig van overstromingen van de toenmalige Zuiderzee. Het veen klonk steeds verder in door de ontwatering: het gebied kwam uiteindelijk een tot twee meter onder zeeniveau te liggen.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
In de Kalverpolder ligt één peilvak, met een vast waterpeil van -1,17 m NAP. Met een drooglegging van 10 tot 40 cm is de aanwezige bodemfauna binnen foerageerbereik van de weidevogels. Het gebied ligt 1 tot 2 meter hoger dan de omliggende polder van de Enge en Wijde Wormer. Hierdoor is er sprake van wegzijging naar de omgeving. Daarom wordt in droge perioden water vanuit de Schermerboezem ingelaten om het gewenste peil te bereiken. Dit gebiedsvreemde water is voedselrijk terwijl de aanwezige natuurwaarden juist voedselarme omstandigheden vereisen. De waterkwaliteit van het gebied is voedselrijk, ook als gevolg van de hoge fosfaatgehalten in combinatie met vroegere brakke omstandigheden. Door afsluiting van de Zuiderzee trad verzoeting op, momenteel is het oppervlakte water zoet tot licht brak.
De bodem bestaat voornamelijk uit veen met een kleiige toplaag. Dit veen is ontstaan onder invloed van voedselrijk water. In de meer voedselarme situaties die ontstaan als gevolg van de dikker wordende bovenlaag van het veen, groeien bijzondere planten. Door veenontginningen en eeuwenlang extensief agrarisch gebruik, hebben zich veenweiden ontwikkeld. Het resultaat is een landschap van extensieve graslanden, afgewisseld met moerasvegetaties langs de oevers. De moerasvegetaties bestaan uit verlandingsvegetaties in verschillende successiestadia. Het gebied kent daardoor een grote rijkdom aan zowel moerassoorten als weidevogels.
Naast de grote aantallen weide- en moerasvogels kenmerkt het gebied zich door een grote mate van openheid en uitgestrektheid, de aanwezigheid van de eeuwenoude onregelmatige strokenverkavelingen en historische watergangen en karakteristieke bebouwing. De Kalverpolder wordt door de Engel Wormer gescheiden van het Wormer- en Jisperveld en heeft een eigen karakter. Ten westen van de Kalverpolder bevindt zich de beroemde Zaanse Schans. De Kalverpolder en de Zaanse Schans tonen het landschap van de Zaanstreek in de 17de en 18de eeuw. Plaatselijk is opgaande beplanting aanwezig. Direct langs de zuidkant loopt de provinciale weg N515. Ook liggen er enkele andere provinciale wegen, een snelweg (A7) en spoorlijn nabij. Hierdoor is sprake van enige geluidsbelasting, maar door de uitgestrektheid kunnen rust en stilte toch tot kenmerkende kwaliteiten worden gerekend.

Huidig gebruik
Het gebied is al lange tijd in agrarisch gebruik. Het huidige agrarisch gebruik bestaat voornamelijk uit graslandbeheer, met de natuurdoelen als uitgangspunt. Voor de meeste percelen geldt een beheerovereenkomst in het kader van SNL. Deze worden als weidevogelgebied beheerd. Het gebied is deels nog een vaarpolder. Door het vele open water zijn veel percelen niet over land bereikbaar. Het gebied kent ook een functie voor extensieve recreatie. Er lopen meerdere wandel, schaats- en kano/vaarroutes door het gebied. Deze routes zijn op kaart verkrijgbaar. Er loopt één fietspad door het gebied. Ook zijn er diverse recreatieve voorzieningen. In het gebied is sprake van recreatieve (sport)visserij en beroepsmatige visserij.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Kalverpolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

  • Open landschap met extensieve weidevogelgraslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
De Kalverpolder kenmerkt zich door een netwerk van sloten, weilanden, rietkragen en ondiepe plassen. Ondanks dat de waterkwaliteit niet optimaal is, heeft het natuurgebied een belangrijke functie voor watervogels en moeras- en rietvogels, waaronder ganzen en eenden. In de sloten (slechts gedeeltelijk aangewezen als N04.02 Zoete plas) komen bijzondere vissoorten als bittervoorn voor. Ook vissoorten kleine modderkruiper en rivierdonderpad komen lokaal voor.
Ook vleermuizen maken gebruik van het gebied als foerageergebied, daaronder ook de zeldzame meervleermuis. In het Wormer- en Jisperveld en de Kalverpolder bevinden zich vegetaties die door verlanding uit het open water zijn ontstaat. In de Kalverpolder betreft dit met name veenmosrietland. De moerasvegetaties, waaronder het genoemde N06.01 Veenmosrietland en moerasheide (ook als H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) aangewezen in het kader van Natura 2000), maar ook N05.01 Moeras (ook als H7140B Ruigten en zomen aangewezen in het kader van Natura 2000) en N05.02 Gemaaid rietland, komen voor als smalle stroken langs de oevers van open wateren, maar ook als grotere oeverlandpercelen. De veenmosrietlanden zijn zeer voedselarme, sterk door regenwater beïnvloede vegetaties. Door de huidige fosfor- en fosfaatgehalten in het water is de vorming van nieuwe verlandingsreeksen beperkt. Door de zeldzaamheid van deze vegetaties en de daarvoor kenmerkende dier- en plantensoorten, zijn deze zowel landelijk als internationaal van grote betekenis. De ontwikkelde rietlanden en moeraszones bieden broedgelegenheid aan moeras- en rietvogels, waaronder blauwborst, roerdomp en snor. Ook vormt het leefgebied voor de Noordse woelmuis, waterspitsmuis en ringslang.

Potentiële natuurwaarden
Zoals al beschreven is in de landschapsecologische karakteristiek, zijn de watercondities in het gebied (zowel qua peilbeheer als waterkwaliteit) nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk reële kansen voor verbetering te benutten, om huidige veenmosrietlanden duurzaam te behouden en nieuwe verlanding te stimuleren. Voor een soort als de otter, die in Nederland zijn leefgebied gestaag uitbreid, is het waterpatroon in potentie zeer geschikt. Dit geldt met name als in combinatie met nabijgelegen gebieden als het Wormer- en Jisperveld waterkwaliteitsverbetering mogelijk is. Het creëren van meer plas-draszones is een kernopgave voor noordse woelmuis en ook water- en weidevogel profiteren daarvan. Verder ontwikkeling van gemaaid rietland biedt perspectief voor moerasvegetaties, libellen en als broedgelegenheid voor rietvogels.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve weidevogelgraslanden

Actuele natuurwaarden
Ongeveer de helft van de Kalverpolder bestaat uit open, extensief agrarisch grasland. De graslanden worden afgewisseld door voedselrijke rietzomen en moerasvegetaties, deze zijn verder uitgewerkt in de eerder beschreven kernkwaliteit. De graslanden zijn grotendeels aangewezen als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Een klein deel wordt gerekend tot N10.02 Vochtig hooiland. De graslanden kennen sinds lange tijd agrarisch gebruik en worden extensief beheerd. De graslanden hebben geen bijzondere floristische waarden. De grootste kwaliteit is gelegen in het belang voor vogels, met name broedende weidevogels en pleisterende watervogels (ganzen, eenden, steltlopers). De (teruglopende) broedvogeldichtheid is 20 - 50 broedparen per 100 hectare, met onder andere grutto, kievit, en graspieper.

Potentiële natuurwaarden
Behoud/herstel van openheid en terugbrengen van de fosfaatbelasting kunnen bijdragen tot behoud en versterking van de waarde van het gebied voor weidevogels. Verdere kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik en realisatie van een stabiel hoog grondwaterpeil en plas-dras percelen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Voor de verlandingsvegetaties ontbreken in het gebied (en grotendeels ook elders in de provincie) de abiotische basiscondities voor het op grotere schaal op gang brengen van nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu. Ook hier geldt dus dat vervangbaarheid praktisch gezien niet of nauwelijks mogelijk is. Tot slot maakt ook het belang van het gebied als decor voor het historisch erfgoed van de Zaanse Schans dat het gebied maatschappelijk gezien een onvervangbare waarde heeft.

L21 Jagersveld

1 Algemene gegevens

Nummer

L21

Naam gebied

Jagersveld

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Zaanstad

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Gemeente Zaanstad en enkele particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het Jagersveld bedraagt circa 100 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het aaneengesloten landschap met open water, parkachtig terrein en restanten van historische verkaveling en daarbij horend watersysteem.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat uit de nabije ligging van een reeks andere NNN-gebieden, waaronder Oostzanerveld (L22), Kalverpolder (L20) en Enge en Wijde Wormer (L19). De gebieden zijn onderling verbonden middels diverse watergangen, deels vallend onder de natte natuurverbinding LNV1. Voor water- en moerasgebonden soorten ontstaat hierdoor een netwerk aan waterrijke gebieden. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn ook andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving, waaronder Wormer- en Jisperveld (L17), Polder Westzaan, Noorderveen en Zuiderveen (L18), Eilandspolder (L11), Twiske (L23), goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Jagersveld is onderdeel van het veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied was ooit onderdeel van een uitgestrekt hoog- en laagveengebied, dat is ontstaan als een veenkussen op een oorspronkelijke wadbodem (zand, kleiig zand), achter de strandwallen. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen. Rond 1000 na Christus zijn grote delen van Laag Holland ontgonnen voor de landbouw. Hierdoor kwam het veen droog te liggen en door inklinking is er vervolgens laagveen ontstaan. In de bovenste veenlagen is veelal sprake van bijmenging met klei, ontstaan door overstromingen vanuit de thans drooggemalen veenmeren, de Wijde Wormer en de Purmer. De gebieden liggen dicht bij de vroegere Zuiderzee en het IJ, en door overstromingen vanuit deze wateren en door brak kwelwater zijn deze gebieden in het verleden verzilt. Door voortschrijdende verzoeting is de polder nu echter niet meer als brak te karakteriseren. Door ontginning van het gebied is het gebied vervolgens ingeklonken, waarbij zich een aanzienlijke bodemdaling heeft voorgedaan en in grote delen van het gebied een karakteristiek landschapspatroon van kleine percelen en sloten is ontstaan. Dit landschapspatroon is de afgelopen eeuwen nagenoeg onaangetast gebleven en heeft een hoge cultuurhistorische waarde. Het gebied van het huidige Jagersveld vormde tot in de jaren ’60 onderdeel van Polder Oostzaan. Toen is gestart met zandwinning voor de aanleg van bebouwing en infrastructuur, waardoor de Jagersplas ontstond. Later werd rondom delen van de plas grond opgespoten, ten behoeve van de aanleg van de A7 en A8. In het noordoosten van het huidige Jagersveld is nog een klein deel van het oude veenpolderlandschap intact gebleven. Sinds de jaren ‘70 doet het Jagersveld dienst als groen recreatieterrein.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het westelijke deel bestaat nog uit de oorspronkelijke veenlaag. Lokaal heeft de bovengrond een licht klei- of zaveldek, doordat na vergravingen slootbagger in dit gebied werd teruggestort. Het grootste deel van het gebied is opgespoten (zandig) terrein. Het gebied ligt in het peilvak van polder Oostzaan. De Jagersplas is 30 ha groot en kent een vast waterpeil van -1,45 m NAP. De Jagersplas wordt gevoed door neerslag en kwelwater, en sloten aan de oostkant van de Jagersplas. De plas heeft in het centrale deel een diepte van circa 38 meter. Er komen zowel drijvende als ondergedoken waterplanten voor in de plas. Bij de afgraving werden veenlagen doorsneden, waardoor de bodem niet overal glooiend is, maar er ook opstaande veenwanden zijn. In het verleden kende de zwemplas waterkwaliteitsproblemen in de vorm van blauwalgen, waarschijnlijk als gevolg van geringe doorstroming in de ondiepe delen, gecombineerd met water op grote diepte dat niet circuleert naar de oppervlakte.
Het Jagersveld ligt op ongeveer 1 meter onder NAP en ligt hiermee lager dan de bebouwing rondom de Zaan, maar hoger dan de naastliggende polders. Rondom de Jagersplas ligt een natuur- en recreatiegebied met een netwerk van kleinere sloten, bosschages, gras- en rietlanden. Dit wordt het Jagersveld genoemd. Er zijn in totaal vier zwemlocaties in de Jagersplas aanwezig. Deze liggen niet aan de grote plas, maar aan de brede sloten en kleine plassen aan de westzijde van het gebied. De stranden zijn in de jaren ‘80 aangelegd. Het Jagersveld vormt een geledingszone: een groene zone die zorgt voor afwisseling binnen de bebouwing en in relatie staat met het buitengebied. Het Jagersveld vormt een natuurlijke barrière tussen de snelwegen A7 en A8 en de woonwijk het Kalf. Door de ligging tussen snelwegen en bebouwing kent het gebied een beperkte openheid en een forse lichtverstoring en geluidsbelasting.

Huidig gebruik
Naast de natuurfunctie heeft het Jagersveld een belangrijke functie als recreatiegebied. Er vinden diverse vormen van zowel intensieve als extensieve recreatie plaats, waaronder zwemmen, vissen, surfen, fietsen, wandelen en hardlopen. In het gebied is sprake van een zonering: een zone met een intensief recreatief gebruik (ligweides, zwemstranden), een zone met extensief, recreatief gebruik en een zone met een natuurfunctie. Het zuidoostelijke zijde van het Jagersveld is de natuurzone. Deze wordt als natuurgebied beheerd. Hier is het recreatief gebruik beperkt. Delen van het gebied zijn ontoegankelijk voor bezoekers.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het Jagersveld de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik

  • Open landschap met extensieve graslanden en rietlanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Het recreatieve deel van het gebied kenmerkt zich door een parkachtig landschap, met een mozaïek aan bospercelen, graslanden, stranden, open water en oeverlanden. Buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreindelen, bestaat het gebied uit groot open water van de Jagersplas (N04.02 Zoete plas), omringd door kleine eilandjes met bos en opener terrein. Vanwege de relatieve donkerte (ten opzichte van de bebouwde omgeving) is het gebied belangrijk voor foeragerende vleermuizen, waaronder meervleermuis. In de plas komen vissen zoals de rivierdonderpad voor. Met name ‘s winters biedt de plas een pleisterplaats voor watervogels.
De nog jonge bospercelen bieden broed- en leefgebied aan bos- en/of struweelvogels, waaronder diverse holenbroeders. Voor de delen met recreatief medegebruik bestaat de kwaliteit daarnaast vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
De bospercelen bieden kansen voor ontwikkeling naar gevarieerd en structuurrijk bos en bosranden van het beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Door extensief beheer van aangrenzende graslanden kunnen ook gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten (zoom-mantel-vegetaties) ontstaan, die eveneens bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde.

Kernkwaliteit: Open landschap met rietmoeras en extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Het westelijke deel en de zuidelijke rand van het gebied bestaan uit moeras en rietlanden (N05.01 Moeras). Op een aantal locaties, die jaarlijks worden gemaaid, komen goed ontwikkelde veenmosrietlanden voor (N06.01 Veenmosrietland en moerasheide). Op een drietal locaties heeft zich een vochtige laagveenheide ontwikkeld. Eén van deze locaties was al aanwezig in 1979, de overige locaties zijn sindsdien door consequent beheer ontstaan en hebben zich grotendeels gestabiliseerd of gunstig ontwikkeld. De grootste oppervlakte van het rietland bestaat uit vochtig tot droog rietland, afgewisseld met natte stroken. Deze rietlanden zijn zeer waardevol voor moeras- en rietvogels waaronder bruine kiekendief, snor en baardman. Ook waterspitsmuis, Noordse woelmuis en ringslang maken gebruik van het gebied als leefgebied. De noordwestelijk gelegen zone bestaat uit extensief beheerde hooilanden (N10.02 Vochtig hooiland) op kalkrijk zand. Weidevogels maken nauwelijks gebruik van het gebied, wel broeden er watervogels zoals ganzen en eenden. Het natste bevindt zich aan de oostkant, hier stagneert het regenwater vanaf het najaar. Dit biedt mogelijkheden voor nat schraallandsoorten en soorten van natte duinvalleien. De drogere graslanden behoren tot het ‘Dotterbloem-verbond’ en kennen floristisch gezien een hoge soortenrijkdom. De natuurlijke beheerde, vochtige graslanden bieden leefgebied aan diverse soorten dagvlinders en libellen.

Potentiële natuurwaarden
Verbetering van de waterkwaliteit, behoud van voldoende rust en verder ontwikkeling van moerasvegetaties biedt perspectief voor meer water- en moerasgebonden soorten, waaronder de roerdomp. Deze broedt nog niet in het gebied, maar is al wel foeragerend waargenomen. Ook voor de otter kan het gebied een onderdeel van het leefgebied vormen, zeker als de waterkwaliteit in nabijgelegen natuurgebieden zoals het Oostzanerveld ook verbetert.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden zijn lokaal aanwezig en veelal relatief eenvoudig en snel vervangbaar (graslanden en aangelegde waterpartijen <10 jaar, bos <50 jaar). Het restant van het oude veenpolderlandschap met verlandingsvegetaties is echter (als basis voor actuele waarden en hoge natuurpotenties) niet of nauwelijks vervangbaar. Ook het belang van het gebied als recreatieterrein in de Zaanstreek, maakt dat het gebied maatschappelijk gezien lastig vervangbaar is.

L22 Oostzanerveld

1 Algemene gegevens

Nummer

L22

Naam gebied

Oostzanerveld

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Zaanstad, Landsmeer, Oostzaan

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / Functie

Natuur en agrarisch gebruik in dienst van de natuur

Oppervlakte NNN

ca. 500 hectare

Eigendom / beheer

Vooral particulieren, Landschap Noord-Holland en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het Oostzanerveld bedraagt circa 500 hectare. De samenhang van binnen het gebied komt tot uitdrukking in het aaneengesloten uitgestrekte open landschap. De spoorlijn Zaandam-Purmerend verdeelt het gebied in een noordelijk en zuidelijk deel.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat allereerst uit de ligging binnen een groter Natura 2000-gebied waar ook de NNN-gebieden het Twiske (L23) en het Ilperveld en Varkensland (L24) onderdeel van uitmaken (#92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske). Het noordelijke deel van het Oostzanerveld omvat zowel Vogelrichtlijn- als Habitatrichtlijngebied. Voor het zuidelijke deel geldt alleen de Habitatrichtlijn. Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske vormen tezamen het grootste min of meer aaneengesloten uitgeveende laagveencomplex ten noorden van Amsterdam. Het Oostzanerveld sluit direct aan op de noordzijde van het Twiske en is alleen door het bebouwingslint van Den Ilp gescheiden van het Ilperveld. In zekere zin is het Oostzanerveld als weidevogelgebied gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken. Daarnaast zijn ‘natte’ natuurverbindingen aanwezig voor watergebonden flora en vooral fauna en ligt het gebied op korte afstand van andere grote veenweidegebieden zoals het Jagersveld (L21), het Twiske en Ilperveld en Varkensland. Verder vormen deze gebieden samen met de Eilandspolder (L11) en NNN-gebieden op grotere afstand een belangrijk netwerk van vogelgebieden, voor zowel water-, moeras- als weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
In het gehele gebied is sprake van een ontgonnen veenvlakte met veenbodems die zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. Het Oostzanerveld en haar buurgebieden vormen de overblijfselen van dit zeer uitgestrekt hoog- en laagveengebied. In de middeleeuwen is men begonnen met het ontginnen van het hoogveen. Hierdoor kwam het veen droog te liggen en door inklinking is er vervolgens laagveen ontstaan. In de bovenste veenlagen is veelal sprake van bijmenging met klei, ontstaan door overstromingen vanuit de thans drooggemalen veenmeren, de Wijde Wormer en de Purmer. De gebieden liggen dicht bij de vroegere Zuiderzee en het IJ, en door overstromingen vanuit deze wateren en door brak kwel- en inlaatwater zijn deze gebieden in het verleden verzilt. Door voortschrijdende verzoeting is de polder nu echter niet meer als brak te karakteriseren.
Door ontginning van het gebied vanaf de 8e eeuw is het gebied vervolgens ingeklonken, waarbij zich een aanzienlijke bodemdaling heeft voorgedaan. Als gevolg van de turfwinning zijn petgaten en een grote diversiteit aan verlandingen ontstaan. Dit heeft geleid tot een karakteristiek landschapspatroon (‘slagenlandschap’) van kleine percelen en sloten. Dit landschapspatroon is de afgelopen eeuwen nagenoeg onaangetast gebleven en heeft een hoge cultuurhistorische waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De polder heeft een gemiddelde hoogteligging van 1,2 tot 1,7 meter onder NAP en ligt daarmee duidelijk hoger dan de naastgelegen droogmakerij de Wijde Wormer waar het veen geheel is verdwenen. Langs de noordrand van het Oostzanerveld vindt daardoor veel wegzijging richting de droogmakerij plaats die zich op circa 4 meter onder NAP bevindt. Het water is erg voedselrijk en troebel. Hierdoor zijn er ook weinig tot geen waterplanten aanwezig in het gebied. In het noorden van het Oostzanerveld komt nog wel matig voedselrijk en helder water voor, doordat de spoorlijn Zaandam-Purmerend dit gedeelte hydrologisch scheidt van het troebele water in het zuiden. De Polder Oostzaan is in zijn geheel een peilvak met een gefixeerd waterpeil (1,45 meter onder NAP) en heeft een drooglegging van 15-30 cm. In het gebied komen ook onderbemalingen voor. Hierin is ontwateringsdiepte groter. Het Oostzanerveld is grotendeels geïsoleerd van de zilte invloeden uit het verleden, waardoor het watersysteem in dit deelgebied als zoet is te bestempelen. Toch komen in het noordelijk nog relicten van brakke milieus voor.
Ondanks dat de abiotische situatie te wensen overlaat en niet of nauwelijks nog sprake (meer) is van natuurlijke processen, zijn in het Oostzanerveld van oudsher hoge natuurwaarden aanwezig, zoals bijvoorbeeld de verlandingsvegetaties vanuit het voorheen brakke watermilieu. Het open waterrijke karakter waar open graslanden en moerasgebieden elkaar afwisselen heeft ertoe geleidt dat het een belangrijk weidevogelgebied is.
Niet in de laatste plaats zijn ook de uitgestrektheid en openheid van het gebied van groot belang. Langs de westkant van het gebied lopen twee snelwegen, de A7 en de A8, deze kruisen elkaar in het knooppunt Zaandam, dat pal naast het gebied ligt. Ook loopt er een spoorweg (Zaandstad-Purmerend) door en langs het Oostzanerveld. In het oosten loopt een weg langs het gebied. Hierdoor is er lokaal sprake van geluidsbelasting, maar door de uitgestrektheid kunnen rust en stilte toch tot kenmerkende kwaliteiten worden gerekend.

Huidig gebruik
De natuurwaarden hangen sterk samen met het traditionele (extensieve) agrarische weidebeheer dat nu nog steeds plaatsvindt in het gebied. Daarnaast vindt in delen van de polder ook nog ‘reguliere’ landbouw plaats die deels (maar niet geheel) is afgestemd op natuurwaarden zoals weidevogels. De rietlanden, die rijk zijn aan blad- en veenmossen, worden regelmatig gemaaid om de botanische waarden in stand te houden. De hoog opgaande rietruigten worden niet of slechts af en toe gemaaid; wel wordt plaatselijk bosvorming tegengegaan door het verwijderen van opslag van bomen en struiken.
Ook is er sprake van recreatief medegebruik, dat hoofdzakelijk over het water plaatsvind. Op enkele plekken worden fluisterboten verhuurd. Daarnaast lopen er enkele wandel- en fietspaden door het gebied en in de winter zijn er zo nu en dan schaatstochten. Ten slotte is er nog sprake van zowel sport- als beroepsvisserij in het gebied. Beide visserijsoorten moeten zich wel houden aan het visstandbeheerplan.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het Oostzanerveld de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
Ondanks de veelal matige waterkwaliteit is het waterpatroon in het Oostzanerveld waardevol, met name voor watervogels en moeras- en rietvogels die ook profiteren van de relatieve rust in het gebied. De zeldzame meervleermuis foerageert veelvuldig in het gebied, de verblijfplaatsen liggen in bebouwd gebied buiten de polder.
De open wateren zijn in de meeste gevallen zoet, met in het noordelijk deel van het gebied lokaal als relict nog situaties met brakwaterindicatoren zoals Groot nimfkruid en Snavelruppia. Aan de open wateren in de polder, met name langs tochtsloten en kleine veenplassen, grenzen op een aantal plaatsen oeverlanden die door verlanding uit het open water zijn ontstaan, meestal in de periode dat nog sprake was van brakke omstandigheden. Intussen is het gebied echter vergaand en onomkeerbaar verzoet, er zijn in de polder geen reële mogelijkheden om ‘natuurlijke’ brakke omstandigheden te herstellen. De wateren in het natuurgebied worden gerekend tot beheertype N04.02 Zoete Plas (ook als H3140 Kranswierwateren aangewezen in het kader van Natura 2000). In de wateren komen vissoorten als bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad voor.
In de oeverlanden zijn kenmerkende vegetaties uit de verlandingsreeks aanwezig (N05.01 Moeras, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide (ook als H4010B Vochtige heiden (laagveengebied), H7140B Overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden en ZGH7140B Overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (zoekgebied) aangewezen in het kader van Natura 2000), N14.02 Hoog- en laagveenbos (ook als H91D0 Hoogveenbossen aangewezen in het kader van Natura 2000)). Waardevolle percelen veenmosrietland komen voor in het centrale deel van het gebied. N06.01 Veenmosrietland en moerasheide bestaat uit voedselarme, sterk door regenwater beïnvloede vegetaties. Door de zeldzaamheid van deze vegetaties en de daarvoor kenmerkende dier- en plantensoorten, zijn deze zowel landelijk als internationaal van grote betekenis. Hetzelfde geldt voor natte ruigten die gerekend worden tot N05.01 Moeras (ook als H6430B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) aangewezen in het kader van Natura 2000), die veelal zijn ontstaan door het staken van (maai)beheer in voormalige veenmosrietlanden. Deze zijn floristisch minder van belang, maar vormen een belangrijk leefgebied voor moeras- en rietvogels en de Noordse woelmuis.

Potentiële natuurwaarden
Zoals al beschreven is in de landschapsecologische karakteristiek, zijn de watercondities in het gebied (zowel qua peilbeheer als waterkwaliteit) nu niet optimaal voor natuur. Het is wenselijk om reële kansen voor verbetering te benutten. Naast de actuele natuurwaarden is het gebied in potentie van belang voor ringslang, waterspitsmuis en otter. De waterspitsmuis en ringslang zijn uit de directe omgeving al bekend, bijvoorbeeld uit het Wormer- en Jisperveld (L17). Vanuit Natura 2000 worden maatregelen getroffen om nieuwe verlanding actief op gang te brengen.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het overgrote deel van de polder bestaat, naast het waterpatroon, uit open graslanden. Deze worden al sinds lange tijd landbouwkundig gebruikt. Het betreft oud grasland met een lange ontwikkelingstijd, dat tot uiting komt in een hogere diversiteit in bodemleven in en de aanwezigheid van microreliëf dat van belang is voor de natuur. Deze graslanden worden op verschillende manieren beheerd en daardoor zijn er ook verschillen in de flora en fauna op deze graslanden. De beheertypen van deze graslanden zijn N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N13.01 Vochtig weidevogelgrasland.
In de loop van de tijd heeft wel intensivering van het gebruik plaatsgevonden. De terreinen bieden een fraaie afwisseling van extensieve graslanden, soortenarme rietlanden, voedselrijke rietzomen en veenmosrijke riet- en biezenlanden. Het gebied herbergt een groot oppervlak aan natte schraallanden (N10.01). Deze zijn, door de kleine verschillenen in hoogten, vaak zeer soortenrijk. Ze zijn rijk aan bijvoorbeeld zegges en orchideeën. Ook leven er veel soorten dagvlinders, waaronder het bruin zandoogje en de zwartsprietkop.
De grootste kwaliteit van de graslanden is echter gelegen in het belang voor vogels, met name broedende weidevogels en overwinterende watervogels. De broedvogeldichtheid van weidevogels bedraagt meer dan 100 broedparen per 100 hectare. Met name het gebied ten noorden van de spoorlijn is van belang als weidevogelgebied. In de open weilandgebieden broeden nog relatief veel grutto's, maar hun aantal is sinds 1999 afgenomen. De grootste slaapplaats van grutto’s ligt in de noordoosthoek van het Oostzanerveld. Het gebied vormt ook een belangrijk habitat voor de visdief, deze is in grote aantallen aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties worden in het gebied al vergaand benut. Om de waarde voor weidevogels te verbeteren, kan lokaal de openheid van het gebied worden hersteld ten koste van sommige opgaande beplanting (N14.02 Hoog- en laagveenbossen) met beperkte ecologische meerwaarde. Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen verder in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Dit biedt de mogelijkheid om in het hele gebied tot een stabiel hoog waterpeil te komen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en het uitgestrekte eeuwenoude landschaps-patroon feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Voor de verlandingsvegetaties ontbreken in het gebied (en grotendeels ook elders in de provincie) de abiotische basiscondities voor het op grotere schaal op gang brengen van nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu. Ook hier geldt dus dat vervangbaarheid praktisch gezien niet of nauwelijks mogelijk is.

L23 Twiske

1 Algemene gegevens

Nummer

L23

Naam gebied

Twiske

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Landsmeer, Oostzaan

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (Vogelrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 600 hectare

Eigendom / beheer

Recreatieschap Twiske/Waterland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in Twiske bedraagt circa 600 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het aaneengesloten, parkachtige landschap met historische verkaveling en een samenhangend watersysteem met uitgebreide moeraszones. Twiske is onderdeel van Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, en is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn onderling verbonden.
De samenhang met andere NNN gebieden bestaat allereerst uit de ligging binnen een groter Natura 2000-gebied, waar ook de gebieden Oostzanerveld (L22) en Ilperveld en Varkensland (L24) deel van uitmaken. Deze vormen tezamen het grootste min of meer aaneengesloten uitgeveende laagveencomplex ten noorden van Amsterdam. Twiske sluit aan de noord- en zuidzijde nagenoeg aan op het Oostzanerveld, en aan de oostzijde op het Ilperveld. Alleen de bebouwingslinten van Oostzaan en Den Ilp liggen er gedeeltelijk tussen. Met name het noordelijke (meest natuurlijke) deel van het Twiske is gebaat bij een mate van ruimtelijke isolatie die bijdraagt aan de rust in het gebied. Voor water-, moeras- en weidevogels zijn andere geschikte gebieden in de (ruime) omgeving goed bereikbaar, mits in de vliegroutes wezenlijke barrières zoals windmolenopstellingen (vanwege aanvaringsslachtoffers) ontbreken.
De samenhang voor moeras- en watergebonden soorten komt tot stand via een aantal natte natuurverbindingen (LNV1), die het gebied met andere grote veenweidegebieden verbindt, waaronder Oostzanerveld (L22), Ilperveld en Varkensland (L24), Jagersveld (L21) en Wormer- en Jisperveld (L17). Langs deze natuurverbindingen liggen ook waterrijke stapstenen, zoals de oeverlanden langs de ringvaart van de Wijde Wormer (L27). Verder vormen deze gebieden samen met de Eilandspolder (L11) en NNN-gebieden op grotere afstand een belangrijk netwerk van vogelgebieden voor zowel water-, moeras- als weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Twiske is onderdeel van het veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied was ooit onderdeel van een uitgestrekt hoog- en laagveengebied, dat is ontstaan op een oorspronkelijke wadbodem (zand, kleiig zand), achter de strandwallen. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen. Vanaf de 8e eeuw is begonnen met ontginning van het gebied. Loodrecht op de waterlopen werden sloten gegraven, wat resulteerde in een kenmerkende strookvormige verkaveling. De veenpolders bestonden uit onvergraven veen dat eerst als akkerland en grasland in gebruik was en later, na 1600, als grasland. Het brakke veenweidegebied, met honderden veeneilanden en talloze sloten en vaarten, bleek in de loop van de tijd weinig rendabel vanwege het vele zout, afkomstig van overstromingen van de toenmalige Zuiderzee. Het veen klonk steeds verder in door de ontwatering: het gebied kwam uiteindelijk een tot twee meter onder zeeniveau te liggen. Het riviertje Twiske stroomde in het veenweidegebied waar veel turf werd gewonnen en daardoor legakkers en petgaten ontstonden. Rond 1930 werd begonnen met de inpoldering van dit gebied. De kwaliteit van de drooggelegde landbouwgrond bleek echter zeer matig en eind jaren vijftig werd de inpoldering stopgezet. In de jaren zestig werd onder het veen zand gewonnen voor de aanleg van het Coentunneltracé. Vanaf 1972 richtte men de 40 meter diepe zandwinningsplas, de Stootersplas, en het omliggende terrein in als recreatie- en natuurgebied Twiske gericht op sport, (vaar)recreatie en natuurwaarden.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de natuurgebieden in de omgeving bestaat voornamelijk uit veen met een kleiige toplaag. In Twiske is de bodem deels opgehoogd met zand (met name de recreatieterreinen). Het oorspronkelijke riviertje Twiske loopt van noord naar zuid door het gebied en wordt onderbroken door de Stootersplas. De maaiveldhoogte in het Twiske varieert sterk. Het zuidelijk deel (de Vennen) is met een maaiveldhoogte van -2,60 m NAP één van de laagstgelegen gebieden in de omgeving. Het waterpeil in de noordelijke helft van het Twiske is -1,80 m NAP in de winter en -1,60 m NAP in de zomer, terwijl het waterpeil in het zuiden (o.a. de Vennen) -2,90 m NAP is. De graslanden kennen in het voorjaar een drooglegging van 10-40 cm beneden maaiveld. In het gebied is sprake van brakke kwel vanuit het Noordzeekanaal en het oorspronkelijk zoute kleipakket. De Stootersplas is een diepe zoetwaterplas die onderdeel is van KRW-waterlichaam “Waterrijk ’t Twiske”. Het water van de plas is helder en heeft een lage tot matige voedselrijkdom. Soms is er in delen van de plas tijdelijk sprake van blauwalgenbloei.
Het gebied wordt jaarrond intensief gebruikt voor recreatie. Relatief is er sprake van winterse rust in het gebied. Met name op en rond de Stootersplas is sprake van openheid en uitgestrektheid. Het noordelijke deel kent nog enkele overblijfselen van het historische water- en verkavelingspatroon. De overige delen van het Twiske bestaan uit een parkachtig landschap, bestaande uit grasvelden afgewisseld met bosschages, met een intensief recreatief gebruik. In dit landschap wisselen openheid en beslotenheid elkaar af.

Huidig gebruik
Twiske kent een multifunctioneel gebruik, met een zonering tussen intensief en extensief gebruikte delen. Het noordwestelijk deel heeft voornamelijk een agrarische en natuurfunctie en biedt mogelijkheden voor extensieve recreatie in de vorm van wandelen en fietsen. De graslanden in de Ekkers en de Vennen worden beheerd conform agrarische beheercontracten. Dit betekent dat gebruikt wordt gemaakt extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen. De Blokken, De Leers en het Roemersveld worden begraasd door Schotse hooglanders. Het intensieve recreatieve gebruik, geconcentreerd in het zuidwestelijke en noordoostelijke deel, vindt voornamelijk in de zomer plaats. De intensieve recreatie bestaan uit zwemstrandjes, speeltuinen, dagkampeerterreinen,restaurants/kiosken, sportevenementen, hondenuitlaatgebieden, een onderwater(duik)park en uit het pannenkoekenrestaurant aan de westkant van de Zuiderlaaik. In de zomer vinden een aantal festivals plaats in het zuidelijke deel van het Twiske. Op de Stootersplas wordt ’s zomers gevaren met kleine recreatievaartuigen, gewindsurfd, gezwommen en gedoken. In de winter beperkt het recreatief gebruik zich tot duiksport en vissen vanuit bootjes. In het zuiden nabij De Leers is een jachthaven aanwezig met ligplaatsen voor boten en bootverhuur. Door het gebied lopen een groot aantal voet-, wandel-, ruiter- en mountainbikepaden (welke deels buiten de begrenzing van de NNN vallen).

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het Twiske de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Halfopen bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
Een groot deel van Twiske bestaat uit groot open water van de Stootersplas met het omliggende slotensysteem, beide aangewezen als N04.02 Zoete plas. Het open water in ’t Twiske is waardevol voor pleisterende watervogels. Met name voor de smient is het Twiske een populaire pleisterplaats, in herfst en winter pleisteren maximaal 10.000 tot 25.000 smienten op de Stootersplas. Tevens vormt het open water een biotoop voor zoetwatervissen. Onder andere de rivierdonderpad komt in het gebied voor. Het open karakter van de Stootersplas en de vele lijnvormige watergangen maken het een geschikt foerageergebied voor de meervleermuis andere soorten vleermuizen. Aan het open water grenzen op een aantal plaatsen brede moeraszones die veelal begroeid zijn met (overjarig) riet. Dit biedt voor diverse moeras- en rietvogels geschikte broedgelegenheid, waaronder roerdomp, bruine kiekendief, snor en rietzanger. Ook voor Noordse woelmuis waterspitsmuis en ringslang is het waterrijke gebied met structuurrijke oevervegetaties van belangrijke waarde. In de Blokken ligt een kleine poel. In combinatie met omliggende wateren en ruigtes vormt dit een waardevol gebied voor libellen en andere ongewervelden van nat milieu.

Potentiële natuurwaarden
Door de omvang en aanwezige potenties voor water- en moerasnatuur, biedt het gebied mogelijkheden voor een duurzame populatie van noordse woelmuis. Ook voor otter en watersnip vormt het gebied een potentieel habitat. Het creëren van meer plas-draszones is vanuit Natura 2000 een kernopgave voor kemphaan.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het zuidoostelijke deel (de Vennen) en het noordwestelijke deel (de Ekkers) van Twiske bestaan, naast het waterpatroon, uit open, extensief agrarisch grasland. De graslanden worden afgewisseld door voedselrijke rietzomen en moerasvegetaties, deze zijn verder uitgewerkt in de eerder beschreven kernkwaliteit. De graslanden zijn grotendeels aangewezen als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Op de graslanden broeden weidevogels, waaronder grutto en kievit. De broedvogeldichtheid in de Vennen is meerdere broedparen per hectare. De aantallen weidevogels zijn de afgelopen jaren wel afgenomen.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels liggen in de verdere extensivering van het agrarisch beheer en uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Zorgboerderij De Marsen neemt al maatregelen ten gunste van weidevogels, zoals het uitstrooien van ruige mest over de landen. Aangezien de zorgboerderij slechts een deel van het gebied beheert, is het wenselijk om ook in de overige (verpachte) graslanden mogelijkheden voor extensivering van te verkennen. Hiervoor is subsidiëring via voor agrarisch natuurbeheer nodig. Lokaal kan de openheid van het gebied worden hersteld ten koste van sommige opgaande beplanting. Meer extensief beheer biedt ook perspectief voor ontwikkeling van gevarieerder en kruidenrijker grasland.

Kernkwaliteit: Halfopen bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Het Twiske bestaat grotendeels uit gebieden die gebruikt worden voor recreatie en veelal zijn ingericht als een parkachtig landschap. Buiten de zeer intensief gebruikte delen kenmerkt het gebied zich door een afwisseling van bos, bosranden, ruigten en opener terrein met begrazing en/of recreatief medegebruik. De verspreid liggende bospercelen bestaan uit gevarieerd loofbos met doorgaans een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag. In de Blokken liggen enkele botanisch waardevolle graslanden, met indicatoren van brakke omstandigheden en aanwezigheid van grote keverorchis. De bossen en bosranden bieden broedgelegenheid aan een groot aantal bos- en/of struweelvogels, waaronder grauwe vliegenvanger, groene specht en spotvogel. De meer natuurlijke beheerde bloemrijke graslanden bieden leefgebied aan dagvlinders en libellen. Voor de meeste delen met recreatief medegebruik bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
De meer aaneengesloten bosstructuren aan de westkant en noordoostkant van het gebied hebben een duidelijke potentie voor de verdere ontwikkeling naar gevarieerd, oud loofbos op vochtige bodems (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). De bossen kunnen dan in belang kunnen toenemen voor de boommarter, die zich vanuit Amsterdam en omgeving noordwaarts kan verspreiden. Ook voor ringslang biedt de afwisseling tussen bosschages, ruigte, structuurrijke oevers en water kansen voor uitbreiding van het leefgebied in Twiske. Door extensief beheer van de bosranden en de niet intensief gebruikte, open terreinen graslanden kunnen gevarieerde bosranden met struweel, bloemrijke ruigten en kruidenrijke graslanden (zoom-mantel-vegetaties) ontstaan, die eveneens bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de aanwezige natuurwaarden in Twiske in theorie op enige termijn vervangbaar is, is vanwege de samenhang tussen de natuurwaarden, het oude verkavelingspatroon en watersysteem en de abiotische omstandigheden sprake van een nagenoeg onvervangbare situatie. De bossen en graslanden in de meer recreatieve delen zijn op korte termijn vervangbaar (graslanden < 20 jaar, bossen <50 jaar). Echter, het belang van het gebied als grootschalig recreatieterrein in de regio ten noorden van Amsterdam, maakt dat het gebied maatschappelijk gezien een onvervangbare waarde heeft.

L24 Ilperveld en Varkensland

1 Algemene gegevens

Nummer

L24

Naam gebied

Ilperveld en Varkensland

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Landsmeer, Waterland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, landbouw

Oppervlakte NNN

ca. 1.500 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Landschap Noord-Holland (Ilperveld) en Staatsbosbeheer (Varkensland)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het Ilperveld en Varkensland hebben samen een oppervlakte van circa 1.500 hectare. Het Ilperveld en het Varkensland zijn gescheiden van elkaar door de N235 en het Noord-Hollandskanaal die beiden hoger in het landschap liggen. Ten oosten van deze barrière ligt het Varkensland en ten westen ligt het Ilperveld.
De samenhang binnen zowel het Ilperveld als het Varkensland komt tot uitdrukking in het aaneengesloten uitgestrekte open veenlandschap met het daarbinnen gelegen samenhangende oppervlaktewatersysteem. De samenhang met andere NNN gebieden wordt gevormd door het karakter van het gebied. Tezamen met het Oostzanerveld en het Twiske vormen de natuurgebieden het grootste uitgeveende laagveencomplex ten noorden van Amsterdam. Dit laagveencomplex is aangewezen als Natura 2000-gebied ‘Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske’. Daarnaast is het natuurgebied verbonden via ‘natte’ natuurverbindingen met meerdere NNN gebieden. Deze gebieden zijn: Oostzanerveld (L22), Ringvaart van de Wijde Wormer en oeverlanden (L27), Groengebied Purmerland (L28), Waterland Oost (L31) en Polder Katwoude (L29). Ten slotte vormen het Ilperveld en het Varkensland samen met andere NNN gebieden op grotere afstand een belangrijk netwerk van vogelgebieden, voor zowel water-, moeras- als weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het Ilperveld en Varkensland liggen in het veenpolderlandschap Eilandenrijk en Plasjesland (fysisch geografische regio: laagveengebied). In het gehele gebied is sprake van een ontgonnen veenvlakte met veenbodems die zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. De natuurgebieden zijn overblijfselen van een ooit zeer uitgestrekt hoogveengebied. In de middeleeuwen is men begonnen met het ontginnen van het oorspronkelijke hoogveen. De gebieden liggen dicht bij de vroegere Zuiderzee en het IJ, en door overstromingen vanuit deze wateren en door brak kwel- en inlaatwater zijn deze gebieden verzilt.
Door ontginning van het veen is het gebied vervolgens ingeklonken, waarbij zich een aanzienlijke bodemdaling heeft voorgedaan en in grote delen van het gebied een karakteristiek landschapspatroon van kleine percelen en sloten is ontstaan. Dit landschapspatroon is de afgelopen eeuwen nagenoeg onaangetast gebleven en heeft een hoge cultuurhistorische waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Ilperveld en Varkensland heeft een gemiddelde hoogteligging van 1,3 tot 1,9 meter onder NAP en ligt daarmee duidelijk hoger dan de naastgelegen droogmakerij de Purmer, het Twiske, Noordmeer en Broekermeer. Daarvoor vindt aan alle zijden van het gebied wegzijging richting de droogmakerijen plaats die zich (behalve het Twiske) op meer dan 4 meter onder NAP bevinden. Het Ilperveld en Varkensland maken deel uit van de Waterlandse Boezem. Het waterpeil is gefixeerd (-1,54 m NAP), bij een gemiddelde drooglegging van 10-30 centimeter. Anders dan in het Oostzanerveld (L22) is ook nu nog sprake van indirecte invloed van zeewater vanuit het Noordzeekanaal en het Noord-Hollands kanaal. Het huidige zoutgehalte van de natuurgebieden ligt tussen de 0,5 en 1,0 gram per liter, wat zorgt voor licht brak oppervlaktewater.
Er wordt ook gebiedsvreemd voedselrijk water ingelaten bij droogte. De waterhuishoudkundige situatie zorgt er voor dat in de polders gedurende het hele jaar veel verplaatsing van oppervlaktewater plaatsvindt. In veel sloten is de concentratie stikstof en fosfaat hoger dan het ingelaten water, wat duidt op (soms sterke) interne eutrofiëring. In grote delen van het gebied is door deze factoren sprake van een gebrekkige waterkwaliteit, die gepaard gaat met een grote troebelheid en het grotendeels ontbreken van waterplanten. Dit vormt een continue bedreiging voor de belangrijkste botanische waarden en het op gang komen van nieuwe verlandingen. In een deel van het Ilperveld komt nog matig voedselrijk en helder water voor en is de waterkwaliteit over een oppervlakte van ruim 150 ha aanzienlijk verbeterd dankzij ingrijpende natuurherstelprojecten.
In het verleden is er turf gewonnen in zowel het Ilperveld en het Varkensland, hierdoor zijn er petgaten van verschillende grootte en diepte ontstaan (die geïsoleerd liggen van water met mindere kwaliteit). In de petgaten vond vervolgens verlanding plaatst waardoor er nu een grote diversiteit aan verlandingsstadia bestaat.
De abiotische situatie, het weidse, open landschap en de relatieve rust, stilte en donkerte zorgen ervoor dat het gebied een belangrijk (broed)gebied voor weide- en moerasvogels is. In het gebied ontbreekt bebouwing, het lintdorp Watergang ligt centraal in het gebied, maar buiten de begrenzing. Rondom het gebied liggen de woonkernen Landsmeer, Ilpendam en Broek in Waterland. Er zijn geen grote industrieterreinen in de omgeving, waardoor het gebied, los van de N235 nauwelijks geluidsbelast is. Opgaande beplanting is nauwelijks aanwezig, met uitzondering van enkele percelen met laagveenbos in het westen van het gebied.

Huidig gebruik
Er wordt hoofdzakelijk een veenweidebeheer gevoerd, dat zich richt op de instandhouding van het oorspronkelijke open cultuurlandschap. Het beheer van de graslanden bestaat grotendeels uit beweiding met melkvee en een lichte bemesting met vaste stalmest. Het huidig gebruik gecombineerd met de abiotiek zorgt voor een rijk en bereikbaar bodemleven wat van belang is voor weidevogels. Rietlanden die rijk zijn aan blad- en veenmossen, worden regelmatig gemaaid om de botanische waarden in stand te houden. De hoog opgaande rietruigten worden niet of slechts af en toe gemaaid; wel wordt plaatselijk bosvorming tegengegaan door het verwijderen van opslag van bomen en struiken. Daarnaast is er recreatie in het gebied mogelijk. Varen is de belangrijkste recreatievorm en er zijn beperkt mogelijkheden om te wandelen. In de winter kan er geschaatst worden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Ilperveld en Varkensland de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

  • Open veenlandschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Water en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
De terreinen bieden een fraaie afwisseling van extensieve graslanden, soortenarme rietlanden, voedselrijke rietzomen en veenmosrijke riet- en biezenlanden. Door de zeldzaamheid van deze vegetaties en de daarvoor kenmerkende dier- en plantensoorten, zijn deze zowel landelijk als internationaal van grote betekenis.
De kenmerkende verlandingsvegetaties zijn gekoppeld aan een hydrologische gradiënt met eerst jonge verlanding in wateren met een goede waterkwaliteit met kranswieren (N04.01 kranswierwateren, ook als K3140 Kranswierwateren aangewezen in het kader van Natura 2000). Het uitgraven van petgaten in het Ilperveld is gunstig geweest voor deze vegetatie, maar ook voor bijvoorbeeld zeldzame libellen zoals vroege glazenmaker en glassnijder. In opvolgende stadia zijn N06.01 Veenmosrietland en moerasheide (ook als H4010B Vochtige heiden (laagveengebied) en H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) aangewezen in het kader van Natura 2000) aanwezig. De percelen met moerasheide in het gebied zijn van goede kwaliteit en zijn kwalitatief gezien een van de belangrijkste oppervlakten in Laag Holland. In het Ilperveld komt, een volgend stadium in de verlandingsreeks voor, in de vorm van enkele percelen veenmosrijk berkenbroekbos (14.02 Hoog- en laagveenbos, ook als H91D0 Hoogveenbossen aangewezen in het kader van Natura 2000). Het oppervlak van deze hoogveenbossen die groter zijn dan 1 hectare, betekent dat er weinig randinvloeden optreden. In het Varkensland zijn deze bossen nagenoeg afwezig.
In het gebied zijn ook meer voedselrijke verlandingen aanwezig met natte (brakke) ruigten (N05.01 Moeras, ook als H6430B ruigten en zomen aangewezen in het kader van Natura 2000). De ruigten zijn floristisch gezien minder van belang, maar vormen een belangrijk leefgebied voor moeras- en rietvogels, zoals de roerdomp, bruine kiekendief, snor en rietzanger.
De verzoete wateren worden gerekend tot N04.02 Zoete plas en zijn van belang voor vissen bittervoorn, rivierdonderpad en kleine modderkruiper. Door het vele water is het gebied ook een kerngebied voor vleermuizen en met name de meervleermuis waarvan kolonies in de aangrenzende lintdorpen liggen.

Potentiële natuurwaarden
Verdere verbetering van de waterkwaliteit komt de genoemde kernkwaliteiten ten goede. Op basis van de historische verspreiding van de otter in Nederland mag worden aangenomen dat er de komende jaren een aanzienlijke uitbreiding van het verspreidingsgebied mogelijk is. Gebieden in Waterland en ook het llperveld wordt daarbij als geschikt leefgebied genoemd. Ook voor de ringslang geldt dat deze nog niet in het gebied voorkomt, maar bijvoorbeeld wel in het ‘t Twiske is waargenomen. Ook voor deze soort liggen hier goede mogelijkheden.

Kernkwaliteit: Open veenlandschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
De graslanden die het grootste oppervlak innemen in het gebied zijn rijk aan weidevogels. Het Ilperveld en Varkensland bestaat uit een mozaïek van verschillende graslandsoorten, waaronder N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, N12.02 Kruidenrijk grasland en N10.02 Vochtig hooiland. In de percelen komt een hogere diversiteit aan bodemleven voor.
Er is een hoge dichtheid aan broedende weidevogels in het gebied en het is hierdoor een van de rijkste weidevogelgebieden van Noord-Holland. In het Ilperveld broeden meer dan 100 broedparen per 100 hectare, in het Varkensland broeden tussen de 50-100 broedparen per 100 hectare. Maar ook in dit gebied lopen de aantallen weidevogels terug. Slaapplaatsen van grutto's bevinden zich zowel in Varkensland als het Ilperveld. Vanwege het voorkomen van natte graslanden en petgaten behoort het gebied binnen Noord-Holland tot een van de belangrijkste broedgebieden van watersnip. Ook visdieven zijn broedend in het gebied aanwezig, maar aantallen nemen net als grutto’s af. Kemphaan komt alleen nog als doortrekker in het gebied voor.
Watervogelsoorten waarvoor het gebied van betekenis is als overwinteringsgebied en/of rustplaats zijn grauwe gans, smient, krakeend, slobeend, meerkoet, wulp en kleine zwaan.
Bijzondere zoogdieren zoals waterspitsmuis en Noordse woelmuis komen in het gebied voor. Waarbij noordse woelmuis vooral voorkomt in de meest vochtige graslanden met een ietwat pollige vegetatiestructuur.
Smalle, veelal geïsoleerde en waterplantenrijke slootjes zijn samen met ondiepe, maar heldere, watervoerende greppels in de graslanden een geschikt voortplantingsmilieu voor de rugstreeppad.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten zijn beperkt en liggen in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik met beheervergoeding. Blijvende monitoring en bijsturen van het beheer op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten biedt de beste garanties op behoud van de kernkwaliteit.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is, moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Voor de verlandingsvegetaties ontbreken in het gebied (en grotendeels ook elders in de provincie) de abiotische basiscondities voor het op grotere schaal op gang brengen van nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu. Ook hiervoor geldt dus dat vervangbaarheid praktisch gezien niet of nauwelijks mogelijk is.

L26 Purmerbos

1 Algemene gegevens

Nummer

L26

Naam gebied

Purmerbos

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Purmerend, Waterland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 250 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het Purmerbos bedraagt circa 250 hectare en bestaat uit vier vrijwel aaneengesloten delen. De samenhang binnen het gebied wordt gekenmerkt door de ligging van de vier bospercelen, plaatselijk gescheiden door graslanden, maar compact gelegen en voor de recreant goed met elkaar verbonden door een aantal paden.
Er is weinig tot geen samenhang met natuurgebieden in de regio, doordat het gebied omringd wordt door bebouwing en agrarisch gebied en niet direct verbonden is met andere NNN gebieden. Daarnaast zijn geen natuurgebieden met een soortgelijk bostype in de omgeving aanwezig.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het Purmerbos ligt in het droogmakerijenlandschap (fysisch geografische regio: zeekleigebied). Het voormalig veenmeer ‘de Purmer’ is drooggelegd aan het begin van de 17de eeuw. Na de drooglegging is de polder ruim 350 jaar gebruikt voor landbouw tot eind 20e eeuw grote delen zijn ingevuld met stedelijke uitbreiding van Purmerend. Het Purmerbos is tussen 1986 en 1990 in vier fasen aangeplant. In oorsprong is het bos aangelegd als multifunctioneel bos: gericht op houtproductie en recreatief gebruik.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De droogmakerij de Purmer is een onderdeel van een karakteristiek landschap dat wordt gekenmerkt door een grote mate van openheid, oude verkavelingsstructuren in de omliggende veenweidegebieden en drie grote droogmakerijen de Beemster, de Wormer en de Purmer. De droogmakerijen, ook de Purmer, kenmerken zich door het sterk antropogene landschap wat direct zichtbaar is aan de rechte en regelmatige verkaveling. Het Purmerbos ligt op dezelfde hoogte als de rest van de polder, maar lager dan Purmerend (-3 tot – 4 m NAP). Het zuidwestelijk deel van het Purmerbos ligt tegen de (hoger gelegen) Purmerringvaart en is natter dan de andere delen. Het Purmerbos is omringd door Purmerend, een golfclub en door intensief gebruikt agrarisch gebied. Het Purmerbos bestaat voor het grootste deel uit bos, en voor een klein deel uit moeras.

Huidig gebruik
De gezamenlijke visie van beheerder en gemeente is gericht op het laten aansluiten van het Purmerbos bij de wensen van de recreant en het verkrijgen van een gevarieerd bos (‘van saai naar fraai’). Het bos bevat zowel open delen met een klein aantal bomen, als dichtbeboste delen. Door het bos loopt een uitgebreide padenstructuur die intensief gebruikt wordt door recreanten. Binnen het Purmerbos een zonering aanwezig waarbij in het noordelijk deel het accent sterker op recreatie ligt, waar dat in het zuidelijke deel ligt op natuur. In het bos zijn een aantal waterpartijen aanwezig, die met elkaar verbonden zijn en in de zomer worden gebruikt voor recreatie. De vele recreatiemogelijkheden vormen dan ook belangrijke kernkwaliteiten van het bos. Een groot deel van het bos is hondenlosloopgebied.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het Purmerbos de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Gevarieerd vochtig loofbos als uitloopgebied voor de stad

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Gevarieerd vochtig loofbos als uitloopgebied voor de stad

Actuele natuurwaarden
De natuurwaarden in het Purmerbos zijn nog beperkt. Het Purmerbos is een jong bos, aangeplant als productiebos en is in een overgangsfase naar een meer gevarieerd bos. Diverse varensoorten, zoals tongvaren en zachte naaldvaren, luiden al een meer gevarieerde bosflora in.
Ondanks dat het Moeras (N05.01) maar ongeveer 9 hectare (ongeveer 4%) van het hele gebied beslaat, is het toch al van belang. Dit deel van het Purmerbos bevat meerdere poelen en plassen. Typische moerasvegetaties met soorten als lidsteng en moerasmelkdistel zijn hier aanwezig evenals moeras- en rietvogels zoals snor en baardman. De Noordse woelmuis is ook in het gebied waargenomen. Het moerasdeel van het Purmerbos heeft een lagere recreatiedruk dan de bossen, er lopen geen paden door. Het moerasgebied heeft daardoor een rustig karakter.

Potentiële natuurwaarden
Het bos heeft potentie om bij toenemende ouderdom zich te ontwikkelen als N14.03 Haagbeuken- en essenbos (N14.03). Aandachtspunt hierbij vormt de essentaksterfte, door deze ziekte worden momenteel op veel plaatsen veel essen gekapt. In de rustigere delen kan het bos, naast de recreatieve functie, in de toekomst regionaal van belang zijn voor bos- en/of struweelvogels. De boommarter is aanwezig aan de andere kant van Purmerend. Het Purmerbos kan op termijn ook deel van het leefgebied van deze soort worden. De aanwezigheid van goede verblijfplaatsen in de omgeving is daarbij wel een voorwaarde. Het Purmerbos is hiervoor, vanwege de jonge leeftijd, waarschijnlijk nog niet erg geschikt.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het Purmerbos is een erg jong natuurgebied, het is eind jaren ‘80 aangelegd en daarom relatief gemakkelijk vervangbaar. Het natuurbeheertype moeras, waar een deel van het bos bestaat, ontwikkeld zich in ongeveer 5-25 jaar. De ontwikkeling van bos op veengronden duurt 30-100 jaar, vanwege de jonge leeftijd van dit bos kan 30 jaar worden aangehouden. Hoewel de aanwezige natuurwaarden vervangbaar zijn, heeft het gebied een dusdanig groot maatschappelijk belang, dat het gebied een maatschappelijk onvervangbare waarde heeft.

L27 Ringvaart van de Wijde Wormer en oeverlanden

1 Algemene gegevens

Nummer

L27

Naam gebied

Ringvaart van de Wijde Wormer en oeverlanden

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Purmerend, Landsmeer, Wormerland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, landbouw

Oppervlakte NNN

ca. 30 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Landschap Noord-Holland (Weideveld), particulieren, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN gebied Ringvaart van de Wijde Wormer en oeverlanden bestaat uit meerdere percelen die samen een oppervlakte hebben van circa 30 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied uit zich in de keten van natte natuur langs de ringvaart in de vorm van watergangen, natte ruigte en vochtige graslanden. De samenhang met andere natuurgebieden komt tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding LNV1. Deze natuurverbinding verbindt de Polder Oostzaan (L22), Polder Wormer, Jisp en Nek (L17) en Groengebied Purmer (L28). De stapstenen inclusief natuurverbindingen vormen een belangrijke schakel in de regionale waterrijke verbinding tussen de natuurgebieden in Laag-Holland.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN gebied ligt in het karakteristieke veenpolderlandschap Eilandenrijk van Laag Holland (fysisch-geografisch gebied: laagveen) en is ontstaan doordat er vanaf de negende en tiende eeuw hoogveen werd ontgonnen. Het hoogveen heeft zich ontwikkeld op de oorspronkelijke wadbodem (klei). Door ontginning en ontwatering is een karakteristieke veenpolder met daaromheen een ringvaart ontstaan. Het NNN gebied rondom deze ringvaart is rond 2000 ingericht als natuurgebied.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied lag vroeger op een landschappelijk interessant en waardevol snijpunt van veenweidegebieden en droogmakerijen, maar door stedelijke ontwikkelingen is dit minder zichtbaar geworden. Het grootste deel van het NNN gebied ligt ingeklemd tussen de ringvaart en de stad Purmerend of de weg N235. De delen die direct aan de ringvaart grenzen, liggen hoger dan de omringende gebieden. In het gehele gebied is sprake van veenbodems.
Het deel ten noorden van de A7 bestaat uit graslanden. Het waterpeil in deze delen ligt op ongeveer -1,7 meter NAP. Het deelgebied Weideveld ligt tussen de ringvaart en Purmerend ingeklemd. In dit deel is er sprake van wegzijging van water naar de lager gelegen Wijde Wormer. Dit effect wordt echter wat getemperd door het hoge waterpeil in de Wormerringvaart. Deze ringvaart zorgt tevens voor (lokale) kwel. Het waterpeil (circa -1,87 m NAP) in het Weideveld fluctueert met 10-30 cm per jaar en het water zelf heeft een matige tot redelijke kwaliteit. Het Weideveld ligt -1,6 tot -1,9 meter NAP. Door de ligging naast de stad Purmerend, langs de spoorlijn en in de buurt van de snelweg, is het gebied belast door geluid en licht.

Huidig gebruik
Het deel boven de A7 heeft naast een natuurfunctie, ook nog agrarisch gebruik. Het deel ten zuiden van de A7, het Weideveld, is een natuurgebied en ontoegankelijk voor recreanten. Hierdoor is dit gebied relatief rustig.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de ringvaart van de Wijde Wormer en Oeverlanden de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Het gebied bestaat vochtige natuur met elkaar verbonden door de ringvaart. Het betreft N13.01 Vochtig weidegrasland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N05.01 Moeras, N14.02 Hoog- en laagveenbos en N04.02 Zoete plas. Het grootste gedeelte bestaat uit moerasvegetatie met weinig tot geen beheer in het Weideveld. Hierdoor is er een ruig moeras ontstaan. Dit is leefgebied voor moeras- en rietvogels. Daarnaast zijn er 3 percelen met open vochtige grasland die geschikt leefgebied vormen voor weidevogels. Het bosgebied is klein, geïsoleerd en pas recent aangeplant (sinds 2000). Hierdoor is de kwaliteit van het bos laag en van weinig belang voor soorten van bos en struweel. In het water van het gebied komen veel vissen voor, zoals de kleine modderkruiper. De verbindingszone is, door zijn waterrijke karakter, een geschikte vliegroute voor vleermuizen zoals de meervleermuis. De verbindingszone wordt ook gebruikt door de Noordse woelmuis.

Potentiële natuurwaarden
Aangezien het gebied relatief recent als natuur is ingericht zal de kwaliteit van de natuurwaarden in de loop der jaren nog stijgen. Dit leidt tot een versterking als verbindingszone voor met name watergebonden soorten tussen Polder Oostzaan (L22) en Polder Wormer, Jisp en Nek (L17). Naast de actuele natuurwaarden is het gebied in potentie van belang als verbindingszone voor ringslang en waterspitsmuis. Deze soorten zijn al aanwezig in Polder Wormer, Jis en Nek en kunnen via de verbindingszone Polder Oostzaan (L22) ook dit gebied bereiken. Voor een soort als de otter, die in Nederland zijn leefgebied gestaag uitbreid, is het waterpatroon met oeverlanden geschikt als verbindingszone tussen de waterrijke laagveen natuurgebieden in Laag Holland.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De vervangbaarheid is relatief groot (<25 jaar), aangezien het natuurgebied grotendeels recent is ingericht en een natuurfunctie heeft gekregen. De strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is echter niet of nauwelijks vervangbaar.

L28 Groengebied Purmerland

1 Algemene gegevens

Nummer

L28

Naam gebied

Groengebied Purmerland

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Landsmeer

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 50 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Landschap Waterland, Recreatieschap Twiske-Waterland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Groengebied Purmerland is circa 50 hectare. Het gebied bestaat uit een oostelijk en een westelijk deel, die van elkaar worden gescheiden door een weg. Het gebied valt onder recreatieschap Twiske. De samenhang binnen het NNN-gebied komt tot uiting door een nagenoeg aaneengesloten areaal aan bospercelen, graslanden en moerasruigten met ook een samenhangend watersysteem. De noordelijke rand heeft een parkachtig karakter en vormt samen met de zuidelijke delen de overgang van bebouwing naar het open veenweidegebied van polder Purmerland. Aan de westzijde en in oost-westelijke richtingen lopen trajecten van de waterrijke natuurverbinding LNV1.
De samenhang met andere nabijgelegen NNN-gebieden komt tot uiting door de directe begrenzing aan de westzijde van het gebied met de natte natuurverbinding van de Ringvaart van de Wijde Wormer (LNV1) en de daarlangs gelegen stapstenen (L27). Via de natuurverbinding is het gebied verbonden met Ilperveld en Varkensland (L24), Oostzanerveld (L22) en Wormer- en Jisperveld (L17). Ilperveld, Varkensland en Oostzanerveld maken deel uit van Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (#92), en vormen samen het grootste min of meer aaneengesloten uitgeveende laagveencomplex ten noorden van Amsterdam. Het open landschap en de waterrijke natuur van polder Purmerland dragen bij aan de samenhang met en de waarden van het Natura 2000-gebied.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied Groengebied Purmerland is onderdeel van het veenpolderlandschap Eilandenrijk (fysisch geografische regio: laagveengebied). Het gebied was ooit onderdeel van een uitgestrekt hoog- en laagveengebied, dat is ontstaan op een oorspronkelijke wadbodem (zand, kleiig zand), achter de strandwallen. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen. Vanaf de 8e eeuw is begonnen met ontginning van het gebied. Loodrecht op de waterlopen werden sloten gegraven, wat resulteerde in het kenmerkende strookvormige verkaveling. De veenpolders bestonden uit onvergraven veen dat eerst als akkerland en grasland in gebruik was en later, na 1600, als grasland. Door aanleg van het Noordhollandsch Kanaal begin 19e eeuw werd de huidige polder Purmerland gescheiden van de rest van polder Waterland. Polder Purmerland kreeg een eigen bemaling en een lager waterpeil dan polder Waterland.
Groengebied Purmerland bestaat sinds 2001 en is in fasen aangelegd. De laatste fase is afgerond in 2011.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van Groengebied Purmerland bestaat nog grotendeels uit veen. De maaiveldhoogte varieert tussen -1,3 en -1,8 m NAP. Het gebied ligt daarmee op de overgang van het hoger gelegen Purmerend naar de lager gelegen polder Purmerland. Het waterpeil in het westelijk deel kent een vast peil van -1,87 m NAP. Het oostelijke deel heeft een vast waterpeil van -2,46 m NAP. De waterkwaliteit in het gebied is matig op zowel biologisch als abiotisch niveau. Het water is eutroof en licht brak. Het doorzicht van het water is in de zomer slecht. De waterkwaliteit van Purmerland is wat minder dan de kwaliteit van het oppervlaktewater van Waterland. Dit wordt veroorzaakt door een beperkte doorstroming als gevolg van lange duikers, slib op de bodem en (voormalig) landbouwkundig gebruik. In het westelijke deel is de waterkwaliteit iets beter, in dit deel wordt in tijden van droogte water van goede kwaliteit ingelaten uit het oostelijk deel van Oostzaan.
Groengebied Purmerland bestaat in het noorden vooral uit bosschages, speelvelden en schooltuintjes. In het westen ligt een natuurzone, direct langs een natuurverbinding. Deze bestaat uit een plasdras situatie en opslag van jong bos. In het zuiden ligt een aantal veenweidegebieden en in het zuidoosten nog een klein speelveldje. In het gebied is het historische water- en verkavelingspatroon nog goed zichtbaar. De zuidelijke graslanden sluiten aan op het veenweidegebied van polder Purmerland en hebben een open, uitgestrekt en relatief rustig en donker karakter. Het noordelijk deel is meer besloten, en ondervindt enige lichtverstoring en geluidsbelasting door de bebouwing van Purmerend.

Huidig gebruik
Naast de natuurfunctie heeft het gebied een functie voor recreatie. Het gebied kent een zonering, bestaande uit een bosrandzone, een natuurzone en veenweidegebied. In de bosrandzone staat recreatie centraal. Hier zijn wandel-, fiets- en ruiterpaden aanwezig, en zijn een speelweide, trapveld en schooltuin aangelegd. Langs de rand van de natuurzone ligt een fietspad. Door en langs de verschillende gebieden lopen kanoroutes en langs de watergangen ligt een aantal vissteigers. Door de veenweidelanden loopt een aantal voetpaden, welke alleen buiten het broedseizoen toegankelijk zijn. Honden zijn in dit deel niet toegestaan. In het veenweidegebied vindt weidevogelbeheer plaats, wat betekent dat er later gemaaid wordt.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Groengebied Purmerland de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open veenpolder met extensieve graslanden, tevens stapsteen in natte natuurverbinding

  • Halfopen waterrijk parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

Kernkwaliteit: Open veenpolder met extensieve graslanden, tevens stapsteen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
In het zuidoostelijk deel ligt een open veenweidegebied, dat onderdeel uitmaakt van de veenpolder Purmerland. De bloemrijke graslanden worden gebruikt door weidevogels, waaronder grutto, kievit en veldleeuwerik. De broedvogeldichtheid in polder Purmerland bedraagt 50 – 100 broedparen per hectare.
De belangrijkste natuurwaarde van de natuurzone in het westelijk deel ligt in de functie als stapsteen in de natte natuurverbinding (LNV1) tussen Wormer- en Jisperveld en Oostzanerveld. In de zone, die recentelijk is ingericht, ontwikkelt zich vanuit nat grasland rietmoeras (N05.01 Moeras). Algemene moeras- en rietlandvogels zijn al waargenomen.

Potentiële natuurwaarden
Behoud van voldoende openheid, verdere extensivering van het beheer en bijbehorende ontwikkeling van bodemleven en structuurrijke vegetatie in de veenweidegraslanden, biedt perspectief voor ontwikkeling naar N13.01 Vochtig weidevogelgrasland als onderdeel van het grotere netwerk van weidevogelgebieden in de regio. De westelijke natuurzone is in omvang beperkt, maar in potentie wel geschikt als leefgebied en/of verbindingszone voor moeras- en watergebonden soorten zoals moeras- en rietvogels, waterspitsmuis en Noordse woelmuis. Waterspitsmuis en noordse woelmuis zijn al aanwezig in de nabij gelegen gebieden Oostzanerveld en Twiske.

Kernkwaliteit: Halfopen waterrijk parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
In het noordelijke deel van het gebied is sprake een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden, watergangen en opener terrein waar recreatief gebruik plaatsvindt. De boselementen zijn nog relatief jong en eenvormig. Actueel is nog geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene en waterrijke karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Door leeftijdsontwikkeling en bij extensief beheer kunnen de kleinschalige bosstructuren in combinatie met de bosranden en het open terrein ontwikkelen naar een meer gevarieerd gebied met geleidelijke overgangen (zoom-mantel-vegetaties), bloemrijke ruigtes en kruidenrijk grasland, wat bijdraagt aan de natuurkwaliteit en de belevingswaarde.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De vervangbaarheid van westelijke natuurzone is relatief groot (<10 jaar), aangezien dit deel pas recent is ingericht en een natuurfunctie heeft gekregen. De strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is echter niet of nauwelijks vervangbaar.
De actuele natuurwaarden in de bosrandzone zijn lokaal aanwezig en veelal relatief eenvoudig en snel vervangbaar (graslanden en aangelegde waterpartijen <10 jaar, bos <50 jaar). Het oude veenpolderlandschap, dat onderdeel vormt van polder Purmerland, is echter (als basis voor actuele waarden en natuurpotenties) niet of nauwelijks vervangbaar.

L29 Polder Katwoude

1 Algemene gegevens

Nummer

L29

Naam gebied

Polder Katwoude

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Edam-Volendam, Waterland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Particulieren, Landschap Noord-Holland en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN gebied Katwoude bedraagt circa 40 hectare en bestaat uit een zestal aan (deels historische) waterlopen gelegen natuurelementen in en om polder Katwoude. Dit gebied ligt ten zuidwesten van Volendam en ten noorden van Monnickendam. De samenhang binnen het gebied is beperkt tot natte verbindingen die geen onderdeel zijn van het NNN, de Purmerringvaart, Purmer Ee en oevers van het Markermeer. De losse elementen hangen ook samen met agrarische percelen in de polder waar een SNL regeling mogelijk is. Met name het rietland van Katwoude sluit aan bij een aantal agrarische percelen met natuurbeheerregeling. De samenhang met andere NNN gebieden bestaat ook vooral door de ligging van de grotere delen van het gebied aan de natte natuurverbinding de Purmerringvaart (LNV1) die polder Zeevang (L15) met Varkensland (L24) verbindt.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Polder Katwoude betreft overwegend het landschapstype veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Delen liggen net in andere landschapstypen op de rand van het droogmakerijen landschap en voormalige Zuiderzee. Het Heitje van Katham bestaat uit een oude (getijden)geul die nooit uitgebaggerd is. Hierdoor is de geul gaan verlanden met als resultaat veenmosrietland en moerasheide. Het is één van de oudste veenheiden van Nederland, daterend rond het jaar 1400. Een andere tak van deze oude getijdengeul ligt nog centraal in de polder. Slecht één perceel daarlangs (Rietland van Katwoude) is onderdeel van het NNN.
Het eiland ten westen van polder Katwoude is ontstaan door de aanleg van de Purmerringvaart, en aan de oostkant de trekvaart die later tussen Monnickendam en Edam is gegraven en het Zeddegat aan de zuidzijde. Het Zeddegat is net als bij Purmer Ee een onderbreking van de oude zeedijk. De weilanden op het eiland zijn in zijn geheel onderdeel van het NNN.
De Purmer Ee vormde voor de drooglegging van (polder) de Purmer een open verbinding tussen het Purmer meer en de Zuiderzee. De oeverlanden zijn nu met een sluis gescheiden van het Markermeer en maken deel uit van het NNN. Een klein natuurelement van dit gebied ligt in het dorp Katwoude. Hier is in 1570 bij de Allerheiligenvloed een dijkdoorbraak geweest, de Sluisbraak. De onderste helft van de gehele braak is onderdeel van het NNN. Buitendijks langs de Markermeerdijk bevinden zich twee klein voorlanden die ook onderdeel zijn van de NNN.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Polder Katwoude kenmerkt zich door het open en waterrijke landschap met een agrarisch gebruik. De natuurelementen zijn relatief klein en bestaan uit overhoekjes op voor agrarisch gebruik ongeschikte plaatsen. Het waterpeil in Heitje van Katham en de Sluisbraak staat hoger dan het omliggende polders (-1.45 m NAP tegenover -1.92 m NAP in Katwoude polder). Het (zwak) brakke water van de Hovensloot wordt op peil gehouden met behulp van de Kathammer molen. Bij de Sluisbraak is sprake van een goede waterkwaliteit ondanks de inlaat van Markermeerwater in droge perioden. Op het eiland in het Zeddegat en de weilanden langs de Purmer Ee wordt een dynamisch peilbeheer gevoerd. De Purmer Ee is grotendeels stiltegebied.

Huidig gebruik
Het Heitje van Katham en de Sluisbraak mogen niet betreden worden. In grote delen van het gebied is verder nog sprake van een agrarische functie met een nevendoelstelling natuur voor met name weidevogels.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Polder Katwoude de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Veen-/kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

  • Natuurelementen in open polderlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Veen-/kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu

Actuele natuurwaarden
In het Heitje van Katham zijn op kleine schaal een reeks verlandingsstadia zichtbaar, van beginnende verlanding, drijvend veen met plaatselijk hoogveen en veen op vaste ondergrond met bloemrijk grasland. Het bodemtype ter plaatse is vlietveengrond. De verschillende verlandingsstadia bieden groeiplaatsen aan diverse bijzondere plantensoorten. Het eerste stadium is zichtbaar als rietkragen met plantensoorten als wilgenroosje en ruwe bies rondom het open water aan de oostkant van de Hovensloot (N05.01 Moeras). Het opvolgende stadium is het meer centraal liggende, zwak verend N06.01 Veenmosrietland en (brakke) moerasheide (met onder meer lavendelheide). Moerasheide is op nationaal en Europees niveau zeldzaam. Meer westelijk is een later stadium zichtbaar als een veenpakket op vaste ondergrond met N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland (hoogveenweide). Deze verlandingsreeks is typerend voor het oude landschap in Noord-Holland. Het Heitje van Katham biedt naast botanische waarden ook broed-, rust- en foerageermogelijkheden voor (kleine aantallen) vogels.

Potentiële natuurwaarden
Behoud en ontwikkeling van de actuele natuurwaarden is de belangrijkste potentie voor het Heitje van Katham. Door de variatie in vegetatie, structuur en natheid biedt het Heitje van Katham veel potentie voor insecten van nat milieu (onder andere vlinders en libellen). Een betere verbinding met andere vergelijkbare gebieden is dan wel nodig. Beheersing van de waterkwaliteit (bemesting) op omliggende percelen is van belang om de botanische kwaliteiten in dit gebied te behouden. De ambitie is het agrarisch grasland in het gebied te beheren als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland ten koste van het huidige agrarisch gebruik. Dit maakt het gebied meer robuust als stapsteen.

Kernkwaliteit: Natuurelementen in open polderlandschap

Actuele natuurwaarden
De in de open polder verspreid liggende natuurelementen in en rondom het NNN gebied Polder Katwoude maken het landschap divers en bieden plaats voor kleinschalige natuur. De kalkarme kleigronden in combinatie met het hoge waterpeil maken de gebieden bij de oude zeearmen Zeddegat en Purmer Ee geschikt voor weidevogels (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland). Op de weides broeden diverse soorten weidevogels zoals grutto, kievit, scholekster en tureluur. Verspreid liggend zijn kleine moeraselementen aanwezig (N05.01 Moeras en N05.02 Gemaaid rietland). De (riet)moerassen bieden rust- en foerageergebied voor (doortrekkende) vogels. Diverse moerasvogels zoals bruine kiekendief, rietzanger en blauwborst broeden hier en de gebieden en omgeving worden gebruikt door vleermuizen om te foerageren, waaronder de zeldzame meervleermuis. Ook voor de Noordse woelmuis zijn de moerasdelen van belang.

Potentiële natuurwaarden
Er is potentie de rietmoerassen en weidevogelgebieden in kwaliteit en omvang te laten toenemen op plaatsen met huidige agrarisch gebruik met beheerregelingen. Gedeeltelijk is dit al in het ambitiebeheerplan opgenomen (ambitie N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland). Door de ligging ten midden van agrarische percelen is aandacht voor de waterkwaliteit van de hele polder nodig (of plaatselijk maatregelen om verrijking van natuurelementen te voorkomen). Een betere verbinding tussen de elementen en doorgaande natuurverbindingen kan het gebied meer robuust maken wat voordelen biedt voor veel soorten zoals rugstreeppad, die al voorkomt op het eiland langs de Purmerringvaart en de noordse woelmuis die ook al plaatselijk in het gebied voorkomt.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Voor de verlandingsvegetaties in het Heitje van Katham ontbreken in het gebied de abiotische basiscondities voor het op grotere schaal op gang brengen van nieuwe verlandingsprocessen in (zwak) brak milieu. Daarom geldt dus dat vervangbaarheid praktisch gezien niet mogelijk is.
De (riet)moerassen en natte weides zijn in principe op korte termijn vervangbaar (10-15 jaar). De cultuurhistorie die er aan deze landschappen ten grondslag ligt (dijkdoorbraak en oude zeearm de Purmer Ee) is daarentegen onvervangbaar.

L30 Hemmeland

1 Algemene gegevens

Nummer

L30

Naam gebied

Hemmeland

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente(n)

Waterland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #73 Markermeer & IJmeer (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN


ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Recreatieschap Twiske-Waterland en gemeente Waterland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN gebied Hemmeland bedraagt circa 40 hectare. De samenhang binnen het gebied Hemmeland komt tot uiting in een parkachtig landschap met bos, grasvelden, watergangen en rietkragen. De samenhang met andere NNN-gebieden is beperkt. Het gebied ligt op een landtong in de Gouwzee en wordt aan de landzijde begrensd door de bebouwing van Monnickendam. Het is bovendien een enclave van besloten bos in een verder open landschap van polders en de Gouwzee (onderdeel van Natura 2000-gebied 373 Markermeer en IJmeer). De bossen op de landtong Hemmeland bieden luwte voor de watervogels van de Gouwzee. Op het water nabij het bos zijn in de winter daarom grote aantallen eenden en ganzen te vinden.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Hemmeland ligt in het landschap van de voormalige Zuiderzee (fysisch geografische regio: afgesloten zeearm). Het gebied bestond oorspronkelijk in de 13e eeuw uit hemlanden. Een hemland is een buitendijks aan het water liggend land, dat met enige regelmaat overstroomt.
De polder is ingedijkt is de 14e eeuw en is hierna voor beweiding en hooiland gebruikt. Op Hemmeland zijn resten gevonden die duiden op middeleeuwse bewoning. Vanaf 1965 zijn de plannen gestart om Hemmeland als recreatief gebied in te richten voor Amsterdam (vergelijkbaar met ‘t Twiske en Spaarnwoude). Hiervoor is het noordelijke deel van de landtong opgespoten met zand. Wilgengroei en de ontwikkeling van rietkragen vond in de noordzijde spontaan plaats. In het zuidelijke deel van Hemmeland zijn snelgroeiende bomen en struiken aangeplant. Recenter zijn de sloten verbreed om een gevarieerdere oevervegetatie te realiseren.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De ontstaansgeschiedenis is nog herkenbaar in de bodem door de zware klei op veen. Voor de ophoging met zand is vermoedelijk duinzand gebruikt, wat zich uit in de flora ter plaatse.
Hemmeland ligt ten opzichte van de aangrenzende polders hoog. Mede door de ophoging met zand is er in het gebied zelf ook hoogteverschil zichtbaar. Het midden van Hemmeland ligt hierbij lager (net iets onder 0 m NAP) en heeft meer sloten. Naar de randen en noordzijde is het maaiveld hoger.

Huidig gebruik
Het gebied wordt nu vooral als groen recreatiegebied gebruikt, vooral voor waterrecreatie. Het is hiervoor zeer geschikt door het driezijdige waterfront. Het heeft een jachthaven ten westen van Hemmeland, enkele strandjes rondom en op Hemmeland zijn parkeerplaatsen, een camping en een paviljoen aanwezig. Het terrein wordt tevens gebruikt voor (kleinschalige) evenementen.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Hemmeland de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Besloten parkachtig landschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten parkachtig landschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Hemmeland wordt gebruikt voor recreatie en is ingericht als een parkachtig landschap, dat bestaat uit afwisselend graslanden, bosschages en/of ruigten. Het aanwezige bos en struweel kan gerekend worden tot N14.03 Haagbeuken- en essenbos.
Met name aan oevers met de Gouwzee is sprake van enkele intensiever recreatief gebruikte terreindelen, zoals strandjes en ligweiden. Het gebied herbergt geen specifieke natuurwaarden, de kwaliteit bestaat vooral uit het samenhangende groene karakter rond het water (Multifunctionele natuur).
In de rietkragen rondom Hemmeland broeden verschillende soorten algemene rietvogels. Het gebied is echter met name van belang voor bos- en/of struweelvogels. Het bos biedt voldoende beschutting en rust voor jagende roofvogels, waarvan de boomvalk ook succesvol in Hemmeland heeft gebroed. Daarnaast roesten er ransuilen in de winter, en er zijn roepende juvenielen waargenomen in de zomer. Daarnaast is de boommarter waargenomen, wat redelijk uniek is voor deze regio. In de graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) komen als gevolg van de ophoging met duinzand plaatselijk kalkminnende duinsoorten voor, met name in het noordelijk deel van het gebied. Voorbeelden zijn orchideeën, parnassia, strandduizenguldenkruid, rond wintergroen en sierlijke vetmuur.
Een belangrijke soortgroep die de gehele “kustlijn’ van het Markermeer als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de oeverzone bij Hemmeland is daarbij van belang.

Potentiële natuurwaarden
Gelet op het recreatieve functie van het gebied zijn de potenties grotendeels benut. Eventueel kan door een zonering in recreatie meer rust in delen van het NNN gebied worden gerealiseerd. De potenties liggen vooral in het ouder worden van de bossen bij een natuurlijk bosbeheer. Hierdoor ontstaat er meer variatie in de structuur van het bos waardoor de kwaliteit van het bos verbeterd. Dit is gunstig voor onder meer de boommarter en vogels van oud bos. Ontwikkeling van meer natuurlijk en ouder bos biedt ook potentie voor vleermuizen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het aangelegde bosrijke recreatiegebied is relatief eenvoudig te vervangen. De houtopstand is nog geen vijftig jaar oud en bestaat grotendeels uit snelgroeiende soorten. Het bos heeft daarom een relatief korte ontwikkelingsduur en is op korte termijn vervangbaar. Naar mate de ouderdom van het bos toeneemt zal de kwaliteit van de natuurwaarden stijgen. Het bos zal daardoor steeds moeilijker te vervangen zijn.

L31 Waterland Oost

1 Algemene gegevens

Nummer

L31

Naam gebied

Waterland Oost

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeenten

Amsterdam, Waterland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 1.250 hectare

Eigendom / beheer

Met name Staatsbosbeheer, maar ook particulieren, Natuurmonumenten, HHNK en gemeente Amsterdam

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN gebied Waterland Oost bedraagt circa 1.250 hectare. De samenhang zowel binnen het NNN gebied en met andere NNN gebieden komt tot uiting in een uitgestrekt, open veenlandschap met veel tussenliggende en verbindende waterlichamen. Het gebied vormt samen met de andere open NNN gebieden op grotere afstand een belangrijk netwerk van vogelgebieden, voor zowel water-, moeras- als weidevogels. Er is sprake van sterke samenhang met het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. De voor het Natura 2000-gebied aangewezen niet-broedvogels vinden rust- en foerageergebied in het aangrenzende NNN-gebied Waterland oost. Daarnaast is het natuurgebied verbonden via ‘natte’ natuurverbindingen met meerdere NNN gebieden. Deze gebieden zijn: Ilperveld en Varkensland (L24) en Polder Katwoude (L29). Via een zuidelijke natte verbinding over het IJ is het gebied verbonden met de natte graslanden en moerassen ten zuiden van het IJ. Deze verbinding loopt helemaal door tot het Naardermeer (A12).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Waterland Oost heeft ligt voor het grootste deel binnen het landschapstype veenpolderlandschap met daarbinnen enkele droogmakerijen (fysisch-geografische regio’s: laagveengebied en zeekleigebied). Langs het IJmeer en de Gouwzee horen delen van het gebied bij het landschap voormalige Zuiderzee (fysisch-geografische regio: afgesloten zeearm). Door het gebied stroomden diverse veenrivieren die bij het ontginnen van het veen als ontginningsas zijn gebruikt. Dit is nog zichtbaar in het (veervormige) verkavelingspatroon dat vaak loodrecht of schuin op de oude veenrivieren ligt. De veenrivieren zijn met de tijd verbreed door veenafslag tot meren. In de 12e eeuw zijn er meerdere stormvloeden geweest die grote delen van het veengebied hebben weggeslagen. Deze doorbraken zorgden er voor dat enkele veenrivieren, zeearmen van de Zuiderzee werden. Als bescherming tegen de stormvloeden zijn dijken opgericht. Deze zijn meerdere malen doorgebroken bij stormen in de 13e eeuw en wielen zoals Binnenbraak, Oosterpoel en Barnegat zijn nog herkenbare relicten van deze doorbraken. Enkele polders zijn bij herstel van de dijk na stormen buitendijks komen te liggen, zoals de Nes en Polder IJdoorn (inclusief het toenmalige dorp Ydoorningerdam). Deze buitendijkse delen zijn in latere eeuwen omdijkt, al is het dorp Ydoorningerdam verdwenen en is binnendijkse Durgerdam ontstaan. In het veenlandschap lagen enkele binnenmeren zoals de Broekermeer. Deze zijn drooggemaakt in de 17de eeuw; de droogmakerijen. In het landschap is nog een deel van het nooit afgemaakte Goudriaankanaal zichtbaar. Dit kanaal is tussen 1825 en 1828 gedeeltelijk gegraven tussen Durgerdam en Holysloot. Ten zuiden van polder IJdoorn ligt vuurtoreneiland. Hierop staat een verdedigingswerk dat deel uitmaakt van de Stelling van Amsterdam (Unesco).

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De ontstaansgeschiedenis is zichtbaar in de diversiteit in bodemtypen in het gebied. Grote delen vallen onder bodemtypes veengronden met voornamelijk veen en geen (vlietveen- en vlierveengronden) tot weinig mineraal materiaal (waardveengronden). Langs de voormalige veenrivieren en zeearmen, en in polder IJdoorn zijn veengronden met een laag zware klei erbovenop.
Het gebied kenmerkt zich door de grote openheid met een duidelijke verkavelingsstructuur herleidbaar schuin of loodrecht op de oude veenrivieren. In het open landschap (buiten het NNN) liggen diverse dijk- en lintvormige dorpen. Het oorspronkelijke karakter van de veenrivieren en het ontginningsproces is nog zichtbaar in het landschap. Kenmerkend voor het veenlandschap met veenriviertjes, ontginning en inklinking is het microreliëf. Het overgrote deel van het NNN gebied Waterland Oost heeft een diepte van -1 tot -1.5 meter NAP. De droogmakerijen hebben zelfs een diepte van circa -4 tot -5 meter NAP. De buitendijkse delen liggen gemiddeld iets hoger (circa -0.5 meter NAP).

Huidig gebruik
Behalve als natuurgebied heeft een gebied tevens nog een agrarische functie. Het agrarisch beheer is deels wel afgestemd op weidevogels. Door het gehele gebied vindt recreatie plaats op de daarvoor aangewezen wegen (wandel-, fiets- en vaarrecreatie).

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Waterland oost de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open polderlandschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open polderlandschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het gehele NNN-gebied Waterland Oost is aangewezen als weidevogelleefgebied. Het grootste deel van het gebied bestaat uit vochtige graslanden (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N10.02 Vochtig hooiland). De natte veengronden, het hoge waterpeil, de openheid en het aangepaste agrarische beheer zorgen voor geschikte omstandigheden voor weidevogels. Het gebied wordt dan ook gekenmerkt door grote dichtheden weidevogels, tot wel 200 broedparen kritische weidevogels per 100 hectare, waarvan een groot deel grutto’s. In de winter zijn vele smienten en goudplevieren op de graslanden aanwezig. Het gebied is daarmee een belangrijk overwintergebied voor watervogels. Onder meer de smienten rusten op het nabijgelegen Markermeer. In polder IJdoorn liggen plas-draszones die belangrijk rust- en foerageergebied vormen voor onder andere grutto (voorjaarstrek) en reuzenstern, lepelaar en diverse steltlopers tijdens de najaarstrek.
Rugstreeppadden worden verspreid aangetroffen in het gebied. De smalle, veelal geïsoleerde en waterplantenrijke slootjes zijn samen met ondiepe, maar heldere, watervoerende greppels in de graslanden een geschikt voortplantingsmilieu voor deze soort.
Aan de randen van open water zoals meren en wielen zijn verschillende verlandingsstadia aanwezig. Hoewel klein in oppervlak zijn het bijzondere verlandingsvegetaties met zeldzame soorten zoals de welriekende nachtorchis. In verschillende ontwikkelingsstadia is N06.01 Veenmosrietland en moerasheide aanwezig. In de polder IJdoorn zijn ook meer voedselrijke verlandingen aanwezig met natte (brakke) ruigten (N05.01 Moeras, N05.02 Gemaaid rietland). Ook enkele buitendijks gelegen rietlanden in de Gouwzee behoren tot het NNN gebied. Verspreid over het gebied groeien typische soorten van brakke milieus zoals heemst en ruwe bies. De ruigten zijn floristisch gezien minder van belang maar vormen een belangrijk leefgebied voor moeras- en rietvogels. Onder andere de zeldzame grote karekiet, maar ook de roerdomp, bruine kiekendief en porseleinhoen broeden in het gebied. De moerassen zijn daarnaast het leefgebied van de Noordse woelmuis en waterspitsmuis.
De open wateren hebben beheertype N04.02 Zoete plas. De watergangen met schoon water en een goede ontwikkelde (verlandings)vegetatie zijn het leefgebied van verschillende soorten vissen waaronder bittervoorn, rivierdonderpad en kleine modderkruiper. Daarnaast zijn de watergangen en oevers het leefgebied van de ringslang. De grote waterpartijen en tussenliggende verbindende waterpartijen zijn essentieel voor vleermuizen zoals de zeldzame meervleermuis. Deze soort gebruikt de gehele “kustlijn’ van het Markermeer als migratieroute.
Daarnaast gebruiken meervleermuizen in de kraamkolonies in Holysloot en Ransdorp de watergangen in het gebied als vliegroute naar hun foerageergebied (Markermeer).

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels en wintergasten liggen met name in de uitbreiding van extensieve graslanden ten koste van agrarisch gebruikte percelen. Ontwikkeling van meer vochtig hooiland biedt potentie voor bijvoorbeeld de kemphaan. Verdere verbetering van de waterkwaliteit komt de genoemde kernkwaliteiten ten goede. Gelet op het open karakter van het landschap en de waarde daarvan voor weidevogels zijn de mogelijkheden voor uitbreiding van moerassen beperkt. Moerasvegetaties langs watergangen zijn van belang voor watergebonden soorten binnen het gebied en als verbinding met natte natuur daarbuiten. De ecologische samenhang tussen de verschillende leefgebieden van bijvoorbeeld soorten als waterspitsmuis en ringslang kunnen vermoedelijk nog worden versterkt. Dit mag niet ten koste gaan van de openheid, dus hierbij kan gedacht worden aan natuurvriendelijke oevers langs wateren, zonder opgaande begroeiing. Dit biedt tevens potenties voor de otter, die via de zuidelijke verbindingszone vanuit het Naardermeer het NNN-gebied Waterland Oost kan koloniseren. Op basis van de historische verspreiding van de otter in Nederland mag worden aangenomen dat er de komende jaren een aanzienlijke uitbreiding van het verspreidingsgebied mogelijk is. Waterland wordt daarbij als geschikt leefgebied genoemd. Tot slot biedt realisatie van een visvriendelijke passage bij de Oosterpoel en de Uitdammer Die potentie voor trekvissen om te migreren tussen het Markermeer en de inlandse grote wateren en poldersloten in Waterland.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De aanwezige natuurtypen zijn in theorie op kleine schaal vervangbaar op relatief korte termijn (<15-25 jaar). Door de ontstaansgeschiedenis als veengebied met veenrivieren, wielen en het middeleeuwse verkavelingspatroon is het gebied echter nagenoeg onvervangbaar. Voor de verlandingsvegetaties ontbreken in het gebied (en grotendeels ook elders in de provincie) de abiotische basiscondities voor het op grotere schaal op gang brengen van nieuwe verlandingsprocessen in brak milieu. Ook hiervoor geldt dus dat vervangbaarheid praktisch gezien niet of nauwelijks mogelijk is.

L33 Koksloot en oeverland

1 Algemene gegevens

Nummer

L33

Naam gebied

Koksloot en oeverland

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Gemeente

Alkmaar

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 3 hectare

Eigendom / beheer

Provincie Noord-Holland en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN gebied Koksloot en oeverland bestaat uit meerdere kleine oeverlanden met een totale oppervlakte van circa 3 hectare. De samenhang binnen het gebied wordt gedragen door de watergang waarlangs de oeverlanden liggen. De oeverlanden hebben daardoor een functie als stapsteen-verbinding voor soorten van natte milieus. De samenhang met andere NNN-gebieden ligt tevens in deze ‘natte verbinding’. Koksloot en oeverland vormen stapstenen langs de verbindingszone LNV2, tussen de NNN gebieden Eilandspolder (L11) ten noorden en het Wormer- en Jisperveld (L17) ten zuiden.

afbeelding binnen de regeling
3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied en de omgeving maken deel uit van het karakteristieke veenpolderlandschap van Laag Holland (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied is net als de ruime omgeving ontstaan uit een ontgonnen veenvlakte met veenbodems die zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. Vanaf de 8ste of 9de eeuw is het veengebied ontgonnen en door ontwatering ingeklonken, waarbij zich een aanzienlijke bodemdaling heeft voorgedaan en een karakteristiek landschapspatroon van kleine graslandpercelen en sloten is ontstaan.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Koksloot en oeverland ligt op circa -2 tot -2,5 meter NAP. Naar de N244 toe liggen de gronden wat hoger, tot 1 meter onder NAP. De ligging van Koksloot en oeverland is beduidend hoger dan Polder de Graftermeer (-3 tot -3,5 meter NAP) wat nog geen 100 meter ten westen van het NNN gebied ligt. Het waterpeil van circa -2,27 meter NAP is ongeveer gelijk in zomer en winter. Brak en nutriëntrijk kwelwater uit Polder de Graftermeer wordt hoogstwaarschijnlijk teruggepompt in het omliggende watersysteem en de matige waterkwaliteit en de slechte doorzicht verklaart. De provinciale weg N244 zorgt voor een geluidsbelasting in het zuidelijke deel van gebied.

Huidig gebruik
Het gebied wordt beheerd als natuur. De watergangen worden ook recreatief bevaren.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Koksloot en oeverland de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Het gebied bestaat voornamelijk uit jong moeras- en rietland (N05.01 Moeras en N05.02 Gemaaid rietland). In het zuidoostelijk deel is tevens struweel aanwezig. De natuurwaarden zijn actueel nog beperkt.

Potentiële natuurwaarden
Het NNN-gebied kan als verbindend element dienen voor soorten van natte milieus, met name voor de NNN (en Natura 2000) gebieden Eilandspolder en Wormer- en Jisperveld. Het gaat hierbij om soorten die in beide gebieden voorkomen zoals Noordse woelmuis, waterspitsmuis, vleermuizen (waaronder meervleermuis), diverse moeras- en rietvogels en ringslang. Een verbetering van de waterkwaliteit, natuurvriendelijke oevers en een gefaseerd rietlandbeheer kan dit mogelijk maken en dit biedt vermoedelijk ook perspectief voor de otter.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurelementen in Koksloot en oeverlanden zijn relatief eenvoudig te vervangen in 5 – 10 jaar tijd. De strategische ligging als verbindingszone tussen twee Natura 2000-gebieden is echter moeilijk te vervangen.

Noord Kennemerland

N1 Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

N1

Naam gebied

Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Schagen, Bergen (NH)

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #162 Abtskolk & De Putten (Vogelrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, landbouw

Oppervlakte NNN

ca. 450 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer (Abtskolk), Natuurmonumenten (Harger- en Pettemerpolder)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN gebied beslaat een oppervlakte van circa 450 hectare. Het gebied is grofweg in te delen in twee delen, de Harger- en Pettemerpolder (inclusief Leipolder) en de Zijpe- en Hazepolder (inclusief Polder Q en Abstkolk). De samenhang binnen het NNN gebied komt tot uitdrukking in het open, weidse polderlandschap met veel vogels. Het natuurgebied heeft samenhang met het nabij gelegen NNN gebied Catrijpermoor (N2). Beide natuurgebieden zijn open polderlandschappen.
Het NNN gebied ligt ook tegen de Schoorlse Duinen (N3) aan, maar door de tussenliggende bebouwing van met name Camperduin is de samenhang voor soorten die minder mobiel zijn beperkt. Een hydrologische relatie is aanwezig via duinrellen die tussen het duingebied en de lage polders stromen en in zekere mate door kwel vanuit het duinmassief. Voor een aantal broedvogels in het gebied die de Noordzee gebruiken om te foerageren is de ligging nabij de zee van groot belang.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Harger- en Pettemerpolder liggen hoofdzakelijk in het aandijkingenlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied), gelegen achter de Hondsbossche Zeewering. In dit gebied was een veengebied ontstaan op de zeekleibodem achter de duinenrij Hondsbosch-Callantsoog. Dit veen werd al in de Middeleeuwen grotendeels ontgonnen. Tussen circa 1150 en 1350 waren er veel stormvloeden, die door de duinen heen braken, waardoor het Zijper zeegat ontstond. Al vanaf de 13e eeuw was er sprake van duinherstel en bedijkingswerkzaamheden, maar deze werden lange tijd steeds weer teniet gedaan door stormvloeden zoals de Sint-Elisabethsvloed in 1421 en de Allerheiligenvloed in 1570. Aan het eind van de 16e eeuw werden de dijken van de polders succesvol gedicht, maar het gebied bleef kwetsbaar en er bleven maatregelen nodig om de zee buiten te houden en stormschade met regelmaat te herstellen. De huidige Hondsbossche Zeewering is uiteindelijk eind 19e eeuw ontstaan door versterking van een kwetsbare zanddijk die daar sinds het eind van de 18e eeuw lag. De met basaltblokken versterkte wering bleek bestand tegen zware stormen en werd in 1981 op deltahoogte gebracht. Achter de zeewering waren al sinds de Middeleeuwen (slaper)dijken aangelegd, die bij een doorbraak van de duinen de schade verder landinwaarts moesten beperken. Deze oude dijken zijn nu nog herkenbaar aanwezig deels als begrenzing van het NNN-gebied, namelijk de Hondschbossche Slaperdijk en Oude Schoorlse Zeedijk.
De Abtskolk ligt in polder Q van de Zijpe- en Hazepolder. Bijzonderheid hier is dat deze polder de oudste aandijking van Noord-Holland is. Aandijkingen zijn ontstaan doordat er zand- en slibplaten aanslibden langs de oorspronkelijke kustlijn. Deze platen werden vanaf de aangrenzende, hoger gelegen duingebieden ingedijkt en toegevoegd aan het land.
Het gebied heeft dus een zeer dynamische ontstaansgeschiedenis, maar sinds circa 1850 zijn de verkavelingspatronen in de polders en de aanwezige dijkpatronen grotendeels ongewijzigd gebleven. In de tweede wereldoorlog werden in de polders verdedigingswerken als onderdeel van de Duitse Atlantikwall aangelegd. Restanten daarvan zijn nog steeds zichtbaar. In de polders werd verder vanaf circa 1950 plaatselijk klei gewonnen waardoor kleiputten ontstonden. De meeste van deze putten zijn vervolgens weer dichtgegooid, maar de Putten en de Abtskolk zijn als, door kleiwinning ontstane open plassen, bewaard gebleven.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het hele natuurgebied bestaat uit polders die lager liggen dan de omgeving, op ongeveer -0,5 tot -1 meter NAP. De bodem is erg divers en bestaat uit jonge zeeklei die in het noorden (de polders Q en L) overgaat in zandgronden. Het grootste deel van de Harger- en Pettemerpolder heeft een nagenoeg gefixeerd waterpeil op circa 1,5 meter onder NAP. De zilte graslanden gelegen achter de Hondsbossche Zeewering hebben echter een wat lager peil van meer dan 2 meter onder NAP. Ook zijn er gebieden met juist wat hogere peilen. In het hele gebied komen zones voor met kwel, die zowel brak als zoet kan zijn. De brakke kwel is vooral te vinden in de zone achter de Zeewering. De zoete kwel is afkomstig uit de nabijgelegen duinen. Door de combinatie zoete en zoute kwel zijn er bijzondere overgangen met gevarieerde plantengroei aanwezig.
De Harger- en Pettemerpolder is een unieke polder, gelegen achter de Hondsbossche Zeewering, door de onregelmatige en grillige kavelstructuur, de vele sloten, de aanwezige oude dijken en de bijzondere natuurwaarden. De hele Zijpe- en Hazepolder is relatief grootschalig, geometrisch en open. Langs de wegen staan stolpboerderijen, welke een karakteristiek kenmerk van het landschap vormen. Het hele natuurgebied is erg open en weids, bomen en bebouwing in de polder ontbreekt nagenoeg geheel. Er zijn slechts enkele boerderijen aanwezig. De polders zijn rustig en stil. Het gebied is aangewezen als stiltegebied. Ook lopen er geen drukke wegen door of langs het gebied. Door het ontbreken van wegen en bebouwing is ook donkerte een kenmerk van het gebied.

Huidig gebruik
Grote delen van het natuurgebied worden als natuurgebied beheerd. Voor de graslanden wordt daarbij gebruik gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen (met name weidebouw ten behoeve van weidevogels). Dit is vooral in de Harger- en Pettemerpolder het geval, hoewel hier ook nog wat intensievere landbouw voorkomt. In polder Q is er meer sprake van intensievere landbouw, die deels al wel is afgestemd op de natuurwaarden.
Recreatie beperkt zich tot extensief medegebruik van het gebied binnen de bestaande toegangsvoorwaarden. Concreet gaat het dan hoofdzakelijk om wandelen en fietsen. De wandel- en fietspaden zijn vrijwel niet verbonden met omringende wandel- en fietsnetwerken, waardoor het relatief rustig is. De Hargervaart is met name in de zomermaanden een populaire aanlegplaats voor motorboten, waarbij de aanliggende dijk als NNN gebied intensief gebruikt wordt als recreatieterrein.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in het natuurgebied de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoed waterrijk kleilandschap met extensieve graslanden voor watervogels, weidevogels en wintergasten

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kwelgevoed waterrijk kleilandschap met extensieve graslanden voor watervogels, weidevogels en wintergasten

Actuele natuurwaarden
Door de variatie in zoete en brakke kwel is er sprake van gevarieerde graslandbegroeiingen. Waar sprake is van brakke kwel bestaat het beheertype uit N12.04 Zilte en overstromingsgraslanden. Deze graslanden bevatten veel microreliëf en een rijk bodemleven, waardoor ze jaarrond een foerageergebied vormen voor grote aantallen vogels. Daarnaast heeft het de functie van hoogwatervluchtplaats voor een aantal soorten, zoals de kluut. Naast de zilte graslanden zijn er ook veel graslanden die floristisch minder van belang zijn, maar wel een belangrijke rol spelen voor vogels. Dit zijn de beheertypen N10.02 Vochtige hooilanden, N12.02 Kruiden- en faunarijke graslanden en N13.02 Wintergastenweiden. Deze graslanden zijn deels tamelijk voedselrijk en vormen daarom net als de zilte- en overstromingsgraslanden een belangrijk foerageergebied voor vogels. Met een broedvogeldichtheid van 50-100 broedparen per 100 hectare is het tevens een belangrijke broedplaats voor veel vogelsoorten. Het gebied ligt langs de Noord-Atlantische trekbaan, waardoor bijzondere trekvogelsoorten zoals de grauwe franjepoort en de IJslandse grutto het gebruiken als slaapplaats. Andere vogelgroepen die gebruik maken van de graslanden zijn watervogels zoals smient, kolgans, grauwe gans en dwerggans en weidevogels, zoals de grutto.
In de wateren in de polder komen brakwatersoorten als zannichellia en verschillende soorten ruppia’s voor naast goed ontwikkelde zoete watervegetaties met soorten van hard eutroof helder water. Karakteristiek zijn de duinrellen die in de polder uitmonden en groeiplaats zijn voor onder andere klimopwaterranonkel en bijzondere ongewervelden van natte milieus.
In het gebied is naast de open graslanden op wat kleinere schaal ook N05.01 Moeras aanwezig en door kleiwinning ontstane plassen (N04.02 Zoete plas en N04.03 Brak water). In het water van de Putten komt hierin het zeldzame palingbrood voor. De plassen zijn, net als de graslanden, van belang voor watervogels, maar in de brakke voorbeelden zijn ook waardevolle vegetaties aanwezig met bijvoorbeeld zoals de zeer zeldzame spiraalruppia. Deze vegetatierijke wateren zijn tevens een belangrijke voorwaarde voor brakwaterinsecten. In het water van de Putten ligt ook een aantal (schelpen)eilandjes, welke zijn aangelegd als compensatie voor de aanleg van de Hondsbossche duinen. Deze vormen een belangrijk broedgebied voor broedvogels van pioniervegetatie, zoals de grote stern. Daarnaast is het een belangrijke foerageer- en slaapplaats voor andere vogelgroepen, waaronder weidevogels als kluut, tureluur, scholekster.
Ten slotte is het natuurgebied ook mycologisch gezien een belangrijk gebied. Op de twee oude (slaper)dijken aan de noord- en oostzijde van het gebied groeien op de oude, ongestoorde graslanden bijzondere, waaronder wasplaten als het papegaaizwammetje en de wantsenwasplaat.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels, ganzen en wintergasten liggen in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Dit biedt de mogelijkheid om in het hele gebied tot een stabiel hoog waterpeil te komen of juist een natuurlijker peilbeheer te voeren, waarbij het peil in de zomer lager is dan in de winter. De oude dijken kunnen bij voorgezet en consequent beheer in belang toenemen als N12.01 Bloemdijk, hetgeen ook de mycologische waarde ten goed komt. De komende tijd kan het gebied hydrologisch gaan veranderen as gevolg van de aanleg van de Hondsbossche duinen. Mogelijk is er een afname van brakke kwel in het gebied.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar is (graslanden <10 jaar) moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon van polders en slaperdijken worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Ook de variatie in zoete en brakke kwel is bijzonder en praktisch onvervangbaar.

N2 Catrijpermoor

1 Algemene gegevens

Nummer

N2

Naam gebied

Catrijpermoor

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Bergen (NH)

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 90 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het Catrijpermoor is circa 90 hectare. De samenhang binnen het NNN gebied komt tot uitdrukking in het open, weidse polderlandschap met veel vogels. Het natuurgebied heeft samenhang met het nabij gelegen NNN gebied Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder (N1). Beide natuurgebieden zijn vogelrijke open polderlandschappen. Het NNN gebied ligt verder nabij de Schoorlse Duinen (N3), maar de samenhang wordt hier sterk beperkt door de dichte bebouwing langs de Heereweg. Wel is er een duidelijke hydrologische relatie met het duingebied via kwel en via duinrellen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Catrijpermoor ligt in de Grootdammerpolder. De polder behoort tot het strandwal- en vlaktelandschap (fysisch-geografische regio: overgang duinen en zeekleigebied). In dit gebied was een veengebied ontstaan op de overgang van zand- naar zeekleibodem achter de duinenrij Hondsbosch-Callantsoog. Dit veen werd al in de Middeleeuwen grotendeels ontgonnen. Tussen circa 1150 en 1350 waren er veel stormvloeden, die door de duinen heen braken, waardoor het Zijper zeegat ontstond. Al vanaf de 13e eeuw was er sprake van duinherstel en bedijkingswerkzaamheden, maar deze werden lange tijd steeds weer teniet gedaan door stormvloeden zoals de Sint-Elisabethsvloed in 1421 en de Allerheiligenvloed in 1570. Aan het eind van de 16e eeuw werden de dijken van de polders succesvol gedicht, maar het gebied bleef kwetsbaar en er bleven maatregelen nodig om de zee buiten te houden. Uiteindelijk zorgde de Hondsbossche Zeewering er aan het eind van de 19e eeuw voor dat, na een zeer dynamische ontstaansgeschiedenis, de situatie stabiliseerde. Het Catrijpermoor ligt vrij ver landinwaarts, ruim achter de (slaper)dijken rond NNN-gebied Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder (N1).

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het Catrijpermoor ligt in een open polderlandschap op het niveau van de rest van de Grootdammerpolder (0 tot -0,5 meter NAP). Het gebied ligt dicht bij de Schoorlse duinen en hierdoor is er sprake van zoete kwel uit de duinen. Dit kwelwater is van goede kwaliteit en voedt een aantal binnenduinrandwateren en een aantal duinrellen. De oevers langs de duinrellen en sloten zijn natuurvriendelijk ingericht. Het natuurgebied bestaat uit 5 verschillende peilvlakken. In de winter ligt het waterpeil op -0,65 tot -0,80 meter NAP. In de zomer wordt voorkomen dat het waterpeil niet verder zakt dan -1,15 tot -1,20 meter NAP. De bodem van het gebied bestaat uit een overgang tussen zandgronden (nabij de Heereweg) en vooral kleigronden.
Het natuurgebied bestaat uit open graslanden, afgewisseld met waterlopen. Het gebied is rustig en aangewezen als stiltegebied. Ook lopen er geen drukke wegen door of langs het gebied. Door het ontbreken van wegen en bebouwing is ook donkerte een kenmerk van het gebied.

Huidig gebruik
Er is sprake van extensieve recreatie, er lopen enkele fietspaden door het gebied. De percelen worden als natuurgebied beheerd en zijn niet vrij toegankelijk. In het gebied vindt begrazingsbeheer plaats.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in het Catrijpermoor de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoede waterrijke open polder met duinrellen en extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Kwelgevoede waterrijke open polder met duinrellen en extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het Catrijpermoor bestaat uit N11.01 Droog schraalland in het wat drogere zuidwestelijk deel op zandgrond en overigens uit N12.02 Kruiden- en faunarijke grasland. De duinrellen en binnenduinrandwateren behoren tot N03.01 Beek en bron en worden gekenmerkt door waterplantenvegetaties die bij dit zeer schone gebufferde watertype horen. Het gebied heeft in een groot deel nog een enigszins beperkte waarde, omdat dit pas zeer recent (2015) als natuur is ingericht en wordt beheerd. Het ‘oudere’ deel (aangelegd rond 2000) heeft al een grotere natuurwaarde. Het gehele gebied is op dit moment vooral van belang vanwege de duinrellen en voor weidevogels en watervogels, waaronder ganzen.

Potentiële natuurwaarden
Het natuurgebied heeft grote potenties en zal bij toenemende ouderdom en consequent extensief beheer nog sterk in kwaliteit toenemen. De gradiënt van zand naar klei en van droog naar nat biedt zeer goede mogelijkheden voor soortenrijke graslandvegetaties, die ook voor weidevogels en andere vogelsoorten zeer geschikt zijn als zowel broed-, rust- als foerageergebied. Daarnaast mag verwacht worden dat het belang voor ongewervelden van zowel natte als droge milieus ook zal toenemen (waaronder dagvlinders, bijen en libellen). De waterlopen en oevers vormen in potentie een belangrijk habitat voor waterspitsmuis en als voortplantingswater van rugstreeppad.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het natuurgebied heeft vanwege de grotendeels recente natuurfunctie in dat opzicht een hoge vervangbaarheid, omdat het eerste deel rond 2000 is aangelegd, en het tweede deel in 2015. Het landschapspatroon is echter niet te vervangen, omdat de condities die tot dit patroon hebben geleid er niet meer zijn. Ook de ligging op de overgang van duin naar open polder met duinrellen maakt het gebied uniek en niet tot nauwelijks vervangbaar.

N3 Schoorlse Duinen

1 Algemene gegevens

Nummer

N3

Naam gebied

Schoorlse Duinen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Bergen (NH)

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

- Natura 2000-gebied #86 Schoorlse Duinen (Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte

ca. 1.750 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer, provincie Noord-Holland, Landschap Noord-Holland (bosje van Verweij en Weitje van Pietje)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het Schoorlse Duinen bedraagt circa 1.750 hectare. Dit NNN-gebied beslaat het hele duingebied van Bergen aan Zee tot Camperduin. De samenhang binnen het gebied bestaat uit het uitgestrekte aaneengesloten landschap van jonge en oudere duinen. De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinreep langs de Nederlandse vastelandskust, met in de eerste plaats het direct aangrenzende Noordhollands Duinreservaat in het zuiden (N4). Alleen ten noorden van Schoorlse Duinen houdt de zeereep op en wordt de beschermende functie overgenomen door de Hondsbossche Zeewering. Achter deze zeewering is een zilt polderlandschap aanwezig (N1 Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder) die de samenhang met Zwanenwater (K7) en noordelijk gelegen duingebieden beperkt. Deze relatie is recent versterkt door kustversterking gecombineerd met natuurontwikkeling en recreatie langs de zeezijde van de zeewering. Hier liggen nu een duingebied en strand. De duingebieden hebben aan de binnenlandse zijde veelal een harde grens met het achterliggende agrarische landschap dat is ontstaan door ontginning van de oude binnenduinen en de poldergebieden op de achterliggende strandvlakte. Om de relatie met de duinen te herstellen is of wordt in een aantal polders de natuur weer teruggebracht. Dit zijn de gebieden Damlander- en Philistijnse Polder (N7), Catrijpermoor (N2), Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder (N1) en Waterberging Over 't Hek en Zuurvenspolder (N5).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Schoorlse Duinen omvat een aaneengesloten duinmassief, dat het breedste duingebied is van Nederland. Ter hoogte van Schoorl is het gebied met 4,5 kilometer ook het breedste duingebied van Nederland. Ongeveer 700 jaar voor het begin van onze jaartelling lag de kustlijn een stuk westelijker dan nu. Rond die tijd vond er een omslag plaats van kustaangroei naar kustafslag. Het zand werd afgeslagen en werd vervolgens als jonge, hoge duinen landinwaarts afgezet door zee en wind. Door de wind werden deze zogenaamde ‘lopende’ duinen voortdurend in noordoostelijke richting verplaatst. Deze jonge duinen zijn verantwoordelijk voor het huidige landschap met hoge pieken tot wel 54 meter boven de zeespiegel. Rond 1600 waren de jonge duinen zoals we die nu kennen min of meer ‘voltooid’ en vanaf de 17e eeuw begon de mens in te grijpen door (eerst nog kleinschalig) actieve kustverdediging en plaatselijke bebossing omdat het dorp onder het zand dreigde te verdwijnen.

Aardkundige waarden
De Schoorlse Duinen is een gevarieerd kustduinlandschap met zeer hoge, jonge duinen met een ZW-NO-oriëntatie. Vanaf het holoceen hebben zich hier kalkarme jonge duinformaties ontwikkeld op een oud bestaand strandwallensysteem (behalve bij het zeegat van Bergen). In het duingebied komen kust- en landduinen voor. Karakteristiek zijn de fraaie loopduinen met bijbehorende uitgestrekte uitblazingsvalleien. Deze waren in de eerste helft van de vorige eeuw nog deels actief. Een bijzondere duinvorm die hier voorkomt is het zogenaamde “schildduin”. In het duingebied liggen een aantal grote vlakten, valleien en duinen (Ganzenveld met loop- en lengteduinen), verjongde duinen (ten zuiden van Hargen), een duinrel (bron bij Hargergat), veel paraboolduinen (zeereep/ achter Hargen) en uitblazingsvlaktes.
Opvallend is de zeer hoge binnenduinrand met haar loopduinreeksen. Deze ver landinwaarts gelegen loopduinen zijn soms tot wel 60m hoog. Aan de randen van het gebied komen meerdere bronnen en duinrellen voor door plaatselijk sterke kwel.
Ten behoeve van de aanplant van dennenbossen hebben er in het verleden enkele grotere geomorfologische aantastingen plaatsgevonden. Steile hellingen en scherpe kammen werden op deze locaties vergraven tot flauwere hellingen. Door dynamisch natuurbeheer is inmiddels een begin gemaakt met het reactiveren van verstuiving en duinvorming en er is een kunstmatig zeegat in de duinen gegraven even ten noorden van Bergen aan Zee: de Kerf. Belangrijk is ook dat grote delen van de zeereep niet meer onderhouden worden, waardoor op den duur nieuwe spontane duinvorming weer zal gaan optreden.
Ondanks de impact van het menselijk handelen op gebied blijft dit een bijzonder kustduingebied met een paar verschijnselen die aardkundig zeer waardevol zijn: de zeer hoge (binnen-) duinrand en de loop- en schildduinen met de bijbehorende uitgestrekte duinvalleien zijn nergens in ons land en in Noordwest-Europa in een dergelijke omvang en variëteit aanwezig. Het gebied heeft grote educatieve en wetenschappelijke waarde en er is een internationale waardering aan toegekend. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Aan de zeezijde ligt een betrekkelijk smalle rechte strook met lage duinen. Daarachter liggen brede valleien. Deze worden weer gevolgd door een sterk geaccidenteerd landschap van hoge duinen. Het duingebied wordt aan de oostzijde begrensd door een zeer hoge duinenrij. Deze zogenaamde binnenduinrand bestaat vrijwel geheel uit oude loofbossen. In het middenduin wordt het beeld bepaald door naaldbossen. In het centrale deel van het gebied ligt het Vogelmeer, een natte duinvallei die op een zoetwaterbel ligt. In het noorden bevindt zich het Hargergat. Dit gebied vormt een dal in de noordflank van het duinmassief. Hier ontspringen twee waterloopjes die samenvloeien tot een duinrel.
Een belangrijk kenmerk van de duingebieden en de daar aanwezige variantie is de rijkdom aan gradiënten, met name in dynamiek, in kalkgehalte van het duinzand, in vochtigheid en in reliëf en expositie. Van west naar oost is een gradiënt in de winddynamiek aanwezig die min of meer gelijkloopt met een toename van opgaande beplanting (struweel en bos) en een gradiënt in ontkalking. De Schoorlse Duinen liggen net ten noorden van de bekende kalkgrens van Bergen (in het Noordhollands Duinreservaat (N4)). De Schoorlse Duinen bestaan dus geheel uit kalkarm zand, dat zijn oorsprong heeft in de Noord-Duitse laagvlakte. Met name in de kalkarme duinen is in de oudere vastgelegde duinen sprake van nagenoeg kalkloze heischrale situaties.
Het belangrijkste sturende proces voor de ontwikkeling van het duingebied is de dynamiek van wind en (zee)water. Met name de zeereep is van groot belang als kustverdediging en de winddynamiek is hier zeer groot maar zal ook altijd begeleid moeten worden. Daarbij wordt wel steeds meer ruimte gevonden om dit te bereiken met ‘natuurlijke’ processen, zoals zandaanvoer door de wind als gevolg van slimme zandsuppletie (‘zandmotor’). Behalve in de zeereep is actieve verstuiving ook voor het achterliggende open duinlandschap een cruciale factor (sleutelproces) voor het behoud van de kenmerkende natuurwaarden. Door de aanvoer van kalkrijk zand ontstaan nieuwe pioniermilieus en worden ook de effecten van ontkalking vertraagd, waardoor de belangrijke gradiënten in kalkrijkdom worden behouden.
De hiervoor beschreven macrogradiënten verklaren een groot deel van de verscheidenheid van het duingebied als geheel, zowel in verschijningsvorm als in aanwezige natuurwaarden. Het samenspel in de duinen is echter veel complexer en kleinschaliger onder meer omdat ook het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding en de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van het duin. Tenslotte zijn ook menselijk gebruik en effecten van begrazing van belang. In de duinen was en is begrazing door konijnen een belangrijke factor, maar door grote schommelingen in de konijnenstand door uitbraken van virusziektes is een deel van de openheid van de duinen aangetast en heeft vergrassing van open duinen versneld plaatsgevonden. Nabij de binnenduinrand is daarnaast veel (grotendeels ook aangeplant) bos aanwezig, wat gekenmerkt wordt door beslotenheid.
Na het aanplanten van bossen in de 19de eeuw ontstond er een dalende grondwaterstand, die leidde tot verdroging van duinvalleien. De verdroging heeft tot gevolg gehad dat de vegetatie op een aantal plaatsen aanmerkelijk minder rijk is dan vroeger, maar desondanks zijn in de Schoorlse Duinen nog veel zeer soortenrijke natte duinvalleien aanwezig, zoals de Pirolavallei. Hoge waterstanden in de winter en een voor de duinen kenmerkende peildynamiek zijn hier bepalend voor de aanwezigheid van soortenrijke vegetaties. Alle tegenwoordige natte valleien en plassen in de Schoorlse Duinen zijn oude zanderijen (lokaal zandmennerijen genoemd). Een bijzonder element is de Kerf. Op dit punt is in 1997 de buitenste duinenrij vanaf het strand over een breedte van tientallen meters doorgraven. Bij hoge stormvloed kan de zee via de Kerf de achterliggende Parnassiavallei binnenstromen.
Bijna het hele gebied is aangewezen als stiltegebied. Relatieve rust, stilte en donkerte zijn dus belangrijke kenmerken van het gebied.

Huidig gebruik
Het huidig gebruik in de Schoorlse Duinen is hoofdzakelijk gericht op de natuurfunctie. Het gebied is een belangrijk recreatief gebruikt gebied waarbij (gezoneerd) mogelijkheden zijn voor met name wandelen en fietsen. Per jaar ontvangt het gebied 2 miljoen bezoekers. Door de beheerder worden toegangsbeperkingen gehanteerd in het kader van natuurbehoud, zoals het afsluiten van gebieden tijdens de broedtijd. Daarnaast is ook de zeereep, die naast natuur een primaire functie als kustverdediging heeft, niet toegankelijk buiten de aangegeven routes naar het strand.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Schoorlse Duinen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid dynamisch duinlandschap

  • Vastgelegd binnenduinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid dynamisch duinlandschap

Actuele natuurwaarden
De buitenste jonge duinen vormen een (begeleid) dynamisch open duinlandschap. In dit landschap uiten verschillen in windwerking, expositie en vochtigheid zich in een grote verscheidenheid aan soortenrijke vegetaties en bijbehorende fauna, die grotendeels bijeenkomen in het beheertype N08.02 Open duin. In afwisseling daarmee komen daarnaast verspreid ook N08.03 Vochtige duinvallei, N08.04 Duinheide en N15.01 Duinbos voor. Kleinere bosjes in valleitjes kunnen overigens spontaan en al lang aanwezig zijn en mede daardoor rijk zijn aan bijzondere soorten.
De meest dynamische delen binnen het open duin bestaan uit de zogenaamde embryonale duinen en witte duinen (ook als H2110 Embryonale duinen en H2120 Witte duinen aangewezen in het kader van Natura 2000). Embryonale duinen komen voor als jonge, lage en grotendeels onbegroeide duinen die zich ontwikkelen op aangroeiende kusten, langs de zeereep en brede strandvlakten. Kenmerkende soorten die hier voorkomen zijn bijvoorbeeld zeeraket en zeemelkdistel. Witte duinen komen voor als een aaneengesloten zone van stuivende helmduinen in en direct achter de zeereep. Veel van deze duinen zijn in het kader van kustverdediging in het verleden gefixeerd door onder meer aanplant van helmgras. Intussen is het belang van actieve verstuiving voor het hele duinecosysteem zo duidelijk geworden dat weer ruimte gezocht wordt voor actieve verstuivingsprocessen. Zo worden in de komende jaren stuifkuilen direct achter de zeereep gegraven waarin de wind vrij spel heeft en ook wordt overwogen om kerven in de zeereep aan te brengen waar dit vanuit kustverdedigingsoogpunt verantwoord is. Verder wordt actief gezocht naar mogelijkheden om zandsuppleties niet te beperken tot een vooraf vastgestelde ophoging van het strand, maar zodanig uit te voeren dat deze door verstuiving op ‘natuurlijke’ wijze de zeereep van aanvoer van vers zand voorzien.
Op de plaatsen waar de dynamiek wat lager is zijn duingraslanden ontstaan die bedekt zijn met een vrijwel gesloten gras-, mos of korstmosmat. Deze zogeheten grijze duinen (ook als H2130 Grijze duinen aangewezen in het kader van Natura 2000), beslaan in de Nederlandse duinen grote oppervlaktes, waardoor ze internationaal van groot belang zijn. Deze duingraslanden (het zogenaamde fakkelgras- en dauwbraamlandschap in de kalkrijke duinen) zijn soortenrijk en bevatten unieke plantengemeenschappen, die deels bepaald worden door de lokale kalkrijkdom. In dit gebied beperken de kalkrijke condities zich tot direct achter de zeereep. Daar zijn soortenrijke duinbuntgrasvegetaties ontstaan. De grijze duinen in het gebied worden gekenmerkt door een soortenrijke korstmossengemeenschappen en een groot aantal zeldzame vaatplanten.
De Schoorlse Duinen kennen enkele natte valleien. Onder meer de Parnassiavallei en de Pirolavallei bevatten delen met beheertype N08.03 Vochtige duinvalleien (ook als H2190A Vochtige duinvallei (open water) of H2190C Vochtige duinvallei (ontkalkt) aangewezen in het kader van Natura 2000). Het gaat om soortenrijke vegetaties met soorten als parnassia en fraai duizendguldenkruid. Duindoornstruwelen en kruipwilgstruwelen (ook als respectievelijk H2160 Duindoornstruwelen en H2170 Kruipwilgstruwelen aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn vanwege de kalkarme omstandigheden zeer beperkt aanwezig.
Kenmerkend voor de Schoorlse Duinen zijn tevens de duinheiden (N08.04) (ook als H2140 Duinheiden met kraaihei (subtype A droog; subtype B nat) of H2150 Duinheiden met struikhei aangewezen in het kader van Natura 2000). Door branden is vrij recent een groot deel van de kraaiheidevegetatie verdwenen. Met het juiste beheer duurt het circa 20 jaar voor dit vegetatietype weer terugkeert. Ook zijn er delen met Duinbos (N15.01).
Op de open plekken in het dynamische duinlandschap komen vogels van open zandige plekken voor, waaronder de zeldzame tapuit. Het grote areaal aan structuurrijke heiden zorgt voor een uitstekend broedbiotoop van de nachtzwaluw. De duinen zijn een goed habitat voor amfibieën en reptielen, waarvan de rugstreeppad en zandhagedis de meest kenmerkende zijn. Ook voor ongewervelden van droge milieus zijn de open duinen van groot belang. Zo weten de zeldzame duinsabelsprinkhaan, het knopsprietje en de blauwvleugelsprinkhaan zich hier te handhaven. Elementen van de Atlantikwall in de vorm van bijvoorbeeld bunkers zijn waardevol voor overwinterende vleermuizen waaronder de meervleermuis.
Een gebied met unieke waarden is de duinrel in het Hargergat (N03.01 Beek en bron; ook als H3260A Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels) aangewezen in het kader van Natura 2000). Hier komt een keur aan zeldzame planten zoals het mosbloempje voor. De duinrel is vooral begroeid met waterranonkels. Het bevat onder andere een groeiplaats van de zeldzame klimopwaterranonkel. Toch is de kwaliteit van de greppels achteruitgegaan door verruiging en struweelvorming. In 2016 zijn de greppels weer open gemaakt en geplagd.

Potentiële natuurwaarden
Het terugbrengen van de natuurlijke dynamiek in het systeem heeft in eerste instantie een positieve invloed op de kwaliteit van bestaande vegetaties, maar voorstelbaar is dat in het beoogde dynamische landschap de oppervlakte van soortenrijke pioniervegetaties, graslanden en struwelen duurzaam kan toenemen. Het stimuleren van kenmerkende landschapsvormende processen kan hier dan ook als grootste potentie worden gezien, met als gewenste uitkomst een dynamisch mozaïek van open zand, pioniervegetaties, graslanden en lage struwelen, met hier en daar minder dynamische natte valleien en oudere bosjes. Juist in de Schoorlse Duinen liggen kansen om hier en daar helmvegetatie direct langs de kust te verwijderen, zonder dat dit stuit op onoverkomelijke problemen rond veiligheid vanwege de breedte van het totale duinmassief.
De kwaliteit van de droge duinheiden wordt verbeterd door plaatselijk de successie terug te zetten. Door omvorming van bossen naar open duin ten westen van de grote heide vlakken zal de verbossing van de heide sterk afnemen. Maatregelen die hier worden genomen zijn het verwijderen van struweel, het chopperen van eenvormige heidevegetaties en het instellen van begrazing. Door successie zal de struikhei die sinds de branden aanwezig is weer overgaan in kraaihei.
Het selectief kappen van bosschages in het open duin is ook een manier om de dynamiek te verhogen en draagt tevens bij aan een afname van verdroging, doordat met name naaldbomen een grote invloed kunnen hebben op de grondwaterstand.
Qua connectiviteit verdient met name de versterking van de noord-zuid relaties rond de Hondsbossche Zeewering aandacht. Na aanleg van de Hondsbossche duinen is dit een kwestie van ontwikkeling.

Kernkwaliteit: Vastgelegd binnenduinlandschap

Actuele natuurwaarden
Dit betreft de grotendeels vastgelegde en beboste delen van de duinen en de aangrenzende overgangen naar de achtergelegen strandvlakte. De breedte van deze zone, die overigens in veel gevallen niet hard is begrensd maar zacht overgaat in het meer open dynamische duinlandschap, is in dit NNN-gebied relatief breed in vergelijking met andere duingebieden (maximaal circa 3,5 kilometer). De aangrenzende overgangen naar de strandvlakte zijn slechts lokaal en vaak in beperkte oppervlakte aanwezig, soms nog als ‘oorspronkelijk’ binnenduinlandschap, soms ook als relatief recente (natuur)ontwikkeling op voormalige agrarische grond. De strandwallen die nog tot NNN-gebied behoren in de Schoorlse Duinen worden beheerd als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Een zeer zeldzame plantensoort die is aangetroffen op het Weitje van Pietje is paarse schubwortel. Soms stromen langs deze strandwallen nog duinrellen.

In de binnenduinen komen in grote lijnen dezelfde beheertypen voor als in het dynamischer duinlandschap, dus ook N08.02 Open duin, N08.03 Vochtige duinvallei, N08.04 Duinheide en

N15.01 Duinbos. Het landschap is echter veel beslotener van aard en de ruimtelijke verdeling van de beheertypen verschilt ook wezenlijk. Ruim meer dan de helft van het gebied wordt ingenomen door aaneengesloten duinbossen. Daardoor kennen de opener terreindelen niet of nauwelijks nog actieve verstuiving. Daarnaast is ook duidelijk meer sprake van sterker ontkalkte situaties die tot uiting komen in duinheide. Natte duinvalleien (ook als H2190A Vochtige duinvallei (open water) of H2190C Vochtige duinvallei (ontkalkt) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn schaars omdat het grootste deel van de binnenduinrand en dus ook de natte valleien bedekt is met duinbos.
In de droge duinbossen (ook als H2180A Duinbossen (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000) domineert veelal zomereik, maar ook berkenbossen zijn kenmerkend. Een deel van deze bossen heeft een lange voorgeschiedenis en is spontaan ontstaan, maar het grootste deel is aangeplant. Dit bostype heeft in het algemeen weinig ondergroei. Vochtige duinbossen (ook als H2180B Duinbossen (vochtig) aangewezen in het kader van Natura 2000) komen vooral voor in valleien waar de grondwaterstand in de winter rond het maaiveld ligt, meestal door kwel. De oppervlakte hiervan is in dit gebied echter zeer beperkt.
Duinbossen in de binnenduinrand (ook als H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn veelal aangeplante naaldbossen van beperkte ouderdom. Zeer kenmerkend voor deze bossen is het massaal optreden van de dennenorchis, die nergens in Nederland en ver daarbuiten zo algemeen is als hier. De bossen zijn relatief open met een ondergroei van heide. Delen kennen een cultuurhistorisch aspect, doordat in het verleden verschillende cultivars uitgetest zijn voor geschiktheid voor het vastleggen van duinzand en voor hout voor mijnboud. In het bosrijke binnenduinlandschap komen bosvogels voor, zoals fluiter en houtsnip. De boommarter is ook talrijk aanwezig. Het gebied is tevens van belang voor paddenstoelen van duinbossen van de kalkarme duinen.
Het bosje van Verweij ligt net iets buiten de Schoorlse Duinen. Dit bosje wordt gerekend tot N15.01 Duinbos en er komen algemene natuurwaarden voor.

Potentiële natuurwaarden
De ambitie is om op een aantal plaatsen duinbos om te vormen naar open duin, om meer dynamiek aan te brengen, en op een aantal plaatsen juist duinbos tot ontwikkeling te laten komen. Door de breedte van het gebied kan een gradiënt van een opener naar een besloten duinlandschap benut worden. De ambities moeten in deze gevallen worden afgestemd met de Natura 2000-habitattypen. De natuurpotenties in de bosrijke binnenduinen worden al geheel of grotendeels benut. Potenties liggen vooral in het versterken van de connectiviteit, enerzijds tussen de duinen van noord naar zuid en anderzijds met andere bosgebieden die meer landinwaarts zijn gelegen. Bijvoorbeeld de verbinding met Kleimeer en Geestmerambacht (N6).

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Delen van het duinlandschap ontlenen de grote natuurwaarden aan de dynamiek van een stuivend landschap dat continu aan verandering onderhevig is. Natuurwaarden zijn daar vervangbaar in de zin dat ze periodiek kunnen verdwijnen en elders weer opnieuw ontstaan. Voor dergelijke processen is echter een grootschalig samenhangend duinlandschap nodig dat in dat opzicht dus niet of nauwelijks vervangbaar is. De zeldzame aardkundige verschijnselen in dit gebied zijn onvervangbaar. De fysieke kenmerken van de (kalkarme) hoge, jonge duinen (binnen/loopduin) en de duinrel mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.Door de belangrijke rol van de duinen als kustverdediging en de daardoor noodzakelijke inperking van sommige (grootschalige) natuurlijke processen, zijn ook situaties aanwezig zoals natte duinvalleien, die niet meer op grote schaal spontaan kunnen ontstaan. Dergelijke situaties zijn daarom niet of nauwelijks vervangbaar en hetzelfde geldt ook voor elementen (bunkers Atlantikwall). Hetzelfde geldt tenslotte ook voor de restanten van het reliëfrijke oude binnenduinlandschap.

N4 Noordhollands Duinreservaat

1 Algemene gegevens

Nummer

N4

Naam gebied

Noordhollands Duinreservaat

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Castricum, Beverwijk, Heemskerk, Bergen (NH)

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #87 Noordhollands Duinreservaat (Habitatrichtlijngebied)
- Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, waterwinning, kustverdediging, recreatief medegebruik

Oppervlakte NNN

ca. 5.300 hectare

Eigendom / beheer

Provincie Noord-Holland/PWN, HHNK, Rijkswaterstaat

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in het Noordhollands Duinreservaat bedraagt circa 5.300 hectare. Dit NNN-gebied beslaat het hele duingebied van Wijk aan Zee tot Bergen aan Zee. De samenhang binnen het gebied bestaat uit het uitgestrekte aaneengesloten landschap van jonge en oudere duinen. De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinreep langs de Nederlandse vastelandskust. Ten noorden liggen de duingebieden Schoorlse Duinen (N3) en ten zuiden Duinen bij Wijk aan Zee (N18). De relatie van deze samenhangende duingebieden met nog zuidelijker gelegen duingebieden zoals het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en de Amsterdamse Waterleidingduinen wordt, althans voor een deel van de fauna zoals kleine zoogdieren en vlinders, beperkt door het Noordzeekanaal.
De duingebieden hebben aan de binnenlandse zijde veelal een harde grens met het achterliggende agrarische landschap dat is ontstaan door ontginning van de oude binnenduinen en de poldergebieden op de achterliggende strandvlakte. Als uitzondering hierop zijn met de Damlander- en Philistijnse Polder (N7), Duinrand Bakkum (N15), de Marquette en het Krengenbos ten noorden van Heemskerk (N17) en Westerhout en Lunetten (N19) nog wel ruimtelijke relaties aanwezig (en/of te herstellen). Binnen het gebied vormt het Vennewater een aanzienlijke strook met overgang van duin naar strandvlakte, deels in originele staat en deels heringericht als natuur.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het Noordhollands Duinreservaat omvat een groot min of meer aaneengesloten duinmassief, dat hoofdzakelijk bestaat uit het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). Het achterliggende strandwallen- en strandvlaktenlandschap is grotendeels in agrarisch gebruik en maakt slechts zeer lokaal en op kleine schaal deel uit van het NNN-gebied.
Het jonge duinlandschap is behalve uitgestrekt ook zeer gevarieerd en rijk aan reliëf. Het gebied is grotendeels ontstaan bij de sluiting van de zogenaamde Oer-IJ. Dit zeegat vormde circa 5000 jaar geleden een uitgestrekt getijdengebied. Toen het Oer-IJ zich in het begin van onze jaartelling sloot, lag het ter hoogte van Castricum. Ongeveer 700 jaar voor het begin van onze jaartelling lag de kustlijn een stuk westelijker dan nu. Rond die tijd vond er een omslag plaats van kustaangroei naar kustafslag. Het zand werd afgeslagen en werd vervolgens als jonge, hoge duinen landinwaarts afgezet door zee en wind. Door de wind werden deze zogenaamde ‘lopende’ duinen voortdurend in noordoostelijke richting verplaatst. De oude duinen die tot aan het begin van onze jaartelling waren gevormd werden vanaf de vroege middeleeuwen ‘overlopen’ door de jonge duinen. Deze jonge duinen zijn verantwoordelijk voor het huidige landschap met hoge pieken tot wel 40 meter boven de zeespiegel. Alleen tussen Bakkum en Heemskerk ontbreken oude duinen in de ondergrond door de historische ligging van het Oer-IJ.
Ter hoogte van Bergen werd het landschap op een iets andere manier gevormd. Tussen 5000 en 3000 jaar geleden was hier een groot zeegat aanwezig: het Zeegat van Bergen. Hierin is een dikke kleilaag afgezet die zich nu op 15-20 m onder NAP in de ondergrond bevindt. De strandwallen die hier gevormd zijn buigen sterk landinwaarts om het voormalige zeegat heen in de vorm van een haakwal. Vervolgens zijn hier ook zich landinwaarts verplaatsende jonge duinen gevormd in de vorm van loop- of schildduinen.
Rond 1600 waren de jonge duinen zoals we die nu kennen min of meer ‘voltooid’. Ontginningen voor landbouwkundig gebruik dateren al van voor de 17de eeuw. In de 17de eeuw zijn enkele kenmerkende duinboerderijen gebouwd. Vanaf de 17e eeuw begon de mens in te grijpen door (eerst nog kleinschalig) actieve kustverdediging en plaatselijke bebossing en, met name rond de zeedorpen, ontginning van de duinen voor landbouw. In dezelfde periode werd tevens het enige landgoed (Bergerbos) aangelegd. Van oudsher was het Bergerbos een complex van eikenhout, akkertjes en verspreide bebouwing. De ondergrond van het Bergerbos bestaat uit oude duinen, lage heuvels van kalkarm zand dat tussen 5000 en 3500 jaar geleden in de haakwal van Bergen werd afgezet. Nadat tussen 1100 en 1600 het jonge duinzand, afkomstig van de kust en van kustwaarts gelegen haakwallen, deels over het oude zand van het Bergerbos schoof, is met langdurige pogingen begonnen om het stuifzand tegen te houden. Dit heeft geleid tot de huidige scherpe overgang.
Ook de Tweede Wereldoorlog heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap. De Atlantikwall is een van de meest intacte vestingen in West-Europa. In de duinen bij Egmond zijn nog restanten te vinden van bunkercomplexen.

Aardkundige waarden
Het Noordhollands Duinreservaat is een gevarieerd kustduinlandschap met hoge (tot 30m), jonge duinen (parabool-, binnen- en loopduinen). Het bestaat grotendeels uit kalkhoudende duinzandgronden. De duinen hebben min of meer een ZW-NO-oriëntatie. Aan de rand komen diverse duinrellen voor. Het gebied kent van noord naar zuid een aantal bijzondere fenomenen:
Ter hoogte van Bergen en Bergen aan Zee ligt de zogenaamde ‘kalkgrens of -sprong’. Ten noorden hiervan komen kalkarme duinzandgronden voor en ten zuiden voornamelijk kalkhoudende duinzandgronden. Deze kalksprong bestaat niet alleen uit een relatief scherpe overgang van kalkrijk naar kalkarm, maar ook uit een geleidelijke verschuiving in de mineralogische samenstelling van het zand. De granaatzanden van Bergen zijn een zeer waardevolle puntlocatie. Dit is een bodemkundig-geologisch fenomeen van Europese allure. Ter hoogte van Bergen is de binnenduinrand met haar loopduinreeksen soms nog zeer hoog (zie ook NNN Schoorlse Duinen).
Tussen Bergen aan Zee en Egmond aan zee heeft ooit een zeegat, een open verbinding met de zee, gelegen hebben. Langs dit zeegat ontstonden door de getijdenwerking zgn. haakwallen. Het zeegat werd langzaam met zand opgevuld waarop een breed en zeer hoog duingebied ontstaan is, hoofdzakelijk bestaande uit holocene duin- en strandzanden. Van oost naar west bestaan de duinen uit een hoge binnenduinrand (loopduinreeks tot 30m hoog), uitgestrekte valleien (o.a. Verbrande Pan, Uilenvanger), een centraal hooggelegen duingebied van 25-30m hoog, paraboolduinen en uitblazingsvlakten achter de zeereep. Ook komen er loopduinen voor. Verstuiving en duinvorming vinden in het westelijk deel van dit gebied nog spontaan plaats.
Karakteristiek voor het duindeel rond Egmond zijn de vergraven en afgevlakte duintjes t.b.v. voormalige akkertjes en tuintjes. Dit deelgebied kent een lange geschiedenis van bewoning en grondgebruik: aanleg van dijkjes, bouwland op de geestgronden en graslanden op de lage veengronden. Het is een kwetsbaar zeer karakteristiek oud cultuurlandschap. Zeer bijzonder is ook het duidelijk uit een vroegere duinvormingsperiode stammende, ontkalkte nollengebied bij Egmond-binnen; het Vennewater.
Tussen Heemskerk en Castricum hebben zich duinen ontwikkeld op het voormalige zeegat van het Oer-IJ, dat hier tussen 3000 en 2000 ontstond. Het bestaat uit kalkrijke, relatief voedselarme duinzandgebieden met een grote variatie in duintypen. Er bevinden zich onder andere paraboolduinen en streepduinen, imposante kamduinen en kopjesduinen, zeer grote uitblazingsvalleien en een hoge binnenduinrand (loopduin). Opvallend zij het grote duincomplex van de Papenberg (ten zuidwesten van Castricum), de grote laagte in de duinen bij Castricum en de nollen bij Beverwijk. Van belang is ook een nog redelijke gave binnenduinrand nabij de nollen in Heemskerk. Ook in dit deel van het Noordhollands Duinreservaat vindt nog actief verstuiving en duinvorming plaats.
Het Noordhollands Duinreservaat wordt met zijn grote verscheidenheid aan duinvormen en - verschijnselen als aardkundig zeer waardevol worden beschouwd. De duinvormen en -verschijnselen zijn vaak nog vrij gaaf. Aan de noordkant ligt de bijzondere overgang van de kalkrijke naar de kalkarme duinen en aan de zuidkant is de loop van het vroegere Oer-IJ nog goed in de geomorfologie te volgen. Het gebied heeft educatieve en wetenschappelijke waarde en er is een internationale waardering aan toegekend. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Een belangrijk kenmerk van de duingebieden en de daar aanwezige variantie is de rijkdom aan gradiënten, met name in dynamiek, in kalkgehalte van het duinzand, in vochtigheid en in reliëf en expositie. Van west naar oost is een gradiënt in de winddynamiek aanwezig die min of meer gelijkloopt met een toename van opgaande beplanting (struweel en bos) en een gradiënt in ontkalking. Naarmate duinen meer vastgelegd en ouder zijn neemt de oppervlakkige ontkalking van de bodem toe. Als grote bijzonderheid voor het Noordhollands Duinreservaat is er daarbij haaks op de genoemde gradiënten ook nog sprake van een overgang in de basissamenstelling van het duinzand. Deze gradiënt in kalkrijkdom van zuid naar noord (de ‘kalkgrens bij Bergen’) is ontstaan door de historische ligging van het Oer-IJ, waarin voornamelijk kalkrijk Rijnzand is afgezet in het zuiden van het gebied en in het noorden veel kalkarmer zand uit Noordelijker rivieren dat ook veel witter van kleur is. Met name in de kalkarme duinen is in de oudere vastgelegde duinen daardoor sprake van nagenoeg kalkloze heischrale situaties. Ter hoogte van Bergen aan Zee bestaan de meest westelijke delen uit kalkrijk zand. Dit is mede het gevolg van inwaaiend vers zand vanaf het strand, maar ook het gevolg van iets kalkrijker uitgangsmateriaal nabij de kalkgrens. Nabij de kalkgrens komen lokaal kalkrijke duingraslanden voor. Het belangrijkste sturende proces voor de ontwikkeling van het duingebied is dus de dynamiek van wind en (zee)water. Met name de zeereep is van groot belang als kustverdediging en de winddynamiek is hier zeer groot maar zal ook altijd begeleid moeten worden. Daarbij wordt wel steeds meer ruimte gevonden om dit te bereiken met ‘natuurlijke’ processen, waar mogelijk wordt gezocht naar oplossing waarbij ‘Building with nature’ wordt gebruikt om het duin te versterken. Behalve in de zeereep is actieve verstuiving ook voor het achterliggende open duinlandschap een cruciale factor (sleutelproces) voor het behoud van de kenmerkende natuurwaarden. Door de aanvoer van kalkrijk zand ontstaan nieuwe pioniermilieus en worden ook de effecten van ontkalking vertraagd, waardoor de belangrijke gradiënten in kalkrijkdom worden behouden. Om deze actieve verstuiving over een groot oppervlakte te activeren heeft in 2010 een verstuivingsproject van een paraboolduin op de grens van de Pirolavallei en Buizerdvlakte plaatsgevonden.
De hiervoor beschreven macrogradiënten verklaren een groot deel van de verscheidenheid van het duingebied als geheel, zowel in verschijningsvorm als in aanwezige natuurwaarden. Het samenspel in de duinen is echter veel complexer en kleinschaliger, onder meer omdat ook het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding en de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van het duin. Tenslotte zijn ook menselijk gebruik en effecten van begrazing van belang. In de duinen was en is begrazing door konijnen een belangrijke factor, maar door grote schommelingen in de konijnenstand door uitbraken van virusziektes is een deel van de openheid van de duinen aangetast en heeft vergrassing van open duinen versneld plaatsgevonden. Nabij de binnenduinrand is daarnaast veel (grotendeels ook aangeplant) bos aanwezig, wat gekenmerkt wordt door beslotenheid. Bijna het hele gebied vanaf de omgeving Castricum tot Bergen is aangewezen als stiltegebied. Relatieve rust, stilte en donkerte zijn dus belangrijke kenmerken van het gebied.
Na het starten van de drinkwaterwinning in de 19de eeuw ontstond er een dalende grondwaterstand, die leidde tot verdroging van duinvalleien. Ook de aanleg van het Noordzeekanaal heeft een drainerende werking op een deel van de duinen, waaronder het Noordhollands Duinreservaat. Verreweg het meeste drinkwater wordt nu gewonnen middels methoden zoals diepte-infiltratie en terugwinning in het eerste grondwaterpakket. Verdere daling is tegengegaan door een vergrote intensivering van de infiltratiegebieden, waardoor de meeste locaties waarop eerder grondwater werd gewonnen inmiddels gesloten zijn. Alleen in gevallen van nood wordt er nog op enige schaal duingrondwater onttrokken. De verdroging is hiermee niet verleden tijd, herstel van de oorspronkelijke hydrologie is en blijft uitgesloten met het bestaan van het Noordzeekanaal. Wat de huidige winning en de afbouw van duingrondwater winning wel doet, is zorgen voor een meer natuurlijk, door neerslag bepaald, grondwaterregime met hoge standen in de winter en lagere standen in de zomer. De verdroging heeft tot gevolg gehad dat de vegetatie op een aantal plaatsen aanmerkelijk minder rijk is dan vroeger, maar desondanks zijn in het Noordhollands Duinreservaat nog zeer veel soortenrijke natte duinvalleien aanwezig. Hoge waterstanden in de winter en een voor de duinen kenmerkende peildynamiek zijn hier bepalend voor de aanwezigheid van soortenrijke vegetaties. In oudere duinvalleien neemt de hoeveelheid organische stof toe en het kalkgehalte van het zand af, waardoor op termijn verzuring van de natte milieus plaatsvindt. Door kalkrijke kwel vanuit de omliggende duinen wordt echter in delen (vaak de randen) van de duinvalleien de kalkrijkdom op orde gehouden. Hierdoor ontstaan ook op kleinere schaal interessante overgangen in zowel vochtigheid als kalkgehalte.
Op grotere schaal was het watersysteem ook van groot belang voor de overgang van de jonge duinen naar de achtergelegen strandvlakten. In de duinen is sprake van een ‘zoetwaterbel’ die rust op het zoute grondwater in de diepere ondergrond. Naarmate de duinen hoger zijn, komt de onderkant van de zoetwaterbel op grotere diepte in de ondergrond te liggen. Aan de bovenkant bolt het zoete grondwater in het duinmassief sterk op, waardoor er sprake is van een watertoevoer naar de flanken van het duinmassief, waar met name landinwaarts het water als zoete kalkrijke kwel en duinrellen weer aan de oppervlakte komt. Deze situatie is lokaal nog aanwezig of te herstellen waar delen van de strandvlakte onderdeel zijn van het NNN. Veelal zijn de strandvlakten echter in gebruik als landbouwgrond met de bijbehorende drooglegging en is herstel van de kwelsituaties niet verenigbaar met het huidig gebruik.
Er is in het Noordhollands Duinreservaat sprake van een bijzondere situatie in het zogenaamde zeedorpenlandschap. Hier spelen in beginsel dezelfde processen als hiervoor beschreven, maar er heeft ook eeuwenlang kleinschalig gebruik van de duinen plaatsgevonden. Vooral door het weiden van vee, maar ook door kappen van struiken en het trekken van helm. Verder werden lokaal ook akkertjes (‘landjes’) in gebruik genomen die door verdroging steeds verder werden uitgegraven. Met de vrijgekomen grond werden zanddijkjes opgeworpen waardoor een kenmerkend landschapspatroon met zijn eigen kenmerkende vegetatie ontstond dat deels nog herkenbaar aanwezig is. In het midden van de 19e eeuw waren grote delen van het duin te droog geworden voor landbouw en stopte dit kleinschalige gebruik. Vanaf dat moment werden bosbouw en waterwinning steeds belangrijkere functies van het duingebied.

Huidig gebruik
Het huidig gebruik in het Noordhollands Duinreservaat is voor een groot deel gericht op de natuurfunctie. Hier is (gezoneerd) recreatief medegebruik mogelijk, vooral in de vorm van wandelen en fietsen. Door de beheerder worden hier toegangsbeperkingen gehanteerd in het kader van natuurbehoud, zoals het afsluiten van gebieden tijdens de broedtijd. De zeereep, die naast natuur een primaire functie als kustverdediging heeft, is niet toegankelijk buiten de aangegeven routes naar het strand. De zeereep en de rest van de primaire waterkering vallen onder het beheer van HHNK. Rijkswaterstaat draagt voor het gehele kustfundament een beheerverantwoordelijkheid.
Naast een natuurfunctie kent het gebied ook andere functies. In het gebied wonen verschillende mensen, waarvan de woningen in particulier bezig zijn. In het duin liggen een aantal campings (Berenweide, Geversduin en Bakkum) en restaurants. Er is een vliegveld voor zweefvliegtuigen inclusief hangaar en voorzieningen aanwezig. ’s Winters is er een ijsbaan aanwezig bij aanhoudende vorst. De oude akkertjes worden nu veelal gebruikt als volkstuin, met name bij Egmond aan Zee liggen ze in grote aantallen. Hier is ook een bunkermuseum aanwezig. Een aantal percelen in het gebied wordt gebruikt voor professionele landbouw.
Naast de hoofdfuncties natuur en kustverdediging kent een deel van het gebied (bij Castricum) een belangrijke functie voor de drinkwaterwinning. Het grondwater vormt een strategische voorraad drinkwater. Dit beperkt zich niet alleen tot de infiltratiegebieden bij Castricum en Heemskerk, want duingrondwaterwinningen liggen ook buiten deze infiltratiegebieden. Tevens ligt een fors deel van de benodigde ondergrondse infrastructuur van leidingen in het gehele overige duin.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het Noordhollands Duinreservaat de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid dynamisch duinlandschap

  • Zeedorpenlandschap

  • Vastgelegd binnenduinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid dynamisch duinlandschap

Actuele natuurwaarden
De buitenste jonge duinen vormen een (begeleid) dynamisch open duinlandschap. In dit landschap uiten verschillen in windwerking, expositie en vochtigheid zich in een grote verscheidenheid aan soortenrijke vegetaties en bijbehorende fauna, die grotendeels bijeenkomen in het beheertype N08.02 Open duin. In afwisseling daarmee komen verspreid ook N08.03 Vochtige duinvallei, N08.04 Duinheide en N15.01 Duinbos voor. Voor de laatste geldt dat deze meer verspreid voorkomt dan in de binnenduinen en nooit meer dan ongeveer een kwart van de oppervlakte uitmaakt. Kleinere bosjes in valleitjes kunnen overigens wel spontaan en al lang aanwezig zijn en mede daardoor rijk zijn aan bijzondere soorten. Zo zijn bosjes in de Verbrande Pan vanouds bekend als groeilocaties van bijzondere bosplanten op kalkrijk zand.
De meest dynamische delen binnen het open duin bestaan uit de zogenaamde witte duinen ook als H2110 Embryonale duinen en H2120 Witte duinen aangewezen in het kader van Natura 2000). Deze komen voor als een aaneengesloten zone van stuivende helmduinen in en direct achter de zeereep. Veel van deze duinen zijn in het kader van kustverdediging in het verleden gefixeerd door onder meer aanplant van helmgras. Intussen is het belang van actieve verstuiving voor het hele duinecosysteem zo duidelijk geworden dat weer ruimte gezocht wordt voor actieve verstuivingsprocessen. Zo worden momenteel stuifkuilen direct achter de zeereep gegraven waarin de wind vrij spel heeft en ook wordt overwogen om kerven in de zeereep aan te brengen waar dit vanuit kustverdedigingsoogpunt verantwoord is. De verstuiving op een paraboolduin nabij de Pirolavlakte is reeds in 2010 gerealiseerd. Verder wordt actief gezocht naar mogelijkheden om zandsuppleties niet te beperken tot een vooraf vastgestelde ophoging van het strand, maar zodanig uit te voeren dat deze door verstuiving op ‘natuurlijke’ wijze de zeereep van aanvoer van vers zand voorzien.
Op de plaatsen waar de dynamiek wat lager is, zijn duinpaardenbloemgraslanden ontstaan die bedekt zijn met een vrijwel gesloten gras-, mos of korstmosmat. Deze zogeheten grijze duinen ook als H2130 Grijze duinen aangewezen in het kader van Natura 2000), beslaan in de Nederlandse duinen grote oppervlaktes, waardoor ze internationaal van groot belang zijn. Deze duingraslanden (het zogenaamde fakkelgras- en dauwbraamlandschap in de kalkrijke duinen) zijn soortenrijk en bevatten unieke planten- en paddenstoelengemeenschappen, die deels bepaald worden door de lokale kalkrijkdom. Het is de groeiplaats van een groot aantal bijzondere paddenstoelen, zoals wasplaten. In het noorden van het gebied, nabij Bergen, komt bijvoorbeeld nog de grootste populatie voor van het zeer zeldzame Rozenkransje, dat kenmerkend is voor oppervlakkige ontkalkingsgradiënten in de heischrale variant van de grijze duinen (ook als H2130C Grijze duinen (heischraal) aangewezen in het kader van Natura 2000). Heel kenmerkend voor het overgangsgebied van kalkrijke naar kalkarme duinen zijn verder de lage struweelbegroeiingen die gedomineerd worden door duinroos.
In de vochtige laagten liggen vochtige duinvalleien (ook als H2190 Vochtige duinvalleien aangewezen in het kader van Natura 2000). De variant met permanent open water (ook als H2190A Vochtige duinvalleien (open water) aangewezen in het kader van Natura 2000) is in het Noordhollands Duinreservaat zeldzaam, maar de soortenrijke vochtige variant (ook als H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) aangewezen in het kader van Natura 2000) is in een beperkt aantal valleien nog goed vertegenwoordigd en van grote waarde. Voorbeelden zijn onder meer Reggers en Sandervlak bij Egmond en de valleien langs de Woudweg bij Bergen. Voor het Noordhollands Duinreservaat zijn verder in deze valleien ook de overgangen tussen de droge duinen en de natte duinvalleien van groot belang. In deze overgangen, waar heischrale situaties grenzen aan kalkrijke kwelzones, komen zeer soortenrijke vegetaties voor, waarin bijvoorbeeld veel zeldzame orchideeën en gentianen opvallen.
Verspreid door het hele reservaat, maar voornamelijk in infiltratiegebieden zonder begrazing, komen ook duinvalleien met hoge moerasplanten voor (ook als H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000). Deze zijn vooral belangrijk voor moeras- en rietvogels zoals blauwborst, dodaars en zelfs roerdomp. Op plaatsen waar basenrijke kwel aan het oppervlakte komt zijn in de duinvalleien, bij toegepast maaibeheer om de vegetatie open te houden, lokaal blauwlandgraslandjes (ook als H6410 Blauwgraslanden aangewezen in het kader van Natura 2000) ontstaan. De soortensamenstelling van deze landjes varieert sterk per locatie. Op een zeer beperkt oppervlak in het kalkovergangsgebied bevinden zich verder groeiplaatsen van de zeldzame galigaan (ook als H7210 Galigaanmoerassen aangewezen in het kader van Natura 2000).
Op de open plekken in het dynamische duinlandschap komen vogels van heide en open zand voor, waaronder de intussen zeer zeldzame tapuit, maar ook grauwe klauwier en sinds kort nachtzwaluw broeden in het gebied. Ook vormt het een goed habitat voor amfibieën en reptielen, waarvan de rugstreeppad en zandhagedis de meest kenmerkende zijn. Ook voor ongewervelden van droge milieus en ongewervelden van natte milieus zijn de open duinen van groot belang. Zo weten de zeldzame duinparelmoervlinder en kleine parelmoervlinder zich hier ook te handhaven, al is de populatie wel achteruitgegaan door de toenemende vergrassing/verruiging. In de duinvalleien zijn voorkomens bekend van nauwe korfslak en gevlekte witsnuitlibel.
Bijzondere elementen in het open duinlandschap en sporadisch ook verder landinwaarts, zijn de bunkers van de Atlantikwall. Deze vertegenwoordigen als overblijfselen van Wereldoorlog II een cultuurhistorische waarde, maar zijn tevens van belang voor overwinterende insecten en vooral vleermuizen, zoals de zeldzame meervleermuis. Veel bunkers worden hiervoor speciaal ingericht en gemonitord. In het Noordhollands Duinreservaat liggen de grootste concentraties bunkers nabij Wijk aan Zee en Bergen aan Zee.

Potentiële natuurwaarden
Het terugbrengen van de natuurlijke dynamiek in het systeem heeft in eerste instantie een positieve invloed op de kwaliteit van bestaande vegetaties, maar voorstelbaar is dat in het beoogde dynamische landschap de oppervlakte van soortenrijke pioniervegetaties, graslanden en struwelen duurzaam kan toenemen. Het stimuleren van kenmerkende landschapsvormende processen kan hier dan ook als grootste potentie worden gezien, met als gewenste uitkomst een dynamisch mozaïek van open zand, pioniervegetaties, graslanden en lage struwelen, met hier en daar minder dynamische natte valleien en oudere bosjes. Qua connectiviteit verdient met name de versterking van de noord-zuid relaties rond het Noordzeekanaal aandacht. Wellicht kan het forteiland (geen onderdeel NNN) daarbij een rol spelen.
Aan de strandzijde van de duinen zijn potenties aanwezig om door zandsuppletie verstuivingsprocessen op gang te brengen. Zo zouden bijvoorbeeld pioniersstadia zoals embryonale duinen met biestarwegras kunnen ontstaan. Vanwege het recreatief/ toeristisch belang van de stranden en bijbehorende voorzieningen zal naar verwachting hier het accent op multifunctioneel gebruik blijven liggen en niet bij natuur alleen.

Kernkwaliteit: Zeedorpenlandschap

Actuele natuurwaarden
Het zeedorpenlandschap kan worden beschouwd als een bijzonder type van het begeleid dynamische duinlandschap en heeft daarmee ook grote overeenkomsten. Het kan in zijn geheel tot N08.02 Open duin worden gerekend (hoewel op kleine schaal ook vochtiger situaties aanwezig zijn). Het afwijkende karakter komt vooral voort uit het historische gebruik, waardoor naast processen ook oude patronen een rol spelen. Dit landschap beslaat rondom Egmond de grootste oppervlakte in ons land, maar ook bij Castricum en Wijk aan Zee is het landschapstype goed ontwikkeld. Het zeedorpenlandschap bestaat uit een onregelmatig patroon van in onbruik geraakte oude akkertjes, duinrietruigten, struwelen, graslanden en open, stuivend duin. Hier worden bijzonder soortenrijke en tot ons land beperkte duingraslanden aangetroffen. Het gaat daarbij om zeer bloemrijke vegetaties met daarbinnen ook weer een grote variatie afhankelijk van reliëf en expositie. Voor deze graslanden zijn onder meer diverse silenesoorten zoals oorsilene, orchideeën zoals hondskruid en bremrapen zoals blauwe bremraap en bitterkruidbremraap kenmerkend. Behalve rijk aan zeldzame plantensoorten zijn de duingraslanden ook rijk aan insecten. Daaronder ook specialisten die afhankelijk zijn van specifieke waardplanten zoals de nachtvlinders witvlek-silene-uil (waardplant: nachtsilene) en oorsilene-uil (waardplant: oorsilene). Daarnaast komt ook een breed scala aan ongewervelden van droge milieus voor, waaronder veel dagvlinders.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in het zeedorpenlandschap worden al geheel of grotendeels benut. Vanwege de bedreigingen door oprukkende bebouwing ligt de focus hier op behoud van bestaande waarden, waarbij ook behoud (en waar mogelijk versterking) van de ruimtelijke relaties tussen duingebieden ter weerszijden van de bebouwingskernen een belangrijk aandachtspunt is. In dit landschapstype dient een duurzame balans behouden te blijven tussen enerzijds het behoud van de cultuurhistorisch en ecologisch waardevolle patronen en de ruimte voor processen zoals verstuiving, waarbij kleinschaligheid het devies is.
Rond de zeedorpen en de wegen daar naartoe is verder het behoud en zo mogelijk de versterking van de ecologische relaties (noord-zuid) een belangrijk aandachtspunt.

Kernkwaliteit: Vastgelegd binnenduinlandschap

Actuele natuurwaarden
Dit betreft de grotendeels vastgelegde en beboste delen van de duinen en de aangrenzende overgangen naar de achtergelegen strandvlakte. De breedte van deze zone, die overigens in veel gevallen niet hard begrensd is met het meer open dynamische duinlandschap, varieert sterk van minder dan 100 meter (bijvoorbeeld bij Egmond) tot aan meer dan de helft van het duingebied (bijvoorbeeld ten zuiden van Bergen en bij Castricum). De aangrenzende overgangen naar de strandvlakte zijn slechts lokaal en vaak in beperkte oppervlakte aanwezig, soms nog als ‘oorspronkelijk’ binnenduinlandschap, soms ook als relatief recente (natuur)ontwikkeling op voormalige agrarische grond.
De overgangen tussen bos en open duin vormen een waardevol biotoop dat van belang is voor soorten als nachtegaal en leeuwerik.
In de binnenduinen komen in grote lijnen dezelfde beheertypen voor als in het dynamischer duinlandschap, dus ook N08.02 Open duin, N08.03 Vochtige duinvallei, N08.04 Duinheide en N15.01 Duinbos. Het landschap is echter veel meer besloten van aard en de ruimtelijke verdeling van de beheertypen verschikt ook wezenlijk. Ruim meer dan de helft van het gebied wordt ingenomen door aaneengesloten duinbossen, waardoor de opener terreindelen ook niet of nauwelijks nog actieve verstuiving kennen. Daarnaast is ook duidelijk meer sprake van sterker ontkalkte situaties die tot uiting komen in duinheide. Natte duinvalleien (ook als H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn schaars omdat het grootste deel van de binnenduinrand en dus ook de natte valleien bedekt is met duinbos.
In de droge duinbossen (ook als H2180A Duinbossen (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000) domineert veelal zomereik, maar ook berkenbossen zijn kenmerkend. Een deel van deze bossen heeft een lange voorgeschiedenis en is spontaan ontstaan, maar het grootste deel is aangeplant. Dit bostype heeft in het algemeen weinig ondergroei. In de zeldzamere voorbeelden van oude duinbossen komen echter wel zeldzame plantensoorten voor, waaronder het bladgroenloze stofzaad. Opvallend is dat het eveneens bladgroenloze vogelnestje juist voorkomt in enkele oudere berkenbosjes dichter bij zee. Vochtige duinbossen (ook als H2180B Duinbossen (vochtig) aangewezen in het kader van Natura 2000) komen vooral voor in valleien waar de grondwaterstand in de winter rond het maaiveld ligt, meestal door kwel. Dit type bos heeft een soortenrijke ondergroei van kruiden- en zeggesoorten. Duinbossen in de binnenduinrand (ook als H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn veelal aangeplante bossen van beperkte ouderdom. Bijzonder is de aanwezigheid van het Bergerbos, dit bos biedt een groeiplaats en leefgebied voor soorten van oude bossen op strandwallen, zoals bosbes, hengel en boskrekel.
In de kalkrijke bossen groeien zeldzame paddenstoelen van duinbossen kalkrijke duinen. In het bosrijke binnenduinlandschap komen bos- en/of struweelvogels voor, zoals bosuil, havik, boomklever, appelvink, goudvink en grote lijster en ook de boommarter is een veel waargenomen soort.
Op relatief kleine schaal grenzen aan het duingebied de restanten van overgangssituaties naar de achterliggende strandvlakte. Veelal betreft het open graslanden van het type N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N10.02 Vochtig hooiland, maar ook N15.01 Duinbos en 11.01 Droog schraalgrasland zijn op kleine schaal vertegenwoordigd. Lokaal zorgt vooral de aanwezigheid van kwel voor soortenrijke natte graslandjes. Duinrellen vormen ook een kenmerkend element van de binnenduinrand. Hoewel deze soortenrijke waterplantenvegetaties kunnen herbergen, zorgen deze ook voor verdroging doordat ze de kwelzones draineren.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in de bosrijke binnenduinen worden al geheel of grotendeels benut. Potenties liggen vooral in het versterken van de connectiviteit tussen de duinen van noord naar zuid, vooral waar deze actueel onder druk staat. Voorbeelden daarvan zijn de omgeving van het Noordzeekanaal en de duingebieden ten westen van Beverwijk, Egmond-Binnen en Egmond aan den Hoef. Met name voor (de fauna van) binnenduinbossen is hier nog winst te behalen.
Daarnaast is ook het versterken van de ruimtelijke relaties met binnenlandse natuurgebieden een grote ecologische potentie, al of niet in combinatie met het plaatselijk benutten van kwelpotenties in de overgang met de achterliggende strandvlakte. Voor tal van dier- en plantensoorten is de overgang van de duinen naar het ‘achterland’ zeer kansrijk. Praktisch gezien kunnen dergelijke potenties echter op gespannen voet staan met het huidige landbouwkundig gebruik, waarvoor deze gebieden eveneens zeer geschikt zijn (o.a. bollenteelt). Dit vraagt dus een zeer zorgvuldige afweging van kansen en belangen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Delen van het duinlandschap ontlenen de grote natuurwaarden aan de dynamiek van een stuivend landschap dat continu aan verandering onderhevig is. Natuurwaarden zijn daar vervangbaar in de zin dat ze periodiek kunnen verdwijnen en elders weer opnieuw ontstaan. Voor dergelijke processen is echter een grootschalig samenhangend duinlandschap nodig dat in dat opzicht dus niet of nauwelijks vervangbaar is. De onvervangbaarheid van zeldzame abiotische verschijnselen in dit gebied maakt dit landschap op zichzelf van aardkundig belang. De fysieke kenmerken van de jonge duinen (loopduinen, (uitblazings)valleien en parabool- en kamduinen) mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.
Door de belangrijke rol van de duinen als kustverdediging en de daardoor noodzakelijke inperking van sommige (grootschalige) natuurlijke processen, zijn ook situaties aanwezig zoals natte duinvalleien, die niet meer op grote schaal spontaan kunnen ontstaan. Dergelijke situaties zijn daarom niet of nauwelijks vervangbaar. Hetzelfde geldt voor cultuurhistorische patronen (zeedorpenlandschap) en elementen (bunkers Atlantikwall), en voor de restanten van het reliëfrijke oude binnenduinlandschap.

N5 Waterberging Over 't Hek en Zuurvenspolder

1 Algemene gegevens

Nummer

N5

Naam gebied

Waterberging Over 't Hek en Zuurvenspolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Bergen (NH)

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 50 hectare

Eigendom / beheer

Waterberging Over 't Hek: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (grondeigenaar), De Noorderhoeve (beheerder) Zuurvenspolder: Provincie Noord-Holland, Landschap Noord-Holland en HHNK

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De totale oppervlakte van Waterberging Over ’t Hek (circa 24 ha.) en Zuurvenspolder (circa 25 ha.) bedraagt circa 50 hectare. De samenhang binnen het gebied is beperkt en komt vooral tot uiting van de ligging van beide gebieden in een uitgestrekt aaneengesloten open polderlandschap.
De ecologische samenhang met andere NNN gebieden is eveneens vrij beperkt, maar er is wel een hydrologische relatie. Vanuit de Schoorlse Duinen (N3) kwelt kalkhoudend water op in het NNN-gebied.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Zowel Over ’t Hek als Zuurvenspolder liggen in het landschapstype strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio: overgang duingebied naar zeekleigebied). In het noordelijke en zuidelijke deel van de Zuurvenspolder zijn in de periode 4500 – 3000 voor Christus haakwallen ontstaan. Dit zijn strandwallen haaks op de kust, ontstaan door het oude zeegat bij Bergen. Op deze strandwallen en oude duinen werden in de 8e en 9e eeuw voorlopers van dorpen als Bergen en Zanegeest gesticht. Het NNN-gebied is ontstaan tussen de westelijk gelegen strandwallen en de voormalige (veenstroom)rivier ‘Rekere’. Rond de 10de eeuw werd vanaf de strandwallen veen ontgonnen. De ontginning vond plaats in evenwijdige strokenverkaveling langs rechte dijken en waterlopen. Dit verkavelingspatroon is nog zichtbaar ten noorden van Over ’t Hek.
De rivier Rekere stond in verbinding met de Zijpe, een voormalig zeegat ten zuiden van Callantsoog, dat doorliep tot de Westfriese Omringdijk. Door stormen in de 12de eeuw kwam zeewater tot ver in het binnenland, waar het mengde met zoet veenwater. Ook vanuit de Zuiderzee drong water via het IJ diep Noord-Holland in. Beide systemen kwamen in het zuidelijke deel van Bergen-Schoorl bij elkaar. Met kades en dijken beperkten de bewoners van de strand- en haakwallen de invloed van het water. Toen is ook het Zakedijkje (rond 1235) in de huidige Zuurvenspolder aangelegd. Als bijgevolg van alle kades en dijken kon kwelwater vanuit de duinen moeilijk afstromen, wat voor wateroverlast zorgde. Hiervoor zijn maatregelen getroffen door het graven van waterlopen. Toen de invloed van de zee minder werd is ook het voormalige kweldergebied van de Rekere ontgonnen. Hier is een blokverkaveling zichtbaar tussen de kronkelige vormen van dijken en natuurlijke watergangen. Dit patroon, dat in beide deelgebieden aanwezig is, is sinds de 19de eeuw nagenoeg onveranderd gebleven.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Vanwege de vanwege de lage ligging is het gebied geschikt als waterberging. Het maaiveld van beide NNN delen ligt lager dan de omliggende polders. Het maaiveld in Over ’t Hek varieert tussen de -0,7 tot -1,4 m NAP, met uitzondering van de middelste delen en de omliggende dijkjes die op circa -0,5 m NAP liggen.
In de Zuurvenspolder ligt het maaiveld tussen de -0,9 en -1,3 m NAP, met uitzondering van het Zakendijkje (0,2 meter NAP). Naar de haakwallen toe (noordelijke en zuidelijke deel) ligt het maaiveld hoger. De grond bestaat voornamelijk uit een groot pakket klei en zavel op veen. In de Zuurvenspolder bestaat de grond uit klei of zandig materiaal.
Door de lagere ligging ten opzichte van de omgeving stroomt het oppervlaktewater zowel vanuit Bergen als vanuit de omliggende polders naar de waterbergingsgebieden. Ook kalkhoudend duinwater kwelt op in de gebieden. Het streefpeil in Over ’t Hek is -1,5m NAP(winter) en -1,4m NAP (met verdroging in de zomer tot -1,7m NAP). Het streefpeil in Zuurvenspolder is -1,3m NAP (winter) en -1,5m NAP (zomer). Hierbij wordt de Zuurvenspolder als droge waterberging beheerd, waarbij indien nodig het maximale peil kan oplopen tot -0,8 m NAP.
De gebieden kennen een grote mate van openheid, net als de omliggende polders. Dit steekt af tegen het duinlandschap ten westen.

Huidig gebruik
Het NNN-gebied heeft naast natuur (met extensief agrarisch beheer) de functie als waterberging voor Bergen. Daarnaast vindt er extensieve recreatie (wandelen) plaats over de dijkjes. In delen van de gebieden en met name de Zuurvenspolder vindt nog intensief agrarisch gebruik plaats

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Waterberging Over 't Hek en Zuurvenspolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels (Over ’t Hek)

  • Kwelgevoed open landschap met extensieve graslanden (Zuurvenspolder)

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Waterberging Over ’t Hek wordt gekenmerkt door de hoge waterstand en is aangewezen als beheertypes N10.02 Vochtig hooiland en N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. De invloeden van zowel nutriëntrijk polderwater als kalkhoudend kwelwater zijn zichtbaar in de vegetatie.
Ondanks de openheid van het polderlandschap is het aantal broedparen van weidevogels in beide gebieden nog beperkt. De rugstreeppad komt wel voor. Onder meer de natuurvriendelijke oevers en de paddenpoel zijn belangrijke landschappelijke elementen voor de rugstreeppad.

Potentiële natuurwaarden
In de waterberging Over ’t Hek ligt de grootste potentie in het belang voor weidevogels. Uitbreiding van het areaal extensief beheerde graslanden en vernatting, gebruik makend van de kwelpotenties, kan hieraan een grote bijdrage leveren evenals aan de botanische kwaliteit van de graslanden.

Kernkwaliteit: Kwelgevoed open landschap met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
De Zuurvenspolder wordt gekenmerkt door een waterberging waarin ruige soortenrijke graslanden voorkomen. Daarnaast is er extnesief grasland aanwezig dat is aangewezen als beheertype N10.02 vochtig hooiland. De invloeden van zowel nutriëntrijk polderwater als kalkhoudend kwelwater zijn zichtbaar in de vegetatie van de sloten en graslanden. Een netwerk aan wandelpaden ligt over de kaden in het gebied. Weidevogels komen hier niet tot broeden. Wel komt de rugstreeppad hier voor.

Potentiële natuurwaarden
De Zuurvenspolder heeft door de aanwezigheid van kwel, de grote variatie aan bodem- en watertypen en de verschillen in hoogteligging veel potentie voor natuurontwikkeling. Het belangrijkste onderdeel van de inrichting bij natuurontwikkeling betreft de waterhuishouding en het verlagen van de voedselrijkdom van de bodem. Er zijn kansen voor N10.02 vochtig hooiland (op de overgangen van hoge naar lage delen; dotterbloemhooiland met invloed van kwel), N12.03 zilt en overstromingsgrasland (in de lagere delen met rijkere bodems; zilverschoongrasland), N05.03
Veenmoeras (in de laagste delen, bij de Molensloot; rietland en ruigte) en bijbehorende sloten en wateren met grote diversiteit aan water en oevergebonden flora en fauna.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Wat betreft natuur is het landschap op relatief korte termijn vervangbaar (10-15 jaar). De geologische en cultuurhistorische elementen, zoals de haakwallen, het verkavelingspatroon, de kades, dijkjes en het reliëf zijn echter nagenoeg onvervangbaar.

N6 Kleimeer en Geestmerambacht

1 Algemene gegevens

Nummer

N6

Naam gebied

Kleimeer en Geestmerambacht

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Langedijk

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 250 hectare

Eigendom / beheer

Recreatieschap Geestmerambacht, Staatsbosbeheer (Kleimeer)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN gebied Kleimeer en Geestmerambacht bedraagt circa 250 hectare. De samenhang binnen het gebied komt met name tot uiting door het parkachtige landschap van afwisselend bos met open grasvelden en moeraszones rondom de plas Zomerdel. Het naastliggende Kleimeer wordt gekenmerkt door aaneengesloten natte natuur.
De ecologische samenhang met andere NNN gebieden is beperkt tot ‘natte verbindingen’ zoals de Molentogch in noordelijke richting en de Delsvaart naar Kanaal Alkmaar Omval-Kolhom in oostelijke richting. De Delsvaart en Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1) verbinden de natte natuur met de Oosterdel (N9). Langs de Molentocht loopt de enige groenstrook die met het gebied in verbinding staat. Het gebied sluit door het open polderkarakter van de omliggende gebieden niet aan op omvangrijke bosrijke gebieden en (riet)moerassen. Er is wel een nadrukkelijke samenhang met de nieuwe natte natuur die ten noorden en ten westen van het gebied is gerealiseerd, waaronder het struingebied Kleimeer. Deze nieuwe natuur is vooralsnog geen onderdeel van het NNN maar vormt wel een verbindende schakel met enkele kleinere bosjes aan de noordkant van het gebied die wel onderdeel zijn van het NNN.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied en de omgeving maken deel uit van het landschapstype oud zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). De oude polders zijn al sinds de drooglegging in de 16e eeuw landbouwkundig in gebruik. Rond 1800 ging het graslandgebruik over in hoofdzakelijk tuinbouw op de daarvoor geschikte zavelige bodems. Door het uitbaggeren van sloten ontstond een zeer kleinschalig patroon van smalle kavels en steeds bredere sloten. Dit landschapstype, dat in de wijde omgeving algemeen voorkwam, is tot ver in de 20e eeuw grotendeels ongewijzigd gebleven. Vanaf circa 1950 begonnen echter al grote wijzigingen plaats te vinden, in eerste instantie vooral ten noorden van de Saskevaart, en vervolgens rond 1960 door de grote ruilverkaveling van Geestmerambacht. In Geestmerambacht liggen voormalige proefvelden voor bosontwikkeling op natte (klei)gronden. In circa 1970 is het gebied ingericht. Voor de ruilverkaveling werd zand gewonnen in wat nu het noordelijk deel van de Zomerdel is en ook het landschapspatroon in de landbouwgebieden werd veel grootschaliger. Uitzondering daarop vormde de Kleimeerpolder, waar overigens ook nooit grootschalig tuinbouw werd bedreven. In dezelfde periode werd rond de zandwinplas het huidige recreatiegebied ingericht en in gebruik genomen. Alleen de Kleimeerpolder is dus nog een onaangetast restant van het ‘oorspronkelijke’ kleinschalige polderlandschap, dat in de buurt alleen behouden is in het rijk van de duizend eilanden, de Oosterdel, bij Broek op Langedijk (N9).

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het oostelijke deel van het gebied bestaat uit de grote plas Zomerdel, die via het Lamslik in verbinding stond met de Saskevaart en het Noordhollands Kanaal. Er was daardoor in de plas sprake van een hoog gefixeerd peil en een matige waterkwaliteit. Vanaf 2013 zijn de Zomerdel en het Lamslik afgesloten van de Saskevaart, waardoor nu sprake is van een lager en meer dynamisch peil en een duidelijke verbetering in doorzicht en waterkwaliteit. In tegenstelling tot het Lamslik is de Zomerdel overwegend zeer diep (tot 20 meter) en heeft het veelal steil aflopende oevers en weinig ondiepe delen. Het rond de plas gelegen natuur- en recreatiegebied Geestmerambacht wordt gekenmerkt door een parkachtig landschap met bos, ligweides, grasvelden en rietoevers. De boszones rond de plas liggen doorgaans twee tot drie meter hoger dan de omliggende polders en de plas.
Het Kleimeer bestaat uit een relatief open gebied met gevarieerde natte natuur, die gekenmerkt wordt door rust, donkerte en stilte. Deze vormt een fraai contrast met het bosrijke natuur en recreatiegebied rond de plas en is ook cultuurhistorisch van belang door het oude onaangetaste water- en verkavelingspatroon. De polder ligt op ruim een meter onder NAP en heeft een kalkrijke zavelige bodem.

Huidig gebruik
Jaarrond vindt (water)recreatie plaats op en rondom de Zomerdel. Ook voor de sportvisserij zijn de mogelijkheden groot en zijn speciale voorzieningen aangelegd. Voor dit doel vindt ook actief visstandsbeheer plaats, waaronder het uitzetten van forellen. Daarnaast zijn er onder meer fiets en wandelmogelijkheden in het gebied. In het deel van het gebied Geestmerambacht dat niet is begrensd als NNN komen horeca en een manege voor en vinden festivals, verblijfsrecreatie plaats. In recreatief opzicht vormt Geestmerambacht één van de belangrijke recreatieve gebieden in de ruime omgeving, dat zowel in de zomer als de winter veel gebruikt wordt. Het recreatiegebied biedt een alternatief voor recreatie in bijvoorbeeld de duingebieden en verlicht daardoor de recreatiedruk in die gebieden.
Het Kleimeer is ontoegankelijk voor publiek, op enkele rondleidingen per jaar na. Recreatie is beperkt tot natuurbeleving vanaf (fiets)paden buiten het gebied, onder meer in het ten westen gelegen struingebied Kleimeer (buiten NNN). De rietvelden worden deels economisch geëxploiteerd, maar in het grootste deel van het gebied is sprake van natuurbeheer, waaronder het extensieve beheer van de aanwezige graslanden. Met name langs het Lamslik liggen in
Geestmerambacht ook enkele graslanden waarvan het beheer is afgestemd op botanische waarden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Kleimeer en Geestmerambacht de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Besloten parkachtig landschap rond groot open water

  • Open waterrijk landschap met rietlanden en extensieve graslanden voor moerasvogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten parkachtig landschap rond groot open water

Actuele natuurwaarden
Recreatie en natuur spelen beide een grote rol op en rondom de grote plas Zomerdel en de aangrenzende uitloper Lamslik. Buiten de hierna expliciet genoemde natuurwaarden, worden de recreatief gebruikt terreinen in Geestmerambacht vooral gekenmerkt door algemene natuurwaarden die samenhangen met de kleinschalige afwisseling van het groene parkachtige landschap en zodoende als Multifunctionele natuur worden beschouwd.
De plas Zomerdel wordt beschouwd als N04.02 Zoete plas, maar ondanks de sterk verbeterde waterkwaliteit vormt de grote diepte van de plas en de afwezigheid van uitgestrekte ondiepe zones een wezenlijke beperking vanuit natuuroogpunt. Door de grote diepte vriest de plas ook bij langdurige vorstperioden niet dicht, waardoor de plas in trek is als toevluchtsoord en foerageergebied voor overwinterende trek- en watervogels. Het Lamslik is gekoppeld aan het hoofdwatersysteem en heeft hierdoor een minder goede waterkwaliteit (Er ligt een dam tussen Lamslik en Zomerdel). Algemene ecologische waarden liggen daar vooral in de oever. Van de aanwezige vissoorten is vooral de rivierdonderpad vermeldenswaardig, maar van een natuurlijke visstand is maar beperkt sprake door de onnatuurlijk diepe plas en het op sportvisserij gerichte beheer van de visstand. Buiten het recreatieseizoen is de plas een belangrijk rustgebied voor watervogels zoals smient, wintertaling, krakeend en meerkoet.
De natuurwaarden van de plas en haar oeverzones bestaan vooral uit verspreide elementen zoals enkele bredere met riet begroeide oeverzones (N05.01 Moeras) die zelfs van belang zijn voor kritische moeras- en rietvogels zoals roerdomp en porseleinhoen. Daarnaast zijn enkele floristisch waardevolle natte grasland- en ruigtevegetaties aanwezig met voor basenrijke omstandigheden kenmerkende soorten zoals reuzenpaardenstaart, addertong en orchideeën. Deze kunnen gerekend worden tot het beheertype N10.02 Vochtig hooiland.
De bossen rond de plas en ook verspreid elders in het gebied zijn nog relatief jong, maar vertonen plaatselijk al een ontwikkeling naar gevarieerd bos met een rijke ondergroei (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Dit bos biedt broedgelegenheid aan onder meer veel vogelsoorten, maar is te klein om als kerngebied voor bosvogels te functioneren.

Potentiële natuurwaarden
Bij toenemende ouderdom en gepast beheer hebben alle aanwezige bossen de potentie om zich te ontwikkelen tot N14.03 Haagbeuken- en essenbos, zoals enkele delen nu al laten zien. Dit bostype past bij de relatief voedselrijke en vochtige kleibodems. De plas Zomerdel heeft kleine oppervlaktes met ondiepten en soortenrijke waterplantenvegetatie, die de potentie aangeeft voor de aanleg van dergelijke oeverzones.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met rietlanden en extensieve graslanden voor moerasvogels

Actuele natuurwaarden
Kleimeer bestaat uit een open, waterrijk gebied, gekenmerkt door het oude kleinschalige verkavelingspatroon. Naast de grotere watergangen (N04.02 Zoete plas) zijn moeras- en rietlanden (N05.01 Moeras en N05.02 Gemaaid rietland) en vochtige graslanden aanwezig (N10.01 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland). Deze oude graslanden zijn door het langdurig stabiele beheer botanisch waardevol en worden deels gekenmerkt door soorten die wijzen op een brak verleden zoals ruwe bies en schorrezoutgras. De grootste waarde van dit gebied ligt echter in de grote rijkdom aan moeras- en rietvogels waaronder zeldzame soorten zoals porseleinhoen, roerdomp, kwartelkoning en bruine kiekendief. Ook in Kleimeer zijn ten slotte aan de zuidzijde enkele bosjes aanwezig die tot N14.03 Haagbeuken- en essenbos gerekend worden en het gebied visueel afschermen van de weg en bebouwing ten zuiden ervan.

Potentiële natuurwaarden
In het Kleimeer liggen de natuurpotenties met name bij het grote oppervlak gemaaid rietland, een betere zonering die mogelijk is om verstoring te voorkomen. Potenties liggen daarnaast vooral in beter grasland beheer en de relatie met aangrenzende nieuwe natuur, die bij toenemende ouderdom en variatie ook gunstig is voor de bestaande natuur in het Kleimeer.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Voor de recreatiepplas en omliggende moeras- en graslanden geldt dat de natuurwaarden op relatief korte termijn (<20 jaar) vervangbaar zijn. Voor de bossen geldt een langere vervangingstermijn (<50 jaar).
Voor het gebied Kleimeer is een groot deel van de natuurwaarden in theorie op enige termijn vervangbaar. Door de samenhang tussen de natuurwaarden en een eeuwenoud verkavelingspatroon moet echter feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie.

N7 Damlander- en Philisteinse Polder

1 Algemene gegevens

Nummer

N7

Naam gebied

Damlander- en Philisteinse Polder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Bergen (NH)

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

NNN-gebied Damlander- en Philisteinse Polder ligt ten zuiden van de gemeente Bergen en grenst aan de westkant aan zowel de Schoorlse Duinen (N3) als het Noordhollands Duinreservaat (N4). De oppervlakte bedraagt in totaal circa 100 hectare.
De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten (vochtige), open karakter van het gebied en een samenhangend watersysteem, dat onder invloed staat van kwel uit de duinen. Het gebied ligt op de overgang van de duingebieden in het westen, naar de meer open gebieden in het oosten, waar toe onder andere de Bergermeerpolder en de Loterijlanden (N8) behoren. De overgang in het gebied van de binnenduinrand naar het achtergelegen strandvlaktelandschap is cultuurhistorisch van belang en vormt tevens een verbinding vanuit de duinen richting de Bergermeerpolder en Loterijlanden.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Damlander- en Philisteinse Polder ligt ten oosten van het naastgelegen duingebied en is een strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang duinen en zeekleigebied). Bepalend voor de vorming van het landschap zijn vooral het Oer-lJ (riviermonding) en het zeegat van Bergen. Rond 3500 vo0or Christus ontstond door afzettingen van getijdenstroming in het Zeegat van Bergen een tweede strandwal vanaf Alkmaar, via Heiloo naar Limmen/Castricum. Aan de zuidzijde van deze strandwal vormde een aftakking van de Rijn, via de Utrechtse Vecht en het lJ, het zogenaamde Oer-lJ. ln deze getijdendelta werd een meters dik pakket van zand en kleilagen, dooraderd met laagjes schelpen, afgezet op het basisveen. Na verloop van tijd ontstond westelijk hiervan een nieuwe bijna gesloten strandwal. Het zeegat van Bergen sloot zich geleidelijk vanaf 3300 voor Christus en het waddengebied werd na enkele transgressiefasen rond 1000 voor Christus afgesloten en ontwikkelde zich tot een zoet veengebied, het Hollandveen. Het veen dat zich in de eeuwen daarna in dit gebied heeft gevormd, is na ontginning vanaf circa 1000 na Christus grotendeels weer verdwenen.
Tot 1992 lag in de Damlanderpolder relatief intensief gebruikt grasland op een kleibodem. In 1992 werd de grond gekeerd. Omdat de benodigde vergunningen hiervoor ontbraken kwam er na fel burgerprotest geen bollenland op deze plek. In 1994 werd Natuurmonumenten beheerder, zaaide het kale zand in en voorzag het gebied van compost om verstuiving tegen te gaan.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Damlander- en Philisteinse Polder is één van de weinige strandvlaktes die nog direct aan het duin grenst. Op de oude strandvlaktes is één van de belangrijkste processen de voeding met zoete, kalkrijke kwel afkomstig van de naastgelegen strandwallen. Het gebied is middels duinrellen met de duinen verbonden. Daardoor kan het schone, heldere duinwater het gebied instromen. In combinatie met de beperkte invloed van voedselrijk boezemwater zorgt dit voor een goede waterkwaliteit. De aanwezige watergangen zijn deels ingericht met flauwe oevers. De polders hebben twee gescheiden watersystemen die worden afgewaterd door gemaal Damlanderpolder en gemaal Philisteinse Polder. Het grootste deel van het gebied is dus vochtig, maar het oostelijke deel is wat droger.
Door het keren van de bodem in de Damlanderpolder kwam zeer schraal zand weer aan het oppervlakte. Om verstuiving tegen te gaan werd deze licht ‘bemest’ met compost en hooi uit het duin. Waarschijnlijk zijn daarbij bessen of wortelfragmenten van kraaiheide het gebied in gebracht, wat zich nu uit in de aanwezigheid van duinheide. Het binnenduin loopt vrij abrupt over van de dichtbegroeide binnenduinrand naar een open landschap. Om opslag van houtige gewassen te voorkomen begrazen IJslandse paarden dit gebied.

Huidig gebruik
Het grootste deel van het gebied is nog in agrarisch gebruik. Het heidegebied in de Damlanderpolder is volledig in gebruik voor natuur en is alleen te overzien vanaf het Paddenpad.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Damlander- en Philisteinse Polder de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoed strandvlaktelandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Kwelgevoed strandvlaktelandschap

Actuele natuurwaarden
De Damlander- en Philisteinse Polder bestaat uit een oud strandvlaktelandschap dat in de lagere delen gevoed wordt door kalkrijke kwel. Het gebied is afwisselend droog en vochtig. De vochtige delen bestaan uit N10.02 Vochtig hooiland of N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Hier staan op beperkte delen langs de Voert orchideeënrijke bloemrijke dotterbloemhooilanden. Het drogere deel bestaat uit N11.01 Droog schraalgrasland met overgangen naar droge heide. Dit zijn de enige schrale duingraslanden in de polder van Kennemerland, met kenmerkende planten als kraaiheide en struikheide. Het heischrale karakter wordt verder benadrukt door de aanwezigheid van soorten als gevlekte orchis, heidekartelblad en grote wolfsklauw. Door de goede waterkwaliteit zijn de watergangen rijk aan waterplanten. Aanwezigheid van poelen en duinrellen dicht bij de duinen zijn van belang voor amfibieën en ongewervelden van natte milieus. De rugstreeppad profiteert hiervan evenals van de afgevlakte oevers en zandige ondergrond.

Potentiële natuurwaarden
Het gebied is momenteel slechts in bijna de helft van het NNN-gebied als natuur ontwikkeld. Grote delen van het gebied worden nog intensief agrarisch gebruikt en hebben daardoor geen noemenswaardige actuele natuurwaarden. Uitbreiding van het areaal schrale graslanden op de overgang van duin naar polder biedt grote kansen omdat dergelijke overgangssituaties zelden de functie natuur hebben. Door ontwikkeling van bloemrijk grasland (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N12.03 Glanshaverhooiland) en nat en droog schraalland kan deze potentie worden benut. Daarbij is ook benutting van de kwelpotenties en gradiënten in vochtigheid en bodemtype wenselijk. Het gebied kan dan ook in belang toenemen voor soorten uit de naastgelegen duingebieden, zoals vogels van open structuurrijke heide, waaronder de nachtzwaluw en tapuit, en de zandhagedis. Aanwezigheid van voldoende rust en stilte is daarbij van belang.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De bestaande kernkwaliteiten zijn binnen relatief korte tijd vervangbaar (grasland< 25 jaar en duinheide <40 jaar), maar de situering nabij de binnenduinrand met de daar kenmerkende kwelinvloed is niet eenvoudig vervangbaar, zeker niet op grotere schaal.

N8 Bergermeerpolder en Loterijlanden

1 Algemene gegevens

Nummer

N8

Naam gebied

Bergermeerpolder en Loterijlanden

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Alkmaar, Bergen (NH)

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

Provincie Noord-Holland, particulieren, HHNK en Natuurmonumenten (Loterijlanden)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied Bergermeer en Loterijlanden ligt als NNN-gebied tussen Alkmaar, Bergen en de Damlander- en Philisteinsepolder (N7) in en omvat ondermeer voormalig militair vliegveld bergen. De oppervlakte van het NNN binnen het gebied bedraagt circa 200 hectare. Het grootste gedeelte daarvan is een aaneengesloten geheel. Ten zuiden van Bergen ligt nog één geïsoleerd perceel dat ook tot N8 behoord.
De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten open, vochtige karakter van het gebied. De ecologische samenhang in het gebied bestaat voornamelijk uit graslanden die voor weidevogels van belang zijn. De samenhang met andere NNN-gebieden is er voornamelijk met de Damlander- en Philisteinsepolder (N7) dat direct grenst aan het gebied. Andere NNN-gebieden liggen op grotere afstand, waardoor de samenhang minder groot is. Het gebied, is met andere op grotere afstand gelegen gebieden (o.a. N14), onderdeel van het leefgebied voor weidevogels rondom Alkmaar, maar op deze plek zijn de dichtheden sterk teruggelopen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied Bergermeerpolder en Loterijlanden ligt ten oosten van het naastgelegen duingebied en behoort tot het strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang duinen en zeekleigebied). Bepalend voor de vorming van het landschap zijn vooral het Oer-lJ en het zeegat van Bergen. ln deze getijdendelta werd een meters dik pakket van zand en kleilagen afgezet op het basisveen. Na verloop van tijd ontstond westelijk hiervan een nieuwe bijna gesloten strandwal. Het zeegat van Bergen sloot zich geleidelijk vanaf 3300 v.C. en het waddengebied werd na enkele transgressiefasen rond 1000 voor Christus afgesloten en ontwikkelde zich tot een zoet veengebied, het Hollandveen. Dit veen werd al in de Middeleeuwen grotendeels ontgonnen. Tussen circa 1150 en 1350 waren er veel stormvloeden, die door de duinen heen braken. Al vanaf de 13e eeuw was er sprake van duinherstel en bedijkingswerkzaamheden, maar deze werden lange tijd steeds weer teniet gedaan door stormvloeden zoals de Sint-Elisabethsvloed in 1421 en de Allerheiligenvloed in 1570. Aan het eind van de 16e eeuw werden de dijken van de polders succesvol gedicht, maar het gebied bleef kwetsbaar en er bleven maatregelen nodig om de zee buiten te houden. Uiteindelijk zorgde de Hondsbossche Zeewering er aan het eind van de 19e eeuw voor dat, na een zeer dynamische ontstaansgeschiedenis, de situatie stabiliseerde. De regelmatige overstromingen vanuit het Hondsbossche gat en afzetting van sediment zorgde voor de huidige grote diversiteit in de bodemsamenstelling.
Op de plek waar nu het gebied ligt ontstond door ontginning een groot meer, het Bergermeer. Dit meer is in 1564 ingepolderd en drooggemalen en vormt de huidige Bergermeerpolder. Lange tijd werd er in grote delen van dit gebied landbouw bedreven. Het gebied dat nu bekend staat als de Loterijlanden, was niet tot nauwelijks geschikt als landbouwgebied vanwege het vochtige karakter. Deze percelen werden bij wijze van loting onder de boeren verdeeld en kennen al zeker sinds 1850 dezelfde verkaveling.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied Bergermeerpolder en Loterijlanden ligt op een van de weinige strandvlaktes die nog direct aan de duinen grenzen. Op oude strandvlaktes is één van de belangrijkste processen de voeding met zoete, kalkrijke kwel afkomstig van de naastgelegen strandwallen en duinen. In dit gebied is de kwel wisselend van kwaliteit en slechts plaatselijk door de sterke diversiteit in bodemtypen. Voornamelijk in de Loterijlanden komt veel kwelwater aan het oppervlakte. Door een ondiepe zoutinversie van enkele tientallen meters in de bodem komt in de zomer plaatselijk ook brakke kwel naar boven in het gebied.
Door aanvoer van water uit omliggende polders die door kwel worden beïnvloed is het oppervlaktewater wel van goede kwaliteit. Vanuit de omliggende akkers en landbouwpercelen stroomt echter veel mest het gebied in. Door de lage ligging is het grootste deel van het gebied vochtig. In het gebied is een bunkercomplex aanwezig dat ten tijde van de tweede wereldoorlog onderdeel was van een vliegveld (bunkercomplex vliegveld Bergen). Het voormalige vliegveld is geheel opgehoogd met duinzand, en er is voorafgaand daaraan kleigrond verwijderd.
Buiten het agrarisch gebruik, is het een zeer rustig en stil gebied dat nauwelijks voor andere doeleinden wordt gebruikt. Er ligt wel een wandelroute langs het vliegveld naar het noorden (Voert – Bergen).

Huidig gebruik
Het grootste gedeelte van het gebied is nog niet overgedragen aan natuurbeherende instanties en heeft dus nog een agrarische functie. Alleen de Loterijlanden worden volledig als natuurgebied beheerd en gebruikt. In het zuidelijk deel is een stuk van het gebied voor waterberging met natuur ingericht. Het bunkercomplex is niet toegankelijk voor publiek.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Bergermeerpolder en Loterijlanden de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoed open strandvlaktelandschap met extensieve graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kwelgevoed open strandvlaktelandschap met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Het gebied kent een overwegend open karakter waarin intensief en extensief beheerde graslanden elkaar afwisselen. Omdat nog niet alle percelen zijn overgedragen aan de natuurbeherende instanties, zijn sommige percelen nog intensief in gebruik en zijn geen belangrijke natuurwaarden aanwezig. De graslanden die wel extensief worden beheerd bestaan uit N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N10.02 Vochtig hooiland. Tussen de graslanden liggen waterpartijen (N04.02 Zoete plas) en in de meest oostelijke kant van de Loterijlanden en in het geïsoleerde perceel liggen nog een twee moerasgebiedjes (N05.01 Moeras). Rond landgoed ‘de Karperton’ ligt een park- of stinzenbos (N17.03). Tot slot ligt er langs het meest noordelijke geïsoleerde perceel een smalle strook bos die tot het beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos worden gerekend. De bunkers zijn gecamoufleerd met zand waardoor er schrale droge graslandvegetaties op ontwikkelen.
Van oudsher was het gebied van groot belang voor weidevogels vanwege de grote oppervlakte vochtige en oude graslanden. De weidevogelstand is echter sterk achteruit gegaan, onder andere door verzuring en predatie. Hierdoor functioneert het gebied niet meer als weidevogelgebied. De kwartel komt in het gebied nog wel regelmatig voor. De Loterijlanden zijn, mede door de grote hoeveelheid kwel, een belangrijke standplaats voor bijzondere flora. Omdat hier ook brakke kwel aan het oppervlakte komt, staat hier onder andere schorrenzoutgras. Tot slot komt lokaal de rugstreeppad nog voor binnen het gebied. Er zijn enkele poelen aangelegd in de noordwesthoek van het gebied. Deze poelen bevinden zich nog in een pioniersstadium, waardoor ze erg geschikt zijn als voortplantingsgebied voor de rugstreeppad.

Potentiële natuurwaarden
In het gebied ligt de grootste potentie in de waardevolle oude, nog relatief soortenrijke graslanden die zich kunnen ontwikkelen tot kamgrasweiden en orchideënrijke dotterbloemhooilanden. Uitbreiding van het areaal extensief beheerde graslanden en vernatting, gebruik makend van de plaatselijke kwelpotenties, kan hieraan een grote bijdrage leveren.
Daarnaast zijn de bunkers van het Bunkercomplex Vliegveld Bergen mogelijk geschikt te maken als verblijfplaats voor vleermuizen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaarden van het gebied ‘Bergermeerpolder en Loterijlanden’ zijn op relatief korte termijn vervangbaar (<10 jaar). De oude bodem en het verkavelingspatroon zijn echter nagenoeg onvervangbaar. Daarnaast is het watersysteem met plaatselijk zoete en brakke kwel een onvervangbare waarde.

N9 Oosterdel

1 Algemene gegevens

Nummer

N9

Naam gebied

Oosterdel

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Langedijk

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- geen

Gebruik / functie

Cultuurhistorisch landschapsreservaat

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied heeft oppervlakte van circa 100 hectare en ligt geïsoleerd binnen verstedelijkt gebied. Het ligt in het oosten en zuiden ingesloten tussen de hoge dijk langs het Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn (en daarachter stedelijk gebied) en in het noorden en westen door bebouwing met opgaande beplanting.
De samenhang met andere gebieden is door de ligging tussen hoge dijken en bebouwing gering. Wel is de dijk rond het Oosterdel en de oeverzone aangewezen als ecologische verbindingszone, die deel uitmaakt van de natuurverbinding Kolhorn – Omval – Schermerhorn (NNV1). De watergangen in de Oosterdel staan niet rechtstreeks in verbinding met het kanaal, maar via een sluis. Dit beperkt de samenhang met het direct aangrenzende Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Zuid (N10). In potentie vormt het gebied een stapsteen in de waterverbindingen tussen Eilandspolder (L11), Polder Mijzen (L12), Kleimeer en recreatiegebied Geestmerambacht (N6) en Amstelmeer en omgeving (K11).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Oosterdel ligt in het Westfriese zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het gebied is het laatste restant van het ‘Rijk der duizend eilanden’, dat zich binnen de Geestmerambachtpolder uitstrekte van St Pancras tot Oud-Karspel en dat tot de ruilverkaveling van 1973 nog grotendeels geheel aanwezig was. Het gebied is circa 1000 jaar geleden ontgonnen door het graven van afwateringssloten in het toenmalige veenlandschap.
Oosterdel vormt het restant van een 16e eeuwse akkervaargebied van het Geestmerambacht. Rond 1800 vond er een overgang plaats van veeteelt naar tuinbouw. Het Geestmerambacht was een vaarpolder, een waterrijke verkavelingsvorm waarbij de sloten de akkers geheel omsloten en het transport via het water plaatsvond. De akkers werden opgehoogd en bemest met de bagger en kleiplaggen uit de sloten en het omringende water. In de loop van de tijd zijn de sloten steeds breder geworden door het baggeren. Hierdoor is een kenmerkend verkavelingspatroon van voornamelijk oost-west gerichte eilandjes ontstaan.
Het gebied is nog steeds alleen toegankelijk via het water. Het Oosterdel is na de ruilverkaveling overgedragen aan Staatsbosbeheer als landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol gebied. Dit is ook de primaire functie van het gebied.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de eilandjes bestaat uit Tuineerdgronden. Van oorsprong maakt het deel uit van een uitgestrekt veenmoeras dat door ontwatering is ingeklonken en waar tijdens overstromingen lagen zeeklei op zijn afgezet. Later werd het aangevuld met bagger en kleiplaggen uit de sloten. Ten zuiden van het gebied ligt een strandwal, waarop het dorp Sint Pancras is ontstaan.
Bijna de helft van het gebied bestaat uit water. Centraal in het gebied ligt een grote plas, de Oosterdel. Verder zijn 225 eilanden aanwezig met daarop 300 kavels. De eilanden kunnen uitsluitend via het water bereikt worden. Het gebied is vlak en vrijwel zonder opgaande begroeiing. Het heeft verder een eigen waterpeil en is via een schutsluis verbonden met het kanaal Alkmaar-Kolhorn. De waterkwaliteit is de laatste jaren aanzienlijk verbeterd als gevolg van ecologisch beheer.
De differentiatie in structuur is gering en bestaat uit open water en lage akker- en graslandvegetaties. Dit past bij het cultuurhistorisch waardevolle patroon. In het oosten is iets meer differentiatie door rietlandjes en een enkel bomeneiland. Kenmerkend is de grote lengte aan merendeels abrupte overgangen tussen water en land. Het gebied kenmerkt zich door een grote mate van rust en verstildheid, alsof de tijd er al eeuwen stil staat.

Huidig gebruik
De Stichting Veldzorg Oosterdel beheert in opdracht van Staatsbosbeheer het gebied met als doel behoud en herstel van het cultuurhistorisch erfgoed. Het gebied is vooral cultuurhistorisch (ontstaansgeschiedenis en relatie met Broekerveiling) en landschappelijk (patroon van eilandjes als akkers) van betekenis. Het gebied wordt grotendeels als tuinbouwakkers en graslanden beheerd. Om het gebied lopen wandel- en fietspaden en aan de westzijde van het gebied loopt een vaarroute. In het gebied zelf is alleen niet-gemotoriseerde vaarrecreatie toegestaan.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Oosterdel de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Cultuurhistorisch waardevol landschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden en akkers.

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevol landschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden en akkers

Actuele natuurwaarden
De actuele natuurwaarden van de Oosterdel zijn betrekkelijk gering. Het open water behoort tot het beheertype N04.02 Zoete plas en door verbetering van de waterkwaliteit ontwikkelen zich soortenrijke watervegetaties en lokaal ook structuurrijke moerasvegetaties (N05.01 Moeras). De moerastypen komen voor in het oostelijk gedeelte van Oosterdel, hier is sprake van verlandingsvegetaties in doodlopende sloten (veenmosrietland ontwikkeling). Langs de Langedijkervaart in het zuiden van Oosterdel liggen kleine stukken met redelijk tot goed ontwikkelde moeras en veenmosrietlanden. In de moerassen en veenmosrietlanden leeft de noordse woelmuis. De wateren zijn tevens van belang voor ongewervelden van natte milieus, zoals libellen.
De eilandjes behoren grotendeels tot N12.05 Kruiden- en faunarijke akker. Hier zijn de natuurwaarden gering, er komen alleen algemene akkerkruiden voor. Grasland van het type N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland is in kleinere oppervlakten aanwezig. Op enkele eilanden is opgaande vegetatie aanwezig. Het gebied herbergt weide-, water-, en moerasvogels, maar voor deze soortgroepen zorgt de afwezigheid van grote arealen grasland en moeras en de geïsoleerde ligging voor beperkingen. Kritische vogelsoorten ontbreken daarom vrijwel geheel. Met name voor watervogels vervult het gebied wel een noemenswaardige functie, zo is er bijvoorbeeld sprake van een kleine kolonie visdieven. Daarnaast neemt ook een aantal ganzensoorten, waarvoor de akkertjes en graslanden geschikt foerageergebied zijn, toe.

Potentiële natuurwaarden
Bij een geoptimaliseerd moerasbeheer en eventuele uitbreiding van het areaal riet/moeras, waaronder langs natuurvriendelijke oevers, kan het belang van het gebied voor moeras- en rietvogels toenemen. Daarmee wordt het gebied in potentie dan een stapsteen langs de natte natuurverbinding langs het Kanaal Alkmaar Omval-Kolhoorn. Bij een verder toenemende waterkwaliteit kunnen ook waterplantenvegetaties zich verder uitbreiden en kan het gebied geschikt blijken voor de otter. Het kenmerkende landschapspatroon vormt echter het uitgangspunt voor de natuurpotenties.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaarden op zichzelf zijn in 10-25 jaar vervangbaar. Het landschap van de Oosterdel is een restant van een groter gebied dat al honderden jaren in zijn huidige vorm bestaat en daardoor cultuurhistorisch gezien onvervangbaar is. Vergelijkbare vaarpolders in het zeekleigebied komen niet voor. De Weelen bij Lutjebroek lijkt er nog het meest op, maar heeft een andere ontstaansgeschiedenis en verkavelingsstructuur.

N10 Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn

1 Algemene gegevens

Nummer

N10

Naam gebied

Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Zuid

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Langedijk, Heerhugowaard

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- NNN-Natuurverbinding

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 10 hectare

Eigendom / beheer

Het kanaal is in eigendom en beheer van provincie Noord-Holland. De omliggende percelen en oevers worden deels beheerd door Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van de oeverlanden langs Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Zuid is circa 10 hectare. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de natte natuur die het gebied omvat, voornamelijk bestaande uit vochtige hooilanden, rietoevers en open water. Het NNN-gebied bestaat uit twee langgerekte oeverzones aan de westzijde van het kanaal en een waterrijk perceel net noordoosten van Noord-Scharwoude, gelegen tussen de Provincialeweg en de N242. De twee oeverzones worden onderbroken door de Langebalkbrug. Het noordelijke traject wordt begrensd door de jachthaven bij Noord-Scharwoude. In het zuiden loopt de oeverzone door tot aan natuurgebied Oosterdel (N6).
De samenhang met andere natuurgebieden komt tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding langs het Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1*). Deze natuurverbinding loopt van Omval (nabij Alkmaar) in het zuiden, tot aan Kolhorn in het noorden. Langs het noordelijke deel van het kanaal liggen ook diverse stapstenen aan weerszijden van het kanaal (K18 en K20). De natuurverbinding inclusief stapstenen vormt een belangrijke schakel in de regionale waterrijke verbinding tussen het Amstelmeer (K11) en het Alkmaarder- en Uitgeestermeer (L2).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De oeverlanden langs het kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn zijn onderdeel van het oude zeekleilandschap (fysisch geografische regio: zeekleigebied). Nabij het kanaal liggen twee oude dorpen: Sint Pancras (op een oude strandwal) en Oudkarspel (sinds het jaar 1000). Tussen beide dorpen lag een moerassig gebied, waar af en toe de zee binnenstroomde. Rond het jaar 1000 werd een lange dijk gelegd tussen Vroonen en Oudkarspel, waarlangs meerdere dorpen ontstonden. Bewoners leefden van veeteelt en landbouw en groeven vaarsloten in het moeras. Vruchtbare slib werd gebruikt om eilandjes op te hogen tot een vruchtbaar tuinbouwgebied. Later nam in plaats van vaarwegen, het transport over de weg toe. In 1964 werd vaarpolder veranderd in een rijpolder en de meeste sloten werden gedempt. Het kanaaltraject waarlangs de oeverlanden van N10 liggen, werd begin 20e eeuw aangelegd als werkverschaffing. Het kanaal is in de jaren ’40 van de 20e eeuw verbreed en verdiept, voor zowel waterbeheersing als scheepvaart. Zo konden vee en landbouwproducten vanuit de Wieringermeer en andere aanliggende plaatsen rechtstreeks naar het zuiden richting Alkmaar en verder naar Amsterdam worden vervoerd. Het perceel net ten noordoosten van Noord-Scharwoude is recent ingericht als natuur- en waterbergingsgebied.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de oeverlanden en het polderperceel bestaan uit lichte zavel en klei. Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn is een boezemwater van circa 30 m breed. Het waterpeil van het kanaal is nagenoeg constant en varieert tussen 1,5 m onder NAP in de zomer en 1,4 m onder NAP in de winter. Naar het noorden toe wordt de waterkwaliteit van het kanaal beter. Het dijklichaam ligt duidelijk hoger dan de omgeving en loopt naar het westen toe hoog op. Ook het perceel langs de N242 kent hoogteverschillen. De variatie in hoogteligging en waterpeilen vormt de basis voor de variatie in begroeiingen.
De clusters langs het kanaal betreffen een langgerekt dijklichaam met graslanden en een beheerpad, met daarlangs oeverlanden met rietvegetatie. Ten westen van het kanaal ligt nog een oude veenrand, een kleipolder met veel kleine droogmakerijken en strandwallen met oude nederzettingen. Het duizendeilandenrijk is nog een restant van het oude vaarlandschap. De rest van het gebied heeft na ruilverkaveling een grootschalige, rationele inrichting gekregen. De breedte van de rietoever varieert van enkele tot tientallen meters. In het zuidelijk deel loopt de strook uit tot een breed rietland/hooiland. De oevers zijn flauw, het riet groeit tot in het water. Het meest noordelijke deel heeft een beschoeiing, waarlangs ook boten liggen. Het perceel langs de N242 bestaat uit water, graslanden en hogere taluds met beplanting.
Het gebied ligt nabij een glastuinbouwgebied, waardoor er sprake is van lichtverstoring. Het gebied is geluidsbelast door de ligging nabij meerdere provinciale wegen, woningen en bedrijven.

Huidig gebruik
De oeverlanden hebben een belangrijke functie als stapsteen in de (natte) natuurverbinding Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1*). Op het dijklichaam langs het kanaal ligt een beheer- en wandelpad. Het kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn heeft naast afwatering van de omliggende polders ook een belangrijke vaarfunctie als doorgaande regionale verbinding. Het kanaal heeft verder een ook belangrijke functie voor waterrecreatie, zoals kanoën, roeien en hengelsport. Het perceel langs de N242 heeft naast de natuurfunctie, ook een functie voor waterberging. Het perceel wordt deels door schapen begraasd.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Oeverlanden Kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn Zuid de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarde van de oeverlanden ligt in de functie als stapsteen in de natte natuurverbinding Alkmaar Omval-Kolhorn (NNV1*). De oevertrajecten bevatten zowel natte als droge natuur, in de vorm van een natuurlijke oever met Gemaaid rietland (N05.02), zowel aan de kanaalzijde als de westzijde, en iets hoger gelegen (dijk)elementen met Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). De oeverzones zijn van belang voor moeras- en rietvogels en het kanaal wordt door de meervleermuis gebruikt als vliegroute en foerageergebied. Het waterrijke perceel langs de N242 kent Zoete plas (N04.02), een smalle rietoever, Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02), en twee hoger gelegen omheinde taluds met opgaande beplanting.

Potentiële natuurwaarden
De oeverzones langs het kanaal zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of verbindingszone voor moeras- en watergebonden soorten zoals moeras- en rietvogels, Noordse woelmuis (reeds aanwezig in Oosterdel) en otter. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil, een goede waterkwaliteit en aaneengesloten en structuurrijke oevervegetaties zijn daarbij zijn essentieel. Bekende verspreidingsgebieden van ringslang en waterspitsmuis liggen naar verwachting op te grote afstand om daarvoor op overzienbare termijn een functie te kunnen vervullen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De bloemrijke graslanden en de natuurlijke rietoevers en moeraszones langs het kanaal zijn relatief eenvoudig vervangbaar (<25 jaar), maar de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.

N11 Waarderhout

1 Algemene gegevens

Nummer

N11

Naam gebied

Waarderhout

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente(n)

Heerhugowaard

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 60 hectare

Eigendom/beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De totale oppervlakte van het NNN in dit gebied is circa 60 hectare. De Waarderhout bestaat nagenoeg geheel uit bos, en dit vormt ook de samenhang binnen het gebied. De samenhang met andere NNN-gebieden is beperkt. In de omgeving zijn vooral natte verbindingszones aanwezig die voor de Waarderhout van ondergeschikt belang zijn.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Waarderhout ligt in het oude zeekleilandschap van West Friesland (fysische-geografische regio: zeekleigebied). Oorspronkelijk bestond het gebied uit een wadvlakte die werd doorsneden door kreken. Vanaf circa 5000 jaar geleden heeft opslibbing met zand en klei plaatsgevonden, waarop zich vervolgens veen heeft ontwikkeld. In de 15e en 16e eeuw werd dit veen afgegraven en stond het gebied onder water, tot het in de 18e eeuw werd drooggelegd. Inmiddels is de stad Heerhugowaard op deze droogmakerij gebouwd. In 1986 werd het productiebos De Waarderhout aangelegd. Daarna is het omgevormd tot natuur- en recreatiebos.

Abiotische en ruimtelijk karakteristiek
Het bos ligt op circa 2,5 tot 3 meter onder NAP en bestaat uit rechte rijen van hoofdzakelijk populieren. Het bos wordt doorsneden met lange, rechte voetpaden. Momenteel vindt omvorming naar een meer gevarieerd bos plaats. De dichte bebossing maakt beslotenheid een belangrijke kenmerk. In het bos is een aantal watergangen aanwezig met een vast peil van bijna 4 meter onder NAP. De waterkwaliteit is matig. De watergangen in het westen en zuiden van het gebied zijn voorzien van natuurvriendelijke oevers. In het gebied heerst relatieve stilte en donkerte ten opzichte van het naastgelegen stedelijk gebied.

Huidig gebruik
De Waarderhout is een karakteristiek bos dat functioneert als stedelijk uitloopgebied. Hier speelt naast natuur ook recreatief medegebruik een belangrijke rol. Zo is er een speelbos aanwezig en vele wandel- en struinpaden. Het uitlaten van honden is echter verboden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Waarderhout de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Gevarieerd loofbos met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Gevarieerd loofbos met recreatief gebruik

Huidige natuurwaarden
Het bos bestaat deels uit populieren met een soortenrijke ondergroei. Door de omvorming van een productiebos naar een meer gevarieerd bos neemt de variatie in het bos toe. Er komen vooral algemene soorten voor. Verspreid ligt een aantal graslandjes. Om deze open te houden worden deze beheerd als natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De watergangen hebben door de matige waterkwaliteit geen grote actuele waarde.

Potentiële natuurwaarden
Het huidige beheer biedt de mogelijkheid voor de ontwikkeling naar gevarieerd loofbos van het beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Deze soorten staan nu al in de ondergroei, maar door het omvormingsbeheer kunnen soorten als haagbeuk, gewone es, esdoorn en gladde iep het bos gaan domineren. Aandachtspunt hierin vormt de essentaksterfte, deze ziekte zorgt ervoor dat momenteel veel essen worden gekapt en eiken en iepen worden terug geplant. Voor bijzondere bos- en/of struweelvogels is de potentie beperkt, vooral door de relatief geïsoleerde ligging. Door extensief beheer van de verspreide graslandjes kunnen lokaal wel gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten ontstaan. Bij toenemende ouderdom en consequent beheer kan ook de kwaliteit van de graslanden en natuurvriendelijke oevers verder toenemen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Door de beperkte ouderdom en kwaliteit zijn de huidige natuurwaarden relatief eenvoudig en snel vervangbaar (<20 jaar).

N12 Polder Egmond aan den Hoef

1 Algemene gegevens

Nummer

N12

Naam gebied

Polder Egmond aan den Hoef

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente(n)

Bergen (NH)

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 10 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten

2 Oppervlakte en samenhang NNN

NNN-gebied Polder Egmond aan den Hoef ligt ten zuiden van Egmond aan den Hoef. De oppervlakte van de polder bedraagt circa 10 hectare. De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in aaneengesloten (vochtige) graslanden en een samenhangend watersysteem. Het gebied ligt op de overgang van het duingebied in het westen, waartoe het Noordhollands Duinreservaat (N4) behoort, naar de poldergebieden ten oosten waarvan een deel onder NNN-gebied Ter Coulster, Nijenburg & Heilooër Bos (N13) vallen. De samenhang tussen deze gebieden betreft dus vooral een overgangssituatie tussen beiden typen gebieden. Beide andere NNN-gebieden grenzen echter niet direct aan Polder Egmond aan de Hoef, waardoor dit gebied wel geïsoleerd ligt van andere NNN-gebieden. Daarnaast wordt de fysieke samenhang ook (aan voornamelijk aan de noord- en westkant) beperkt door de aanwezigheid van twee provinciale wegen, die langs het gebied lopen.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Polder Egmond aan den Hoef ligt op een overgang van een strandwallen- naar een strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). Bepalend voor de vorming van dit landschap zijn vooral het Oer-lJ (riviermonding) en het zeegat van Bergen. Rond 3500 v.C. ontstond door afzettingen van getijdenstroming in het Zeegat van Bergen een tweede strandwal vanaf Alkmaar, via Heiloo naar Limmen/Castricum. Waar de strandwallen langs de kust overwegend parallel in noord-zuidrichting zijn gelegen, liggen de strandwallen bij Egmond, Bergen en Schoorl haaks op de kust. Het zeegat van Bergen sloot zich geleidelijk vanaf 3300 v.C. en het waddengebied werd na enkele transgressiefasen rond 1000 v.C. afgesloten en ontwikkelde zich tot een (zoet) veengebied, het Hollandveen. Het veen is na ontginning vanaf circa 1000 n.C. grotendeels weer verdwenen.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Polder Egmond aan den Hoef is een overgang van oude strandwal naar strandvlakte die op geringe afstand ligt van de binnenduinrand. Hier is sprake van zoete, kalkrijke kwel afkomstig uit de langgerekte strandwal ten westen van het gebied. Kwel draagt hier voor een belangrijk deel bij aan een goede waterkwaliteit en zorgt voor vochtige omstandigheden. Het gebied ligt hoog ten opzichte van omringende polders en daardoor is de invloed van voedselrijk water afkomstig van agrarische percelen gering. Het gebied ligt in het zuiden wat hoger dan het noorden en heeft dus enig reliëf.

Huidig gebruik
Het gebied is voor het grootste deel in gebruik als hooiland en wordt daarnaast periodiek begraasd door schapen. Het is niet toegankelijk voor bezoekers.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Polder Egmond aan den Hoef de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden onder invloed van kwel

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden onder invloed van kwel

Actuele natuurwaarden
Het hele gebied van de Polder Egmond aan den Hoef bestaat uit een open landschap met extensieve graslanden. In het westen worden deze begrensd door provinciale wegen en opgaande vegetatie. De extensieve graslanden worden beheerd als N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De polder maakt deel uit van een veel groter poldergebied waar, zowel binnen als buiten het NNN-deel, 50-100 paar weidevogels broeden per 100 hectare. Door de ligging van het NNN-deel aan de rand van dit grotere poldergebied is het aantal weidevogels hier niet het hoogst, maar draagt het wel sterk bij aan de robuustheid van de het totale weidevogelgebied.

Potentiële natuurwaarden
Door verschralingsbeheer kunnen de graslanden ook floristisch in belang toenemen, bijvoorbeeld als soortenrijk N12.03 Glanshaverhooiland in de iets hoger gelegen delen. Dit past bij de reeds bestaande functie voor weidevogels. Mogelijk kan verder benutting van de kwelpotentie ook een bijdrage leveren aan verder kwaliteitsverbetering van de soortenrijke natte graslanden van het type N10.02 Kruiden- en faunarijk grasland.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De graslanden zijn op zich binnen enige tijd vervangbaar (<25 jaar). Een rijk bodemleven, dat van belang is voor weidevogels, is overigens minder eenvoudig te realiseren. De ligging van het gebied nabij de binnenduinrand, waardoor veel invloed is van kalkrijke kwel, is echter bijzonder en nagenoeg onvervangbaar.

N13 Ter Coulster, Nijenburg & Heilooër Bos

1 Algemene gegevens

Nummer

N13

Naam gebied

Ter Coulster, Nijenburg & Heilooër Bos

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Alkmaar, Heiloo

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur, extensieve recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 350 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied Ter Coulster, Nijenburg & Heilooër Bos bestaat uit bos, open graslanden en de landgoederen Nijenburg en Ter Coulster. De totale oppervlakte van NNN binnen het gebied bedraagt circa 350 hectare. Onderling zijn de gebieden vrij goed met elkaar verbonden. Alleen richting het meer zuidelijk gelegen Ter Coulster bestaat de verbinding slechts uit een smalle strook grasland en bos langs de snelweg. De samenhang met andere NNN gebieden in de omgeving is beperkt.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Ter Coulster, Nijenburg & Heilooër Bos ligt ten zuiden van Alkmaar in het strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio: duinen, met overgangen naar het zeekleigebied) en vormt een groene buffer tussen Alkmaar en Heiloo. Tot circa 6000 jaar geleden lag dit gebied geheel onder zeeniveau. Vanaf 5000 jaar geleden trok de zee zich terug en ontstonden hier strandwallen en overstromingsvlakten. Een strandwal rond het Heilooër Bos vormde lange tijd de afscheiding tussen een waddengebied in het westen en een veengebied in het oosten. Al in de middeleeuwen was het een dicht bebost gebied, maar in de 15e eeuw werd het oude bos gekapt tijdens het beleg van Alkmaar. Vervolgens is het vanaf de 17e eeuw weer bebost. Het Heilooër bos en landgoed Nijenburg bestaan sinds de 17e eeuw. Landgoed Ter Coulster bestaat al minstens sinds de 18e eeuw. Landgoed Nijenburg is in 2005/2006 hersteld in de Engelse stijl door Vereniging Natuurmonumenten.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het Heilooër Bos en de dichtbegroeide gedeeltes rond de landgoederen bestaan uit oud bos op de oude oeverwal, die globaal begrensd wordt door de spoorlijn en de Kennemerstraatweg. De oeverwal bestaat uit zand en ligt circa 2 tot 3 meter boven NAP. De overige landgoedbossen zijn meer parkachtig ingericht.
Rond de beboste gebieden liggen duidelijk lager gelegen open gebieden met een hoog grondwaterpeil en zoete kwel vanuit de oeverwal. Openheid is kenmerkend en sommige delen staan onder invloed van brakke kwel uit het oude zeekleipakket. Dit geldt vooral voor het Kooimeer, dat tevens het laagste punt in het gebied vormt (ruim een meter onder NAP). De omgeving van het Kooimeer bestaat uit zavelige bodem, terwijl de bodem van de Baafjespolder uit zand bestaat.
De watergangen in het oosten van het gebied hebben plaatselijk natuurvriendelijke oevers. Het nagenoeg gefixeerde waterpeil is in de winter iets lager dan in de zomer en daarmee niet optimaal voor natuur. De gebieden die aan de snelweg (A9) grenzen, hebben daardoor een relatief hoge geluidsbelasting. Dit is in tegenstelling tot de bossen en de Baafjespolder, waar rust, stilte en donkerte kenmerkend zijn.

Huidig gebruik
Als groene buffer tussen Alkmaar en Heiloo zijn de gebieden ook als recreatief uitloopgebied van belang. Het Heilooër Bos en de landgoederen worden vooral gebruikt voor extensieve recreatie zoals wandelen en fietsen. De graslanden zijn deels in extensief agrarisch beheer en deels regulier agrarisch beheer.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Ter Coulster, Nijenburg & Heilooër Bos de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Besloten bos- en parklandschap

  • Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap

Actuele natuurwaarden
Het Heilooër Bos is een oud bos op droge zandgrond en wordt daarom gerekend tot het natuurbeheertype N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos. Hierin is onder andere het bladgroenloze stofzaad een kenmerkende soort voor deze oude bossen en ook komen er veel paddenstoelen voor. De bossen rond de landgoederen hebben een minder ‘natuurlijk’ karakter dan het dennen- eiken en beukenbos. Deze worden gerekend tot N17.03 Park- of stinzenbos en worden gekenmerkt door een meer parkachtig karakter en een typerende soortenrijke ondergroei van stinzenplanten. Deze bossen liggen relatief hoog op de oude strandwal en kennen een grote rijkdom aan paddenstoelen. In het westen van het gebied komen enkele kleine (nattere) percelen op zavelbodems voor (N14.03 Haagbeuken- en essenbos).
In de oude bossen staan bomen van meer dan tweehonderd jaar oud en deze bossen zijn daarmee van grote waarde voor bos en/of struweelvogels, zoals grote bonte specht. De oude bomen zijn ook een overwinteringsplek voor vleermuizen. Het oude bos vormt verder, ondanks de relatief geïsoleerde ligging ten opzichte van andere bosgebieden, een geschikt leefgebied voor de boommarter, waarvan aanwezigheid in 2016 is vastgesteld.

Potentiële natuurwaarden
De potenties van het gebied voor natuur worden al geheel of grotendeels benut. Met name de connectiviteit met andere NNN-gebieden zoals het zuidelijk gelegen Oosterbos en de duinen kan mogelijk worden versterkt voor bossoorten zoals boommarter en bosvogels.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Deze gebieden bestaan grotendeels uit open graslanden, die deels beheerd worden als N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Een deel aangrenzend aan Heiloo wordt nog regulier agrarisch beheerd. Het vochtig hooiland in Kooimeer is kenmerkend voor brakke omstandigheden (kwel). Hier staat onder andere schorrenzoutgras. Met name in Kooimeer/Oostzijperpolder komen veel weidevogels voor, waaronder aanzienlijke aantallen broedende grutto’s en kieviten. Deze soorten komen, in lagere dichtheden, ook voor in de graslanden die grenzen aan de snelweg.
Binnen dit landschap komen her en der een aantal sloten voor die als N04.01 Zoete plas worden aangemerkt. Helemaal in het westen van het gebied zijn een klein areaal Moeras (N05.01) en Gemaaid rietland (N05.02) aanwezig.

Potentiële natuurwaarden
De potentie ligt hier vooral in de uitbreiding van het areaal extensieve beheerde vochtige hooilanden ten behoeve van weidevogels en botanische waarden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het gebied is één van de weinige voorbeelden waar oud bos aanwezig is op een oude strandwal. Het bos is honderden jaren oud en daarom nagenoeg onvervangbaar. De graslanden zijn in theorie op enige termijn vervangbaar, maar vooral de oude graslanden met kwel zijn niet eenvoudig of snel vervangbaar.

N14 Limmerpolder

1 Algemene gegevens

Nummer

N14

Naam gebied

Limmerpolder

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Castricum, Heiloo

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 300 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied Limmerpolder bestaat uit het recreatiebos Oosterbos en een open polder. De totale oppervlakte van NNN binnen het gebied bedraagt circa 300 hectare. De samenhang binnen het NNN gebied komt vooral tot uitdrukking in het open weidse polderlandschap. Er is weinig samenhang tussen het besloten recreatiebos aan de rand van Heiloo en het open poldergebied.
Het open poldergebied vormt samen met de andere open NNN gebieden op grotere afstand een belangrijk netwerk van vogelgebieden, voor zowel water-, moeras- als weidevogels. Daarnaast is het natuurgebied verbonden via de natte natuurverbinding NNV2. Hierdoor wordt het gebied voor soorten van natte milieus, verbonden met de natuurgebieden langs het Alkmaardermeer (L2), de duinzoom Bakkum (N15) en het Noordhollands Duinreservaat (N4).

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Limmerpolder ligt in het landschapstype strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang duinen, zeekleigebied en laagveengebied). Dit landschap bestaat uit hoger gelegen, droge en zandige strandwallen en aangrenzende lager gelegen, natte en (deels) venige strandvlakten. De strandwal waarop Limmen en Heiloo liggen is ontstaan rond 1500 voor Christus. De Limmerpolder ligt grotendeels op de naastgelegen strandvlakte. Het daar aanwezige veen is ontgonnen, waardoor er een typisch landschapspatroon is ontstaan van sloten en percelen. In het NNN gebied ligt ook Het Die, een veenplas die is ontstaan doordat het veen hier werd weggeslagen door het water.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het gebied heeft een gevarieerde bodemopbouw. De bodem van de strandwal bestaat uit zand. In oostelijke richting gaat deze over in laaggelegen zavel- en kleigronden en gronden met een veenachtige bovengrond (moerige eerdgronden). Het hele NNN ligt op de overgang van strandwal naar strandvlakte en hierdoor ligt het westelijk deel net wat hoger dan het oostelijk deel. Er lopen vele watergangen en sloten door het gebied. De sloten in het zuiden, langs de schulpvaart hebben natuurvriendelijke oevers. Het NNN gebied ligt in meerdere peilvlakken, een aantal delen hebben een vast waterpeil, een aantal een zomerpeil dat lager is dan het winterpeil en een groot deel van het gebied heeft een seizoensgebonden dynamisch waterpeil. De drooglegging varieert tussen de 15 cm en de 40 cm in het polderlandschap. De drooglegging in het Oosterbos varieert tussen 50 cm en 1 meter. Ook is er in het gebied sprake van zoete kwel vanuit de strandwal.
Op het Oosterbos en het berkenbosje bij Het Die na, is het gebied erg uitgestrekt en open. Deze openheid en uitgestrektheid is van groot belang voor de vele weidevogels in het gebied. In de polder ontbreekt bebouwing nagenoeg geheel. Alleen het Oosterbos grenst direct aan de bebouwing van Heiloo. Door en langs het gebied loopt een snelweg en lopen een aantal provinciale wegen, waardoor de randen van het gebied geluidsbelast zijn.

Huidig gebruik
Grote delen van de Limmerpolder worden als natuurgebied beheerd. Voor de graslanden wordt daarbij gebruik gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen (met name weidebouw ten behoeve van weidevogels). Daarnaast vindt in delen van de polder ook nog ‘reguliere’ landbouw plaats die deels (maar niet geheel) is afgestemd op natuurwaarden zoals weidevogels. In het Oosterbos is er sprake van vrij intensief recreatief medegebruik. Dit vormt een uitloopgebied voor Heiloo. Recreatie in de overige delen beperkt zich tot extensief medegebruik van het gebied binnen de bestaande toegangsvoorwaarden. Concreet gaat het dan hoofdzakelijk om wandelen en varen.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Limmerpolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Gevarieerd bos en grasland als uitloopgebied voor de stad

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het overgrote deel van het NNN gebied bestaat uit open graslanden. Deze worden al sinds lange tijd (extensief) landbouwkundig gebruikt. Het betreft oud grasland met een lange ontwikkelingstijd, dat tot uiting komt in een hogere diversiteit in bodemleven in en de aanwezigheid van kleine hoogteverschillen op de kavels (microreliëf). In de loop van de tijd heeft enige intensivering van het gebruik plaatsgevonden. De grootste kwaliteit van de graslanden (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland), is gelegen in het belang voor vogels, waaronder ook grote aantallen kritische weidevogels, zoals de grutto. Met meer dan 100 broedparen weidevogels per 100 hectare herbergt de het gebied een uitgestrekt areaal soortenrijk weidevogelgrasland, dat zowel nationaal als internationaal van groot belang is. Daarnaast zijn er graslanden aanwezig met een grote botanische rijkdom, deze worden beheerd als N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. In de zomer bloeien er op deze vochtige graslanden erg veel orchideeën, waaronder de zeldzame welriekende nachtorchis. Rugstreeppadden worden verspreid aangetroffen in het gebied. De smalle, veelal geïsoleerde en waterplantenrijke slootjes zijn samen met ondiepe, maar heldere, watervoerende greppels in de graslanden een geschikt voortplantingsmilieu voor deze soort.
In het gebied ligt een veenplas, met daaromheen moerasvegetaties. Deze worden beheerd als N05.01 Moeras, N05.02 Gemaaid rietland en N06.01 Veenmosrietland en moerasheide. Langs het Die is ook nog een klein berkenbroekbos (N14.02 Hoog- en Laagveenbossen) aanwezig. Deze gebieden zijn van belang voor moeras- en rietvogels maar ook voor de waterspitsmuis.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels liggen met name in de uitbreiding van extensieve graslanden. Gelet op het open karakter van het landschap en de waarde daarvan voor weidevogels zijn de mogelijkheden voor uitbreiding van moerassen beperkt. Langs het Die, de Kromme sloot en de Limmertocht zijn er potenties voor uitbreiding van jonge verlanding. Hier wordt door de beheerders ook naar gestreefd. Dit zorgt niet alleen voor bijzondere verlandingsvegetaties maar tevens voor uitbreiding van het leefgebied van moerassoorten. Moerasvegetaties langs watergangen zijn van belang voor watergebonden soorten binnen het gebied en als verbinding met natte natuur daarbuiten. De ecologische samenhang tussen de verschillende leefgebieden van bijvoorbeeld de waterspitsmuis kan vermoedelijk nog worden versterkt. Dit mag niet ten koste gaan van de openheid, dus hierbij kan gedacht worden aan natuurvriendelijke oevers langs wateren, zonder opgaande begroeiing. Dit biedt tevens potenties voor de Noordse woelmuis. De Noordse woelmuis is aangetroffen rondom het Alkmaardermeer (L2) waarmee het gebied een natte natuurverbinding heeft. Het waterpatroon in de Limmerpolder is een geschikt leefgebied voor de otter. Op basis van de historische verspreiding van de otter in Nederland mag worden aangenomen dat er de komende jaren een aanzienlijke uitbreiding van het verspreidingsgebied mogelijk is.

Kernkwaliteit: Gevarieerd bos en grasland als uitloopgebied voor de stad

Actuele natuurwaarden
Het Oosterbos is in 1997 aangelegd en bestaat hoofdzakelijk uit berken en eikenbos met overgangen naar vochtig bos (N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos). Het Oosterbos is nog een relatief jong bos en is nog volop in ontwikkeling. De natuurwaarden zijn hier ook nog relatief laag. Daarnaast zijn er N12.02 Kruiden- en faunarijke graslanden aanwezig en lopen een aantal sloten (N04.02 Zoete plas) door het bos. Door de verschillen in hoogte, vocht en bodem is er een grote diversiteit. Het gebied is al wel van belang voor ongewervelden van natte en droge milieus, met name dagvlinders zoals de argusvlinder en de sint-jansvlinder, waarvan de laatste soort op moerasrolklaver zit.

Potentiële natuurwaarden
Het grasland heeft de potentie om zich te ontwikkelen tot N10.02 Vochtig hooiland met de bijbijhorende botanische rijkdom. Deze vochtige graslanden met vele watergangen bieden tevens potenties voor de waterspitsmuis en de rugstreeppad, mits deze dit gebied goed kunnen bereiken via de duikers onder de snelweg. Het bos heeft een belangrijke recreatieve functie waardoor er veel menselijke activiteiten aanwezig zijn. Echter door het ouder worden onder een natuurlijk bosbeheer zal de kwaliteit van het bos kunnen toenemen. Hierdoor zal het bos in de toekomst geschikter worden voor bos- en/of struweelvogels.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de natuurwaarden van de graslanden in theorie op enige termijn vervangbaar is (<25 jaar) moet door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie.
Het Oosterbos is nog een relatief jong bos en is nog volop in ontwikkeling. De natuurwaarden zijn hier ook nog relatief laag Dit bos is daardoor eenvoudig te vervangen. Dat geldt echter niet voor de recreatieve uitloopfunctie.

N15 Duinrand Bakkum

1 Algemene gegevens

Nummer

N15

Naam gebied

Duinrand Bakkum

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Castricum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #87 Noordhollands Duinreservaat (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 80 hectare

Eigendom / beheer

Stichting De Hooge Weide en Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

NNN-gebied Duinrand Bakkum is deels onderdeel van Natura 2000 gebied Noordhollands Duinreservaat. Dit betreft het meest noordelijk gelegen perceel. Naast de overlap grenst op deze locatie NNN-gebied Duinrand Bakkum ook aan het Noordhollands Duinreservaat. De oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 80 hectare.
De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten vochtige, open karakter van het gebied en een samenhangend watersysteem. De ecologische samenhang met andere NNN gebieden bestaat uit een origineel strandvlaktenlandschap grenzend aan de binnenduinrand. Vooral de samenhang met het Noordhollands Duinreservaat (N4) is groot, zowel ruimtelijk als hydrologisch. Het ‘overlappende’ perceel is vanuit Natura 2000-perspectief gedeeltelijk aangemerkt als het habitattype Vochtige duinvallei (H2190D). In algemene zin is de overgang van N4 naar NNN-gebied Duinrand Bakkum zeldzaam in Noord-Holland, omdat het binnenduin direct grenst aan een strandvlaktenlandschap.
Daarnaast loopt natuurverbinding NNV2 langs Duinrand Bakkum. Deze oost-west lopende natuurverbinding heeft als doel meerdere NNN-gebieden met elkaar te verbinden (o.a. N4, N14, N15 en L2) en vormt ook een verbinding met het meest zuidelijke perceel van het NNN-gebied dat tegen de bebouwde kom van Castricum aanligt.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Duinrand Bakkum ligt ten oosten van het naastgelegen duingebied en is een strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang duinen en zeekleigebied). Bepalend voor de vorming van het landschap zijn vooral het Oer-lJ (riviermonding) en het zeegat van Bergen. Rond 3500 v.C. ontstond door afzettingen van getijdenstroming in het Zeegat van Bergen een tweede strandwal vanaf Alkmaar, via Heiloo naar Limmen/Castricum. Aan de zuidzijde van deze strandwal vormde een aftakking van de Rijn, via de Utrechtse Vecht en het lJ, het zogenaamde Oer-lJ. ln deze getijdendelta werd een meters dik pakket van zand en kleilagen, dooraderd met laagjes schelpen, afgezet op het basisveen. Na verloop van tijd ontstond westelijk hiervan een nieuwe bijna gesloten strandwal. Het zeegat van Bergen sloot zich geleidelijk vanaf 3300 v.C. en het waddengebied werd na enkele transgressiefasen rond 1000 v.C. afgesloten en ontwikkelde zich tot een zoetwater veengebied, het Hollandveen. Om het duingebied te bereiken werd in het Hollandveen het Zeerijdtsdijkje gebouwd. Het veen dat zich in de eeuwen daarna in dit gebied heeft gevormd, is na ontginning vanaf circa 1000 n.C. grotendeels weer verdwenen.
Een deel van dit land is lange tijd in gebruik geweest als agrarisch grasland, maar 15-20 jaar geleden door de toenmalige eigenaren geschonken aan Stichting De Hooge Weide om de natuur een kans te geven zich te herstellen en de continuïteit van de natuurgebieden te verzekeren. Sindsdien hebben er verschillende maatregelen plaatsgevonden voor het herstel.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Duinrand Bakkum is één van de weinige strandvlaktes die nog direct aan het duin grenst. Op de oude strandvlaktes is één van de belangrijkste processen de voeding met zoete, kalkrijke kwel afkomstig van de naastgelegen strandwallen en duinen. De invloed van kwel is het hoogst nabij de strandwal en neemt af richting het oosten. Het gebied is een paar jaar geleden door een duinrel met de duinen verbonden. Daardoor kan het schone, heldere duinwater zo lang mogelijk in het gebied worden vast vastgehouden en het polderwater om het gebied heen worden geleid. In natte periodes stroomt het overtollige water uit de duinen het gebied binnen en wordt hier opgevangen, wat leidt tot een wisselend waterpeil.
De afwisseling van historische oeverwallen en erosiegeulen en van kleiige en meer zandige sedimenten is in het bijzonder in de weilanden goed zichtbaar aan een duidelijk reliëf. Tussen Limmen en Castricum door is een unieke zichtlijn vanaf het binnenduin, met onverkavelde percelen die langzaam aflopen en in de verte de strandwal van Limmen die opduikt in het landschap. De openheid van het landschap is een belangrijk kenmerk en laat hier een uniek beeld zien van het oorspronkelijke landschap van een geleidelijke overgang van de binnenduinrand naar de achtergelegen strandvlaktes. Hier is het “omgronden” ten behoeve van de bollenteelt of het geschikt maken van de grond voor woningbouw uitgebleven, waardoor de oude bodems nog grotendeels intact zijn. Op de graslanden zijn verschillende poelen aanwezig en slootkanten zijn met langzaam aflopende oevers ingericht.

Huidig gebruik
Het deel van Duinrand Bakkum dat in beheer is bij Stichting De Hooge Weide is niet vrij toegankelijk. Alleen gedurende juni en juli is het mogelijk tijdens excursies onder begeleiding van medewerkers van de Stichting het gebied te bezoeken. Het natuurgebied is buiten het broedseizoen (1 juli t/m 1 maart) te overzien vanaf het Zeerijdtsdijkje.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Duinrand Bakkum de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kwelgevoed open strandvlaktelandschap met extensieve graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kwelgevoed open strandvlaktelandschap met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Duinrand Bakkum bestaat geheel uit een oud strandvlaktelandschap met open, extensieve graslanden en poelen. Dit landschap wordt beheerd als Nat schraalland (N10.01), Vochtig weidevogelgrasland (N13.01), Vochtig hooiland (N10.02) (in het meest noordelijke deel ook als H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000) of Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). In deze graslanden liggen verscheidene poelen. De gegraven duinrel wordt beheerd als Beek en Bron (N03.01). (ook als).
De graslanden met aanwezige poelen kennen een hoge botanische waarde. Van oost naar west draagt ook de gradiënt in kwelinvloed en bodemsamenstelling (van zand naar klei) daaraan bij. Er zijn met name veel orchideeën te vinden, zoals de bijenorchis. Ook de grote ratelaar komt in grote aantallen voor. In de poelen leven amfibieën, waaronder de rugstreeppad die hier veelvuldig voorkomt.

Potentiële natuurwaarden
De ambitie is om een groot deel van Kruiden- en faunarijk graslanden (N12.02) om te vormen naar Vochtig hooiland (N10.02). Herstel en ontwikkeling van bloemrijk grasland, nat schraalland, stromend water en kwelgevoede sloten ontstaan door een betere benutting van afstromend duinwater.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaarden op de schrale graslanden zijn binnen redelijke tijd vervangbaar (<25 jaar). De unieke ligging in het landschap met een nagenoeg oorspronkelijke zichtlijn over de oude strandvlaktes nabij het binnenduin maken dit gebied echter onvervangbaar.

N16 Castricummerpolder en eendenkooi Uitgeest

1 Algemene gegevens

Nummer

N16

Naam gebied

Castricummerpolder en eendenkooi Uitgeest

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Uitgeest, Castricum

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Landschap Noord-Holland, Stichting de hooge weide en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De Castricummerpolder strekt zich uit tussen Castricum, Uitgeest en Heemskerk. De eendenkooi den Eng ligt tussen Uitgeest en de provinciale weg N203. Het NNN-gebied heeft een oppervlakte van circa 150 ha. De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten open grasland en het samenhangend watersysteem in het gebied. Het NNN-gebied ligt op de overgang van het duingebied in het westen, waartoe het Noordhollands Duinreservaat (N4) behoort, naar de poldergebieden, waartoe ook het even ten zuiden gelegen Marquette en het Krengenbos (N17) en Limmer- en Heilooër Die en Limmerveen (N14) behoren. De ecologische samenhang tussen deze gebieden betreft vooral dat zij onderdeel zijn van een lokaal netwerk van weidevogelgebieden.
Castricummerpolder maakt tevens deel uit van de ecologische verbinding 'Van Kust tot Kust', een verbinding tussen Noordzee en Markermeer, waarmee veengebieden en kustlandschap met elkaar verbonden worden. Daarnaast is het een zijtak van de 'Natte As', een robuuste verbinding van moerassystemen, die het Waddengebied via het Lauwersmeergebied, de randmeren, de Hollandse venen en de Biesbosch, met de Zeeuwse Delta verbindt.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Castricummerpolder ligt in het strandwallen- en strandvlaktenlandschap op de overgang van een oude strandwal naar een oude veenafgraving op de achterliggende strandvlakte (fysisch-geografische regio’s: overgang duinen en zeekleigebied). Bepalend voor de vorming van het landschap zijn vooral het Oer-lJ en het zeegat van Bergen. Een oude zijtak van het Oer-IJ is nog altijd zichtbaar in het gebied. ln deze getijdendelta werd een meters dik pakket van zand en kleilagen, dooraderd met laagjes schelpen, afgezet op het basisveen. Na verloop van tijd ontstond westelijk hiervan een nieuwe bijna gesloten strandwal. Het zeegat van Bergen sloot zich geleidelijk vanaf 3300 voor Christus en het waddengebied werd na enkele transgressiefasen rond 1000 voor Christus afgesloten en ontwikkelde zich tot een zoet veengebied, het Hollandveen. Dit veen is na ontginning vanaf circa 1000 na Christus grotendeels weer verdwenen.
De aanleg van diverse dijken in en rond de huidige Castricummerpolder vond plaats vanaf de 12de eeuw maar pas aan het eind van de 16de eeuw werd het gebied bemalen na de aanleg van de Heemstederdijk en de Hendriksloot. De sloot begon bij Cronenburg en ontwaterde de polder via de Dije en de Rijn richting het Alkmaardermeer. Hoewel de loop van de sloot diverse malen is veranderd, is duidelijk zichtbaar dat deze dwars door de voormalige stroomruggen van het krekenlandschap loopt. Tot in de negentiende eeuw werd gedurende de winter het land onder water gezet, zodat een nieuw vruchtbaar kleilaagje werd afgezet. Boerderij Cronenburg markeert het centrum van het voormalige mondingsgebied van het Oer-IJ. De boerderij staat op de fundamenten van het voormalige kasteel Kronenburg, gebouwd rond de 14de eeuw en het gebied is aangewezen als archeologisch waardevol gebied. De Eendenkooi van der Eng is één van de oudste kooien van Noord-Holland en is opgericht rond 1600. De kooi is diverse malen verwaarloosd, verkocht, gerestaureerd en heringericht. De vangsten waren goed, tot rond 1930 de provinciale weg werd aangelegd. Rond 1960 kocht de gemeente Uitgeest de eendenkooi en het afpalingsrecht op. Door teruglopende vangsten raakte de kooi in verval en in 1970 werd de kooi buiten gebruik gesteld. Stichting Landschap Noord-Holland sloot in de jaren tachtig een huurovereenkomst en restaureerde de kooi met vrijwilligers, waarbij de sloten werden geschoond, bos werd aangeplant en herstel van de vangpijp en de wal rond de plas plaats vond.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Ondanks egalisaties is de ontstaansgeschiedenis nog herkenbaar in het landschap. Het microreliëf van het krekenstelsel is zichtbaar in de lager gelegen delen (0,6 meter onder NAP) in het zuidoosten. Het meest herkenbaar is de Dije, als restant van een van de hoofdgeulen van het Oer-ij. In de nauwe binnenbocht, is een relatief groot hoogte verschil van ruim een meter. In het midden ligt het maaiveld op 0,5 meter boven NAP wat afloopt richting de sloot tot 0,6 meter onder NAP. De bodem bestaat hier uit kalkrijke lichte zavel.
Richting het noordwesten loopt het maaiveld iets op tot gemiddeld 0,3 meter onder NAP. Ook de bodemsamenstelling verandert naar meer leemhoudende grond van zavel tot zware klei in het uiterste noorden. Het maaiveld rond Cronenburg ligt nog wat hoger in het landschap (rond NAP). Verspreid door het gebied liggen nog restanten van het veendek met moerige grond op zand.
Het streefwaterpeil in het grootste deel van de polder is gedurende de zomer 0,95 meter NAP en gedurende de winter 0,85 meter onder NAP. Hiermee staat het grondwaterpeil net onder het maaiveld en enkele delen staan tijdens het broedseizoen deels onder water. In de gegraven plassen in het grasland tussen de Hendriksloot, N203 en UItgeesterweg staat in principe het gehele jaar water. In de polder is een geringe kweldruk aanwezige van kalkrijk water vanuit het duinengebied, dat met name zichtbaar is in de sloten. Het omliggende agrarische land kent een grotere onderbemaling van 1,3 meter onder NAP.
De Hendriksloot voert het water gedurende de wintermaanden richting het oosten af op het boezemwater UItgeestermeer. In de zomer wordt boezemwater de polder weer ingelaten.
Oorspronkelijk werd de bemaling geregeld door poldermolen De Dog bij Uitgeest, nu door een gemaal. De Dije heeft een waterpeil van 0,85 m onder NAP en voedt de eendenkooi en de omliggende polder via een regelbaar keerschot. Het waterpeil van de eendenkooi is 0,90 meter onder NAP. Een pomp in de plas circuleert het water om ijsvorming te voorkomen. Wateroverschot in de plas wordt onder de Dije door naar de woonwijk de Koog afgevoerd.

Huidig gebruik
Een groot deel van de graslanden is in beheer van de stichting de Hooge weide. De graslanden zijn grotendeels in agrarisch gebruik met weinig koeien. Het beheer is gericht op weidevogels en het streefbeeld is een ‘klassiek’ boerengrasland met de bijbehorende typische soorten. Rond maart wordt een hoger waterpeil gehanteerd zodat er nat grasland ontstaat en vanaf juli gaat het waterpeil weer omlaag zodat er gemaaid kan worden. Er wordt niet bemest en er zijn vossenrasters geplaatst om de druk op weidevogels te beperken. De ondiepe plassen Groote ven werd door de stichting in 2004 opnieuw ingericht.
De eendenkooi wordt beheerd door twee kooikers. De kooi is goed zichtbaar vanuit Uitgeest en vanaf de weg Uitgeest-Limmen. Op afspraak is de eendenkooi vijf á zes keer per jaar te bezoeken voor een excursie. De Cronenburg boerderij is sinds 2003 een provinciaal archeologisch monument en niet meer in gebruik als agrarisch bedrijf en wordt niet meer bewoond. De graslanden er omheen zijn in beheer van Landschap Noord-Holland en ook hier is sprake van extensieve begrazing met koeien.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Castricummerpolder en eendenkooi Uitgeest de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
In het centrale deel van de Castricummerpolder wisselen N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N10.02 Vochtig hooiland elkaar af. De graslanden rond Cronenburg en een deel van het grasland rond de eendenkooi bestaan uit N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De sloot in het grasland ten noorden van de eendenkooi betreft het beheertype N04.02 Zoete plas. De waterkwaliteit in de polder is over het algemeen goed, met doorzichten tot op de zandige bodem en groeiplaatsen van kranswieren. Door het aanwezige microreliëf en de kwelinvloeden zijn de gras- en hooilanden van botanische waarde, met een en grote diversiteit aan kruidenachtige soorten en biezen. Restanten moerige grond vormen geschikte groeiplaatsen voor onder meer de wilde kievitsbloem. De rijke vegetatie is van belang voor libellen en dagvlinders, zoals de vroege glazenmaker, argusvlinder en bruinzandoogje. De grootste waarde ligt echter in de grote dichtheid aan weidevogels en watervogels, met meer dan 40 broedparen per hectare. Te noemen zijn grutto, kievit, kluut, graspieper en gele kwikstaart.

Potentiële natuurwaarden
Er liggen potenties om het areaal extensief vochtig weidevogelgrasland uit te breiden. De graslanden rond de eendenkooi worden momenteel nog niet als weidevogelgrasland beheerd, maar zou een aaneengesloten gebied kunnen vormen. Daarnaast kan het areaal kruiden- en faunarijk grasland uitgebreid worden met drogere graslanden rond Cronenburg en de binnenbocht van de Dije.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

Actuele natuurwaarden
De eendenkooi van der Eng is een cultuurhistorisch waardevol element in het open weidevogelgrasland. De restauratie van de combinatie van het kooibos (N17.06 Vochtig hakhout), de centrale kooiplas en de vangbuis (N17.04 Eendenkooi) hebben de waarde van het element hersteld. Het kooibos van bijna anderhalve hectare bestaat voornamelijk uit loofbomen. Door de ontoegankelijkheid en beslotenheid vormt het een broedgebied voor watervogels en moerasvogels.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van het gebied worden door het huidige beheer van de eendenkooi al geheel of grotendeels ingevuld.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Open graslanden zijn op zichzelf relatief snel te realiseren (<10 jaar). De oude bodem met microreliëf van het oude Oer-ij is echter onvervangbaar. Ook de cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi is niet of nauwelijks vervangbaar.

N17 Marquette en het Krengenbos

1 Algemene gegevens

Nummer

N17

Naam gebied

Marquette en het Krengenbos

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Castricum, Heemskerk

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Provincie Noord-Holland/PWN (Marquette), Landschap Noord-Holland, HHNK en Stichting Hooge Weide

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Landgoed Marquette en het Krengenbos worden begrensd door Heemskerk in het zuiden, Castricum in het noorden en het Noordhollands Duinreservaat in het westen. De oppervlakte van het gebied bedraagt circa 150 hectare.
De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten open grasland en het samenhangend watersysteem in het gebied. Verspreid tussen de open graslanden liggen enkele bospercelen, die met name op Landgoed Marquette met elkaar in verbinding staan.
Het NNN-gebied ligt op de overgang van het duingebied in het westen, waartoe het Noordhollands Duinreservaat (N4) behoort, naar de poldergebieden ten noordoosten waarvan een deel onder NNN-gebied Castricummerpolder en Eendenkooi Uitgeest (N16) vallen. De samenhang tussen deze gebieden betreft dus vooral een overgangssituatie tussen beiden gebiedstypen. De ecologische samenhang met de NNN-gebieden N4 en N16 wordt hierdoor voornamelijk bepaald door respectievelijk de uitlopers van de boste strandwallen aan de westkant en de aangrenzende weidevogelgraslanden aan de noordoostkant. Aan de oostkant van het gebied moet natuurverbinding NNV3 de connectie vormen met NNN-gebied de Driehoek van Assum (L10).
De ruimtelijke samenhang tussen het Krengenbos en het Noordhollands Duinreservaat wordt beperkt door de ligging van de Beverwijkerstraatweg.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Marquette en het Krengenbos ligt in het strandwallen- en strandvlaktenlandschap op de overgang van een oude strandwal naar een oude veenafgraving op de achterliggende strandvlakte (fysisch-geografische regio’s: overgang duinen en zeekleigebied). Bepalend voor de vorming van het landschap zijn vooral het Oer-lJ (riviermonding) en het zeegat van Bergen. Rond 3500 v.C. ontstond door afzettingen van getijdenstroming in het Zeegat van Bergen een tweede strandwal vanaf Alkmaar, via Heiloo naar Limmen/Castricum. Aan de zuidzijde van deze strandwal vormde zich een aftakking van de Rijn, via de Utrechtse Vecht en het lJ, het zogenaamde Oer-lJ. Een oude zijtak van het Oer-IJ is nog altijd zichtbaar in het gebied. ln deze getijdendelta werd een meters dik pakket van zand en kleilagen, dooraderd met laagjes schelpen, afgezet op het basisveen. Na verloop van tijd ontstond westelijk hiervan een nieuwe bijna gesloten strandwal. Het zeegat van Bergen sloot zich geleidelijk vanaf 3300 v.C. en het waddengebied werd na enkele transgressiefasen rond 1000 v.C. afgesloten en ontwikkelde zich tot een zoet veengebied, het Hollandveen. Het veen dat zich in de eeuwen daarna in dit gebied heeft gevormd, is na ontginning vanaf circa 1000 n. Christus grotendeels weer verdwenen. De strandwal in het zuiden is echter intact gebleven.
De oorsprong van Landgoed Marquette ligt rond 1250. Op dat moment liet de toenmalige graaf van Holland, Willem II, op de oude strandwal een burcht bouwen. Het was een van de dwangburchten die in een ruime boog rond West-Friesland werden aangelegd om het opstandige volk onder het grafelijk gezag te brengen. Vanaf 1700 wordt het bewoond door een andere familie, die de burcht compleet heeft verbouwd. In de 19e eeuw werd het landgoed omgevormd in de Engelse landschapsstijl. Een groot deel van de omliggende weilanden zijn inmiddels ingericht voor weidevogels. Het Krengenbos en de daar naast liggende Lugtenakker bestaat uit oude restanten van een essenhakhoutcultuur, met oude stobben.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Marquette en het Krengenbos ligt deels op een strandwal en een veenafgraving. Ten westen van het gebied loopt van noord naar zuid een langgerekte strandwal, van waaruit de polders kalkrijke kwel ontvangen. De invloed van kwel is het hoogst nabij de strandwal en neemt af richting het oosten. In het gebied wordt daarnaast relatief schoon (voedselarm en basenrijk) zoet water aangevoerd door duinrellen die door het gebied stromen. Een deel van deze duinrellen is ingericht als waterberging om in natte periodes het overtollige water uit de duinen op te vangen, wat leidt tot een wisselend waterpeil. Het middeleeuws verkavelingspatroon dat gebruikt werd om de polders te ontwateren is nog intact.
De afwisseling van oeverwallen en erosiegeulen en gradiënt van zand naar klei (en droog naar nat) is in het bijzonder in de weilanden goed zichtbaar aan een duidelijk reliëf. Dit hangt nauw samen met het historisch grondgebruik. De natte, kleiige, kalkrijke delen van het landschap waren alleen geschikt als hooi- of weiland, met als belangrijk kenmerk openheid. Hier is het “omgronden” ten behoeve van de bollenteelt of het geschikt maken van de grond voor woningbouw uitgebleven, waardoor de oude bodems nog grotendeels intact zijn. Door historische overstromingen met zeewater is hier lokaal sprake van brakke omstandigheden.
Op de hoge, zandige, kalkarme delen zoals de strandwal werd bos aangelegd, met als belangrijk kenmerk beslotenheid en oud bos. In een deel van deze bossen groeien essen, die nu door essentaksterfte bedreigt worden.

Huidig gebruik
De graslanden worden extensief beheerd door agrariërs, waarbij het beheer gericht is op weidevogels. Zo wordt er bijvoorbeeld bemest met ruwe stalmest. Landgoed Marquette is open voor fietsers en wandelaars, het kasteel is in gebruik als hotel. Circa 10 hectare van het gebied nabij de Kampen is in gebruik als waterberging. Deze waterberging heeft als functie om in natte periodes het overtollige water uit de duinen (tijdelijk) op te vangen. Op het landgoed worden jaarlijks evenementen georganiseerd.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Marquette en het Krengenbos de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
De percelen in de noordkant van het gebied zijn gedeeltelijk ingericht voor weidevogels en worden beheerd als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, maar ook de delen die beheerd worden als N10.02 Vochtig hooiland zijn geschikt voor weidevogels. Op de brakke plekken groeien soorten als schorrezoutgras, knolvossenstaart en zilte rus. De weidevogelgraslanden zijn grotendeels dotterbloemhooilanden met een goed ontwikkeld bodemleven. Dit rijke bodemleven vormt de belangrijkste voedselbron voor weidevogels. In tegenstelling tot de landelijke achteruitgang van de weidevogels, gaat het hier de laatste jaren juist een stuk beter met een aantal soorten. Ondanks de landelijke afname van onder andere de kievit en grutto zijn het aantal territoria met jongen van deze soorten in dit gebied weer op het niveau van de aantallen van de jaren 80, wat een flinke toename is.
Het landgoed wordt deels beheerd als N12.03 Glanshaverhooiland. Het grasland ten noorden van het Krengenbos wordt beheerd als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De relicten van de oude duinrel, die nu dienst doet als waterberging, wordt beheerd als N04.02 Zoete Plas.

Potentiële natuurwaarden
De potentie is om het areaal extensieve graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) uit te breiden ten koste van nu nog intensief gebruikte graslanden. Daarmee kan het graslandareaal tevens geschikter worden voor door de beheerder geambieerde soorten als kwartelkoning, waarvan de laatste al in het nabijgelegen duingebied broedt. Mogelijk kan verdere benutting van de kwelpotentie ook een bijdrage leveren aan verder kwaliteitsverbetering van de soortenrijke natte graslanden van het type N10.02.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Ondanks de betrekkelijk geringe oppervlakte aan bos- en parklandschap in het gebied zijn de bospercelen erg divers en verschillend van elkaar. Het bos op landgoed Marquette wordt gekenmerkt als N17.03 Park- of stinzenbos. In dit gedeelte is ook de typische stinzenflora met soorten als stengelloze sleutelbloem aanwezig. Opvallend is de grote populatie stofzaad en grote keverorchis. Het meest zuidelijk gelegen bosperceel is getypeerd als N15.01 Duinbos en daarmee vergelijkbaar met de aangrenzende bossen in het Noordhollands Duinreservaat (N4). Dit bos ligt ook nog op de oude strandwal. Zowel het park- en stinzenbos als het duinbos zijn oude bossen en daarmee bieden ze ook geschikt leefgebied voor een soorten als de boommarter, bos- en/of struweelvogels en vleermuizen.
Het Krengenbos (N14.03 Haagbeuk- en essenbos) is een ander type bos vanwege de periodiek hoge grondwaterstanden, terwijl de bossen nabij het landgoed droog zijn. De combinatie van ouderdom en het jarenlange essenhakhout beheer dat hier in het verleden is toegepast, resulteren in een bijzondere epifytische mosvegetatie en grote aantallen keverorchissen. Ook bospaardenstaart is hier een bijzondere soort. De oude stobben in het Krengenbos zijn het gevolg van het gevoerde hakhoutbeheer. Op dit moment wordt dat niet meer toegepast, waardoor verruiging op kan treden.
De intensiever gebruikte en beheerde terreinen op landgoed Marquette, bestaan uit een kleinschalige afwisseling van besloten en opener terrein waar recreatief gebruik plaatsvindt (Multifunctionele natuur). Dit herbergt weliswaar geen specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar draagt wel sterk bij aan het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling van het landgoeder Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in het park- of stinzenbos en het duinbos worden al grotendeels benut. Voor het Krengenbos zijn de actuele en potentiële natuurwaarden sterk afhankelijk van hoe de essentaksterfte zich ontwikkeld. Deze ziekte zorgt ervoor dat momenteel veel essen worden gekapt. Daardoor is de kans op verruiging en daarmee de kans dat bestaande waarden verdwijnen groot en kan actief ingrijpen in het sortiment en beheer gewenst zijn.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het restant van het oude polderlandschap, de wateren met goede waterkwaliteit en de basenrijke kwel zijn (als basis voor actuele waarden en hoge natuurpotenties) niet of nauwelijks vervangbaar.
Hetzelfde geldt voor de verschillende oude bossen en de oude landschapsstructuur van het landgoed.

N18 Duinen bij Wijk aan Zee

1 Algemene gegevens

Nummer

N18

Naam gebied

Duinen bij Wijk aan Zee

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeenten

Beverwijk, Velsen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #87 Noordhollands Duinreservaat (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur, kustverdediging en recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Rijkswaterstaat, Provincie Noord-Holland/PWN en Tata Steel

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in de Duinen bij Wijk aan Zee bedraagt circa 100 hectare. Dit NNN-gebied beslaat het hele duingebied tussen het Noordzeekanaal en Wijk aan Zee, in het oosten begrensd door het industrieterrein van Tata Steel Europe. De samenhang binnen het gebied bestaat uit het uitgestrekte aaneengesloten landschap van jonge duinen. De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinreep langs de Nederlandse vastelandskust. Ten noorden liggen de duingebieden Noordhollands Duinreservaat (N4) en Schoorlse Duinen (N3). Omdat de continuïteit van de duinen rond Wijk aan Zee enigszins versnipperd is spelen ook de noordoostelijk gelegen deelgebiedjes van NNN-gebied Westerhout en de Lunetten bij Beverwijk (N19) een rol als verbinding tussen de duingebieden.
De relatie van het gebied met nog zuidelijker gelegen duingebieden zoals het Nationaal Park Zuid-Kennemerland (Z1) en de Amsterdamse Waterleidingduinen (Z2) wordt, althans voor een belangrijk deel van de fauna zoals kleine zoogdieren en vlinders, sterk beperkt door het Noordzeekanaal. Voor sommige mobiele soorten bieden het Forteiland of waadplekken in het Noordzeekanaal nabij Spaarnwoude mogelijk enig soelaas.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De duinen bij Wijk aan Zee vormen een aaneengesloten maar relatief smalle duinstrook, die hoofdzakelijk bestaat uit het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). Wijk aan Zee was tot aan halverwege de 19e eeuw een typisch vissersdorp. Het dorp wordt bewoond sinds de Middeleeuwen. Er lagen plekken waar je met boot het strand op kon, en waar je boot achter de duinen kon trekken. Door schommelingen in de visstand was de vangst niet altijd zeker. In slechte tijden werd daarom aanvullend geboerd om voedselschaarste te voorkomen. Rond Wijk aan Zee lagen een aantal permanente akkers, die in tijden met weinig vis werden uitgebreid. Geiten begraasden deze akkers. Ook werd er hout en helm geoogst als brandstof en ligbed voor vee en het maken van manden. De permanente akkers lagen in de kern, de minder intensief gebruikte of tijdelijke akkers meer richting de buitenranden. Dit zorgde voor een ‘pulsgewijze’ invloed van de mens op zijn omgeving. Deze invloed heeft ruim 1000 jaar bestaan en heeft een grote invloed gehad op het duinlandschap, door het menselijk gebruik ontstond een zogenoemd zeedorpenlandschap. Bij het graven van het Noordzeekanaal aan het eind van de 18e eeuw is een deel van het zand gebruikt als zandwal tussen de Noordpier en het Vliegerpad. Hierbij is het oorspronkelijke zeedorpenlandschap op deze plek tenietgedaan. Tegen deze zandwal aan zijn jonge, embryonale duinen ontstaan die nog steeds een grote dynamiek hebben.
Ook de Tweede Wereldoorlog heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap. De Atlantikwall is een van de meest intacte vestingen in West-Europa. In de duinen bij IJmuiden zijn nog verschillende restanten te vinden van omvangrijke bunkercomplexen en loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog.

Aardkundige waarden
Rond Wijk aan zee heeft de mens in eerste instantie een grote invloed gehad op het duinlandschap; door het menselijk gebruik ontstond het zeedorpenlandschap. Door de aanleg van de zandwal tussen de Noordpier en het Vliegerpad is het oorspronkelijke zeedorpenlandschap op deze plek echter tenietgedaan. Tegen de zandwal aan zijn jonge, embryonale duinen ontstaan die nog steeds een grote dynamiek hebben. In enkele decennia is spontaan een nieuw duingebied ter grootte van ca. 60 ha ontstaan. Het is een gevarieerd kustduinlandschap met hoge, jonge duinen (parabool-, kam- en loopduinen) en uitblazingsvalleien.
Deze primaire duinvorming ten zuiden van Wijk aan Zee is aardkundig heel bijzonder en waardevol. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het belangrijkste sturende proces voor de ontwikkeling van het duingebied is de dynamiek van wind en (zee)water. Met name de zeereep is van groot belang als kustverdediging en de winddynamiek is hier zeer groot maar zal ook altijd begeleid moeten worden. Daarbij wordt wel steeds meer ruimte gevonden om dit te bereiken met ‘natuurlijke’ processen, zoals zandaanvoer door de wind als gevolg van slimme zandsuppletie (‘zandmotor’). Behalve in de zeereep is actieve verstuiving ook voor het achterliggende open duinlandschap een cruciale factor (sleutelproces) voor het behoud van de kenmerkende natuurwaarden. Door de aanvoer van kalkrijk zand ontstaan nieuwe pioniermilieus en worden ook de effecten van ontkalking vertraagd, waardoor de belangrijke gradiënten in kalkrijkdom worden behouden. Na het plaatsen van de strandwal aan het einde van de 18e eeuw zijn er door de invloed van wind en zee duinen op ontstaan. Door de stromingen is het strand naast de strandwal een aangroeiende kust. Dat betekent dat er veel suppletie van zand is dat kan verstuiven en daarbij jonge duinen vormt. Deze duinen zijn constant in beweging, de dynamiek is hoog.
Naast de gradiënt in (wind)dynamiek is er in de duinen sprake van een nog veel kleinschaliger afwisseling in omstandigheden, met name omdat ook het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding en de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van het duin. Tenslotte zijn ook menselijk gebruik en effecten van begrazing van belang. In de duinen was en is begrazing door konijnen een belangrijke factor, maar door grote schommelingen in de konijnenstand door uitbraken van virusziektes is een deel van de openheid van de duinen aangetast en heeft vergrassing van open duinen versneld plaatsgevonden.
In de Duinen bij Wijk aan zee is sprake van een bijzondere situatie in het zogenaamde zeedorpenlandschap. Hier spelen in beginsel dezelfde processen als hiervoor beschreven, maar er heeft ook eeuwenlang kleinschalig gebruik van de duinen plaatsgevonden. Vooral door het weiden van vee, maar ook door kappen van struiken en het trekken van helm. De aanwezige hoefdieren mengden over lange tijd de humus en mest met het zand, waardoor rond het dorp een humuslaag van goede kwaliteit is ontstaan. Vertrapping en waardoor verdichting van schelpfragmenten leidde tot een kalkrijke bodem. Verder werden lokaal ook akkertjes (‘landjes’) in gebruik genomen die vanwege verdroging steeds verder werden uitgegraven. Met de vrijgekomen grond werden zanddijkjes opgeworpen waardoor een kenmerkend landschapspatroon ontstond dat deels nog herkenbaar aanwezig is. In het midden van de 19e eeuw waren grote delen van het duin te droog geworden voor landbouw en stopte dit kleinschalige gebruik. Vanaf dat moment werden bosbouw en waterwinning steeds belangrijkere functies van het duingebied. In 1918 werd Tatasteel IJmuiden opgericht, dat inmiddels een gebied van 750 hectare beslaat direct aangrenzend aan de Duinen van Wijk aan Zee. Van dit enorme bedrijfsterrein is er in het NNN-gebied sprake van een wezenlijke invloed door geluid en licht.

Huidig gebruik
De duinen bij Wijk aan Zee zijn niet afgesloten voor bezoekers (en honden), omdat betreding een voorwaarde is het duindorpenlandschap en bijbehorende vegetatie in stand te houden. Het strand langs de Duinstrook Reyndersweg is in gebruik als activiteitenstrand. Activiteiten die hier plaatsvinden zijn onder andere strandzeilen (‘blokarten’) en kitesurfen.
De permanente openlucht beeldententoonstelling, de Zee van Staal, is onderdeel van het natuurgebied. Ook is er het bunkermuseum aanwezig.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Duinen bij Wijk aan Zee de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Zeedorpenlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Zeedorpenlandschap

Actuele natuurwaarden
Het grootste deel van het landschap bestaat uit het kenmerkende zeedorpenlandschap met aan de kustzijde een smalle strook begeleid dynamisch duinlandschap, waar zeewolfsmelk voorkomt, dat hier echter niet als aparte kernkwaliteit wordt benoemd. Het gebied wordt in zijn geheel tot N08.02 Open duin gerekend (hoewel op kleine schaal ook vochtiger situaties aanwezig zijn) (ook als H2120 Witte duinen, H2130A Grijze duinen (kalkrijk), H2130B Grijze duinen (kalkarm), H2160 Duindoonstruwelen, H2170 Kruipwilstruwelen en H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000). Het afwijkende karakter van het zeedorpenlandschap in vergelijking tot andere kustgebieden komt vooral voort uit het historische gebruik, waardoor naast processen ook oude patronen een rol spelen. Het zeedorpenlandschap bestaat uit een onregelmatig patroon van in onbruik geraakte oude akkertjes, duinrietruigten, struwelen, graslanden en open, stuivend duin. Hier worden bijzonder soortenrijke en tot ons land beperkte duingraslanden aangetroffen. Het gaat daarbij om zeer bloemrijke vegetaties met daarbinnen ook weer een grote variatie afhankelijk van reliëf en expositie. Voor de duingraslanden zijn onder meer diverse silenesoorten zoals oorsilene, orchideeën zoals hondskruid en bremrapen zoals blauwe bremraap en bitterkruidbremraap kenmerkend. Met name om de grote populatie hondskruid is bijvoorbeeld het Vuurbaakduin bekend. Behalve rijk aan zeldzame plantensoorten zijn de duingraslanden ook rijk aan insecten. Waaronder een breed scala aan vlinders en andere ongewervelden van droge milieus voor. Daaronder ook specialisten die afhankelijk zijn van specifieke waardplanten zoals de nachtvlinders witvlek-silene-uil (waardplant: nachtsilene) en oorsilene-uil (waardplant: oorsilene). Naast graslanden komen ook lage struwelen met duinroos voor.
De zeereep bestaat in principe uit het meest dynamische deel binnen het open duin, maar vanouds heeft ten behoeve van de kustverdediging vastlegging plaatsgevonden, met name door aanplant van helmgras. Voor de zandhagedis vormen de open duinen een geschikt habitat.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in het zeedorpenlandschap worden al geheel of grotendeels benut. Vanwege de bedreigingen door oprukkende bebouwing ligt de focus hier op behoud van bestaande waarden, waarbij ook behoud (en waar mogelijk versterking) van de ruimtelijke relaties tussen duingebieden ter weerszijden van de bebouwingskernen een belangrijk aandachtspunt is. In dit landschapstype dient een duurzame balans behouden te blijven tussen enerzijds het behoud van de cultuurhistorisch en ecologisch waardevolle patronen en de ruimte voor processen zoals verstuiving, waarbij kleinschaligheid het devies is.
In deze duinen staan een aantal bunkers die zijn ingericht als winterverblijfplaats voor vleermuizen. Nabij Wijk aan Zee zijn in het nabijgelegen Noordhollands Duinreservaat in bunkers meervleermuizen waargenomen. Mogelijk kunnen de bunkers in de Duinen bij Wijk aan Zee ook een functie voor deze soortgroep gaan vervullen.
Rond de zeedorpen en de wegen daar naartoe is verder het behoud en zo mogelijk de versterking van de ecologische relaties (noord-zuid) een belangrijk aandachtspunt. Het hele gebied is de enige doortrekplaats voor soorten van Nationaal Park Zuid-Kennemerland naar de noordelijke duingebieden. Een alternatieve route loopt om Heemskerk heen door allerlei andere habitattypes dan duinen. Voor soorten die zich makkelijk verplaatsen is deze route misschien haalbaar, maar voor de soorten die zeer gebonden zijn aan de duinen en zich maar moeizaam verplaatsen is dat niet haalbaar. Als doortrekplaats voor flora en fauna uit de zuidelijke duingebieden vormen de Duinen bij Wijk aan Zee een belangrijke stapsteen. Qua connectiviteit van de jonge duinen verdient met name de versterking van de noord-zuid relaties rond het Noordzeekanaal aandacht. Wellicht kan het forteiland (geen onderdeel NNN) daarbij een rol gaan spelen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het zeedorpenlandschap bij Wijk aan Zee is ontstaan in een tijdsbestek van ruim 1000 jaar. De bodemprocessen die hier hebben plaatsgevonden kunnen alleen plaatsvinden in dit lange tijdsbestek en de situatie is zowel ecologisch als cultuurhistorisch onvervangbaar. De fysieke kenmerken van de jonge duinen (loopduinen, (uitblazings)valleien en parabool- en kamduinen) mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven. Het zeedorpenlandschap bij Wijk aan Zee is ook nog een van de best bewaarde, omdat de woonkern hier klein is gebleven.

N19 Westerhout en de Lunetten bij Beverwijk

1 Algemene gegevens

Nummer

N19

Naam gebied

Westerhout en de Lunetten bij Beverwijk

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Gemeente

Beverwijk

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 70 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland (alleen Lunetten bij Beverwijk), TATA steel, gemeente Beverwijk en Landgoed Westerhout

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN gebied bestaat uit meerdere delen namelijk Westerhout, de Lunetten en de Nollen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 70 hectare. De Lunetten hebben samen ongeveer een oppervlakte van 1,5 hectare. Park Westerhout is een stads-/kasteelpark van ongeveer 15 hectare groot. Park De Duinen is ongeveer 15 hectare groot en het Duinbos is ongeveer 30 hectare groot. De samenhang binnen het NNN en met overige delen van het NNN bestaat er uit dat de gebiedjes ‘stapstenen’ vormen in het tamelijk versnipperde duinlandschap rond Wijk aan Zee. Zo lag er oorspronkelijk een min of meer continue structuur van bos aan de binnenduinrand tussen de duingebieden Noordhollands Duinreservaat (N4) en Duinen bij Wijk aan Zee (N18), maar dit is hier door stedelijke en industriële ontwikkelingen verdwenen. De gebiedjes in dit NNN-gebied vangen deze onderbreking ten dele op. Het bos bestaat deels uit het landgoedbos van Westerhout en een deel oorspronkelijk duinbos. Er is een beperkte samenhang tussen deze bossen en het open gebied van de Lunetten. De samenhang met omringende natuurgebieden komt tot uiting in het samenhangend duin(bos)gebied.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied ligt in het jonge duinlandschap (fysisch geografisch gebied: duinen). Dit is ontstaan in de 17de eeuw, toen er door zand, zee en wind duinen werden gevormd. Het gebied bestaat uit meerdere delen, met elk een andere ontstaansgeschiedenis.
Park Westerhout is onderdeel van het landgoed Westerhout. Dit landgoed is in delen ontwikkeld sinds 1627. Het landhuis, Huize Westerhout, is gebouwd sinds 1896. Het park is sinds 1965 eigendom van gemeente Beverwijk en sinds deze tijd toegankelijk voor recreanten. Het bos tussen de staalfabrieken is nog een restant van een duinbos dat zich op de duinen heeft ontwikkeld. De Lunetten zijn gebouwd in opdracht van de Bataafse republiek in 1799.Het zijn driehoekige, aarden verdedigingswerken. De verdedigingswerken zijn onderdeel van de Linie van Beverwijk. Deze linie liep van de duinen bij Wijk aan Zee tot aan het toenmalige Wijkermeer. Het doel van deze linie was voorkomen dat Amsterdam werd ingenomen door anti-Napoleontische troepen. Het landschap Noord-Holland heeft deze Lunetten in beheer en heeft ze gerestaureerd. Ook de natuur in dit gebied is aangepakt om zo de linie open te behouden. De Lunetten van Beverwijk zijn onderdeel van de Stelling van Amsterdam en zijn aangewezen als rijksmonument. De Nollen is een restant van de oude duinen. Door stuifduintjes is er hier reliëf aanwezig. De Nollen is onderdeel van natuurontwikkeling ter compensatie en mitigatie en voor de aanleg van de Randweg.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het gebied bestaat voor een groot deel uit droge kalkhoudende duingronden, een kleiner deel van het gebied heeft een beekeerdgrond als bodemtype. De Lunetten hebben een bodem bestaande uit opgeworpen (duin)zand en zijn daarom erg schraal. Doordat het gebied vlak tegen de duinen aanligt, ligt het hoger dan de stad Beverwijk (gemiddeld 7,5 meter NAP). Doordat het in het duingebied ligt, is er reliëf aanwezig, waardoor er verschillen zijn in bodemgesteldheid, vochtigheidsgraad en begroeiing. Vooral in het duinbos langs de weg Zeevang is er een flink reliëf aanwezig (7,5 meter Nap – 18 meter NAP). Door het verschil in hoogte in het gebied is er ook een verschil in grondwaterstand aanwezig (varieert van +5 meter NAP tot 0 meter NAP). Het winterpeil ligt hier doorgaans wel hoger dan het zomerpeil en er is een grote seizoensvariatie. Het grootste deel van het gebied is een infiltratiegebied, alleen bij de Lunetten en bij de beek bij Park Westerhout is kwel aanwezig.
Het duinbos ligt tussen percelen van TATA steel in. Ook loopt de zeestraat tussen de twee bospercelen door. In het westen van de percelen grenst een spoorlijn. Het Westerhout is een gevarieerd parklandschap. Het bestaat uit een statig parkbos met een rijke stinsenflora en een voormalig eikenhakhoutbos. Door het park stroomt de duinbeek Scheybeek. Langs deze beek is het gebied opener en liggen graslanden. Ook dit park ligt tussen een woonwijk. Industriegebieden en wegen in.
De Nollen vormt een afwisselend gebied, doordat er een afwisseling is tussen struweel, opgaand bos, open zandige plekken en water. Ook zijn er zowel natte als drogere graslanden aanwezig. In de Nollen lopen een paar duinrellen en er is een duinmeertje aanwezig. Dit gebieden ligt tussen de provinciale weg en een woonwijk. Er zijn faunapassages onder de wegen aangelegd als combinatie van natte en droge passage. Op deze manier is het gebied verbonden met de omringende groengebieden en de groene natuurterreinen van TATA steel.
De Lunetten liggen in een opener landschap en bestaan uit (opgehoogde) graslanden. Doordat het hele gebied tegen Beverwijk en Tata Steel aanligt en doordat er een provinciale weg doorheen loopt, is er relatief veel invloed door geluid en licht.

Huidig gebruik
Alle gebieden hebben naast een natuurfunctie ook een recreatieve functie. In alle gebieden is recreatief medegebruik toegestaan.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het NNN gebied de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Bos- en parklandschap als stapsteen tussen duingebieden

  • Cultuurhistorisch waardevolle lunetten

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Bos- en parklandschap als stapsteen tussen duingebieden

Actuele natuurwaarden
De natuurwaarden van het gebied liggen vooral in de min of meer aaneengesloten bossen. De duinbossen en landgoedbossen (N15.01 Duinbos en N17.03 Park- of stinzenbos) zijn een belangrijk broedgebied voor bos- en/of struweelvogels. Zo broeden er nachtegalen, holenduiven, bosuilen en spechten. De graslanden (N10.02 Vochtig hooiland en N10.01 Nat schraalland) zijn bloemrijk, maar de floristische kwaliteit is, op een aantal soorten orchideeën na, gering. De duinbeek (N03.01 Beek en bron) die door de graslanden stroomt heeft een beperkte waterkwaliteit en bevat daarom weinig waterplanten.

Potentiële natuurwaarden
De belangrijkste betekenis van het gebied bestaat uit de verbindende functie tussen de grote duingebieden. Het behouden en waar mogelijk versterken van deze functie voor zowel soorten van duinbossen als van open duin heeft de grootste meerwaarde.
Verschraling en doorzetten van het beheer kan de floristische waarden van de hooi- en schraallanden verhogen en er zijn daarmee ook potenties voor de rugstreeppad en de zandhagedis. Van beide soorten zijn populaties aanwezig op het terrein van TATA steel en in de nabijgelegen duingebieden en via de faunapassages kunnen ze het gebied bereiken.
Met name de versterking van verbindingen tussen de bossen in het gebied en met bossen in de aangrenzende duingebieden is van belang voor een soort als de boommarter.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevolle lunetten

Actuele natuurwaarden
De waarden in Lunetten hangt samen met de historie van het gebied. De Lunetten liggen in open bloemrijke graslanden (N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland). De floristische kwaliteit is echter nog beperkt.

Potentiële natuurwaarden
Doordat het landschap erg afwisselend is op een kleinschalig niveau, zijn er veel gradiënten op een klein oppervlak aanwezig. Gelet hierop en door verdere verschraling van het gebied zullen de potenties voor bijzondere flora toenemen. Ook hier zijn er potenties voor soorten als rugstreeppad en zandhagedis.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Sommige natuurwaarden, zoals in de Nollen, zijn vanwege de jonge leeftijd op zichzelf relatief snel vervangbaar. De Lunetten zijn onderdeel van een oude verdedigingslinie en daardoor onvervangbaar en ook het oude park-stinzenbos en het duinbos zijn eveneens nagenoeg onvervangbaar. Belangrijker nog is het belang van de gebiedjes als stapstenen tussen de grote duingebieden en in dat opzicht is zeker sprake van onvervangbaarheid.

N25 Hondsbossche Duinen

1 Algemene gegevens

Nummer

N25

Naam gebied

Hondsbossche Duinen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland, Kop van Noord-Holland

Gemeenten

Schagen, Bergen

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #85 Zwanenwater & Pettemerduinen (Habitatrichtlijngebied), #7 Noordzeekustzone (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / Functie

Kustverdediging, natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 90 hectare

Eigendom / beheer

o.a. RWS, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Landschap Noord-Holland, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van de Hondsbossche Duinen bedraagt circa 90 hectare. De samenhang binnen het gebied en met de aangesloten duingebieden komt tot uitdrukking in een dynamisch, gevarieerd en reliëfrijk landschap met begroeide en jonge stuivende duinen, duinvalleien en stranden. Het gebied is recentelijk aangelegd langs het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone, maar vormt geen onderdeel hiervan. De grens van de Noordzeekustzone ligt op de laagwater lijn (eb).
Met de aanleg van dit gebied is de samenhang tussen de Noord-Hollandse duingebieden versterkt. De Hondsbossche Duinen verbinden de Schoorlse duinen (N3, Natura 2000: #86) en het Zwanenwater & Pettemerduinen (K7, Natura 2000: #85). Hiermee ontstaat het langste aaneengesloten duingebied van Nederland. Richting binnenduinrand en het polderlandschap komt de samenhang tot uitdrukking in de invloed van de zee op het binnenland. In Abtskolk, Harger- en Pettemerpolder (N1) komen zoutminnende vegetaties, pleisterende zeevogels en veel overtijende vogels die langs de kust foerageren voor. De Hondsbossche Duinen vormen daarmee een belangrijke schakel tussen zee en binnenland.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Hondsbossche duinen zijn onderdeel van het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). De geschiedenis van de Hondsbossche duinen heeft een sterke relatie met diverse stormen en de strijd tegen het zeewater. Omstreeks 1300 was na een reeks stormen weinig over van de noordelijke kuststreek. Met de aanleg van dijken werd geprobeerd verdere afbraak van land te voorkomen. Na de Sint-Elizabethvloed van 1421, werd een begin gemaakt met de aanleg van de Hondsbossche Zeewering. Achter de duinen werd de Rijndijk aangelegd en naderhand een stuifdijk. De duinenrij was halverwege de vijftiende eeuw plaatselijk nog maar 30 meter breed. Rond 1500 veranderde de strategie naar een actieve kustbescherming. Langs grote delen van de kust werden loodrecht op de kust strandhoofden (houten palenrijen) aangelegd, die werden opgevuld met klei. Toch hielden de kustproblemen aan. Bij de Allerheiligenvloed in 1570 brak de zeewering op drie plaatsen door. In de eeuwen erna werd verdergegaan met het aanvullen van de binnenduinen, welke deels alsnog in zee verdwenen. Pas eind 18e eeuw kwam de zeewering definitief op zijn tegenwoordige plaats te liggen. In 1877 werd op de dijk een zware buitenglooiing van basalt aangebracht, en in 1981 werd de wering op Deltahoogte gebracht (11,5 m boven NAP).
Sinds 2008 is aan een volgend versterkingsplan gewerkt. In 2014 en 2015 zijn vóór de Hondsbossche en Pettemer Zeewering, door middel van zandsuppleties, de Hondsbossche Duinen aangelegd. Ruim 30 miljoen kubieke meter zand is aan de zeezijde van de zeewering aangebracht. Hiermee is een strand- en duingebied van 300 meter breed gecreëerd, met een geleidelijke overgang naar de bestaande duinen. Bij de inrichting van het gebied is ter hoogte van de Leihoek een duinvallei aangelegd en bij de Camperduin een lagune die in open verbinding staat met de zee.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De aangelegde Hondsbossche Duinen bestaan uit opgespoten zand dat vervolgens door de wind een meer natuurlijk duin karakter heeft gekregen. Bij de aanleg zijn diverse beplantingen aangebracht: biestarwegras langs de zeerand, helm in de brede middenstrook en diverse struiken aan de binnenduinrand, waaronder duindoorn en wegedoorn. Aan de zuidkant ontspringt een duinbeekje (duinrel) dat zoet geïnfiltreerd regenwater afvoert richting de Harger- en Pettemerpolder. Door afgraving is de oorspronkelijke ligging echter aangetast. Ook bevinden zich op de overgang naar de Schoorse duinen (N3) uitlopers van natuurlijke jonge duinen (binnen/loopduin). Aan de noordkant bevinden zich uitlopers van de jonge en oude (oog-)duinen die zich uitstrekken tussen Petten en Den Helder.

Huidig gebruik
Naast de natuurfunctie, is de hoofdfunctie van de Hondsbossche Duinen (samen met de achterliggende zeewering) kustverdediging. Het primaire doel van de aanleg van de duinen was om de zwakke schakel in de Nederlandse kust versterken en daarmee veiligheid te waarborgen. Tweede doelstelling is verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, met ruimte voor natuur en recreatie. Sinds 2018 is het gebied onderdeel van het NNN. De lagune bij Camperduin, in het zuidelijk deel van het gebied, heeft een recreatieve functie als zwemwaterlocatie en bij Petten is een 25 meter hoge klimduin gerealiseerd. De smalle opening van de lagune naar zee wordt open gegraven zodra deze is dichtgeslibd. Het strand langs de gehele kust van de Hondsbossche duinen wordt gebruikt door zwemmers, kitesurfers en hondeneigenaren.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Hondsbossche Duinen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid-dynamisch jong duinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid-dynamisch jong duinlandschap

Actuele natuurwaarden
Sinds de aanleg van de Hondsbossche Duinen in 2014-2015, hebben zich in het gebied al enige natuurwaarden ontwikkeld. Het brede en hoge strand van de Hondsbossche Duinen is zeer dynamisch. Embryonale duintjes (N08.01 Strand en embryonaal duin) vormen zich en verdwijnen weer. Op de embryonale duintjes vestigen zich allereerst pioniervegetaties met als hoofdbestanddeel biestarwegras dat deels ook is aangeplant. In de open duinen hebben zich al spontaan kenmerkende soorten gevestigd van Strand en embryonaal duin (N08.01) en Open duin (N08.02) (in een klein deel in het noorden ook als H2110 Embryonale duinen en H2120 Witte duinen aangewezen in het kader van Natura 2000), waaronder zeewolfsmelk, gele hoornpapaver en duinaveruit. De laatstgenoemde is een kenmerkende soort van kalkrijke duinen en komt ten noorden van het IJ niet of nauwelijks voor. Mogelijk is de soort meegekomen met aangeplant helm, maar vooralsnog lijkt de soort in het gebied goed te gedijen. De aangeplante (kalkminnende) struwelen van wegedoorn en kardinaalsmuts ontwikkelen zich echter matig. Enkele zoutminnende soorten duiden op zilt zand dat gebruikt is bij de aanleg. De aangelegde duinvallei is in de praktijk nog een permanent brak water houdende geul (N04.03 Brak water), welke is begroeid met brakwater soorten als snavelruppia en zilte rus (op de oevers). Door de open verbinding met de zee is de lagune te zout voor vestiging van hogere plantensoorten. Een belangrijke soortgroep die de gehele kustlijn van de Noordzee als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de kustlijn van de Hondsbossche Duinen is daarbij van belang.

Potentiële natuurwaarden
De huidige pionierssituatie is een logisch stadium met de jonge leeftijd van het gebied. Kansen voor verbetering van de natuurkwaliteit van het strand en embryonaal duin (N08.01) liggen in het waarborgen van rust op (delen van) het strand tijdens het broedseizoen. Dit komt ten goede aan vogels van open zandige plekken (waaronder tapuit) en de functie als hoogwatervluchtplaats, voor bijvoorbeeld plevieren en sterns. De hogere aangeplante duinen met biestarwegras en helmpollen bieden potentie voor verdere ontwikkeling naar soortenrijker open duinen (N08.02), zeker als er verdere ontzilting en ontkalking van de toplaag plaatsvindt. Dit biedt perspectief voor een afwisselend duinlandschap met stuivend zand, duingrasland, helmduinen en laag struweel. Vanuit de aangrenzende duingebieden (Zwanenwater en de Schoorlse duinen) kunnen planten en dieren het gebied koloniseren en het vormt daarmee een belangrijke verbindende schakel tussen de duinen in de Kop van Noord-Holland en de duinen in Noord-Kennemerland. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan zeldzame vlindersoorten (bijvoorbeeld duinparelmoervlinder, bruinblauwtje, kleine parelmoervlinder en heivlinder), rugstreeppad en zandhagedis.
De nu nog permanent met brak water gevulde duinvallei ter hoogte van de Leihoek heeft mogelijk potentie om zich te ontwikkelen tot N08.03 Vochtige duinvallei, maar dit is sterk afhankelijk van van de mate van het dichtstuiven ervan. De lagune heeft potentie voor een goed ontwikkeld brakwatersysteem (N04.03 Brak water), maar hier is de ontwikkeling afhankelijk van de mate van dichtslibbing van de opening van de lagune. In alle gevallen bieden de duinvallei en de lagune goede foerageergelegenheid voor watervogels.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De huidige natuurwaarde van het jonge duingebied (nog geen vijf jaar oud), is in een relatief korte tijd te vervangen. Echter, de functie als kustverdediging op deze voormalige zwakke schakel in de Nederlandse kust, is van essentieel belang. Deze functie is op zichzelf op een andere manier in te vullen, maar door de gecombineerde waarde van kustverdediging, natuur en ruimtelijke kwaliteit moet worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Daarnaast is de toegevoegde waarde als verbindende schakel tussen de Schoorlse duinen en Pettermerduinen niet vervangbaar.

Texel

T1 De Hoge Berg

1 Algemene gegevens

Naam gebied

De Hoge Berg

Regio Natuurbeheerplan 2018

Texel

Gemeente(n)

Texel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, Landbouw (schapenhouderij)

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Natuurgebied De Hoge Berg heeft een oppervlakte van circa 200 hectare. Het gebied vormt een samenhangend geheel van aardkundige, cultuurhistorische en natuurlijke elementen op de hogere gronden van de glaciale ruggen in het kleileemlandschap van Texel en de overgang naar het laag gelegen polderlandschap in het zuiden. Stuwwal (kleileembult) De Hooge berg vormt het centrale ankerpunt van Texel en is zeer bepalend geweest voor de vorming van de eilanden en de Nederlandse kustlijn, het behoort tot een reeks door ijs overreden, lage stuwwallen (Hooge Berg, Wieringen, Gaasterland en Vollenhove/Steenwijk). De afwijkende opbouw en cultuurhistorie zorgen voor een unieke situatie voor Texel en in de rest van het waddengebied. Het karakteristieke Texels tuunwallenlandschap met drinkpoelen vormde oorspronkelijk een aaneengesloten netwerk dat zich over het gehele zuidoostelijke deel van het eiland uitstrekte. De samenhang met andere NNN-gebieden op de rest van het eiland komt allereerst tot uiting in de aansluiting van de lagere delen in het zuidelijk deel op de reeks van natuurgebieden langs de Waddenkant van het eiland. Dit vormt onderdeel van een netwerk aan (inter)nationaal belangrijke vogelgebieden.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied De Hoge Berg. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied valt onder het landschapstype keileemlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang hogere zandgronden en zeekleigebied). De Waddeneilanden zijn het resultaat van de werking van getij, golven en wind en van de stijging van de zeespiegel sinds de laatste IJstijd. Texel neemt binnen de Waddeneilanden een aparte plaats in omdat dit als enige zuidwest-noordoost georiënteerd is en centraal een keileemopduiking (Hooge Berg en omgeving) omvat die in de voorlaatste IJstijd is gevormd. De andere Waddeneilanden liggen allemaal in een oost-westrichting en ontberen een keileemkern. Daardoor en door de invloeden van zee en wind hebben de andere eilanden de neiging naar het oosten te verschuiven. Texel is, net als Wieringen, als het ware verankerd aan de keileemkern. Deze kern is een oud Waddeneiland dat in de 13e eeuw is gescheiden van het vaste land en dat door de resistente ondergrond is blijven bestaan. In het Weichselien werden dekzanden tegen de kern geblazen. De keileemkernen van Texel en Wieringen waren door hun vaste ligging bepalend voor de ligging van de kustlijn van Noord-Nederland en vormt het knikpunt tussen de noord-zuid kustlijn van West-Nederland en de west-oostelijke oriëntatie van de Waddeneilanden. De Waddeneilanden vormden aanvankelijk nog een aaneengesloten lange rij zandbanken, een zogenaamde strandwal, die in verbinding stond met de huidige vastelandsduinen. Door verdere zeespiegelrijzing en stormvloeden brak de strandwal rond 1200 op verschillende plekken door. Het achterliggende veengebied stroomde vol met zout water, waarna de Waddenzee ontstond samen met netwerk van kwelders, moerassen en grote en kleine eilanden. Ook het Marsdiep ontstond en scheidde Texel van het vasteland. Texel bestond oorspronkelijk uit twee eilanden. Het zuidelijk deel heet van oudsher Texel, ten noorden waarvan een kleiner eiland, Eierland lag. De aanleg van een zanddijk vanaf De Koog naar het noorden (zie T2) werden in de 17e eeuw de twee losse eilanden aan elkaar verbonden en ontstond het huidige Texel.
Op de lagere delen heeft Holocene veenvorming plaatsgevonden (zeekleivlakte). Al in de 13e eeuw polderde Friese monniken de kleigronden ten zuiden van de Hoge berg en de Koog in en ontwaterde het door middel van een spuisluis richting de Waddenzee. Het veendek was al tijdens eerdere overstromingen weggeslagen. In deze polders is met name klei gewonnen en de gronden werden gebruikt voor kleinschalige akkerbouw en schapenhouderijen. Vanaf halverwege de 15e eeuw gingen vele handelsschepen ten zuidoosten van Texel voor anker en groeide de gemeenschap op Texel. Rond 1574 liet Willem van Oranje fort de Schans aanleggen langs de kust bij de Hoge Berg, met als doelbescherming van Texel en de voor Texel belangrijke Rede van Texel tegen de Spanjaarden. In 1811 werd het fort vergroot door de Franse keizer Napoleon Bonaparte, maar na de Franse tijd begint het verval. Pas eind jaren 90 is het fort gerestaureerd en in beheer genomen bij Natuurmonumenten.
Met de groeiende samenleving op Texel gedurende de gouden eeuw, moest ook de schapenhouderij anders georganiseerd worden. Percelen werden steeds vaker afgebakend met zogenaamde tuunwallen. Bij gebrek aan hout, de hoogteverschillen en de lage grondwaterstanden, wat het graven van watervoerende sloten lastig maakte, werden graszoden afgeplagd en langs de percelen opgestapeld. De tuunwallen bepaalden in heel zuidoostelijk Texel het landschap. Natuurlijke en uitgegraven kolken voorzagen het vee van drinkwater. Om ervoor te zorgen dat de graslanden in goede kwaliteit bleven, werden de percelen afwisselend als akkerland en grasland gebruikt. Op de Hoge berg werden ook bollen geteeld.

Aardkundige waarden
Het Oude Land van Texel, waar De Hoge Berg onderdeel van uitmaakt, heeft een zeer grote diversiteit aan aardkundige waarden. Het bestaat uit een oude kern van een pleistocene keileembulten, met glaciale ruggen uit de voorlaatste ijstijd en dekzanden uit de laatste ijstijd. Texel is het enige Waddeneiland met een harde pleistocene kern. Dit heeft de vorm van de hele Noordzeekust sterk beïnvloed.De gestuwde ondergrond bestaat uit keileem en oudere afzettingen. Deze komt bij de Hoge Berg (+15m) aan de oppervlakte. Er liggen dekzandwelvingen omheen. Op de lagere delen heeft in het holoceen veenvorming plaats gevonden. Vanaf de late middeleeuwen (vanaf 1100) zijn hier doorbraken van de zee geweest. In het getijdenlandschap dat ontstond is een combinatie van aardkundige waarden ontstaan: relicten van kreekbeddingen, jonge zeekleivlakten, zeegeulen en getijdeafzettingsvlaktes.
De aardkundige waarde in dit NNN-gebied is zeer hoog en van internationaal belang. Het heeft een grote educatieve en wetenschappelijke waarde. De voorkomende aardkundige verschijnselen zijn zeer zeldzaam en de meeste verschijnselen zijn redelijk gaaf (wel egalisaties door landbouw). Er bevinden zich door de bijzondere ondergrond belangrijke infiltratie- en kwelgebieden in dit gebied. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De Hoge Berg heeft een glooiend reliëf en ligt grotendeels hoger dan de omgeving. Het hoogste punt ligt circa 15 meter boven NAP. De bodem bestaat hier uit lemig fijn zand (dekzand) dat op de keileemondergrond is afgezet. Door het reliëf zijn er veel variaties in de bodemsamenstelling, het vochtgehalte en de voedselrijkdom. Ten zuidoosten van de Haffel en het Doolhof daalt het maaiveld sterk. De bodem op de flanken heeft her en der een kenmerkende oude akkerbodem bestaande uit een dikke humusrijke bovengrond. In zuidelijke richting gaan de zandbodems over naar zavel en klei. De polders Westergeest, Apotheek en Büttikofers Mieland liggen rond of net onder NAP en hebben een bodem van lichte klei. De hoger gelegen keileembult is infiltratiegebied. Hier zijn vrijwel geen sloten aanwezig. Dit water stroomt af naar de flanken en zorgt in de zuidelijke laaggelegen polders voor (zoete) kwel. Tegelijkertijd komt er zoute kwel onder de Waddendijk door. De zoete en zoute kwel komen dus samen in de laaggelegen polders. Het waterpeil in de polder wordt gedurende de zomer op 1,35 meter onder NAP en in de winter 1,15 meter onder NAP gehouden. De rijke ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie zijn herkenbaar aan enkele karakteristieke elementen in het landschap, die tevens bijzondere natuurwaarden hebben. Ten eerste is dat het tuunwallenlandschap, met kleinschalige percelen en een onregelmatig verkavelingspatroon. De landschapselementen die horen bij dit landschap zijn naast de tuunwallen, de schapenboeten en de drinkkolken. Op de overgangszone tussen de hogere keileemberg en de lage polder liggen enkele kleinschalige bospercelen in het verdere open landschap. Hiervan is het Doolhof het bekendste, dat in de 18de aangeplant is als onderdeel van een landgoed. Een ander voorbeeld is Brakestein, een in de 18de eeuw aangelegde tuin in Franse stijl. Hier liggen ook de zogenaamde Wezenputten, van waaruit ijzerrijk drinkwater naar de dijk werd vervoerd over de gegraven Skilsloot naar de handelsschepen in de haven.
Bijzonder is de zandafgraving de Zandkuil, ten oosten van het Doolhof. De afgraving is ontstaan in 1742 ten behoeve van de aanleg en herstel van wegen. Hiermee is een kuil ontstaan in de keileemberg met een op het zuiden georiënteerde helling. De temperatuur kan hier relatief snel oplopen. De combinatie van het keilleem en de hogere temperaturen maakt deze plek zeer aantrekkelijk voor bijzondere insectensoorten. Hier ligt dan ook het enige insectenreservaat van Nederland. Eendenkooi de Westergeest is in 1650 aangelegd. De kooi heeft vier vangpijpen en het kooibos heeft een grote verscheidenheid aan fruitbomen en bijzondere bolgewassen. Het grachtwater van het fort de Schans is via een vispasseerbaar gemaal verbonden met de Waddenzee.
Het gebied is erg stil, rustig en donker. Bebouwing is georiënteerd op de wegen en ontbreekt in de tussenliggende open gebieden, met uitzondering van de voor Texel zeer kenmerkende schapenboeten. Langs de westzijde ligt een provinciale weg, maar de geluidsbelasting is niet hoog.

Huidig gebruik
Door ruilverkaveling in de 20ste eeuw is een deel van het kleinschalige tuunwallenlandschap verloren gegaan. Alleen op en rond de Hooge berg bleef een deel van het karakteristieke landschap grotendeels behouden en is in 1968 aangewezen als landschapsreservaat (450 hectare). Een groot deel is later in beheer genomen door Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer en aangewezen als NNN. Zij verpachten het aan agrariërs onder bepaalde randvoorwaarden, ten behoeve van het behoud van het cultuurlandschap en natuurwaarde. Natuurorganisaties die de percelen verpachten hebben als doelstelling het cultuurlandschap en de botanische waarde ervan te behouden, maar zijn daarbij ook financieel beperkt. Er hebben enkele verschuivingen plaatsgevonden in de begrenzing van het NNN-gebied en er zijn nieuwe agrarische natuur beheerpakketten (legselbeheer, maaidatumbeheer en botanisch beheer) opgesteld. Deze zijn van toepassing op ongeveer de helft van de NNN-begrenzing. Er zal voor de Hoge Berg een visie opgesteld moeten worden waarin ten behoeve van het behoud van natuur en het cultuurhistorische landschap met elkaar moet worden afgesproken hoe de verschillende belangen op de Hoge Berg bij elkaar gebracht kunnen worden.
Ook de eendenkooi en de Zandkuil zijn in bezit van Natuurmonumenten. De eendenkooi is nog in gebruik en niet toegankelijk voor publiek. De eenden die worden gevangen worden geringd en weer vrijgelaten. De iepen die in het kooibos voorkwamen zijn grotendeels geveld door de iepenziekte. In 2016 is er onderhoud gepleegd aan het kooibos en is de kooiplas tijdelijk drooggelegd. De kale stukken zijn weer ingepland met andere soorten. De zandkuil wordt vrijgehouden van hoge begroeiing. Het Doolhof is een populaire picknick- en speelplek. De polder Apotheek is gedurende het broedseizoen niet toegankelijk. Het huidige recreatieve gebruik van dit gebied is extensief recreatief medegebruik vooral in de vorm van wandelen, fietsen en paardrijden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in De Hoge Berg de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Cultuurhistorisch waardevol tuunwallenlandschap met insectenreservaat

  • Open landschap met zoete en zoute kwel en extensieve graslanden voor weidevogels

  • Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevol tuunwallenlandschap met insectenreservaat

Actuele natuurwaarden
De Hoge Berg heeft een glooiend landschap met veel (micro)reliëf, variatie in bodemsamenstelling en vochtgehalte. Daardoor zijn er veel verschillende micromilieus aanwezig, wat versterkt wordt door het cultuurhistorisch landschap met kleinschalige percelen, tuunwallen, kolken en door schapen begraasd grasland. Dit draagt bij aan de hoge ecologische waarden. Op deze hogere delen van De Hoge Berg liggen door schapen beweide percelen N12.02 Kruiden- en faunarijke grasland en N11.01 Droog schaalgraslanden. De graslandpercelen worden begrensd door tuunwallen. Bijzonder is dat de natuurwaarde hier vooral ligt in de vegetatie van de tuunwallen, terwijl de graslandpercelen veelal te intensief begraasd worden voor een optimale vegetatieontwikkeling. Dit sluit in dit bijzondere geval aan op het cultuurhistorische karakter en is dus niet zonder meer een probleem. De tuunwallen zijn voedselarmer dan de graslanden en daarmee huisvesten ze een rijke diversiteit aan bloemen en kruiden. Door expositie vormen de steile kanten van de wallen ook bijzondere micromilieus voor insecten. Dit trekt bijzondere ongewervelden van droge milieus aan, zoals de argusvlinder en de Texelse zandbij. Bijzonder is de oude populatie van de klokjesdikpoot. Deze bij is afhankelijk van het grasklokje dat veelvuldig op de schrale oude tuunwallen te vinden is.
Aan de drinkkolken is geen natuurtype toegewezen, maar een landschapselementtype. Toch dragen de drinkkolken verder bij aan de diversiteit van het gebied. Hiervan profiteren insecten, maar ook amfibieën zoals de rugstreeppad. In het grasland en op en rond de tuunwallen broeden vogels van kleinschalig landschap. Voor veel weidevogels is het gebied in het algemeen te droog, maar de scholekster broedt juist wel hier met circa 20 broedparen per 100 hectare). Ook de Noordse woelmuis is uit dit gebied bekend. Het insectenreservaat is een bijzonder natuurelement. De lemige zandbodem in de Zandkuil biedt voldoende stevigheid aan graafbijen en -wespen om te nestelen. Doordat de helling relatief snel opwarmt, is deze zandkuil extra aantrekkelijk. Ook andere insecten, libellen en vlinders voelen zich thuis in dit bijzondere stukje structuurrijke droge grasland (N07.01 Droge heide).
Op de flanken liggen verspreid enkele kleinschalige bospercelen met een diversiteit aan boomsoorten. Het hooggelegen Doolhof is een aangeplant landgoed met voornamelijk eiken (N17.03 Park- of stinzenbos). Iets lager in het landschap op de zavelbodem bevinden zich, afhankelijk van bodem en vochtigheid, kleine oppervlakten N17.06 Vochtig hakhout, N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos en N14.03 Haagbeuken- en essenbos. In deze bosjes broeden algemene bos- en/of struweelvogels In het gebied op en rond de Hoge berg, zowel binnen als buiten het NNN, liggen verspreid landschapselementen zoals bermen en dijkjes die worden gekenmerkt door oud ongestoord en onbemest grasland. Deze zijn bekend om hun rijkdom aan paddenstoelen, zoals wasplaten.

Potentiële natuurwaarden
De potenties voor het tuunwallenlandschap zijn grotendeels afhankelijk van het consequent gevoerde begrazingsbeheer waarbij de waarde van de tuunwallen wordt behouden of versterkt. Hoewel het begrazingsbeheer op de percelen zelf intensiever kan zijn dan strikt vanuit natuuroogpunt gewenst is, is allereerst het behoud van de tuunwallen essentieel. Bij een goed onderhoud aan de ‘constructie’ van de wallen en het toepassen van botanisch beheer van de vegetatie, kan de hoge diversiteit aan bijzondere planten- en insectensoorten behouden blijven. Overigens kan wel worden overwogen om ook een deel van de graslanden als schraalland te beheren, dus met een lagere begrazingsintensiteit. Daarin zijn ook de kolken van groot belang voor de diversiteit. Schrale bermen en dijktaluds zijn ook buiten het NNN te vinden, zoals bijvoorbeeld de fameuze Hoornderwegberm waar onder meer grote aantallen van de zeldzame granaatbloemwasplaat voorkomen. Overwogen kan worden om dergelijke elementen onderdeel te maken van het NNN om toekomstige aantasting te voorkomen.

Kernkwaliteit: Open landschap met zoete en zoute kwel en extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
De laaggelegen polders van de Hooge berg zijn van oorsprong kwelgevoede graslanden, waar zoete en zoute kwel samenkomt. Dit vormt een bijzonder habitat waar een grote diversiteit aan zilte- en kwelindicatiesoorten voor kunnen komen, zoals zilte rus en Engels gras. In de polder Büttikofers Mieland bevindt zich een ondiepe poel met N04.03 Brak water. Daarnaast zijn de extensieve graslanden in de polders (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland) van groot belang voor weidevogels. In het gebied komen gemiddeld 50 broedparen per 100 ha van kritische weidevogelsoorten voor (slobeend, grutto, tureluur). De hoogste dichtheden komen voor binnen het NNN, maar ook daarbuiten komen weidevogels voor. Rond de grachtvijver van het fort komen relatief veel watervogels voor. Daarnaast broedde in de oude wallen voorheen ook de oeverzwaluw.

Potentiële natuurwaarden
De graslanden zijn door ruilverkaveling en peilverlaging te droog geworden voor een optimale weidevogelstand. Voor weidevogels ligt de grootste potentie in uitbreiding van het areaal extensieve graslanden waarbij ook het peilbeheer geoptimaliseerd wordt. Ook moet het aanwezige microreliëf van bijvoorbeeld bestaande kolken en greppels behouden en mogelijk vergroot worden.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

Actuele natuurwaarden
De eendenkooi (N17.04 Eendenkooi) is nog in gebruik en bestaat uit een kooiplas met zoetwater omringd door een kooibos (N17.06 Vochtig hakhout). De kooiplas is een stille kern. Jaarlijks worden er nog bastaardeenden gevangen. Het kooibos bestaat uit loofbomen met relatief veel fruitbomen en -struiken (onder ander appel, kruisbes, framboos) en bolgewassen zoals boshyacint. Hier komen algemene vogelsoorten voor.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van het gebied worden door het huidige beheer van de eendenkooi al geheel of grotendeels benut.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het kleinschalige tuunwallenlandschap is nagenoeg onvervangbaar. Tuunwallen kunnen elders ook aangelegd worden en bijdragen aan het cultuurlandschap en de natuurwaarde, maar het oude landschap van de Hoge berg is uniek. Enerzijds komt dit door de unieke ondergrond van hoge zandgronden op keileem, anderzijds komt dit doordat ze hier oorspronkelijk voorkwamen en in stand gehouden zijn. De fysieke kenmerken van de stuwwal, dekzanden, kreekbeddingen en keileembult mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.
De weidevogelgraslanden zijn ook onvervangbaar, mede door de bijzondere abiotische situatie (combinatie zoete en zoute kwel). Ook de eendenkooi en het fortterrein zijn vanwege de cultuurhistorische waarden in combinatie met natuur nagenoeg onvervangbaar.

T2 Noordelijke duinen

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Noordelijke duinen Texel

Regio Natuurbeheerplan 2020

Texel

Gemeente(n)

Texel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #1 Waddenzee, #2 Duinen en Lage Land Texel, #7 Noordzeekustzone (alle Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, kustverdediging en recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 1750 hectar

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN binnen het gebied bedraagt circa 1750 hectare. Dit NNN-gebied beslaat het gehele duingebied van Texel, noordwaarts vanaf strandpaal 21. In het zuiden ligt de grens van de Noordelijk duinen Texel net boven het dorp De Koog op de Ruigendijk/Boodtlaan die van het Mienterglop naar strandpaal 21 loopt. Hier gaat het gebied over in de Zuidelijke duinen Texel (T3). Feitelijk vormen de Noordelijke duinen Texel één groot samenhangend geheel met de Zuidelijke duinen Texel en de Hors. De duinen van Texel als geheel vormen zowel een schakel in de keten van Waddeneilanden en de vastelandsduinen, wat zich het duidelijkst uit in de betekenis voor vogels. Als een eenheid op zichzelf hebben de Texelse duingebieden een specifieke en (deels) van het vasteland afwijkende flora en fauna. Kenmerkend is bijvoorbeeld het ontbreken van reptielen, ree, veldmuis en eekhoorn en van predatoren als vos, wezel, bunzing en boommarter. Daartegenover staat de aanwezigheid van waterspitsmuis en noordse woelmuis, die profiteren van de ‘splendid isolation’.
De samenhang binnen het gebied bestaat uit het uitgestrekte tot circa 2 km brede aaneengesloten landschap van jonge duinen. In tegenstelling tot de Zuidelijke duinen is hier geen overgang naar oude duinen. Terwijl de grens aan de zeezijde wordt bepaald door het samenspel van zee, wind en zeeweringbeheer met een hoge mate van dynamiek, is aan de oostzijde sprake van een harde en vrij regelmatige grens. Alleen onder De Cocksdorp, bij de golfbaan, welft het duinlandschap wat verder landinwaarts. Ten noorden van De Cocksdorp versmalt de duinzone iets en loopt deze door tot aan de Waddenzijde van het eiland.
Noordelijke duinen Texel maakt vrijwel geheel deel uit van het Natura 2000-gebied Duinen en Lage Land van Texel. Een klein deel in de omgeving van de Slufter valt net in het Natura 2000- gebied Noordzeekustzone. De groenzone aan de noordzijde van De Cocksdorp is onderdeel van het NNN, maar valt buiten de Natura 2000-gebieden.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Noordelijke duinen. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied Noordelijke duinen Texel ligt hoofdzakelijk in het landschapstype jonge duinlandschap (fysisch geografische regio: duinen). Slechts de groenzone aan de noordzijde van De Cocksdorp ligt daarbuiten, namelijk in het aandijkingenlandschap, maar heeft niet het kenmerkende karakter daarvan behouden. De Waddeneilanden zijn het resultaat van de werking van getij, golven en wind en van de stijging van de zeespiegel sinds de laatste IJstijd. Texel neemt binnen de Waddeneilanden een aparte plaats in omdat dit als enige zuidwest-noordoost georiënteerd is en centraal een keileemopduiking (Hoge Berg en omgeving) omvat die in de voorlaatste IJstijd is gevormd. De andere Waddeneilanden liggen allemaal in een oost-westrichting en ontberen een keileemkern. Daardoor en door de invloeden van zee en wind hebben de andere eilanden de neiging naar het oosten te verschuiven. Texel is, net als Wieringen, als het ware verankerd aan de keileemkern. Deze kern is een oud Waddeneiland dat in de 13e eeuw is gescheiden van het vaste land en dat door de resistente ondergrond is blijven bestaan. In het Weichselien werden dekzanden tegen de kern geblazen. De keileemkernen van Texel en Wieringen waren door hun vaste ligging bepalend voor de ligging van de kustlijn van Noord-Nederland. De Waddeneilanden vormden aanvankelijk nog een aaneengesloten west-oost verlopende kustlijn, die in verbinding stond met de huidige vastelandsduinen. Door verdere zeespiegelrijzing en stormvloeden rond 1200 werd de kust opgedeeld in eilanden en ontstond daarachter de Waddenzee. Ook het Marsdiep ontstond en scheidde Texel van het vasteland. Texel bestond oorspronkelijk uit twee eilanden. Het zuidelijk deel heet van oudsher Texel, ten noorden waarvan een kleiner eiland, Eierland lag. Door de aanleg in de 17e eeuw van een zanddijk vanaf De Koog naar het noorden werden beide eilanden aan elkaar verbonden en ontstond het huidige Texel.
Vanaf de late middeleeuwen hebben de zuidwestelijke duinen zich in westelijke richting uitgebreid. Ook de noordelijke duinen groeiden vanaf die periode gestaag, maar minder dan de zuidelijke, door. Rond 1858 ontstond na een doorbraak van een eerde aangelegde stuifdijk de slufter van Texel. De zee had lange tijd nog invloeden op de plaats die aangeduid wordt als ‘de Muy’. Rond 1874 werd dit deel van Texel met een dwarsdijkje afgesloten van de zee-invloeden waardoor de Slufter het enige gebied op Texel bleef dat onder invloed van de zee en getijden gevormd kan worden. Tot omstreeks 1850 was het noordelijke deel van Texel nog een vrijwel ongebruikt eiland met grote vlakten van kwelders en wadplaten. Achter de duinen vormden zich grote kwelderlandschappen. Na 1850 is men ook in noord Texel begonnen met de inpoldering van het landschap. Hierdoor ontstond een nieuw landbouwgebied waar geen dynamiek meer aanwezig was. In het gebied Noordelijke duinen Texel is deze vorm van vastlegging grotendeels beperkt gebleven, buiten enkele kleine bosaanplanten om. In enkele delen van het gebied heerst daarom nog steeds een zeer grote dynamiek. Zowel in de slufter, waar kwelders gevormd worden en slib afgezet wordt, als in de zeer jonge embryonale duinen die ook aanwezig zijn in het gebied.

Aardkundige waarden
De Noordelijke duinen van Texel bevatten zowel jonge als oude duinen met een grote diversiteit in duinvormen, bv. haakwallen, zandplaten, loopduinen, duinvalleien, paraboolduinen en stuifdijken. De oudste vormen dateren van (voor) de middeleeuwen. De jonge duinen zijn pas na 1200 in fasen opgebouwd. De Noordelijke duinen op Texel bestaan grotendeels uit de Eierlandse duinen, die behoorden tot het voormalige Waddeneiland Eierland. Door de aanleg van stuifdijken in het voormalige zeegat tussen Eierland en Texel is een nieuw gebied ontstaan. Later zijn de stuifdijken op twee plaatsen doorgebroken waardoor een zoetwatermeer (de Muy) en een zich actief verplaatsend getijdensysteem met kwelders, kreken en wadplaten (de Slufter) is ontstaan. De Slufter is een van de meest natuurlijke en minst aangetaste verschijnselen. Het is een hoog gelegen kwelder, waar getijde processen voortdurend actief zijn en die alleen bij hoge vloeden overstroomt. De Slufter is gelegen op de plek waar voorheen de geul en het krekensysteem tussen het voormalige eiland Eierland en Texel lagen. Meer landinwaarts liggen oudere duinen. Ze zijn minder reliëfrijk dan de jonge duinen, met hier en daar opgestoven duintjes. Het bestaat uit grasland wanneer het ontgonnen is.
Het gehele duingebied vormt een essentieel onderdeel van de ontstaansgeschiedenis van Texel. De verschillende grotendeels gave en soms zeer zeldzame kustvormen hebben een zeer hoge educatieve en wetenschappelijke waarde en zijn van internationale betekenis. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het belangrijkste kenmerk van de duingebieden is de aanwezige variatie. Deze wordt bepaald door de rijkdom aan gradiënten. Hierbij spelen dynamiek, kalkgehaltes, vochtigheid, reliëf en expositie een rol. Daarnaast bestaat er van west naar oost een gradiënt in winddynamiek die min of meer gelijkloopt met een toename van opgaande beplanting (voornamelijk struwelen). De duinen van Texel vormen binnen het kalkarme Waddengebied een voorbeeld van een wat minder kalkarm deel (net als Schiermonnikoog), zonder direct vergelijkbaar te zijn met de zeer kalkrijke duinen langs de vastelandskust. Op Texel zijn vooral de oude duinen zeer kalkarm tot kalkloos, terwijl de jonge duinen wat minder kalkarm zijn. De zeereep is van groot belang als kustverdediging en de winddynamiek is hier zeer groot maar zal ook altijd begeleid moeten worden. Daarbij wordt wel steeds meer ruimte gevonden om dit te bereiken met ‘natuurlijke’ processen, zoals zandaanvoer door de wind als gevolg van slimme zandsuppletie (‘zandmotor’).
Op enkele plekken op en aan het strand ontwikkelen zich zeer dynamische embryonale duinen, die bij aangroei deel gaan uitmaken van de zeereep, maar bij storm en springtij ook weer weggeslagen kunnen worden. Behalve in de zeereep is actieve verstuiving ook voor het achterliggende open duinlandschap een cruciale factor (sleutelproces) voor het behoud van de kenmerkende natuurwaarden. Door de aanvoer van licht kalkhoudend zand ontstaan nieuwe pioniermilieus en worden ook de effecten van ontkalking vertraagd, waardoor de belangrijke gradiënten in kalkrijkdom worden behouden.
Verstuiving van zand en de dynamiek die dit met zich meebrengt, brengt een grote verscheidenheid aan macrogradiënten met zich mee. Dit uit zich in verschijningsvormen maar ook in de aanwezige natuurwaarden. Het samenspel in de duinen is echter veel complexer en kleinschaliger, onder meer omdat ook het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding en de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van het duin. Ten slotte zijn ook menselijk gebruik en effecten van begrazing van belang. In de duinen was en is begrazing door konijnen een belangrijke factor, maar door grote schommelingen in de konijnenstand door uitbraken van virusziektes is een deel van de openheid van de duinen aangetast en heeft vergrassing van open duinen versneld plaatsgevonden. Het open duingebied kent vanzelfsprekend een zeer open karakter. In vrijwel het gehele gebied vormen relatieve rust, stilte en donkerte belangrijke kenmerken. Het hele gebied is als stiltegebied aangewezen. Het watersysteem in de duinen bestaat uit een systeem waar in de hoge duintoppen water inzijgt en waar het in duinvalleien als kwel naar boven komt. In de duinen is daarom sprake van een zoetwaterbel die rust op het zoute grondwater in de diepere ondergrond. Naarmate de duinen hoger zijn, komt de onderkant van de zoetwaterbel op grotere diepte in de ondergrond te liggen. Aan de bovenkant bolt het zoete grondwater in het duinmassief sterk op, waardoor er sprake is van een watertoevoer naar de flanken van het duinmassief, waar met name landinwaarts het water als zoete kalkrijke kwel en duinrellen weer aan de oppervlakte komt. Nabij de Muy ontspringt een duinrel (kreek) die afwatert in de Slufter van Texel. De polders die achter het duingebied liggen, hebben profijt van de zoetwaterkwel aangezien ze grotendeels in gebruik zijn als landbouwgebied. Ten westen van de stuifdijk Texel-Eierland zijn door deze kwel grote duinvalleien ontstaan.
In de duinen van Texel wordt sinds 1993 geen drinkwater meer gewonnen, waardoor de grondwaterstand in de duinen zich kon herstellen. Toch is de grondwaterstand in de duinen met circa een meter gedaald ten opzichte van vroeger. Dit wordt veroorzaakt door kustafslag en vooral peilverlaging in het aangrenzende polderland.
In de Noordelijke duinen Texel is sprake van een zeer bijzondere situatie. Het is het enige Nederlandse gebied waar in een onderbreking van de duinenrij, zeewater min of meer vrij spel heeft. Het deelgebied ‘Slufter’ stroomt onder invloed van de getijdenwerking van de Waddenzee af en toe (bij zeer hoog water) vol met zeewater waarbij slib wordt afgezet. Door deze processen is hier een op nationaal niveau zeer bijzondere situatie ontstaan. Het gebied bestaat vrijwel volledig uit kwelders en kreken, waarvan het ontstaan een vrijwel volledig natuurlijk proces is dat zeer belangrijk is voor een grote verscheidenheid aan natuurwaarden.
Een contrast met de Slufter wordt gevormd door het gebied De Tuintjes in het uiterste noorden van het duingebied. Hier is sprake geweest van historisch agrarisch gebruik in de vorm van tuintjes waar op kleine schaal groenten werden verbouwd. Deze tuintjes werden afgezet met struweel. In de huidige situatie liggen deze tuintjes met bijbehorende struwelen nog steeds herkenbaar in het landschap.

Huidig gebruik
Het gebied wordt in de huidige situatie hoofdzakelijk gebruikt en beheerd als natuur. De zeereep heeft een belangrijke functie als zeewering. Ook recreatief medegebruik speelt een grote rol en tegen de duinen liggen enkele recreatieterreinen, waaronder een golfbaan en vakantiepark. Het duingebied en ook de Slufter worden door vele recreanten bezocht. Buiten opengestelde paden zijn de duinen doorgaans niet toegankelijk om daar de rust te waarborgen. Omdat het hele gebied uit dynamische natuur bestaat wordt er veelal weinig beheer toegepast. Wel is er op een aantal plaatsen sprake van begrazingsbeheer met schapen of runderen.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Noordelijke duinen Texel de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid dynamisch duinlandschap

  • Slufter

  • Waterrijk binnenduinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid dynamisch duinlandschap

Actuele natuurwaarden
De jonge duinen vormen een (begeleid) dynamisch open duinlandschap. Alle hier genoemde typen of belangrijke onderdelen daarvan zijn van internationaal belang. Vanaf zee landinwaarts gaande wordt eerst N08.01 Strand en embryonaal duin (ook als H2110 Embryonale duinen aangewezen in het kader van Natura 2000) aangetroffen. Vaak zijn de embryonale duinen niet hoger dan een halve meter. Zodra de embryonale duinen aan hoogte winnen neemt helm het stokje over en wordt gesproken van beheertype N08.02 Open duin. Behalve uit helmduinen bestaat dit type als gevolg van de afstand ten opzichte van de zee, verschillen in windwerking, expositie, vochtigheid, zoutinvloed en de mate van ontkalking uit een grote verscheidenheid aan soortenrijke vegetaties en bijbehorende fauna. Er komen zowel open stuifvlaktes en duingraslanden als kruipwilg- en duindoornstruwelen voor (ook aangewezen als H2120 Witte duinen, H2130 Grijze duinen, H2160 Duindoornstruwelen en H2170 Kruipwilgstruwelen in het kader van Natura 2000). Kenmerkende ongewervelden van droge milieus zijn onder andere blauwvleugelsprinkhaan, duinsabelsprinkhaan, duinparelmoervlinder, grote en kleine parelmoervlinder en kommavlinder. Ook het heideblauwtje komt voor, dat behalve verspreid op Texel en lokaal op Terschelling, verder nergens in de duinen voorkomt. Omdat in dit deel van het gebied nog relatief veel konijnen voorkomen (en dus konijnenholen) komt onder meer de tapuit nog voor in het gebied. Ook andere vogels van heide en open zand zoals de nachtzwaluw (zeldzaam op Texel) komen voor in het gebied.
Verder komen verspreid over het gebied nog enkele andere beheertypen voor. N15.01 Duinbos, N04.02 Zoete plas en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland komen voornamelijk in of nabij duinvalleien voor die hoofdzakelijk worden gerekend tot N08.03 Vochtige duinvallei (ook als H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) of H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000). Langs de randen van de slufter zijn hiervan kalkrijke exemplaren te vinden. Deze duinvalleien zijn soms bijzonder soortenrijk waarbij meer dan 50 verschillende soorten per vierkante meter geen uitzondering is. In deze valleien komen onder andere veel soorten orchideeën, waaronder de groenknolorchis, en zeldzame mossen en levermossen voor. Rond enkele van deze duinvalleien komen nog vegetaties voor die gekenmerkt worden door galigaan (ook als H7210 Galigaanmoerassen aangewezen in het kader van Natura 2000). In de duinvalleien komen onder andere watervogels en moeras- en rietvogels voor, zoals blauwborst en waterral. Texel is daarnaast belangrijk voor de lepelaar vanwege het voorkomen van enkele lepelaarkolonies op het eiland. Binnen het gebied zit een lepelaarkolonie in de Muy. In enkele poelen die in de vochtige duinvalleien aanwezig zijn plant de rugstreeppad zich voort en vanuit de valleien loopt een duinbeek richting de slufter die onder het beheertype N03.01 Beek en bron valt.
Tussen de grijze duinen komen op de iets drogere plekken heidebegroeiingen voor die worden gerekend tot N08.04 Duinheide (ook als H2140 Duinheiden met kraaihei of H2150 Duinheiden met struikhei aangewezen in het kader van Natura 2000). Hierin staan soorten als gewone eikvaren en kraaihei. Onder andere in de duinstruwelen maar ook in de Tuintjes komen ook bos- en/of struweelvogels voor. Onder andere de nachtegaal broedt in de duinen nog in grote getalen waar dat elders in het land maar spaarzaam gebeurt. Deze struwelen zijn vanwege de hoge opbrengst aan bessen, in het najaar ook een trekpleister voor grote groepen trekvogels waaronder verschillende lijsterachtigen en andere zangvogels. Tussen de struwelen wordt in de duinen nog gebroed door de velduil, die echter wel in aantal achteruit gaat.
Oudere duinvalleigraslanden die al langere tijd gemaaid of begraasd worden, bijvoorbeeld in de Slufterbollen, zijn ook rijk aan paddenstoelen zoals wasplaten. De Noordse woelmuis komt verspreid in het duingebied voor, evenals de waterspitsmuis. De waterspitsmuis is een bijzonder geval. De Texelse populatie wijkt qua bouw, kleur en gedrag af van de populaties elders in Nederland, het gevolg van langdurige isolatie en het ontbreken van concurrerende spitsmuissoorten. Helaas wordt de soort vanaf 2006 snel verdrongen door ‘geïmporteerde’ huisspitsmuizen. Te hopen valt dat de soort niet verloren gaat voor Texel. De grootste kans op behoud ligt vermoedelijk in de duingebieden.

Potentiële natuurwaarden
Het terugbrengen van de natuurlijke dynamiek in het systeem heeft in eerste instantie een positieve invloed op de kwaliteit van bestaande vegetaties. Het is ook voorstelbaar dat in het beoogde dynamische landschap de oppervlakte van soortenrijke pioniervegetaties, graslanden en struwelen duurzaam kan toenemen. Het stimuleren van kenmerkende landschapsvormende processen kan hier dan ook als grootste potentie worden gezien. Dit met als gewenste uitkomst een dynamisch mozaïek van open zand, pioniervegetaties, graslanden en lage struwelen, met hier en daar minder dynamische natte valleien en oudere bosjes. Aan de strandzijde van de duinen zijn potenties aanwezig om zandaanvoer en verstuivingsprocessen op gang te brengen. Zo zouden bijvoorbeeld pioniersstadia zoals embryonale duinen met biestarwegras een extra impuls kunnen krijgen, zoals op de noordpunt van het eiland al te zien is. Wellicht zijn aanvullende maatregelen mogelijk om de waterspitsmuis op het eiland te behouden. Dit dient nader te worden onderzocht.

Kernkwaliteit: Slufter

Actuele natuurwaarden
Alle hier genoemde beheertypen in de Slufter zijn van internationaal belang. De Slufter is een bijzonder onderdeel van het dynamische duinlandschap en daarom hier afzonderlijk als kernkwaliteit benoemd. De Slufter is een opening tussen de duinen die nog in verbinding staat met de zee en bij zeer hoog water overstroomd met zeewater. Hier komt naast N08.01 Strand en embryonaal duin overwegend het beheertype N01.02 Duin- en kwelderlandschap voor (ook als H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks), H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal), H1310B Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur) of H1140B Slik- en zandplaten (Noordzee-kustzone) aangewezen in het kader van Natura 2000). De Slufter vormt een geheel eigen wereld binnen de duinen van Texel. Hier wordt in de luwte van de duinen door de zee af en toe slib en fijne klei afgezet waardoor een kwelderbegroeiing is ontstaan (ook als H1140A Slik- en zandplaten (getijdengebied) aangewezen in het kader van Natura 2000). Op de zilte en brakke klei is sprake van een zee afwisselend patroon van plantengemeenschappen. De diversiteit wordt hier mede in stand gehouden door begrazing met schapen. De slufter is door haar eigenschappen van groot belang voor broedvogels van pioniersvegetatie, zoals de kluut en bontbekplevier, en watervogels, waarvan onder meer de eider. De slik- en zandplaten zijn een belangrijke hoogwatervluchtplaats voor een aantal vogelsoorten. In de uitlopers van de Slufter (rond de duinbeek) komen bijzondere ongewervelden voor, zoals de Schorzijdebij die zeer karakteristiek is voor dit gebied.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van de Slufter worden reeds geheel of grotendeels benut.

Kernkwaliteit: Waterrijk binnenduinlandschap

Actuele natuurwaarden
Dit betreft enkele overgangen van de duinen naar het achtergelegen polderlandschap, zoals het Molenbos en de delen nabij de Hanenplas. Deze worden gekenmerkt door opgaande beplanting die wordt gerekend tot N15.01 Duinbos en een grote variatie aan gras- en moerastypen, zoals N04.03 Brak Water, N05.01 Moeras, N10.01 Nat schraalland, 10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N12.05 Kruiden- en faunarijke akker. De Noordse woelmuis en rugstreeppad komen in dit gebied voor.

Potentiële natuurwaarden
Te verwachten valt dat dit gebied bij toenemende ouderdom in belang zal toenemen, ook als verbinding tussen de duingebieden en de Roggesloot (T4).

5 Abiotische en ruimtelijke condities

Iin tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Vanwege de lange ontwikkeltijd van duinen (zeker de wat oudere) en het landschap dat daaromheen en daartussen ligt met een bijzonder gebied als de slufter, is het gebied onvervangbaar. Vanwege de enorme verscheidenheid aan vegetaties en soorten die het gebied herbergt is het onmogelijk om een dergelijk gebied ergens anders te realiseren. Het gebied heeft een internationaal zeer belangrijke waarde omdat Nederland nog vrijwel onaangetaste duinsystemen heeft die elders in Europa aangetast zijn. Ook op maatschappelijk niveau is het daarom onvervangbaar. Het gebied is geologisch gezien heel waardevol. Een verschijnsel als de Slufter komt nergens anders in Nederland voor. De fysieke kenmerken van de jonge en oude duinen (Eierlandse duinen) en de Slufter mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.
Hoewel veel van de soorten die in het gebied leven, ook in andere landschappen kunnen voorkomen is juist het samenleven van diezelfde soorten op soms zeer beperkte oppervlakten in de duinen uniek. Daarom is het gebied ‘Noordelijke duinen Texel’ onvervangbaar.

T3 Zuidelijke duinen

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Zuidelijke duinen Texel

Regio Natuurbeheerplan 2020

Texel

Gemeente(n)

Texel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebieden #2 Duinen en Lage Land Texel (Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, kustverdediging en recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 2300 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 2300 ha. Dit NNN-gebied beslaat het gehele duingebied van Texel globaal gelegen tussen de strandpalen 9 en 21. In het zuiden behoren de natte duinvalleien en duinmeertjes van de Pompe en de Geul, de Moksloot en de Schilbolsnol tot dit NNN-gebied. Het gebied sluit hier naadloos aan op de ten zuiden hiervan gelegen Hors (NNN-gebied T6) met daarin de Horsmeertjes. In het noorden ligt de grens van de Zuidelijke duinen Texel net boven het dorp De Koog op de Ruigendijk/Boodtlaan die van Mienterglop naar strandpaal 21 loopt. Hier gaat het gebied over in de Noordelijke duinen Texel (T2). Feitelijk vormen de Zuidelijke duinen Texel één groot samenhangend geheel met de Hors en de Noordelijke duinen Texel. De duinen van Texel als geheel vormen zowel een schakel in de keten van Waddeneilanden en de vastelandsduinen, wat zich het duidelijkst uit in de betekenis voor vogels. Als een eenheid op zichzelf hebben de Texelse duingebieden een specifieke en (deels) van het vasteland afwijkende flora en fauna. Kenmerkend is bijvoorbeeld het ontbreken van reptielen, ree, veldmuis en eekhoorn en van predatoren als vos, wezel, bunzing en boommarter. Daartegenover staat de aanwezigheid van waterspitsmuis en noordse woelmuis, die profiteren van de ‘splendid isolation’.
De samenhang binnen het gebied bestaat uit het uitgestrekte en circa 1,5 km brede aaneengesloten landschap van jonge duinen in het zuiden en westen en oude duinen in het oosten. De overgang van jonge naar oude duinen wordt globaal aangegeven door de van zuid naar noord lopende Nattevlakweg (ter hoogte van paal 12) en de Randweg. De oude duinen zijn nu merendeels bebost. Terwijl de grens aan de zeezijde wordt bepaald door het samenspel van zee, wind en zeeweringbeheer met een hoge mate van dynamiek, is aan de oostzijde sprake van een harde, maar onregelmatige grens. Vooral in het noorden komt dit omdat grote delen van de oude duinen zijn opgeslokt door de bebouwing van De Koog, een vakantiepark en door landbouw, waardoor hier enkele terreinen zijn afgezonderd van de rest. In het zuiden vallen aan de oostzijde juist enkele natuurontwikkelingsprojecten binnen de begrenzing van het NNN-gebied.
Zuidelijke duinen Texel maakt vrijwel geheel deel uit van het Natura 2000-gebied Duinen en Lage Land van Texel. Voor het overgrote deel valt het zowel onder de Vogelrichtlijn als de Habitatrichtlijn. De oude duinen zijn alleen als Habitatrichtlijngebied aangewezen. Enkele delen vallen buiten de Natura 2000-aanwijzing, namelijk de meest noordelijk gelegen duinen bij De Koog over een lengte van circa 2 km (met uitzondering van een centraal hierin gelegen strook die wel tot het Natura 2000-gebied behoort), de vrij liggende mienten ten zuiden van De Koog (Kogermient, De Breg en Mientje aan Mienterglop), het natuurontwikkelingsgebied Rommelpot en andere kleine terreintjes ten oosten van de Rozendijk, en Loodmansduin en Stolpweg. Aan de zeezijde grenst het NNN-gebied aan het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Zuidelijke duinen. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

De Zuidelijke duinen Texel vormen een groot aaneengesloten duinmassief, slechts doorsneden door strandslagen, dat hoofdzakelijk bestaat uit het jonge duinlandschap in het westen en de oude duinen behorend tot het strandwallen- en strandvlaktenlandschap (beide fysisch-geografische regio: duinen). De Rommelpot maakt als uiterste uitloper van de Hoge Berg deel uit van het keileemlandschap (fysisch-geografische regio: hogere zandgronden). De Waddeneilanden zijn het resultaat van de werking van getij, golven en wind en van de stijging van de zeespiegel sinds de laatste IJstijd. Texel neemt binnen de Waddeneilanden een aparte plaats in omdat dit als enige zuidwest-noordoost georiënteerd is en centraal een keileemopduiking (Hoge Berg en omgeving) omvat die in de voorlaatste IJstijd is gevormd. De andere Waddeneilanden liggen allemaal in een oost-westrichting en ontberen een keileemkern. Daardoor en door de invloeden van zee en wind hebben de andere eilanden de neiging naar het oosten te verschuiven. Texel is, net als Wieringen, als het ware verankerd aan de keileemkern. Deze kern is een oud Waddeneiland dat in de 13e eeuw is gescheiden van het vaste land en dat door de resistente ondergrond is blijven bestaan. In het Weichselien werden dekzanden tegen de kern geblazen. De keileemkernen van Texel en Wieringen waren door hun vaste ligging bepalend voor de ligging van de kustlijn van Noord-Nederland. De Waddeneilanden vormden aanvankelijk nog een aaneengesloten west-oost verlopende kustlijn, die in verbinding stond met de huidige vastelandsduinen. Door verdere zeespiegelrijzing en stormvloeden rond 1200 werd de kust opgedeeld in eilanden en ontstond daarachter de Waddenzee. Ook het Marsdiep ontstond en scheidde Texel van het vasteland. Texel bestond oorspronkelijk uit twee eilanden. Het zuidelijk deel heet van oudsher Texel, ten noorden waarvan een kleiner eiland, Eierland lag. Door de aanleg in de 17e eeuw van een zanddijk vanaf De Koog naar het noorden (zie T2) werden beide eilanden aan elkaar verbonden en ontstond het huidige Texel.
De zuidwestelijke duinen van Texel konden zich door opstuiving vanaf de Late Middeleeuwen uitbreiden. Strandvlakten ontstonden en werden ingesnoerd door een nieuwe duinenrij aan de zeezijde, waarna de zoute strandvlakte zich tot zoete duinvallei ontwikkelde. Dit is nu nog zichtbaar in de vorm van een reeks van het westen naar het oosten gebogen duinruggen met daartussen duinvalleien (o.a. Kapevlak, Grote Vlak, Kraaiheidvlak, Pompevlak en Geul). Dit proces heeft zich, geholpen door menselijk ingrijpen, verder voortgezet op de Hors (factsheet T6). De oude duinen zijn al enkele duizenden jaren oud. Door verstuiving zijn deze afgevlakt en vanwege uitloging sterk ontkalkt. De oude duinen zijn er in hoofdzaak in twee vormen. De laagste delen waren van oudsher vochtig en werden als mientgronden (gezamenlijke heidevelden) gebruikt. De iets hoger gelegen en droge delen met duinkopjes worden nollen of kopjesduinen genoemd. Alloo is het restant van een voormalige slufter en was in het begin van de vorige eeuw nog een groot duinmeer. Op de mientgronden werd wel begrazing door schapen toegepast, maar met weinig succes vanwege leverbot. De Bleekerij werd rond 1700 gebruikt voor het bleken van linnen. Circa 100 jaar geleden is het overgrote deel van de oude duinen bebost met naaldhout. Hiertoe moest het gebied eerst ontwaterd worden. Aldus is een vrijwel aaneengesloten circa 500 ha groot bosgebied ontstaan, dat De Dennen of Staatsbossen wordt genoemd. Het noordelijk deel hiervan is enigszins versnipperd geraakt. Afgezien van de bebossing is het zuidelijk deel van het gebied relatief ongeschonden en vrijwel zonder bebouwing. Nergens in Noord-Holland is een oud duingebied van een dergelijk omvang behouden gebleven. Restanten van het oude nollenlandschap zijn, buiten Texel, alleen nog te vinden bij Den Helder en Egmond-Binnen, maar in die gevallen klein van omvang.
Aansluitend aan de bebossing van de oude duinen zijn ook delen van de jonge duinen bebost. De hele westelijke strook bosgebied wordt gerekend tot het strandwallen- en strandvlaktenlandschap, maar maakt eigenlijk gelet op bodemsamenstelling en hoogteverschillen deel uit van de jonge duinen. Deze jonge duinen zijn herkenbaar aan hun grotere hoogteverschillen. De Fonteinsnol reikt tot circa 19 m. In de oude duinen variëren de hoogtes tussen 1 m op de strandvlakten tot circa 10 m boven NAP op de strandwallen. Vanaf ongeveer 1970 vindt in De Dennen steeds meer omvorming naar natuurlijk loofhout plaats.

Aardkundige waarden
Het zuidelijke kustduingebied van Texel bevat zowel jonge als oude duinen met een grote diversiteit in duinvormen, bv. haakwallen, zandplaten, loopduinen, duinvalleien en paraboolduinen. De oudste vormen dateren van (voor) de middeleeuwen. De Jonge Duinen zijn pas na 1200 in fasen opgebouwd. De Westerduinen en de Hors bestaan uit een serie oude duinen (behorend bij het oude eiland Texel) en een aantal zeer actieve jonge duincomplexen met een opeenvolging van zeerepen en afgesnoerde duinvalleien: zgn. haakwallen (bv Groote Vlak, De Geul, De Horsmeertjes). De Hors is een voormalige zandplaat in de Noordzee (net als de Razende Bol) die in 1749 aan Texel vast kwam te zitten. Op de Hors vindt nu initiële duinvorming plaats. Meer landinwaarts liggen de oudere duinen. Ze zijn minder reliëfrijk met hier en daar opgestoven duintjes. Er heeft zich (dennen)bos ontwikkeld of grasland wanneer het ontgonnen is. Ter hoogte van Den Hoorn bevindt zich een glaciale rug met een steile zuidwand (een zogenaamd klifje). Het gehele duingebied vormt een essentieel onderdeel van de ontstaansgeschiedenis van Texel. De verschillende grotendeels gave en soms zeer zeldzame kustvormen hebben een zeer hoge educatieve en wetenschappelijke waarde en zijn van internationale betekenis. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het belangrijkste kenmerk van de duingebieden is de aanwezige variatie. Deze wordt bepaald door de rijkdom aan gradiënten. Hierbij spelen dynamiek, kalkgehaltes, vochtigheid, reliëf en expositie een rol. Daarnaast bestaat er van west naar oost een gradiënt in winddynamiek die min of meer gelijk loopt met een toename van opgaande beplanting (voornamelijk struwelen). De duinen van Texel vormen binnen het kalkarme Waddendistrict een voorbeeld van een wat minder kalkarm deel (net als Schiermonnikoog), zonder direct vergelijkbaar te zijn met de zeer kalkrijke duinen langs de vastelandskust. Op Texel zijn vooral de oude duinen zeer kalkarm tot kalkloos, terwijl de jonge duinen wat minder kalkarm zijn. De zeereep is van groot belang als kustverdediging en de winddynamiek is hier zeer groot maar zal ook altijd begeleid moeten worden. Daarbij wordt wel steeds meer ruimte gevonden om dit te bereiken met ‘natuurlijke’ processen, zoals zandaanvoer door de wind als gevolg van slimme zandsuppletie (‘zandmotor’).
Op enkele plekken op en aan het strand ontwikkelen zich zeer dynamische embryonale duinen, die bij aangroei deel gaan uitmaken van de zeereep, maar bij storm en springtij ook weer weggeslagen kunnen worden. Behalve in de zeereep is actieve verstuiving ook voor het achterliggende open duinlandschap een cruciale factor (sleutelproces) voor het behoud van de kenmerkende natuurwaarden. Door de aanvoer van licht kalkhoudend zand ontstaan nieuwe pioniermilieus en worden ook de effecten van ontkalking vertraagd, waardoor de belangrijke gradiënten in kalkrijkdom worden behouden.
Verstuiving van zand en de dynamiek die dit met zich meebrengt, brengt een grote verscheidenheid aan macrogradiënten met zich mee. Dit uit zich in verschijningsvormen maar ook in de aanwezige natuurwaarden. Het samenspel in de duinen is echter veel complexer en kleinschaliger, onder meer omdat ook het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding en de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van het duin. Ten slotte zijn ook menselijk gebruik en effecten van begrazing van belang. In de duinen was en is begrazing door konijnen een belangrijke factor, maar door grote schommelingen in de konijnenstand door uitbraken van virusziektes is een deel van de openheid van de duinen aangetast en heeft vergrassing van open duinen versneld plaatsgevonden. Het open duingebied kent vanzelfsprekend een zeer open karakter. In de binnenduinrand is vanwege het grote aandeel aangeplante bossen juist sprake van een grote mate van beslotenheid. In vrijwel het gehele gebied vormen relatieve rust, stilte en donkerte belangrijke kenmerken. Het hele gebied met uitzondering van de zeereep bij De Koog, waar zich een duincamping bevindt, is als stiltegebied aangewezen.
Het watersysteem in de duinen bestaat uit een systeem waar in de hoge duintoppen water inzijgt en waar het in duinvalleien als kwel naar boven komt. In de duinen is daarom sprake van een zoetwaterbel die rust op het zoute grondwater in de diepere ondergrond. Naarmate de duinen hoger zijn, komt de onderkant van de zoetwaterbel op grotere diepte in de ondergrond te liggen. Aan de bovenkant bolt het zoete grondwater in het duinmassief sterk op, waardoor er sprake is van een watertoevoer naar de flanken van het duinmassief, waar met name landinwaarts het water als zoete kalkrijke kwel en duinrellen weer aan de oppervlakte komt. Deze situaties komen voor in de binnenduinrand bij Ecomare en in de Bleekerij. De rellen worden hier begeleid door natte schraallanden en vochtige hooilanden.
In de duinen van Texel wordt sinds 1993 geen drinkwater meer gewonnen, waardoor de grondwaterstand in de duinen zich kon herstellen. Toch is de grondwaterstand in de duinen met circa een meter gedaald ten opzichte van vroeger. Dit wordt veroorzaakt door kustafslag, bosaanplant en peilverlaging in het aangrenzende polderland.

Huidig gebruik
Het gebied wordt in de huidige situatie hoofdzakelijk gebruikt en beheerd als natuur. De zeereep heeft een belangrijke functie als zeewering. Ook recreatief medegebruik speelt een grote rol. In de binnenduinrand, bij Loodmansduin en tussen Den Burg en De Koog, liggen meerdere vakantieparken en campings, van waaruit vele recreanten het gebied bezoeken. Het padenstelsel van het bos is veel dichter dan dat van de open duinen. In de beboste binnenduinrand is het zeer fijnmazig terwijl het in het open duin vooral bestaat uit de strandopgangen en een beperkt aantal dwarsverbindingen. Het gebied is daardoor goed beleefbaar en verstoring van het open duin blijft beperkt.
Buiten de paden zijn de duinen doorgaans niet toegankelijk om daar de rust te waarborgen. Een deel van de zeereep ter hoogte van De Koog herbergt beperktere natuurwaarden omdat hier een kampeerterrein is gevestigd. Het natuurbeheer is vanwege het dynamische karakter van het gebied vrij beperkt. In het hele duingebied ten zuiden van de Jan Ayenslag (paal 12) en op de Bleekerij vindt begrazing plaats. Begrazing vindt plaats met runderen, paarden en/of schapen. Het vochtig hooiland van Alloo ter hoogte van Ecomare wordt gemaaid met nabeweiding. Op plaatsen waar de duinvegetaties verruigd of vergrast zijn, wordt op kleine schaal gechopperd of geplagd. Een belangrijke rol in de dynamiek van de duinen speelt vraat door konijnen, hetgeen bijdraagt aan het openhouden en verstuiven van de duinen.
Het bosgebied op de oude duinen wordt door zowel recreanten als Texelaars zeer gewaardeerd omdat dit het enige gebied op Texel is waar de wind geen vrij spel heeft. De rest van Texel heeft een uitgesproken open en daardoor winderig karakter.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Zuidelijke duinen Texel de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid-dynamisch jong duinlandschap

  • Binnenduinrandbos, mienten en nollen

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid-dynamisch jong duinlandschap

Actuele natuurwaarden
De jonge duinen vormen een (begeleid) dynamisch open duinlandschap. Alle hier genoemde typen of belangrijke onderdelen daarvan zijn van internationaal belang. Vanaf zee landinwaarts gaande wordt eerst N08.01 Strand en embryonaal duin (ook als H2110 Embryonale duinen aangewezen in het kader van Natura 2000) aangetroffen. In de Zuidelijke duinen Texel komt dit type, waarin soorten als biestarwegras, loogkruid en strandmelde voorkomen, alleen voor in een smalle strook ter hoogte van De Koog. Vaak zijn de embryonale duinen niet hoger dan een halve meter. Zodra de embryonale duinen aan hoogte winnen neemt helm het stokje over en wordt gesproken van beheertype N08.02 Open duin. Behalve uit helmduinen bestaat dit type als gevolg van de afstand ten opzichte van de zee, verschillen in windwerking, expositie, vochtigheid, zoutinvloed en de mate van ontkalking uit een grote verscheidenheid aan soortenrijke vegetaties en bijbehorende fauna. Er komen zowel open stuifvlaktes en duingraslanden als kruipwilg- en duindoornstruwelen voor (ook als H2120 Witte duinen, H2130 Grijze duinen, H2160 Duindoornstruwelen en H2170 Kruipwilgstruwelen aangewezen in het kader van Natura 2000). Nabij De Koog groeit het zeer zeldzame gevlekt zonneroosje, dat verder alleen op Vlieland en bij Doetinchem voorkomt. Het is een soort van drogere, kalkarme standplaatsen met een lichte overstuiving. In de duinen groeien ook het zeer zeldzame rozenkransje en de gelobde maanvaren, kenmerkend voor de heischrale variant van de grijze duinen (ook als H2130C Grijze duinen (heischraal) aangewezen in het kader van Natura 2000). Begrazing door konijnen is vermoedelijk een belangrijke voorwaarde voor behoud van deze soort. Kenmerkende insecten van de duingraslanden zijn onder andere blauwvleugelsprinkhaan, duinsabelsprinkhaan, duinparelmoervlinder, grote en kleine parelmoervlinder en kommavlinder. Ook het heideblauwtje komt voor, dat behalve verspreid op Texel en lokaal op Terschelling, verder nergens in de duinen voorkomt. Bijzonder is het voorkomen van de Texelse zandbij, die voornamelijk in het oostelijk deel van Texel voorkomt en verder alleen in Zuid- en Midden-Limburg. Deze bij vliegt vooral op klein streepzaad. In of nabij de Zuidelijke duinen Texel is de soort aangetroffen op de camping Loodmansduin.
Op ontkalkte bodems, meestal op enige afstand van de zee, komt het beheertype N08.04 Duinheide (ook als H2140 Duinheiden met kraaihei of H2150 Duinheiden met struikhei aangewezen in het kader van Natura 2000) voor met struikhei op drogere plaatsen, gewone dophei op vochtiger plaatsen en kraaiheide op beide standplaatsen. In vochtige laagtes komt N08.03 Vochtige duinvallei (ook als H2190 Vochtige duinvalleien aangewezen in het kader van Natura 2000) voor, op een aantal plaatsen in de vorm van permanente duinpassen, zoals Grote Vlak en de Geul. De vochtige duinvalleien zijn hier overwegend ontstaan als primaire duinvallei. Dit houdt in dat ze als strandvlakte zijn afgesnoerd van de invloed van de zee door zeewaarts ontstane nieuwe duinenrichels. De duinvalleien worden gekenmerkt door een groot aantal zeldzame planten, waarvan bijvoorbeeld teer guichelheil en vlozegge op Texel algemener zijn dan in veel andere duingebieden. Voor de zuidelijke duinen is verder ook het weegbreefonteinkruid een ‘karaktersoort’ van de duinvalleien met name in de omgeving van het pompevlak. Deze is elders in de duinen vrijwel alleen op Voorne aanwezig.
De ligging van duinrichels, duinheiden en natte duinvalleien in de Zuidelijke duinen Texel zijn in sterke mate bepaald door de keileembult van de Hoge Berg, waar ze in een zuidwest georiënteerde boog omhoog liggen. In de duinvalleien groeien soorten als maanvaren, teer guichelheil, parnassia, fraai duizendguldenkruid en harlekijn. Oudere duinvalleigraslanden die al langere tijd gemaaid of begraasd worden, bijvoorbeeld in de Geul, zijn ook rijk aan paddenstoelen zoals wasplaten en in de duinplassen planten zich rugstreeppad en heikikker voort. De Noordse woelmuis komt verspreid voor, evenals de waterspitsmuis. De laatste bijvoorbeeld in de omgeving van de Moksloot. Deze waterloop is voorzien van voorzieningen om trek van vissen van zout naar zoet water mogelijk te maken, wat in het hele duingebied een zeldzame mogelijkheid is. De waterspitsmuis is een bijzonder geval. De Texelse populatie wijkt qua bouw, kleur en gedrag af van de populaties elders in Nederland, het gevolg van langdurige isolatie en het ontbreken van concurrerende spitsmuissoorten. Helaas wordt de soort vanaf 2006 snel verdrongen door ‘geïmporteerde’ huisspitsmuizen. Te hopen valt dat de soort niet verloren gaat voor Texel. De grootste kans op behoud ligt vermoedelijk in de duingebieden.
De jonge duinen van Texel zijn uitgesproken arm aan hoger opgaande begroeiing en hebben daardoor een zeer open karakter. Alleen rond het open water van De Geul komt hoger opgaand wilgenstruweel voor (N15.01 Vochtig duinbos, ook als H2180B Duinbossen (vochtig) aangewezen in het kader van Natura 2000) dat hier van extra belang is voor broedende vogels. In en bij de duinvalleien broeden diverse soorten moeras- en rietvogels, waaronder baardmannetje, blauwborst, waterral, roerdomp en bruine kiekendief. Verder zijn er rond en bij De Geul kolonies van lepelaar, aalscholver, zilver- en kleine mantelmeeuw. De aalscholvers broeden in het eerdergenoemde wilgenstruweel. De lepelaars en meeuwen kunnen tamelijk ongestoord op de grond broeden vanwege het vrijwel ontbreken van grondpredatoren (afgezien van hermelijn en verwilderde huiskatten). Op Texel broedt ongeveer een kwart van alle Nederlandse lepelaars in drie kolonies, waarvan die in De Geul verreweg het grootste is. Kenmerkende vogels van heide en open zand zijn tapuit, roodborsttapuit, velduil en blauwe kiekendief. De blauwe kiekendief verdwijnt op plaatsen waar de begrazingsdruk door runderen te hoog is. Bijzondere soorten tijdens de trek zijn zwartkopmeeuw en verschillende soorten klauwieren (klapekster, grauwe klauwier en roodkopklauwier). De grauwe klauwier broedt ook af en toe in de duinen.

Potentiële natuurwaarden

Verder toelaten van de natuurlijke dynamiek in het duinsysteem heeft in eerste instantie een positieve invloed op de kwaliteit van bestaande vegetaties. Daarnaast valt ook te verwachten dat door de beoogde toename van dynamiek de oppervlakte van soortenrijke pioniersvegetaties, graslanden en struwelen duurzaam kan toenemen. Het stimuleren van kenmerkende landschapsvormende processen kan hier dan ook als grootste potentie worden gezien, met als gewenste uitkomst een dynamisch mozaïek van open zand, pioniersvegetaties, graslanden en lage struwelen, met hier en daar minder dynamische natte valleien en wilgenbosjes. Wellicht zijn aanvullende maatregelen mogelijk om de waterspitsmuis op het eiland te behouden. Dit dient nader te worden onderzocht.

Kernkwaliteit: Binnenduinrandbos, mienten en nollen

Actuele natuurwaarden
Het overgrote deel van de oude duinen in de binnenduinrand van Texel bestaat uit bos op de (voormalige) mienten en nollen en staat bekend als De Dennen of Staatsbossen. Het qua leeftijdsopbouw en boomsoortensamenstelling weinig gevarieerde naaldbos is de afgelopen decennia op steeds meer plaatsen omgevormd naar meer natuurlijk en gevarieerd bos. Het grootste deel van het bos wordt, ondanks de beperkte dynamiek, gerekend tot N15.01 Duinbos. Kleinere delen behoren tot N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos, N16.02 Vochtig bos met productie, N17.03 Park- of stinzenbos (bij Kogermient) en N17.02 Droog hakhout. De bossen zijn ook als H2180A Duinbossen (droog), H2180B Duinbossen (vochtig) en H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000. Op veel plekken is de overgang van bos naar open duin abrupt en vaak bepaald door globaal noord-zuid lopende wegen en paden.
De Dennen zijn rijk aan paddenstoelen, waaronder zeldzame soorten als narcisamaniet, die laat in het voorjaar kan worden aangetroffen, en okerkleurige vleestruffel. In het verleden zijn hier massaal sneeuwklokjes gekweekt (en op sommige plaatsen gebeurt dat ook nu nog) en deze zijn ook nu nog in groten getale aanwezig. Ook andere stinzenplanten als wilde hyacint en vingerhelmbloem komen voor. De bossen vormen vanwege hun uitgestrektheid broedbiotoop voor veel bos- en/of struweelvogels, waaronder boomvalk, ransuil, houtsnip en fluiter en af en toe vuurgoudhaan en kruisbek. Sinds de jaren 90 broeden buizerd en havik op Texel. Van de Texelse havikkenpopulatie broedt circa de helft in De Dennen. De bosranden vormen ook foerageergebied voor algemene vleermuizen. Verspreid in de binnenduinrand komen verder Noordse woelmuis en rugstreeppad voor. Bijzonder is ook dat de eerstgenoemde op Texel, vanouds een bolwerk van deze soort, ook in drogere habitats voorkomt dan op het vasteland, vanwege het ontbreken van de concurrenten aardmuis en veldmuis.
Voor het Mientje aan Mienterglop geldt beheertype N08.04 Duinheide. Dit terrein is het enige heideterrein in de binnenduinrand dat nooit ontgonnen is of bebost is geweest. Het bestaat al ten minste 150 jaar als heideterrein. Het is de meest oostelijke uitloper van de voorheen veel grotere Kogermient. Spontane bosvorming wordt hier door gericht beheer tegengegaan om de heide te behouden. Het is de eerste plek waar de loopkever Platyderus ruficollis is aangetroffen. Nadien is deze soort ook op andere plekken op Texel gevonden, maar in de rest van Nederland is de soort afwezig. Mogelijk is hier sprake van een ijstijdrelict. Op het heideterrein ten zuiden van Alloo komt de groene zandloopkever voor. Deze soort is wel bekend van de hogere zandgronden in het binnenland, maar komt behalve op Texel nergens in het duingebied voor. Een verwante soort, de bastaardzandloopkever komt verspreid in de jonge en oude duinen op Texel voor en is kenmerkende voor duinen en hogere zandgronden. Het gebied is zodoende belangrijk voor ongewervelden van droge milieus.
Op een aantal plaatsen treedt water uit de duinen en hebben zich duinrellen en –beekjes gevormd, die veelal in het verleden vergraven en door ontwatering verdroogd zijn en recent in het kader van natuurontwikkeling weer tot leven gewekt zijn. Dit betreft Alloo ten westen van het Californiëbos, de Bleekerij en Schettersweid. Natuurbeheertypen zijn hier onder andere N03.01 Beek en bron, N04.02 Zoete plas, N10.02 Vochtig hooiland, N05.01 Moeras en op drogere standplaatsen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N08.04 Duinheide. Op de voedselrijkere graslanden komt de kustsprinkhaan voor.

Potentiële natuurwaarden
De beste potenties voor uitbreiding en kwaliteitsverbetering van het binnenduinrandlandschap bestaan uit het terugdringen van de grootschalige bebossing. Gezien de zeldzaamheid van gave binnenduinen is dit een reële potentie, maar vanwege het belang dat door bewoners en recreanten aan de bossen wordt gehecht is dit vermoedelijk niet op grote schaal, laat staan op korte termijn mogelijk. Ook hebben zich in de bossen inmiddels geheel eigen natuurwaarden kunnen ontwikkelen. Reële potenties liggen er vooral in kleinschalige omzetting van bos op de meest kansrijke plekken en/of het geleidelijk voortzetten van de omvorming naar een meer natuurlijk bos met gebiedseigen boomsoorten. Met name door het gevarieerder maken van overgangen tussen bos en open duin valt nog veel winst te halen, met name op faunistisch gebied.
Verhoging van de natuurwaarden is vooral ook mogelijk in de open terreintypen van de binnenduinrand, zoals duinbeken, natte en droge schraallanden door het benutten van kwel uit de duinen. Hierdoor kan de betekenis voor ongewervelden van natte en droge milieus (libellen, dagvlinders en bijen) toenemen. In het natuurontwikkelingsgebied Rommelpot worden rond een duinbeek (N03.01 Beek en bron) vochtige en schrale standplaatsen gerealiseerd en beheertypen N08.03 Vochtige duinvallei en N10.02 Vochtig hooiland nagestreefd. Op drogere standplaatsen wordt N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N11.01 Droog schraalgrasland tot ontwikkeling gebracht. Ten noorden van Alloo liggen gronden die tot N12.05 Kruiden- of faunarijke akker worden ontwikkeld. De huidige waarden in deze en andere natuurontwikkelingsgebieden zijn veelal gering maar zullen naar verwachting de komende jaren sterk toenemen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De jonge en oude duinen van Texel hebben een ontstaansgeschiedenis die vanwege de aanwezigheid van de keileembult van de Hoge Berg sterk afwijkt van zowel de vastelandsduinen als van de duinen van de andere Waddeneilanden. Het jonge duinlandschap ontleent grote natuurwaarde aan de dynamiek van een stuivend landschap dat continu aan verandering onderhevig is. Voor de processen, zoals de invloed van zee, wind en natuurlijke begrazing, die voor deze dynamiek noodzakelijk zijn, is een grootschalig samenhangend duinlandschap nodig. In deze opzichten zijn de natuurwaarden van Zuidelijke duinen Texel onvervangbaar.
Door de belangrijke rol van de duinen als kustverdediging en de daardoor noodzakelijke inperking van sommige (grootschalige) natuurlijke processen, zijn ook situaties aanwezig zoals natte duinvalleien, die hier niet meer op grote schaal spontaan kunnen ontstaan. Dergelijke situaties zijn daarom niet of nauwelijks vervangbaar. Dit geldt vooral voor de onbeboste restanten van het relatief reliëfarme oude binnenduinlandschap, zoals het Mientje bij Mienterglop. In mindere mate geldt dit ook voor De Dennen, omdat de bodemopbouw hier ondanks de bebossing nog grotendeels ongeschonden is. Elders in Noord-Holland komt een binnenduinrandgebied van deze omvang, vrijwel zonder bebouwing, afgraving en andere ingrepen, niet voor. De goede mogelijkheden voor natuurontwikkeling, zoals in Alloo en de Bleekerij, zijn in sterke mate aan deze omstandigheden te danken.
De Slufter, de Eierlandse duinen (T2), de Zuidelijke duinen (T3) en de Hors (T6) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Vanuit geologisch en cultuurhistorisch oogpunt is dit een uniek en zeldzaam gebied. De fysieke kenmerken van de duinen, voormalige zeerepen en afgesnoerde valleien in de Zuidelijke duinen mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis behouden blijven.

T4 Polderlandschap

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Polderlandschap Texel

Regio Natuurbeheerplan 2020

Texel

Gemeente(n)

Texel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #2 Duinen en Lage Land Texel (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied (alleen De Bol)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 350 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer (o.a. Dorpszicht), Natuurmonumenten (o.a. De Bol)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied bestaat uit 3 afzonderlijke gebieden; de Bol, de Hoogezandskil en Dorpszicht. Deze drie gebieden liggen verspreid over de poldergebieden van het noordelijke deel van Texel en hebben een totale oppervlakte van circa 350 hectare. Ondanks dat de drie gebieden niet aan elkaar grenzen en soms zelfs op vrij grote afstand van elkaar liggen, is de samenhang tussen deze afzonderlijke gebieden (en daarmee de samenhang binnen NNN-gebied T4) groot. De samenhang is vooral voor vogels van belang; de gebieden vormen de gebieden belangrijke stapstenen als broedgebied, rustgebied of foerageergebied. Ook floristisch is er een grote overeenkomst en daarmee samenhang binnen het NNN-gebied. Voor flora en kleine fauna is de samenhang binnen het gebied beperkter vanwege de afstanden tussen de deelgebieden. De ecologische samenhang met andere NNN-gebieden met een vergelijkbaar natuurtype is vooral aanwezig met de natuurgebieden langs de Waddenkust (T5) en met Waalenburg (T7) en graslanden in de binnenduinrand (Noordelijke duinen Texel T2, naast de golfbaan). De aanwezige graslanden in deze gebieden vormen gezamenlijk de belangrijkste broedplaatsen van weidevogels op Texel en hebben tevens een grote floristische waarde. Een andere belangrijke connectie is die met de Waddenzee. Met name de Bol, maar ook Dorpszicht vormen een hoogwatervluchtplaats tijdens de vloedperiode voor verschillende soorten steltlopers en ganzen. De Waddenzee en daarmee ook NNN-gebied T4 vormen een belangrijke schakel in de Oost Atlantische trekroute voor migrerende vogels en zijn daarmee van internationale betekenis.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Polderlandschap Texel. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied Polderlandschap Texel valt onder het landschapstype aandijkingenlandschap (fysisch-geografsiche regio’s: overgang duinen en zeekleigebied). De ontstaansgeschiedenis hangt nauw samen met de geschiedenis van Eierland, het noordelijk deel van Texel. Aan het eind van de dertiende eeuw is Texel door een zeegat gescheiden in twee eilanden, waarvan de meest noordelijke Eierland is. In de loop van de 16e eeuw verzandde dit zeegat tussen Texel en Eierland geleidelijk en ontstond er tussen de twee eilanden een hoge zandbank die alleen nog bij zeer hoge waterstanden onder liep. Op deze zandbank werd in 1629 een zanddijk aangelegd waardoor Texel en Eierland definitief met elkaar werden verbonden. Ten oosten van deze zanddijk en Eierland ontwikkelde zich een uitgestrekte kwelder die in de loop van 19e eeuw stapsgewijs werd ingepolderd: Polder Eierland (1835); Polder De Eendracht (1846) en Polder het Noorden (1876; ingepolderd als onbegroeid wad). Dit zijn de polders met het regelmatige verkavelingspatroon nabij de drie NNN-gebieden die gezamenlijk T4 vormen. In alle drie de deelgebieden is nog het patroon van oude kwelderkreken duidelijk zichtbaar.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de natuurgebieden bestaat uit zandgronden met overgangen naar kleiige kreekbeddingen. Dorpszicht is het meest noordelijk gelegen gebied. Hier is onlangs een natuurontwikkelingsproject afgerond, waarbij nieuwe kreken zijn aangelegd, het gebied geschikter is gemaakt als broedgebied voor weidevogels en het beheer is aangepast. De oude, reeds bestaande kreek (de Roggesloot) staat in verbinding met de Waddenzee via het gemaal bij de Cocksdorp. Dit gemaal is ook vispasseerbaar, zodat driedoornige stekelbaarsjes via de roggesloot naar hun paaigebied kunnen gaan. Door de verbinding met de Waddenzee is er een zoet-zoutgradiënt aanwezig. De nieuw gegraven kreken staan niet in verbinding met de Waddenzee. Dorpszicht heeft een tegennatuurlijk peilbeheer en valt in twee peilvakken (zomerpeil -0,6/0,5 meter NAP, winterpeil -1,1/-0,9 meter NAP). Er is een aantal stuwen aanwezig in het gebied, deze zijn echter wel passeerbaar voor vissen. Aan de noordrand grenst het gebied aan de Cocksdorp. Tevens ligt hier een klein bosperceel, met een paar huizen. De Hogezandskil ligt lager dan de omringende graslanden (tussen -0,8 en 0 meter NAP). Dit komt omdat dit een oude kreekarm is met daarnaast een aantal plassen, welke waarschijnlijk zijn ontstaan door kleiwinning voor een dijkverzwaring. Langs de kreek zijn natuurvriendelijke oevers aangelegd. Het waterpeil ligt in de zomer op -0,85 meter NAP en in de winter op -0,55 meter NAP. Het gebied is erg open, stil en donker.
De Bol ligt in het oosten van Texel, op dezelfde hoogte als de omringende polder. Het grootste deel ligt tussen de -0,4 en -0,7 meter NAP, maar de laagste delen, langs het Buitenzwin, liggen ongeveer op -1,10 meter NAP. Het waterpeil is hoog. Dit natuurgebied dankt zijn naam aan de bolle percelen tussen de zwinnen. Door deze bolle percelen is er veel microreliëf in het gebied. Het water in het gebied is brak, dit komt doordat er zoute kwel onder de waddenzeedijk door komt en doordat er bij het gemaal Krassekeet een buisverbinding met de Waddenzee is. Hierdoor kan zout water het gebied in stromen en blijft het brak. Gemaal Krassekeet is een uniek uitwateringscomplex vanwege de historisch waarde van het gemaal. Vanuit het ‘binnenland’ en hoger gelegen deel komt er zoet water het gebied binnen. Hierdoor is er een gradiënt van zoet naar zout aanwezig. Het gebied is open, weids en stil. Ook dit gebied wordt deels opnieuw ingericht, met als doel de bestaande natuurwaarden te versterken. Een deel van de Bol is tevens Natura 2000-gebied.

Huidig gebruik
In Dorpszicht is sprake van extensief recreatief medegebruik. In het gebied lopen een aantal wandelpaden. Hogezandskil en De Bol zijn niet toegankelijk voor recreanten, maar zijn vanaf de bestaande wegen en de Waddendijk goed te bekijken.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Polderlandschap Texel de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Waterrijk open polderlandschap met brakke invloeden en orchideeënrijke graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Waterrijk open polderlandschap met brakke invloeden en orchideeënrijke graslanden

Actuele natuurwaarden
Mede door aanwezigheid van de Roggesloot is Dorpszicht als waterrijk open polderlandschap betrekkelijk veelzijdig, waar het gaat om de diversiteit aan habitats. Het overgrote deel van de polder wordt beheerd als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. Dit deel van het gebied is ook van belang als broedgebied voor weidevogels of overwinterende watervogels zoals ganzen. Omdat de nieuw gegraven kreken niet in verbinding staan met de Waddenzee en voornamelijk door regenwater gevoed worden vallen deze onder het beheertype N04.02 Zoete plas. De Roggesloot staat wel in verbinding met de Waddenzee en is daarmee N04.03 Brak water. De Roggesloot staat in verbinding met de Waddenzee via een visvriendelijk gemaal, waardoor er uitwisseling kan plaatsvinden tussen de Roggesloot en de Waddenzee. Trekvissen, zoals het driedoornige stekelbaarsje en de paling, zijn aanwezig in de Roggesloot. De oevers van de Roggesloot worden divers beheerd met een gedeelte N05.01 Moeras en N05.02 Gemaaid rietland en een gedeelte met afwisselende graslanden (N10.01, N10.02, N12.02, N12.04). De met riet begroeide oevers vormen een broedgebied voor moeras- en rietvogels zoals de bruine kiekendief. De afwisselende graslanden, waaronder ook de natuurvriendelijke oevers van de Roggesloot, zijn van grote botanische waarde. In Dorpszicht zijn onder meer 8 soorten orchideeën vastgesteld. Het geïsoleerde bosperceel aan de noordkant van Dorpszicht wordt beheerd als Haagbeuken- en essenbos (N14.03).
De Hoogezandskil is een restant van een oude kreek die nog onder invloed staat van brakke kwel (N04.03 Brak water). De oevers van de Hoogezandskil worden deels beheerd als N05.02 Gemaaid rietland of N05.01 Moeras, maar het grootste gedeelte bestaat uit N10.02 Vochtig hooiland. Deze oeverlanden zijn vooral van botanische waarde. Vanwege het relatief kleine oppervlak van het gebied, en het percentage oppervlaktewater daarvan, is de betekenis voor weidevogels in vergelijking met Dorpszicht en de Bol kleiner.
Langs de zoete en brakke slenken en kreken (N04.02 en N04.03) is zilt grasland (N12.04) (in de Bol ook als H1310A (zilte pioniersbegroeiingen met zeekraal) en H1330B (schorren en zilte graslanden binnendijks) aangewezen in het kader van Natura 2000) aanwezig, met allerlei soorten brakke vegetatie. De Bol is waardevol vanwege de bijzondere brakwaterflora- en fauna. Er groeien hier nog grote populaties ruppia en er komt bijzondere brakwaterfauna voor (waar de wadvogels op foerageren tijdens laag water).. Andere graslandtypen in de Bol zijn Nat schraalland (N10.01), Vochtig hooiland (N10.02), Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) en Vochtig weidevogelgrasland (N13.01). Deze reliëfrijke graslanden vormen een belangrijk weidevogelgebied met een dichtheid van 50-100 broedparen per 100 hectare. De graslanden herbergen daarnaast grote aantallen orchideeën zoals harlekijn. Deze komen hier in een uniek vegetatietype voor, waarin bijvoorbeeld ook veel brede orchis en grote ratelaar groeien. Behalve in de hier behandelde poldergebieden komen dergelijke vegetaties ook voor in NNN-gebied T7 Waalenburg en in een deel van gebied T5 (met name Dijkmanshuizen). Gezamenlijk herbergen deze gebieden vermoedelijk de grootste aantallen harlekijn van heel West-Europa.
Naast graslanden is er ook moerasvegetatie aanwezig (N05.01 Moeras en N05.02 Gemaaid rietland) langs de kreken. Deze moerasvegetatie biedt een leefgebied voor moeras- en rietvogels, zoals de bruine kiekendief. Naast de botanische waarde en de waarde voor weidevogels is de Bol ook een hoogwatervluchtplaats tijdens de vloedperioden. Door de directe ligging aan de Waddenzee is er een duidelijke connectie met dit gebied en overtijen op de Bol ganzen en steltlopers, zoals tureluur, groenpootruiter en rosse grutto. In de winterperiode zijn de graslanden van de Bol belangrijk voor overwinterende watervogels, zoals rotgans. De gras- en moerasvegetatie bieden tot slot goed habitat voor de Noordse woelmuis. De waterspitsmuis is echter een bijzonder geval. De Texelse populatie wijkt qua bouw, kleur en gedrag af van de populaties elders in Nederland, het gevolg van langdurige isolatie en het ontbreken van concurrerende spitsmuissoorten. Helaas wordt de soort vanaf 2006 snel verdrongen door ‘geïmporteerde’ huisspitsmuizen. Buiten de duingebieden, waar de soort mogelijk behouden kan worden, dient deze elders op Texel als verloren te worden beschouwd.

Potentiële natuurwaarden
Grote delen van het NNN-gebied zijn of worden deels opnieuw ingericht om de natuurwaarden te versterken of te verhogen. Dit speelt met name bij Dorpszicht en de nieuw aangekochte graslanden in de Bol. Met de aanpassingen in beheer en verdere ontwikkeling van de zoet-zoutgradiënt kunnen de potenties van de gebieden de komende jaren steeds beter worden benut en dit komt de natuurwaarden ten goede. Op de Bol betekent dat de het grootste gedeelte van de graslanden, met name de graslanden ten zuiden van het buitenzwin, beheerd gaan worden als Nat schraalland (N10.01). Het ontwerp-projectplan voor aanleg van een vispassage bij gemaal Krassekeet is inmiddels gereed. Realisatie van een vispassage biedt potentie voor trekvissen voor migratie tussen Waddenzee en inlandse polders.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

n tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De graslanden zijn voor het overgrote deel oude kwelderbodems met een langjarig consequent beheer, dat heeft geresulteerd in unieke vegetaties en een grote geschiktheid voor weidevogels. Dit type graslanden is op zichzelf, maar zeker ook als onderdeel van een groter open landschap onvervangbaar. Ditzelfde geldt voor het landschapspatroon met oude kreken.

T5 Natuurgebieden Waddenkust

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Natuurgebieden Waddenkust

Regio Natuurbeheerplan 2020

Texel

Gemeente

Texel

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #1 Waddenzee (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
· Natura 2000-gebied #2 Duinen en Lage land Texel (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 400 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten

2 Oppervlakte en samenhang NNN

NNN-gebied “Natuurgebieden Waddenkust” behoort voor het grootste gedeelte ook tot Natura 2000 gebied “Waddenzee” of Natura 2000-gebied “Duinen en Lage Land Texel”. De oppervlakte van het NNN bedraagt circa 400 hectare. Het gebied bestaat uit een aantal kleinere gebieden in het binnendijks en buitendijkse lage land van Texel, die als een kralensnoer langs de Waddendijk liggen. Ondanks dat deze gebieden niet aan elkaar grenzen en soms zelfs op vrij grote afstand van elkaar liggen, is de samenhang tussen deze afzonderlijke gebieden (en daarmee de samenhang binnen NNN-gebied T5) groot. De samenhang is vooral voor vogels van belang; voor zowel broedvogels, doortrekkers als wintergasten vormen de gebieden belangrijke stapstenen als broedgebied, rustgebied of foerageergebied. Voor flora en kleine fauna is de samenhang binnen het gebied beperkter vanwege de afstanden tussen de deelgebiedjes.
De ecologische samenhang met andere NNN-gebieden is vooral aanwezig met de gebieden Polderlandschap Texel (T4) en Waalenburg (T7). De aanwezige graslanden in deze gebieden vormen gezamenlijk de belangrijkste broedplaatsen van weidevogels op Texel en hebben tevens een grote floristische waarde. Een andere belangrijke connectie is die met de Waddenzee. Veel van de binnen- en buitendijkse gebieden van T5 vormen een hoogwatervluchtplaats tijdens de vloedperiode. De Waddenzee en daarmee ook NNN-gebied T5 vormen een belangrijke schakel in de Oost Atlantische trekroute voor migrerende vogels en zijn daarmee van internationale betekenis.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Natuurgebieden Waddenkust. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied Natuurgebieden Waddenkust ligt vooral in een aandijkingslandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied), dat deels grenst aan het voor Texel kenmerkende keileemlandschap (fysisch geografische regio: hogere zandgronden). De ontstaansgeschiedenis hangt nauw samen met de geschiedenis van Eierland, het noordelijk deel van Texel. Aan het eind van de dertiende eeuw was Texel door een zeegat gescheiden in twee eilanden, waarvan de meest noordelijke Eierland heette. In de loop van de 16e eeuw verzandde dit zeegat tussen Texel en Eierland geleidelijk en ontstond er tussen de twee eilanden een hoge zandbank die alleen nog bij zeer hoge waterstanden onder liep. Op deze zandbank werd in 1629 een zanddijk aangelegd waardoor Texel en Eierland definitief met elkaar werden verbonden. Ten oosten van deze zanddijk en Eierland ontwikkelde zich een uitgestrekte kwelder die in de loop van 19e eeuw stapsgewijs werd ingepolderd: Polder Eierland (1835); Polder De Eendracht (1846) en Polder het Noorden (1876; ingepolderd als onbegroeid wad). In 1852 kan langs de zeezijde van de nieuwe dijk van Polder de Eendracht een smalle strook kwelder worden herkend, maar op de plek waar nu buitendijkse kwelders liggen, is dan nauwelijks land aanwezig. Inmiddels heeft een duidelijke uitbreiding van de kwelder plaatsgevonden en is sprake van aaneengesloten kwelder langs de gehele oostrand van Polder De Eendracht en een kwelder nabij Cocksdorp. De leeftijd van deze kwelders is dus ongeveer 120 – 160 jaar is. Door verplaatsing van de getijdengeul aan de noordkant van Texel is in 1926 de polder ten noorden van Cocksdorp grotendeels weggeslagen. Hierdoor is de erosie van de buitendijkse kwelders toegenomen. Afslag wordt nu door rijshoutdammen tegengegaan. Binnendijks zijn een op een aantal plaatsen plas-dras situaties aanwezig. Deze zijn ontstaan door inrichtingsmaatregelen of ontstaan tussen een nieuwe en oude dijk in, bijvoorbeeld ter hoogte van. Ceres en Zandkes. Her en der verspreid bevindt zich een aantal eendenkooien, die waardevolle cultuurhistorische elementen in het polderlandschap zijn.

Aardkundige waarden
Gedeelten van de natuurgebieden aan de Waddenkust maken onderdeel uit van Het Oude Land van Texel. Het Oude Land heeft een zeer grote diversiteit aan aardkundige waarden. Het bestaat uit een oude kern van een pleistocene keileembulten, met glaciale ruggen uit de voorlaatste ijstijd en dekzanden uit de laatste ijstijd. Texel is het enige Waddeneiland met een harde pleistocene kern. Dit heeft de vorm van de totale Noordzeekust sterk beïnvloed.
De gestuwde ondergrond bestaat uit keileem en oudere afzettingen. Er liggen dekzandwelvingen omheen. Op de lagere delen heeft in het holoceen veenvorming plaats gevonden. Vanaf de late middeleeuwen (vanaf 1100) zijn hier doorbraken van de zee geweest. In het getijdenlandschap dat ontstond is een combinatie van aardkundige waarden ontstaan: relicten van kreekbeddingen, jonge zeekleivlakten, zeegeulen en getijdeafzettingsvlaktes.
De aardkundige waarde in dit NNN-gebied is zeer hoog en van internationaal belang. Het heeft een grote educatieve en wetenschappelijke waarde. De voorkomende aardkundige verschijnselen zijn zeer zeldzaam en de meeste verschijnselen zijn redelijk gaaf (wel egalisaties door landbouw). Er bevinden zich door de bijzondere ondergrond belangrijke infiltratie- en kwelgebieden in dit gebied. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
NNN-gebied Natuurgebieden Waddenkust bestaat uit buitendijkse en binnendijkse gebiedjes. De buitendijkse gebieden zijn de kwelders. Dit zijn de Schorren en de Volharding. De kwelders bevinden zich in gebieden waar de stroming laag is, waardoor fijne sedimentdeeltjes bezinken en de bodem aanslibt. Uiteindelijk ontstaat er een stuk land dat alleen bij springvloed of hoogwater overstroomt met zeewater. De kwelders liggen relatief hoog (max. +1,50 NAP). De kwelder en de oeverwallen hebben een zandbodem en een goede ontwatering. De kommen liggen lager (circa +1,00 NAP). Deze hebben een zwaardere zavel- of kleibodem en ontwateren slecht, waardoor na hoge waterstanden zout water in de kommen stagneert. Deze delen staan daardoor vrijwel permanent onder water.
De gradiënt in overstromingsfrequentie, met dagelijkse overstroming of stagnatie van water in de lage delen en incidentele overstroming op de hoge delen en de variatie in bodemopbouw leidt tot een duidelijke zonering met plantensoorten die zeer zout- en overstromingsminnend zijn in de lagere delen en planten die tolerant zijn voor incidentele overstroming in de hoge gebieden. Normaliter heeft een kwelder nog een tweede gradiënt van zoet naar zout, veroorzaakt door de zoetwaterbel onder naastgelegen duinmassief. Door de afwezigheid van een naastgelegen duinmassief is deze gradiënt in dit NNN-gebied afwezig. Het getij en fluctuerende waterstand spelen hier dus een sleutelrol voor de aanwezige natuurwaarden.
Tussen de buitendijkse en binnendijkse gebieden is in vrijwel alle gevallen een harde scheiding in de vorm van de Waddendijk. Gebiedjes zoals Ceres en de Zandkes liggen als poldertjes tussen een oude en nieuwe Waddendijk in. Bij Ceres gaat het om een ‘aangedijkt’ poldertje waarbij de nieuwe Waddendijk aan de buitenzijde ligt. Bij de Zandkes is de situatie precies andersom. Hier is de nieuwe Waddendijk binnendijks van de oude Waddendijk aangelegd en dus sprake van een ‘buitendijks poldertje. Verder zijn ook enkele gebiedjes iets meer centraal op het eiland gelegen en daardoor iets verder van de Waddendijk, zoals de eendenkooien. De reeks gebieden direct langs de Waddendijk vormen een overgang tussen de kwelders en de hoger gelegen zilte graslanden. Aanvoerende slenken en brakke kwel zorgen ervoor dat het water hier brak is en dat er plas-dras situaties ontstaan. Deels zijn deze ook ontstaan door het graven van ondiepe plassen en de aanleg van schelpeneilandjes. De aanleg en onderhoud van deze ondiepe wateren met schelpeneilandjes resulteren in een zilte pioniersbegroeiing en een belangrijke broedplaats voor onder ander sterns, steltlopers en meeuwen. Ondanks dat het gebied binnendijks ligt is ook hier sprake van fluctuerende waterstanden en periodieke inundatie (door kwel en stagnatie van regenwater). De overgangen van nat naar droog hebben ook binnendijks een grote invloed op de aanwezige natuurwaarden.
Vrijwel het hele gebied, uitgezonderd de buitendijkse gebieden, zijn aangewezen als stiltegebied. Daarnaast is een groot deel van de gebieden niet toegankelijk voor bezoekers. Rust, stilte en donkerte zijn dus belangrijke kenmerken.

Huidig gebruik
Vrijwel alle gebieden zijn gesloten voor bezoekers, in verband met het grote belang voor verstoringsgevoelige vogels. Incidenteel zijn er natuurexcursies onder leiding van een boswachter. De gebieden zijn echter goed te overzien vanaf de naastgelegen Waddendijk, waarvan ook veel gebruik wordt gemaakt.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in NNN-gebied Natuurgebieden Waddenkust de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Dynamisch buitendijks kwelder- en slikkenlandschap

  • Binnendijkse pionierbegroeiingen en orchideeënrijke graslanden

  • Eendenkooi

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Dynamisch buitendijks kwelder- en slikkenlandschap

Actuele natuurwaarden
Het buitendijks kwelder- en slikkenlandschap (N09.01 Schor of kwelder, ook als H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal), H1320 Slijkgrasvelden, H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) en H1140A Slik- en zandplaten (getijdengebied) aangewezen in het kader van Natura 2000) wordt gekenmerkt door een duidelijke zonering van kwelvegetatie. In de delen die permanent onder water staan of kortdurend droog staan groeit vegetatie van permanent overstroomde zandbanken en vegetatie van slik- en zandplaten. In de laagste delen van de kommen groeien slijkgrasvelden in de delen waar water stagneert en zilte pionierbegroeiingen met schorrekruid in de delen waar geen water stagneert. Nog iets hoger groeit vegetatie van schorren en zilte graslanden, met gewoon kweldergras en lamsoor. De vegetatie van het deel van de kwelder waar geen dagelijkse inundatie plaatsvindt, is kenmerkend voor een onbegraasd, laag tot middelhoog schor. De relatief goed ontwaterde, zandige oeverwallen zijn gekenmerkt door een soortenarme vegetatie bestaande uit ofwel gewone zoutmelde, ofwel strandkweek.
In tegenstelling tot de Schorren is op de Volharding naast N09.01 ook beheertype N01.01 Zee en Wad (ook als H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) en H1140A Slik- en zandplaten (getijdengebied) aangewezen in het kader van Natura 2000) aanwezig (zie ook potentiële natuurwaarden). De hoge voedselrijkdom van de bodem resulteert in een zeer soortenrijke macrofauna met ook een zeer hoge productie aan biomassa. Dit voedselaanbod in combinatie met de met de aanwezige vegetatiestructuur resulteert in zeer hoge aantallen broedende, rustende en foeragerende watervogels. De Volharding en de Schorren vormen een zeer belangrijke hoogwatervluchtplaats voor verschillende vogels die in de Waddenzee leven, waaronder steltlopers.
De geulen en slenken die permanent onder water staan zijn een belangrijke kraamkamer voor allerlei vissen. De hoger gelegen drogere delen zijn leefgebied van de Noordse woelmuis. Daarnaast zijn de Schorren een van de locaties op Texel waar een bijzondere ongewervelde van natte milieus voorkomt, namelijk de zeldzame schorzijdebij en de nauwe korfslak.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van het gebied worden door het huidige beheer al geheel of grotendeels ingevuld. Vergroting van het areaal van de buitendijkse kwelders is van belang voor Europese doelstellingen, gezien de internationale zeldzaamheid van dit habitat. Vanuit dat perspectief is er de ambitie om het beheertype Zee en wad ter plaatse van de Volharding om te zetten in Schor of kwelder.

Kernkwaliteit: Binnendijkse pionierbegroeiingen en orchideeënrijke graslanden

Actuele natuurwaarden
De binnendijkse gebieden liggen als een kralensnoer langs de Waddendijk. Veel gebieden zijn ontstaan als gevolg van graafwerkzaamheden of als gevolg van een dijkverlegging tussen de nieuwe en oude dijk. In deze gebieden vormen een afwisseling van Brak water (N04.03) en Zilt- en overstromingsgrasland (N12.04) de overgang naar de aanliggende graslanden die veelal worden beheerd als N10.02 Vochtig hooiland, N13.01 Vochtig weidevogelgrasland of N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). In Ceres en de Zandkes zijn de graslanden plaatselijk zeer bloemrijk en komen bijvoorbeeld verschillende orchideeën voor. Deze vegetaties vertonen overeenkomsten met natte duinvalleien en deze zijn net als de aangrenzende oude (niet verzwaarde) Waddendijken van belang voor paddenstoelen van oude graslanden, zoals wasplaten. Delen van het gebied bij Oosterend, Dijkmanshuizen en de zone langs de Mokbaai zijn als H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal), H1330B Schorren en zilte graslanden (binnendijks) en H2130C Grijze duinen (heischraal), H2130B Grijzen duinen (kalkarm) of H6430B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) aangewezen in het kader van Natura 2000.
De zilt- en overstromingsgraslanden zijn veelal aangelegde schelpeneilandjes. Deze zijn van groot belang voor broedvogels van pioniersvegetatie, die afhankelijk zijn van deze pioniersbegroeiing zoals kolonies sterns, meeuwen, verschillende steltlopers en de kluut. Daarnaast vormen deze locaties ook hoogwatervluchtplaatsen voor vogels tijdens de vloedperiode. De aanliggende graslanden zijn zowel in de zomer als de winter van belang voor weidevogels, zoals de grutto, en watervogels, waaronder grote aantallen ganzen. Daarnaast hebben de graslanden in Dijkmanshuizen een grote floristische waarde door de aanwezigheid van grote aantallen orchideeën waaronder de Harlekijn. Deze soort heeft in het polderland van Texel een zwaartepunt van het voorkomen in heel West-Europa. Het vegetatietype waarin het hier voorkomt is zelfs uniek en beperkt tot Texel. Grote oppervlakten van dit bijzondere vegetatietype zijn verder ook te vinden in de gebieden T4 Polderlandschap Texel en T7 Waalenburg en op kleine schaal buiten het NNN in enkele bermen en overhoeken langs de Waddendijk.
De vochtige graslanden zijn ook van belang als leefgebied van de Noordse woelmuis. Vooral de oevers langs de randen van de graslanden spelen een belangrijke rol. Vaak is dit op de overgang naar de nattere moerasgebieden, waardoor de graslanden op een aantal locaties worden omzoomd. Bij Dijkmanshuizen bijvoorbeeld wordt een groot deel van het gebied beheerd als Gemaaid rietland (N05.02), maar ook in andere gebieden zijn moerasgedeelten aanwezig (N05.01 Moeras). Naast leefgebied voor de Noordse woelmuis biedt dit ook geschikt habitat voor tal van moeras- en rietvogels, die in het riet broeden zoals de bruine kiekendief. De waterspitsmuis is een bijzonder geval. De Texelse populatie wijkt qua bouw, kleur en gedrag af van de populaties elders in Nederland, het gevolg van langdurige isolatie en het ontbreken van concurrerende spitsmuissoorten. Helaas wordt de soort vanaf 2006 snel verdrongen door ‘geïmporteerde’ huisspitsmuizen. Buiten de duingebieden, waar de soort mogelijk behouden kan worden dient deze als verloren te worden beschouwd.

Potentiële natuurwaarden
De verschillende NNN-gebieden liggen over het algemeen versnipperd door het landschap. Met name voor brakke natuur bestaat hier de mogelijkheid om de samenhang tussen NNN-gebieden te versterken door de gebieden uit te breiden en met elkaar te verbinden. Dit komt de robuustheid van het NNN-gebied te goede. Gemaal Dijkmanshuizen wordt in de nabije toekomst vervangen door een visvriendelijk gemaal, om zo de migratie van trekvissen, waaronder paling, tussen Waddenzee en inlandse polders te bevorderen. Het valt te overwegen om de oude onverzwaarde Waddendijken, vanwege de bijzondere paddenstoelenflora, toe te voegen aan het NNN (als N12.01 Bloemdijk).

Kernkwaliteit: Eendenkooien

Actuele natuurwaarden
De eendenkooien (N17.04) zijn niet meer in gebruik maar hebben wel een grote cultuur-historische waarde. Ze bestaan uit het open water van de eigenlijke eendenkooi omringd door opgaande vegetatie, meestal N17.06 Vochtig hakhout. Ze vormen een contrast met de omliggende open polder. Ondanks het relatief beperkte oppervlakte wordt het besloten rustige milieu gebruikt door een groot aantal moeras- en rietvogels als broedgebied.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van het gebied worden door het huidige beheer van de eendenkooien al geheel of grotendeels ingevuld.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het dynamische buitendijkse kwelder- en slikkenlandschap is in relatief korte tijd ontstaan (circa 150 jaar), maar door veranderde stroming is de kust inmiddels afkalvend. De kans dat zich hier weer sediment afzet is dus gering en daarom is het landschap onvervangbaar zonder aanvullende maatregelen om de stromingspatronen te veranderen. Voor de binnendijkse pionierbegroeiingen geldt dat ze binnen enkele jaren vervangbaar zijn (<5 jaar). De aanliggende zilte graslanden zijn echter voor het overgrote deel oude kwelderbodems met een langjarig consequent beheer, dat onder andere geresulteerd heeft in de aanwezigheid van de grote getallen harlekijnen. Dit type graslanden is op zichzelf staand, maar zeker ook als onderdeel van een groter open landschap onvervangbaar. Ook de eendenkooien zijn niet of nauwelijks vervangbaar, vanwege de cultuurhistorische waarde.

T6 De Hors en de Razende Bol

1 Algemene gegevens

Naam gebied

De Hors en de Razende Bol

Regio Natuurbeheerplan 2018

Texel

Gemeente(n)

Texel

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #1 Waddenzee, #2 Duinen en Lage Land Texel, #7 Noordzeekustzone (alle Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, defensie, kustverdediging

Oppervlakte NNN

ca. 1.000 hectare

Eigendom / beheer

Eigenaren: Staatsbosbeheer (merendeel ook beheerder), Rijksvastgoedbedrijf, Ministerie van Defensie, Landschap Noord-Holland (de Razende Bol)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied De Hors en de Razende Bol bedraagt circa 1.000 hectare. Het gebied ligt aan de zuidzijde van Texel en omvat de Razende Bol (Noorderhaaks), de Hors, de Kreeftenpolder, de Horsmeertjes en de Kelderhuispolder. De samenhang binnen het NNN-gebied komt tot uiting in het dynamische karakter met een grote diversiteit. De samenhang met andere NNN-gebieden bestaat uit het uitgestrekte aaneengesloten landschap van de Noordzee en de Noordzeekust met jonge en oudere duinen. Het duinlandschap in dit NNN-gebied gaat aan de noordkant over in de zuidelijke duinen van Texel (T3), waarmee het vanzelfsprekend een grote samenhang heeft.
Het NNN-gebied overlapt met 3 Natura 2000-gebieden: De Razende Bol ligt volledig in gebied #7 Noordzeekustzone, De Hors ligt in gebied #1 Waddenzee en de Horsmeertjes, Kreeftepolder en Kelderhuispolder behoren bij gebied #2 Duinen en Lage Land van Texel. In alle gevallen zijn de gebieden zowel Vogel- als Habitatrichtlijngebied.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Noordelijke duinen. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Hors en de Razende Bol betreft het meest zuidelijke en tegelijkertijd het meest dynamische deel van het aaneengesloten duinmassief op Texel. Op de Razende Bol na bestaat het gebied uit het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). Het landschap is ontstaan nadat stormvloeden in de 12e eeuw door de duinenrijen heen braken, waarbij het Marsdiep van een beek in een zeegat veranderde. Door opwas van zand groeiden zandplaten als de Hors en Onrust aan het Spanjaardgat (de huidige Mokbaai). Door zowel natuurlijke processen als menselijk handelen (waaronder aanplant van helmgras en aanleg van stuifdijken) ontstonden er jonge duinen. De duinen werden hoger en er ontstonden duinvalleien. Hier werd het water steeds zoeter en de waterstand steeds hoger. Zo zijn opeenvolgend gebieden als de Geul (ten noorden van dit NNN-gebied), Kelderhuispolder, de Horsmeertjes en de Kreeftenpolder ontstaan. De Kelderhuispolder is door kustafslag vol gestoven. De Horsmeertjes zijn door een (aangelegde) stuifdijk in het midden gescheiden in twee aparte meertjes. Op de Hors ontstaan op geheel spontane wijze natuurlijke jonge duinen en duinvalleien.
Door stromingen is het Marsdiep steeds zuidelijker komen te liggen. Waar de ebstroom uit het Marsdiep de vloed van de Noordzee raakte is een voortdurend verplaatsende zandbank ontstaan, waarvan de Razende Bol (ook wel: Noorderhaaks) de meest recente is. Tussen de Razende bol en de Hors gaat het Marsdiep over in het Molengat. Vanwege de dynamiek liggen grenzen hier niet vast en is de begrenzing van het NNN hier dus een momentopname.

Aardkundige waarden
De Razende Bol is een kalkrijke, voortdurend verplaatsende zandplaat in de Noordzee. Deze behoort bij de buitendelta van het Marsdiep. Het is een volledig intact buitendijks marien wadsysteem met een afwisseling van erosie (geulen, prielen, getijdekreken) en sedimentatie (wad, kwelderoppervlak). Het zijn holocene afzettingen. Het systeem staat onder een continue invloed van het krachtenspel van sedimentaan- en afvoer tussen de Waddenzee (via het Marsdiep) en de Noordzee. Met de komende zeespiegelstijging en verdere daling van de westelijke kuststreken van Nederland zullen de komende decennia zeer interessante veranderingen plaatsvinden. Er zijn geen aantastingen omdat de mens tot op heden nog weinig invloed heeft uitgeoefend op deze bijzondere natuurlijke verschijnselen. De Hors is een voormalige zandplaat in de Noordzee (net als de Razende Bol) die in 1749 aan Texel vast kwam te zitten. Op de Hors vindt nu initiële duinvorming plaats. De aardkundige waarde in dit gebied strekt zich verder uit dan de NNN-begrenzing van de Razende Bol en de Hors. Het betreft ook de buitendijkse zandplaten van de Waddenkust tussen Den Helder en Den Oever. Dit soort combinaties van gave, zeldzame aardkundige waarden die in de Nederlandse Wadden aangetroffen worden, komen verder niet vaak voor in Europa. Aan het gebied is daarom een internationale waardering toegekend. Vanwege de hoge dynamiek en actuele natuurlijke processen zijn ze van grote wetenschappelijke en educatieve waarde. Deze natuurlijke processen, die ten grondslag liggen aan de aardkundige waarde, mogen niet worden verstoord.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het belangrijkste kenmerk van het gebied is de dynamiek en daardoor aanwezige variatie in het landschap. Het duinenlandschap is rijk aan gradiënten, in macro- en microreliëf, begroeiingsgraad, kalkgehalte van het duinzand, vochtigheid en expositie. Van zuidwest naar noordoost is een gradiënt in de winddynamiek aanwezig die min of meer gelijkloopt met een toename van opgaande beplanting (struweel en bos) en een gradiënt in ontkalking. Naarmate duinen meer vastgelegd en ouder zijn, neemt de ontkalking van de bovenlaag van de bodem toe.
De gradiënten verklaren een groot deel van de verscheidenheid van het duingebied als geheel, zowel in verschijningsvorm als in aanwezige natuurwaarden. Het samenspel in de duinen is naast de aanwezige gradiënten echter nog veel complexer en kleinschaliger. Dit komt onder meer omdat het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding, de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van de duinen. Tenslotte zijn ook menselijk gebruik en effecten van begrazing van belang. In de (vastgelegde) duinen was en is begrazing door konijnen een belangrijke factor, maar in dit zeer jonge en dynamische gebied speelt dit nog een kleinere rol. Bijna het hele gebied van de Horsmeertjes tot de Hors is aangewezen als stiltegebied. Rust, stilte en donkerte zijn dus belangrijke kenmerken van het gebied.
Op grotere schaal is het watersysteem ook van groot belang voor de diversiteit binnen het gebied. In de duinen is sprake van een ‘zoetwaterbel’ die rust op het zoute grondwater in de diepere ondergrond. Naarmate de duinen hoger zijn, komt de onderkant van de zoetwaterbel op grotere diepte in de ondergrond te liggen. Vanuit de duintoppen loopt het kalkrijke water af naar de valleien die daardoor (zeer) nat zijn, met bijbehorende vegetatietypen. Bijvoorbeeld in de jongste duinen op de Hors zorgt dit voor interessante gradiënten tussen zout en zoet milieu, met bijpassende vegetaties.

Huidig gebruik
Het huidig gebruik in het NNN-gebied de Hors en Razende Bol is hoofdzakelijk gericht op de natuurfunctie. Door de beheerder worden toegangsbeperkingen gehanteerd in het kader van natuurbehoud, zoals het afsluiten van gebieden tijdens de broedtijd. Op de Hors kan echter vrijuit gestruind worden. Het terrein is grotendeels in gebruik door Defensie, waarbij oefeningen gehouden worden op zowel de Razende Bol, De Hors als in het duingebied. Defensie houdt hierbij rekening met het kwetsbare seizoen van soorten (zoals broedvogels).

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden op De Hors en de Razende Bol de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Dynamische kustaangroei met spontane duinvorming

  • Begeleid dynamisch duinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Dynamische kustaangroei met spontane duinvorming

Actuele natuurwaarden
De Hors en de Razende Bol behoren tot het meest dynamische deel van de Nederlandse kust, waar natuurlijke processen zoals zandplaat- en duinvorming op grote schaal nog vrij spel hebben. In deze delen van het NNN-gebied zijn de eerste stadia van duinvorming waar te nemen; N08.01 Strand en embryonale duin en N01.01 Zee en wad (ook als H1110 Permanent overstroomde zandbanken H1140 Slik- en zandplaten en H2110 Embryonale duinen aangewezen in het kader van Natura 2000). De Razende Bol is door de afgelegen ligging en de hoogte ten opzichte van het hoogwaterpeil uitermate geschikt als rustplaats voor zee- en watervogels (hoogwatervluchtplaats). Daarnaast rusten veel gewone en grijze zeehonden op de Razende Bol en krijgen er jongen. Ook de Hors is een bekende hoogwatervluchtplaats voor overtijende steltlopers. Op de Hors en de Razende bol zijn uitermate geschikt voor broedvogels van pioniersvegetatie, met name kolonies typische strandbroeders zoals dwergsterns, bontbekplevieren en strandplevieren.

Potentiële natuurwaarden
Het beheer in dit gebied moet gericht blijven op het behoud van ruimte voor natuurlijke processen, met name de aangroei van zandplaten en het ontstaan van jonge duinen en duinvalleien. De Hors en de Razende bol kunnen zich op deze dynamische manier verder ontwikkelen en daarmee neemt uiteindelijk ook de oppervlakte aan natuurrijk duinlandschap toe (zie ook volgende kernkwaliteit). Behoud van rust voor zowel zeehonden als vogels en mogelijkheden voor struinen kunnen naast elkaar bestaan en in stand worden gehouden.

Kernkwaliteit: Begeleid dynamisch duinlandschap

Actuele natuurwaarden
Vanuit het zuiden naar het noorden zijn allerlei successiestadia te zien van een dynamisch Open duinlandschap (N08.02) (ook als H1310 Zilte pioniersbegroeiing, H1320 Slijkgrasvelden, H1330 Schorren en zilte graslanden, H2110 Embryonale duinen, H2120 Witte duinen, H2130 Grijze duinen, H2140 Duinen met kraaiheide en H2160 Duindoornstruweel aangewezen in het kader van Natura 2000). Deels zijn deze ontstaan als gevolg van menselijk ingrijpen, met name de aanleg van stuifdijken, waardoor hier ‘begeleid dynamisch’ als kenmerk geldt. Op de hors ontstaan de verschillende successiestadia daarentegen spontaan als vervolg op de eerste jonge duinvorming.
In het zuidwestelijke deel van de Hors zijn al iets grotere duinen te vinden waar biestarwegras, kenmerkend voor de eerste duinvorming, al grotendeels vervangen is door helmgras. In deze duinen broeden meerdere vogels van heide en open zand zoals meeuwen en eidereenden. In de zeer jonge en kalkrijke valleien tussen deze duinen neemt de zoute invloed af door regenwater en zoete kwel vanuit de duintjes en zijn al soortenrijke duinvalleivegetaties ontstaan, waarin met name de grote aantallen groenknolorchis opvallen. In de Kreeftenpolder, die van de Hors gescheiden is door een stuifdijk, is de vegetatie van N08.03 Vochtige duinvallei (ook als H2190 Vochtige duinvalleien aangewezen in het kader van Natura 2000) al verder ontwikkeld. Met name langs de randen, waar de kwelinvloed het grootst is, groeien zeer soortenrijke vegetaties met onder meer veel orchideeën en diverse wintergroensoorten, vaak tussen lage kruipwilgstruwelen (als H2170 Kruipwilgstruwelen en H6430 Ruigten en zomen aangewezen in het kader van Natura 2000). In delen van de vallei staat veel riet en struweel. Hier broeden moeras- en rietvogels als roerdomp, blauwborst en bruine kiekendief. De vele gradiënten in het landschap zorgen voor gevarieerde vegetaties met veel typische duinsoorten.
Noordelijker zijn de duinen weer groter en groeien struwelen van duindoorn en zijn de Horsmeertjes omzoomd met struwelen van kruip- en schietwilg. Tussen de struweelrijke duinen liggen ook hier zeer vochtige duinvalleien. De natuurwaarden zijn vergelijkbaar met de hiervoor beschreven Kreeftenpolder. Het duinlandschap is hier uitermate geschikt voor veel soorten dagvlinders, waaronder de duinparelmoervlinder en grote parelmoervlinder. De heikikker, rugstreeppad en algemenere amfibiesoorten planten zich voort in de valleien en verspreide plassen. De Horsmeertjes vormen grote wateren (N04.02 Zoete plas) met daaromheen veel riet en struweel. Het water is van goede kwaliteit, met daarin onder andere kranswieren. Diverse watervogels zoals eenden en ook geoorde futen foerageren en rusten op het water.
Noordse woelmuis en waterspitsmuis zijn in het gebied en de directe omgeving waargenomen. De laatstgenoemde is een bijzonder geval. De Texelse populatie wijkt qua bouw, kleur en gedrag af van de populaties elders in Nederland, het gevolg van langdurige isolatie en het ontbreken van concurrerende spitsmuissoorten. Helaas wordt de soort vanaf 2006 snel verdrongen door ‘geïmporteerde’ huisspitsmuizen. Te hopen valt dat de soort niet verloren gaat voor Texel. De grootste kans op behoud ligt vermoedelijk in de duingebieden.

Potentiële natuurwaarden
In de duinvalleien kan door (plaatselijk) maaibeheer gezorgd worden voor het behoud van de soortenrijke vegetaties. Deze vormen de genenbronnen voor de jonge valleien die op de Hors ontstaan. De jonge duinen en valleien op de Hors vormen de grootste potentie voor het duurzaam behoud van het hele scala aan successiestadia dat bij de dynamische duinzone hoort. De schaal waarop deze situatie aanwezig is, is voor het Nederlandse duingebied en daarmee voor heel West-Europa bijzonder. Wellicht zijn aanvullende maatregelen mogelijk om de waterspitsmuis op het eiland te behouden. Dit dient nader te worden onderzocht. Door waar nodig recreatief medegebruik te zoneren (afsluiten bepaalde delen in het broedseizoen) blijft er voldoende rust en stilte in het gebied.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Delen van het duinlandschap ontlenen de grote natuurwaarden aan de dynamiek van een stuivend landschap dat continu aan verandering onderhevig is. Natuurwaarden zijn daar vervangbaar in de zin dat ze periodiek kunnen verdwijnen en elders weer opnieuw ontstaan. Voor dergelijke processen is echter een grootschalig samenhangend (zee-) en duinlandschap nodig dat in dat opzicht dus niet of nauwelijks vervangbaar is en in Nederland alleen voorkomend op deze schaal op Waddeneilanden en in de Kwade Hoek (Goeree-Overflakkee). De fysieke kenmerken van het actieve duinsysteem, zandplaten en buitendelta afzettingen mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden van de ontstaansgeschiedenis behouden blijven.

T7 Waalenburg

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Waalenburg

Regio Natuurbeheerplan 2020

Texel

Gemeente(n)

Texel

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #2 Duinen en Lage Land Texel (Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca 500 hectare

Eigendom / beheer

Grotendeels Natuurmonumenten

2 Oppervlakte en samenhang NNN

NNN-gebied Waalenburg heeft een oppervlakte van ca. 500 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in het open polderlandschap met samenhangend watersysteem. Het gebied is belangrijk voor weidevogels. De belangrijkste samenhang met omringende NNN-gebieden wordt gevormd met Polderlandschap Texel (T4) en de Natuurgebieden Waddenkust (T5). Voor al deze gebieden geldt dat ze een vergelijkbare botanische waarde hebben en een belangrijk broedgebied zijn voor weidevogels. De connectie met de dichtstbij gelegen andere NNN-gebieden, noordelijke en zuidelijke duinen Texel (T2 en T3), is veel minder samenhangend vanwege de afwijkende natuurwaarden vergeleken met Polder Waalenburg. Alleen aan de noordwestkant van het gebied, waar de Waalenburg praktisch tegen de noordelijke duinen aanligt, loopt een uitloper van het duingebied tot in de polder.

Figuur 1: Ligging NNN-gebied Waalenburg en omliggende NNN-gebieden inclusief nummer. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied valt onder het landschapstype aandijkingenlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang duinen en zeekleigebied). Gedurende de voorlaatste ijstijd werd een groot deel van Nederland, waaronder Texel bedekt met landijs. Het met dit landijs meegevoerde keileem werd door het ijs opgestuwd en bleef na afloop achter. De Hooge Berg is het meest duidelijke voorbeeld van zo'n keileemopstuwing. In de daaropvolgende ijstijd bereikte het ijs ons land niet, maar heerste er wel een bar klimaat. Grote hoeveelheden materiaal verstoven en werden op de opgestuwde ondergrond afgezet. In het Holoceen werden de laagten tussen de kleileemopduikingen en het opgestoven dekzandpakket opgevuld met zeeklei. Texel veranderde vaak van vorm doordat de strandwal op verschillende plekken doorbrak en de transgressie en regressie van de zee het landschap daarachter vormde, waaronder veenvorming. Het veen maakte vervolgens plaats voor kwelders onder toenemende zeespiegelstijging. In 1619 werd dit kweldergebied met succes ingepolderd en de huidige polder Waalenburg is het resultaat. De polder is een van de oudste polders en is met de hand verkaveld. De oude kreken die door het gebied liepen zijn nog steeds zichtbaar. Sinds 1909 is het middelste en laagste deel van de polder al een weidevogelreservaat en dit is tevens het oudste weidevogelreservaat van Nederland.

Aardkundige waarden
Waalenburg grenst aan Het Oude Land van Texel. De eendenkooi en de zuidoostelijke rand van polder Waalenburg maken onderdeel uit van het Oude Land. Het Oude Land heeft een zeer grote diversiteit aan aardkundige waarden. Het bestaat uit een oude kern van een pleistocene keileembulten, met glaciale ruggen uit de voorlaatste ijstijd en dekzanden uit de laatste ijstijd. Texel is het enige Waddeneiland met een harde pleistocene kern. Dit heeft de vorm van de totale Noordzeekust sterk beïnvloed.
De gestuwde ondergrond bestaat uit keileem en oudere afzettingen. Er liggen dekzandwelvingen omheen. Op de lagere delen heeft in het holoceen veenvorming plaats gevonden. Vanaf de late middeleeuwen (vanaf 1100) zijn hier doorbraken van de zee geweest. In het getijdenlandschap dat ontstond is een combinatie van aardkundige waarden ontstaan: relicten van kreekbeddingen, jonge zeekleivlakten, zeegeulen en getijdeafzettingsvlaktes.
De aardkundige waarde in dit NNN-gebied is zeer hoog en van internationaal belang. Het heeft een grote educatieve en wetenschappelijke waarde. De voorkomende aardkundige verschijnselen zijn zeer zeldzaam en de meeste verschijnselen zijn redelijk gaaf (wel egalisaties door landbouw). Er bevinden zich door de bijzondere ondergrond belangrijke infiltratie- en kwelgebieden in dit gebied. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Er ligt een natuurontwikkelingsplan om de natuurwaarden in Waalenburg verder te versterken. De polder ligt grotendeels lager dan de omringende gebieden, alleen langs de buitenranden van het gebied is de hoogte min of meer gelijk aan de omringende gebieden. Opvallend is het hogere deel in het noordwesten van Waalenburg; dit is een duinuitloper vanuit de noordelijke duinen. Naar het centrum van het gebied toe ligt het gebied steeds lager. De bodem van de polder is een oude kweldergrond en bestaat uit niet geheel gerijpte zavel met een zanddek. Het grondwaterpeil is nu lager dan optimaal en er is een vast winter- en zomerpeil. Dit peil wordt geleidelijk verhoogd. De eerste peilverhoging vindt vermoedelijk plaats in 2019. In de toekomst heeft het gebied een variërend peil en meerdere peilvakken, variërend van -0,5 tot -0,8 meter NAP. Het maximale waterpeil zal -0,5 meter NAP worden. Het grondwater komt dan net onder het maaiveld te liggen. Het gebied wordt vooral gevoed worden door regenwater en brakke kwel. Er wordt geen gebiedsvreemd water ingelaten. Kenmerkend voor het gebied is de aanwezigheid (en zichtbaarheid) van een oude kreek. De kreek is brak door de lage ligging en de aanwezigheid van brakke kwel. De combinatie van de lage ligging en de aanwezigheid van het brakke kwelwater maken het gebied geschikt voor vogels en planten.
Naast de daadwerkelijke polder loopt van noordwest naar zuidwest nog een oude dijk, het Waalenburgerdijkje. Deze dijk beschermde de polder tegen de zee. Vanaf 1612 was de dijk geen zeedijk meer, doordat er aangrenzend nieuwe polders werden aangelegd. Kenmerkend voor het dijkje is de opgaande beplanting langs de dijk en een aantal wielen, die ontstaan zijn als gevolg van dijkdoorbraken. Grenzend aan deze dijk liggen een aantal percelen die worden verschraald tot soortenrijke graslanden. Aan de westkant van het gebied liggen nog enkele geïsoleerde, particulier beheerde bospercelen en aan de oostkant een voormalige eendenkooi. Het totale gebied is relatief donker en stil. Er loopt slechts een aantal wegen door de polder en op het Waalenburgerdijkje ligt een fietspad. Er wordt in de polder nog wel een aantal recreatiepaden en vogelkijkhutten aangelegd.

Huidig gebruik
Er liggen recreatiepaden door en langs het gebied. In het broedseizoen zijn delen van de paden afgesloten en is er een alternatieve route. Ook zijn er veel rustgebieden voor vogels en meerdere uitzichtpunten over het gebied. Delen van het gebied worden nu nog agrarisch gebruikt, maar worden op overzienbare termijn omgevormd tot natuur.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Waalenburg de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Waterrijk open polderlandschap met brakke invloeden en orchideeënrijke graslanden

  • Waalenburgerdijk met opgaande begroeiing, wielen en soortenrijke graslanden

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Waterrijk open polderlandschap met brakke invloeden en orchideeënrijke graslanden

Actuele natuurwaarden
Het grootste en belangrijkste deel van de polder bestaat uit open graslanden. De extensieve graslanden bestaan uit N10.02 Vochtig hooiland (deels ook als H2130C Grijze duinen (heischraal) en H1330B Schorren en zilte graslanden (buitendijks) aangewezen in het kader van Natura 2000), N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland, N12.06 Ruigteveld en N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. In een deel van de polder wordt het water op maaiveld gebracht, wat het een belangrijk foerageergebied voor vogels maakt. De graslanden zijn een van de belangrijkste gebieden voor weidevogels in Noord-Holland, zowel wat betreft soortenrijkdom als de dichtheden. De dichtheid van de kritische weidevogelsoorten bereikt op sommige locaties in de polder maximale dichtheden van 100-150 broedparen per 100 hectare.
Ook voor overwinterende watervogels, zoals ganzen en een soort als goudplevier, hebben de polders een belangrijke functie. Deze rusten op de grotere plassen in de omgeving.
De graslanden herbergen daarnaast grote aantallen orchideeën zoals harlekijn. Deze komen hier in een uniek vegetatietype voor, waarin bijvoorbeeld ook veel brede orchis en grote ratelaar groeien. Behalve hier komen dergelijke vegetaties ook voor in delen van NNN-gebied T4 Polderlandschap Texel (met name de Bol) en T5 Natuurgebieden Waddenkust (met name Dijkmanshuizen). Gezamenlijk herbergen deze gebieden vermoedelijk de grootste aantallen harlekijn van heel West-Europa. Ook in de sloten en lagergelegen graslanden komen binnendijkse brakke graslanden met kenmerkende soorten voor.
Het belangrijkste waterlichaam in Waalenburg is de oude brakke kreek (N04.03 Brak water), met op sommige delen aangrenzend N05.01 Moeras. De gras- en moerasvegetatie bieden goed habitat voor Noordse woelmuizen en ook amfibieën zoals de rugstreeppad komen in de polder voor. De waterspitsmuis is een bijzonder geval. De Texelse populatie wijkt qua bouw, kleur en gedrag af van de populaties elders in Nederland, het gevolg van langdurige isolatie en het ontbreken van concurrerende spitsmuissoorten. Helaas wordt de soort vanaf 2006 snel verdrongen door ‘geïmporteerde’ huisspitsmuizen. Buiten de duingebieden, waar de soort mogelijk behouden kan worden, dient deze elders op Texel als verloren te worden beschouwd.
In de noordwesthoek van het gebied ligt nog een uitloper van de duinen, waardoor hier ten opzichte van de rest van polder een afwijkende vegetatie voorkomt in de vorm van N08.02 Open duin (ook als H2130B Grijze duinen (kalkarm), H2130C Grijze duinen (heischraal), H2180Abe Duinbossen en H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000). De drie geïsoleerde bospercelen en de voormalige Eendenkooi (N17.04) hebben beheertype Haagbeuken- en essenbos (N14.03). Los van de cultuurhistorische waarde van de eendenkooi zijn de natuurwaarden in de bospercelen beperkt.

Potentiële natuurwaarden
De op handen zijnde natuurontwikkeling in het gebied is erop gericht de potenties in het gebied ten volle te benutten. Er wordt ingezet op verbetering van de reeds aanwezige belangrijkste natuurwaarden: weidevogels en hoge botanische waarden. De toekomstige beheertypen zijn hierop aangepast. Dat resulteert niet alleen in een volledige dekking van beheereenheden in de totale polder. Ook de beheertypen die niet direct tot doel hebben de (weide)vogels of bestaande botanische waarden te versterken worden aangepast. Zo gaan bijvoorbeeld de moerassige delen langs de brakke kreek beheerd worden als vochtig hooiland. Naast een aanpassing van het beheer is het verbeteren van de hydrologische situatie een belangrijke sleutel voor het benutten en versterken van de potentiële waarden.

Kernkwaliteit: Waalenburgerdijkje met opgaande begroeiing, wielen en soortenrijke graslanden

Actuele natuurwaarden
Kenmerkend voor het Waalenburgerdijkje is de opgaande begroeiing die contrasteert met het overigens open polderlandschap. De singel op het Waalenburgerdijkje is aangeplant om de loop van deze grotendeels afgegraven dijk weer in het landschap zichtbaar te maken. Een tweede belangrijk kenmerk zijn de wielen langs de dijk. In tegenstelling tot het brakke water in kreek in de polder, worden de wielen hoofdzakelijk regenwater gevoed en zijn daarmee N04.02 Zoete plas. De open gedeelten op de dijk en naast de wielen worden beheerd als N12.01 Bloemdijk of N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Aan de dijk grenzen een aantal percelen waarop soortenrijke graslanden worden ontwikkeld (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland).

Potentiële natuurwaarden
Over het algemeen worden de natuurpotenties van de Waalenburgerdijk door het huidige beheer al grotendeels ingevuld. De opgaande beplanting heeft vooral een landschappelijke betekenis en is ecologisch minder van belang. Door verschraling worden in de graslanden soortenrijke vegetaties ontwikkeld.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De graslanden bestaan voor het grootste deel uit oude kwelderbodems met een langjarig consequent beheer, dat onder andere geresulteerd heeft in unieke vegetaties en een grote geschiktheid voor weidevogels. Dit type graslanden is op zichzelf, maar zeker ook als onderdeel van een groter open landschap onvervangbaar. Ook de eendenkooien zijn niet of nauwelijks vervangbaar, vanwege de cultuurhistorische waarde. Het Waalenburgerdijkje is als landschapselement en aanduiding in het landschap als oude zeedijk onvervangbaar, in ecologisch opzicht is deze minder van belang.

West-Friesland

W1 Weel- en Braakpolder, Kolk van Dussen en omgeving

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Weel- en Braakpolder, Kolk van Dussen en omgeving

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente(n)

Opmeer, Medemblik, Hollands Kroon

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca.150 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Landschap Noord-Holland, HHNK en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het NNN-gebied is grofweg in te delen in vijf delen: de Bedijkte Boezem, de Weelpolder, de Braakpolder, de Kolk van Dussen en de overige percelen. De overige percelen zijn drie percelen die ver uit elkaar liggen en die ook ver van de overige drie gebieden liggen. Het totale NNN-gebied heeft een oppervlakte van circa 150 hectare. De Bedijkte boezem is ongeveer 10 hectare groot, de Weelpolder is ongeveer 60 hectare groot, de Braakpolder is ongeveer 40 hectare en de Kolk van Dussen is ongeveer 40 hectare. De samenhang in het gebied komt tot uitdrukking in de graslanden en moerassen langs de natte verbinding WNV1. Deze verbinding zorgt tevens voor de samenhang met andere NNN-gebied. Via de WNV1 is het gebied namelijk verbonden met NNN-gebied de Weel (W8), Waterberging het Twisk (W2) en oeverlanden Waardkanaal (K16). Daarnaast is er veel samenhang met de open, weidse omgeving buiten het NNN.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Weel- en Braakpolder, Kolk van Dussen en omgeving. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

Het NNN-gebied is onderdeel van het oude zeekleilandschap van West-Friesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Dit landschap is ontstaan doordat de zee over de wadvlakten en kreken heen stroomde. Hierdoor vond er opslibbing van zand en klei plaats en is er land ontstaan. Vanaf de ijzertijd vernatte het gebied weer, waardoor veenvorming plaatsvond. In de middeleeuwen werd het gebied ontgonnen. De gebieden werden later ingepolderd en door oxidatie van het veen is de veenbodem nu verdwenen. De karakteristieken van een veenpolder zijn echter nog wel zichtbaar. De Bedijkte boezem was landbouwgrond die moeilijk te exploiteren was en die bij ‘verkaveling’ overbleef. De Bedijkte boezem en de Weelpolder zijn als natuurgebied ingericht. De Braakpolder is ontstaan als gevolg van een dijkdoorbraak van de West-Friese Omringdijk. De Zuiderzee brak door deze polder heen, waardoor er een wiel ontstond. Deze plas is vervolgens drooggelegd en hierdoor is de Braakpolder ontstaan. De Kolk van Dussen is ook ontstaan door een dijkdoorbraak van de Omringdijk. Dit gebied is vervolgens drooggelegd, maar in tegenstelling tot de Braakpolder is dit gebied weer afgegraven om het te vernatten, zodat het geschikt werd voor water- en weidevogels. De Kolk van Dussen bevat ook kleiputten, waar vroeger klei is afgegraven om zo de dijk op te hogen en zodoende een waterplas ontstond. Ten slotte bevat de Kolk ook nog restanten van een kadetjesprofiel. Dit is een oud landschap van weilanden met daartussen greppels. Elk jaar werden de greppels handmatig opnieuw uitgediept, waarbij de modder op de weilanden werd gegooid. Hierdoor ontstond er een bolvormig weiland.

Aardkundige waarden
Direct ten noordwesten van Benningbroek (tussen de Westerstraat, de Tuinstraat en de A7) ligt een vrijwel intacte reliëfinversie van een fossiele getijdekreek. De inversiekreekruggen zijn nog enigszins zichtbaar zijn in het veld. Ze steken nog geen 1,5 meter boven het maaiveld uit. De kreek maakte deel uit van het West-Friese kreekruggensysteem tussen Spanbroek en Schellinkhout. De ruggen bestaan uit voormalig wadzanden en liggen te midden van zavels en kleien met venige bovengrond. Ze moeten beschouwd worden als relicten van de gefaseerde kustontwikkeling (en afbraak) in West-Friesland. Enkele percelen zijn geëgaliseerd, waardoor ter plaatse de aardkundige waarde enigszins is afgenomen.
Deze kreekruggen zijn aardkundig gezien van hoge waarde en onvervangbaar. Ze zijn het meest gave deel van een groter systeem van getijdekreken en veenontginningen en herinneren aan de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde. Dit doet echter wel de zichtbaarheid van het verschijnsel teniet.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het hele gebied bestaat uit eerdgronden. Ook liggen alle NNN-gebieden lager dan de omgeving, maar hoger dan de noordelijk gelegen polder Wieringermeer. Het hele gebied is relatief donker. De Bedijkte boezem ligt naast de N239. In een groot deel van de polder is daarom sprake van een vrij forse geluidsbelasting. Het is een polder met grote percelen waartussen sloten liggen. Een deel van de sloten heeft natuurvriendelijke oevers. Ook zijn er een paar poelen gegraven. De polder ligt lager dan de omgeving (-1,6 meter NAP) en heeft een gefixeerd peil van -2,25 meter NAP. Desondanks zijn er wel een aantal nattere weilanden in het gebied. Door de bebouwing en bomen in en naast de Boezem en de kleine omvang is het gebied niet van waarde voor weidevogels.
De Weelpolder is een open, waterrijke polder. Ten oosten van de polder ligt het lintdorp Aartswoud. Ook langs dit gedeelte van het NNN-gebied loopt de N259 pal naast het natuurgebied, waardoor een deel van het gebied een geluidbelasting heeft. De weilanden in de Weelpolder worden doorsneden door sloten. Een aantal van de sloten die tussen de weilanden doorlopen hebben een natuurlijke oever. Ook deze polder ligt lager dan de rest van de omgeving (-1,5 meter NAP) en hij heeft een gefixeerd waterpeil van -2,45 meter NAP. De Weelpolder heeft veel brede greppels en een deel van de graslanden is drassig. Er liggen echter wel wegen naast en er zijn bomen en bebouwing aanwezig, waardoor de waarde voor weidevogels niet al te hoog is. Twee percelen in het gebied zijn ingericht voor waterberging en liggen daardoor lager dan de rest van het gebied.
De Braakpolder is een open polder waar de percelen worden doorsneden door brede greppels met slikrandjes. In de polder zelf ontbreekt bebouwing nagenoeg geheel, slechts langs de randen staat sporadisch een boerderij. Langs de westrand van de polder ligt een lintdorp. In het oosten ligt, op ongeveer 400 meter afstand, een bosperceel. Pal langs de noordkant van de polder ligt de provinciale weg, waardoor het noordelijke deel van het gebied een geluidsbelasting van 50-65 decibel heeft. Het zuidelijke deel van de polder is aangewezen als stiltegebied, net als de percelen die in het zuiden net buiten de polder liggen. De percelen buiten de braakpolder bestaan ook uit weilanden doorsneden door sloten, maar hier zijn overal natuurvriendelijke oevers aangelegd. De Braakpolder ligt op ongeveer -1,9 meter NAP, maar heeft veel reliëf en daardoor liggen er ook een aantal percelen dieper. Hierdoor zijn deze natter. De polder heeft een gefixeerd peil die -2,5 meter onder NAP ligt.
De Kolk van Dussen bestaat uit vochtige graslanden, moerasdelen en waterplassen. Op het aanwezige kadetjesprofiel groeit kamgrasweiland met zilverschoon. In het noordelijk deel van de kolk liggen nog oude restanten van kleiputten. In het westen staat, op ongeveer 60 meter afstand van het NNN-gebied, een bomenrij een aantal schuren, wat een negatief effect op de openheid van het gebied heeft. In het noorden loopt de N-weg langs het natuurgebied, waardoor er flinke geluidsbelasting is. Het zuidelijke deel ligt in het stiltegebied. De Kolk van Dussen ligt op -2,3 meter NAP en heeft een gefixeerd waterpeil van -2,65 meter NAP. De zuidelijke percelen liggen echter wat hoger en hebben een waterpeil van -2,2 meter NAP.

Huidig gebruik
Grote delen van het gebied worden als natuurgebied beheerd, hieronder vallen ook de weilanden. Een aantal percelen en delen van het gebied worden gebruikt als waterbergingsgebied.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de het gebied de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Het NNN-gebied bestaat uit een aantal losse delen die bijna allemaal (m.u.v. Perceel Harderwijk) direct langs een natuurverbinding liggen. De grootste natuurwaarde die het gebied heeft, ligt daarom ook in de functie als stapstenen in deze natuurverbinding. De gebieden omvatten allemaal natte natuur, in de vorm van sloten en plassen (N04.02 Zoete plas), N05.01 Moeras of grasland zoals N10.02 Vochtig hooiland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N13.01 Vochtig weidevogelgrasland. In de sloten van het natuurgebied leven vissen zoals de kleine modderkruiper. Rugstreeppadden worden verspreid aangetroffen in het gebied. In veel gebieden wordt de openheid van het landschap aangetast door bomen, bebouwing etc. Deze gebieden zijn daarom van weinig waarde als weidevogelgebied. De Kolk van Dussen is echter wel van belang voor weidevogels. De moerasdelen van de natuurverbinding zijn het leefgebied van algemene moeras- en rietvogels. Het open water is van belang voor verschillende soorten watervogels, met name eenden.

Potentiële natuurwaarden
De Weelpolder kan zich door een aangepast beheer ontwikkelen tot een goed weidevogelgebied. De moerasvegetaties langs de watergangen kunnen in de toekomst worden gebruikt als leefgebied of verbindingszone voor de waterspitsmuis. De soort kan dit gebied vanuit de Eilandspolder bereiken via de stapstenen langs de verbindingszone in de Weel (W8).

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Graslanden en moerasgebieden zijn in dit geval relatief eenvoudig te vervangen (<10 en <25 jaar). De landschapspatronen, ontstaan door de braken en het droogleggen, zijn echter niet te vervangen. De strategische ligging en de functie als stapsteen in een natuurverbinding voor natte natuur is evenmin eenvoudig vervangbaar.

W2 Twisk-Oostermare en omgeving

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Twisk-Oostermare en omgeving

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente(n)

Medemblik

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 60 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Landschap Noord-Holland (Kadetjesland Oostermare), gemeente Medemblik en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het natuurgebied bestaat uit 2 delen, de waterberging Twisk-Oostermare en De Skoôt, een waterberging bij Opperdoes. Samen hebben ze een oppervlakte van circa 60 hectare. De samenhang in het gebied komt tot uitdrukking in de natte natuurgebieden langs de natuurverbinding WNV1. Deze verbinding zorgt tevens voor de samenhang met andere NNN gebied. Via de WNV1 is het gebied namelijk verbonden met NNN gebied de Weel- en Braakpolder (W1) en Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater (W3). Een noordelijke natuurverbinding verbindt het gebied met het ongeveer 15 km verder gelegen NNN gebied Robbenoord- en Dijkgatbos (K13). Daarnaast is er veel samenhang met de open, weidse omgeving buiten het NNN.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Twisk-Oostermare en omgeving. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN gebied is onderdeel van het oude zeekleilandschap van West Friesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Dit landschap is ontstaan doordat de zee over de wadvlakten en kreken heen stroomden. Hierdoor kwam er opslibbing van zand en klei en is er land ontstaan. Vanaf de ijzertijd vernatte het gebied weer, waardoor veenvorming plaatsvond. In de middeleeuwen werd het gebied ontgonnen. De gebieden werden later ingepolderd en door oxidatie van het veen is de veenbodem nu verdwenen. De karakteristieken van een veenpolder zijn echter nog wel zichtbaar. De Oostermare is een typisch ‘kadetjeslandschap’. In dit gebied waren stroken land die werden gescheiden door greppels. Elk jaar werden de greppels handmatig opgeschoond en de modder uit de greppels werd op de tussenliggende weilanden gegooi. Hierdoor ontstond er een opbolling, wat resulteerde in het kadetjesprofiel. In West-Friesland waren er veel kadetjesprofielen, maar deze zijn bijna allemaal geëgaliseerd. De Oostermare is bewaard gebleven en is nu een stukje van de agrarische erfenis van het gebied. De waterberging het Twisk is aangelegd als waterbergingsgebied met ruimte voor de natuur. Dit gebied is sinds 2005 klaar. De Skoôt is een kleine versie van het Twisk en is sinds 2013 geopend.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De gebieden hebben een kleibodem en liggen lager dan de omringende gebieden. Het Twisk heeft een gefixeerd waterpeil, op -1,8 meter meter NAP. De sloten van het Twisk zijn aangesloten op de omringende sloten van de polder, zodat water uit de polder naar het Twisk kan stromen. Het waterpeil van de Skoôt is in de zomer hoger dan in de winter. Het watersysteem is geïsoleerd van de rest van de polder en heeft een twee eigen windmolentjes die het peil kunnen regelen. Door het lagere waterpeil in de winter ontstaan er in de winter slikrandjes en eilandjes in het gebied.
Oostermare is een oud grasland met een heel karakteristiek bodemprofiel, de kadetjes. Daar naast ligt het open moerasgebied van het Twisk. Hier zijn kruidenrijke graslanden en ruigere moeraslanden aanwezig, die om de grote plas liggen. In de plas zijn twee eilanden aanwezig met daarop een oeverzwaluwwand. Op een deel van het eiland is een schelpenbodem aanwezig. Het gebied wordt beperkt beheerd, zodat de natuur zijn gang kan gaan. Er wordt echter wel voorkomen dat het dichtgroeit met bomen en de beide eilanden worden open gehouden. De Skoôt is een kleine versie van het Twisk. Dit gedeelte bestaat uit drie plassen met daartussen moerasachtige natuur. De drie plassen zijn via sloten met elkaar verbonden. Ten zuidoosten van waterberging het Twisk liggen nog twee percelen met bomen.
Het NNN gebied ligt tegen de drukke provinciale weg N239 aan. Ook ligt er een aantal dorpen, Twisk, Het Westeind en Opperdoes, vlak bij de natuurgebieden. Ten noorden van de gebieden ligt een groot kassencomplex. Het is daardoor geen uitgesproken stil of donker gebied.

Huidig gebruik
Het Twisk is een natuur- en waterbergingsgebied waarin circa 100.000 m3 water kan worden opgevangen. Ook is er recreatief medegebruik mogelijk. Er loopt een fietspad langs het gebied en er kan door het gebied gewandeld worden. De Oostermare is eveneens een natuurgebied met recreatief medegebruik. Tenslotte is ook De Skoôt een natuurgebied met waterbergingsfunctie en recreatief medegebruik.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Twisk-Oostermare de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De gebieden bestaan uit extensieve graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijke grasland), open water (N04.02 Zoete plas) en oevers en ruigten (N05.01 Moeras). Het gebied herbergt zowel moeras- en rietvogels, weidevogels als watervogels, zoals baardman en kleine plevier. De wateren zijn verder van belang voor vissen zoals de kleine modderkruiper maar ook voor de rugstreeppad. De oevers en natte ruigtes zijn leefgebied van de waterspitsmuis. De twee bospercelen hebben een lage natuurwaarde.

Potentiële natuurwaarden
Het natuurgebied is nog volop in ontwikkeling. Waterberging Twisk is pas sinds 2005 klaar en verandert steeds meer in een wat ruiger natuurgebied. Er wordt hier wel beheerd om te voorkomen dat er bomen in het gebied komen, maar overige ruige vegetatie mag hier zijn gang gaan. Waterberging de Skoôt is sinds 2013 geopend en wordt ook steeds rijker aan natuurwaarden. Dit gebied heeft potenties voor foeragerende, doortrekkende steltlopers. Er broeden al een klein aantal kleine plevieren in het gebied. Ook heeft het gebied potenties als broedgebied voor de kluut en kieviten. Een uitbreiding in moerasvegetaties (onder meer ten koste van de bosfragmenten) kan ten goede komen aan moeras- en rietlandvogels en de waterspitsmuis

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het gebied is relatief eenvoudig te vervangen, omdat het pas sinds 2005 en 2013 is aangelegd. De strategische ligging en de functie als stapsteen in een natuurverbinding voor natte natuur is echter nauwelijks te vervangen.

W3 Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater Lichtewater

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente(n)

Medemblik

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Vooral Staatsbosbeheer, maar ook o.a. Landschap Noord-Holland, particulieren en Recreatieschap West-Friesland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater ligt ten zuiden van Medemblik. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 100 hectare. Het vormt een overgangszone tussen het IJsselmeer en het binnendijkse polderlandschap. De samenhang binnen het gebied komt tot uitdrukking in een samenhangend watersysteem en een aaneengesloten natte natuurverbinding die door het hele gebied loopt. De samenhang met andere natuurgebieden bestaat uit weidevogelland in Twisk/Oostermare en omgeving (W2), Boxweide en eendenkooi Wervershoof (W4), De Weelen en Streekbos (W6) en op grotere afstand bijvoorbeeld De Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten de Gouw (W8). Voor moeras- en watervogels zijn de omringende vooroevers langs het Natura 2000-gebied IJsselmeer van belang, bijvoorbeeld met Koopmanspolder en Onderdijk (W5). Het gebied is tevens onderdeel van een lange natuurverbinding (WVN1) die de natte natuur vanuit het IJsselmeer, het Markermeer en een aantal andere grotere natte gebieden verbindt met de grotere natte gebieden in de kop van Noord-Holland.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het buitendijkse gebiedje maakt deel uit van het landschap van de voormalige Zuiderzee (fysisch-geografische regio: afgesloten zeearm). De binnendijkse gebieden behoren tot het oude zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). De Grote en Kleine Vliet zijn uitgewaaide binnenmeren van de Vliet of Kromme Leek, restanten van een vroegere zeekreek/veenrivier. Gedurende de late middeleeuwen zijn de omliggende gebieden (Polder het Lichtewater en de Zuiderpolder) ingepolderd en ontgonnen. Daarbij ontstonden in deze polders een langgestrekte strokenverkaveling met brede sloten. Het landschap had een open karakter. Vóór de grootschalige ruilverkaveling in de jaren ’70 waren de percelen alleen bereikbaar per boot. Het huidige karakter, met de aanwezige recreatiegebieden en bosjes, is van veel recenter datum. Deze zijn eind vorige eeuw gerealiseerd, waarmee de openheid van het landschap voor een belangrijk deel verloren is gegaan. Alleen Polder het Lichtewater heeft de karakteristieke openheid behouden.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het waterpeil in het buitendijkse gebiedje volgt het (onnatuurlijke) peilregime van het IJsselmeer (0,20 m onder NAP in de zomer en 0,40 m onder NAP in de winter). Met het maaiveld gelegen rond NAP, vallen delen van het moeras in de winter droog. De ondergrond van de polders in het binnenland bestaat voornamelijk uit klei. Hier wordt een dynamisch peilbeheer met een peilverschil van circa 20 centimeter gevoerd. De Voetveer is tevens voor een deel afgegraven, waardoor het regelmatig overstroomt met water uit de Grote Vliet. In het zuiden van het gebied stroomt gezuiverd afvalwater van RWZI Wevershoof via een aquaduct het gebied binnen. Droogmakerij het Lichtewater ligt laag ten opzichte van zijn omgeving (-4 NAP) en ontvangt daardoor veel voedselrijke kwel uit omliggende polders. Van deze polder is openheid een belangrijk kenmerk en het valt daarom ook onder weidevogelleefgebied. In tegenstelling tot de rest van het gebied, waar relatief veel verstoring is door recreanten, heerst in polder het Lichtewater relatieve rust, donkerte en stilte.

Huidig gebruik
Het gebied kent verschillende vormen van gebruik. Direct naast het gebied bevinden zich meerdere vakantieparken, een golfbaan, een stoommachinemuseum en een drukbezochte zwemwaterlocatie. Op de grote wateren vindt recreatievaart plaats. Door het gebied loopt een wandelroute.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Waterrijk kleipolderlandschap met extensieve graslanden en moeras

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Waterrijk kleipolderlandschap met extensieve graslanden en moeras

Actuele natuurwaarden
De deelgebiedjes verschillen in karakter, maar worden alle gekenmerkt door een waterrijk kleipolderlandschap met extensieve graslanden en moeraszones. De vochtigere/afgegraven delen rond de Grote en Kleine Vliet vallen onder N04.02 Zoete Plas, N05.01 Moeras, N05.02 Gemaaid rietland of N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. De extensieve (vochtige) graslanden worden beheerd als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De aanwezige bosjes op klei vallen onder het beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos.
De oostelijke delen van het gebied zijn met name van belang voor grote aantallen watervogels, waaronder een grote kolonie aalscholvers (circa 2500 stuks) en lepelaars (circa 85 stuks). Deze soorten hebben tevens een instandhoudingsdoelstelling in het naastgelegen Natura 2000-gebied IJsselmeer, waarmee het NNN-gebied dus een nadrukkelijke relatie heeft. In de dynamischere delen zoals op het overstromingsgraslanden komt de rugstreeppad voor. De omgeving van de Grote en Kleine Vliet is door het besloten karakter niet van groot belang voor weidevogels, maar dit geldt wel voor de Polder het Lichtewater. Deze polder ligt te midden van een uitgestrekt polderlandschap waar weidevogels voorkomen. De open graslanden in de Polder het Lichtewater vormen binnen dit weidse landschap een kerngebied voor weidevogels, waaronder de grutto die hier in grote getale voorkomt.

Potentiële natuurwaarden
Het areaal extensief grasland (N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland) kan rond de Grote Vliet worden uitgebreid. In het bestaande natuurgebied is consequent beheer een voorwaarde voor het behoud van de aanwezige natuurwaarden, zoals de weidevogels in de Polder het Lichtewater.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaarden zijn op zichzelf op enige termijn vervangbaar, maar de aanwezigheid van grote kolonies watervogels in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied IJsselmeer is een bijzondere en minder eenvoudig te vervangen kwaliteit. Hetzelfde geldt voor de weidevogelgraslanden in de Polder het Lichtewater.

W4 Boxwei / Egboetswater en eendenkooi Wervershoof

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Boxwei / Egboetswater en eendenkooi

Regio Natuurbeheerplan 2020

Wervershoof

Gemeente(n)

West-Friesland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 50 hectare

Eigendom / beheer

Recreatieschap West-Friesland, Staatsbosbeheer, HHNK en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Boxwei / Egboetswater en eendenkooi Wervershoof hebben gezamenlijk een oppervlakte van circa 50 hectare. De samenhang binnen het NNN gebied is zeer beperkt en komt alleen tot uiting als verspreide natuurelementen (waterrijke natuur met bosschages) in een gebied met intensieve landbouw. De samenhang met andere natuurgebieden is eveneens beperkt door de relatief geïsoleerde ligging in het polderlandschap, maar deze wordt versterkt door een natte natuurverbinding die door het gebied loopt (WNV1). Naar het oosten verbindt deze natuurverbinding het gebied met onder andere De Weelen en Streekbos (W6) en Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater (W3) en aan de westzijde met onder andere De Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten de Gouw (W8).

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Boxwei/Egboetswater en eendenkooi Wervershoof. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied behoort tot het oude zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Na vervening van het voormalig wad van de Zuiderzee, is de regio in de late middeleeuwen (rond 1200 na Chr.) ingepolderd en ontgonnen. De afwatering verliep middels voormalige kreken zoals het Egboetswater en voormalige veenrivieren zoals de Kromme Leek (onderdeel van natuurverbinding W14). Het gebied werd gekenmerkt door lang gestrekte strokenverkaveling met brede sloten en dwarsdijken. Door bedijking en ontwatering vond er veel inklinking plaats en verder de rivieren breder. Het gebied stond in de middeleeuwen bekend als ‘Medenblikker Kogge’, onderdeel van polder ‘De vier Noorder Koggen’. De polders waren tot in de twintigste eeuw vaarpolders, waarbij de tuinbouwakkers alleen per boot bereikbaar waren. Het landschap had een open karakter.
Vanaf halverwege de vorige eeuw is het cultuurlandschap aanzienlijk veranderd door grootschalige ruilverkaveling en opvoeren van de bemaling. Het grondwaterpeil zakte nog meer en sloten werden gedempt. Het karakteristieke cultuurhistorische landschap verdween hiermee grotendeels en ook de grootschalige openheid verdween steeds meer door onder andere glastuinbouw en uitbreiding van woonkernen. De eendenkooi uit 1658 met bijbehorende bos en afpalingskring is nog een cultuurhistorisch element dat bewaard is gebleven in het landschap. Rondom de eendenkooi zijn de weilanden ook meerdere kleine grafheuvels aanwezig uit de Bronstijd (circa 1350 voor Chr.). De voormalige kreek en krekenplas Boxwei / Egboetswater is ingericht als groen recreatiegebied door een polder onder water te laten lopen. In de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw is het gebied opnieuw ingericht en werd bos aangeplant. De ecologische oevers zijn in de jaren 90 aangelegd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Beide delen in het NNN-gebied worden gekenmerkt door grote mate van reliëf. Rondom Boxwei / Egboetswater varieert het maaiveld van -1,5 tot -3 meter NAP. De hogere delen liggen direct langs het water en rondom de grotere plas in Egboetswater. Rondom de Eendenkooi varieert het maaiveld van -1 tot -1,5 meter NAP, en de polder ten noordwesten (naar de Kromme Leek) op -3 meter NAP. Veel reliëf is te vinden in de akkers met de grafheuvels, die tot wel een meter hoger liggen dan het omliggende land. De kleigronden zijn veelal gecultiveerd (geweest) en zijn erg voedselrijk (zavel- en kleigronden met een humusrijke bovengrond). Dit met uitzondering op de polders langs de Oude Leek, waar de humusrijke bovengrond ontbreekt.
Het peilbeheer in Boxwei / Egboetswater is dynamisch (-2,3 NAP in de zomer en -2,1 in de winter). Het peilbeheer rondom de eendenkooi is dynamisch en varieert per watergang van -2,3 tot -3,3 NAP in de zomer en -2,1 tot -3,1 in de winter, met in alle gevallen circa 20 centimeter verschil tussen het zomer en winterpeil.

Huidig gebruik
Egboetswater is in gebruik als natuur met extensief recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen, varen en vissen. De Eendenkooi is een cultuurhistorisch monument en wordt als zodanig beheerd. Het omliggende landschap wordt (extensief) agrarisch beheerd. Het noordwestelijke perceel bij de eendenkooi heeft een waterbergingsfunctie, wat de lagere ligging in het landschap verklaart.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Boxwei / Egboetswater en eendenkooi Wervershoof de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen langs natte natuurverbinding, inclusief cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen langs natte natuurverbinding, inclusief cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

Actuele natuurwaarden
Boxwei / Egboetswater betreft een langgerekt gebied met open water (N04.02 Zoete plas) rietlanden, en struweel en bos, gecreëerd als een weerspiegeling van het oude Westfriese krekenlandschap. Een grote waterplas met omliggend struweel en bos is ook terug te vinden in de vorm van de eendenkooi (N17.04 Eendenkooi), die bestaat uit een kleine plas omringd door vochtig hakhout. Rondom de eendenkooi ligt N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, dat behalve voor natuur ook archeologisch waardevol is vanwege grafheuvels. In zowel Boxwei / Egboetswater als de eendenkooi komen vooral kleine aantallen algemene soorten moeras- en rietvogels en watervogels voor. De gebieden zijn ook geschikt als foerageergebied voor vleermuizen, waarvan de meervleermuis een kolonie heeft in het nabijgelegen Andijk. De rugstreeppad komt in de omgeving voor en wordt door het aanwezige reliëf ook in het NNN-gebied verwacht.

Potentiële natuurwaarden
Dit gebied heeft vooral potentie als stapstenen tussen andere NNN-gebieden, zoals Grote- en Kleine Vliet en polder het Lichtewater (W3) en De Weelen en Streekbos (W6). Bij beheer gericht op de ontwikkeling van oevervegetatie (bijvoorbeeld N05.01 Moeras) kunnen hier in potentie grotere aantallen (algemene) moeras- en rietvogels en watervogels voorkomen. Ook voor de otter kan het gebied als stapsteen tussen de grotere wateren functioneren.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

n tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Als stapsteen is dit gebied moeilijk vervangbaar, al zijn de natuurwaarden momenteel gering. In hogere mate geldt dit voor de eendenkooi en de omliggende graslanden met grafheuvels. Deze zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt onvervangbaar.

W5 Koopmanspolder en Onderdijk

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Koopmanspolder en Onderdijk

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente(n)

Medemblik

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #72 IJsselmeer (Vogelrichtlijngebied)

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 30 hectare

Eigendom / beheer

Provincie Noord-Holland/Staatsbosbeheer en HHNK

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Zowel de Koopmanspolder als Onderdijk liggen buitendijks ten opzichte van de Westfriese Omringdijk en vormen met de NNN-gebieden die onder verantwoordelijkheid van het Rijk vallen (en zodoende buiten de scope van deze beschrijving vallen) een samenhangend natuur- en recreatiegebied van ruim 100 ha in en langs het IJsselmeer. Onderdijk heeft een oppervlakte van circa 10 hectare en is onderdeel van de buitendijkse oeverlanden in het IJsselmeer. Dit gebied maakt in tegenstelling tot de Koopmanspolder deel uit van het Natura 2000-gebied IJsselmeer. De Koopmanspolder is een circa 20 hectare groot poldertje dat tot voor kort in gebruik geweest als proeftuin voor waterbeheer en ecologie en door een dijk is afgescheiden van het IJsselmeer. Het water van de Koopmanspolder staat in verbinding met het IJsselmeer via een visvriendelijke waterinlaat- en wateruitlaatconstructie.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Koopmanspolder en Onderdijk. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het deelgebied maakt deel uit van het landschap van de voormalige Zuiderzee (fysisch-geografische regio: afgesloten zeearm). Het buitendijkse onderdijk is vanaf de jaren 90 in het IJsselmeer aangelegd als natuurgebied en dient de verdwenen gradiënt tussen land en water weer te bevorderen. Het waterpeil volgt het (onnatuurlijke) peilregime van het IJsselmeer (0,20 m onder NAP in de zomer en 0,40 m onder NAP in de winter). De oorspronkelijk aangelegde kreken slibben langzamerhand vol door materiaal uit het IJsselmeer. De oorspronkelijk opgespoten slikplaten ontwikkelen zich tot moerasbos. De oorspronkelijk beoogde openheid is daarmee verloren gegaan en ook het dynamische karakter van het moeras neemt geleidelijk af.
De Koopmanspolder is ontstaan door een doorbraak van de zeedijk halverwege de vijftiende eeuw en behoort dan ook tot het fysisch-geografische zeeklei gebied. De hoofddijk werd landinwaarts verplaatst waardoor het gebied buitendijks kwam te liggen. De huidige polder is vervolgens ontstaan door de aanleg van een nieuwe dijk en had een agrarische functie. De Koopmanspolder is in 2012 als proefveld voor waterbeheer en ecologie ingericht door een samenwerkingsverband van diverse waterbeheerders, overheden en onderzoeksinstellingen. Het doel van het proefveld was om te leren van de effecten van het peilbeheer op de waterveiligheid, waterkwantiteit, waterkwaliteit, natuur en leefomgeving. Intussen heeft het gebied een natuurfunctie.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De Koopmanspolder had voorheen een winterstreefpeil van 1,9 m onder NAP en lag daarmee ongeveer anderhalve meter onder het IJsselmeerpeil. De polder had een ringsloot voor ontwatering richting het achterland via twee afsluitbare duikers. Bij de herinrichting in 2012 zijn cirkelvormige watergangen en natuurvriendelijke flauwe oevers aangelegd. De duikers richting het achterland zijn permanent afgesloten zodat in de polder een eigen peilregime kan worden gehandhaafd. In de polder is sprake van (ijzerrijke) kwel en met een visvriendelijke buisvijzel wordt overtollig water weer terug gepompt naar het IJsselmeer.

Huidig gebruik
Na aanleg is het proefveld in de Koopmanspolder een jaar met rust gelaten zodat vegetatie tot ontwikkeling kon komen. Vanaf 2014 tot 2016 is er jaarlijks een ander peilregime aangehouden. Intussen is het beheer weer volledig op natuurwaarden gericht in de vorm van het beheer van extensieve graslanden en natuurvriendelijk beheer van sloten en oevers. Buiten het broedseizoen is de polder toegankelijk voor publiek, maar niet voor honden. Verder zijn de oeverlanden en de polder vanaf de omliggende dijken goed te overzien. De Onderdijk wordt momenteel niet onderhouden maar staat op het programma van de eerste beheerplanperiode van het Natura2000 IJsselmeergebied, met als doel het weer geschikt leefgebied te maken voor moerasbroedvogels en meervleermuis. Direct aan de Koopmanspolder grenst een gelijknamig buitendijks recreatiegebied en dat onder meer bestaat uit een afgeschermde ondiepe zwembaai (zwemwaterlocatie Andijk Koopmanspolder) en ook het verkeer van de weg op de dijk is een continue bron van geluid. Rust, stilte en donkerte zijn daarom in beperkte mate kenmerkend voor dit gebied.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Onderdijk en Koopmanspolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Vooroever IJsselmeer voor watervogels

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Vooroever IJsselmeer voor watervogels

Actuele natuurwaarden
De vooroever is met name van belang als broed-, rust en foerageergebied voor (ruiende) watervogels, zoals aalscholvers, en moeras- en rietvogels, zoals lepelaars. Zowel de aalscholvers als de lepelaar broeden hier in grote kolonies. Een belangrijke soortgroep die de gehele “kustlijn’ van het IJsselmeer als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de vooroever is daarbij van belang.

Potentiële natuurwaarden
Het gebied heeft de potentie om nog meer bijzondere soorten broedvogels te herbergen. Gefaseerd rietmaaibeheer kan zorgen voor een voldoende ontwikkelde rietkraag, waarin roerdomp, bruine kiekendief, snor en porseleinhoen kunnen broeden. Het open maken en onderhouden van de kreken die in open connectie staan met het IJsselmeer draagt bij aan de potentie van het gebied als paaigrond voor vissen.

Kernkwaliteit: Open waterrijk landschap met extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Ondanks of juist dankzij het recente gebruik als proefveld biedt de Koopmanspolder nu al een grote variatie aan natte en droge standplaatsen. Door de zeer recente functieverandering naar natuur is vooralsnog sprake van een situatie die is gekarakteriseerd als N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
Door de beschutte ligging en afsluiting voor publiek in het broedseizoen is de Koopmanspolder van belang voor broedende en foeragerende watervogels, zoals bergeend, wintertaling en kuifeend, moeras- en rietvogels, zoals baardmannetje en weidevogels, zoals kievit. Het gebied staat al in open verbinding met het IJsselmeer en is daarom een belangrijk paaigebied (kraamkamer) voor vissen. De watergangen worden gekenmerkt door een goede waterkwaliteit, zoals onder meer blijkt uit de pioniervegetaties met kranswieren.

Potentiële natuurwaarden
Naar verwachting zullen de natuurwaarden in de Koopmanspolder verder toenemen naarmate langer sprake is van continuïteit in beheer. Met name de verdere ontwikkeling naar soortenrijke graslanden en waterplantenrijke wateren (N04.02 Zoete plas) valt te verwachten.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De vervangbaarheid van de Koopmanspolder is relatief groot (<10 jaar), aangezien de polder in 2012 is ingericht als proefveld en pas zeer recent een natuurfunctie heeft gekregen. De vooroever bij Onderdijk is eveneens relatief jong door de aanleg in de jaren negentig (<30 jaar). Daarbij geldt wel de kanttekening dat dergelijke vogelrijke locaties van groot belang zijn voor het functioneren van het IJsselmeergebied als geheel.

W6 De Weelen en Streekbos

1 Algemene gegevens

Naam gebied

De Weelen en Streekbos

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente(n)

Medemblik, Stede Broec

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 300 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer, Recreatieschap Westfriesland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De Weelen en Streekbos is een langgerekt NNN-gebied met een oppervlakte van circa 300 hectare, gelegen in een gebied met intensieve landbouw. Het oppervlaktewater loopt als verbindende ader door het gebied van de oostzijde tot in het westelijk gelegen Streekbos en zorgt voor de samenhang binnen het gebied. Het oostelijke deel van de Weelen is onderdeel van het stiltegebied dat zich uitstrekt tot in het zuidelijke polderlandschap. De samenhang met andere natuurgebieden wordt vormgegeven middels een natuurverbinding (WNV1). Deze verbindt het Streekbos met het moerasgebied De Ven (W7), gelegen aan het IJsselmeer. Aan de westzijde loopt de verbindingszone door tot aan Boxwei / Egboetswater en eendenkooi Wevershoof (W4). Daarnaast liggen De Weelen en Streekbos tussen het weidevogelleefgebied van polder Het Grootslag (in het noordoosten) en de Blokkerpolder (in het zuidwesten).

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied De Weelen en Streekbos. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied behoort tot het oude zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Na vervening van het voormalig wad van de Zuiderzee, is de regio in de late middeleeuwen (rond 1200 na Chr.) ingepolderd en ontgonnen. De polder stond bekend als het Grootslag en kende een lang gestrekte strokenverkaveling met brede sloten en dwarsdijken. Op talrijke akkertjes werd tuinbouw bedreven die enkel per boot bereikbaar waren. Het landschap had een open karakter. In het verlengde van de Grootslagweg lag de voormalige dijk. Bij stormen in de 14de eeuw is de dijk op diverse plekken bezweken en zijn diep uitgeslepen gaten ontstaan direct ten zuiden van de dijk, waarin water is blijven staan en die bekend staan als wielen (of weelen).
Vanaf halverwege de vorige eeuw is het cultuurlandschap door ruilverkaveling en opvoeren van de bemaling aanzienlijk veranderd. Het grondwaterpeil zakte en sloten werden gedempt. Het karakteristieke cultuurhistorische landschap verdween hiermee grotendeels en ook de grootschalige openheid verdween steeds meer door onder andere glastuinbouw en uitbreiding van woonkernen. De ligging van de voormalige dijk en de aaneenschakeling van weelen hierlangs is echter nog duidelijk herkenbaar in het landschap. Van west naar oost liggen de Klokkeweel, Ruiterweel, Lutjebroekerweel en Zuidermeerweel. In een smalle zone rond de weelen bleef het landschap grotendeels onveranderd, hoewel de Lutjebroekerweel tussen 1880 en 1990 drooggemalen is geweest en als agrarisch land werd gebruikt. De weelen en het Streekbos in het oosten zijn met elkaar verbonden via kronkelende vaarten en sloten. Het Streekbos is tijdens de herinrichting van Het Grootslag in 1978 aangeplant als productiebos (58 ha) op voormalig landbouwgrond en later in 2006 uitgebreid tot 72 ha.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het NNN gebied ligt grotendeels in het laagste punt van de polder (-2 m NAP). Het Steekbos ligt wat hoger in het landschap ( -1 m NAP). De bodem direct rond de weelen bestaat uit veen op klei. Wat verder van de weelen bestaat de bodem met name uit klei met veenresten. De minder natte kleigronden zijn veelal gecultiveerd (geweest) en zijn erg voedselrijk. Zoals uit de ontstaansgeschiedenis blijkt is het een nat gebied dat wordt gekenmerkt door verspreide poelen en dat wordt doorkruist door watergangen. De hoofdwatergang van oost- naar west is tussen de 10 en 20 meter breed en is gemiddeld een meter diep. De oevers hebben een flauw profiel. Naast de hoofdwatergangen zijn er vele kleine sloten die onregelmatig door het gebied kronkelen. Er is in het hele gebied een vast waterpeil van -2,4 m NAP. Door de lage ligging staat het gebied onder invloed van kwel uit omringende polders en het IJsselmeer.

Huidig gebruik
De hoofdfunctie van de Weelen, dat wordt beheerd door Staatsbosbeheer, is natuur met daarbij recreatief medegebruik. Gedurende het zomerseizoen vindt vooral vaarrecreatie plaats. De Weelen worden beheerd als nat bos, grasland en rietvelden en worden afgewisseld door karakteristieke (bevaarbare) vaarten en sloten. Het gebied is niet toegankelijk voor honden. Ten zuiden van de N302 liggen enkele akkerlanden, een van de weinigen die nog in gebruik zijn. De N302 (Drechterlandseweg) doorkruist het natuurgebied in de zuidelijke uitloper. Van de andere delen van het gebied is deze provinciale weg voldoende ver verwijderd en heeft geen verstorend geluidseffect. Het Streekbos is momenteel in beheer van recreatieschap Westfriesland. Sinds 1995 wordt het bos meer natuurvriendelijk beheerd (in samenwerking met IVN) en is de productiefunctie vervallen. Daarnaast is het huidige gebruik vooral gericht op recreatie. De speel- en ligweiden worden intensief geklepeld. Het fiets- en wandelpadennetwerk is intensiever in gebruik dan in de Weelen, en diverse recreatievoorzieningen wisselen elkaar af tussen opgaande begroeiing.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Weelen en het Streekbos de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Veen-/kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Veen-/kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties en extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Deze kernkwaliteit concentreert zich rond de Weelen en een deel van het Streekbos, waarbij de Lutjebroekerweel de stiltekern is van het natuurgebied. Binnen het veen-/kleilandschap rond het water van de weelen en sloten (N04.02 Zoete Plas) vormen rietkragen en andere moerasvegetaties (N05.01 Moeras) een overgang richting het aangrenzende polderlandschap. Bij de Zuidermeerweel ligt een klein veenmosrietlandje (N06.01 Veenmosrietland en moerasheide). Het aangrenzende opener polderlandschap bestaat hoofdzakelijk uit N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, met lokaal nog soorten van brakke milieus zoals zilte rus. Verspreid tussen de graslanden liggen natte bosjes (N14.03 Haagbeuken- en essenbos), dus van echte openheid is geen sprake. De gebieden met extensieve graslanden en verspreide bosjes vormen de overgang tussen het water en moeras en het buiten het NNN gelegen echt open polderlandschap met intensief agrarisch gebruik. Ten zuiden van de N302 liggen nog enkele akkers (N12.05 Kruiden- of faunarijke akker).
De weelen en sloten zijn matig voedselrijk met een dikke laag rottingsslib (sapropeliumlaag). Het water vormt een geschikte locatie voor krabbescheergemeenschappen met een hoge diversiteit aan ongewervelden van natte milieus, waaronder de vroege glazenmaker. Ook groot blaasjeskruid is een veelvoorkomende soort. De weelen zijn door de tijd heen langzamerhand steeds verder dichtgegroeid door verlandingvegetaties. Momenteel zijn de verschillende stadia nog moeilijk te herkennen. De rietkragen en moerasvegetaties bieden rust- en broedplaatsen voor moeras- en rietvogels, zoals de roerdomp en blauwborst. Recent vormt de Lutjebroekerweel een slaapplaats van de grote zilverreiger met ’s winters >100 exemplaren. Het open water is een slaapplaats voor watervogels, waarvan grote aantallen smienten en andere eendensoorten. In het gebied zijn verblijfplaatsen aanwezig van vleermuizen, waarvan de zeldzame meervleermuis verblijft in het Streekbos. In het nabij gelegen Andijk zit een kraamkolonie van deze soort. De Weelen vormt naar verwachting een belangrijk foerageergebied.

Potentiële natuurwaarden
De weelen en watergangen zijn langzamerhand aan het verlanden. Om de diverse verlandingsstadia te behouden is gefaseerd onderhoud noodzakelijk. Met het behouden en verbeteren van de waterkwaliteit en de visstand, kan het gebied ook geschikt zijn als trekroute en leefgebied voor de otter. De otter komt momenteel niet voor in het gebied, maar breidt in de ruime omgeving zijn leefgebied gestaag uit.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
In het tamelijk open polderlandschap is het Streekbos een afwijkend element. Dit (deels) voormalige productiebos bestaat inmiddels uit een kleinschalige afwisseling tussen bos, struweel en open (recreatie)terrein met plassen, ligweides en stranden. Buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreindelen is sprake van een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein. De meer aaneengesloten bosstructuren zijn al te karakteriseren als N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Actueel is verder nog beperkt sprake van specifieke natuurwaarden, al zijn in de nestkasten in het Streekbos vleermuizen aangetroffen, waaronder de zeldzame meervleermuis. Buiten het bos bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Door de geïsoleerde ligging van het Streekbos zijn de potenties voor natuurwaarden relatief beperkt. Met beheer gericht op het behoud en versterking van bestaande natuurwaarden kunnen naar verwachting de meeste resultaten worden behaald. Maatregelen zoals een zonering van recreatie met intensiever recreatief gebruik in gebiedsdelen met minder natuurwaarden en een extensiever gebruik in stukken waar natuurwaarden hoger zijn biedt een handvat daarvoor. Door het gebruik van het gebied is, vergeleken met een natuurlijk bos, relatief veel randlengte beschikbaar. Met het juiste beheer kunnen gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten (zoom-mantel-vegetaties) ontstaan, die eveneens bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde. Door extensiveren van het agrarisch gebruik direct rondom het streekbos kunnen ook de buitenste randen aan kwaliteit winnen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De Weelen zijn niet of nauwelijks vervangbaar. Enerzijds zijn De Weelen van grote cultuurhistorische waarde en anderzijds weerspiegelen ze de dijkdoorbraken en de strijd regen het water. Mede daardoor is rond deze karakteristieke wateren door de eeuwen heen een bodemopbouw ontstaan die relatief onverstoord gebleven is, wat uniek is in de regio. Het Streekbos heeft momenteel een leeftijd van bijna 40 jaar, waarbij de afgelopen 20 jaar het beheer meer natuurvriendelijk is. Dit geeft een goed indicatie van de vervangbaarheid.

W7 De Ven

1 Algemene gegevens

Naam gebied

De Ven

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente

Enkhuizen

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

· Natura 2000-gebied #72 IJsselmeer (Vogelrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De Ven bestaat deels uit een buitendijks moerasgebied gelegen aan het IJsselmeer en maakt daarmee deel uit van het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Het vormt een dynamische overgangszone met een oppervlakte van ongeveer 15 ha tussen het IJsselmeer en het binnendijkse polder. De samenhang met het Natura 2000 IJsselmeergebied komt tot uitdrukking doordat het een belangrijke schakel vormt voor trekvogels en daarmee van nationaal en internationaal belang is. Binnendijks van de Westfriese Omringdijk ligt circa 25 ha grasland en rietmoeras, dat onderdeel is van het weidevogelleefgebied dat zich verder landinwaarts uitstrekt in polder De Grootslag. Zowel het buitendijkse moeras als de binnendijkse graslanden maken deel uit van stiltegebied. Het gebied is verbonden via een natte natuurverbinding (WNV1) met het Streekbos en de Weelen (W6) en zorgt hiermee voor de regionale samenhang.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied De Ven. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het buitendijkse moeras maakt deel uit van het landschap van de voormalige Zuiderzee (fysisch-geografische regio: afgesloten zeearm). Het binnendijkse grasland behoort tot het oude zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: Zeekleigebied). Het buitendijkse deel is onderdeel van het voormalige voorland dat de Omringdijk tegen de zwaarste krachten van de Zuiderzee diende te beschermen. Rond 1900 was ongeveer de helft van de vooroever verdwenen. Nadat in de jaren 30 de afsluitdijk aangelegd en het IJsselmeer ontstond groeide het land weer aan en werd het gecultiveerd. Rond 1980 werd de Ven weer teruggeven aan de natuur om de verdwenen gradiënt tussen land en water te herstellen.Het binnendijkse deel maakt deel uit van polder Het Grootslag, ingepolderd en ontgonnen gedurende de late middeleeuwen. Het Grootslag kende een langgestrekte strokenverkaveling met brede sloten en dwarsdijken. Op talrijke akkertjes werd tuinbouw bedreven die enkel per boot bereikbaar waren. Het landschap had een open karakter. Vanaf halverwege de vorige eeuw is het cultuurlandschap door ruilverkaveling en opvoeren van bemaling aanzienlijk veranderd. Het grondwaterpeil zakte en sloten werden gedempt. Het karakteristieke cultuurhistorische landschap verdween hiermee grotendeels.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het waterpeil in het buitendijkse moeras volgt het (onnatuurlijke) peilregime van het IJsselmeer (0,20 m onder NAP in de zomer en 0,40 m onder NAP in de winter). Met het maaiveld gelegen rond NAP, vallen delen van het moeras droog. De aanwasvlakte met zeer slap, waterrijk veen is als aardkundig waardevol gebied aangewezen. Van de binnendijkse graslanden ligt het maaiveld ongeveer 1.5 tot 2 meter onder NAP. In de polder, waar kwel vanuit het IJsselmeer optreedt, vindt onderbemaling plaats met een vast waterpeil in de sloten van 3 meter onder NAP. Daarmee zijn de zuidelijke percelen wat natter dan de noordelijke percelen. De sloten zijn ongeveer een halve tot een meter diep. Het gecultiveerde landschap kent een natte zavelgrond.

Huidig gebruik
Het huidige gebruik van het gebied is gericht op natuur en is afgesloten voor publiek. Wel overlapt de beïnvloedingszone van de weg met fietspad op de dijk het gebied, waardoor er bijvoorbeeld weinig verstoringsgevoelige watervogels voorkomen. Tussen de graspercelen ligt nog een enkel bewoond perceel dat buiten de NNN-begrenzing valt. Voor de noordelijke graslanden wordt deels gebruik gemaakt van extensieve landbouwmethoden ten gunste van de beoogde natuurdoelen (weidebouw ten behoeve van weidevogels). Daarnaast vindt in een deel van de NNN in de polder ook nog ‘reguliere’ landbouw plaats die deels (maar niet geheel) is afgestemd op natuurwaarden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Onderdijk en Koopmanspolder de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Vooroever IJsselmeer voor moeras- en watervogels

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

K ernkwaliteit: Vooroever IJsselmeer voor moeras- en watervogels

Actuele natuurwaarden
Ten hoogte van de Ven is het IJsselmeer op zijn smalst. Hiermee vormt het gebied een belangrijke schakel in vogeltrekroutes. Het gebied is open met N12.04 zilt- en overstromingsgrasland en N05.01 Moeras en staat in open verbinding met het zoete water van het IIsselmeer (N04.04 Afgesloten zeearm). Grote aantallen watervogels gebruiken de buitendijkse delen tijdens de trek en in de winter als rust- en foerageergebied, futen ruien bijvoorbeeld in de rustige, maar open delen. Ook als broedgebied voor moeras- en rietvogels is het een rijk gebied met soorten als snor, baardman en een aalscholverkolonie. De vooroever biedt paaigelegenheid voor vissen wat langs de kale IJsselmeerdijk niet overal mogelijk is. In het noordelijkste puntje van buitendijkse moerasgebied bevindt zich een klein haagbeuken- en essenbosje (N14.03). Een belangrijke soortgroep die de gehele oeverzone van het IJsselmeer als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen en in het bijzonder de zeldzame meervleermuis.

Potentiële natuurwaarden
Het beheer is gericht op het verbeteren van de moeraskwaliteiten door zogenaamd “dynamisch gefaseerd en ruimtelijk gedifferentieerd maaibeheer” toe te passen. Het afvlakken van de rietoevers is een van de maatregelen die in de Ven de kwaliteit van het rietmoeras moet verbeteren. Noordse woelmuis komt nu nog niet in het gebied voor, maar kan in de toekomst meeprofiteren van dergelijke kwaliteitsverbeteringen. Daarnaast kan het buitendijkse voorland robuuster worden gemaakt door de meer zuidelijk gelegen aangrenzende vooroevers aan het NNN toe te voegen.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Binnendijks liggen kruidenrijke graslanden (N12.02). Kwelinvloeden zijn beperkt door de relatief grote drooglegging. De graslanden zijn hoofdzakelijk van belang als broedgebied voor weidevogels. De dichtheden zijn hoog met 50-100 paar per 100 ha.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels liggen in de beoogde uitbreiding van het als natuurgebied beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Rondom de bebouwing kan begroeiing verwijderd worden om de openheid te vergroten. Daarnaast zou een hoger waterpeil de geschiktheid van de percelen voor weidevogels vergroten. Opvallend zijn ook de vele waarnemingen van vlinders op de IJsselmeerdijk. Deze lijkt op deze plaats voor deze soortgroep een belangrijk verbindend element te zijn. Met een hierop afgestemd beheer en inrichting kan deze functie versterkt worden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het buitendijkse moerasgebied is een oud voorland met jonger aanwassingsland. Het moerasgebied is elders langs dezelfde kustlijn vervangbaar binnen ongeveer 30 jaar. Daarbij moet bedacht worden dat dit type vogelrijke locaties van groot belang zijn voor het functioneren van het IJsselmeergebied als geheel. Het gebied vormt een belangrijke stapsteen voor trekvogels door de ligging in het smalste deel van het IJsselmeer en dient dus binnen dit gebied gewaarborgd te blijven. Tevens wordt de waarde (en beperkte vervangbaarheid) versterkt door de relatie met het achterliggende weidevogelleefgebied.

W8 De Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten de Gouw

1 Algemene gegevens

Naam gebied

De Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten de Gouw

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente(n)

Koggenland, Opmeer, Medemblik

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, Waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 400 hectare

Eigendom / beheer

Particulieren en Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De deelgebieden liggen verspreid tussen Heerhugowaard, Hoorn, Medemblik en Schagen en beslaan samen een oppervlakte van circa 400 hectare. De samenhang binnen het NNN gebied wordt gevormd door de open graslandreservaten. Daarnaast is er veel samenhang met het open weidevogelleefgebied buiten het NNN. Het open gebied wordt onderbroken door diverse woonkernen. De omvang van de afzonderlijke graslanden varieert van 1,8 ha (Noordermeer) tot 122 ha (Polder Westerveer). Het watertje langs A.C. de Graafweg (1,2 ha), waterberging De Weijdemeer (6 ha) en De Weel bij Obdam (17 ha) zijn waterrijke gebieden en ook het zuidelijke deel van het Lekermeer is een waterrijk gebied. Met uitzondering van de Weel, dat vrij geïsoleerd gelegen is, vormen deze stapstenen langs de natte natuurverbinding WNV1. Deze verbinding zorgt tevens voor de samenhang met andere NNN gebied. Via de WNV1 is het gebied namelijk verbonden met NNN gebied Weel- en Braakpolder, en via Rustenburg en Hensbroek (W9) ook met de veel zuidelijker gelegen Eilandspolder (L11). De natuurverbinding loopt verder door richting het IJssel- en Markermeer in het oosten, Noord-Kennemerland in het westen en de kop van Noord-Holland in het noorden.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied de Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten en Gouw. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten de Gouw behoren tot het oude zeekleilandschap (fysisch geografische regio: zeekleigebied). Tot 3000 jaar voor Christus bestond de regio uit een getijdenlandschap waarbij klei werd afgezet op de uitgestrekte schorren, doorsneden door zandige getijde geulen en kreken. Langzamerhand verlandden de kreken tot in de bronstijd (500 voor Christus) de gehele regio onder een veenlaag bedekt lag. Tot in de middeleeuwen was het natte gebied moeilijk begaanbaar, maar doordat de temperatuur toenam droogde het veen langzamerhand uit en werden in 800 na Christus de eerste nederzettingen op de drogere flanken van uitgedroogde hoogveenkoepels gesticht (Wognum, Benningbroek, Spanbroek en Aartswoud). Vanuit daar werd het veen ontgonnen en kwamen de kleiafzettingen grotendeels weer aan het oppervlak. Door inklinking van het resterende veen en klei vormden zich hogere getij-inversieruggen, waardoor de loop van de oude kreek nu juist hoger in het landschap ligt. Ook een oude strandwal kwam onder het veen tevoorschijn, waarop de nederzetting Zandwerven werd gesticht.
De Weel is ontstaan door een dijkdoorbraak van het bedijkte binnenmeer dat rond 1200 na Christus ten oosten van Alkmaar lag. Het binnenstromende water heeft een gat geslagen en is nu als wiel herkenbaar is in het landschap. Lange tijd is de Weel drooggemalen geweest onder de naam De Waal Polder. In de jaren 80 is de Weel uitgegraven en ingericht als recreatiegebied. Waterberging De Weijdemeer is in 2006 als recreatie- en natuurgebied ingericht. De poel bij A.C. de Graafweg is rond 2005 gegraven. Rond 2010 is het noordelijke deel van het Lekermeer heringericht als waterrijkgebied.

Aardkundige waarden
Benningbroek maakt deel uit van het grotere centrale West-Friese geulensysteem van getij- inversieruggen. De getij-inversieruggen en welvingen in Benningbroek zijn bijzondere aardkundige verschijnselen die nog enigszins zichtbaar zijn in het landschap.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Benningbroek, polder de Lage Hoek, polder Westerveer en Noordermeer zijn gelegen op de flanken van de getijde-inversieruggen en liggen gemiddeld anderhalve meter onder NAP. ’t Laag en Opmeerder Wuiver liggen tussen de getijde-inversieruggen, wat lager in het landschap. Deze gebieden kennen een bijzonder microreliëf. De bodem bestaat overwegend uit de zeekleibodem met een humusrijke bovenlaag. Met name in polder Westerveer zijn nog venige delen te vinden en in het zuiden van dit gebied ligt een uitloper van de oude strandwal, met een zandige bodem. Het grondwater ligt 40 tot 80 cm onder maaiveld en waardoor deze graslandreservaten relatief droog zijn. ’t Laag en Opmeerder Wuiver zijn wat natter met een ondiepe grondwaterspiegel. In ’t Laag wordt in de winter het waterpeil verhoogd, waardoor plasdraszones ontstaan. De graslanden zijn ingericht met mozaïek- tot blokvormige kavels, met een veer- of waaierverkaveling. Het zuidelijke deel van de polder Westerveer kent een onregelmatige verkaveling door de aanwezige kwelderrestant onder het veen.
Polder Berkmeer is een droogmakerij met een zavelbodem. Het Lekermeer is van aardkundige waarde door een oude meerwal die anderhalve meter hoger in het landschap ligt. Het zuidelijke deel van het Lekermeer en Leekerlanden liggen juist relatief laag in het landschap (3,5 meter onder NAP) en hebben deels een venige bodem. Het zuidelijk deel van het Lekermeer is een ondiepe langwerpige waterpartij. Ook in de naastgelegen Kerkepolder komt veen voor. Deze graslanden zijn relatief nat met een grondwaterpeil vlak onder of op het maaiveld.
De zoetwaterplassen liggen allemaal op een kalkrijke kleibodem. De poel bij A.C. de Graafweg ligt relatief hoog in het landschap (0,5 meter onder NAP) en heeft daarmee een relatief diep waterpeil (2,15 onder NAP).

Huidig gebruik
De graslandreservaten zijn voormalige agrarische gebieden of nog steeds als agrarische graslanden in gebruik met extensief beheer gericht op weidevogels of diversiteit van vegetatie. Ook op omliggende percelen vinden agrarische activiteiten plaats. Het grondgebruik op de inversieruggen is voornamelijk intensief agrarisch (fruitteelt, bollenteelt en kleinschalige glastuinbouw). De lager gelegen gebieden zijn meer als grasland in gebruik. Een aantal graslanden zijn buiten het broedseizoen opengesteld voor bezoekers, zoals Opmeerder Wuiver.
De Weel is omgeven door grasland en bossen en in beheer van Staatsbosbeheer. Het heeft een recreatieve functie als uitloopgebied van Obdam waarbij met name hondeneigenaren het gebied bezoeken omdat honden hier het gehele jaar los mogen lopen en gemakkelijk het water in kunnen. Ook de waterberging de Weijdemeren is een waterrijk uitloopgebied van Obdam in beheer van Agrarische Natuurvereniging Hollands Noorden. Wandelpaden lopen via stapstenen in de waterpartij door het gebied en geven wandelaars de gelegenheid de vogels in het gebied te bekijken. Honden zijn verboden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het gebied de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

  • Stapstenen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
’t Laag, polder Westerveer, polder de Lage Hoek, Kerkepolder, Leekerlanden bestaan uit N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en in Lekermeer ligt N12.02 Kruiden- en faunarijke grasland. Lekermeer, Benningbroek, Opmeerder Wuiver en een deel van de polder Berkmeer zijn van belang voor weidevogels. Meest kenmerkend voor de graslandreservaten zijn het microreliëf en de openheid. Met name Benningbroek en Noordermeer zijn reliëfrijk. Het microreliëf samen met variatie in bodemsamenstelling zorgt voor structuurrijk grasland met gevarieerd bodemleven en vegetatie. Opmeerder Wuiver is botanisch interessant met soortenrijke vegetaties langs de slootkant en kamgras op de veenkade. In de Lage hoek heeft de rietorchis zich gevestigd in slootkanten. Polder Westerveer is het grootste aaneengesloten weidevogelgrasland in het gebied. Hier broeden grote aantallen weidevogels en buiten het broedseizoen overwinteren grote aantallen weidevogels, waaronder de wulp. Maar ook in kleine percelen zoals het Lekermeer broeden jaarlijks enkele paren weidevogels. Weidevogels foerageren in de plasdraszones (’t Laag, Kerkepolder en Polder Berkmeer). In polder Berkmeer komen grote aantallen grutto’s (broedend) voor, kluten en visdieven broeden op de vlonders boven de plasdraszone en grote aantallen watervogels (smienten) overwinteren hier. Rugstreeppadden worden verspreid aangetroffen in het gebied.

Potentiële natuurwaarden
De potentie voor weidevogels ligt in de toename van het areaal extensief beheerde weidevogelgraslanden. Met name het stoppen van bemesting en een stabiel hoog grondwaterpeil zal op den duur tot een schraler en structuurrijker grasland leiden met plas-draszones. Hoewel het aantal weidevogels in het weidevogelleefgebied buiten het NNN steeds verder afneemt, neemt het aantal territoria van weidebroedvogels binnen het NNN-gebied gestaag toe, met name voor kieviten en visdieven.

Kernkwaliteit: Stapstenen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De Weel is door de relatief geïsoleerde ligging en het recreatieve gebruik (o.a. als losloopgebied voor honden) het minst waardevolle deelgebied. Alleen het aanwezige bos en struweel heeft enige waarde als N14.02 Hoog- en laagveenbos, als broedplaats voor vogels is het echter nauwelijks geschikt. De overige natte gebiedjes bestaan uit N04.02 Zoete plas en zijn met name van belang voor watervogels en als stapstenen in de natte natuurverbinding. In de sloten van het natuurgebied leven vissen zoals de kleine modderkruiper. In de poel langs de A.C. de Graafweg heeft een paartje roerdompen zijn nest gebouwd tussen het riet en de visdief vist in waterberging Weijdemeer. Hier heeft zich al een aardige rietkraag ontwikkeld, waar moeras- en rietvogels kunnen broeden.

Potentiële natuurwaarden
De Weel heeft meer potentie voor rietvogels dan de huidige situatie. Daarvoor is het van belang dat de oevers meer natuurvriendelijk worden ingericht. Daarnaast zijn de waterrijke stapstenen interessant voor potentieel gebied voor de waterspitsmuis. Deze soort is in de Eilandspolder aangetroffen en kan via de natte verbinding het gebied bereiken.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De vervangbaarheid van de graslandreservaten is klein, doordat de bodemopbouw en samenstelling uniek is door de getij-inversieruggen. Dit is een onvervangbare kwaliteit die ook de waarde als weidevogelgrasland versterkt. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de getij-inversieruggen en welvingen niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven. In combinatie met de openheid van de graslandreservaten is het gebied in zijn totaliteit onvervangbaar. Binnen het gebied zouden agrarische landen met vergelijkbare aardkundige kwaliteiten tot een zelfde waarde kunnen ontwikkelingen, in een relatief korte tijd (<10 jaar). De zoetwaterplassen als natte stapstenen zijn op zichzelf relatief snel vervangbaar. Waterberging Weijdemeer is in 2006 aangelegd. Een waterberging op een andere locatie zou dus in 10 – 15 jaar tot een vergelijkbare waarde kunnen ontwikkelen. Ook de poel bij de A.C. de Graafweg is binnen enkele decennia te vervangen. Door de strategische ligging langs de natte natuurverbinding is de vervangbaarheid echter minder eenvoudig. Uitzondering hierop vormt de Weel, die door de geïsoleerde ligging en het intensieve gebruik voor natuur beperkte waarden (of potenties) heeft.

W9 Rustenburg en Hensbroek

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Rustenburg en Hensbroek

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente

Koggenland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Stiltegebied
· NNN-Natuurverbinding

Gebruik / functie

Natuur, waterberging

Oppervlakte NNN

ca. 20 hectare

Eigendom / beheer

HHNK en Landschap Noord-Holland

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Rustenburg en Hensbroek is circa 20 hectare. Het onderdeel waterberging Hensbroek is circa 13 hectare groot. Rustenburg bestaat uit een drietal graslanden van bijna 7 hectare groot. De samenhang binnen het natuurgebied komt tot uiting in de natte natuur die het gebied bevat, voornamelijk bestaande uit open water, verlandingsvegetaties en vochtige graslanden.
De samenhang met andere natuurgebieden komt tot uiting in de functie als stapsteen in de natuurverbinding langs de ringsloot van polder De Wogmeer en langs de Molenkolk (WNV1), tussen polder Westerveer en Rustenburg. Natuurverbinding NNV1* verbindt het gebied met de Eilandspolder (L11) en Polder Mijzen (L12). Langs deze natuurverbindingen liggen ook de rietlanden van Westbeverkoog, Oterleek, Molenkade en Rustenburg (N24). Waterberging Hensbroek maakt deel uit van het weidevogelleefgebied van de Hensbroekpolder en grenst aan polder Wogmeer, waarvan ook het zuidelijke deel onderdeel is van het weidevogelleefgebied.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Rustenburg en Hensbroek. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Rustenburg en waterberging Hensbroek zijn onderdeel van het oude zeekleilandschap van West-Friesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Waterberging Hensbroek ligt in de polder Hensbroek tegen polder het Wogmeer aan. Rustenburg ligt in polder Ursem op de kruising tussen de Ringvaart en de Schermer Vaart. Vanaf 3000 voor Christus ontwikkelde zich op de oorspronkelijke wadbodem een dik veenpakket met hoge grondwaterstanden. Vanaf 1000 na Christus werd begonnen met het systematisch afwateren van West-Friesland, waarbij rond 1200 na Christus de regio rond de polder Hensboek ook in cultuur werd gebracht. Polder Hensbroek was daarbij een zeer nat gebied, met onregelmatige en kleinschalige verkaveling. Door inklinking was het steeds moeilijker te ontwateren en enkel per boot te bereiken. Ook drong de zee via veenstromen steeds verder landinwaarts en door overstromingen werden flinke bressen in het veen geslagen. Hierdoor zijn het Wogmeer en de Heerhugowaard ontstaan, waar Hensbroek tussenin lag.
Halverwege de dertiende eeuw werden de afzonderlijke dijken aaneengesloten tot één Westfriese Omringdijk. Samen met Obdam en Ursem, maakte Hensbroek in de 16de-eeuw plannen voor een gezamenlijke afwatering. Later is dit opgesplitst in aparte polders. In 1608 was ook het Wogmeer omdijkt en drooggelegd en via Rustenbrug ontwaterd op de Ringvaart. Als gevolg van ruilverkavelingen is de onregelmatige verkavelingsstructuur verdwenen. Veel kavels zijn vergroot en sloten zijn gedempt. De kleinschalige tuinders namen plaats voor grootschalige landbouw en veeteelt. Aan het begin van de twintigste eeuw kwam de tuinbouw weer in opkomst. Na de demping van de sloten en verdere waterpeilverlaging ten behoeve van de landbouw, was de waterbergende capaciteit van de polder onvoldoende. In 2006 is ter compensatie hiervan waterberging Hensbroek aangelegd. Rustenburg kenmerkt zich door een molenbiotoop, omringd met intensieve agrarische landen. Ten oosten van Rustenburg werd in 1984 een waterzuiveringsinstallatie gebouwd. De graslanden bij Rustenburg zijn tot voor kort intensief agrarisch gebruikt en pas recent aan het NNN toegevoegd.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van Hensbroek bestaat uit kalkrijke zavel. Het maaiveld ligt gemiddeld rond -2,5m. De waterberging ligt hiermee relatief laag ten opzichte van de rest van de Hensbroekpolder, en ongeveer gelijk met de aangrenzende polder Wogmeer. De dijk tussen de waterberging en de ringsloot heeft een maaiveldhoogte van gemiddeld -1,00 m NAP. De wateren hebben een vast waterpeil van 3,45 meter onder NAP. Hensbroek heeft een groot waterbergend vermogen (50.000 m3). De bodem van de noordelijke percelen van Rustenburg bestaat uit een moerige grond op een kleibodem. Het maaiveld varieert tussen -2,00 en -2,5 m NAP. Het zuidelijke deel kent een kalkarme kleibodem, met een maaiveldhoogte van ongeveer 2,5 meter onder NAP. Het waterpeil in Rustenburg heeft een vast peil van -3,00 m NAP. Het NNN-gebied van Rustenburg ligt relatief hoog in het landschap ten opzichte van de omliggende polders.
Hensbroek bestaat uit een (hoger gelegen) dijktalud langs de ringvaart, en (lager gelegen) open water, rietland en vochtige graslanden. Langs de ringvaart liggen enkele boerenerven. De graslanden van Rustenburg zijn liggen in een open landschap met intensieve landbouw, nabij het dorp Rustenburg. De donkerte in het gebied is beperkt door de nabijgelegen bebouwing en de kassen van Heerhugowaard. Waterberging Hensbroek ligt midden in het stiltegebied van de Hensbroekpolder en polder Wogmeer. Rustenburg valt hier net buiten.

Huidig gebruik
De gebieden hebben een belangrijke functie als stapsteen in de (natte) natuurverbinding van Schagen tot aan Noord-Scharwoude (KNV1). Naast de natuurfunctie heeft Hensbroek een belangrijke functie als waterberging. Ook biedt het gebied mogelijkheden voor extensieve recreatie in de vorm van wandelpaden en picknickvoorzieningen. De graslanden van Rustenburg worden verpacht en zijn nog in ontwikkeling. De graslanden zijn lang intensief beheerd, maar het huidige beheer is gericht op het verkrijgen van bloemrijkere graslanden. Het beheer bestaat momenteel uit een maaironde na 15 juni en nabeweiding door schapen. De graslanden zijn beleefbaar vanaf de openbare weg.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Rustenburg en Hensbroek de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Stapstenen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Stapstenen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarde van het gebied ligt in de functie als stapsteen in de natte natuurverbinding van WNV1. Waterberging Hensbroek bevat natte natuur, in de vorm van ondiep water, overgangszones met verlandingsvegetaties en ruigere delen, gezamenlijk aangeduid als N05.01 Moeras. De waterberging wordt omgeven door een (hoger gelegen) dijktalud. Het gebied biedt broedgelegenheid aan diverse watervogels en moeras- en rietvogels, waaronder de roerdomp en bruine kiekendief. Op de kalere eilandjes broeden kokmeeuwen en visdieven (broedvogels van pioniersvegetatie). Als gevolg van het jarenlange intensieve gebruik, kennen de graslanden van Rustenburg momenteel nog geen bijzondere natuurwaarden.

Potentiële natuurwaarden
Waterberging Hensbroek is in potentie geschikt als leefgebied en/of verbindingszone voor moeras- en watergebonden soorten zoals moeras- en rietvogels, vissen, Noordse woelmuis (aanwezig in o.a. Eilandspolder) en de otter. Bekende verspreidingsgebieden van ringslang en waterspitsmuis liggen op een nog te grote afstand om daarvoor op overzienbare termijn een functie te kunnen vervullen. Om broedgelegenheden voor kokmeeuwen en visdieven te behouden, dient verruiging van de eilandjes voorkomen te worden. Het dijktalud biedt kansen voor ontwikkeling tot een kruidenrijke vegetatie (N12.01 Bloemdijk), waar ook ongewervelden van droog milieu zoals bijen en dagvlinders van kunnen profiteren. De graslanden van Rustenburg hebben potentie om zich verder te ontwikkelen tot Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02), naarmate de periode van extensief beheer toeneemt. Door vernatting van het gebied en de aanleg van flauwe oevers kan het gebied functioneren als extra stapsteen in de natte verbinding.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

in tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De aanwezige moerasjes en graslanden zijn relatief eenvoudig vervangbaar (<25 jaar), maar de strategische ligging en belangrijke functie als stapsteen in de natuurverbinding voor natte natuur is niet of nauwelijks vervangbaar.

W10 Uiterdijk en de Hulk

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Uiterdijk en de Hulk

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Gemeente(n)

Koggenland, Edam-Volendam, Drechterland, Hoorn

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Staatsbosbeheer, Recreatieschap West-Friesland, Landschap Noord-Holland (Stichting de Tafeleend)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied ligt met een totale oppervlakte van circa 100 hectare verspreid over twee deelgebieden: Uiterdijk ligt ten Oosten van Hoorn en de Hulk ligt ten westen van Hoorn. De Uiterdijkpolder ligt grotendeels ten zuiden van de Zuiderdijk aan de Markerwaard en bestaat uit drie delen. De Buiten Uiterdijk (10 hectare) is het kleinste deel en ligt geheel buitendijks ten westen van een ontwateringssloot. De Binnen Uiterdijk (ca. 30 hectare) ligt ten oosten van deze watergang en is met een zomerdijk gescheiden van het Markermeer (Natura 2000-gebied #73 Markermeer en IJmeer). Binnendijks, grenzend aan buurtschap Munnickaij, is een deel van de polder van bijna één hectare aangewezen als NNN. Het oostelijke deel van Uiterdijk ligt in het stiltegebied. De samenhang van de Uiterdijk komt tot uiting door de ligging aan het Markermeer in het weidevogelleefgebied dat zich uitstrekt in de polder Schellinkhout en Blokkerpolder. Ook het NNN-gebied de Nek (W11) ligt in dit gebied op een afstand van anderhalve kilometer.
In de Hulk wisselen water, grasland, moeraszones en bospercelen elkaar af. Het gebied wordt van noord naar zuid doorsneden door infrastructuur (A7, N257, spoorlijn), waardoor de directe samenhang binnen dit gebied relatief beperkt is. Ook de bebouwing van Scharwoude en buurtschap De Hulk onderbreken de samenhang in het landschap. Buitendijks (12 ha) ligt een open grasland direct aan het Markermeer (Natura 2000). De Hulk is via natuurverbinding WNV1 verbonden met de Kogen bij Schardam (L14). De watergangen Het Schot en de Waterling verbinden het gebied met polder de Mijzen. In het noorden verbindt WNV1 de Hulk met het Lekermeer.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Uiterdijk en de Hulk. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Hulk behoort tot het oude zeekleilandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied) en de Uiterdijk tot het landschap van de voormalige Zuiderzee (fysisch-geografische regio: afgesloten zeearm). Het voormalige beekdal bij de Hulk is gedurende lange tijd opgevuld geweest met veen. Vanaf de late middeleeuwen (1000 na Christus) werd gewerkt aan de Westfriese Omringdijk. Op dat moment was de Hulk een herbergplaats voor schepen die via de trekvaart richting Almaar trokken. Het veen rond de Hulk werd nauwelijks ontgonnen, maar door onderbemaling oxideerde het veen en klonk het samen met het klei in. In het zuidwesten van de Hulk is de veenlaag grotendeels verdwenen. Rond 1930 is de afsluitdijk aangelegd, waardoor het IJsselmeer ontstond en binnen enkele jaren verzoette. Vervolgens is in 1975 met de aanleg van de Houtribdijk het Markermeer ontstaan. De Hulk is aangelegd tussen 1983 en 1989 in het kader van de landinrichting "WesterKogge". De Hulk is gevarieerd ingericht als open parkachtig gebied waarin bosvakken, struiken en struwelen afwisselen met graslanden. Een deel van de oevers is flauw aangelegd. Tijdens een dijkdoorbraak van de oude Zuiderzeedijk is er een wiel ontstaan in het huidige Suyderbraeck. Deze is lange tijd opgevuld geweest. Op particulier initiatief is het stuk land aangekocht in samenwerking met Landschap Noord-Holland. Het oude wiel is uitgegraven en de Suyderbraeck is ingericht als waterrijk natuurgebied. Bij de Uiterdijk, ter hoogte van Schellinkhout, werd rond de 15de-eeuw de West-Friese Omringdijk steeds verder landinwaarts gelegd. Het buitendijkse land brak de golven van de Zuiderzee, voordat ze de dijk aantastte. Het veen werd deels afgeslagen, maar ook bedekt met aanslibbende kleideeltjes. De huidige Uiterdijk is een restant van een veel groter buitendijks gebied.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De buitendijkse graslanden van de Hulk bestaan uit een natte, zware kleilaag op veen. Het maaiveld ligt ongeveer een halve meter onder NAP en het waterpeil volgt het IJsselmeerpeil (0,20 m onder NAP in de zomer en 0,40 m onder NAP in de winter). Binnendijks ligt de veenlaag aan het oppervlak op een ongerijpte kleilaag en in het zuidwesten is enkel de drooggemalen kleigrond terug te vinden. Het maaiveld ligt 2 á 3 meter onder NAP en het waterpeil wordt op 3,2 meter onder NAP bemalen. In Suyderbraeck is het streefpeil 3,55 meter onder NAP. Het gebied wordt bemalen door gemaal Westerkogge en het wordt uitgeslagen op het Markermeer. Wateraanvoer kan plaatsvinden via inlaat Westerkogge in het oosten (hoofdinlaat) uit het Markermeer, uit de Achterkogge in het westen en noorden en uit de Vier Noorder Koggen in het noordoosten. Uit- en afspoeling van actuele en historische bemesting vanuit het landelijke gebied heeft een groot aandeel in de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater. Het water is daarom voedselrijk, is troebel en er zijn weinig waterplanten aanwezig.
De afwateringssloot tussen de Binnen- en Buiten Uiterdijk voert het water van het achterland af via het gemaal Schellinkhout. Doordat de polder voorheen regelmatig overstroomde ontstond er een kalkarme kleilaag op geoxideerd veen. De Binnen Uiterdijk ligt ongeveer een halve meter onder NAP. Momenteel wordt een vast waterpeil van 1 meter onder NAP nagestreefd. Richting de Zuiderdijk is de onderlaag van veen verdwenen, maar bestaat de ondergrond uit ongerijpte klei. Het maaiveld van de Buiten Uiterdijk ligt wat hoger (rond het NAP) en het water volgt het IJsselmeerpeil, waardoor plas-dras situaties ontstaan. Ook hier bestaat de bodem grotendeels uit kalkarme natte klei op veen. Aan de buitenste randen bestaat de ondergrond ook uit ongerijpte kalkrijke klei.

Huidig gebruik
Het buitendijkse gras- en moeraslanden van de Hulk hebben een natuurfunctie. De noordelijke delen zijn in beheer van Staatsbosbeheer en het zuidelijke deel bij recreatieschap West-Friesland. Binnendijks is het grootste gedeelte van de Hulk in beheer van het recreatieschap. Voor enkele weilanden ligt de nadruk op natuurbouw met grazende runderen en schapen. Binnendijks heeft de Hulk naast natuur ook een extensieve recreatieve functie als wandel-, fiets- en vaargebied. Enkele graslanden zijn ingericht als speelweiden. De graslanden worden extensief geklepeld en de rietlanden worden niet beheerd, waardoor verruiging optreedt. Het zuidelijk deel van het terrein, tussen het spoor en de Zesstedenweg, is aangewezen als hondenlosloopgebied. Stichting De Tafeleend voert momenteel het beheer uit in de Suyderbraeck, dat enkel een natuurfunctie heeft. De Uiterdijk is natuurlijk grasland in beheer van Staatsbosbeheer. Ten oosten van Uiterdijk (buiten NNN) ligt een klein recreatiegebiedje van recreatieschap West-Friesland met een zwemwaterlocatie en speel- en ligweides. Rond de Binnen Uiterdijk ligt een wandelpad, dat momenteel ook tijdens het broedseizoen toegankelijk is.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Uiterdijk en de Hulk de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Oeverlanden met moeras en open grasland voor weidevogels

  • Waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Oeverlanden met moeras en open grasland voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
De Uiterdijk bestaat deels uit N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland bij de dijk en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland bij het open water. De Uiterdijk ligt aan de rand van het weidevogelgebied bij Schellinkhout en draagt als zodanig bij aan de robuustheid van dit totale gebied. De vochtige bodem met plas-draszones en de rust en openheid in de Uiterdijk zelf, biedt weidevogels ook rust-, broed- en foerageergebied. Bij zeer hoge waterstanden overstroomt de Uiterdijk. Het achterblijvende slib zorgt voor extra aanvoer van voedsel. Dit maakt de Uiterdijk ook interessant voor watervogels, met name wintergasten en doortrekkers.
Het kleine buitendijkse deel van de Hulk bestaat voornamelijk uit N13.01 Vochtig weidevogelgrasland, grenzend aan het zoete water van het Markermeer. Ook hier biedt de vochtige bodem, rust en openheid, rust-, broed- en foerageergebied voor weidevogels. In het noorden van de oeverlanden ligt een zoetwaterpoel (N04.02 Zoete Plas). De oevers van de poel zijn kaal met een smalle ondiepe zone en is met name interessant voor watervogels zoals eenden en ganzen. Het noordelijkste puntje van dit gebied bestaat uit N05.01 Moeras. Een belangrijke soortgroep die de gehele “kustlijn’ van het Markermeer als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen, met in het bijzonder de zeldzame meervleermuis. Ook de buitendijkse oeverlanden bij de Hulk en Uiterdijk zijn daarbij van belang.

Potentiële natuurwaarden
De Uiterdijk is steeds meer in trek bij weidevogels door de plas-draszones en de relatief voedselarme bodem. Met name als de rust gewaarborgd kan worden in de broedperiode liggen hier goede kansen voor een toename van het belang als weidevogelgebied, als onderdeel van het grotere weidevogelgebied bij Schellinkhout. In het kader van de versterking van de Markermeerdijken wordt er in de periode tot 2021 een oeverdijk aangelegd in het Markermeer vanaf het gemaal Westerkogge tot aan Schardam. Hiermee blijft de dijk in takt, maar zal er een nieuwe situatie ontwikkelen langs de oevers bij de Hulk. Het oeverland zal vermoedelijk minder geschikt zijn als weidevogelgrasland, maar zal dan omgevormd worden tot N05.01 Moeras en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland, waarmee het belang voor water- en moerasvogels toe zal nemen. Daarnaast is dit ook gunstig voor soorten als Noordse woelmuis, waterspitsmuis en ringslang. Deze laatste drie soorten hebben tevens profijt van natuurverbinding WNV1.

Kernkwaliteit: Waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Het noorden van de Hulk en Suyderbraeck zijn waterrijke gebieden met zoetwaterelementen (N04.02 Zoete Plas) en moerasrietland (N05.01 Moeras) met overjarig riet langs de oevers en op de eilandjes. De moeraszones zijn langzamerhand aan het verruigen en vormen geschikt broedgebied voor allerlei moeras- en rietvogels. In Suyderbraeck is tevens enig N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland aanwezig.
Buiten de (intensief) recreatief gebruikte terreindelen is verder sprake van een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden, opener terrein en moerasachtige gebieden waar recreatief medegebruik plaatsvindt. De meer aaneengesloten bosstructuren zijn nog jong en vrij eenvormig. Actueel is nog geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Op de vochtige veen- en kleibodem ontwikkelt het aanwezige bos zich richting N14.03 Haagbeuken- en essenbos. De Hulk is vrij versnipperd door de aanwezige infrastructuur, waardoor natuurpotenties beperkt worden. Met het beperken van de verruiging van moeraszones en het ontwikkelen van N05.02 Gemaaid rietland langs de natte verbindingszone, heeft het gebied wel potenties (als stapsteen) voor de Noordse woelmuis en waterspitsmuis. Beide zijn nog niet waargenomen in het gebied zelf, maar de Noordse woelmuis is wel aanwezig in de Schardammerkoog en kan dus via natuurverbinding WNV1 de Hulk bereiken en zich langzamerhand richting de keten van kleiputten van Oosterleek verspreiden. De combinatie van water met de taluds van infrastructuur vormt de Hulk ook geschikt leefgebied voor de ringslang. Ook deze kan via de verbindingszone vanuit de Schardammerkoog het gebied bereiken.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Het parklandschap van de Hulk is relatief goed vervangbaar. In maximaal 20 jaar tijd kunnen elders gelijkwaardige natuurwaarden ontwikkeld kunnen worden. De Uiterdijk is als vogelgebied niet of nauwelijks vervangbaar, mede vanwege de strategische ligging ten opzichte van het open water en andere weidevogelgebieden.

W11 Putten van Oosterleek en Kleiput De Nek

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Putten van Oosterleek en Kleiput De Nek

Regio Natuurbeheerplan 2018

West-Friesland

Gemeente(n)

Drechterland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Weidevogelleefgebied
· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 100 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De Putten van Oosterbeek en de Neck vormen een keten van kleine NNN-gebieden tussen Hoorn en Enkhuizen en hebben samen een oppervlakte van circa 100 ha. De samenhang tussen de NNN-gebieden komt tot uiting met de ligging langs de Westfriese Omringdijk, binnendijks van het Markermeer (Natura 2000-gebied #73 Markermeer & IJmeer). De dijk is de ruggengraat voor een keten van kleine natuurgebieden zoals graslanden, wateren en moerassen. Bij Tersluis ligt een moerasgebied van 6,5 hectare buitendijks. De Nek ligt samen met de Uiterdijk (W10) in het weidevogelgebied dat doorloopt in de polder Schellinkhout en Blokkerpolder. Samen met het buitendijkse gebied bij Tersluis vormt het een samenhangend weidevogelgebied langs het Markermeer. Het gehele gebied ligt in het stiltegebied.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Putten van Oosterleek en Kleiput De Nek. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Kleiputten en de Nek behoren tot het Oude zeekleilandschap van Westfriesland (fysisch-geografische regio: zeekleigebied) en grenzen aan de voormalige Zuiderzee. Het voormalige wadgebied is lange tijd bedekt geweest onder veen. Vanaf de late middeleeuwen (1000 na Christus) werd gewerkt aan de Westfriese Omringdijk en is het gebied ingepolderd. In eerste instantie was de dijk een vrij lage en zwakke dijk en werd het land grotendeels beschermd door de dijk meer naar het binnenland te leggen, zodat het voorland de golven van de Zuiderzee braken. Rond 1930 is de afsluitdijk aangelegd, waardoor het IJsselmeer ontstond en binnen enkele jaren verzoette. Vervolgens is in 1975 met de aanleg van de Houtribdijk het Markermeer ontstaan. In de 20ste eeuw werd de Omringdijk versterkt met klei van het naastgelegen land. De kleiput De Nek is bijvoorbeeld ontstaan na de dijkverzwaring die volgde op de overstromingen van 1916 elders in het land. Hiermee ontstonden laaggelegen delen in de weilanden langs de dijk, de zogenaamde kleiputten. Deze vulde zich veelal met water. Het gecultiveerde landschap werd gebruikt voor agrarische doeleinden. Recentelijk is het gebied rond de Zeegersloot omgevormd tot waterrijk gebied.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De diepgelegen kleiputten liggen ongeveer tweeënhalve meter onder NAP, direct langs de 4 meter boven NAP gelegen dijk. Met een vast waterpeil van 2 meter onder NAP is het water ongeveer een halve meter diep. De kleiputten worden deels gevoed door brak kwelwater. Het maaiveld van de gecultiveerde graslanden is in het westen van het gebied ongeveer een halve meter onder NAP en in het oosten anderhalve meter onder NAP. Het waterpeil ligt hiermee in het oosten ruim anderhalve meter onder maaiveld en in het westen maar een halve meter. In de Nek ligt het maaiveld op ongeveer 1 meter onder NAP, met een maximale drooglegging van een halve meter. Het maaiveld van het buitendijkse land bij Tersluis ligt rond het NAP en volgt het onnatuurlijke waterpeil van het Markermeer (Zomer streefpeil: 0,20 meter onder NAP, winterpeil: 0,30 meter onder NAP). De bodem bestaat grotendeels uit kalkrijke klei of zavel.

Huidig gebruik
De putten en omliggend grasland hebben een natuurfunctie. De Nek is aangewezen als vogelreservaat en ook het buitendijkse moeras bij Tersluis heeft een natuurfunctie. De gebieden zijn zelf niet toegankelijk, maar vanaf de Zuiderdijk zijn alle gebieden goed te overzien.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Putten van Oosterleek en Kleiput De Nek de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties

  • Open oeverlandschap met extensieve vochtige graslanden voor vogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Kleilandschap met water- en verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaarden
De kernkwaliteit concentreert zich rond de keten van brakke kleiputten (N04.03 Brak water) en de verbindende sloten langs de dijk. Langs de oevers liggen moeraszones (N05.01 Moeras) en gras- en rietlanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland en N05.02 Gemaaid rietland). Het recentelijk ingerichte land bij de Zeegerplas is een ondiepe zoete plas (N04.02), met ruige flauwe oevers, omringt met grasland. De keten kenmerkt zich door goed ontwikkelde watervegetaties, waarbij de brakke invloeden herkenbaar zijn in de soorten, zoals de zilte rus en heemst. Verder is de zone van waarde voor moeras- en rietvogels.

Potentiële natuurwaarden
De potentiële waarde ligt met name in het feit dat de keten van kleiputten geschikt leefgebied is voor de Noordse woelmuis. De soort verspreidt zich gestaag vanuit de zuidelijke oevers van het Markermeer, richting het noorden. Het zelfde geldt voor de ringslang, die gebaat is bij de combinatie van de dijk en natte moeraszone. Daarnaast liggen er potenties om het areaal aan kruidenrijk- en faunarijk grasland en moeras uit te breiden. Dit zal de rust en de samenhang versterken. Ook hebben enkele percelen de potentie om te vormen tot N12.03 Glanshaverhooiland (N12.03) of N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland. Met de natte inrichting bij de Zeegersloot en verbreding van het graslandareaal biedt het gebied ook meer potenties voor rust zoekende watervogels.

Kernkwaliteit: Open oeverlandschap met extensieve vochtige graslanden voor vogels

Actuele natuurwaarden
De kernkwaliteit concentreert zich rond het buitendijkse grasland bij Tersluis (N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland) en de gras- en moeraslanden bij de Nek (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N05.01 Moeras). De vochtige weidevogelgraslanden bij de Nek liggen aan de rand van het weidevogelgebied tussen Schellinkhout en Wijdenes en dragen als zodanig bij aan de robuustheid van dit totale gebied. Ook op basis van de op zichzelf staande weidevogelaantallen kan worden geconcludeerd dat dit een goed weidevogelgebied is.
De buitendijkse moeraslanden bij Tersluis zijn nat en overstromen bij hoge waterstanden. Dit is een goed foerageergebied voor watervogels zoals steltlopers. De openheid en de relatieve rust maakt de gebieden aantrekkelijk voor wintergasten, maar ook trekvogels. Grote groepen weidevogels verzamelen zich in het gebied om zich klaar te maken voor de trek. In de Nek is tevens een kokmeeuwkolonie gevestigd. Een belangrijke soortgroep die de gehele oeverzone van het Markermeer als migratieroute gebruikt zijn vleermuizen en in het bijzonder de zeldzame Meervleermuis. De meervleermuis is tevens aangewezen als Habitatrichtlijnsoort voor het Markermeer in het kader van Natura 2000.

Potentiële natuurwaarden
Er liggen met name potenties in en rond de Nek. De weidevogelstand loopt langzamerhand terug, maar minder snel dan buiten het NNN. Met behoud van rust, een hogere grondwaterstand en het beperken van de predatiedruk kan het geschikt blijven voor weidevogels. De samenhang en robuustheid van het NNN kan worden versterkt door de gebieden middels areaaluitbreiding van het NNN te verbinden.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De lange aaneenschakeling van kleiputten, met moeras- en graslanden is vanwege de samenhang met het Markermeer en weidevogelgebieden en de ligging op de route van trekvogels onvervangbaar.

Zuid West Rijnland

Z1 Nationaal Park Zuid-Kennemerland

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Nationaal Park Zuid-Kennemerland

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuid/West Rijnland

Gemeenten

Bloemendaal, Zandvoort, Velsen

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #88 Kennemerland-
Zuid (Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 3.550 hectare

Eigendom / beheer

PWN (hoofdbeheerder), Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in Nationaal Park Zuid-Kennemerland bedraagt circa 3.550 hectare. Dit NNN-gebied beslaat het hele duingebied van IJmuiden tot Zandvoort. De samenhang binnen het gebied bestaat uit het uitgestrekte aaneengesloten landschap van jonge en oudere duinen. Op een aantal punten wordt de samenhang beperkt, bijvoorbeeld door het spoor tussen Zandvoort en Haarlem en door twee provinciale wegen. Op deze plaatsen zijn 3 natuurverbindingen in de vorm van ecoducten gebouwd (Duinpoort, Zeepoort en Zandpoort; ZNV3). De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinenrij langs de Nederlandse vastelandskust. Ten zuiden van het gebied liggen de Amsterdamse Waterleiding Duinen (noord) (Z2). De relatie van deze samenhangende duingebieden met noordelijker gelegen duingebieden zoals het Noordhollands Duinreservaat (N3) wordt, althans voor een deel van de fauna zoals kleine zoogdieren en vlinders, sterk beperkt door het Noordzeekanaal. Voor sommige mobiele soorten bieden het Forteiland of waadplekken in het Noordzeekanaal nabij Spaarnwoude mogelijk enig soelaas.
De duingebieden hebben in Nederland aan de binnenlandse zijde veelal een harde grens met het achterliggende agrarische landschap dat is ontstaan door ontginning van de oude binnenduinen en de poldergebieden op de achterliggende strandvlakte. In Nationaal Park Zuid-Kennemerland is dat wisselend, omdat er nog waardevolle verbindingen met buitenplaatsen van NNN-gebieden Landgoederen bij Driehuis en Santpoort (Z3) en Haarlem (Z4) aanwezig zijn. De connectiviteit met deze NNN-gebieden is redelijk, ze grenzen veelal direct aan het Nationaal Park of zijn er onderdeel van (Landgoed Elswout). Op enkele plaatsen kan de verbinding met de landgoederen nog verbeterd worden. Op grotere afstand kunnen bossoorten zich via de natuurverbinding ZNV4 richting Oosterbroek & Buitenhuizen (Z6) verplaatsen en Heksloot, Westbroekplas en omgeving (Z7).

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Nationaal Park Zuid-Kennemerland. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

Nationaal Park Zuid-Kennemerland omvat een groot min of meer aaneengesloten duinmassief, dat hoofdzakelijk bestaat uit het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). Het Duingebied van Kennemerland-Zuid is uniek om de nog redelijk complete landschapsopbouw van de oude duinen of strandwallen in de oostelijke landgoederenzone, tot de complete serie jonge duinen.

Het jonge duinlandschap is behalve uitgestrekt ook zeer gevarieerd en rijk aan reliëf. De hoge duinen zijn pas na 900 ontstaan, terwijl de lage strandwallen al meer dan 5000 jaar geleden zijn gevormd. Vóór het ontstaan van de jonge duinen lag er langs de kuststrook een reeks lage strandwallen, onderbroken door zeegaten die zich door de eeuwen heen verplaatsten, openden of juist sloten. Deze strandwallen of oude duinen zijn nu nog te vinden in de binnenduinrand. Landgoed Duin en Kruidberg behoort hier bijvoorbeeld toe. De strandwallen worden onderbroken door strandvlaktes, waar veenvorming heeft plaats gevonden. De hoge jonge duinen zijn vanaf de vroege Middeleeuwen gevormd door de stijgende zeespiegel in combinatie met aanlandige wind. Ze zijn deels over de oude strandwallen en -vlakten heen gestoven en vermengd. Daarnaast is de oude kustlijn oostwaarts verplaatst door kustafslag van de strandwallen.
In het strandwallengebied zijn vondsten van bewoning gevonden tot 5000 jaar oud. De invloed van de mens is terug te vinden in de duinen. Rond zeedorpen bestond deze invloed uit het kappen van helm, veehouderij en zandafgraving. Daarbij is een typisch zeedorpenlandschap ontstaan. Vanaf de 17e eeuw begon de mens in te grijpen door (eerst nog kleinschalig) actieve kustverdediging en plaatselijke bebossing. Vanaf de 17e eeuw werden er ook langs en in de duinrand veel buitenplaatsen gesticht. Vanaf de 19e eeuw werd het duin gebruikt voor waterwinning. Dit is in 2002 door het PWN gestopt ten gunste van de natuur. Het gebied heeft nog wel een functie als strategische drinkwaterreserve. In geval van een calamiteit kan er weer drinkwater worden opgepompt uit de putten die bedrijfsklaar worden gehouden. Ook werden de duinen in de 19e eeuw grootschalig en intensief vastgelegd als bescherming tegen de zee en overstuiving van woonplaatsen en er vonden afzandingen plaats bij buitenplaatsen ten behoeve van de verkoop van zand voor de verstedelijking.
Ook de Tweede Wereldoorlog heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap. De Atlantikwall is een van de meest intacte vestingen in West-Europa. In Kennemerland-Zuid zijn op veel plaatsen nog restanten van deze Atlantikwall terug te vinden. Bekende voorbeelden zijn de anti-tankgracht in de Heerenduinen, de anti-tankmuur in het Kraansvlak, de vele bunkers bij onder andere IJmuiden, evenals bunkerwoningen in het Zandvoortse Kostverlorenpark en de toren op ‘t Kopje van Bloemendaal die uitkijkt over de Kennemerduinen. Op veel plaatsen in de zeereep zijn bunkers en verdedigingswerken opgeruimd of onder het zand verdwenen.

Aardkundige waarden
Dit gebied bestaat uit Jonge en Oude Duinen met daarachter een middel tot zeer hoge binnenduinrand met loopduinen. De Oude en Jonge Duinen worden door een veenlaag gescheiden. De verstuiving van het duinzand is op verschillende plaatsen gereactiveerd (w.o. Bruid van Haarlem). Naast secundaire of tertiaire duinvorming komt nog steeds in geringe mate, primaire duinvorming plaats. Op het strand ter hoogte van Duin en Kruidberg richting IJmuiden bevindt zich een “groen” strand met rijen van kleine primaire duintjes.
De (jonge) duinen zijn aardkundig van internationaal belang.
Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

A biotische en ruimtelijke karakteristiek
Een belangrijk kenmerk van de duingebieden en de daar aanwezige variantie is de rijkdom aan gradiënten, met name in dynamiek, in kalkgehalte van het duinzand, in vochtigheid en in reliëf en expositie. Van west naar oost is een gradiënt in de winddynamiek aanwezig die min of meer gelijkloopt met een toename van opgaande beplanting (struweel en bos) en een gradiënt in ontkalking. Naarmate duinen meer vastgelegd en ouder zijn neemt de oppervlakkige ontkalking van de bodem toe.
Het belangrijkste sturende proces voor de ontwikkeling van het duingebied is dus de dynamiek van wind en (zee)water. Met name de zeereep is van groot belang als kustverdediging. Daarbij wordt wel steeds meer ruimte gevonden voor ‘natuurlijke’ processen waarbij de winddynamiek de ruimte krijgt, zoals zandaanvoer door de wind als gevolg van slimme zandsuppletie (‘zandmotor’). Hiertoe zijn tussen strandopgang Parnassia en strandopgang Duin en Kruidberg vijf sleuven in het zeeduin uitgegraven tot 7 meter boven NAP. In de windbaan van deze sleuven zijn landinwaarts vijf paraboolduinen kaal gemaakt van begroeiing en humeuze bovengrond om grootschalige verstuiving op gang te brengen. Behalve in de zeereep is actieve verstuiving namelijk ook voor het achterliggende open duinlandschap een cruciale factor (sleutelproces) voor het behoud van de kenmerkende natuurwaarden. Door de aanvoer van kalkrijk zand ontstaan nieuwe pioniermilieus en worden ook de effecten van ontkalking vertraagd, waardoor de belangrijke gradiënten in kalkrijkdom worden behouden.
De hiervoor beschreven macrogradiënten verklaren een groot deel van de verscheidenheid van het duingebied als geheel, zowel in verschijningsvorm als in aanwezige natuurwaarden. Het samenspel in de duinen is echter veel complexer en kleinschaliger, onder meer omdat ook het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding en de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van het duin. Tenslotte zijn ook menselijk gebruik, de effecten van begrazing en stikstofdepositie van belang. Met name begrazing en stikstofdepositie hebben invloed op de openheid van het duin. Begrazing vindt voor een groot deel plaats door konijnen, maar door grote schommelingen in de konijnenstand door uitbraken van virusziektes is een deel van de openheid van de duinen aangetast. In combinatie met een toegenomen stikstofdepositie heeft hierdoor vergrassing van open duinen versneld plaatsgevonden. Nabij de binnenduinrand is daarnaast veel (grotendeels ook aangeplant) bos aanwezig, wat gekenmerkt wordt door beslotenheid. Een groot deel van het gebied is aangewezen als stiltegebied (het deel bij Santpoort-Zuid en Bloemendaal). Relatieve rust, stilte en donkerte zijn dus belangrijke kenmerken in dit deel van het gebied. Nabij Zandvoort zorgt het Circuit Park Zandvoort dagelijks voor verstoring in de duinen aan de weerszijden van de Bloemendaalse Zeeweg en de Zandvoortselaan en bij evenementen, afhankelijk van de windrichting, ook in het noordelijk deel van het Nationaal Park of de zuidelijke gelegen Amsterdamse Waterleiding Duinen.
Na het starten van de drinkwaterwinning in de 19de eeuw ontstond er een dalende grondwaterstand, die leidde tot verdroging van duinvalleien. Door deze verdroging is in 2002 besloten om de waterwinning te stoppen, wat leidde tot herstel van de natte duinvalleien. Hoge waterstanden in de winter en een voor de duinen kenmerkende peildynamiek zijn bepalend voor de aanwezigheid van soortenrijke vegetaties. In oudere duinvalleien neemt de hoeveelheid organische stof toe en het kalkgehalte van het zand af, waardoor op termijn verzuring van de natte milieus plaatsvindt. Door kalkrijke kwel vanuit de omliggende duinen wordt echter in delen (vaak de randen) van de duinvalleien de kalkrijkdom op orde gehouden. Hierdoor ontstaan ook op kleinere schaal interessante overgangen in zowel vochtigheid als kalkgehalte.
Op grotere schaal is het watersysteem ook van groot belang voor de overgang van de jonge duinen naar de achtergelegen strandvlakten. In de duinen is sprake van een ‘zoetwaterbel’ die rust op het zoute grondwater in de diepere ondergrond. Naarmate de duinen hoger zijn, komt de onderkant van de zoetwaterbel op grotere diepte in de ondergrond te liggen. Aan de bovenkant bolt het zoete grondwater in het duinmassief sterk op, waardoor er sprake is van een watertoevoer naar de flanken van het duinmassief, waar met name landinwaarts het water als zoete kalkrijke kwel en duinrellen weer aan de oppervlakte komt. Deze situatie is lokaal nog aanwezig of te herstellen waar delen van de strandvlakte onderdeel zijn van het NNN.
Er is in Nationaal Park Zuid-Kennemerland sprake van een bijzondere situatie in het zogenaamde zeedorpenlandschap. Hier spelen in beginsel dezelfde processen als hiervoor beschreven, maar er heeft ook eeuwenlang kleinschalig gebruik van de duinen plaatsgevonden. Vooral door het weiden van vee, maar ook door kappen van struiken en het trekken van helm. Verder werden lokaal ook akkertjes (‘landjes’) in gebruik genomen die door verdroging steeds verder werden uitgegraven. Naar schatting is ca. 20-30 % van het oppervlak van het duingebied (nagenoeg alle valleien) in gebruik geweest voor de aardappelteelt. Met de vrijgekomen grond werden zanddijkjes opgeworpen waardoor een kenmerkend landschapspatroon ontstond dat deels nog herkenbaar aanwezig is rond Zandvoort en IJmuiden. Kortstondig strekte de invloed van deze zeedorpen zich ver in het omliggende duingebied. In het midden van de 19e eeuw waren grote delen van het duin te droog geworden voor landbouw en stopte dit kleinschalige gebruik. Vanaf dat moment werden bosbouw en waterwinning steeds belangrijkere functies van het duingebied.

Huidig gebruik
Het huidig gebruik in Nationaal Park Zuid-Kennemerland is hoofdzakelijk gericht op de natuurfunctie, waarbij (gezoneerd) recreatief medegebruik mogelijk is, vooral in de vorm van wandelen en fietsen. De ligging ligt nabij de Metropool Amsterdam maakt het een populair gebied om te ontspannen. In een deel van het gebied mag gestruind worden buiten de paden, om de dynamiek te bevorderen. Door de beheerder worden toegangsbeperkingen gehanteerd in het kader van natuurbehoud, zoals het afsluiten van gebieden tijdens de broedtijd of het instellen van een rustgebieden voor wild (bijvoorbeeld Kraansvlak met kudde wisenten). Daarnaast is ook de zeereep, die naast natuur een primaire functie als kustverdediging heeft, niet toegankelijk buiten de aangegeven routes naar het strand. Een tweetal duinmeren is aangewezen als officiële zwemwaterlocatie, namelijk ’t Wed en de Oosterplas.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Nationaal Park Zuid-Kennemerland de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid dynamisch duinlandschap

  • Zeedorpenlandschap

  • Vastgelegd binnenduinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid dynamisch duinlandschap

Actuele natuurwaarden
De buitenste jonge duinen vormen een (begeleid) dynamisch open duinlandschap. In dit landschap uiten verschillen in windwerking, expositie en vochtigheid zich in een grote verscheidenheid aan soortenrijke vegetaties en bijbehorende fauna, die grotendeels bijeenkomen in het beheertype N08.02 Open duin. In afwisseling daarmee komen verspreid ook N08.01 Strand en embryonaal duin, N08.03 Vochtige duinvallei, N04.02 Zoete Plas en N15.01 Duinbos voor. Voor de laatste geldt dat deze meer verspreid voorkomt vergeleken met de binnenduinen en in kleinere oppervlaktes. Kleinere bosjes in valleitjes kunnen overigens wel spontaan en al lang aanwezig zijn en mede daardoor rijk zijn aan bijzondere soorten. De embryonale duinen (ook als H2110 Embryonale duinen aangewezen in het kader van Natura 2000) en strand op het Kennemerstand zijn momenteel de breedste langs de vastelandskust van Noord-Holland. In de meeste NNN-gebieden zijn deze afwezig of zeer smal.
De meest dynamische delen binnen het open duin bestaan uit de zogenaamde witte duinen (als H2120 Witte duinen aangewezen in het kader van Natura 2000). Deze komen voor als een aaneengesloten zone van stuivende helmduinen in en direct achter de zeereep. Veel van deze duinen zijn in het kader van kustverdediging in het verleden gefixeerd door onder meer aanplant van helmgras. Intussen is het belang van actieve verstuiving voor het hele duinecosysteem zo duidelijk geworden dat weer ruimte gezocht wordt voor actieve verstuivingsprocessen. Zo zijn er al stuifkuilen gegraven direct achter de zeereep en kerven gemaakt in de zeereep, waarin de wind vrij spel heeft. Verder wordt actief gezocht naar mogelijkheden om zandsuppleties niet te beperken tot een vooraf vastgestelde ophoging van het strand, maar zodanig uit te voeren dat deze door verstuiving op ‘natuurlijke’ wijze de zeereep van aanvoer van vers zand voorzien.
Op de plaatsen waar de dynamiek wat lager is, zijn duingraslanden ontstaan die bedekt zijn met een vrijwel gesloten gras-, mos of korstmosmat. Deze zogeheten grijze duinen (ook in verschillende varianten van H2130 Grijze duinen aangewezen in het kader van Natura 2000), beslaan in de Nederlandse duinen grote oppervlaktes, waardoor ze internationaal van groot belang zijn. Deze duingraslanden (het zogenaamde fakkelgras- en dauwbraamlandschap in de kalkrijke duinen) zijn soortenrijk en bevatten unieke plantengemeenschappen, die deels bepaald worden door de lokale kalkrijkdom. Een deel van de grijze duinen (Kraansvlak) wordt begraasd door wisenten, waarbij de rol van deze soort in het ecosysteem wordt onderzocht. Grote delen van het omliggende gebied worden begraasd met schotse hooglanders en Konik paarden.
In de kalkrijke duingebieden zijn wijd verspreid duindoornstruwelen (ook als H2160 Duindoornstruwelen aangewezen in het kader van Natura 2000) en in mindere mate kruipwilgstruwelen (ook als H2170 Kruipwilgstruwelen aangewezen in het kader van Natura 2000) aanwezig. Met name duindoornstruwelen zijn in Europa zeldzaam en dus van grote internationale waarde. In de duindoornstruwelen komen bos- en/of struweelvogels voor, waaronder de nachtegaal in grote getalen.
In de vochtige laagten liggen vochtige duinvalleien (ook als H2190 Vochtige duinvalleien aangewezen in het kader van Natura 2000). Vochtige duinvalleien met permanent open water (ook als H2190A Vochtige duinvalleien (open water) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn in Nationaal Park Zuid-Kennemerland op een aantal plekken aanwezig. De soortenrijke vochtige variant (ook als H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) aangewezen in het kader van Natura 2000) is in een beperkt aantal valleien nog goed vertegenwoordigd en van grote waarde. Een kenmerkend voorbeeld is het Kennemermeer/ Kennemerstrand bij IJmuiden. Door de hier aangroeiende kust, uniek voor de vastelandsduinen, is hier een uitgestrekte jonge kalkrijke duinvallei ontstaan die kleinschalig beheerd wordt. Deze vallei is zeer soortenrijk en herbergt ook grote zeldzaamheden zoals stippelzegge, honingorchis, slanke gentiaan en groenknolorchis.
In de oudere valleien zijn ook de overgangen tussen de droge duinen en de natte duinvalleien van groot belang. In deze overgangen, waar heischrale situaties grenzen aan kalkrijke kwelzones, komen ook zeer soortenrijke vegetaties voor, waarin bijvoorbeeld veel zeldzame orchideeën en gentianen opvallen. Verspreid door het hele reservaat komen ook duinvalleien met hoge moerasplanten voor (ook als H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000). Op plaatsen waar basenrijke kwel aan het oppervlakte komt zijn in de duinvalleien, bij toegepast maaibeheer om de vegetatie open te houden, zeer beperkt blauwlandgraslandjes (ook als H6410 Blauwgraslanden aangewezen in het kader van Natura 2000) ontstaan. De soortensamenstelling van deze landjes varieert sterk per locatie. Op een zeer beperkt oppervlak in het kalkovergangsgebied bevinden zich verder groeiplaatsen van de zeldzame galigaan (ook als H7210 Galigaanmoerassen aangewezen in het kader van Natura 2000).
Op de open plekken in het dynamische duinlandschap komen vogels van heide en open zand voor, waaronder de intussen zeer zeldzame tapuit en het paapje tijdens voor- en najaarstrek. Ook grauwe klauwier broedt (onregelmatig) in het gebied, en in een deel van het gebied is de nachtzwaluw waargenomen. Ook vormt het een goed habitat voor amfibieën en reptielen, waarvan de rugstreeppad en zandhagedis de meest kenmerkende zijn. In het deel ten noorden van de Zeeweg komt de hazelworm voor. Ook voor ongewervelden van droge milieus zijn de open duinen van groot belang. Zo weten de zeldzame duinparelmoervlinder, aardbeivlinder en blauwvleugelsprinkhaan zich hier ook te handhaven. Ook is een populatie van de bruine eikenpage aanwezig in het gebied, en in de ruigere overgangen komt de duinsabelsprinkhaan verspreid over het gebied voor. De vochtige duinvalleien zijn van belang voor ongewervelden van natte milieus, zoals de nauwe korfslak, en vissen.
Bijzondere elementen in het open duinlandschap en sporadisch ook verder landinwaarts, zijn de bunkers van de Atlantikwall. Deze vertegenwoordigen als overblijfselen van Wereldoorlog II een cultuurhistorische waarde, maar zijn tevens van belang voor overwinterende insecten en vooral vleermuizen, zoals de zeldzame meervleermuis. Veel bunkers worden speciaal ingericht en gemonitord voor deze soort. In Nationaal Park Zuid-Kennemerland liggen de grootste concentraties bunkers nabij IJmuiden.

Potentiële natuurwaarden
Het terugbrengen van de natuurlijke dynamiek in het systeem heeft in eerste instantie een positieve invloed op de kwaliteit van bestaande vegetaties, maar voorstelbaar is dat in het beoogde dynamische landschap de oppervlakte van soortenrijke pioniervegetaties, graslanden en struwelen duurzaam kan toenemen. Het stimuleren van kenmerkende landschapsvormende processen kan hier dan ook als grootste potentie worden gezien, met als gewenste uitkomst een dynamisch mozaïek van open zand, pioniervegetaties, graslanden en lage struwelen, met hier en daar minder dynamische natte valleien en oudere bosjes. Qua connectiviteit verdient met name de versterking van de noord-zuid relaties rond het Noordzeekanaal aandacht. Wellicht kunnen het forteiland en het sluizencomplex (geen onderdeel NNN) daarbij een rol spelen.

Kernkwaliteit: Zeedorpenlandschap

Actuele natuurwaarden
Het zeedorpenlandschap kan worden beschouwd als een bijzonder type van het begeleid dynamische duinlandschap en heeft daarmee ook grote overeenkomsten. Het kan in zijn geheel tot N08.02 Open duin worden gerekend (hoewel op kleine schaal ook vochtiger situaties aanwezig zijn). Het afwijkende karakter komt vooral voort uit het historische gebruik, waardoor naast processen ook oude patronen een rol spelen. Dit landschap beslaat binnen het gebied de grootste oppervlakte rondom Zandvoort (Wurmenveld en Noordduinen). Het zeedorpenlandschap bestaat uit een onregelmatig patroon van in onbruik geraakte oude akkertjes, duinrietruigten, struwelen, graslanden en open, stuivend duin. Hier worden bijzonder soortenrijke en tot ons land beperkte duingraslanden aangetroffen. Het gaat daarbij om zeer bloemrijke vegetaties met daarbinnen ook weer een grote variatie afhankelijk van reliëf en expositie. Voor deze graslanden zijn onder meer diverse silenesoorten zoals oorsilene, orchideeën en bremrapen zoals blauwe bremraap en bitterkruidbremraap kenmerkend. Behalve rijk aan zeldzame plantensoorten zijn de duingraslanden ook rijk aan insecten. Daaronder ook specialisten die afhankelijk zijn van specifieke waardplanten zoals de nachtvlinders witvlek-silene-uil bij IJmuiden (waardplant: nachtsilene). Daarnaast komt ook een breed scala aan ongewervelden van droge milieus voor, waaronder veel dagvlinders.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in het zeedorpenlandschap worden al geheel of grotendeels benut. Vanwege de bedreigingen door oprukkende bebouwing ligt de focus hier op behoud van bestaande waarden, waarbij ook behoud (en waar mogelijk versterking) van de ruimtelijke relaties tussen duingebieden ter weerszijden van de bebouwingskernen een belangrijk aandachtspunt is. In dit landschapstype dient een duurzame balans behouden te blijven tussen enerzijds het behoud van de cultuurhistorisch en ecologisch waardevolle patronen en de ruimte voor processen zoals verstuiving, waarbij kleinschaligheid het devies is.
Rond de zeedorpen en de wegen daar naartoe is verder het behoud en zo mogelijk de versterking van de ecologische relaties (noord-zuid) een belangrijk aandachtspunt.

Kernkwaliteit: Vastgelegd binnenduinlandschap

Actuele natuurwaarden
Dit betreft de grotendeels vastgelegde en beboste delen van de duinen en de aangrenzende overgangen naar de achtergelegen strandvlakte. De breedte van deze zone, die overigens in veel gevallen niet hard is met het meer open dynamische duinlandschap, varieert sterk van minder dan 100 meter (bijvoorbeeld bij Overveen) tot bijna een kilometer (bijvoorbeeld bij IJmuiden). De aangrenzende overgangen naar de strandvlakte zijn op een redelijke oppervlakte aanwezig, soms nog als ‘oorspronkelijk’ binnenduinlandschap.
In de binnenduinen komen in grote lijnen dezelfde beheertypen voor als in het dynamischer duinlandschap, dus ook N08.02 Open duin, N08.03 Vochtige duinvallei en N15.01 Duinbos. Het landschap is echter veel meer besloten van aard en de ruimtelijke verdeling van de beheertypen verschikt ook wezenlijk. Ruim meer dan de helft van het gebied wordt ingenomen door aaneengesloten duinbossen, waardoor de opener terreindelen ook niet of nauwelijks nog actieve verstuiving kennen. Natte duinvalleien (ook als H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn schaars omdat het grootste deel van de binnenduinrand en dus ook de natte valleien bedekt is met duinbos.
In de droge duinbossen (ook als H2180A Duinbossen (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000) domineert veelal zomereik, maar ook berkenbossen zijn kenmerkend. Een deel van deze bossen heeft een lange voorgeschiedenis en is spontaan ontstaan, maar het grootste deel is aangeplant. Dit bostype heeft in het algemeen weinig ondergroei. In de zeldzamere voorbeelden van oude duinbossen komen echter wel zeldzame plantensoorten voor, waaronder het bladgroenloze stofzaad. Vochtige duinbossen (ook als H2180B Duinbossen (vochtig) aangewezen in het kader van Natura 2000) komen vooral voor in valleien waar de grondwaterstand in de winter rond het maaiveld ligt, meestal door kwel. Dit type bos heeft een soortenrijke ondergroei van kruiden- en zeggesoorten. Duinbossen in de binnenduinrand (ook als H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn veelal aangeplante bossen van beperkte ouderdom. In Nationaal Park Zuid-Kennemerland zijn een aantal landgoederen aanwezig (bijvoorbeeld op strandwallen achter de duinen). Landgoederen met veel stinzenplanten grenzen direct aan het Nationaal Park, maar vallen onder een ander NNN-gebied. In het bosrijke binnenduinlandschap komen bos- en/of struweelvogels voor, zoals fluiter, wielewaal (incidenteel), houtsnip, en recentelijk is ook de raaf weer waargenomen in het gebied. Ook de boommarter komt er voor en wordt onder ander op Middenduin steeds meer waargenomen. Er staan in de bossen tevens bijzondere paddenstoelen van kalkrijke duinen. Ook zeldzame ongewervelden van droge milieus, zoals de bruine eikenpage, leven in de bosranden.
Op relatief kleine schaal grenzen aan het duingebied de restanten van overgangssituaties naar de achterliggende strandvlakte. Veelal betreft het open graslanden van het type N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, maar ook N15.01 Duinbos en N03.01 Beek en Bron zijn op kleine schaal vertegenwoordigd. Lokaal zorgt vooral de aanwezigheid van kwel voor soortenrijke natte graslandjes. Duinrellen vormen ook een kenmerkend element van de binnenduinrand. Hoewel deze soortenrijke waterplantenvegetaties kunnen herbergen, zorgen deze ook voor verdroging doordat ze de kwelzones draineren.
Bijzondere elementen in Middenduin en Duin- en Kruidberg zijn de ijskelders, deze zijn van belang voor overwinterende vleermuizen. Er verblijven met name grote aantallen watervleermuizen, maar ook meervleermuizen en franjestaarten. Als sinds de jaren zestig worden vleermuizen gemonitord.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in de bosrijke binnenduinen worden al geheel of grotendeels benut. Potenties liggen in het versterken van de connectiviteit tussen de duinen van noord naar zuid, vooral waar deze actueel onder druk staat. Voorbeelden daarvan zijn de omgeving van het Noordzeekanaal. Met name voor (de fauna van) binnenduinbossen is hier nog winst te behalen.
Daarnaast is ook het versterken van de al bestaande ruimtelijke relaties met binnenlandse natuurgebieden een grote ecologische potentie, al of niet in combinatie met het plaatselijk benutten van kwelpotenties in de overgang met de achterliggende strandvlakte. Voor tal van dier- en plantensoorten is de overgang van de duinen naar het ‘achterland’ zeer kansrijk.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Delen van het duinlandschap ontlenen de grote natuurwaarden aan de dynamiek van een stuivend landschap dat continu aan verandering onderhevig is. Natuurwaarden zijn daar vervangbaar in de zin dat ze periodiek kunnen verdwijnen en elders weer opnieuw ontstaan. Voor dergelijke processen is echter een grootschalig samenhangend duinlandschap nodig dat in dat opzicht dus niet of nauwelijks vervangbaar is.
Door de belangrijke rol van de duinen als kustverdediging en de daardoor noodzakelijke inperking van sommige (grootschalige) natuurlijke processen, zijn ook situaties aanwezig zoals natte duinvalleien, die niet meer op grote schaal spontaan kunnen ontstaan. Dergelijke situaties zijn daarom niet of nauwelijks vervangbaar. Hetzelfde geldt voor cultuurhistorische patronen (zeedorpenlandschap) en elementen (bunkers Atlantikwall), en voor de restanten van het reliëfrijke oude binnenduinlandschap. De fysieke kenmerken van de duinen mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

Z2 Amsterdamse Waterleidingduinen

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Amsterdamse Waterleidingduinen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuid/West Rijnland

Gemeenten

Zandvoort, Bloemendaal

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #88 Kennemerland-Zuid (Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / functie

Natuur, waterwinning, recreatie, cultuurhistorie en kustveiligheid

Oppervlakte NNN

ca. 2500 hectare

Eigendom / beheer

ca. 2500 hectare

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied Amsterdamse Waterleidingduinen (noord) ligt tussen Zandvoort en Noordwijk aan Zee in de Provincie Zuid-Holland. Alleen het noordelijk deel is zodoende als NNN-gebied in de Provincie Noord-Holland gelegen. Samen met het noordelijk gelegen Nationaal Park Zuid-Kennemerland en het Zuid-Hollandse deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen vormt dit gebied het Natura 2000-gebied Kennemerland Zuid. De oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 2500 hectare. De samenhang binnen het gebied bestaat uit het uitgestrekte aaneengesloten landschap van jonge en oudere duinen en een samenhangend watersysteem in de zin van infiltratieplassen- en kanalen voor waterwinning.De samenhang met andere gebieden in het NNN bestaat er hoofdzakelijk uit dat het gebied onderdeel is van de min of meer ononderbroken duinreep langs de Nederlandse vastelandskust. Ten noorden ligt duingebied Nationaal Park-Zuid-Kennemerland (Z1) en boven het Noordzeekanaal liggen Duinen bij Wijk aan Zee (N18), Noordhollands Duinreservaat (N4) en Schoorlse Duinen (N3). Ten zuiden liggen de duinen van Zuid-Holland. De relatie van deze samenhangende duingebieden wordt, althans voor een deel van de fauna zoals kleine zoogdieren en vlinders, beperkt door het Noordzeekanaal. Om de verbinding tussen Amsterdamse Waterleidingduinen (Noord) (Z2) en Nationaal Park Zuid-Kennemerland (Z1) te bevorderen zijn er 3 ecoducten geplaatst over het spoor en de drukke provinciale weg tussen deze NNN-gebieden (Zandpoort; ZNV3).

De duingebieden hebben in Nederland aan de binnenlandse zijde veelal een harde grens met het achterliggende agrarische landschap dat is ontstaan door ontginning van de oude binnenduinen en de poldergebieden op de achterliggende strandvlakte. In de Amsterdamse Waterleidingduinen is dat niet het geval en is via het Vinkenveld en Naaldenveld een verbinding aanwezig met de talrijke buitenplaatsen tussen Vogelenzang en Heemstede (Z5 Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek). De samenhang met verder oostelijk gelegen bosgebieden is beperkt, al is via een lange natuurverbinding nog wel uitwisseling mogelijk met Amsterdamse Bos, Nieuwe Neer en Amstelveense Poel (Z15).

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Amsterdamse Waterleidingduinen. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Amsterdamse Waterleidingduinen omvatten een groot min of meer aaneengesloten duinmassief, dat hoofdzakelijk bestaat uit het jonge duinlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). Uniek aan de Amsterdamse Waterleidingduinen is de nog redelijk complete landschapsopbouw van de oude duinen of strandwallen in de oostelijke landgoederenzone (Z5), tot de complete serie jonge duinen. Het jonge duinlandschap is behalve uitgestrekt ook zeer gevarieerd en rijk aan reliëf. De hoge duinen zijn pas na 900 ontstaan, terwijl de lage strandwallen al meer dan 5000 jaar geleden zijn gevormd. Voor het ontstaan van de jonge duinen lag er langs de kuststrook een reeks lage strandwallen, onderbroken door zeegaten die zich door de eeuwen heen verplaatsten, openden of juist sloten. Deze strandwallen of oude duinen zijn nu nog te vinden in de binnenduinrand. De strandwallen worden onderbroken door strandvlaktes, waar veenvorming heeft plaats gevonden. De hoge jonge duinen zijn vanaf de vroege Middeleeuwen gevormd door de stijgende zeespiegel in combinatie met aanlandige wind. Ze zijn over de oude strandwallen en -vlakten heen gestoven en vermengd. Daarnaast is de oude kustlijn oostwaarts verplaatst door kustafslag van de strandwallen.
Vanaf de 17e eeuw begon de mens in te grijpen door (eerst nog kleinschalig) actieve kustverdediging en plaatselijke bebossing en werden er langs en in de duinrand veel buitenplaatsen gesticht. In de 19e eeuw werden de duinen grootschalig en intensief vastgelegd als bescherming tegen de zee en overstuiving van woonplaatsen en er vonden afzandingen plaats bij buitenplaatsen ten behoeve van de verkoop van zand voor de verstedelijking. Vanaf 1851 werd het duin gebruikt voor waterwinning. Toen de watervraag vanuit Amsterdam steeds groter werd door een aanhoudende cholera-epidemie begon de zoetwatervoorraad al snel in te klinken en werd gezocht naar alternatieve methodes van drinkwaterwinning. Vanaf 1957 werden daarom infiltratieplassen gegraven waarin Rijnwater kon infiltreren in de zandbodem en via winkanalen en diepere drains werd afgevoerd naar het zuiveringsbedrijf van Waternet (Leiduin). Sinds de tweede helft van de jaren 70 van de vorige eeuw werd het water voorgezuiverd. Dit is nog steeds de voornaamste methode voor drinkwaterwinning in de Amsterdamse Waterleidingduinen.
Ook de Tweede Wereldoorlog heeft zijn sporen achtergelaten in het landschap. De Atlantikwall is een van de meest intacte vestingen in West-Europa. In de Amsterdamse Waterleidingduinen zijn op veel plaatsen nog restanten van deze Atlantikwall terug te vinden, waaronder vele bunkers.

Aardkundige waarden
Dit gebied bestaat uit Jonge en Oude Duinen met uiteenlopende reliëfarme en reliëfrijke duintypen (bv: paraboolduinen, kamduinreeksen, ‘losse ’loopduinen) en in de zandondergrond veenlagen van verschillende ouderdom. De Oude en Jonge Duinen worden door een veenlaag gescheiden. Delen van de duinen zijn vergraven voor waterwinningskanalen of verdedigingswerken tijdens WOII (Atlantikwall). De terreinen die behoren tot het drinkwaterwingebied behoren niet tot het aardkundig monument. De (jonge) duinen zijn aardkundig van internationaal belang. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Een belangrijk kenmerk van de duingebieden en de daar aanwezige variatie is de rijkdom aan gradiënten, met name in dynamiek, in kalkgehalte van het duinzand, in vochtigheid en in reliëf en expositie. Van west naar oost is een gradiënt in de winddynamiek aanwezig die min of meer gelijkloopt met een toename van opgaande beplanting (struweel en bos) en een gradiënt in ontkalking. Naarmate duinen meer vastgelegd en ouder zijn neemt de oppervlakkige ontkalking van de bodem toe.
Het belangrijkste sturende proces voor de ontwikkeling van het duingebied is dus de dynamiek van wind en (zee)water. Met name de zeereep is van groot belang als kustverdediging en de winddynamiek is hier zeer groot maar zal ook altijd begeleid moeten worden. Daarbij wordt wel steeds meer ruimte gevonden om dit te bereiken met ‘natuurlijke’ processen, zoals zandaanvoer door de wind als gevolg van slimme zandsuppletie. Hiertoe zijn in de zeereep tussen Noordwijk en Zandvoort tussen strandpalen 70 en 73 kuilen gemaakt om de verstuiving vanuit de zeereep naar het achtergelegen duin weer op gang te brengen (project Noordvoort). Behalve in de zeereep is actieve verstuiving ook voor het achterliggende open duinlandschap een cruciale factor (sleutelproces) voor het behoud van de kenmerkende natuurwaarden. Door de aanvoer van kalkrijk zand ontstaan nieuwe pionier milieus en worden ook de effecten van ontkalking vertraagd, waardoor de belangrijke gradiënten in kalkrijkdom worden behouden.
De hiervoor beschreven macrogradiënten verklaren een groot deel van de verscheidenheid van het duingebied als geheel, zowel in verschijningsvorm als in aanwezige natuurwaarden. Het samenspel in de duinen is echter veel complexer en kleinschaliger, onder meer omdat ook het reliëf een grote invloed heeft op de waterhuishouding en de expositie (noord- en zuidhellingen) en daarmee op de begroeiing van het duin. Tenslotte zijn ook menselijk gebruik en effecten van begrazing van belang. In de duinen was en is begrazing door konijnen een belangrijke factor, maar door grote schommelingen in de konijnenstand door uitbraken van virusziektes is een deel van de openheid van de duinen aangetast en heeft vergrassing van open duinen versneld plaatsgevonden. In de Amsterdamse Waterleidingduinen speelt overbegrazing door damherten een rol. Het leidt tot een achteruitgang van de soortenrijkdom in zowel kruidenrijke vegetaties als boshabitat, en het belemmert bosverjonging. Wanneer de overbegrazing door de damherten is teruggedrongen kunnen Roodbont IJssel runderen en heideschapen uitgezet om verruiging van het duin tegen te gaan.
Nabij de binnenduinrand is veel (grotendeels ook aangeplant) bos aanwezig, wat gekenmerkt wordt door beslotenheid. Vrijwel het hele gebied is aangewezen als stiltegebied, uitgezonderd het deel dat direct aan Zandvoort grenst. Relatieve rust, stilte en donkerte zijn dus belangrijke kenmerken in dit deel van het gebied. Nabij Zandvoort zorgt het Circuit Park Zandvoort regelmatig voor verstoring.
Hoge waterstanden in de winter en een voor de duinen kenmerkende peildynamiek zijn bepalend voor de aanwezigheid van soortenrijke vegetaties. In oudere duinvalleien neemt de hoeveelheid organische stof toe en het kalkgehalte van het zand af, waardoor op termijn verzuring van de natte milieus plaatsvindt. Door kalkrijke kwel vanuit de omliggende duinen wordt echter in delen (vaak de randen) van de duinvalleien de kalkrijkdom op orde gehouden. Hierdoor ontstaan ook op kleinere schaal interessante overgangen in zowel vochtigheid als kalkgehalte.
Op grotere schaal is het watersysteem ook van groot belang voor de overgang van de jonge duinen naar de achtergelegen strandvlakten. In de duinen is sprake van een ‘zoetwaterbel’ die rust op het zoute grondwater in de diepere ondergrond. Naarmate de duinen hoger en breder zijn, komt de onderkant van de zoetwaterbel op grotere diepte in de ondergrond te liggen. Aan de bovenkant bolt het zoete grondwater in het duinmassief sterk op, waardoor er sprake is van een watertoevoer naar de flanken van het duinmassief, waar met name landinwaarts het water als zoete kalkrijke kwel en duinrellen weer aan de oppervlakte komt.

Huidig gebruik
Het huidig gebruik in de Amsterdamse Waterleidingduinen (noord) is hoofdzakelijk gericht op de natuurfunctie, waarbij (gezoneerd) recreatief medegebruik mogelijk is, vooral in de vorm van wandelen. Fietsen kan alleen op het fietspad aan de westrand (Zandvoort-Langevelderslag). Verder kan er binnen dit gebied niet gefietst worden. Door de beheerder worden toegangsbeperkingen gehanteerd in het kader van natuurbehoud, zoals in jaarronde rustgebieden. Daarnaast is ook de zeereep, die naast natuur een primaire functie als kustverdediging heeft, niet toegankelijk buiten de aangegeven routes naar het strand. Naast de hoofdfuncties natuur en kustverdediging kent het gebied een belangrijke functie voor de drinkwaterwinning. In de Waterleidingduinen wordt twee-derde van het drinkwater van Amsterdam voorgezuiverd. Naast geïnfiltreerd rivierwater wordt er een beperkte hoeveelheid duinwater gewonnen. Net buiten het Natura 2000-gebied ligt in de landgoederenzone de drinkwaterzuivering en -opslag. Jaarlijks wordt tot 70 miljoen m3 water gewonnen, waarvan maximaal 12,7 miljoen m3 duinwater en de rest voorgezuiverd Rijnwater.
De Amsterdamse Waterleidingduinen heeft ook een belangrijke functie als strategisch voorraadgebied. In de ondergrond is een goed beschermde zoetwatervoorraad aanwezig die door diepe winputten onttrokken kan worden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Amsterdamse Waterleidingduinen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Begeleid dynamisch duinlandschap

  • Infiltratieplassen en –kanalen met zuiveringsmoerassen

  • Vastgelegd binnenduinlandschap

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Begeleid dynamisch duinlandschap

Actuele natuurwaarden
De buitenste jonge duinen vormen een (begeleid) dynamisch open duinlandschap. In dit landschap uiten verschillen in windwerking, expositie en vochtigheid zich in een grote verscheidenheid aan soortenrijke vegetaties en bijbehorende fauna, die grotendeels bijeenkomen in het beheertype N08.02 Open duin. In afwisseling daarmee komen verspreid ook N15.01 Duinbos voor en, wanneer spontaan ontstaan, N08.03 Vochtige duinvallei. Voor duinbos geldt dat deze meer verspreid voorkomt dan in de binnenduinen en nooit meer dan ongeveer een kwart van de oppervlakte uitmaakt. Kleinere bosjes in valleitjes kunnen overigens wel spontaan en al lang aanwezig zijn en mede daardoor rijk zijn aan bijzondere soorten.
De meest dynamische delen binnen het open duin bestaan uit de zogenaamde witte duinen (ook als H2120 Witte duinen aangewezen in het kader van Natura 2000). Deze komen voor als een aaneengesloten zone van stuivende helmduinen in en direct achter de zeereep. Veel van deze duinen zijn in het kader van kustverdediging in het verleden gefixeerd door onder meer aanplant van helmgras. Intussen is het belang van actieve verstuiving voor het hele duinecosysteem zo duidelijk geworden dat weer ruimte gezocht wordt voor actieve verstuivingsprocessen. Zo worden momenteel kerven en stuifkuilen in de zeereep gegraven waarin de wind vrij spel heeft Hierbij wordt gekeken waar dit vanuit kustverdedigingsoogpunt verantwoord is. Verder wordt actief gezocht naar mogelijkheden om zandsuppleties niet te beperken tot een vooraf vastgestelde ophoging van het strand, maar zodanig uit te voeren dat deze door verstuiving op ‘natuurlijke’ wijze de zeereep van aanvoer van vers zand voorzien.
Op de plaatsen waar de dynamiek wat lager is, zijn duingraslanden ontstaan die bedekt zijn met een vrijwel gesloten gras-, mos of korstmosmat. Deze zogeheten grijze duinen (ook in verschillende varianten van H2130 Grijze duinen aangewezen in het kader van Natura 2000), beslaan in de Nederlandse duinen relatief grote oppervlaktes, waardoor ze internationaal van groot belang zijn. Deze duingraslanden (het zogenaamde fakkelgras- en dauwbraamlandschap in de kalkrijke duinen) zijn soortenrijk en bevatten unieke plantengemeenschappen, die deels bepaald worden door de lokale kalkrijkdom. Terwijl in de meeste gebieden kalkrijke en kalkarme grijze duinen als een mozaïek in het landschap liggen, is de ligging ervan in de Amsterdamse Waterleidingduinen voor de kalkrijke variant beperkt tot direct achter de zeereep en voor de kalkarme variant in het binnenduin.
In de kalkrijke duingebieden zijn wijd verspreid duindoornstruwelen (ook als H2160 Duindoornstruwelen aangewezen in het kader van Natura 2000) en in zeer beperkte mate kruipwilgstruwelen (ook als H2170 Kruipwilgstruwelen aangewezen in het kader van Natura 2000) aanwezig. Met name duindoornstruwelen zijn in Europa zeldzaam en dus van grote internationale waarde. In de duindoornstruwelen komen bos en/of struweelvogels voor, waaronder de nachtegaal in grote getalen. Deze struwelen worden aangetast door overbegrazing door de damherten.
In de vochtige laagten liggen vochtige duinvalleien (ook als H2190 Vochtige duinvalleien aangewezen in het kader van Natura 2000). Door de waterwinning zijn vochtige duinvalleien die een spontaan ontstaan kennen zeer beperkt aanwezig in het gebied. Tevens is verruiging nog steeds een bedreiging voor de valleien. De spontaan ontstane variant met permanent open water is zelfs afwezig en betreft alleen de kunstmatige infiltratieplassen/-kanalen. De soortenrijke vochtige variant (ook als H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) aangewezen in het kader van Natura 2000) is in een beperkt aantal valleien nog vertegenwoordigd. Naast meer algemene soorten komen de karakteristieke valleisoorten als moeraswespenorchis, slanke gentiaan, knopbies en teer guichelheil slechts sporadisch voor. De gemaaide en begraasde vochtige tot droge duingraslanden in de Amsterdamse Waterleidingduinen staan bekend om hun rijkdom aan graslandpaddenstoelen zoals wasplaten en satijnzwammen. Deelgebieden als het Groot Zwarteveld zijn uitzonderlijk rijk, maar verspreid in het hele gebied zijn goede locaties aanwezig op oude ongestoorde bodems. De intensieve hertenvraat veroorzaken ook voor deze soorten een achteruitgang. De duinen zijn een goed habitat voor amfibieën en reptielen, waarvan de rugstreeppad en zandhagedis kenmerkend zijn. Ook voor ongewervelden van droge milieus zijn de open duinen van groot belang. Zo weten de zeldzame, kleine parelmoervlinder, duinparelmoervlinder en blauwvleugelsprinkhaan zich hier ook te handhaven. De duinvalleien zijn van belang voor ongewervelden van natte milieus waaronder de nauwe korfslak.
Bijzondere elementen in het open duinlandschap en sporadisch ook verder landinwaarts, zijn de bunkers van de Atlantikwall. Deze vertegenwoordigen als overblijfselen van Wereldoorlog II een cultuurhistorische waarde, maar zijn tevens van belang voor overwinterende insecten en vooral vleermuizen, zoals de zeldzame meervleermuis. Veel bunkers worden hiervoor speciaal ingericht en gemonitord. Vleermuizen gebruiken tevens de gehele “kustlijn’ van de Noordzee als migratieroute.

Potentiële natuurwaarden
Het terugbrengen van de natuurlijke dynamiek in het systeem heeft in eerste instantie een positieve invloed op de kwaliteit van bestaande vegetaties, maar voorstelbaar is dat in het beoogde dynamische landschap de oppervlakte van soortenrijke pioniervegetaties, graslanden en struwelen duurzaam kan toenemen. Het stimuleren van kenmerkende landschapsvormende processen kan hier dan ook als grootste potentie worden gezien, met als gewenste uitkomst een dynamisch mozaïek van open zand, pioniervegetaties, graslanden en lage struwelen, met hier en daar minder dynamische natte valleien en oudere bosjes. Een specifieke soort die hier voor het laatst is waargenomen in 2003 en potentie heeft voor uitbreiden is de groenknolorchis. Maar ook verstoringsgevoelige vogelsoorten, zoals de open-duin-vogels zullen hier baat bij hebben. Karakteristieke vogelsoorten van heide en open zand als tapuit en paapje zijn uit het gebied verdwenen. Door het terugbrengen van dynamiek kunnen deze soorten zich mogelijk weer in het gebied vestigen. Qua connectiviteit verdient met name de versterking van de noord-zuid relaties rond het Noordzeekanaal aandacht. Wellicht kan het forteiland (geen onderdeel NNN) daarbij een rol spelen.

Kernkwaliteit: Infiltratieplassen en –kanalen met zuiveringsmoerassen

Actuele natuurwaarden
De kern van het gebied vormt een netwerk van infiltratieplassen- en kanalen met zuiveringsmoerassen. Deze worden beheerd als N08.03 Vochtige duinvallei en deels onderbroken door N08.02 Open duin. De meeste infiltratiegebieden zijn opgebouwd uit een deel open water (ook als H2190A Vochtige duinvalleien (open water) aangewezen in het kader van Natura 2000) met aan de oevers kalkrijke, vochtige duinvalleien (ook als H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk) aangewezen in het kader van Natura 2000) of vochtige duinbossen (ook als H2180B Duinbossen (vochtig) aangewezen in het kader van Natura 2000). Plaatsen met een zeer steile oever en de aanwezigheid van droge duinbossen (ook als H2180A Duinbossen (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000) worden niet gerekend tot deze kernkwaliteit. Zeer bijzonder in de Amsterdamse Waterleidingduinen (noord) is de aanwezigheid van veenmosrietlanden (ook als H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) aangewezen in het kader van Natura 2000).
In het open water komen soms uitbundige kranswiervegetaties voor. Op de droogvallende randzones van jonge, uitgegraven of herstelde valleien staat beperkt pioniervegetaties zoals het oeverkruid-verbond. In sommige duinvalleien heeft zich een unieke situatie ontwikkeld waarbij zuur regenwater op het basenrijke duinwater blijft liggen en hier een veenmosrietland is ontstaan. In deze zure omstandigheden komen typische soorten voor zoals ronde zonnedauw en klein wintergroen. Verspreid door het reservaat komen duinvalleien met hoge moerasplanten (in zeer beperkte mate ook als H2190D Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten) aangewezen in het kader van Natura 2000) voor, soms ongewild in de vorm van riet. De infiltratieplassen- en kanalen worden gebruikt door allerlei ongewervelden van natte milieus, waaronder de witsnuitlibel. De oeverzones met ruige vegetaties zijn belangrijk voor moeras- en rietvogels zoals dodaars en roerdomp, maar ook voor de waterspitsmuis. In 2016 zijn enkele Noordse woelmuizen in het gebied aangetroffen. De herkomst van deze dieren is niet duidelijk, de duinen liggen namelijk op grote afstand van dichtstbijzijnde populaties. Mogelijk betreft het een tot nu toe over het hoofd geziene relict populatie. Een andere mogelijkheid is dat de dieren zijn uitgezet. In de vochtige duinbossen broeden tevens watervogels, waaronder een zeer grote kolonie aalscholvers (>200 broedparen).

Potentiële natuurwaarden
De overbegrazing en betreding door damherten hebben in dit gebied tot vele kale oevers geleid. Bijzondere vegetaties van oevers en vochtige milieus zijn daardoor verdwenen. Het heeft tevens geleid tot een achteruitgang in geschikt leefgebied van de waterspitsmuis. Intussen worden maatregelen genomen tegen de overmaat aan damherten waardoor de potenties voor planten en diersoorten van oevers en natte milieus weer toenemen.

Kernkwaliteit: Vastgelegd binnenduinlandschap

Actuele natuurwaarden
Dit betreft de grotendeels vastgelegde en beboste delen van de duinen en de aangrenzende overgangen naar de achtergelegen strandvlakte. De breedte van deze zone, die overigens in veel gevallen niet hard is met het meer open dynamische duinlandschap, varieert sterk. Ten zuiden van Vogelenzang is deze zone afwezig, maar ten hoogte van Aerdenhout circa 1300 meter. De aangrenzende overgangen naar de strandvlakte zijn op een redelijk oppervlakte aanwezig, soms nog als ‘oorspronkelijk’ binnenduinlandschap, maar behoren deels tot een ander NNN-gebied (Z5).
In de binnenduinen komen in grote lijnen dezelfde beheertypen voor als in het dynamischer duinlandschap, dus ook N08.02 Open duin, N08.03 Vochtige duinvallei, N15.01 Duinbos en N17.03 Park- en stinzenbos. Het landschap is echter veel meer besloten van aard en de ruimtelijke verdeling van de beheertypen verschilt ook wezenlijk. Ruim meer dan de helft van het gebied wordt ingenomen door aaneengesloten duinbossen, waardoor de opener terreindelen ook niet of nauwelijks nog actieve verstuiving kennen. Natte duinvalleien (ook als H2190C Vochtige Duinvalleien (ontkalkt) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn alleen aanwezig in de zin van niet-natuurlijke infiltratiekanalen en behoren niet tot de kernkwaliteit.
In de droge duinbossen (ook als H2180A Duinbossen (droog) aangewezen in het kader van Natura 2000) domineert veelal zomereik, maar ook berkenbossen zijn kenmerkend. Een deel van deze bossen heeft een lange voorgeschiedenis en is spontaan ontstaan, maar het grootste deel is aangeplant. Dit bostype heeft in het algemeen weinig ondergroei. Vochtige duinbossen (ook als H2180B Duinbossen (vochtig) aangewezen in het kader van Natura 2000) komen vooral voor in valleien waar de grondwaterstand in de winter rond het maaiveld ligt, meestal door kwel. Dit type bos heeft een soortenrijke ondergroei van kruiden- en zeggesoorten. Duinbossen in de binnenduinrand (ook als H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000) zijn veelal aangeplante bossen van beperkte ouderdom. Direct aangrenzend aan de binnenduinrand van de Amsterdamse Waterleidingduinen (noord) zijn een aantal landgoederen aanwezig (bijvoorbeeld op strandwallen achter de duinen). In het bosrijke binnenduinlandschap komen bos- en/of struweelbosvogels voor, zoals fluiter, en ook de boommarter zich gevestigd heeft. Er staan in deze bossen tevens bijzondere paddenstoelen van duinbossen kalkrijke duinen en vormt het leefgebied voor bijzondere ongewervelden van droge milieus, waarvan dagvlinders een belangrijke groep is. Zo komt hier een groot deel van de Noord-Hollandse keizersmantelpopulatie voor.
Op relatief kleine schaal grenzen aan het duingebied de restanten van overgangssituaties naar de achterliggende strandvlakte. Veelal betreft het open graslanden van het type N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Lokaal zorgt vooral de aanwezigheid van kwel voor soortenrijke natte graslandjes. Duinrellen vormen ook een kenmerkend element van de binnenduinrand. Hoewel deze soortenrijke waterplantenvegetaties kunnen herbergen, zorgen deze ook voor verdroging doordat ze de kwelzones draineren.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in de bosrijke binnenduinen worden al geheel of grotendeels benut. Potenties liggen vooral in het versterken van de connectiviteit tussen de duinen van noord naar zuid, vooral waar deze actueel onder druk staat. Voorbeelden daarvan zijn de omgeving van het Noordzeekanaal. Met name voor (de fauna van) binnenduinbossen is hier nog winst te behalen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Delen van het duinlandschap ontlenen de grote natuurwaarden aan de dynamiek van een stuivend landschap dat continu aan verandering onderhevig is. Natuurwaarden zijn daar vervangbaar in de zin dat ze periodiek kunnen verdwijnen en elders weer opnieuw ontstaan. Voor dergelijke processen is echter een grootschalig samenhangend duinlandschap nodig dat in dat opzicht dus niet of nauwelijks vervangbaar is.
Door de belangrijke rol van de duinen als kustverdediging en de daardoor noodzakelijke inperking van sommige (grootschalige) natuurlijke processen, zijn ook situaties aanwezig zoals natte duinvalleien, die niet meer op grote schaal spontaan kunnen ontstaan. Dergelijke situaties zijn daarom niet of nauwelijks vervangbaar. Hetzelfde geldt voor cultuurhistorische elementen (bunkers Atlantikwall), en voor de restanten van het reliëfrijke oude binnenduinlandschap. De fysieke kenmerken van de jonge duinen en strandvlakten en strandwallen met oude duinen mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

Z3 Landgoederen bij Driehuis en Santpoort

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Landgoederen bij Driehuis en Santpoor

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeenten

Bloemendaal, Velsen

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

· Natura 2000-gebied #88 Kennemerland-Zuid (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Natuurmonumenten (Beeckesteijn), gemeente Velsen, Provincie Noord-Holland en particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Landgoederen bij Driehuis en Santpoort bestaat uit een reeks bestaande en voormalige landgoederen tussen Velsen en Santpoort-Zuid, namelijk het complex Velserbeek/Beeckestijn (met daarbinnen Hogergeest en Waterland), Duin & Kruidberg, Brederode, Spaarnberg en Duinlustpark (Sleutelbosje). De oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 150 ha, waarvan het grootste deel door Velserbeek/Beeckestijn wordt gevormd. Een klein deel van het NNN-gebied ter hoogte van Landgoed Duin & Kruidberg overlapt met Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid.
De landgoederen liggen tegen het noordelijk deel van het duinmassief van Zuid-Kennemerland aan. De ecologische samenhang bestaat uit de relatie met het aangrenzende duinmassief en is het sterkst bij Duin & Kruidberg en Brederode omdat deze tegen het duinmassief aan liggen. In mindere mate geldt dit voor Velserbeek, Beeckestijn en het bosje van Broekens, die op korte afstand van het duinmassief liggen maar hiervan zijn gescheiden door de bebouwing van Driehuis, wegen en een sportterrein. Natuurverbinding ZNV4 langs de spoorlijn Haarlem-Velsen verbindt dit complex met Oosterbroek en Buitenhuizen (Z6) in het oosten en Duin & Kruidberg in het zuiden. Van daaruit loopt de verbinding door naar het zuidoosten richting Westbroekplas (Z7) bij Velserbroek. Duinlustpark ligt ingeklemd binnen de bebouwing van Santpoort-Zuid maar op korte afstand van het Schapenduin in Nationaal Park Zuid-Kennemerland (Z1). Spaarnberg ligt meer geïsoleerd in een strandvlakte ten oosten van Santpoort-Zuid.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Landgoederen bij Driehuis en Santpoort. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Landgoederen bij Driehuis en Santpoort behoort tot het strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). De bodem bestaat uit zandgronden, voornamelijk beekeerdgronden, gevormd door vanuit het duinmassief afstromende duinbeken. In het westelijk deel van Velserbeek zijn het typische duingronden, waar nog nauwelijks bodemontwikkeling heeft plaatsgevonden. De landgoederen zijn vanaf de 15e tot in de 17e eeuw ontstaan, meestal vanuit al eerder gevestigde boerderijen. Het kasteel Brederode, waarvan de ruïne zelf buiten het NNN-gebied ligt, dateert al van voor de 14e eeuw. Velserbeek dateert van de 16e eeuw en is in de 18e eeuw in Engelse landschapsstijl ontwikkeld. Beeckestijn dateert van de 15e eeuw en kent deels een formele als romantische tuinaanleg. Het voormalige landgoed Hogergeest is opgegaan in het complex Velserbeek/Beeckestijn. Duin & Kruidberg dateert van de 17e eeuw. De formele aanleg is hier niet meer herkenbaar. Duinlustpark is een binnenduinrandbos. Spaarnberg is het restant van een voormalig landgoed.
Aardkundige waarden Onder invloed van de zee en kustvormende processen ontstonden vanaf ca. 5000 v. Chr. zandige strandwallen parallel aan de kust. Al vanaf de steentijd vond bewoning op de hoogste delen van deze strandwallen plaats. Tussen de strandwallen lagen de open, natte en langgerekte strandvlakten. Deze venige gronden waren van oudsher in gebruik als weiland en hooiland. Het (grond)water stroomde via kleine beken (duinrellen) uit de duinen naar de strandvlakten. De aanwezigheid van hoogteverschillen en de aanwezigheid van duinrellen vormden belangrijke vestigingsfactoren.
Delen van duinzoom zijn waardevol vanwege hun relatie met het aardkundig waardevolle jonge duingebied. De (jonge) duinen zijn aardkundig van internationaal belang. Delen van de duinzoom zijn echter vergraven voor zandwinning (Elswout), waterwinning (Amsterdamse Waterleidingduinen), bollenteelt (geestgronden), verdedigingswerken tijdens WOII (tankgracht) en villaparken of kelders onder villa’s. In de open gebieden zijn op de onbebouwde percelen met landbouwkundig gebruik de aardkundige waarden nog aanwezig. In de beboste gebieden zijn de aardkundige waarden aanwezig behalve onder bebouwing. Ondanks vergravingen is de aardkundige kernkwaliteit in de binnenduinzoom aan de duinzijde van zeer hoge waarde en onvervangbaar. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De landgoederen liggen op een strandvlakte op circa 3 à 7 m boven NAP. Het maaiveld ligt veel lager dan dat van het duinmassief, maar hoger dan de zeeklei- en laagveengebieden verder landinwaarts, waardoor er van nature toestroming van duinwater is. Dit is zichtbaar in de vorm van beken en rellen. De namen van de landgoederen Velserbeek en Beeckestijn verraden al de rol die duinbeken bij de stichting hebben gespeeld. Nog steeds bevatten de watergangen hier van de duinen afkomstig stromend water van goede kwaliteit. De landgoederen bestaan deels uit aangeplant bos, boomgroepen en lanenstructuren en deels uit graslanden.
Het Duinlustpark heeft het karakter van een meer natuurlijk binnenduinrandbos. De graslanden van Duin & Kruidberg, Breederode en Spaarnberg zijn vermoedelijk al enkele eeuwen als zodanig in gebruik. De zuidelijke delen kennen een zekere mate van rust, stilte en donkerte. In het complex Velserbeek/Beeckestijn is dit minder het geval, door het intensievere gebruik en meer lichtvervuiling door de nabijheid van de industrieën van Velsen en IJmuiden.

Huidig gebruik
Het complex Velserbeek/Beeckestijn wordt intensief door recreanten gebruikt. Er is een dichte padenstructuur en vooral in het zuidelijk deel hebben de graslanden het karakter van gazons. Op Beeckestijn worden verschillende tuinstijlen en cultuurhistorische elementen waaronder slangenmuren met leibomen en een waaiervormige bloementuin in stand gehouden. De graslanden van Duin & Kruidberg, Breederode en Spaarnberg worden begraasd en kunnen vanaf omliggende wegen en paden worden beleefd. Het Duinlustpark (Sleutelbosje) is niet toegankelijk.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Landgoederen bij Driehuis en Santpoort de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Landgoederen in de binnenduinrand

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Landgoederen in de binnenduinrand

Actuele natuurwaarden
De huidige natuurwaarden zijn vooral geconcentreerd in de bossen, die vooral in Duin & Kruidberg en het Duinlustpark deels een natuurlijk karakter hebben (N15.01 Duinbos, deels ook aangewezen als H2180A Duinbossen (droog) en H2130A Grijzen duinen (kalkrijk) in het kader van Natura 2000), maar voor het grootste deel uit oud landgoedbos bestaan (N17.03 Park- of stinzenbos en N15.02 Dennen-, eiken- en beukenbos). Hier broeden kenmerkende vogelsoorten van oud bos, waaronder de holenbroeders holenduif en boomklever.
De ruïne van Brederode (net buiten het NNN-gebied) wordt door zeven soorten vleermuizen benut, waaronder franjestaart en laatvlieger. De ijskelder op Beeckestijn wordt ook als overwinteringsplaats gebruikt. De vleermuizen maken in het zomerhalfjaar gebruik van boomholten in de vele oude laanbomen en gebruiken de lanen en bosranden als foerageergebied. In de bossen wordt ook de boommarter regelmatig waargenomen. De ondergroei van de landgoedbossen is rijk aan stinzenplanten. Beeckestijn is qua stinzenplanten zelfs een van de rijkste terreinen van Nederland met 70 soorten, waaronder knolsteenbreek (‘haarlems klokkenspel’), weidegeelster en holwortel. De landgoedbossen zijn verder ook rijk aan paddenstoelen, gebonden aan oude laanbomen op de schrale bermen (Beeckestijn en Duin & Kruidberg).
In de aanwezige duinbeken en duinrellen (N03.01 Beek en bron) groeit paarbladig fonteinkruid en komen libellen voor als vuurjuffer, grote roodoogjuffer en glassnijder. De graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) en akker (N12.05 Kruiden- of faunarijke akker) zijn in het kleinschalige en afwisselende geheel eveneens van belang als foerageergebied voor vogels en vleermuizen. Dit geldt ook voor de intensiever gebruikt en beheerde terreinen, met name op landgoed Beeckestijn. De kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar recreatief gebruik plaatsvindt (Multifunctionele natuur) herbergt weliswaar geen specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar draagt wel sterk bij aan het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling van de landgoederen. Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Mogelijkheden voor verhoging van de natuurwaarden zijn er vooral op de graslanden tegen het duinmassief aan (Duin & Kruidberg en Brederode) met ambitietype N10.02 Vochtig hooiland. Een minder intensieve begrazing kan dit verwezenlijken. Indicaties van schrale graslanden zijn al aanwezig in de vorm van bijvoorbeeld kleine ratelaar.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De landgoederen en restanten daarvan hebben een ontstaansgeschiedenis van meerdere eeuwen. Bij de bossen, de lanen en de graslanden is sprake van oude, eeuwenlang ongeroerde bodems. Bijzonder is ook de aanwezigheid van schoon stromend duinwater dat uit het duinmassief treedt. Deze omstandigheden en de daarmee samenhangende natuurwaarden zijn onvervangbaar. De fysieke kenmerken van de duinen mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

Z4 Landgoederen bij Haarlem

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Landgoederen bij Haarlem

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeente(n)

Haarlem, Bloemendaal

Overige (natuur)beleidsmatige waarderingen

· Natura 2000-gebied #88 Kennemerland-Zuid (Habitatrichtlijngebied)

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer (Elswout), particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 150 hectare, waarvan Elswout het grootste deel inneemt. De Landgoederen bij Haarlem bestaat uit enkele landgoederen en (voormalige) buitenplaatsen in de duinen en de binnenduinrand tussen Aerdenhout en Bloemendaal, namelijk van zuid naar noord Klein Bentveld (Meester Enschedépark), Elswout met ten oosten daarvan Duinvliet en Lindenheuvel met ten oosten daarvan De Beek. Klein Bentveld en de Lindenheuvel horen tot het zuidelijk deel van het duinmassief van Zuid-Kennemerland. Elswout ligt in de binnenduinrand tegen dit duinmassief aan. De ecologische samenhang van deze deelgebieden bestaat uit de relatie met het duinmassief. In mindere mate geldt dit voor Duinvliet en De Beek, die op korte afstand van het duinmassief liggen en hiervan zijn gescheiden door doorgaande wegen. Ook is er hier meer invloed van stedelijke bebouwing. Het NNN-gebied, met uitzondering van De Beek en de graslanden van Duinvliet, maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Landgoederen bij Haarlem. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
De Landgoederen bij Haarlem liggen deels in het jonge duinlandschap (Klein Bentveld en Lindenheuvel) en deels in het strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio: duinen). De bodem bestaat uit zandgronden. Het hoge duinmassief (met daarin Klein Bentveld en Lindenheuvel) is gevormd door overstuiving van oude duinen in de 12e en 13e eeuw en bestaat uit nauwelijks ontwikkelde typische duingronden. Tegen de binnenduinrand zijn voornamelijk beekeerdgronden (grootste deel van Elswout en verder in Duinvliet en De Beek) te vinden die al langere tijd in cultuur zijn (geweest) en mede gevormd zijn door vanuit het duinmassief afstromende duinbeken. De landgoederen zijn in de 17e tot de 19e eeuw ontstaan, meestal vanuit al eerder gevestigde boerderijen. Landgoed Elswout is een van Nederlands best bewaarde buitenplaatsen, met oude bomenlanen, historische gebouwen, een orangerie, waterpartijen en een ijskelder. Ten noorden van Lindenheuvel ligt een niet tot het NNN-gebied behorend deel van het binnenduinrandmassief waar bebouwingsplannen zijn gerealiseerd (Hoge Duin en Daalseweg te Bloemendaal). Dit is de enige plek in Nederland waar dit op een dergelijke schaal is gebeurd. Daarnaast zijn ook delen van de oude duinen afgegraven voor stadsuitbreidingen.

Aardkundige waarden
Onder invloed van de zee en kustvormende processen ontstonden vanaf ca. 5000 v. Chr. zandige strandwallen parallel aan de kust. Al vanaf de steentijd vond bewoning op de hoogste delen van deze strandwallen plaats. Tussen de strandwallen lagen de open, natte en langgerekte strandvlakten. Deze venige gronden waren van oudsher in gebruik als weiland en hooiland. Het (grond)water stroomde via kleine beken (duinrellen) uit de duinen naar de strandvlakten. De aanwezigheid van hoogteverschillen en de aanwezigheid van duinrellen vormden belangrijke vestigingsfactoren.
Delen van duinzoom zijn waardevol vanwege hun relatie met het aardkundig waardevolle jonge duingebied. De (jonge) duinen zijn aardkundig van internationaal belang. Veel delen van de duinzoom zijn echter vergraven voor zandwinning (Elswout), waterwinning (Amsterdamse Waterleidingduinen), bollenteelt (geestgronden), verdedigingswerken tijdens WOII (tankgracht) en villaparken of kelders onder villa’s. In de open gebieden zijn op de onbebouwde percelen met landbouwkundig gebruik de aardkundige waarden nog aanwezig. In de beboste gebieden zijn de aardkundige waarden aanwezig behalve onder bebouwing. Ondanks vergravingen is de aardkundige kernkwaliteit in de binnenduinzoom aan de duinzijde van zeer hoge waarde en onvervangbaar. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Binnen het NNN-gebied is sprake van grote hoogteverschillen. Klein Bentveld en Lindenheuvel zijn droge duintoppen van 25 à 30 m hoog. De andere delen van het NNN-gebied liggen op een strandvlakte nauwelijks boven NAP-hoogte. Bij Elswout is dit het gevolg van een grootschalige afzanding, gevolgd door het opnieuw aanbrengen van reliëf. Door de lage ligging van het maaiveld ten opzichte van dat van de hoge binnenduinrand vindt toestroming van duinwater plaats, zowel via de ondergrond (kwel) als oppervlakkig. Dit laatste was aanvankelijk zichtbaar in de vorm van beken en rellen, die bij de vorming van de landgoederen omgevormd zijn tot grachten en waterpartijen. De namen Duinvliet en De Beek verraden al de rol die duinbeken bij de stichting hebben gespeeld. Nog steeds bevatten de watergangen hier van de duinen afkomstig stromend water van goede kwaliteit. De landgoederen bestaan deels uit aangeplant bos, boomgroepen en lanenstructuur en deels uit graslanden en verspreide bebouwing. Lindenheuvel en Klein Bentveld zijn voornamelijk bebost. Vooral de beboste delen kennen een grote mate van rust, stilte en donkerte. In de centrale delen van Elswout is dit door de intensieve wandelrecreatie minder het geval.

Huidig gebruik
Elswout wordt intensief gebruikt voor dagrecreatie, met name als wandelgebied, met pieken in de voor- en najaarsperiode. Het landgoed kent één in- en uitgang, waardoor de toestroom van bezoekers heel gericht is. Er is een dichte padenstructuur. Klein Bentveld is via enkele wandelpaden ontsloten. De andere onderdelen zijn in particulier eigendom en niet vrij toegankelijk.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in de Landgoederen bij Haarlem de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Landgoederen in de binnenduinrand

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Landgoederen in de binnenduinrand

Actuele natuurwaarden
De huidige natuurwaarden zijn vooral geconcentreerd in de bossen. Dit zijn voor het grootste deel landgoedbossen (N17.03 Park- of stinzenbos) bestaande uit aangeplante oude loofbossen en lanen met een rijke ondergroei aan stinzenplanten, waaronder wilde kievitsbloem, gulden boterbloem, lente- en zomerklokje, verschillende soorten geelsterren en daslook. In Duinvliet groeit ook blauwe anemoon. Vanwege de vele oude bomen zijn de bossen rijk aan bosvogels waaronder holenbroeders als bosuil en meerde spechtensoorten. In de bossen komen eekhoorn en sporadisch ook de boommarter voor. De oude, holle bomen op Elswout worden door meerdere soorten vleermuizen, waaronder rosse vleermuis, gewone grootoorvleermuis en watervleermuis, gebruikt als paar-, kraam- en overwinteringsverblijfplaats. Ook de historische gebouwen op Elswout (ijskelder, twee koetshuizen, het poortgebouw en de boerderijkelder) bevatten verblijfplaatsen van vleermuizen. De lanen in het gebied bevatten kenmerkende paddenstoelen, gebonden aan oude laanbomen (met name beuk) op de schrale bermen. Enkele in Nederland zeer zeldzame soorten komen hier voor. De hoge paddenstoelendichtheid hangt samen met de buffering van de zandgronden door kalkrijke kwel. Zowel in de beukenbossen als op de oude bruggen leeft een rijke korstmossenflora, en moshellingen langs de aangelegde duinrellen herbergen een grote diversiteit aan mossoorten. Boven de waterpartijen, die deels tot N04.02 Zoete plas gerekend kunnen worden, foerageert de watervleermuis. Waar de waterpartijen in open terrein liggen, groeit een uitbundige onderwaterflora. In het afgesloten watersysteem op Elswout komen divers vissoorten voor, waaronder zeelt. Het bos op Klein Bentveld bestaat uit meer natuurlijk binnenduinrandbos (N15.01 Duinbos, ook als H2180A, Duinbossen (droog) en H2180C, Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000) en is van belang voor de nauwe korfslak. Hier komen open zandige plekken met buntgras voor waar dagvlinders en zandhagedis voorkomen. De graslanden van Duinvliet en De Beek hebben beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland.
De intensiever gebruikte en beheerde terreinen, met name op landgoed Elswout, bestaan uit een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar recreatief gebruik plaatsvindt (Multifunctionele natuur). Dit draagt sterk bij aan het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling van het landgoederen en juist de combinatie met de aanwezige cultuurhistorische landschapselementen (bomenlanen, moshellingen etc.) zorgt voor specifieke natuurwaarden Deze kwaliteiten vormen de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Mogelijkheden voor verhoging van de natuurwaarden zijn er vooral op de graslanden die zich door verschraling verder kunnen ontwikkelen. De vele waterpartijen hebben, vooral waar deze in de vorm van watergangen door het bos en langs lanen lopen, een weinig natuurlijk karakter. De natuurwaarden hiervan zijn lastig te verbeteren zonder het cultuurhistorische landgoedkarakter aan te tasten.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De landgoederen en buitenplaatsen hebben een ontstaansgeschiedenis van meerdere eeuwen. Bij de bossen, de lanen en de graslanden is sprake van oude, soms eeuwenlang ongeroerde bodems. Bijzonder is ook de aanwezigheid van schoon stromend duinwater dat uit het duinmassief treedt. Deze omstandigheden en de daarmee samenhangende waarden zijn onvervangbaar. De fysieke kenmerken van de duinen mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

Z5 Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeenten

Heemstede, Bloemendaal

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· Natura 2000-gebied #88 Kennemerland-Zuid (Habitatrichtlijngebied)
· Stiltegebied

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 450 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland, gemeenten, particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek bestaat uit enkele noord-zuid liggende reeksen landgoederen en buitenplaatsen. De circa 15 landgoederen en buitenplaatsen die samen het NNN-gebied vormen hebben een oppervlakte van circa 450 ha en worden aan de westzijde begrensd door het duinmassief van Kennemerland-Zuid (Amsterdamse Waterleidingduinen, Z2). Boekenrode, Koekoeksduin, Leyduin, Vinkenduin, Oud-Woestduin en Huis te Manpad maken deel uit van het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid.
De ecologische samenhang bestaat uit de relatie met dit duinmassief en is het sterkst bij de landgoederen direct ten oosten van dit duinmassief. Naar het oosten toe zijn er drie aanzienlijke doorsnijdingen die van noord naar zuid lopen. Polder Vogelenzang in het westen ligt tegen het duinmassief aan. Geïsoleerd in het noorden tussen de bebouwing van Aerdenhout en sportvelden ligt een oude ontzanding, Mariënweide. De drukke N206 van Aerdenhout naar Noordwijkerhout scheidt Leyduin, Vinkenduin, Oud Woestduin, Koekoeksduin, Boekenrode en Alverna van het duinmassief. De volgende doorsnijding wordt gevormd door de Leidsevaart, Leidseweg en spoorlijn Haarlem-Leiden en scheidt Hartekamp, Huis te Manpad, Ipenrode en Berkenrode van de eerdergenoemde landgoederen. Vervolgens is er weer een doorsnijding in de vorm van de N208 van Haarlem naar Hillegom. Ten oosten hiervan liggen Bennebroekbos, Overplaats, Klooster Mariënheuvel en Groenendaal. Ten noordoosten hiervan en ervan gescheiden door bebouwing en N201 bevindt zich ten slotte het geïsoleerd liggende Hageveld. De oostelijke grens van Hageveld is de enige plek waar de strandwal zonder onderbreking door bebouwing of een weg overgaat in het (buiten NNN-gebied gelegen) veenweidegebied. Genoemde doorsnijdingen maken dat van west naar oost de onderlinge samenhang en die met het duinmassief afneemt.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschieden is
Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek behoort tot het strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio: duinen), dat 3000 à 5000 jaar geleden gevormd is. Ter plaatse wisselen de parallel aan de kustlijn globaal noord-zuid lopende strandvlakten en strandwallen elkaar af. De meest oostelijke strandwallen (waar Hageveld op is gelegen) zijn het oudst. In het westen zijn de Oude Duinen overstoven door de Jonge Duinen (Z2 Amsterdamse Waterleidingduinen (noord)). De bodem bestaat uit zandgronden. Op de strandvlakten zijn dat venige eerdgronden die zich gevormd hebben doordat het gebied al gedurende meerdere eeuwen als weiland is gebruikt. Op de strandwallen betreft het typische duingronden met arm duinzand. Hier zijn de eerste landgoederen en buitenplaatsen vanaf de 15e tot in de 18e eeuw ontstaan, meestal vanuit al eerder gevestigde boerderijen.
De ligging van de reeksen landgoederen wordt bepaald door het patroon van strandwallen en strandvlakten. Dit patroon is ook bepalend voor de situering van de hiervoor beschreven opeenvolging van reeksen landgoederen en de infrastructurele doorsnijdingen. De N206 en N208 liggen op de overgang van strandvlakte naar strandwal en zijn ontstaan als ontsluiting voor de landgoederen. In de 17e eeuw is de Leidsevaart door een strandvlakte aangelegd als trekvaartverbinding van Leiden naar Haarlem. Ook op de strandvlaktes zijn buitenplaatsen aangelegd. Veel landgoederen zijn vaak eerst aangelegd in een formele Franse stijl en later omgevormd naar een meer romantische Engelse stijl. Enkele landgoederen zijn ontstaan vanuit kloosters (Mariënheuvel en Hageveld). Op veel plekken zijn lanen met oude bomen aanwezig. Vooral op de strandvlakten zijn watergangstelsels aanwezig. De Leybeek was aanvankelijk een duinrel die Leyduin van west naar oost doorsnijdt. Rond 1850 is de watertoevoer vergroot door de aanleg van kanalen in het duinmassief zodat schoon duinwater naar de Leidsevaart gevoerd kon worden om vandaar te verschepen naar Amsterdam. Het duinmassief verkreeg zo de naam Amsterdamse Waterleidingduinen (Z2).
Aardkundige waarden Onder invloed van de zee en kustvormende processen ontstonden vanaf ca. 5000 v. Chr. zandige strandwallen parallel aan de kust. Al vanaf de steentijd vond bewoning op de hoogste delen van deze strandwallen plaats. Na de 12e eeuw is de strandwal van Vogelenzang deels onder de jonge duinen verdwenen. Tussen de strandwallen lagen de open, natte en langgerekte strandvlakten. Deze venige gronden waren van oudsher in gebruik als weiland en hooiland. Het (grond)water stroomde via kleine beken (duinrellen) uit de duinen naar de strandvlakten. Door de verbetering van de afwatering van de strandvlakten konden gronden gebruikt worden voor tuinbouw. Daarnaast zijn delen van de strandwallen en -vlakten afgegraven en geëgaliseerd om de gronden geschikt te maken voor de teelt van bloembollen (geestgronden). Lokaal ontstonden steilranden.
Delen van duinzoom zijn waardevol vanwege hun relatie met het aardkundig waardevolle jonge duingebied. De (jonge) duinen zijn aardkundig van internationaal belang. Delen van de duinzoom zijn echter vergraven voor zandwinning, waterwinning, bollenteelt (geestgronden), verdedigingswerken tijdens WOII (Atlantikwall) en villaparken (Aerdenhout) of kelders onder villa’s. In de open gebieden zijn op de onbebouwde percelen met landbouwkundig gebruik de aardkundige waarden nog aanwezig. In de beboste gebieden zijn de aardkundige waarden aanwezig behalve onder bebouwing. In dit NNN liggen aardkundige kwaliteiten bij het Huis te Vogelenzang, direct ten noorden ervan (duinbeek) en op de geestgronden ten zuiden van de camping. Het gebied Aerdenhout-Vogelenzang-Heemstede-Bennebroek vertoont een unieke successie van strandwallen en -vlaktes. Ondanks vergravingen is de aardkundige kernkwaliteit in de binnenduinzoom aan de duinzijde van zeer hoge waarde en onvervangbaar.
Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
In globale zin vormt het NNN-gebied de overgang tussen de tot 30 m hoge binnenduinrand van de Amsterdamse Waterleidingduinen in het westen en de Haarlemmermeerpolder, waar het maaiveld zo’n 5 m onder NAP ligt. In de strandvlakten ligt het maaiveld net boven NAP-niveau en kent het weinig reliëf. Op de strandwallen ligt het maaiveld een paar meter hoger en is er veel meer reliëf met hier en daar duintopjes tot meer dan 15 m hoog. Behalve natuurlijk ontstane hoogteverschillen zijn er ook die door de mens zijn gemaakt. Soms zijn duintopjes opgehoogd, zoals in Leyduin en Bennebroekbos. Delen van de strandwallen zijn afgegraven ten behoeve van de zandwinning. Soms maken deze verlaagde terreinen deel uit van het NNN-gebied, zoals Mariënweide, het zuidelijk deel van Alverna en het oostelijk deel van Leyduin. In andere gevallen horen de afzandingen niet tot NNN-gebied, zoals ten zuiden van Oud Woestduin, waar NNN-gebied begrensd wordt door een abrupte overgang van hoog naar laag. Oud Woestduin zelf wordt gekenmerkt door een schrale grasvlakte van de voormalige paardenrenbaan. Op Vinkenduin herinnert een hoge aarden wal aan de functie als vangplaats voor vinkachtigen. Van nature is er in het NNN-gebied toestroming van duinwater in de vorm van beken en rellen, waaronder de Leybeek. De natuurlijke situatie is sterk veranderd door de duinwaterwinning en doordat diepe kwel wordt afgevangen door de Haarlemmermeerpolder. Om de waterstand in de strandvlakten ’s zomers op peil te houden vindt toevoer van voedselrijk oppervlaktewater vanuit de Leidsevaart plaats. Polder Vogelenzang heeft zoals de naam al aangeeft het karakter van een vlakke polder met een intensief slotenstelsel. De waterkwaliteit van de Leybeek is slecht doordat deze tegenwoordig wordt gevoed vanuit poldersloten. Sommige vijvers op de strandwallen worden volledig door grond- of regenwater gevoed en zijn voedselarm. Andere worden sterk beïnvloed door beschaduwing en bladval van omringende bomen. Op een aantal plakken in de strandvlaktes treedt lokaal kwel uit vanuit de aangrenzende strandwallen.
De landgoederen en buitenplaatsen bestaan uit een grote afwisseling aan aangeplant bos, boomgroepen, lanen, tuinen, waterpartijen en graslanden. Delen hiervan zijn vaak al enkele eeuwen als zodanig in gebruik. De structuur van strandwallen en strandvlakten is sterk bepalend voor het landschap en goed beleefbaar. Een deel van de landgoederen en buitenplaatsen is niet opengesteld voor publiek en kent een grote mate van rust, stilte en donkerte. De drukke N206 veroorzaakt geluidhinder maar door de beslotenheid van de terreinen blijft deze beperkt tot een smalle zone aan weerszijden van de weg. Het gebied ten westen van de N206 is aangemerkt als stiltegebied. De voor recreatie opengestelde landgoederen kennen veelal een intensief padenstelsel en worden druk bezocht.

Huidig gebruik
De terreinen in eigendom en beheer van Landschap Noord-Holland worden als landgoed met de nadruk op natuurwaarden beheerd met inachtneming van de cultuurhistorische waarden en recreatief medegebruik. Een deel van de graslanden wordt gehooid en andere delen zijn verpacht en vallen onder een intensief agrarisch weidebeheer. Groenendaal is gemeentelijk eigendom en wordt intensief gebruikt als wandelbos. Het beheer is daarnaast gericht op behoud en ontwikkeling van de natuurwaarden. Delen van het terrein worden begraasd (Schotse Hooglanders). Een aantal terreinen is in particulier eigendom en is niet of nauwelijks toegankelijk, waaronder Huis te Manpad. Hier bevindt zich de langste slangenmuur van West-Europa.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Landgoederen bij Driehuis de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Landgoederen in de binnenduinrand

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied

Kernkwaliteit: Landgoederen in de binnenduinrand

Actuele natuurwaarden
De huidige natuurwaarden zijn vooral geconcentreerd in de bossen, die voor het overgrote deel uit oud landgoedbos bestaan (N17.03 Park- of stinzenbos). Het grootste deel van de bossen behoort tot droog Wintereiken-Beukenbos. Bijzonder waardevol zijn de oude lanen en de meer dan 200 jaar oude beuken- en grove dennenaanplanten. Deze bossen zijn rijk aan stinzenplanten. In het verleden werden verschillende soorten stinzenplanten, waaronder sneeuwklokje en gewone vogelmelk, op grote schaal in de bossen gekweekt. Bij Huis te Manpad groeit knolsteenbreek (‘Haarlems klokkenspel’) en in Leyduin de spitse geelster. De bossen en lanen zijn ook rijk aan voor zure en gebufferde bodem kenmerkende paddenstoelen. De dichtheid aan broedvogels is groot, vooral aan bos- en/of struweelsoorten, waaronder veel holenbroeders. Het Bennebroekbos wordt tot de vogelrijkste bossen van Nederland gerekend. Van verschillende soorten vleermuizen komen populaties voor, al zijn dit vooral algemene soorten. De vleermuizen maken in het zomerhalfjaar gebruik van boomholten in de vele oude laanbomen en gebruiken de lanen en bosranden als foerageergebied. In de bossen wordt ook de boommarter af en toe waargenomen. Plaatselijk komt Duineikenbos voor dat zich ontwikkelt tot droog Berken-Zomereikenbos. Op enkele plekken in Leyduin, Vinkenduin en bij Huis te Manpad is dit aangemerkt als beheertype N15.01 Duinbos (ook als H2180A Duinbossen (droog), H2180C Duinbossen (binnenduinrand) aangewezen in het kader van Natura 2000). In het Bennebroekbos komt hakhout voor met beheertype N17.06 Vochtig hakhout en op sommige plekken N17.02 Droog hakhout.
Op de voormalige renbaan van Oud-Woestduin komen droge duingraslanden en verstuivingsplekken voor met beheertypen N11.01 Droog schraalgrasland (ook als H2130A Grijze duinen (kalkrijk) aangewezen in het kader van Natura 2000) en N08.02 Open duin. Hier groeien duingraslandsoorten als pilzegge en zacht vetkruid en komt de zandhagedis voor.
Bijzonder waardevol zijn de overgangen van bos naar grasland in de vorm van mantel- en zoomvegetaties, onder meer in Groenendaal, met vele soorten ongewervelden van droge milieus.
Op plaatsen waar strandvlaktes aan strandwallen grenzen en kwel uittreedt en op andere vochtige standplaatsen zijn gronden aangemerkt als N10.02 Vochtig hooiland. Dit is het geval bij Alverna en aan de oostzijde van Leyduin. Hier groeien verschillende kwelindicatoren. Drogere delen, vooral op de strandwallen, bestaan uit graslanden met beheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Deze komen op aanzienlijke schaal voor op Leyduin, Oud-Woestduin, Overplaats en Bennebroekbos. Als ambitie geldt dit ook voor de vochtiger graslanden van Polder Vogelenzang. In dit gebied en op de andere strandvlakte-graslanden komen weidevogels voor, maar de dichtheden zijn vrij laag. Een aantal waterpartijen op Leyduin, Oud-Woestduin, Overplaats en Bennebroekbos kent beheertype N04.02 Zoete Plas. Hier plant de rugstreeppad zich voort.
De intensiever gebruikt en beheerde terreinen bestaan uit een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar recreatief gebruik plaatsvindt (Multifunctionele natuur). Deze delen herbergen weliswaar geen specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar dragen wel sterk bij aan het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling van de landgoederen. Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Mogelijkheden voor verhoging van de natuurwaarden zijn er op de graslanden op de strandvlakten, vooral op plaatsen waar kwel uittreedt. Hier zijn de potenties bij verschraling door een hooilandbeheer hoog. In de ‘poldergebieden’ (Polder Vogelenzang, Mariënweide, het zuidelijk deel van Alverna en het oostelijk deel van Leyduin) wordt de waterkwaliteit sterk beïnvloed door de inlaat van water vanuit de Leidsevaart. Verbetering is hier mogelijk bij een aangepaste waterhuishouding.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De landgoederen, buitenplaatsen en restanten daarvan hebben een ontstaansgeschiedenis van meerdere eeuwen. Bij de bossen, de lanen en de graslanden is deels sprake van oude, eeuwenlang ongeroerde bodems. Bijzonder is ook de afwisseling van grotendeels intacte strandwallen en strandvlakten, die nergens in Nederland op eenzelfde schaal kan worden beleefd als hier. Deze omstandigheden en de daarmee samenhangende waarden zijn onvervangbaar.

Z6 Oosterbroek & Buitenhuizen

1 Algemene gegevens

Regio Natuurbeheerplan 2020

Oosterbroek & Buitenhuizen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeente

Velsen

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

Algemene Verordening Recreatieschap Spaarnwoude

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 400 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer (eigendom) /Recreatieschap Spaarnwoude (beheer)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Oosterbroek en Buitenhuizen is een gebied binnen het recreatiegebied Spaarnwoude. De oppervlakte van het NNN binnen het gebied bedraagt circa 400 hectare. Het gebied wordt begrensd door het Noordzeekanaal, het Zijkanaal C en de rijksweg A9. De samenhang binnen het gebied komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten parkachtige (deels kleinschalig/besloten) karakter van het gebied. De ecologische samenhang met andere NNN gebieden is beperkt door de ligging tussen kanalen en wegen. Er zijn mogelijkheden om de ecologische samenhang binnen het gebied te vergroten, met name door versterking van de water- en bosstructuur.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Oosterbroek & Buitenhuizen. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied Oosterbroek en Buitenhuizen ligt op de overgang van een oude strandvlakte en het droogmakerijenlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het Noordzeekanaal heeft de oorspronkelijke polder Buitenhuizen doorsneden. De dijk langs Zijkanaal C is een restant van de oude polder. De polder Buitenhuizen is vernoemd naar het voormalige buurtschap Buitenhuizen. Het zuidwestelijk deel van het huidige Oosterbroek is onderdeel van de strandvlakte en bestaat uit een restant van een oude polder met klei op veen. De Velserdijk was de dijk rondom de polders Oosterbroek en Velserbroek. De Velsertocht en het Zijkanaal B vormen de grens met de droogmakerijen (de voormalige Noord- en Zuid-Spaarndammerpolder) die het grootste deel van het gebied uitmaken en die zijn ontstaan door de aanleg van het Noordzeekanaal en de drooglegging van het Wijkermeer aan het eind van de 19e eeuw.
Het eigenlijke Oosterbroek is al veel langer in landbouwkundig gebruik (vooral als grasland), terwijl de droogmakerijen pas eind 19e eeuw zijn ontstaan, waarna de vruchtbare zeekleibodem als akkerbouwgebied in gebruik werd genomen. Rond 1950 werd het Noordzeekanaal aanzienlijk verbreed, maar de grootste transformatie vond plaats rond 1980 toen de A22 werd aangelegd en het gebied aan de landbouw werd onttrokken en als onderdeel van het recreatiegebied Spaarnwoude ingericht. Daarvoor werden delen van het gebied opgehoogd, werden waterpartijen gegraven en werden (populieren)bossen aangeplant. Een deel van Oosterbroek is gevormd door het afdekken van een voormalige vuilstort. Op deze “heuvels” is nu ruimte voor intensief recreatief gebruik. De laatste grote ingreep dateert van net voor 2000, toen de huidige A9 door het Oosterbroek werd aangelegd. Bij dit alles is een deel van de oude kleipolder in het Oosterbroek bewaard gebleven. Dit vormt het meest ‘oorspronkelijke’ deel van het gebied dat nog het karakter van een waterrijk open weidegebied heeft behouden en vormt een fraai contrast met de omliggende besloten parkachtige terreinen.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Het eigenlijke Oosterbroek op de strandvlakte ligt ruim een meter hoger dan de niet opgehoogde delen van de rest van het gebied. In deze voormalige droogmakerijen, en dan met name in een zone langs het Noordzeekanaal, is sprake van brakke invloeden door kwel uit het kanaal. In het Oosterbroek wordt daarnaast relatief schoon (voedselarm en basenrijk) zoet water aangevoerd door duinrellen die via duikers aan de westzijde het gebied bereiken. De Velsertocht is een zeer kenmerkend waterelement op de grens van de oorspronkelijke strandvlakte en het voormalige Wijkermeer. Vanwege het overwegend voedselrijke karakter van bodem en water en vanwege de voormalige vuilstortheuvels is in Buitenhuizen de waterkwaliteit veelal beperkt (troebel) en duidelijk minder dan in het Oosterbroek.
Zoals eerder beschreven is in het Oosterbroek nog een restant van het oude open polderlandschap bewaard gebleven, dat een fraai contrast vormt met het omliggende kleinschaliger parkachtige landschap. Het gehele gebied ligt verder ingeklemd tussen kanalen en de rijkswegen A9 en A22. Met name door het wegverkeer is sprake van een relatief forse geluidsbelasting en (in mindere mate) lichtverstoring. Door het recreatief gebruik is eveneens geen sprake van rust als bijzonder kenmerk.

Huidig gebruik
Het recreatiegebied Spaarnwoude als geheel ligt tussen Haarlem, Amsterdam en Velsen en vormt daarmee een groene buffer in het stedelijk gebied. In Oosterbroek en Buitenhuizen richt het beheer zich in grote delen op optimalisatie van recreatief gebruik (inclusief evenementen) in een ‘groene setting’. Het gebied wordt, naast de natuurdoelstelling, intensief gebruikt voor recreatie, waaronder zwemmen mountainbiken, klimmen, ruitersport en festivals. Op speel- en ligweides vindt gazonbeheer plaats, ook ten behoeve van evenementen. Langs de (fiets)paden, wegen en bosranden wordt ecologisch beheer toegepast. In een deel van het open polderrestant in het Oosterbroek worden de graslanden nog als weiland voor schapen en koeien verpacht.
Sommige van deze gronden worden ook gebruikt als parkeerplaats bij evenementen en daarom (bij tijden) intensief gemaaid. Er wordt weinig onderhoud gepleegd aan bossen. Dood hout blijft liggen en het beleid is om populieren geleidelijk te kappen en natuurlijke verjonging te stimuleren, waardoor de natuurkwaliteit van het bos op termijn kan toenemen en ook de belevingswaarde wordt verbeterd. Naast het ‘groene’ recreatieve medegebruik bevinden zich in het gebied ook een huisjespark, hotels en Snowworld.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Oosterbroek en Buitenhuizen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open kleipolder met extensieve graslanden en water- en verlandingsvegetaties

  • Bos- en moeraslandschap onder invloed van brakke kwel uit het Noordzeekanaal

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Open kleipolder met extensieve graslanden en water- en verlandingsvegetaties

Actuele natuurwaarden
In het Oosterbroek ligt een restant van het ‘oorspronkelijke’ open waterrijke polderlandschap op de oude strandvlakte. Dit relatief open gebied contrasteert met de omliggende bosrijkere en deels opgehoogde gebieden. Actuele natuurwaarden bestaan hier uit open graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland) dat wordt doorsneden door sloten met helder water. Het gebied is te klein om op provinciaal niveau als belangrijk weidevogelgebied te worden gewaardeerd, maar weidevogels zoals grutto en tureluur komen wel in lage dichtheden voor, evenals diverse watervogels zoals kuif- en krakeend. In en rond dit gebied liggen her en der plasjes, poelen en oevers met eveneens een goede waterkwaliteit, die worden gerekend tot N04.02 Zoete plas en N.05.01 Moeras. Hier zijn onder meer diverse algemenere waterjuffers van schoon waterplantenrijk water kenmerkend. De aanwezige moerasoevers langs de zijkanalen zijn nu al van belang voor moeras- en rietvogels zoals blauwborst en sprinkhaanzanger en voor de noordse woelmuis.

Potentiële natuurwaarden
Op basis van de goede waterkwaliteit is vooral in het Oosterbroek een robuustere en meer aaneengesloten structuur van open water en moeras mogelijk, waardoor de potenties voor moerasnatuur verder in integrale samenhang met recreatie kunnen worden uitgebouwd. De duinrellen, de Velsertocht en de aangelegde waterpartijen vormen de basis voor deze potentie. Met name voor al aanwezige moeras- en rietvogels en voor de noordse woelmuis biedt dit perspectief op een robuust leefgebied met duurzame populaties.

Kernkwaliteit: Bos- en moeraslandschap onder invloed van brakke kwel uit het Noordzeekanaal

Actuele natuurwaarden
Met name langs het Noordzeekanaal is sprake van brakke kwel in de laaggelegen delen van Oosterbroek en vooral ook van Buitenhuizen. In Buitenhuizen is al een brakke poel met moeras (N04.03 Brak water / N05.01 Moeras) ontwikkeld in de nabijheid van een brakke moeraszone langs de oever van het Noordzeekanaal. Als kenmerkende plantensoort treedt hier zulte op. Samen met de Noord-Hollandse kuststrook langs de grote wateren is het Noordzeekanaal van belang als migratieroute voor vleermuizen, en met name de zeldzame meervleermuis.

Potentiële natuurwaarden
Er liggen mogelijkheden om de ecologische potentie van deze brakke situaties verder uit te bouwen, zowel in de vorm van moeras als in de vorm van gevarieerd bos en bosranden. Hierdoor kan ook de ruimtelijke relatie met de brakke moeraszone langs het Noordzeekanaal worden versterkt evenals de relatie met de overige bosrijke delen in het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreindelen is op vrij grote schaal sprake van een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar recreatief medegebruik plaatsvindt. De meer aaneengesloten bosstructuren zijn nog relatief jong en deels ook eenvormig. Actueel is nog geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Met name de meer aaneengesloten bosstructuren hebben een duidelijke potentie voor de ontwikkeling naar gevarieerd loofbos op vochtige kleibodems (beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Incidentele waarnemingen van de boommarter in Buitenhuizen (en ook verkeersslachtoffers op enkele wegen) geven aan dat de bossen in belang kunnen toenemen voor deze soort, die zich vanuit de duinbossen oostwaarts kan verspreiden. Door extensief beheer van aangrenzende graslanden kunnen ook gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten (zoom-mantel-vegetaties) ontstaan, die eveneens bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden zijn lokaal aanwezig en veelal relatief eenvoudig en snel vervangbaar (graslanden en aangelegde waterpartijen <10 jaar, bos <50 jaar). Het restant van het oude polderlandschap, de wateren met goede waterkwaliteit en de zone met brakke kwel zijn echter (als basis voor actuele waarden en hoge natuurpotenties) niet of nauwelijks vervangbaar.

Z7 Heksloot, Westbroekplas en omgeving

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Heksloot, Westbroekplas en omgeving

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeente(n)

Haarlem, Velsen

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Recreatieschap Spaarnwoude, Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het gebied ‘Heksloot, Westbroekplas en omgeving’ is een deelgebied binnen het recreatiegebied Spaarnwoude. Het bestaat uit een grote plas, enkele polders en dijken en de twee forten ‘Fort Benoorden Spaarndam’ en ‘Fort bezuiden Spaarndam’. Onder meer het Landje van Gruijters, de Hekslootpolder en de Liniedijk zijn landschappelijke elementen die binnen het gebied liggen. De totale oppervlakte van het NNN binnen dit gebied bedraagt zo’n 150 hectare. Hoewel de Westbroekplas een vrij geïsoleerd deel is van het NNN binnen dit gebied, zijn andere delen van het NNN meer verbonden. De watergangen binnen het gebied dragen bij aan de samenhang tussen de onderdelen binnen het gebied. Hierbij horen onder andere de sloten tussen de polders en de watergang langs de Liniedijk en de forten.
De samenhang met andere NNN-gebieden in de omgeving bestaat voornamelijk uit natte verbindingen zoals kanalen, vaarten en sloten (Het IJ, Zijkanaal B en C). Deze natte verbindingen zijn voornamelijk van belang voor watergebonden flora- en fauna. De Liniedijk daarentegen is juist een verbinding die voor flora- en fauna van drogere milieus van belang is. Deze dijk kruist centraal in het NNN gebied een oude Slaperdijk die in oost-west richting door het gebied loopt. Vanaf de Westbroekplas loopt een natte natuurverbinding (ZNV4) ten zuiden van Velserbroek en Santpoort-Noord naar de duinen in Nationaal Park Zuid-Kennemerland (Z1), geflankeerd door graslanden (de Verdolven landen) aan de noordzijde en de oude slaperdijk aan de zuidzijde. De graslanden zijn ook onderdeel van dit NNN-gebied. Het meer robuuste weidevogelgebied Dijkland (Z10) ligt op korte afstand waardoor uitwisseling daarmee goed mogelijk is.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Heksloot, Westbroekplas en omgeving. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied behoort tot het landschapstype strandwallen- en strandvlaktenlandschap (fysisch-geografische regio: zeekleigebied) en ligt op de overgang naar het droogmakerijenlandschap en veenpolderlandschap. De beide forten, de Liniedijk en de directe omgeving maken deel uit van de Stelling van Amsterdam. De forten zijn gebouwd in de 19e eeuw, waarbij zand is opgebracht bovenop een restant van een strandwal. Ook de Geniedijk (waar de Liniedijk deel van uitmaakt) is toen aangelegd. De forten en de dijk daartussen hebben een grote cultuurhistorische en landschappelijke waarde, maar de actuele natuurwaarden zijn geconcentreerd op enkele locaties binnen het gebied. Het Landje van Gruijters is een voormalig buitendijks boezemland met plassen en natte graslanden. Van deze oude inpoldering zijn de oude dijkjes nog zichtbaar en worden deels gebruikt als fietspad. De Westbroekplas is in 1990 ten behoeve van zandwinning gegraven. De Hekslootpolder, Verdolven en de oude Spaarndammerpolder landen kennen al zeer lange tijd (in ieder geval sinds 1850) min of meer dezelfde verkaveling van de landbouwpercelen. Klei uit de Verdolven landen is in 1626 gebruikt om de Slaperdijk aan te leggen waardoor deze percelen een stuk lager liggen dan Velserbroek.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De terreinen kennen een overwegend open karakter. De Westbroekplas wordt echter deels omzoomd door wilgen. De beide forten kennen een halfopen karakter door opslag van bomen en struiken. De bodem van het gebied bestaat overwegend uit klei en delen hebben een zand- of zavelbodem. De Liniedijk bestaat uit klei en opgebracht zand. In de Hekslootpolder en Verdolven Landen is de ontwatering relatief gering (<30 cm minus maaiveld). Op het Landje van Gruijters treedt, als gevolg van de open verbinding met het Noordzeekanaal en de lage ligging, brakke kwel op vanuit het Zijkanaal B en het IJ. Hierdoor is de bodem in het gebied licht brak. Op de Westbroekplas heerst ’s winters relatieve rust en stilte.

Huidig gebruik
Het recreatiegebied Spaarnwoude, waar het gebied onderdeel van uitmaakt, ligt als geheel tussen Amsterdam, Haarlem en Velsen in. Het vormt daarmee een groene buffer tussen het stedelijk gebied. In grote delen van het gebied is recreatie en beleving een belangrijke gebruiksvorm. Westbroekplas en Heksloot is uitloopgebied van Velserbroek en Haarlem Noord. Andere delen (westelijke delen van de Hekslootpolder) worden nog hoofdzakelijk als agrarische percelen gebruikt door pachters. De percelen daar worden niet intensief bemest en begraasd. Tot slot worden het landje van Gruijters en omliggende percelen uitsluitend voor natuurdoeleinden beheerd. De weg rond dit landje wordt gebruikt om te fietsen, wandelen, maar ook wordt er veel door natuurliefhebbers naar vogels gekeken. Aan en op de Westbroekplas vindt in de zomer intensief recreatief gebruik plaats op het water (in de vorm van waterrecreatie) en rond de ligweides, zwemstrandje en aanwezige horeca langs de zuidoostelijke en oostelijk kant. Aan de noordzijde ligt een fietspad en grenst het meer aan bebouwing. De westzijde wordt extensiever gebruikt.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Heksloot, Westbroekplas en omgeving de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Historisch fortterrein met gevarieerde vegetatie

  • Brak vogelrijk boezemland

  • Parklandschap rond zandwinplas met recreatief gebruik

  • Stapsteen langs natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Historisch fortterrein met gevarieerde vegetatie

Actuele natuurwaarden
Het Fort Benoorden Spaarndam is niet opengesteld voor het publiek. Vanwege de rust en donkerte wordt dit fort en de omgeving ervan benut door foeragerende vleermuizen, al zijn dit algemene soorten. Ook het terrein rond Fort Bezuiden Spaarndam en de Liniedijk heeft deze kwaliteiten en vormt foerageergebied voor vleermuizen. Tijdens recent onderzoeken zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Op beide forten en de tussenliggende dijk is het beheer gericht op N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De terreinen van beide forten kenmerken zich door een deels tamelijk verruigde vegetatie met wat opslag van bomen en struiken. Op de grasdijken komen plantensoorten van droog schraalland voor. De terreinen en dijken zijn waardevol voor ongewervelden van droge milieus, waaronder diverse dag- en nachtvlindersoorten. Onder andere de steeds zeldzamer wordende argusvlinder komt nog op meerdere plaatsen in dit gebied voor. Rondom het Fort Benoorden Spaarndam loopt een gracht die als N04.02 Zoete plas is aangemerkt. Rond het Fort Bezuiden Spaarndam loopt ook een gracht met hetzelfde beheertype. De actuele waarden zijn in beide gevallen gering er is bij deze waterpartijen geen sprake van waarden op (inter)nationaal of regionaal niveau.

Potentiële natuurwaarden
Bij voortzetting van het consequente verschralingsbeheer kan de kwaliteit van de extensieve graslanden en dijken nog duidelijk toenemen. Ondanks de afwezigheid van vleermuisverblijfplaatsen, blijven (delen van) de forten in potentie geschikt voor vleermuizen. De Liniedijk en Slaperdijk hebben daarnaast een duidelijke potentie als verbindend element voor bijvoorbeeld dagvlinders.

Kernkwaliteit: Brak vogelrijk boezemland

Actuele natuurwaarden
Het Landje van Gruijters bestaat in de huidige situatie uit de beheertypen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en 04.03 Brak water. Het tamelijk voedselrijke terrein bestaat uit een plas met daaromheen rietkragen en grasland, dat vooral ’s winters en in het voorjaar grotendeels onder water loopt. Het grasland wordt ’s zomers begraasd. Mede door de wisselende waterstand waardoor in de loop van het jaar slikkige situaties ontstaan, heeft het terrein een grote aantrekkingskracht op doortrekkende steltlopers en weidevogels, terwijl het ’s winters wordt benut door watervogels. Het terrein is niet toegankelijk, maar wel beleefbaar vanaf de omringende wegen en paden. Verstoring blijft hierdoor beperkt. Het Landje van Gruijters is ook waardevol vanwege het licht brakke karakter en daarbij behorende vegetatie waaronder het goudknopje. De drassige graslanden in de Hekslootpolder zijn zoals genoemd geschikt voor weidevogels, maar de aantallen lopen terug. Hier zijn met het met name de abiotische omstandigheden en historische verkaveling die waardevol zijn en gunstig voor weidevogels. Op sommige percelen wordt momenteel een agrarisch natuurbeheer gevoerd. Deze percelen worden door het recreatiegebied Spaarnwoude verpacht aan boeren die een beheervergoeding krijgen als voldaan wordt aan voorwaarden die de huidige en potentiële natuur ten goede komt. Naast weidevogels wordt ook deze polder door wintergasten en doortrekkers gebruikt en komt andere bijzondere fauna voor zoals de rugstreeppad.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties in het Landje van Gruijters worden al grotendeels of geheel benut. In de Hekslootpolder ligt de potentie vooral in de uitbreiding van extensieve weidevogelgraslanden ten koste van agrarisch gebruik.

Kernkwaliteit: Parklandschap rond zandwinplas met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Rond de Westbroekplas is sprake van meer of minder intensief recreatief gebruikte terreindelen binnen een kleinschalige afwisseling van graslanden, strandjes en opgaande beplantingen. De kwaliteit bestaat allereerst uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling rond de plas (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.
In de rietvegetatie langs de oever van de Westbroekplas broeden alleen algemene soorten rietvogels. ’s Winters is het wel een belangrijke pleisterplaats voor watervogels, zoals grote aantallen smienten. Deze laatste kwaliteit bepaald in de huidige situatie de waarde van de plas, die als N04.02 Zoete plas beheerd wordt.

Potentiële natuurwaarden
De natuurwaarden rondom de Westbroekplas worden al grotendeels benut. Door extensief beheer van de graslanden kunnen meer gevarieerde bloemrijke ruigten ontstaan, die eveneens bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde.

Ker nkwaliteit: Stapsteen langs natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
Vanaf de Westbroekplas loopt een natte natuurverbinding ten zuiden van Velserbroek en Santpoort-Noord naar de duinen. De percelen ten noorden van deze verbinding, de Verdolven landen, zijn verpacht. Deze landen zijn kruidenrijk, met onder de aanwezige soorten ook muizenstaart, die verder in westelijk Nederland bijna niet voorkomt.

Potentiële natuurwaarden
Verdere versterking van moerasnatuur en de natte verbindingszone is mogelijk op de Verdolven landen, met name in de vorm van N12.02 Kruiden en faunarijk grasland. De Slaperdijk te zuiden van de verbinding is nu gedeeltelijk buiten de NNN gelegen. Aansluiten bij de verbindingszone (als N12.01 Bloemdijk) kan de verbindende functie versterken, met name voor insecten van zowel natte als droge milieus (o.a. vlinders, bijen, libellen).

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De natuurwaarde van de graslanden op de beide forten en de dijk daartussen en van de wateren rond de forten zijn actueel van beperkte waarde en op korte termijn vervangbaar. De samenhang tussen de natuurwaarden en de cultuurhistorische betekenis van forten en dijk vormt echter een nagenoeg onvervangbare situatie. Dit geldt ook voor het Landje van Gruijters dat, als voormalig boezemland in relatie tot de Stelling en vanwege het licht brakke karakter, als onvervangbaar moet worden aangemerkt. Tenslotte geldt de onvervangbaarheid ook nog voor de cultuurhistorisch waardevolle oude verkaveling met natuurwaarden in de Hekslootpolder, de Slaperdijk en de Verdolven landen.

Z8 Houtrakpolder en omgeving

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Houtrakpolder en omgeving

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeenten

Amsterdam, Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 500 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer/Recreatieschap Spaarnwoude (Westhoffbos, Houtrak), Staatsbosbeheer (Noorderbos, Groene Schip, Westhoffplas, Houtrakpolder en golfbaan)

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De totale oppervlakte van het NNN binnen het gebied Houtrakpolder en omgeving bedraagt circa 500 hectare. Het gebied bestaat grofweg uit twee delen. Het zuidoostelijke deel (Houtrak) kent een parkachtige omgeving met een golfbaan, een vakantiepark en recreatiegebied. Het noordwestelijke deel bestaat uit twee bosgebieden (Westhoffbos en Noorderbos), een afvalterp (Groene Schip) en water, rietmoeras en natte graslanden (Westhoffplas en Houtrakpolder). Tussen het zuidoostelijke en noordwestelijke deel ligt een agrarisch bedrijf. De samenhang binnen het gebied bestaat uit een netwerk van bospercelen, wateren en graslanden. Het zuidoostelijke en het noordwestelijke deel zijn verbonden via de Middentocht en de Machinetocht (KRW-lichaam).
De samenhang met omliggende NNN-gebieden komt tot uiting via een reeks wateren (kanalen, tochten en vaarten). Aan de noordzijde verbindt Zijkanaal C het gebied met Oosterbroek en Buitenhuizen (Z6). Ten westen van Houtrak wordt de aaneengeslotenheid met Dijkland (Z10) alleen doorbroken door de ringvaart en Spaarndammerdijk. Aan de zuidkant van Houtrak liggen een aantal natte natuurverbindingen (ZNV2), die het gebied via verschillende kanalen en watergangen verbindt met de Brettenzone en natuurontwikkelingsgebieden in het westen van Amsterdam (Z14).

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Houtrakpolder en omgeving. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied is onderdeel van het droogmakerijenlandschap in de Noordzeekanaalzone (Fysisch-geografische regio: zeekleigebied). In de vroege middeleeuwen stroomde het IJ in noordwestelijke richting door het gebied. Ten noorden en zuiden van het IJ lagen veengebieden. Na de ontginning van het veen en de maaivelddaling veroorzaakt door ontwatering bleef de klei achter langs de oevers van de veenstromen van het IJ. Gelijktijdig met de inpoldering van het IJ rond 1850 werd het Noordzeekanaal aangelegd, zowel voor afwateringsdoeleinden als voor de binnenscheepvaart. Er werden kanaaldijken aangelegd en de wateren aan weerszijde van het kanaal werden drooggemalen en tot polders ingericht (de zogenaamde IJpolders), waaronder de Houtrakpolder.
Het oostelijke deel van de Houtrakpolder, rond het voormalige eiland Ruigoord, werd in de jaren negentig deel van het havengebied van Amsterdam. In het westelijke deel werden in de 20e onder de noemer van een randstadgroenstructuurgebied een recreatiegebied, een golfbaan en een afvalstort aangelegd. Enkele landbouwpercelen bleven gehandhaafd. De Westhoffplasis in 1995 als natuurontwikkelingsgebied aangelegd langs de Ringweg rondom de Inlaagpolder. De locatie van de afvalstort, het zogenaamde “Groene schip”, in het noorden van het gebied, gaat ingericht worden ten behoeve van recreatie.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het gebied bestaat voornamelijk uit klei. Ter plaatse van de golfbaan is een laag zand opgebracht. De Houtrakpolder ligt een stuk lager dan de directe omgeving. De grote variatie in maaiveldhoogte binnen het gebied is ontstaan doordat delen van de polder zijn opgehoogd ten behoeve van bebouwing en recreatieve activiteiten. De gemiddelde maaiveldhoogte is 2,1 m onder NAP, met een minimale hoogte van 4,3 m onder NAP. Door de lagere ligging ten opzicht van de omgeving heeft het gebied een nat karakter en is er sprake van (brakke) kwel. Daarnaast wordt er water ingelaten. De Houtrakpolder bestaat uit 23 peilgebieden waaronder drie hoogwatervoorzieningen. Het waterpeil verschilt per peilvak. Het zomerpeil varieert tussen -1,7 en -3,5 m NAP. Het winterpeil varieert tussen -1,6 en -3,2 m NAP. Vanwege de getijdenwerking van het Noordzeekanaal komen er in het gebied ook brakke tot zilte omstandigheden voor.
Het Westhoffbos is gelegen in het noordwesten van het gebied, langs het Zijkanaal C. In het noordelijke deel ligt een wielerbaan in het bos. Een aantal percelen is omgevormd tot essenhakhoutgebied. Aandachtspunt hier is het voorkomen van essentaksterfte, waardoor essen worden gekapt en het gebied mogelijk opnieuw moet worden ingericht.In het zuidelijke deel liggen structuurrijke bosranden als overgangszone naar de graslanden langs de Westhoffplas. Ten oosten van het Westhoffbos is in de jaren ‘90 het Noorderbos aangeplant als populierenbos voor houtproductie en boomgaard. In het bosgebied zijn de kenmerken van de droogmakerij nog zichtbaar. Ook liggen er enkele rietruigtes. Het gebied van de Westhoffplas bestaan uit bloemrijke ruigtes en de brakwaternatuur. Het vormt een langgerekt lint van waterpartijen en kleine plasjes op een kleiige ondergrond. Houtrak kenmerkt zich door een parkachtig landschap, met bospercelen, graslanden en waterpartijen. Door het recreatief gebruik is er in het algemeen geen sprake van rust en stilte als bijzonder kenmerk. Vanwege de nabije ligging van de A9, A200 en het havengebied van Amsterdam is er sprake van een relatief forse geluidsbelasting en (in mindere mate) lichtverstoring.

Huidig gebruik
De zuidelijke delen van het gebied (Houtrak en Groene Schip Zuid) worden, naast de natuurdoelstelling, intensief gebruikt voor recreatie, met speel- en ligweides, golfterrein, evenementen en watersport. Met name Houtrak is een intensief parkachtig recreatiegebied, dat een belangrijk uitloopgebied vormt voor Amsterdam. De speel- en ligweiden worden intensief gemaaid. Honden zijn toegestaan in het gebied. Rond de grote vijver vinden festivals plaats. Op en langs de verschillende waterpartijen zijn mogelijkheden voor sportvissen, varen, windsurfen en zwemmen. In het gebied liggen een manege, een camping (Droompark Spaarnwoude) en enkele horecagelegenheden. In het Westhoffbos liggen een openbare wielerbaan, wandel- en fietspaden en een ligweide. De overige noordelijk gelegen delen van het gebied (met uitzondering van Westhoffbos) worden als natuurgebied beheerd en kennen extensief dagrecreatief medegebruik, in de vorm van wandel-, struin- en fietspaden.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in het gebied ‘Houtrakpolder en omgeving’ de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van de biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open kleipolder met brakwaternatuur en vogelrijke extensieve graslanden

  • Bos- en moeraslandschap onder invloed van brakke kwel uit het Noordzeekanaal

  • Besloten waterrijk parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

K ernkwaliteit: Open kleipolder met brakwaternatuur en vogelrijke extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Onder invloed van brakke kwel en waterinlaat uit het Noordzeekanaal hebben zich in de Westhoffplas bijzondere natuurwaarden van brakke en zilte omstandigheden ontwikkeld. In de aanwezige brakwaterplassen (N04.03 Brak water) en de overgangen naar de natte, bloemrijke ruigten (N05.01 Moeras), komen diverse verlandingsvegetaties voor en er groeien kenmerkende soorten van zilte invloed zoals heen. Voor moeras- en rietvogels (waaronder lepelaar) en watervogels biedt het gebied goede broed-, schuil-, slaap- en/of foerageermogelijkheden. De aanwezigheid van grote hoeveelheden aan brakwatersteurgarnalen als voedsel voor de watervogels speelt hierin een belangrijke rol. Niet alleen in de zomer, maar ook in de winterperiode worden de waterplassen gebruikt door ganzen, eenden en steltlopers. Tot slot gedijen ook ongewervelden van natte milieus, Noordse woelmuis en waterspitsmuis goed in de (brak)waternatuur. Noordse woelmuis en waterspitsmuis komen sporadisch in het gebied voor. De graslanden rondom de plas liggen te hoog om een goede populatie noordse woelmuis te kunnen handhaven. De ruigtestroken rondom de plas vormen leefgebied voor de dwergmuis.
Naast watermilieus zijn in de open delen van de Houtrakpolder extensieve gras- en akkerlanden aanwezig, die gerekend worden tot N12.02 Kruiden- en faunarijke grasland en N12.05 Kruiden- en faunarijke akker en onder andere een groeiplaats bieden voor grote aantallen bijenorchissen Deze gras- en akkerlanden worden gebruikt door weidevogels en dienen met name als rust- en foerageergebied voor steltlopers. Het polderlandschap wordt samen met de omliggende bosgebieden gebruikt als foerageergebied door vleermuizen, waaronder de zeldzame meervleermuis. Daarnaast komt de wezel veel voor in de Houtrakpolder.

Potentiële natuurwaarden
Bij verbetering van de waterkwaliteit en het deels afgraven het graslandgebied kunnen de potenties voor zowel zoet- als brakwaternatuur, moeras en N12.04 Zilt- en overstromingsgrasland verder worden uitgebouwd. De brakke kwel, de aanwezige tochten en de aangelegde waterpartijen vormen de basis voor deze potentie. Met name voor al aanwezige moeras- en rietvogels en de Noordse woelmuis biedt dit perspectief op (uitbreiding van) een robuust leefgebied met duurzame populaties.

Kernkwaliteit: Bos- en moeraslandschap onder invloed van brakke kwel uit het Noordzeekanaal

Actuele natuurwaarden
Het Westhoffbos en Noorderbos zijn beiden aangeplant vochtig loofbos op kleigrond. Het Westhoffbos kenmerkt zich door essenhakhout en verschillende esdoornsoorten. Het Noorderbos is samen met het Westhoffbos belangrijke voor bos- en/of struweelvogels, waaronder appelvink en spotvogel. De oudere bomen bieden een groeiplaats voor diverse mosvegetaties en een verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. Ook groeien er diverse orchideeënsoorten. In de zones met rietruigte leven moeras- en rietvogels. De structuurrijke bosranden in beide bossen zijn eveneens van belang voor de diversiteit. Onder invloed van brakke kwel sterven bomen af en komen bijzondere natuurwaarden van brakwaternatuur tot ontwikkeling, met kenmerkende plantensoorten als zulte en heelblaadjes.

Potentiële natuurwaarden
Er liggen mogelijkheden om de ecologische potentie van deze brakke situaties verder uit te bouwen, zowel in de vorm van open plekken en moeras als in de vorm van gevarieerd bos en bosranden van het beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos. Hierdoor kan ook de ruimtelijke relatie met de brakke moeraszone langs het Noordzeekanaal worden versterkt evenals de relatie met de overige bosrijke delen in de nabije omgeving.

Kernkwaliteit: Besloten waterrijk parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreindelen is op vrij grote schaal sprake van een kleinschalige afwisseling van watergangen, parkbos, bosranden en opener terrein waar recreatief medegebruik plaatsvindt. De bosstructuren zijn nog relatief jong, maar wel divers, waardoor het leefgebied vormt voor algemenere soorten broedvogels. Verspreid liggen er enkele bloemrijke hooilandjes en de wateren vormen een geschikt leefgebied voor de ijsvogel. Actueel is nog geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Zoals in Houtrak, het Westhoffbos en de rond de wielerbaan. Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.

Potentiële natuurwaarden
Met name de meer aaneengesloten bosstructuren hebben een duidelijke potentie voor de ontwikkeling naar gevarieerd loofbos op vochtige kleibodems (beheertype N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Door extensief beheer van aangrenzende graslanden kunnen ook gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten (zoom-mantel-vegetaties) ontstaan, die eveneens bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Voor de bospercelen, recreatiegebied Houtrak en de golfbaan geldt dat de actuele natuurwaarden lokaal aanwezig zijn en veelal relatief eenvoudig en snel vervangbaar zijn (graslanden en aangelegde waterpartijen <10 jaar, bos <50 jaar). Het restant van het oude polderlandschap aan de noordzijde inclusief de zone met brakke kwel zijn echter (als basis voor actuele waarden en hoge natuurpotenties) niet of nauwelijks vervangbaar.

Z9 Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeente(n)

Haarlemmermeer, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlem

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

o.a. Recreatieschap Spaarnwoude

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied bedraagt circa 200 hectare. De samenhang binnen het gebied komt tot uiting door de aanwezigheid van aaneengesloten grote wateren en plassen (Mooie Nel, Binnen Liede, Buiten Liede, Veerplas), omringd door een open polderlandschap (Schoteroog, Waarder- en Veerpolder).
De samenhang met omliggende NNN-gebieden bestaat uit de verbinding met andere grote wateren, waaronder de Noorder Buiten Spaarne, Het IJ, Zijkanaal C en de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Deze lopen door en langs NNN-gebieden Hekslootpolder, Westbroekplas e.o. (Z7), Oosterbroek en Buitenhuizen (Z6) en Houtrakpolder en omgeving (Z8). Ze staan vaak niet in open verbinding met elkaar door peilverschillen die met sluizen worden verbonden. In het zuiden verbindt de natuurverbinding van de Ringvaart Haarlemmermeer (ZNV1) het gebied met de diverse NNN-gebieden van de Haarlemmermeerpolder (Z11, Z12). Deze samenhang is van belang voor water- en moerasgebonden flora en fauna. Vanuit de bovengenoemde wateren bestaat ook een (indirecte) samenhang met het Noordzeekanaal. Door de ingeklemde ligging tussen wateren, de A200 aan de zuidkant en de bebouwde kom van Haarlem aan de westkant, is de verbinding met omliggende drogere milieus beperkt.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

Het NNN-gebied is overwegend onderdeel van het veenpolderlandschap en valt binnen twee fysisch geografische regio’s: het laagveengebied (Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Binnen en Buiten Liede) en het zeekleigebied (Mooie Nel). Schoteroog en de Waarder- en Veerpolder vormen de overgang van het oude strandwallenlandschap naar het veengebied. Oorspronkelijk was het een hoogveengebied (ontstaan op kleibodem bovenop een strandvlakte) dat door bedijking en bemaling werd ontwaterd. Vanaf de middeleeuwen is het oorspronkelijke veengebied aan de westkant van de Mooie Nel en Binnen en Buiten Liede ontgonnen, inclusief de delen die nu binnen de bebouwing van Haarlem en het bedrijventerrein van Waarderpolder liggen. Tot de jaren ’60 was er echter nog sprake van een typisch veenpolderlandschap bestaande uit kleine langwerpige kavels en sloten daartussen. Door de uitbreiding van de stad Haarlem, aanleg van een bedrijventerrein, RWZI en windturbines, jarenlange vuilstort en een afgraving (Veerplas) ten behoeve van recreatie, zijn er slechts nog enkele restanten van het vroegere veenpolderlandschap zichtbaar in het gebied.

Aardkundige waarden
De strandwal Spaarnwoude en de omgeving daarvan is een mooi voorbeeld van een combinatie van aardkunde en cultuurhistorie: relicten van de meest landinwaarts gelegen Noordzeegrens in de vorm van de oudste strandwalresten van onze Noord-Hollandse kust die aan het oppervlak komen in een ontgonnen veenpolder (de Verenigde Binnenpolder). De veenpolder is lokaal bedekt met klei of zand, met hier en daar nog voormalige veenputten als overblijfsel van de veenontginning. De wallen zijn zwaar aangetast en op één plaats op natuurlijke wijze doorbroken door het veenstroompje de Liede. In het omringende polderland liggen verder enkele inversiekreekruggen.
De vorming van strandwallen en haakwallen aan de noordoostzijde, begon ca. 5000 jaar geleden. Daarna ontwikkelde de kust zich naar buiten, westwaarts. Het gebied is reeds eeuwen bewoond en wordt omgeven door grote infrastructurele werken (A9, A200, spoor Haarlem-Amsterdam). De strandwal is nog slechts deels intact. Enkele delen bevinden zich nog boven maaiveld, het gros onder maaiveld en meer naar het zuiden onder de stad Haarlem. Er bevinden zich twee veenmeertjes binnen het gebied.
Hoewel aangetast, is dit gebied nog een zeer representatief voorbeeld van een van de oudste strandwallen van Nederland. De oude strandwallen, de veen- en kleibedekking van de voormalige strandvlakte, De Liede, en de veenmeertjes in dit gebied vormen een bijzondere samenhang van geologische verschijnselen. Het geeft inzicht in de vroegste geologische en culturele ontwikkelingsgeschiedenis van onze kust. Aan het gebied is een internationale waardering toegekend. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van de polders bestaat afwisselend uit een veen- of kleidek op (standwal)zand. De strandwal komt net ten westen van de Veerpolder aan de oppervlakte in een smalle, zandige strook van globaal zuidwest naar noordoost. In de omgeving van het gebied liggen droogmakerijen die lager liggen dan het gebied zelf. Vanwege de waterbuffer (grote wateren als de Mooie Nel en de Binnen en Buiten Liede) aan de oostkant van de polders, is van wegzijging naar omliggende droogmakerijen nauwelijks sprake. In de Waarder- en Veerpolder vindt ook kwel plaats.
Schoteroog is een voormalige vuilstortlocatie die volledig is afgedekt en landschappelijk te herkennen als een heuvel met een open structuur. Opvallend zijn echter de enorme windturbines die in dit open landschap staan. Tussen Schoteroog en de Waarderpolder ligt een waterzuiveringsinstallatie. De kop van het Schoteroog is natuurlijk met water en moerasvegetaties. De Waarderpolder bestaat voornamelijk uit graslanden, smalle waterstructuren met rietzones en aan de westzijde kleine struweel- en bosstroken. De Vuilrak is een voormalige kreek in de Waarderpolder die vroeger als afvalstort is gebruikt. De Waarderpolder en een deel van de Veerpolder hebben een flexibel peil. Het omliggende deel van de polder kent een zomerpeil van -1,82 m NAP en een winterpeil van -1.98 m NAP.
De moeraszones in de Veerplas dienen als helofytenfilter. Hierdoor is het water helder en kent een vrij goede kwaliteit. Vanuit de Binnen Liede en de Mooie Nel wordt boezemwater het gebied ingelaten in de polders en in de Veerplas (zwemwaterlocatie), waar het gefilterd wordt en weer terugstroomt naar de Binnen Liede. De noordoever van de Veerplas is ingericht als recreatiestrand, de overige oevers zijn meer natuurlijk. Vanwege de vroegere functie als stortplaats is de bodem in het gebied plaatselijk zwaar vervuild. Door het aangrenzende industriegebied aan de oostzijde, de A200 aan de zuidkant en het recreatief medegebruik is er relatief weinig sprake van rust, donkerte en stilte.

Huidig gebruik
De kleinschalige graslanden in de Waarder- en Veerpolder worden agrarisch beheerd. De meeste worden beweid met paarden of koeien en een enkele wordt gebruikt als hooiland. Daarnaast worden delen van het gebied gebruikt voor intensieve recreatie, als onderdeel van het recreatiegebied Spaarnwoude. Met name in Schoteroog liggen veel wandel- en fietspaden, speelweides, twee jachthavens, horeca en een reddingsbrigade. De westoever van de Veerplas is ingericht als recreatiestrand met speelweides, horeca en ruimte voor evenementen. De grote wateren worden gebruikt voor beroeps- en recreatievaart en als ligplaats voor woonschepen. Tevens staan in het gebied windturbines en een RWZI.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en de Liede de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open wateren met water- en verlandingsvegetaties en aangrenzende extensieve graslanden

  • Parkachtig landschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

K ernkwaliteit: Open wateren met water- en verlandingsvegetaties en aangrenzende extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
Een groot deel van het gebied bestaat uit open water (04.02 Zoete plas). In de Veerplas en in de oeverlanden langs de Binnen Liede zijn op enkele plekken langs het water goed ontwikkelde rietkragen, wilgenbosjes en moeras- en verlandingsvegetaties aanwezig, deze worden gerekend tot Moeras (05.01) en Veenmosrietland en moerasheide (06.01). Op de veenmosrietlanden langs de Binnen Liede groeien onder andere veenpluis, veenmossen, welriekende nachtorchis, moerasviooltje en ronde zonnedauw. Waterspitsmuis (Zijkanaal C), Noordse woelmuis (Zijkanaal B, Buiten Liede, kop van Schoteroog), meerdere moeras- en rietvogels zoals snor, bruine kiekendief en ook roerdomp (winterperiode) vinden hun leefgebied in de oeverruigtes. Gedurende de winter is het open water ook een belangrijke pleisterplaats voor watervogels. Op de Veerplas overwinteren grote aantallen smienten. In het moerasbos in de Buiten Liede (14.02 Hoog- en laagveenbos) direct ten zuiden van de A200, broeden lepelaars in een grote kolonie. Met name in de Waarderpolder komen open extensieve graslanden voor van het type 10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Deze zijn waardevol, maar door de relatief beperkte oppervlakte herbergt het gebied slechts lage aantallen weidevogels.

Potentiële natuurwaarden
De grote wateren kunnen, in combinatie met meer natuurlijke en robuuste oeverlanden, moeraszone en kleine bosschages in potentie een nog belangrijkere rol vervullen als (uitbreiding van) leefgebied en natuurverbinding voor watergebonden flora en fauna, waaronder de otter. De Mooie Nel en de Liede staan via het boezemgemaal Spaarndam in verbinding met het Noordzeekanaal. Het Noordzeekanaal vervult voor verschillende trekkende vissoorten, waaronder glasaal en driedoornige stekelbaars, een belangrijke rol op nationaal niveau. De aanleg van een vispassage in boezemgemaal Spaarndam biedt potentie voor migratie van trekvissen tussen Noordzee(kanaal) en de wateren van de Mooie Nel en de Liede.

Kernkwaliteit: Parkachtig landschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Schoteroog en het westelijke deel van de Veerpolder kenmerken zich door een parkachtige omgeving, ingericht voor recreatieve doeleinden. Actueel is geen sprake van specifieke natuurwaarden of soortgroepen, maar bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied. Het schiereilandje ten noorden van Schoteroog wordt niet gebruikt voor recreatie en heeft derhalve grotere natuurwaarden.

Potentiële natuurwaarden
Het gebied kan meer divers en aantrekkelijker voor algemene natuur en recreatie worden gemaakt door variatie in inrichting en beheer. De kleinschalige afwisseling die al aanwezig is en overgebleven veenpolderlandschap vormen een goed uitgangspunt voor herinrichting en ander beheer.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De actuele natuurwaarden zijn lokaal aanwezig en veelal relatief eenvoudig en snel vervangbaar (graslanden en aangelegde plassen <10 jaar, struwelen <20 jaar). Het restant van het oude veenpolderlandschap in de Waarder- en Veerpolder is echter niet of nauwelijks vervangbaar. Dat geldt ook voor de restanten van de oudste strandwallen van Nederland. De fysieke kenmerken van de oude strandwal en met klei en veen bedekte strandvlakte mogen niet significant worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven. Daarnaast vragen ook de moeras- en verlandingsvegetaties een zeer lange vervangingstijd (>50 jaar).

Z10 Dijkland

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Dijkland

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeenten

Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 650 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland (De Batterij) / Staatsbosbeheer/ Recreatieschap Spaarnwoude/particulieren

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN in Dijkland bedraagt circa 650 hectare. De samenhang binnen Dijkland komt vooral tot uitdrukking in het aaneengesloten open veenweidelandschap. Het gebied bestaat uit verschillende polders (Vereenigde Binnen Polder en De Uiterdijken) met ieder een fijnmazig slotenstelsel. De samenhang wordt enigszins beperkt door de doorsnijding van de A9 van noord naar zuid, inclusief aangeplante bosschages ter hoogte van de knooppunten met de Hoge Spaarndammerdijk in het noorden en de A200 in het zuiden. Aan de zuidkant vormen de A200 en de spoorlijn een barrière tussen Dijkland en de zuidelijker gelegen Haarlemmermeer. De samenhang met andere NNN-gebieden wordt gevormd door de nabije ligging van andere natuurgebieden binnen recreatiegebied Spaarnwoude, namelijk de Hekslootpolder (Z7) de Houtrakpolder (Z8) en Schoteroog, Veerpolder, Mooie Nel en De Liede (Z9). De Hekslootpolder vormt samen met Dijkland een belangrijke regionale schakel tussen de verschillende weidevogelgebieden. In Dijkland broedende weidevogels foerageren onder andere op het landje van Gruijters (onderdeel van Z7). De aanwezige wateren rond het gebied (De Buiten Liede, Mooie Nel en Spaarne) zijn voornamelijk voor watergebonden flora en fauna van belang als natte natuurverbinding met omliggende gebieden.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Dijkland. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied is onderdeel van het veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio: laagveengebied). Het gebied vormt een restant van het laagveenbied dat zich heeft ontwikkeld op een oude strandvlakte van zeeklei, en dat zich in de vroege middeleeuwen uitstrekte van de duinen tot aan de rivierafzettingen van de Vecht. Dit veengebied werd vanaf het beginstadium doorsneden door het IJ, een water dat in verbinding stond met de Noordzee, en maakte deel uit van het Oer-IJ estuarium. Op het IJ sloten kleinere veenstromen aan als het Spaarne en de Liede. Nadat het IJ van de Noordzee afgesloten raakte, ontstond er een verbinding tussen het gebied en de Zuiderzee. Gevolg was de afzetting van zware klei. Na een zware overstroming van de aangelegde Spaarndammerdijk in de 15e eeuw, is de dijk naar het zuiden verlegd naar de huidige ‘Hoge Spaarndammerdijk’. Na dijkdoorbraken in de Hoge Spaarndammerdijk is het Spaarnwouderveen ontstaan. Polder De Uiterdijken is nadien door een vrij dikke laag Zuiderzeeklei bedekt. Vanaf de tiende eeuw is het veengebied van Dijkland ontgonnen: vanuit de richting van Velsen werd de zuidoostelijk gelegen veengrond in cultuur gebracht. Het betrof een ongereglementeerde veenontginning, een soort ontginning die in Holland nauwelijks bewaard zijn gebleven.

Aardkundige waarden
De strandwal Spaarnwoude en de omgeving daarvan is een mooi voorbeeld van een combinatie van aardkunde en cultuurhistorie: relicten van de meest landinwaarts gelegen Noordzeegrens in de vorm van de oudste strandwalresten van onze Noord-Hollandse kust die aan het oppervlak komen in een ontgonnen veenpolder (de Verenigde Binnenpolder). De veenpolder is lokaal bedekt met klei of zand, met hier en daar nog voormalige veenputten als overblijfsel van de veenontginning. De wallen zijn aangetast en op één plaats op natuurlijke wijze doorbroken door het veenstroompje de Liede. In het omringende polderland liggen verder enkele inversiekreekruggen.
De vorming van strandwallen en haakwallen aan de noordoostzijde, begon ca. 5000 jaar geleden. Daarna ontwikkelde de kust zich naar buiten, westwaarts. Het gebied is reeds eeuwen bewoond en wordt omgeven door grote infrastructurele werken (A9, A200, spoor Haarlem-Amsterdam). De strandwal is nog slechts deels intact. Enkele delen bevinden zich nog boven maaiveld, het gros onder maaiveld en meer naar het zuiden onder de stad Haarlem. Er bevinden zich twee veenmeertjes binnen het gebied. Hoewel aangetast, is dit gebied nog een zeer representatief voorbeeld van een van de oudste strandwallen van Nederland. De oude strandwallen, de veen- en kleibedekking, De Liede, en de veenmeertjes in dit gebied vormen een bijzondere samenhang van geologische verschijnselen. Het geeft inzicht in de vroegste geologische en culturele ontwikkelingsgeschiedenis van onze kust. Aan het gebied is een internationale waardering toegekend. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem van het gebied bestaat grotendeels uit veen. Polder De Uiterdijken en de driehoek ten zuidoosten van Spaarndam, beiden gelegen ten noorden van de Hoge Spaarndammerdijk, bevatten een kleibodem. In grote delen van het gebied is de bovengrond veraard. De polders van Dijkland liggen tussen 1,1 meter (Uiterdijken) en 1,9 meter (Vereenigde Binnenpolder) onder NAP. Dat is circa 1,5 tot 2,5 meter hoger dan de omliggende droogmakerijen zoals de Haarlemmermeer, waar het veen in het verleden volledig is verdwenen. Door de relatief hoge ligging van Dijkland ten opzichte van deze droogmakerijen is er in Dijkland sprake van wegzijging. In de polder wordt daarom eutroof water vanuit de boezems ingelaten, hetgeen resulteert in een veelal matige waterkwaliteit. Voor Polder De Uiterdijken geldt een zomerpeil van -1,32m NAP en een winterpeil van -1,47 m NAP. De Vereenigde Binnenpolder bestaat uit vier peilvakken. Binnen de polder worden kleine peilverschillen gehanteerd ten behoeve van de huidige functies (landbouw en natuurbeheer). De natuurlijk beheerde percelen kennen een minimumpeil van circa 2 meter onder NAP. In de intensieve agrarische peilvakken varieert het minimumpeil tussen 2,12 m en 2,36 meter onder NAP. De drooglegging t.o.v. minimumpeil varieert hiermee tussen 10 en 40 cm.
Dijkland is een aardkundig, cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol gebied. De agrarische graslandpercelen in Dijkland kennen nog een historisch verkavelingspatroon (van middeleeuwse oorsprong) met bijbehorende lintbebouwing. Het verkavelingspatroon is samengesteld uit meerdere ontginningseenheden, dat tot uitdrukking komt in de verschillende richtingen die de verkaveling volgt. Het veenweidegebied kent een overwegend open en uitgestrekt karakter, met uitzondering van enige (lint)bebouwing en enkele bosschages. Samen met het langdurige stabiele gebruik en de relatieve rust, stilte en donkerte in enkele kerngebieden, zorgt dit ervoor dat er van oudsher hoge natuurwaarden aanwezig zijn. Alleen de rijkswegen A9 en A200 en het vliegverkeer van de Vijfde Baan zorgen voor een geluidsbelasting. In de zuidoostelijke hoek van de Dijklandpolder bevinden zich De Batterij en Spaarnwouderveen. De Batterij slaat op de grasbulten aangrenzend aan het bosperceel Spaarnwouderveen. Deze Batterij is ouder dan de Stelling van Amsterdam maar werd daarin opgenomen en diende als flankering van de hoofdverdedigingslijn (Geniedijk). Het bosperceel Spaarnwouderveen was oorspronkelijk een waterpartij, een restant van een dijkdoorbraak. Hierop heeft zich een laagveenbos ontwikkeld. Polder Uiterdijken is een voormalig buitengedijkt deel van het oude veenland. De kleine polder is onbebouwd, voorzien van een bosperceel en ligt ingesloten tussen de hoge Spaarndammerdijk in het zuiden en in het noorden de Inlaagpolder met aanliggend boezemwater, waarop de Uiterdijken afwateren.

Huidig gebruik
Het gebied wordt grotendeels gebruikt als agrarisch grasland voor extensieve veeteelt. Van de pachters wordt verwacht dat zij door middel van SNL-subsidies of vanuit de Catalogus GroenBlauwe Diensten rekening houden met natuur, landschap en milieu, maar dit is geen voorwaarde van het pachtcontract. In het bosperceel van Spaarnwouderveen en op de Batterij vindt natuurbeheer plaats door middel van extensieve beweiding door grote grazers. Naast het agrarisch gebruik heeft het gebied ook een recreatieve functie voor fietsers, wandelaar, vissers, ruiters en bezoekers van de open dagen van de bedrijven van de SAS (Stichting Agrarische bedrijven Spaarnwoude). Een relatief dicht netwerk van fiets en wandelpaden en recreatieve opstappunten doorkruisen de polder en aan de zuidzijde is nabij een melkveehouderij een speel- en ligweide en camping (25 staplaatsen) aanwezig. Ook vindt in dit gebied recreatief medegebruik plaats in de vorm van bijvoorbeeld boerengolf.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Dijkland de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteit van het gebied.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
Het gebied van Dijkland bestaat voor het grootste gedeelte uit open graslanden met een fijnmazig slotenpatroon. De graslanden worden al lange tijd voor agrarische doeleinden gebruikt. Ondanks de vrij intensieve landbouw die bedreven wordt op veel van de percelen, vervult het gebied een zeer belangrijke functie voor weidevogels (N13.01 Vochtig weidevogelgrasland). Vrijwel het gehele gebied vormt broedgebied voor de grutto en andere weidevogels. Verschillen zijn waarneembaar in percelen met puur agrarische doeleinden en percelen met agrarisch natuurbeheer. Voornamelijk de oude graslanden met een lange ontwikkelingstijd, wat tot uiting komt in een hogere diversiteit in bodemleven en aanwezigheid van microreliëf, kennen vrij hoge dichtheden aan weidevogels. Daarnaast betreft een vrij hoge waterstand een van de factoren die bijdragen aan de kwaliteit die de percelen hebben voor weidevogels. De dichtheden aan broedvogels verschillen sterk tussen het oostelijke en het westelijke deel van Dijkland. Aan de oostkant van de A9 betreft de weidevogeldichtheid slechts 1-20 broedparen per 100 hectare terwijl aan de westkant van de A9 goed weidevogelgebied aanwezig is met 50-100 broedparen per hectare.
Gedurende de winter dienen de graslanden als pleisterplaats voor watervogels. Een relatief klein deel van de graslanden heeft floristische waarden, hetgeen tot uitdrukking komt in een aantal verschillende beheertypen, zoals N10.02 Vochtig hooiland en N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De voedselrijke poldersloten kennen vooralsnog een slecht ontwikkelde (verruigde) water- en oevervegetatie, met name veroorzaakt door een ongezuiverde inlaat bij de jachthaven aan de oostzijde van Mooie Nel en bij de Batterij. De Batterij en het Spaarnwouderveen kenmerken zich door kleine delen met de beheertypen N05.01 Moeras en N06.01 Veenmosrietland en moerasheide en N14.02 Hoog- en laagveenbos, welke een leefgebied vormen voor de Noordse woelmuis en moeras- en rietvogels.

Potentiële natuurwaarden
Kansen voor verbetering van het leefgebied van weidevogels liggen in de beoogde uitbreiding van het natuurlijk beheerde areaal extensief grasland ten koste van ‘regulier’ agrarisch gebruik. Dit biedt de mogelijkheid om in het hele gebied tot een stabiel hoog waterpeil en een verbeterde waterkwaliteit te komen. Ook biedt het kansen voor ontwikkeling van floristische waarden. Daarnaast kan lokaal de openheid van het gebied worden hersteld ten koste van sommige opgaande beplanting met beperkte ecologische meerwaarde. Ontwikkeling van een nieuwe natte zone ten westen van het Spaarnwouderveen en realisatie van verbindingen met omliggende gebieden zoals Houtrak, bieden kansen voor uitbreiding van het leefgebied van de noordse woelmuis. Dit biedt ook perspectief voor andere soorten om zich in het gebied te vestigen, waaronder de waterspitsmuis en ringslang, welke beide al in de zeer nabije omgeving zijn waargenomen. Potentiële broeihopen, in de vorm van opgehoopt maaisel, zijn reeds aanwezig.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Een groot deel van de natuurwaarden zijn in theorie op enige termijn vervangbaar, maar door de samenhang tussen de natuurwaarden en een uitgestrekt eeuwenoud landschapspatroon moet feitelijk worden uitgegaan van een nagenoeg onvervangbare situatie. Daarnaast geldt dat de fysieke kenmerken van de oude strandwallen en de met veen en klei bedekte strandvlakte niet significant mogen worden aangetast, zodat de aardkundige waarden en de ontstaansgeschiedenis via het aardkundig monument behouden blijven.

Z11 Eendenkooi Vijfhuizen

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Eendenkooi Vijfhuizen

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeenten

Haarlemmermeer, Haarlem

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur

Oppervlakte NNN

ca. 40 hectare

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland / familie Stokman

2 Oppervlakte en samenhang NNN

Het deelgebied Eendenkooi Vijfhuizen is een relatief geïsoleerd liggend onderdeel van het NNN. Het bestaat uit de eigenlijke eendenkooi (Eendenkooi Stokman, genoemd naar de familie die de kooi heeft geëxploiteerd en nu nog beheerd) en de omliggende weidepercelen. Het NNN heeft hier een totale oppervlakte van circa 40 hectare en ligt direct ten noorden van het dorp Vijfhuizen. Ten westen van het gebied ligt de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Het deelgebied sluit ruimtelijk aan op de watergebonden natuurverbindingen in de omgeving, waarin de ringvaart een centrale rol speelt (zie factsheet ZNV1). Deze verbindt het gebied onder meer met Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede (Z9) en Z12 Haarlemmermeersebos en Groene Weelde (Z12).

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Eendenkooi Vijfhuizen. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het gebied Eendenkooi Vijfhuizen ligt in het droogmakerijenlandschap van de Haarlemmermeerpolder (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het uitgestrekte Haarlemmer Meer, dat was ontstaan door het op grote schaal afgraven van het oorspronkelijk aanwezige veen tot op de klei-ondergrond, is halverwege de 19e eeuw drooggelegd. Daarbij werd de ringvaart van de Haarlemmermeer aangelegd. Het deelgebied zelf was geen onderdeel van het meer maar bestond uit een veenrestant op een tijdens de laatste ijstijd gevormde landtong. Daardoor ligt het ook nu nog wat hoger dan de omliggende eigenlijke droogmakerij. De eendenkooi is eveneens rond het moment van de drooglegging van de Haarlemmermeerpolder ontstaan.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Er is sprake van een stabiel polderpeil in het aanwezige slotenstelsel en de eendenkooi. Het peil in de aanwezige veenbodem is daardoor niet zeer hoog, maar door het vochtvasthoudende vermogen droogt deze niet sterk uit. De eendenkooi vormt een geheel eigen besloten element in het overigens open polderlandschap. Van een zeer weidse polder is echter geen sprake door de lintbebouwingen langs de ringvaart en de Kromme Spieringweg. Daarnaast zijn op vrij korte afstand de N205 en N232 door de polder aangelegd en ook op korte afstand ligt de Polderbaan van Schiphol. Donkerte en stilte zijn dus relatieve begrippen in dit gebied, maar wel is sprake van rust (beperkte verstoring door menselijke aanwezigheid).

Huidig gebruik
Het beheer van de terreinen is gericht op het behoud van de samenhangende cultuurhistorische en natuurwaarden. Het terrein is niet vrij toegankelijk en kent daardoor een hoge mate van rust. In april en mei worden door de beheerder excursies georganiseerd.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Eendenkooi Vijfhuizen de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

  • Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi

Actuele natuurwaarden
De eendenkooi (N17.04) en omliggende opgaande beplantingen (N17.06 Vochtig hakhout) vormen een contrast met de open polder eromheen. Ondanks de relatief beperkte oppervlakte wordt het besloten rustige milieu gekenmerkt door een goot aantal moeras- en rietvogels, zoals roerdomp, blauwborst en ijsvogel, en watervogels, zoals dodaars.

Potentiële natuurwaarden
De natuurpotenties van het gebied worden door het huidige beheer van de eendenkooi al geheel of grotendeels ingevuld. Wellicht kan het gebied in de toekomst ook van belang worden als ‘stapsteen’ in verbindingszones voor de otter. Het is echter te klein om als zelfstandig potentieel kernleefgebied te worden beschouwd.

Kernkwaliteit: Open landschap met extensieve graslanden voor weidevogels

Actuele natuurwaarden
De open graslandpercelen rond de eendenkooi zijn als N13.01 Vochtig weidevogelgrasland hoofdzakelijk van belang voor weidevogels zoals grutto, kievit en scholekster. De waterlopen zijn plaatselijk rijk aan waterplanten en samen met de oevers aangemerkt als N04.02 Zoete plas respectievelijk N05.01 Moeras. Deze elementen zijn onlosmakelijk onderdeel van het open weidelandschap, maar in dit geval te klein om van belang te zijn voor specifieke faunagroepen zoals moerasvogels.

Potentiële natuurwaarden
Enkele graslandpercelen hebben potentie om door verschralingsbeheer ontwikkeld te worden tot N10.02 Vochtig hooiland. Dit geldt ook voor een klein graslandperceel aan de overzijde van de ringvaart, dat tot dit deelgebied is gerekend.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Open graslanden zijn op zichzelf relatief snel te realiseren (<10 jaar). De oude veenbodems (met bijbehorende bodemfauna) waarop deze graslanden liggen en zeker ook de cultuurhistorisch waardevolle eendenkooi zijn echter niet of nauwelijks vervangbaar.

Z12 Haarlemmermeersebos en Groene Weelde

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Haarlemmermeersebos en Groene Weelde

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuid/West Rijnland

Gemeente

Haarlemmermeer

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Gebruik / Functie

Natuur, intensieve recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 200 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer, Recreatieschap Spaarnwoude, gemeente Haarlemmermeer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied van het Haarlemmermeersebos en Groene Weelde (Z12) is circa 200 hectare. De samenhang binnen het NNN-gebied bestaat uit een netwerk van parkachtige bospercelen (Meerbos, Groene Weelde en Haarlemmermeersebos), wateren en delen grasland. De clusters zijn verbonden via een watergang en groenstrook langs en onder N205 (natuurverbinding ZNV1). Deze verbinding loopt door tot het Haarlemmermeer (Z13) in het zuiden en de eendenkooi Vijfhuizen (Z11) in het noorden. Hiermee vormt het NNN-gebied een kleinschalig netwerk van bospercelen en waterrijke gebieden. Binnen het NNN-gebied is de onderlinge afstand tussen de percelen 150 tot 400 meter en de percelen zijn enkele tientallen hectares groot. De samenhang met nabijgelegen gebieden komt tot uiting via de natuurverbinding van de Ringvaart Haarlemmermeer en andere waterrijke zones (ZNV1). Deze verbindt de diverse NNN-gebieden van de Haarlemmermeerpolder met aangrenzende gebieden zoals de Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek (Z5) in het westen, De Liede (Z9) en recreatiegebied Spaarnwoude in het noorden en de Westeinderplassen, Molenpoel en Schinkelbos (A1) in het zuidoosten.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Haarlemsebos en Groene Weelde. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

Het NNN-gebied is onderdeel van het droogmakerijenlandschap van de Haarlemmermeerpolder (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het Haarlemmermeer strekte zich als grote waterpartij uit tussen Haarlem en Leiden en is halverwege de 19e eeuw drooggelegd. De droogmakerij heeft een grootschalig, geometrisch en open karakter met een strakke en ruime verkaveling en ligt laag in het landschap (circa 5 meter onder NAP). Door de drooglegging kwam de vruchtbare zeekleibodem beschikbaar voor grootschalige akkerbouw. Daarnaast hebben snel groeiende woonkernen, glastuinbouw, bedrijventerreinen en Schiphol het huidige landschap van de Haarlemmermeerpolder sterk beïnvloed. Het Haarlemmermeerse Bos ten noorden van Hoofddorp is vanaf de jaren ’70 tot 2003 aangelegd als park ten behoeve van recreatie met kruiden- en faunarijk grasland of bos en daarna aangewezen als NNN-gebied en opengesteld voor publiek. De noordelijke delen van het Haarlemmermeerse Bos en Groene Weelde zijn destijds ingericht voor het houden van de wereldtentoonstelling Floriade 2002, waarvan onder meer de voor het publiek aantrekkelijke plantentuinen, boombeplantingen, oeverinrichting en padenstructuur in stand worden gehouden.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De percelen liggen op een bodem die bestaat uit deels zand, deels zavel en deels klei. Omdat het gebied enkele meters lager ligt dan de nabijgelegen duinen, is er sprake van een (brakke) kwelstroom vanuit het westen richting het gebied. Dit resulteert in een relatief hoog waterpeil en een nat milieu.
Het bestaat hoofdzakelijk uit een parkachtig landschap met een afwisseling van bosschages, wateren met rietkragen, en graslanden. Het gebied heeft een overwegend gesloten karakter. Door het recreatief gebruik is er geen sprake van rust en stilte als bijzonder kenmerk. Vanwege de nabije ligging van de N205, N201, de Polderbaan van Schiphol en de bebouwde kommen van Hoofddorp en Vijfhuizen is er ook sprake van is sprake van een relatief forse geluidsbelasting en (in mindere mate) lichtverstoring.

Huidig gebruik
Het gebied Haarlemmermeerse Bos en Groene Weelde is een bosachtig stadpark. Het beheer richt zich op recreatief gebruik in een ‘groene setting’. Het gebied wordt, naast de natuurdoelstelling, intensief gebruikt voor recreatie, met speel- en ligweides, zwemoevers, ATB-routes, hondenuitlaatgebieden, ruiterpaden, paardensportbodems en evenementen. Er zijn 4 horecaondernemingen, een manege, een kanovereniging en een entrainement gevestigd. Het vormt een belangrijk uitloopgebied voor Hoofddorp, Haarlem en Vijfhuizen. Jaarlijks bezoek: 1,5-2,0 mln. Als gevolg van omvangrijke nieuwe woningbouw in de omgeving zal het bezoek nog verder toenemen.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Haarlemmermeersebos en Groene Weelde de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreindelen is op vrij grote schaal sprake van een kleinschalige afwisseling van bos, bosranden en opener terrein waar recreatief medegebruik plaatsvindt. De meer aaneengesloten bosstructuren zijn nog relatief jong, maar divers. Deze worden als broedplek gebruikt door een groot aantal bos- en/of struweelvogels, waaronder groene specht en appelvink. Daarnaast is het gebied waardevol als foerageergebied voor vleermuizen. De geniedijk met de lanen aan de oostkant van het gebied vormen voor vleermuizen (onder andere de rosse vleermuis) een belangrijke vliegroute. De afgesloten gelegen open terreinen ten noorden van het toevoerkanaal naar poldergemaal Koning Willem I kennen Kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). Daar komt een vrij goed ontwikkelde dagvlindergemeenschap voor. In de nattere delen ontwikkelt zich vochtig hooiland. Enkele oeverzones van de waterpartijen (N04.02 Zoete plas) zijn structuurrijk. In de rietkragen komen diverse rietvogels voor. Het heldere water vormt een geschikt leefgebied voor gevarieerde libellenfauna en pleisterende eenden.

Potentiële natuurwaarden
Met name de meer aaneengesloten bosstructuren hebben een duidelijke potentie voor de verdere ontwikkeling naar gevarieerd, oud loofbos op vochtige bodems (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Aandachtspunt hierin vormt de essentaksterfte, deze ziekte zorgt ervoor dat momenteel veel essen worden gekapt en eiken en iepen worden terug geplant. Naarmate de bossen zich ontwikkelen, kunnen deze in belang kunnen toenemen voor de boommarter, die zich vanuit de duinbossen oostwaarts kan verspreiden. Ook voor ringslang biedt de afwisseling tussen bosschages, structuurrijke oevers en water een potentieel leefgebied. Door extensief beheer van aangrenzende graslanden kunnen ook gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten (zoom-mantel-vegetaties) ontstaan, die eveneens bijdragen aan de natuurkwaliteit en belevingswaarde.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel de graslanden in het gebied relatief goed ontwikkeld zijn, zijn de natuurwaarden in het gebied op korte termijn vervangbaar (<20 jaar). Enkel de lanen aan de oostkant van het gebied en de in de jaren ’70 aangeplante bospercelen hebben een langere ontwikkelingstijd (>25 jaar). Gezien de belangrijke regionale functie en landschappelijke bufferfunctie in de westflank van Haarlemmermeer, heeft het gebied een maatschappelijk onvervangbare waarde.

Z13 Haarlemmermeer

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Haarlemmermeer

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnland

Gemeente

Haarlemmermeer

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte

ca. 250 hectare

Eigendom / beheer

Staatsbosbeheer

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN van Haarlemmermeer is circa 250 hectare, verdeeld over een tweetal clusters van bospercelen en –stroken. De twee clusters liggen ongeveer 2 kilometer uit elkaar met daartussen akkerbouw. De samenhang binnen het NNN van Haarlemmermeer bestaat uit een verbinding tussen de clusters via de IJtocht met een smalle strook met opslag (natuurverbinding ZNV1). Deze verbinding loopt door tot het Haarlemmermeerse Bos en Groene Weelde (Z12) in het noorden. Hiermee vormt het NNN-gebied een kleinschalig netwerk van parkachtige bospercelen binnen de Haarlemmermeerpolder. Binnen de clusters is de onderlinge afstand tussen de percelen niet meer dan 250 meter en de percelen zijn tussen de 10 en 40 ha groot.
De samenhang met naastliggende gebieden krijgt vorm via het landschappelijke lint van de liniedijk en ringvaart rond de Haarlemmermeerpolder (ZNV1), die de diverse NNN-gebieden van de Haarlemmermeerpolder verbindt met aangrenzende gebieden zoals de Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek (Z5, westen), Houtrakpolder en omgeving (Z8), Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede (Z9), Dijkland (Z10), en de Kagerplassen (zuiden).

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Haarlemmermeer. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

Het NNN-gebied is onderdeel van het droogmakerijenlandschap van de Haarlemmermeerpolder (fysisch-geografische regio: zeekleigebied). Het Haarlemmermeer strekte zich als grote waterpartij uit tussen Haarlem en Leiden en is halverwege de 16de eeuw drooggelegd. De droogmakerij heeft een grootschalig, geometrisch en open karakter met een strakke en ruime verkaveling en ligt laag in het landschap (circa 5 meter onder NAP). Door de drooglegging kwam de vruchtbare zeekleibodem beschikbaar voor grootschalige akkerbouw. Daarnaast hebben snel groeiende woonkernen, glastuinbouw, bedrijventerreinen en Schiphol het huidige landschap van de Haarlemmermeerpolder sterk beïnvloed. Een deel van de akkerbouwgronden is vanaf circa 2003 omgevormd tot kruiden- en faunarijk grasland of bos en aangewezen als NNN-gebied.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De percelen liggen op een bodem die bestaat uit kalkrijke (lichte) klei en hebben een drooglegging van een meter in de zomer tot anderhalve meter in de winter. De percelen liggen als kralen rond de IJtocht en onderbreken de openheid van de open akkerlanden. Op enkele plaatsen rond de IJtocht is sprake van een moerassige zone met een wat ruiger karakter.

Huidig gebruik
Het gebied biedt, naast natuur, ruimte aan extensieve recreatie, zoals wandelen, fietsen en ruitersport. Vooral het Venneperhout is een belangrijk uitloopgebied voor onder meer Nieuw-Vennep. De overige delen worden extensiever gebruikt.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in de Haarlemmermeer de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden:

  • Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Besloten bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Kenmerkend is de afwisseling van bos, bosranden, watergangen met rietkragen, en open graslanden (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland), waar ook recreatief medegebruik plaatsvindt. De meer aaneengesloten bosstructuren zijn nog relatief jong en deels ook eenvormig. Wel broeden er in de rustige delen al diverse bos- en/of struweelvogels zoals nachtegaal en spotvogel. Langs de IJtochtstrook maar ook in de overige delen komen veel dagvlinders voor, waaronder grote aantallen bruin blauwtje en bruin zandoogje. Daarnaast bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie.

Potentiële natuurwaarden
Met name de jonge bossen hebben de potentie voor de ontwikkeling naar gevarieerd loofbos op vochtige tot droge kleibodems (N14.03 Haagbeuken- en essenbos). Voor bosvogels en andere kenmerkende soorten van oude bossen is de potentie enigszins beperkt door de relatief geïsoleerde ligging en beperkte oppervlakte van de bossen. Door verdere extensivering van het beheer van de aangrenzende graslanden kunnen nog meer gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten ontstaan en bij toenemende ouderdom en consequent beheer kan ook de kwaliteit van de nog jonge graslanden toenemen. Dit biedt potentie voor struweelvogels en vlinders en voor ontwikkeling van de algemene natuurkwaliteit van het gebied.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

De bosjes en overige natuur in dit gebied zijn door de jonge leeftijd relatief eenvoudig en snel vervangbaar (<20 jaar).

Z14 Amsterdam West

1 Algemene gegevens

Naam gebied

Amsterdam west

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuidwest Rijnlan

Gemeenten

Amsterdam, Haarlemmerliede en Spaarnwoude

Overige wettelijke en beleidsmatige
gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

-geen

Gebruik / functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 150 hectare

Eigendom / beheer

Gemeente Amsterdam, Lutkemeerpolder: Staatsbosbeheer/Recreatieschap Spaarnwoude

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN van Amsterdam west is circa 150 hectare, verdeeld over een viertal clusters van parkachtige percelen, wateren en graslandstroken. Dit zijn De Lange Bretten en De Groote Braak aan de noordzijde, een graslandstrook aan de oostzijde van de Osdorper Binnenpolder Zuid en een park in de Lutkemeerpolder aan de zuidwestzijde. De Lange Bretten is het grootste cluster. Dit cluster wordt aan de zuidkant begrensd door het spoor en de Haarlemmerweg (N200). Aan de noordkant van dit gebied ligt de A5, die in een bocht richting het zuiden ook het westen van het gebied begrenst. De clusters liggen minimaal 500 meter en maximaal ongeveer 2 kilometer uit elkaar met daartussen landbouw, bebouwing en infrastructuur.
De samenhang binnen het NNN van Amsterdam west bestaat uit een verbinding tussen de clusters via een reeks watergangen, waaronder de Haarlemmervaart, en groenzones (natuurverbinding ZNV2). De samenhang met andere nabijgelegen NNN-gebieden komt ook tot uiting via deze natuurverbinding. Deze verbinding loopt in het zuiden door de bebouwde kom van Osdorp en Badhoevedorp door tot aan het Amsterdamse Bos (Z15) en in het noorden tot aan de Houtrakpolder (Z8). Hiermee vormt het NNN-gebied een netwerk van waterrijke en parkachtige zones in Amsterdam west.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Amsterdam west. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis
Het NNN-gebied is onderdeel van het stedelijk gebied, maar is van oorsprong een veenpolder. Het gebied ligt op de grens van de fysisch geografische regio’s zeekleigebied en laagveengebied. Het gebied was oorspronkelijk een uitgestrekt veengebied, dat vanaf de middeleeuwen is ontgonnen. Door deze ontginning en meerdere stormen ontstonden grote binnenmeren, waaronder het Haarlemmermeer en het Lutkemeer. Deze meren werden gebruikt om de stad Amsterdam van schoon water te voorzien. Om de veengebieden te beschermen tegen het (zee)water vanuit het IJ werd een stelsel van dijken aangelegd. Door omdijking en bemaling ontstond de Lutkemeerpolder, welke in 1865 werd drooggemalen.
Bij de aanleg van het Noordzeekanaal tussen 1865 en 1872 werd een groot deel van het IJ ten westen van Amsterdam drooggelegd en ingericht als landbouwpolders. De droogmakerijen aan de zuidkant van het Noordzeekanaal gaven ruimte voor uitbreidingen van de haven van Amsterdam. Bij de aanleg van de havens werd een smalle groenstrook vrijgehouden ten zuiden van de havens. Deze zogenaamde ‘Brettenzone’ loopt langs Sloterdijk door tot in het Westerpark van Amsterdam, en werd bestemd als park en volkstuin. Aan de zuidzijde van de Haarlemmerweg en Haarlemmervaart werden naoorlogse uitbreidingen van Amsterdam (Westelijke Tuinsteden) in de veenpolders aangelegd. De Osdorperbinnenpolder werd verveend en opgeleverd als droogmakerij Eendrachtspolder (1941).
In de Lange Bretten is duinzand opgespoten. Ook is de gebruikt als slibdepot en stortplaats voor grond die vrijkwam bij aanleg van metrolijnen. Eind twintigste eeuw werden de Groote Braak en de Lange Bretten gebruikt door volkstuinverenigingen, met daartussen een stadswildernis. In 2005 is gestart met de herinrichting van de Brettenzone als een gebied met kijknatuur (niet-betreedbaar) en struinnatuur (betreedbaar).

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
Mede door de ontstaansgeschiedenis en het opbrengen van verschillende typen grond, varieert het bodemtype in de Lange Bretten tussen veen, kalkrijk zand, klei en oud slib. Het maaiveld ligt gemiddeld rond NAP. Alleen De Kluut in het westen van de polder ligt één meter lager. De bodem is voedselrijker dan in het Westelijk Havengebied, doordat tijdens het opspuiten relatief fijn, slibrijk zand bezonk. Het oorspronkelijke veen ligt op enkele plekken nog aan de oppervlakte, bijvoorbeeld in De Kluut. De Lange Bretten bestaat uit vier peilgebieden en heeft aan De Grote Braak twee inlaten: één aan de Kluut en één aan het flexibele peilgebied aan de noordzijde van de Lange Bretten. Het waterpeil in De Lange Bretten is een flexibel peil met een ondergrens van -1,40 m NAP en een bovengrens van -1,00 m NAP. In het gebied is sprake van wegzijging en de waterkwaliteit is matig. Door de afwisseling in hoogte, grondsoort en vochtigheid is er veel variatie in De Lange Bretten. Er liggen oude dijken, steenhopen, stukken duinzand en er zijn waterlopen gegraven.
De Lutkemeerpolder is de laagst gelegen polder van Amsterdam. De bodem van de Lutkemeerpolder bestaat uit een kleilaag van 50 cm met daaronder zand. Vanwege de lage ligging is de kweldruk vanuit de ondergrond en vanuit de ringvaart van de Haarlemmermeer groot. De maaiveldhoogte is gemiddeld NAP -4,50 m. Het NNN-gebied in de Lutkemeerpolder heeft een flexibel peil tussen NAP -4,60 en -4,80 m. Het waterpeil fluctueert met de seizoenen en bij te hoge waterstanden stroomt het water naar de ringvaart. Ondanks de relatief geringe waterdiepte in de watergangen is de waterkwaliteit in de Lutkemeerpolder redelijk goed.
De Osdorper Binnenpolder is een veenweidegebied met langgerekte stroken lintbebouwing. De ondiepe bodemopbouw bestaat uit veengrond. De maaiveldhoogte in het veenweidegebied ligt tussen NAP -2,20 m en NAP -1,90 m. Lokaal is opgehoogd tot een maaiveldhoogte van NAP -1,56 m. Ondanks de geringe drooglegging is er sprake van (beperkte) maaivelddaling. Het waterpeil in de sloten in de graslandstrook van de Osdorper Binnenpolder is -2,17 m NAP, en de waterkwaliteit is redelijk. Door het recreatief gebruik is er in de gebieden nauwelijks sprake van rust en stilte als bijzonder kenmerk. Vanwege de nabije ligging van provinciale en rijkswegen, industriegebied, spoorlijnen, vaarten en bebouwing is er ook sprake van een relatief forse geluidsbelasting en (in mindere mate) lichtverstoring. Delen van de Lange Bretten zijn niet toegankelijk en daardoor relatief rustig.

Huidig gebruik
De Lange Bretten is een parkachtig natuurgebied met recreatief medegebruik (deels intensief, deels extensief). Het vormt een belangrijk uitloopgebied voor Amsterdam. Nabij het gebied liggen volkstuinen en een sportpark waar festivals worden gehouden. De NNN-gebieden in Lutkemeerpolder en Osdorper Binnenpolder kennen extensief medegebruik.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande worden in Amsterdam west de volgende ecologische kernkwaliteiten onderscheiden, die de basis vormen voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Halfopen bos- en parklandschap met verlandingsvegetaties en graslanden

  • Stapsteen in natte natuurverbinding

4 Natuurwaarden

De natuurwaarden, zowel actueel als potentieel, zijn hierna beschreven aan de hand van de kernkwaliteiten van het gebied.

Kernkwaliteit: Halfopen bos- en parklandschap met verlandingsvegetaties en extensieve graslanden

Actuele natuurwaarden
In de Lange Bretten is sprake van een zeer divers en parkachtig landschap met een afwisseling van bossen, kruidenrijke en schraalgraslanden, moeraszones en watergangen, gerekend tot N04.01 Kranswierwater, N04.02 Zoete plas, N05.01 Moeras, N11.01 Droog schraalgrasland, N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N12.03 Glanshaverhooiland en N14.02 Hoog- en laagveenbos. In het gebied zijn verlandingsvegetaties aanwezig in de vorm van rietkragen en natte ruigte. Het gebied kent een hoge mate aan structuurrijkdom en is van belang voor moeras- en rietvogels. Door de redelijke waterkwaliteit en de goed ontwikkelde onderwatervegetatie zijn de kranswierwateren en zoete plassen van belang voor ongewervelden van natte milieus, zoals waterslakken en libellen. De waterspitsmuis profiteert van de structuurrijke water- en oevervegetatie.

Potentiële natuurwaarden
Verbetering van de waterkwaliteit, het behoud/terugkeren van voldoende rust in het gebied en realisatie van meer samenhang met omliggende gebieden biedt kansen voor versterking van de aanwezige natuurkwaliteiten. Dit komt ten goede aan de verdere ontwikkeling van water- en graslandvegetaties, en versterking van het leefgebied van broedvogels, vissen en ongewervelden. Ook biedt dat kansen voor andere soorten om hun leefgebied uit te breiden, waaronder de waterspitsmuis en ringslang.

Kernkwaliteit: Stapsteen in natte natuurverbinding

Actuele natuurwaarden
De belangrijkste natuurwaarde van de gebieden in de Lutkemeerpolder en de Osdorper Binnenpolder ligt in de functie als stapsteen in de diverse natuurverbindingen in Amsterdam west (ZNV2). De gebieden bevatten natte natuur, in de vorm van N04.02 Zoete plas, N05.01 Moeras en N05.02 Gemaaid rietland, en hogere delen met N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. De gebieden hebben een functie voor moeras- en rietvogels, waaronder een groot aantal blauwborsten. Het gebied is daarnaast van belang voor ongewervelden van natte milieus en amfibieën, waaronder rugstreeppad.

Potentiële natuurwaarden
De stapstenen zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of verbindingszone voor meer moeras- en watergebonden soorten, waaronder moeras- en rietvogels en libellen. Ook voor de waterspitsmuis, die in de Lange Bretten aanwezig is, bieden de stapstenen perspectief als toekomstig leefgebied, mits er sprake is van continue oeververbindingen.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel de aanwezige natuurwaarden in de Lange Bretten op relatief korte termijn vervangbaar zijn, is het gebied vanwege de grote verscheidenheid aan bodemtypes in combinatie met de bijbehorende diversiteit aan vegetaties bijzonder en niet of nauwelijks vervangbaar. De graslanden en overige natuur in de Lutkemeerpolder en de Osdorper Binnenpolder zijn op korte termijn vervangbaar (<20 jaar). Door de strategische ligging ten opzichte van de natuurverbindingen is de vervangbaarheid echter ook hier beperkt.

Z15 Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel

1 Algemene gegevens

Nummer

Z15

Naam gebied

Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel

Regio Natuurbeheerplan 202

Zuidwest Rijnland

Gemeenten

Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer, Aalsmeer

Overige wettelijke en beleidsmatige gebieds-beschermingsregimes relevant voor natuur

· geen

Gebruik / Functie

Natuur, recreatie

Oppervlakte NNN

ca. 850 hectare

Eigendom / beheer

Gemeente Amsterdam

2 Oppervlakte en samenhang NNN

De oppervlakte van het NNN-gebied Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel is circa 850 hectare. Het NNN-gebied bestaat grofweg een tweetal clusters van bos- en waterrijk gebied, welke van elkaar gescheiden door de A9. Het gebied wordt begrensd door de Haarlemmervaart en de bebouwde kommen van Amsterdam, Amstelveen en Aalsmeer. De samenhang binnen het NNN-gebied komt tot uiting door een nagenoeg aaneengesloten en robuust areaal aan bospercelen, watergangen en groenzones. Aan de westzijde en door het zuidelijke deel van het gebied lopen twee waterrijke natuurverbindingen (respectievelijk ZNV2 en ANV1*).
De samenhang met andere nabijgelegen NNN-gebieden komt ook tot uiting door de directe begrenzing aan de zuidwestzijde van het gebied met het Schinkelbos (onderdeel van NNN-gebied A1). Daarnaast is het gebied via natuurverbinding ZNV2 verbonden met Amsterdam west (Z14), en via natuurverbinding ANV1* verbonden met de Bovenkerkerpolder (A4) en Westeindersplassen, Molenpoel en Schinkelbos (A1). De as Amsterdamse Bos-Westeinderplassen verbindt Amsterdam met het Groene Hart. Samen vormen de gebieden een netwerk van waterrijke, bosrijke en parkachtige zones ten westen en zuiden van Amsterdam, welke met samen van belang zijn voor flora en fauna van natte en vochtige milieus.

Figuur 1: Indicatieve ligging NNN-gebied Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel. Voor een overzicht van de natuurbeheertypen wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan.

afbeelding binnen de regeling

Deze kaart geeft de stand van 1 januari 2024 aan. Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Landschapsecologische karakteristiek

Ontstaansgeschiedenis

Het NNN-gebied is onderdeel van het veenpolderlandschap (fysisch-geografische regio’s: overgang zeekleigebied en laagveengebied). Het gebied was oorspronkelijk een uitgestrekt veengebied, dat vanaf de Middeleeuwen is ontgonnen. Door deze ontginning, meerdere stormen en instroom van de Zuiderzee, ontstonden grote binnenmeren, waaronder het Nieuwe Meer. De omliggende veenontginningen, waaronder de Rietwijkeroorderpolder, werden vanaf de Middeleeuwen grotendeels drooggemalen ten behoeve van de landbouw. Halverwege de negentiende eeuw werd een stuk oeverland van de Nieuwe Meer bedijkt. Zo ontstond polder Meerzicht. Het Amsterdamse Bos is tussen 1934 en 1967 gerealiseerd als onderdeel van het Amsterdams Uitbreidingsplan. De aanleg van het bos werd in de crisisjaren als werkgelegenheidsproject aangepakt. De Amstelveense poel is een oude veenplas, die nooit is ingepolderd. Begin 20e eeuw werd de plas vanwege de aanwezige natuurwaarden opgenomen in de plannen van het Amsterdamse Bos. Op de resten niet-ontgonnen veen rondom de plas bewerkten keuterboeren hun land. Het werd gebruikt voor tuinbouw, hakhout en moswinning, als hooiland of om riet te snijden. De Nieuwe Meer is vanaf 1956 aan de noordzijde vergroot door zandwinning. Het gewonnen zand werd gebruikt voor de ophoging van de Westelijke Tuinsteden van Amsterdam. Sindsdien heeft het meer een diepte tot zo'n 35 meter.

Abiotische en ruimtelijke karakteristiek
De bodem het Amsterdamse bos (het ontgonnen deel van het gebied) bestaat uit zavel. Rondom de Nieuwe Meer en de Amstelveense Poel bestaat de bodem nog uit veen. Het Amsterdamse Bos ligt circa 4 tot 4,5 meter onder NAP. Enkele delen van het bos liggen aanzienlijk hoger, dit betreft kunstmatige ophogingen. Door de relatief lage ligging van het Amsterdamse bos is er sprake van voedselrijke kwel. Doordat de Amstelveense Poel en delen van de Nieuwe Meer nooit ontgonnen zijn, liggen deze hoger in het landschap dan het Amsterdamse Bos, namelijk op 1 tot 1,5 meter onder NAP. De Nieuwe Meer staat in open verbinding met het oostelijke deel van de Haarlemmermeerse Ringvaart. Het waterpeil in Nieuwe Meer (peilbesluit: zomerpeil= -0,61 m NAP, winterpeil = -0,64 m NAP) is veel hoger dan in de omliggende polders. De Nieuwe Meer kenmerkt zich door een voedselrijk watersysteem. De Nieuwe Meer is wel helder en heeft nagenoeg geen problemen met (blauw)algenbloei.
De Amstelveense Poel maakt deel uit van de Buitendijkse Buitenveldertse polder. Het heeft een vast zomer- en winterpeil met een verschil van 5 cm. De Amstelveense Poel is een ondiepe, voedselrijke laagveenplas, die troebel is en rijk aan algen. Er zijn vrijwel geen waterplanten. Ongeveer twee derde van de oevers is begroeid met riet. De gemiddelde diepte is 1,2 m en de maximale diepte 1,8 m. Via de Hoornsloot staat de Amstelveense Poel in verbinding met de Nieuwe Meer. Het grootste deel van het jaar wordt in de Amstelveense Poel water via de Hoornsloot ingelaten vanuit de Nieuwe Meer. Vanuit de Hoornsloot en Amstelveense Poel wordt beperkt water ingelaten in het lager liggende Amsterdamse Bos, om zo door middel van doorspoeling zuurstofloosheid en daarmee stank en vissterfte te voorkomen. De waterinlaat naar het Amsterdamse Bos heeft daarmee een positief effect op de waterkwaliteit in het Amsterdamse Bos.
Het Amsterdame Bos is een groot groen stadspark onder de rook van Amsterdam. Naast bossen en graslanden, zijn er meerdere grote en kleine wateren in het gebied aanwezig. Het heeft een besloten karakter. De Nieuwe Meer en de Amstelveense poel hebben een meer open karakter, met aan de zuidzijde van de Nieuwe Meer en de westzijde van de Poel nog het oorspronkelijke verkavelingspatronen van de veenpolder. Op de veenoeverlanden van zowel Polder Meerzicht als de Amstelveense Poel is als gevolg van de abiotische omstandigheden en het spaarzame grondgebruik zeer waardevolle natuur ontstaan. Door het gebruik als hooiland en het afvoeren van maaisel blijven het ontstane landschap en de bijbehorende bijzondere flora in stand.
Het NNN-gebied ligt ingesloten tussen Amsterdam, Amstelveen, Aalsmeer en luchthaven Schiphol, en wordt doorsneden door de A9. De luchthaven van de Schiphol en de omliggende bebouwing en infrastructuur zorgen voor een forse lichtverstoring en geluidsbelasting. Door het relatief grote oppervlak, zijn er delen in het gebied waar relatief nog veel rust en stilte aanwezig is.

Huidig gebruik
Het Amsterdamse Bos heeft zowel een natuur- als een recreatieve functie. Het vormt een belangrijk uitloopgebied voor Amsterdam, Amstelveen en Aalsmeer. Het gebied kent een duidelijke zonering, bestaande uit drie typen: Natuurzone, Activiteitenzone en Rustzone. De delen die als natuur beheerd worden, worden begraasd door Schotse Hooglanders.
In de activiteitenzone ligt de nadruk op recreatie en evenementen. Het gebied wordt gebruikt als wandel- en hondenuitlaatgebied. Daarnaast worden er diverse sporten beoefend, waaronder roeien op de Bosbaan. De meerdere festivals trekken grote aantallen bezoekers (tussen de 6 en 7 miljoen mensen per jaar). De Nieuwe Meer en de Amstelveense poel kennen beiden een waterbergingsfunctie, en worden ook voor recreatieve doeleinden gebruikt, met name vissen, watersporten en recreatievaart. Er liggen diverse jachthavens. Het water van de Nieuwe Meer maakt deel uit van de goederenvaart vanaf Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder en de Schinkel richting de binnenstad van Amsterdam. Ook is het onderdeel van de Staande Mastroute door Amsterdam.

Kernkwaliteiten
Op basis van het voorgaande wordt in Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel de volgende ecologische kernkwaliteit onderscheiden, die de basis vormt voor het behoud van biodiversiteit die (inter)nationaal en/of regionaal van belang is:

  • Kleinschalig waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik

4 Natuurwaarden

Kernkwaliteit: Kleinschalig waterrijk bos- en parklandschap met recreatief gebruik

Actuele natuurwaarden
Het gebied kenmerkt zich door een parkachtig landschap, met een mozaïek aan bossen, graslanden, wateren, moeras en oeverlanden. De Nieuwe Meer bestaat grotendeels uit water (N04.02 Zoete plas), met aan de zuidelijke oever een strook met verlandingsvegetaties (N05.01 Moeras en N06.01 Veenmosrietland en moerasheide). De iets hoger gelegen graslanden van polder Meerzicht bestaan uit vochtige hooilanden (N12.02 Kruiden- en faunarijkgrasland). In het overjarig riet broeden moeras- en rietvogels waaronder bruine kiekendief, blauwborst en snor. In de polder, het enige opener deel van het gebied en daarom niet als aparte kernkwaliteit benoemd, broeden weidevogels (tureluur, grutto, kievit). De Amstelveense Poel bestaat uit een grote en een klein poel (N04.02 Zoete plas), omringd door graslanden en oeverlanden met verlandingsvegetaties en bos. Deze worden gerekend tot N05.02 Gemaaid rietland, N06.01 Veenmosrietland en moerasheide, N10.01 Nat schraalland, N14.02 Hoog- en laagveenbos en N17.06 Vochtig hellinghakhout. In de rietlanden en schraallanden heeft zich een bijzondere plantengroei ontwikkeld met onder andere orchideeën en de vleesetende zonnedauw. In de oeverlanden leven veel ringslangen.
In het Amsterdamse bos is buiten de zeer intensief recreatief gebruikte terreindelen sprake van een kleinschalige afwisseling van bos, water (N04.02 Zoete plas), bosranden en opener terrein waar recreatief medegebruik plaatsvindt. In enkele delen groeien stinzenplanten (N17.03 Park- of stinzenbos), zoals daslook en gevlekte aronskelk, en plaatselijk liggen er stroken hakhoutbos (17.06 Vochtig- en hellinghakhout). Door de hoge structuurrijkdom en variatie in leeftijdsfasen bieden de bossen (N14.03 Haagbeuken- en essenbos en N16.04 Vochtig bos met productie) en bosranden broedgelegenheid aan een grote diversiteit aan bos- en/of struweelvogels, waaronder diverse holenbroeders. Daarnaast komt de wespendief als broedvogel in het Amsterdamse bos voor. De natuurlijke beheerde bloemrijke graslanden bieden leefgebied aan dagvlinders en libellen. Voor de delen met recreatief medegebruik, zoals de speelweiden maar ook de terreinen bij de entree van het os, bestaat de kwaliteit vooral uit het samenhangende groene karakter en de kleinschalige afwisseling (Multifunctionele natuur). Deze kwaliteit vormt de basis voor zowel natuurbehoud als recreatie in het gehele gebied.
Met betrekking tot specifieke bijzondere natuurwaarden is met name het gebied ten zuiden van de A9 van belang voor de ringslang. Er leeft grote populatie, per jaar komen er zo’n 1000 eieren uit. Vanwege de relatieve donkerte (ten opzichte van de bebouwde omgeving) is het gebied belangrijk voor foeragerende en migrerende vleermuizen. In het gebied zijn verschillende verblijfplaatsen bekend van boombewonende vleermuizen zoals rosse vleermuis. Ook de watervleermuis wordt veel in het gebied gezien.

Potentiële natuurwaarden
Verbetering van de waterkwaliteit, behoud/uitbreiding van overjarig riet, het behoud/terugkeren van voldoende rust in het gebied en realisatie van meer samenhang met omliggende gebieden biedt kansen voor versterking van de aanwezige natuurkwaliteiten. Dit komt ten goede aan de verdere ontwikkeling van water- en graslandvegetaties, en versterking van het leefgebied van broedvogels, vissen en ongewervelden. Ook biedt dat kansen voor andere soorten om hun leefgebied uit te breiden, waaronder de waterspitsmuis en ringslang. Op termijn kan wellicht ook de otter in het gebied verwacht worden. De loofbossen op vochtige zavelbodem bieden, naar mate de ouderdom toeneemt, meer perspectief voor vogelsoorten van oud bos. Ook de boommarter, die al in vrijwel alle Amsterdamse natuurgebieden rondloopt, kan op termijn een verblijfplaats vinden in het Amsterdamse bos. Door extensief en consequent beheer van bosranden en graslanden kunnen gevarieerde bosranden met struweel en bloemrijke ruigten ontstaan en behouden blijven. Extra aandacht vragen de oeverlanden in de veenpolderrelicten, die als gevolg van hun hogere ligging, gevoelig zijn voor verdroging en versnelde ontbossing.

5 Abiotische en ruimtelijke condities

In tabel 1 zijn de kernkwaliteiten en bijbehorende actuele en potentiële natuurwaarden weergegeven in relatie tot de voor deze waarden relevante abiotische en ruimtelijke condities. De condities zijn gelijk voor actuele en potentiële natuurwaarden en daarom niet afzonderlijk weergegeven. Deze tabel geeft daarmee inzicht in de aspecten waarmee rekening dient te worden gehouden in het ecologisch onderzoek naar de mogelijke (significante) gevolgen van een plan of project in het NNN.

Tabel 1: Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot de vereiste abiotische en ruimtelijke condities (‘X’)

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling
6 Vervangbaarheid

Hoewel een groot deel van de aanwezige natuurwaarden in de Nieuwe Meer en Amstelveense Poel in theorie op enige termijn vervangbaar is, is vanwege de samenhang tussen de natuurwaarden, het oude verkavelingspatroon en de abiotische omstandigheden sprake van nagenoeg onvervangbare situatie. De bossen en graslanden in het Amsterdamse Bos zijn op korte termijn vervangbaar (graslanden en waterpartijen < 20 jaar, bossen <50 jaar). Door de strategische ligging in het netwerken aan natuurgebieden rondom Amsterdam is de vervangbaarheid echter ook hier beperkt. Tot slot is het maatschappelijk belang van het gebied dusdanig groot, dat het gebied een maatschappelijk onvervangbare waarde heeft, met name in combinatie met het areaal en de ligging in de metropoolregio.

Natuurverbindingen

't Gooi

1 Algemene gegevens

Nummer

ANV4

Naam natuurverbinding

't Gooi

Lengte verbinding

10 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #77 Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (Vogelrichtlijngebied)
- KRW-lichamen: NL92_Randmeren Zuid

Eigendom / beheer

Diverse beheerders

2 Samenhang NNN

Deze droge verbinding bestaat uit een 10 kilometer lang traject om Huizen heen richting Flevoland. Het verbindt de droge natuur van NNN-gebied Gooise noordflank (A17) met de overwegend natte natuur van De Kampen, Huizerhoef en De Dode Hond (A19) en vervolgens met Flevoland. Ontsnipperingsmaatregelen hebben hier nog niet plaatsgevonden.De verbinding ligt in het westen in een kwelgebied met o.a. heide en schrale graslanden en ten oosten van de A27 in weidevogelgraslanden en moerasgebied. Daardoor is de ruimtelijke samenhang beperkt. De verbinding kruist éénmaal met een snelweg (A27).

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet allereerst een ecologische verbinding vormen tussen de hoge delen van de Gooise stuwwal met de lager gelegen oostelijke flank. Deze gradiënt is van belang voor soorten die beide landschapstypen als onderdeel van hun leefgebied hebben, zoals diverse zoogdieren, vogels en vleermuizen. Daarnaast vormt de natuurverbinding ook een schakel tussen de natte natuur langs de Eem en de Flevopolders, waarvan een soort als de otter kan profiteren. Tegelijkertijd dient bedacht te worden dat het Eemland vooral van belang is als weidevogelgebied en dus niet (of in ieder geval niet overal) zonder meer geschikt is voor soorten van meer besloten landschappen (inclusief predatoren).
De verbinding bestaat eigenlijk uit twee delen, een deel ten westen van de A27 en een deel ten oosten van de A27. Het westelijke deel staat onder invloed van kalkrijke kwel afkomstig uit de Gooise stuwwal. Op de hogere delen bestaat de verbinding hier uit (droog) bos en op de flank uit natte heide en schrale graslanden. Het oostelijk deel bestaat overwegend uit vochtig weidevogelgrasland en ter hoogte van De Kampen uit moerasnatuur.

Aardkundige waarden
De stuwwal met sandr, de smeltwaterdalen, het dekzand en de klif in ‘t Gooi zijn bijzondere aardkundige verschijnselen.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna belangrijke doelsoorten (gidssoorten) benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De natuurverbinding is in potentie met name van belang voor de otter.

Algemene natuurkwaliteiten
De natuurverbinding is van belang als migratieroute voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en vleermuizen, zoals de watervleermuis.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding dient nader te worden uitgewerkt (zie ook onder ontwikkelingspotenties). Structuur en condities zijn daarom ook nog niet uitgewerkt.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
Op dit moment bevinden zich twee barrières in de natuurverbinding. De A27 is voor veel soorten onoverkomelijk door de afwezigheid van faunapassages en de brug over het Gooimeer/Eemmeer is onoverkomelijk voor landgebonden natuur vanwege de afwezigheid van een landstrook langs de brug. Dit laatste vormt echter voor een soort als de otter geen probleem. Of er ontsnipperende maatregelen wenselijk zijn, zal uit nader onderzoek moeten blijken. Daarbij zijn onder meer eventuele neveneffecten op weidevogelgebieden in het Eemland en praktische en financiële haalbaarheid van belang.

Alkmaardermeer-Noordzeekanaal

1 Algemene gegevens

Nummer

NNV4

Naam natuurverbinding

Alkmaardermeer - Noordzeekanaal

Lengte verbinding

12 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Eigendom / beheer

Landschap Noord-Holland, Staatsbosbeheer, Gemeente Alkmaar, HHNK

2 Samenhang NNN

Deze natuurverbinding bestaat uit een circa 12 kilometer lange structuur van afwisselend waterlopen en dijken. In het noorden begint de verbinding tussen een uitloper van het Alkmaardermeer (L4 Crommenije) en Weijenbus en Vroonmeer (L9) en in het zuiden stopt de verbinding tegen de dijk aan het Noordzeekanaal. De natuurvriendelijke oevers ten zuiden van de verbinding zijn op grotere afstand een verbinding voor soorten uit Oosterbroek & Buitenhuizen (Z6).
De verbinding bestaat achtereenvolgend vanaf noord naar zuid uit Busch en dam, Groenedijk, Zeedijk en eindigt bij de Noorder IJ- en Zeedijk. De watergangen aan de dijkvoet horen voor een groot deel bij de verbindingszone. Ten noorden van de golfbaan worden een aantal waterdelen en aangrenzende moerassen tot NNN-gebied Noorderham en Zuiderham (L8) gerekend.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet in de eerste plaats een ecologische verbinding vormen tussen de waterrijke natuur ten zuiden van Alkmaar en het Noordzeekanaal. Zeker net zo belangrijk is daarnaast de functie als raamwerk (nat) voor algemene natuurkwaliteit in de regio, waar intensief agrarisch gebruik het dominante grondgebruik vormt. Behalve voor meer algemene natuurwaarden is dit raamwerk in potentie ook van belang voor een soort als de otter.
De verbinding bestaat geheel uit oude dijken met aangrenzende watergangen en oeverzones, met zowel natte als droge natuur. De watergangen en oeverzones variëren sterk in breedte. Ten zuiden van de Provinciale weg behoort onder andere watergang Het Kil tot de verbinding. Over het algemeen zijn de watergangen smal en ondiep (circa 0,60 meter), alleen ter hoogte van de golfbaan een stuk breder en dieper (circa 1,10 meter). De oevers zijn onbeschoeid, alleen rond sommige huizen ligt een houten beschoeiing. Het maaiveld is meestal laag, uitzondering is de Zeedijk. Ten noorden van de golfbaan is het peil vast, maar ten zuiden van de watergang is er in een aantal watergang een speling van 10 centimeter met een hoger zomerpeil dan winterpeil. Aan de verbinding grenzen op meerder plaatsen kleine, ondiepe plasjes of moeraszones. In het zuiden ligt buitendijks aan het Noordzeekanaal een binnenmeer en natuurvriendelijke oever. Deze is niet direct op de verbinding aangesloten, de drukke Kanaalweg scheidt het buitendijks gebied van de verbinding.
Het deel van de verbinding ten noorden van de Communicatieweg is door de Provincie aangewezen als weidevogelleefgebied. De gehele verbinding ligt in een open agrarisch landschap met weinig opgaande vegetatie.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna belangrijke doelsoorten (gidssoorten) benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De gehele natuurverbinding is (potentieel) van belang voor de otter, Noordse woelmuis en waterspitsmuis. De oeverzones met rietruigte zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of migratieroute voor deze soorten.

Algemene natuurkwaliteiten
De gehele natuurverbinding is ook van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en grasdijken vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, zoals watervleermuis. De wateren zijn verder van belang voor (algemene) zoetwatervissen.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de verbinding kan worden omschreven als een verbinding tussen het Alkmaardermeer en Noordzeekanaal, bestaande uit een moerasverbinding met kleine moerasjes en grasdijk, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als de Noordse woelmuis, is vereist. Een natuurlijke, aaneengesloten oeverzone en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. De graslanden op de dijk zijn in potentie kortbegraasd en bloemrijk. Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetatie en ondergedoken vegetatie

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

  • Bloemrijke dijken stimuleren door hooibeheer of extensieve begrazing

Milieu- en watercondities
De watergangen vormen het verbindende element van de verbinding. De watergangen worden gekenmerkt door matig voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water met natuurlijke, maar steile oevers. Doordat het water overwegend smal en ondiep is kunnen oever- en waterplanten weelderig groeien, al kan de oeverzone breder worden bij een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil in combinatie met flauwere oevers. Ook een goede waterkwaliteit is essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties zijn meestal smal, alleen op een aantal locaties grenzen moeraslandjes aan de verbinding. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel.Voldoende connectiviteit, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als Noordse woelmuis. Nachtelijke donkerte is vereist voor bijvoorbeeld vleermuizen. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
Een continue verbinding met de natuurvriendelijke oever en buitendijkse binnenmeer aan het Noordzeekanaal is (nog) niet aanwezig. Door de barrière van de Kanaalweg op te lossen zou het gebied onder andere toegankelijk worden voor trekvissen, die dan vanuit het Noordezeekanaal richting noordelijk gelegen grotere zoete wateren kunnen trekken. Ook herbergt de natuurvriendelijke oever veel ongewervelden die zich richting het noorden kunnen verspreiden. Soorten die zich al op de natuurvriendelijke oever bevinden zijn bijvoorbeeld bruin zandoogje, icarusblauwtje en oranjetipje. Om te functioneren als verbindingszone voor laatstgenoemde soorten is het essentieel om bloemrijkere dijken te ontwikkelen. De verbinding ligt overwegend in (agrarisch) open grasland, dus er is voldoende ruimte en rust aanwezig voor de doelsoorten. Afhankelijk van de aanwezigheid van faunapassages en het type faunapassage kan bepaald worden of de huidige faunapassages onder de provinciale wegen geschikt zijn voor alle doelsoorten (inclusief de otter).

Amstelmeerkanaal

1 Algemene gegevens

Nummer

KNV3

Naam natuurverbinding

Amstelmeerkanaal

Lengte verbinding

10 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- KRW-lichamen: NL12_130 (waterdelen Amstelmeerboezem +), NL92_IJSSELMEER
- Stiltegebied

Eigendom/beheer

o.a. HHNK

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een 10 kilometer lange waterloop aan de zuidzijde van Wieringen. De verbinding wordt geheel ‘gedragen’ door Amstelmeerkanaal. De natuurverbinding vormt een ruimtelijke verbinding tussen het IJsselmeer en het Amstelmeer (K11) en is daarmee onderdeel van een uitgebreider netwerk aan natuurverbindingen tussen de kustzones van Noordzee en Waddenzee en het IJsselmeer. Buiten deze kustzones en het IJsselmeer ontbreken grotere natuurgebieden. Wel liggen langs de natuurverbinding het Robbenoordbos (K13) aan de oostzijde, en een aantal stapstenen in Wieringen (K12) in de vorm van extensieve graslanden en moeraszones. Bij Den Oever sluit de verbinding aan op natuurverbinding langs de dijk van de IJsselmeerkust (KNV2). De natuurverbinding ligt overwegend in landelijk en waterrijk gebied, met weinig bebouwing. Aan de oostzijde loopt de verbinding voor een deel parallel aan de rijksweg A7.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet primair een ecologische verbinding vormen tussen natte natuurgebieden langs de Waddenkust en het IJsselmeer. Als moerasverbinding sluit deze aan op de natuurverbinding langs de IJsselmeerkust en Afsluitdijk (KNV2) en vormt daarmee onder meer een belangrijke potentiële schakel voor de otter tussen populaties in Noord- en West-Nederland.
De natuurverbinding karakteriseert zich door een langgerekt kanaal met daarlangs een grazige dijk. Het oostelijke deel bestaat deels uit een dubbele boezem, kent relatief brede watergangen met aangrenzende rietlanden. In het westelijk deel zijn het kanaal en de rietoevers smaller. Hier loopt de natuurverbinding langs de Wierdijk, een provinciaal monument met een hoge cultuurhistorische waarde. Door de hoge ligging zijn delen van Wieringen inzijgingsgebied. Door de aanwezigheid van een ondoorlatende keileemlaag is er in de lagere delen van het voormalige eiland sprake van (brakke) kwel. De stuwwal van Wieringen heeft een vrij besloten en kleinschalig karakter, maar de kogen zijn daarentegen juist relatief open gebieden. Ook Polder Waard-Nieuwland en de Groetpolder hebben zijn grotere open polders met intensief agrarisch gebruik. Plaatselijk is opgaande beplanting aanwezig, met name langs de zuidzijde van het kanaal.
Het Amstelmeerkanaal heef naast afwatering van de omliggende polders ook een belangrijke vaarfunctie als doorgaande regionale verbinding. Het kanaal heeft verder een ook belangrijke functie voor waterrecreatie, zoals kanoën, roeien en hengelsport. De aangrenzende stapstenen hebben deels, naast natuur, ook een functie als waterberging.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De rietlanden met name in het oostelijk deel van het kanaal zijn (in potentie) geschikt als migratieroute voor waterspitmuis en otter. Het kanaal wordt verder door de meervleermuis gebruikt als vliegroute en foerageergebied en sluit aan de uiteinden aan op de lange afstand vliegroutes van de meervleermuis langs de Waddenzee- en IJsselmeerkust. Ook voor vissen vervult de natuurverbinding een belangrijke verbindende functie. Via de Stevinsluizen kunnen (anadrome en katodrome) vissen vanuit het IJsselmeer het Wieringerrandkanaal en Amstelmeerkanaal inzwemmen. Als onderdeel van de inrichting van de ecologische verbinding is een visverbinding aangelegd tussen de voorboezem Amstelkanaal en polder Waard-Nieuwland.

Algemene natuurkwaliteiten
De vegetatie langs de verbinding bestaat uit waterriet, rietland en kruidenrijke rietruigte. De natuurverbinding vormt een wezenlijk onderdeel van een ruimere groenblauwe dooradering van het landelijk gebied in de Kop van Noord-Holland en is met name van belang voor algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander), kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen) en vleermuizen zoals de watervleermuis. In de Wieringermeer op de grens met het Robberoordbos is de uitvoering van een plan voor een visopgroeigebied in voorbereiding. De cultuurhistorisch waardevolle oude Wierdijk die in het westelijk deel aan de natuurverbinding grenst, is van belang voor insecten zoals dagvlinders en wilde bijen.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als water- en moerasverbinding met natuurlijke oevers met een brede zone van kruidenrijke moerasvegetatie en een aanliggende grasdijk, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
In de oeverzones langs de brede wateren is een hoge structuurdiversiteit vereist, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis. Een natuurlijke, flauwe oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Voor moeras- en rietvogels zijn oeverzones met overjarig riet en ondiep water gewenst. Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oeverplanten en grasvegetaties

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

  • Bloemrijke dijken stimuleren/versterken door passend beheer (hooibeheer of extensieve begrazing), met behoud van groeiplaatsen van bijzondere paddenstoelen

Milieu- en watercondities
De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt niet te voedselrijk, tamelijk helder water, waarin langs de oevers waterplanten groeien. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren. Voor bloemrijke dijken met een rijke insectengemeenschap dient de beschikbaarheid van voedingsstoffen voor plantengroei beperkt te zijn.

Ruimtelijke condities
Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang is vereist. Ook voldoende aaneengeslotenheid binnen de verbinding (land- en waterzone), en tussen de natuurverbinding en aangelegen stapstenen en grotere natuurgebieden is een belangrijke voorwaarde. Connectiviteit in de vorm van aaneengesloten dijkelementen, rietvegetaties en open water is vereist voor soorten als meervleermuis. De vispasseerbaarheid van dijken, gemalen en stuwen zijn essentieel voor trekvissen om te kunnen migreren open zee, IJsselmeer en inlandse wateren. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

In dicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
De natuurverbinding is een relatief korte verbinding tussen twee grote waterrijke natuurgebieden. Het oostelijke deel van het kanaal is circa 30 m breed, het westelijk deel is circa 20 m breed. Van harde (onneembare) obstakels is geen sprake. In het kanaal en tussen het kanaal en omliggend gebied liggen meerdere duikers. Kansen voor versterking van de verbinding liggen in verbreding van de rietoevers in het westelijke deel, (verdere) realisatie/verbetering van robuuste, directe waterverbindingen tussen het kanaal en omliggende stapstenen en polderwateren, bijvoorbeeld in de vorm van geschikte faunapassages en realisatie van meer visopgroeigebieden vergelijkbaar aan die bij het Robbenoordbos.Het als NNN-begrensde oostelijke deel van de Wierdijk kent, net als het westelijk deel, hoge natuurwaarden. Overwogen kan worden om ook het oostelijk deel van de Wierdijk als onderdeel van de natuurverbinding te beschouwen, met name voor ongewervelden.

Amsterdamse Bos, Westeinderplassen en omgeving

1 Algemene gegevens

Nummer

ANV1*

Naam natuurverbinding

Amsterdamse Bos, Westeinderplassen en omgeving

Lengte verbinding

35 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Stiltegebied
- KRW-lichamen: NL13_41 (Oostelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer), NL13_07 (Westeinderplassen), NL13_23 (Aalsmeer), NL13_43 (Aarkanaal, Leidse Vaart en Drecht), NL11_1_1 (Amstellandboezem), NL11_2_6 (Vaarten Westeramstel)
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Eigendom / beheer

O.a. Waternet, HH Rijnland en particulieren

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een 35 kilometer lang netwerk van waterlopen en moeraszones rondom Amstelveen. Tussen de Westeinderplassen en de Nieuwe Meer betreft dit een natte verbinding in de vorm van een brede watergang, de Ringvaart van de Haarlemmerpolder. De aftakkingen hiervan betreffen moerasnatuur tussen wegen en kleinere watergangen.
De verbinding vormt een ruimtelijke verbinding tussen de waterrijke NNN-gebieden Westeinderplassen, Molenpoel en Schinkelbos (A1), Kalslagerpolder (A2), Polder de Rondehoep en Holendrechter en Bullewijker polder (A6) en Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel (Z15). Kleinere stapstenen zijn hier aanwezig in de vorm van oeverlanden direct langs het water (A1, A4).

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet een ecologische verbinding vormen tussen de waterrijke gebieden in Amstel, Gooi en Vechtstreek, waaronder de Westeinderplassen, Amsterdamse Bos, Nieuwe Meer en Amstelveense Poel en Polder Ronde Hoep. Deze gebieden herbergen belangrijke populaties van onder andere ringslang, waterspitsmuis en noordse woelmuis en karakteriseren zich door aanwezigheid van open wateren, rietlanden en (moeras)bossen. Hoewel de huidige functionaliteit van de verbindingen niet optimaal is, biedt de natuurverbinding potenties voor uitwisseling van de genoemde soorten en andere watergebonden natuurwaarden tussen de natuurgebieden in de regio. In het stedelijk gebied liggen verspreid langs de verbinding diverse stapstenen in de vorm van rietlanden. In het landelijk gebied wordt vrijwel de hele verbinding ondersteund door stapstenen in de Bovenkerkerpolder.
De huidige natuurverbinding wordt gekenmerkt door natte natuur in de vorm van rietlanden en graslanden. Het vormt een keten van aaneengesloten NNN-gebieden. Op hoofdlijnen bestaat de verbinding uit twee te onderscheiden delen. Tussen de Westeinderplassen (onderdeel van A1) en de Nieuwe Meer (onderdeel van Z15) ligt de verbinding in waterrijk veengebied met verlandingsvegetaties. Tussen het Amsterdamse Bos (onderdeel van Z15) en Polder de Rondehoep (onderdeel van A6) en de Bovenkerkerpolder (A4) bestaat de verbinding uit grasdijken.
In het waterrijk veengebied bestaat de verbinding uit twee takken. De ene tak bestaat uit een breed kanaal (Ringvaart van de Haarlemmerpolder) met veel aangrenzende oeverlandjes, die onderdeel zijn van de NNN. Rond deze tak is veel bebouwing aanwezig, maar richting de NNN-gebieden in het noorden neemt de bebouwingsdichtheid af. De tweede tak ligt in het westen op oude legakkers van de Westeinderplassen. In oostelijke richting volgt deze de oevers van kleinere watergangen langs de bebouwde kom van Aalsmeer. Het water is voedselrijk, maar door de aanwezigheid van zuiverende driehoeksmosselen toch vrij helder.
De aftakking van het Amsterdamse Bos richting het oosten begint in de bosrijke omgeving van het Amsterdamse Bos en gaat over in grasdijken langs (drukke) wegen. Veelal grenst aan de grasdijken een watergang met oeverzone. Voor een deel liggen de grasdijken in woonkernen van Amstelveen. Hier zijn oeverlandjes gerealiseerd met rietruigtes. In de graslanden wordt vrijwel de hele verbinding begeleid door een strook NNN-gebied (A4) van circa 200 meter breed. Op een groot deel van de bermen is een bomenrij aangeplant.
Het kanaal (Ringvaart van de Haarlemmerpolder) heeft een belangrijke vaarfunctie als doorgaande regionale verbinding. Waterrijke NNN-gebieden aangrenzend aan de verbinding hebben een belangrijkrijke functie voor recreatievaart en andere watersporten, zoals kanoën, roeien en hengelsport. Ook functioneren deze als waterberging. Het Amsterdamse Bos is een besloten stedelijk uitloopgebied en vervult naast de functie natuur ook de functie recreatie. In de activiteitenzones van het gebied vinden onder meer grote festivals plaats en zijn een wandel- en hondenuitlaatgebied. De grasdijken hebben alleen de functie natuur. De begeleidende strook NNN-gebied van A4 heeft naast de functie natuur ook een agrarische functie. Vanaf fietspaden zijn deze gebieden goed te overzien.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De gehele natuurverbinding is (potentieel) van belang voor meervleermuis, ringslang, Noordse woelmuis en waterspitsmuis. Het kanaal wordt door de meervleermuis gebruikt als vliegroute en foerageergebied. De oeverzones met rietruigte zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of migratieroute voor waterspitmuis en noordse woelmuis, al is die laatste nog niet zeker of deze in de omliggende NNN-gebieden voorkomt. Het deel van het Amsterdamse Bos, ten zuiden van de A9, is van belang voor de ringslang. Er leeft grote populatie, jaarlijks komen er zo’n 1000 eieren uit.
De wateren zijn van belang voor (algemene) zoetwatervissen als bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad. Het kanaal (Ringvaart van de Haarlemmerpolder) kan worden getypeerd als een brasem-snoekviswatertype. Het kanaal vormt bovendien een belangrijke migratieroute voor trekvissen, die via het Noordzeekanaal de grotere zoete wateren langs het kanaal kunnen bereiken. In het veengebied rond de Westeinderplassen komt de laatste natuurlijke populatie van de Europese meerval in heel West-Europa voor. Aangenomen wordt dat de meervallen paaien onder de drijvende rietlanden die karakteristiek zijn voor deze veenafgraving.

Algemene natuurkwaliteiten
De vegetatie langs de verbinding bestaat uit waterriet, bloem- en varenrijk rietland, veenmosrietland en grasdijken met deels grazige en deels bloemrijke vegetatie. De hoge bloemrijkdom in de oevers en rietlanden trekt veel soorten ongewervelden van droge milieus aan, waaronder het hooibeestje, geelsprietdikkopje, kleine vuurvlinder, bruin zandoogje en icarusblauwtje. Onderwatervegetatie is in een groot deel van de verbinding (in ieder geval rond de Westeinderplassen) afwezig, ondanks de redelijke helderheid van het water. Mogelijk is vraat daarvan de oorzaak.
De gehele natuurverbinding is van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder amfibieën (zoals groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen), als regionaal belangrijk onderdeel van een ruimere groenblauwe dooradering van het landelijk gebied. De lijnvormige watergangen en aanliggende dijklichamen vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, zoals watervleermuis. De lijnvormige landschapselementen in de vorm van groene oevers en rietlanden vormen ook (in potentie) een migratieroute en jachtgebied voor kleine marterachtigen en broed- en migratiegebied voor algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet).

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een water- en moerasverbinding in veengebied, bestaande uit bloemrijke (riet)ruigtes, boezemrietland en grasdijken, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/ doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis en noordse woelmuis, is vereist. Natuurlijke begroeide oevers van voldoende omvang, zonder oeverbeschoeiing en met voldoende dichte vegetatie zijn nodig om dekking te kunnen bieden aan bijvoorbeeld kleine marterachtigen. Een natuurlijke oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetaties en ondergedoken vegetatie

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

Milieu- en watercondities
De rietruigten vormen een karakteristiek element van het natte klei- en veenlandschap. De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, waarin langs de oevers waterplanten groeien. Een zo natuurlijk mogelijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties wisselen elkaar af. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel.Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als meervleermuis en noordse woelmuis. Dit betekent beperkte aanwezigheid van obstakels en een beperkte barrièrewerking door onder andere bebouwing en infrastructuur. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelpotenties
Ter hoogte van het Amsterdamse Bos is aan het kanaal meer ruimte rond de verbinding. Een verbreding van de oeverzone biedt kansen om de onderlinge verbindingen tussen de stapstenen te versterken. De gerealiseerde en geplande oeverlandjes in de bebouwde kom vormen kansrijke stapstenen langs de verbinding. In combinatie met faunapassages op de plaatsen waar drukke wegen de verbinding kruisen kan de functionaliteit van de verbinding worden versterkt.

De Vecht

1 Algemene gegevens

Nummer

ANV3

Naam natuurverbinding

De Vecht

Lengte verbinding

11 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi en Vecht

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #95 Oostelijke Vechtplassen (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- KRW-lichamen: NL11_1_2 (Vecht), NL11_6_4 (Kortenhoefse Plassen)
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Eigendom / beheer

o.a. Hoogheemraadschap AGV

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een 11 kilometer lang traject van de Vecht tussen Kortenhoef en Hinderdam, om de Horstermeerpolder heen. Met het noordelijker Vechttraject (A11) vormt het een verbinding tussen het noordelijke en zuidelijke deel van de Oostelijke Vechtplassen (A13), Het Naardermeer (A12) en de natte natuuir in en langs het IJmeer (A10). Langs de verbinding liggen oeverlandjes die deels behoren tot NNN-gebied Oostelijke Vechtplassen (A13) en deels tot Vecht en oeverlanden (A11).
De samenhang tussen de grote veengebieden is en wordt al sterk verbeterd. De Vecht is met name voor vissen en vleermuizen een essentiële (aanvullende) verbinding, maar deze heeft vanzelfsprekend ook een meerwaarde voor andere watergebonden soorten. Drager van deze verbinding is de Vecht, die meandert door waterrijk agrarisch gebied met hier en daar aangrenzende bebouwing in de vorm van kleine dorpjes. Ook een kleine plas (De Nes) grenst aan de verbinding. De verbinding kruist éénmaal met een provinciale weg (N523).

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet een ecologische verbinding vormen tussen een aantal grote, waterrijke natuurgebieden in het Vechtplassengebied en langs het IJmeer. Deze gebieden herbergen veel verlandingsstadia van laagveen met bijbehorende water- en moerasgebonden fauna zoals moerasvogels en libellen en daarnaast ook belangrijke kernpopulaties van waterspitsmuis, ringslang en meervleermuis. De natuurverbinding moet daardoor een essentiële migratieroute en uitwisselingsmogelijkheid vormen tussen populaties van deze soorten en natte natuur in het algemeen.
De natuurverbinding bestaat uit een natte corridor in de vorm van een meanderende rivier met luwe delen en oeverlandjes. De Vecht is een rivier die door zijn lage ligging in het landschap een omgekeerde stroomrichting heeft, waarbij water uit het IJmeer landinwaarts stroomt. De Vecht heeft een brede bedding en lage stroomsnelheid. De Nes is een zandafgraving in een meander van de rivier, met kenmerkende overgebleven stroken land. Een soortgelijke afgraving is ook aanwezig nabij Hinderdam. Deze afgraving grenst direct aan de verbinding, maar hoort bij een ander NNN-gebied (A11).
In de laatste jaren hebben in en langs de Vecht herstelmaatregelen plaatsgevonden, waarbij vervuild slib is verwijderd en natuurvriendelijke oevers zijn aangelegd. De waterkwaliteit is sindsdien aanzienlijk verbeterd en de natuur ontwikkelt zich gestaag. Het type natuurvriendelijke oever dat langs de Vecht veelvuldig is toegepast bestaat uit een vooroever, waarbij een halfdoorlatende constructie van palen en takkenbossen op circa 5 meter van de oever is geplaatst. In het rustige water daarachter is weer spontane plantengroei en natuurlijke verlanding mogelijk en ook worden de waardevolle oeverlandjes duurzaam tegen erosie door vaarverkeer beschermd. Langs de oevers zijn ook een groot aantal aanlegplaatsen en steigers aanwezig, maar in de meeste gevallen is dan de tegenoverliggende oever natuurvriendelijk gemaakt.
Op de Vecht vindt recreatievaart plaats en watersporten, waaronder kanoën. De vaarsnelheid wordt echter sterk gecontroleerd om te voorkomen dat teveel golfslag en stroming ontstaat die een nadelige invloed heeft op de natuur. Hengelsport vindt alleen plaats op De Nes. De wegen aan de linker- en rechteroever worden veelvuldig gebruikt door fietsers, auto’s en motoren. De oeverlandjes kennen geen recreatief medegebruik, maar zijn vaak wel goed te overzien vanaf de weg en het water.

Aardkundige waarden
De Vecht en het omliggende voormalige getijde rivierengebied zijn bijzondere aardkundige waarden die iets vertellen over de manier waarop het landschap is ontstaan.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna belangrijke doelsoorten (gidssoorten) benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De gehele natuurverbinding is (potentieel) van belang voor de otter, waterspitsmuis, ringslang en meervleermuis. De oeverzones met rietruigte zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of migratieroute voor de otter, waterspitsmuis en ringslang. De meervleermuis gebruikt de rivier (in potentie) om te migreren vanuit winterverblijfplaatsen (bv. in de oude forten aan de rivier) richting het IJmeer en vervolgens via de kustlijn naar noordelijk gelegen gebieden.

Algemene natuurkwaliteiten
De gehele natuurverbinding is ook van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De wateren zijn van belang voor (algemene) zoetwatervissen.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de verbinding kan worden omschreven als een robuuste verbinding tussen de Oostelijke Vechtplassen, het Naardermeer en het IJmeer, bestaande uit een rivier met helder water en ondergedoken vegetatie en een goed ontwikkelde oeverzone, die veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als de waterspitsmuis, is vereist. Een natuurlijke, aaneengesloten oeverzone en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetatie en ondergedoken vegetatie-

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

Milieu- en watercondities
De rivier vormt het verbindende element van de verbinding. Deze wordt gekenmerkt door matig voedselrijk, helder, licht stromend water met natuurvriendelijke oevers. Doordat het water helder is zijn er zowel ondergedoken- als drijfbladplanten aanwezig. Het grootste deel van de rivier heeft brede, natuurvriendelijke oevers. Een goede waterkwaliteit is essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties. Voor het behoud van de oevers en ondergedoken planten moet stroming en golfslag door boten niet te hoog zijn.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties zijn breed, maar worden regelmatig onderbroken door aanlegplaatsen en steigers. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel.
Voldoende connectiviteit, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als waterspitsmuis. Nachtelijke donkerte is vereist voor bijvoorbeeld vleermuizen. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
De verbinding is geheel heringericht en de natuur is zich aan het ontwikkelen. Ondanks de vele aanlegplaatsen langs de rivier is vrijwel over het hele traject aan één van beide oevers een natuurvriendelijk oever aanwezig. Er zijn geen onoverkomelijke onderbrekingen aanwezig in de Vecht. Dat is nabij het IJmeer en ten zuiden van de natuurverbinding echter wel het geval, waardoor het water op dit moment nog niet toegankelijk is voor trekvissen. In potentie kunnen deze de natuurverbinding gebruiken om richting de Oostelijke Vechtplassen te trekken. Net voorbij de verbinding, richting het IJmeer, zijn meer oeverlandjes gerealiseerd. Door dit deel van de Vecht ook te betrekken bij de natuurverbinding, en de verbinding aan te sluiten op het IJmeer kan de functie voor trekvissen gewaarborgd worden.

Dijk IJsselmeerkust

1 Algemene gegevens

Nummer

KNV2

Naam natuurverbinding

Dijk IJsselmeerkust

Lengte verbinding

35 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #72 IJsselmeer (Vogelrichtlijngebied) - KRW-lichamen: NL92_IJSSELMEER
- Stiltegebied

Eigendom / beheer

o.a. HHNK

2 Samenhang NNN

Natuurverbinding KNV2 bestaat uit een circa 35 kilometer lang traject langs het IJsselmeer. De verbinding wordt geheel ‘gedragen’ door de dijklichamen van de Afsluitdijk (in het noorden) en de dijk tussen Den Oever en Medemblik (in het zuiden). De verbinding is gesitueerd aan de binnendijkse dijkvoet. Vanaf gemaal Lely, net ten noorden van Medemblik, volgt de natuurverbinding de watergangen van de Westfriesche Vaart en de Oudelandertocht landinwaarts tot aan natuurgebied Twisk-Oostermare (W2).
De natuurverbinding moet een ruimtelijke verbinding vormen, zowel tussen de provincies Friesland en Noord-Holland, als tussen de kruidenrijke graslanden en oude dijken in Wieringen (K12) en water- en moerasrijke stapstenen in West-Friesland (W1, W2, W3). Bij Den Oever sluit de verbinding aan op de natuurverbinding Amstelmeerkanaal (KNV3), die richting het Amstelmeer loopt. In Twisk-Oostermare (W2) kruist de verbinding de natuurverbinding West-Friesland (WNV1). De natuurverbinding ligt overwegend in waterrijk landelijk gebied, met weinig bebouwing. Over de Afsluitdijk loopt de rijksweg A7 en langs de dijk tussen Den Oever en Medemblik loopt over een regionale weg. Net ten zuiden van Den Oever loopt de verbinding direct langs het Robbenoordbos (K13).

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet in de eerste plaats een ecologische verbinding vormen tussen natte natuurgebieden langs de IJsselmeerkust in Noord-Holland. Daarnaast vormt de Afsluitdijk ook een belangrijke ecologische schakel tussen Noord-Holland en Friesland, met name voor oevergebonden diersoorten. Dragers van de verbinding zijn dus vooral de natte oeverzones langs dijken en kenmerkend is verder het afwisselend zoete, brakke of zoute karakter.
De natuurverbinding kenmerkt zich door een langgerekte en brede binnendijkse dijkvoet, welke grotendeels kortbegraasd is door beweiding met schapen. Tussen de dijkvoet en de Noorder- en Zuiderdijkweg liggen langgerekte agrarische percelen, een smalle watergang en af en toe een bomenrij. In de natuurverbinding is sprake van zoute kwel. Vanaf Medemblik volgt de natuurverbinding de Westfriesche Vaart, dit is een brede watergang met een (soortenarme) rietzone. De verbinding gaat vervolgens over in de smalle Oudelandertocht, met een laag dijkje erlangs. Opgaande beplanting is plaatselijk aanwezig, waaronder in het Robberoordbos, bij gemaal Lely en langs delen van de Westfriesche Vaart en de Oudelandertocht.
Gemaal Lely wordt in de periode 2016-2021 visvriendelijk gemaakt, in combinatie met een grootschalige renovatie. Het gemaal wordt de komende jaren in drie fasen voorzien van nieuwe pompaandrijvingen en visveilige waaiers, waardoor een visveilige passage ontstaat. In een volgende fase van de renovatie van het gemaal wordt het uitstroomhoofd aan de kant van het IJsselmeer aangepakt. Op dat moment wordt ook een vissluis aangelegd zodat anadrome en katadrome trekvissen (o.a. aal, driedoornige stekelbaars en mogelijk spiering) vanaf het IJsselmeer de Wieringermeer kunnen bereiken.
De Afsluitdijk en de dijk tussen Den Oever en Medemblik hebben een belangrijke waterkerende functie. De Afsluitdijk vormt een belangrijke infrastructurele verbinding tussen Noord-Holland en Friesland. Er ligt een jachthaven bij Den Oever en ter hoogte van Kreileroord. De Westfriesche Vaart vervult een functie voor waterrecreatie.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De Westfriesche Vaart is in potentie van belang als migratieroute voor de otter en waterspitsmuis. De Afsluitdijk kan in potentie ook een migratieroute gaan vormen voor de otter, waarmee genetische uitwisseling mogelijk wordt tussen populaties in Noord- en West-Nederland.De natuurverbinding is verder een essentieel onderdeel van de lange afstand vliegroutes van de meervleermuis in Noord-Holland. Den Oever vormt een belangrijk knooppunt tussen de migratieroute langs de Waddenzee- en IJsselmeerkust en de lange afstand vliegroutes richting inlands gelegen kraamverblijfplaatsen. Ook via de Westfriesche Vaart loopt een dergelijk inlandse vliegroute.

Algemene natuurkwaliteit
De gehele natuurverbinding is van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en grasdijken vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, zoals de watervleermuis.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een lijnvormige verbinding in waterrijk polderlandschap, bestaande uit kruidenrijke dijken en wateren met structuurrijke oevers, die veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. De Afsluitdijk vormt daarnaast ook een regionale schakel tussen Noord- en West-Nederland voor met name de otter. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
In de oeverzones langs de brede wateren is een hoge structuurdiversiteit vereist, met schuilgelegenheden en rustplekken voor soorten als waterspitsmuis en otter. Een natuurlijke, flauwe oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Voor moeras- en rietvogels zijn oeverzones met overjarig riet en ondiep water gewenst.
Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet-, oever- en grasvegetaties

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

  • Bloemrijke dijken stimuleren door hooibeheer of extensieve begrazing

  • Geen afzet van bagger op de dijkvoet

Milieu- en watercondities
De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, waarin langs de oevers waterplanten groeien. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren. Voor dijken met een rijke insectengemeenschap dient de beschikbaarheid van voedingsstoffen voor plantengroei beperkt te zijn. Dit is gunstig voor de bloemrijkdom en erosiebestendigheid.

Ruimtelijke condities
Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang is vereist. Ook voldoende aaneengeslotenheid binnen de verbinding (land- en waterzone), en tussen de natuurverbinding en aangelegen stapstenen en grotere natuurgebieden is een belangrijke voorwaarde. Connectiviteit in de vorm van aaneengesloten dijkelementen, rietvegetaties en open water is vereist voor soorten als otter en meervleermuis. De vispasseerbaarheid van dijken, gemalen en stuwen zijn essentieel voor trekvissen om te kunnen migreren open zee, IJsselmeer en inlandse wateren. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
De verbinding bestaat uit een relatief lang traject zonder aanliggende stapstenen. Op het Robbenoordbos en het IJsselmeer na is ook de aanwezigheid van grote natuurgebieden beperkt. De dijk langs het IJsselmeer heeft als ruimtelijk element een robuust karakter, maar kan in ecologisch opzicht nog verder worden versterkt.. De natuurverbinding bestaat deels uit grasdijken/dijkvoeten en deels uit watergangen. Daarmee is er voor puur grond- of watergebonden soorten zoals vlinders of vissen nog niet altijd sprake aaneengesloten verbinding en kan de continuiteit soms verbeterd worden. Het is wenselijk om kansen voor versterking van zowel water- en moerasnatuur als bloemrijke dijknatuur te benutten, bijvoorbeeld door aanleg van een doorlopende moeraszone en/of kruiden- en moerasrijke stapstenen vergelijkbaar met Waterberging Twisk-Oostermare (W2) en de Weelpolder, Braakpolder en Kolk van Dussen (W1). Het uit productie nemen van (delen van) landbouwpercelen direct langs de dijk kan een positieve bijdrage leveren aan de waterkwaliteit en aan de functie van de verbinding als leefgebied en migratieroute voor natuurwaarden. Voor het zuidelijke deel geldt dat verdere ontwikkeling van (brede) oeverzones met rietruigte de Westfriesche Vaart kansen biedt voor soorten als moeras- en rietvogels en waterspitsmuis.

Eilandspolder- Wormer- en Jisperveld

1 Algemene gegevens

Nummer

LNV2

Naam verbinding

Eilandspolder - Wormer- en Jisperveld

Lengte verbinding

6 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied: #90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (Vogelrichtlijngebied)
- KRW-lichamen: NL12_210 (waterrijk Eilandspolder +), NL12_120 (waterdelen Schermerboezem-Zuid +), NL12_220 (waterrijk Wormer- en Jisperveld)
- Stiltegebied

Eigendom / beheer

O.a. gemeente Alkmaar, HHNK, particulieren

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding heeft een lengte van 6 kilometer en ligt in het centrale deel van Laag Holland. De verbinding bestaat uit grote waterlopen, smalle watergangen en dijklichamen. De verbinding kan worden onderverdeeld in twee trajecten, die elk verschillende NNN-gebieden (deels ook Natura 2000-gebieden) met elkaar verbinden:

  • a.

    Het westelijke traject (circa 0,9 km) bestaat uit de overgang tussen de Markervaart, Nauernasche Vaart, Zaan en Beemsterringvaart en vormt een ruimtelijke verbinding tussen de Krommenieër Woudpolder (L5) en het Wormer- en Jisperveld (L17). Langs de verbinding liggen een aantal stapstenen (L6 Omgeving Markervaart).

  • b.

    Het oostelijke traject (ruim 5 km) bestaat uit smalle watergangen (o.a. Koksloot) en de Westdijk rondom de Beemster, en verbindt de Eilandspolder (L11) in het noorden met het Wormer- en Jisperveld (L17) in het zuiden. Langs het traject ligt de stapsteen Koksloot en oeverland (L33).

De omgeving van natuurverbinding LNV2 bestaat uit een groot aantal grote en kleine natuurgebieden in het grotendeels open, waterrijke veenweidegebied van Laag-Holland. Het veenweidegebied wordt afgewisseld met stedelijke gedeelten met bebouwing en infrastructuur. De natuurverbindingen zijn van groot belang als waterrijke schakel in de natuur van Laag-Hollland en vormen migratieroute en leefgebied voor verschillende soorten zoogdieren, insecten, moeras- en rietvogels, amfibieën en vissen.
De natuurverbinding LNV2 ligt in open, landelijk gebied, deels met intensief agrarisch gebruik (veenweide). De verbinding loopt niet door verstedelijkte gebieden. Wel kruist de verbinding tweemaal een provinciale weg (N244, N246).

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet een ecologische verbinding vormen tussen een aantal grote, waterrijke natuurgebieden in Laag-Holland, waaronder Eilandspolder, het Wormer- en Jisperveld en de Krommenieër Woudpolder. Deze gebieden herbergen belangrijke water- en moerasgebonden natuurwaarden, waaronder belangrijke kernpopulaties van de Noordse woelmuis, waterspitsmuis en meervleermuis. Karakteristiek zijn ook de verlandingsvegetaties in oorspronkelijk brak milieu en de riet- en moeraszones welke leefgebied vormen voor soorten als roerdomp en ringslang. De natuurverbinding moet een essentiële migratieroute en uitwisselingsmogelijkheid vormen tussen populaties van de verschillende bijzondere soorten en natte natuur in het algemeen. Direct langs de verbinding liggen enkele water- en moerasrijke stapstenen, die een belangrijke rol vervullen als stapsteen in de waterrijke natuurverbinding.
De natuurverbinding karakteriseert zich door een netwerk van meestal doorlopende watergangen met afwisselend brede en smalle, grotendeels aaneengesloten rietkragen, en dijklichamen. Het open water en de rietkragen in het westelijke traject zijn breed (minimaal 30 meter). De watergangen in het oostelijke traject variëren sterk in breedte (tussen circa 3 en 25 meter, gemiddeld circa 7 meter). Langs de smallere watergangen is de aanwezigheid van kruidenrijke vegetatie beperkt, hier gaat de watergang direct over in aangrenzende weilanden. In het gebied is sprake van ontgonnen veenbodems die zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. Door veenontginningen en eeuwenlang extensief agrarisch gebruik, hebben zich veenweiden ontwikkeld. Door het gebied stroomden diverse veenrivieren, waaronder de Zaan, die bij het ontginnen van het veen als ontginningsas zijn gebruikt. Dit is nog zichtbaar in het huidige verkavelingspatroon. Het resultaat is een landschap van extensieve graslanden, poldersloten, ringvaarten en oude veenriviertjes, afgewisseld met moerasvegetaties langs de oevers. Grotere meren, ontstaan door windwerking en golfslag, zijn ingepolderd, wat heeft geleid tot de huidige droogmakerijen zoals de Beemster.
De watergangen hebben een afwaterende functie in het agrarisch gebied. De grotere vaarten zijn ook belangrijk als doorgaande regionale vaarverbinding. Langs delen van de verbinding bevinden zich direct woningen langs het water. De regio kent een belangrijke functie voor waterrecreatie (kanovaart, roeien, hengelsport). Ook lopen er wandel- en fietsroutes langs de trajecten.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De wateren in het veenweidegebieden van Laag Holland hebben van oudsher de kenmerken van het ruisvoorn-snoekviswatertype. Echter, door eutrofiëring, inlaat van gebiedsvreemd water, een toename van de recreatievaart en verminderd slootonderhoud zijn veel wateren in de loop der tijd veranderd in troebele, plantenarme wateren, met kenmerken van het blankvoorn-brasemviswatertype.De meervleermuis foerageert op insecten boven de open wateren en langs de oeverzones. De Beemsterringvaart maakt deel uit van één van de belangrijkste inlandse lange afstand vliegroutes van de meervleermuis naar kraamverblijven. De overige wateren bieden geschikte korte afstand vliegroutes en foerageergebied.De natuurverbinding is van groot belang in het verbinden van de grootste en meest vitale kernpopulaties van Noordse woelmuis in Noord-Holland. Deze populaties zijn aanwezig in de grotere NNN-gebieden in Laag Holland, waaronder Oostzanerveld, Ilperveld en Varkensland en Waterland Oost, en maakt gebruik van brede rietoevers als leefgebied en om zich te verplaatsen. De bredere rietoevers vormen ook (potentieel) leef- en migratiegebied voor waterspitsmuis. Ook voor de uitbreidingsmogelijkheden van het leefgebied van de otter zijn de verbindingen essentieel. De otter verplaatst zich hoofdzakelijk via land en langs oeverzones en kan tientallen kilometers afleggen bij het migreren tussen verschillende leefgebieden.

Algemene natuurkwaliteiten
De vegetatie langs de verbinding bestaat uit waterriet, kruidenrijke rietruigte en grazige vegetatie. Voor de oeverlanden langs de Koksloot wordt gemaaid rietland beoogd. Het grootste deel van de natuurverbinding is van belang als leefgebied en migratieroute voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker en kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en grasdijken vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, waaronder watervleermuis. De meer structuurrijke oevers bieden (potentieel) leefgebied aan amfibieën en zoogdieren (kleine marterachtigen). Kleine marterachtigen als bunzing en hermelijn hebben een voorkeur voor een waterrijke omgeving, waarin ze jagen op onder andere woelratten en amfibieën.
De dijklichamen en de kruidenrijke oeverzones zijn van (potentieel) belang voor ongewervelden van droge en natte milieus, waaronder vlinders zoals geelsprietdikkopje, citroenvlinder en icarusblauwtje, en laagveenlibellen als glassnijder en smaragdlibel.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een netwerk van watergangen met natuurlijke oevers met een kruidenrijke moerasvegetatie, welke een veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten / doelgemeenschappen.. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
In de oeverzones langs de brede wateren is een hoge structuurdiversiteit vereist, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis. Een natuurlijke oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Een geleidelijke gradiënt van oevervegetatie naar schralere graslanden is van belang voor ongewervelden.Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetaties

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

  • Beheer gericht op verbetering van de waterkwaliteit, natuurlijk peilbeheer en het stimuleren van verlanding in de oeverzone

  • Bloemrijke dijken stimuleren door hooibeheer of extensieve begrazing

Milieu en watercondities
De brede rietkragen langs de ringvaarten en andere waterlopen vormen een element van het natte veenweidelandschap. De (water)bodems zijn zeer nat, matig voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door niet te voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, met een rijke waterplanten- en oevervegetatie. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren. Voor dijken met een rijke insectengemeenschap dient de beschikbaarheid van voedingsstoffen voor plantengroei beperkt te zijn. Dit is gunstig voor de bloemrijkdom en erosiebestendigheid.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties wisselen elkaar af. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Stapstenen langs de verbinding in de vorm van vlakvormige moerasje zijn van belang als rustgebied voor de otter en voortplantingsmogelijkheid voor laagveenlibellen. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel. Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties, dijklichamen en open water, is vereist voor de doelsoorten (zoals meervleermuis) en doelgemeenschapen. Dit betekent beperkte aanwezigheid van obstakels en een beperkte barrièrewerking door onder andere bebouwing en infrastructuur. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
Er zijn enkele stapstenen aanwezig (L33), maar het is wenselijk om kansen voor uitbreiding van stapstenen te benutten, bijvoorbeeld door het betrekken van het terrein van fort Spijkerboor. In het algemeen geldt voor de natuurverbinding dat de ontwikkeling van een meer geleidelijke gradiënt nat naar droog potentie biedt voor een meer soortenrijke vegetatie (zowel waterplanten als kruidenrijke oevervegetatie), waar vissen en insecten van profiteren. Met uitbreiding van natuurvriendelijke oevers, realisatie van doorgaande waterverbindingen en verbetering van de waterkwaliteit en visstand kan de regio ook (meer) geschikt worden als migratieroute en leefgebied voor soorten als de otter, noordse woelmuis en waterspitsmuis.

Groene AS (Amstelland-Spaarnwoude)

1 Algemene gegevens

Nummer

ZNV2

Naam natuurverbinding

Groene AS (Amsterdam-Spaarnwoude)

Lengte verbinding

51 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuid-West Rijnland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- KRW-lichamen: NL13_42 (Noordelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer), NL11_3_1 (Sloterplas), NL13_25 (Vaart Haarlemmermeerpolder), NL13_41 (Oostelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer)

Eigendom / beheer

Vooral gemeente Amsterdam, maar ook hoogheemraadschap en particulieren

2 Samenhang NNN

Natuurverbinding ZNV2 bestaat uit een 51 kilometer lang netwerk van bermen, waterlopen en aangrenzende oevers in het zuidwestelijk deel van Amsterdam. De natuurverbinding vormt een belangrijke drager voor natuur in de stad. De centrale drager van de verbinding is de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Deze vormt een ruimtelijke verbinding tussen de natuurgebieden in Spaarnwoude (Z8 Houtrakpolder, Z10 Dijkland) en de natuurgebieden in het Amstelland, waaronder het Amsterdamse Bos (Z15), vandaar de naam Groene AS. Overige delen bestaan uit smallere wijkwatergangen in Slotermeer, Slotervaart, Osdorp en Nieuw-Sloten. Langs of direct nabij de verbinding liggen een aantal stapstenen in de Brettenzone, de Luktemeerpolder en de Osdorper Binnenpolder Zuid (Z14). In het netwerk van waterrijke en parkachtige zones in Amsterdam west liggen een aantal grote wateren, waaronder de Nieuwe Meer (onderdeel van Z15), de Sloterplas en de Grote Braak (onderdeel van Z14). De verbinding ligt grotendeels in een stedelijke omgeving met veel bebouwing. De verbinding kruist diverse rijkswegen (A7, A9, A4) en andere infrastructuur.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding is bedoeld als een regionaal belangrijk onderdeel van een ruimere groenblauwe dooradering van het stedelijk gebied en als verbinding tussen de Westeinderplassen, Schinkelbos, het Amsterdamse bos, de Sloterplas, de Lange Bretten en de natuurgebieden in Spaarnwoude. Karakteristiek is de aanwezigheid kruidenrijke graslanden, schraallanden en moeraszones welke leefgebied vormen voor kleine zoogdieren, ongewervelden en amfibieën. De natuurgebieden in Spaarnwoude herbergen belangrijke kernpopulaties van de Noordse woelmuis en waterspitsmuis. De ringslang komt veelvuldig voor in het Amsterdamse Bos en omgeving. De Westeinderplassen herbergt de laatste natuurlijke populatie van de Europese meerval in heel West-Europa. De natuurverbinding moet een essentiële migratieroute en uitwisselingsmogelijkheid vormen tussen populaties van de verschillende bijzondere soorten zoals de boommarter, en natte natuur in het algemeen. Direct langs de verbinding liggen enkele water- en moerasrijke stapstenen, die een belangrijke rol vervullen als stapsteen in de waterrijke natuurverbinding.
De natuurverbinding karakteriseert zich door de aanwezigheid van zowel brede als smalle watergangen en bermen en andere groenstroken in stedelijk gebied. De breedte van de waterlopen in de natuurverbinding varieert tussen circa 6 meter (smallere wijkwatergangen en bermsloten) en 40 meter (Ringvaart van de Haarlemmermeer). Langs een deel van de watergangen groeit oevervegetatie in de vorm van rietkragen en bloemrijke ruigte. De oevers bestaan deels ook uit beschoeiing. In de Ringvaart van de Haarlemmermeer liggen woonboten langs de kade en zijn er diverse aanlegsteigers. Een klein deel van de verbinding grenst nog aan open gebied van de Osdorper Binnenpolder en Lutkemeerpolder. Het zuidelijke deel van de verbinding loopt door/langs een grote golfbaan.
De watergangen in het gebied kennen een waterbergings- en/of afwateringsfunctie, en worden ook voor recreatieve doeleinden gebruikt, met name vissen, watersporten en recreatievaart. Een deel van de Ringvaart is onderdeel van de Staande Mastroute door West-Nederland. De Ringvaart van de Haarlemmermeer wordt daarnaast voor goederenvaart gebruikt. Onder andere langs de Nieuwe Meer en de Ringvaart van de Haarlemmermeer lopen fiets- en wandelroutes.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De watergangen en oeverzones bieden potentie als jachtgebied en voortplantings- en overwinteringsbiotoop voor de ringslang. Deze soort is al veelvuldig waargenomen in het Amsterdamse Bos. Met name in het gebied ten zuiden van de A9 leeft een grote populatie. Ook de waterspitsmuis profiteert van de structuurrijke water- en oevervegetatie. De ondiepe wateren bieden voortplantingsbiotoop voor de rugstreeppad. Voor de boommarter, die al in vrijwel alle Amsterdamse natuurgebieden voorkomt, kan de verbinding fungeren als migratieroute richting het Amsterdamse bos.
De Ringvaart van de Haarlemmermeer is provinciaal bereikbaar voor trekvissen vanuit het Noordzeekanaal en de Zijkanalen. In de wateren van de natuurverbindingen komen ook diverse zoetwatervissen voor, waaronder baars, snoekbaars, snoek en karper.
De meer kruidenrijke oeverzones en bermen zijn van belang voor ongewervelden van droge milieus, waaronder vlinders zoals koevinkje en oranjetipje.

Algemene natuurkwaliteiten
Het natuurverbinding is van belang voor algemene (stads)natuurwaarden, waaronder amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander), algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en groenelementen vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, waaronder watervleermuis. De delen met structuurrijke oevers bieden (potentieel) leefgebied aan amfibieën en zoogdieren (kleine marterachtigen).

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een netwerk van natte verbindingen met natuurlijke oevers, brede moerassen en een goede waterkwaliteit, en aangrenzende natuurlijke groenstroken, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten / doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
De waterpartijen moeten voorzien zijn van een natuurlijk begroeide, structuurrijke oever zonder oeverbescherming, met voldoende dekking voor kleine marterachtigen en schuilgelegenheid voor soorten als waterspitsmuis. Een natuurlijke oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Een hoge bloemrijkdom en voldoende variatie en structuur in de bermen en andere droge elementen zijn van belang voor ongewervelden van droge milieus.
Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie

  • Gefaseerd maaien van de berm- en oevervegetaties en ondergedoken waterplanten

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

  • Hoge bloemrijkdom stimuleren door extensief maaibeheer

  • Eventueel aanleggen van broeihopen voor ringslang

Milieu en watercondities
De waterlopen, rietoevers en groenstroken vormen een belangrijke elementen voor natuur in de stad. De (water)bodems zijn zeer nat, matig voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door niet te voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, met een rijke waterplanten- en oevervegetatie. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren. In de bermen en overige groenstroken dient de voedselrijkdom beperkt te zijn. Dit is gunstig voor de bloemrijkdom.

Ruimtelijke condities
Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen watergang en groenstrook, is vereist. Een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel. Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor de doelsoorten en doelgemeenschappen. Dit betekent beperkte aanwezigheid van obstakels en een beperkte barrièrewerking door onder andere bebouwing en infrastructuur. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
Verbetering van de waterkwaliteit, het behoud/terugkeren van voldoende rust en realisatie van meer samenhang in de verbinding en met omliggende gebieden (denk aan aaneengesloten rietoevers, groenstructuren en faunapassages) biedt kansen voor versterking van de natuurfunctie. Dit komt ten goede aan de verdere ontwikkeling van water- en oevervegetaties, en versterking van het leefgebied van moeras- en rietvogels, vissen en ongewervelden. Ook biedt dat kansen voor soorten om hun leefgebied uit te breiden, waaronder de waterspitsmuis, ringslang en kleine marterachtigen.

Haarlemmermeer en omgeving

1 Algemene gegevens

Nummer

ZNV1

Naam natuurverbinding

Haarlemmermeer en omgeving

Lengte verbinding

74 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Zuid/West Rijnland, Amstel, Gooi & Vecht

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- KRW-lichamen: NL13_25 (Vaart Haarlemmermeerpolder), NL13_40 (Westelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer), NL13_42 (Noordelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer), NL13_47 (Trekvaart systeem), NL13_41 (Oostelijk deel Ringvaart Haarlemmermeer), NL13_16 (Spaarne, Mooie Nel en Liede)
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Eigendom / beheer

Diversen

2 Samenhang NNN

Deze overwegend natte natuurverbinding bestaat uit 74 kilometer lang netwerk van watergangen tussen de Kagerplassen, Westeinderplassen en de Haarlemmerliede. Watergangen behorende tot dit netwerk zijn onder andere de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder, Nieuwkerkertocht, IJtocht, Bennerbroekertocht en Voorkanaal.
De noord-zuid georiënteerde watergangen verbinden grofweg de natte natuur uit de Kagerplassen met de grotere NNN-gebieden Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede (Z9). West-oost georiënteerde zijtakken van de verbinding verbinden droge natuur met Westeinderplassen, Molenpoel en Schinkelbos (A1) en Landgoederen bij Heemstede en Bennebroek (Z5). Tussengelegen aangrenzende gebieden zijn Haarlemmermeer (Z13), Haarlemmermeersebos en Groene Weelde (Z12) en Eendenkooi Vijfhuizen (Z11). Bij de Westeinderplassen sluit de verbinding aan op een andere natuurverbinding (ANV1) richting de polders ten zuiden van Amsterdam.
De verbinding kruist een aantal provinciale wegen en snelwegen en ligt voor een groot deel parallel aan een provinciale weg. De verbinding ligt deels in steden en ligt voor een groot deel ingekneld tussen verschillende steden.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet een ecologische verbinding vormen tussen een aantal grote, waterrijke natuurgebieden in Zuid-West Rijnland en de Amstel, Gooi en Vechtstreek, waaronder de Westeinderplassen, Kagerplassen, Schoteroog, Waarder- en Veerpolder, Mooie Nel en De Liede. De natuurgebieden rondom de Liede herbergen populaties van Noordse woelmuis en waterspitmuis, een grote kolonie lepelaars en bijzondere veenmosrietlandvegetaties. De natuurverbinding moet daarnaast een schakel vormen tussen de natte gebieden en de meer droge natuur op de landgoederen bij in de binnenduinrand, en vormt op die manier een uitwisselingsmogelijkheid voor soorten als de boommarter. De Westeinderplassen herbergt de laatste natuurlijke populatie van de Europese meerval in heel West-Europa. De natuurverbinding biedt potentie voor verspreiding van de soort naar andere waterrijke gebieden.
De huidige natuurverbinding bestaat hoofdzakelijk uit natte verbindingen. De natte verbindingen bestaan uit bredere wateren zoals ringvaarten en brede sloten met op de oever grasland en aangekoppeld op (ondiepe) plasjes en moeraszones. De oever is vaak steil en smal door aangrenzende woningen en wegen. De droge verbindingen richting het oosten bestaan uit bomenrijen afgewisseld met grasland, voor een groot deel langs een provinciale weg en dwars door stedelijk gebied.
De ringvaart is een provinciale vaarweg en ook in de bredere watergangen zal veel recreatievaart zijn. Een deel van de water wordt ook gebruikt voor hengelsport.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
Op basis van watersysteemkenmerken wordt het water getypeerd als brasem-snoekbaars viswater. De brede watergangen zijn van belang voor migrerende soorten, waaronder de otter, die kunnen rusten in de aangesloten moeraszones en kleinere wateren. Deze vormen ook leefomgeving voor de ringslang, al is deze actueel nog niet aanwezig. De ringvaart staat in verbinding met het verder noordelijk gelegen Noordzeekanaal, waardoor de vaart toegankelijk is voor trekvissen.

Algemene natuurkwaliteiten
De natuur in aangrenzende NNN-gebieden bestaat hoofdzakelijk uit graslanden, parkbossen en plassen. Over het algemeen bestaat de verbinding heel beperkt uit structuurrijke vegetatie, behalve ter hoogte van aangrenzende gebieden. De droge verbindingen liggen deels langs wegen die zijn opgehoogd met kalkrijk duinzand. Dit resulteert in een bijzondere vegetatie met onder andere tijm, marjolein en bijenorchis.
Voor de verspreiding van amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker en kleine watersalamander) en zoetwatervissen vormt het water een verbindend element. De oeverzone is leefgebied voor kleine marterachtigen en andere algemene kleine zoogdieren (waaronder egel en muizen). De (bredere) riet- en moeraszones zijn van belang als broedgebied en migratieroute voor algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet). Voor vleermuizen, zoals watervleermuis, zijn de wateren en oeverstructuren van belang als foerageergebied en vliegroute.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de verbinding kan worden omschreven als een netwerk van brede watergangen en oeverstroken met aanliggende moerassen en open water, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/ doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor bijvoorbeeld moeras- en rietvogels of kleine zoogdieren, is vereist. Een natuurlijke, aaneengesloten oeverzone en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen.
Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oeverplanten

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

Milieu- en watercondities
De rietruigte vormt een element van het natte klei- en veenlandschap. De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. De watergangen worden gekenmerkt door matig-voedselrijk, licht troebel water met redelijk veel golfslag en stroming door vaarbeweging. Hierdoor kan alleen de oevervegetatie tot ontwikkeling komen en blijft ondergedoken vegetatie achterwege. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil in combinatie met afgevlakte oevers en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit oevervegetaties en wateren.

Ruimtelijke condities
Op de oever groeit meestal een smalle strook oevervegetatie in de vorm van riet. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel. Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor de doelsoorten en doelgemeenschappen, waaronder meervleermuis en Noordse woelmuis. Onderbrekingen in de vorm van wegen, aanlegsteigers en andere obstakels vormen hierin mogelijk een belemmering. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
Verbetering van de continuïteit, bijvoorbeeld door aanleg van meer stapsteengebieden langs de verbinding, biedt kansen voor versterking van de natuurfunctie.

Kolhorn-Omval-Ursem

1 Algemene gegevens

Nummer

NNV1*

Naam verbinding

Kolhorn - Omval - Schermerhorn

Lengte verbinding

39 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland, Kop van Noord-Holland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #89 Eilandspolder (VR+HR)
- KRW-lichamen: NL12_110 (waterdelen Schermerboezem-Noord +), NL12_140 (waterdelen VRNK-boezem +), NL12_420 (waterrijk polder Oosterdel +), NL12_425 (waterdelen polder Geestmerambacht), NL12_120 (waterdelen Schermerboezem-Zuid +)

Eigendom / beheer

o.a. provinice Noord-Holland

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een 39 kilometer lang netwerk van waterlopen rondom Heerhugowaard. De verbinding wordt geheel ‘gedragen’ door grotere waterlopen. Van noord naar zuid zijn dat hoofdzakelijk het Kanaal Alkmaar (Omval) – Kolhorn, de Huigevaart / Ringvaart van de Heerhugowaard en de Schermerringvaart, alsmede enkele aansluitende waterlopen zoals de Niedorpervaart en de Ursemmervaart. De verbinding bestaat uit een noordelijk deel (Omval tot Broek op Langedijk) en een zuidelijk deel (Broek op Langedijk tot Schermerhorn). Het zuidelijk deel valt uiteen in twee deeltrajecten, namelijk Broek op Langendijk-Rustenburg en Rustenburg-Schermerhorn.
Het zuidelijk deel rond Alkmaar vormt een ruimtelijke verbinding tussen grotere waterrijke NNN-graslandgebieden, zoals Kleimeer en Geestmerambacht (N6), Oosterdel (N9), Polder Mijzen (L12) en de Eilandspolder (L11). Kleinere stapstenen zijn hier aanwezig in de vorm van oeverlanden direct langs het water (N24). Het noordelijk deel is onderdeel van een uitgebreider netwerk aan natuurverbindingen tussen de kustzones van Noordzee en Waddenzee en het IJsselmeer. Buiten deze kustzones en het IJsselmeer ontbreken grotere natuurgebieden. Wel zijn vrij veel stapstenen aanwezig, waaronder enkele grotere gebieden zoals Schagerwad en Boomerwaal (K17 en K20).
Zowel het noordelijk als zuidelijk deel liggen overwegend in landelijk gebied, maar het middendeel vanaf Oudkarspel tot Alkmaar ligt in een sterk verstedelijkte omgeving met veel bebouwing en infrastructuur.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet allereerst een ecologische verbinding vormen tussen een aantal water- en moerasrijke natuurgebieden rond Alkmaar en Heerhugowaard. Deze gebieden herbergen nate graslanden en verlanfingsvegetaties met bijbehorende water- en moerasgebonden natuurwaarden zoals moerasvogels en belangrijke kernpopulaties van meervleermuis, waterspitsmuis en Noordse woelmuis. De natuurverbinding moet daardoor een essentiële migratieroute en uitwisselingsmogelijkheid vormen tussen populaties van deze soorten en natte natuur in het algemeen. Het noordelijk deel van de natuurverbinding heeft primair de functie als raamwerk (nat) voor algemene natuurkwaliteit in dit deel van de regio, waar intensief agrarisch gebruik het dominante grondgebruik vormt. In dit raamwerk liggen ook diverse stapsteengebieden. Behalve voor meer algemene natuurwaarden is dit raamwerk in potentie ook van belang voor een soort als de otter.
De natuurverbinding karakteriseert zich door een meestal ononderbroken natte corridor met water- en moerasrijke stapstenen. Hoewel lokaal weidevogels voorkomen is vooral de aanwezigheid van open water, oeverzones en moeras kenmerkend. Als gevolg van de boezemfunctie van het kanaal (aan- en afvoer van water richting polders) is er sprake van wisselende stroomrichtingen. Langs het kanaal liggen enkele boezemrietlanden, o.a. bij West-Beverkoog en langs de Ringvaart van Heerhugowaard. Omdat de rietlanden grotendeels uit waterriet bestaan dringt het boezemwater vanuit het Kanaal Omval‐Kolhorn op de meest plaatsen diep de rietlanden binnen. Tussen het rietland en het kanaal ligt weliswaar een laag veendijkje, maar deze is op veel plaatsen doorbroken. Opgaande beplanting ontbreekt nagenoeg geheel waar de natuurverbinding in open polderlandschappen ligt. Met name waar deze grenst aan woonbebouwing, bedrijventerrein of glastuinbouwgebied zijn vaak wel (afschermde) beplantingen aanwezig. Ook is in aanliggende rietlanden plaatselijk opslag van bomen en struweel aanwezig. In veel gevallen worden de waterloop en aangrenzende stapstenen ruimtelijk begrensd door wegen.
Het kanaal Alkmaar Omval-Kolhorn heef naast afwatering van de omliggende polders ook een belangrijke vaarfunctie als doorgaande regionale verbinding. Het kanaal heeft verder een ook belangrijke functie voor waterrecreatie, zoals kanoën, roeien en hengelsport. De aangrenzende stapstenen hebben deels, naast natuur, ook een functie als waterberging.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
Het kanaal kan worden getypeerd als een brasem-snoekviswatertype. Met name het zuidelijk deel van de natuurverbinding is van belang binnen het netwerk van gebieden met kwalificerende watervogels en moeras- en rietvogels (waaronder bruine kiekendief, snor en blauwborst) zoals het Kleimeer en Geestmerambacht (N6), Oosterdel (N9), Polder Mijzen (L12) en de Eilandspolder (L11). De gehele natuurverbinding is (potentieel) van belang voor meervleermuis, otter, Noordse woelmuis en waterspitsmuis. Het kanaal wordt door de meervleermuis gebruikt als vliegroute en foerageergebied. De oeverzones met rietruigte langs het kanaal zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of migratieroute voor waterspitmuis, noordse woelmuis (reeds aanwezig in Oosterdel; en langs de verbinding zijn al migrerende jonge mannetje waargenomen) en otter. Tot de jaren zeventig kwam de otter nog voor in de rietlanden van West-Beverkoog.

Algemene natuurkwaliteiten
De gehele natuurverbinding is van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en aanliggende dijklichamen vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, zoals de watervleermuis. De wateren zijn verder van belang voor (algemene) zoetwatervissen als bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad. De vegetatie langs de verbinding bestaat uit waterriet, bloem- en varenrijk rietland, veenmosrietland en dijken met deels grazige en deels bloemrijke vegetatie. De hoge bloemrijkdom trekt veel soorten insecten aan, waaronder dagvlinders en wilde bijen.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een water- en moerasverbinding, bestaande uit een bloemrijke (riet)ruigtes, boezemrietland en nat (schraal)grasland, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis, is vereist. Natuurlijke begroeide oevers van voldoende omvang, zonder oeverbeschoeiing en met voldoende dichte vegetatie zijn nodig om dekking te kunnen bieden aan bijvoorbeeld kleine marterachtigen. Een natuurlijke oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetaties

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

Milieu en watercondities
De rietruigte vormt een element van het natte klei- en veenlandschap. De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, waarin langs de oevers waterplanten groeien. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties wisselen elkaar af. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel.Voldoende connectiviteit, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als meervleermuis. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
In het noordelijk deel van de natuurverbinding is water met aangrenzende oevers gemiddeld (ruim) 25 meter breed. Van harde (onneembare) obstakels is op dit traject geen sprake, maar intensiever gebruik (met name aanlegplaatsen) kan een aandachtspunt zijn. Er zijn meerdere stapstenen aanwezig, maar het is wenselijk om kansen voor uitbreiding te benutten. Met name ten oosten van Oudkarspel lijken kansen aanwezig voor een moeraszone / stapsteen.
Het zuidelijk deel van de natuurverbinding kent de verbinding grotendeels een samenhangend karakter, omdat langs een groot deel van de verbinding de stapstenen als brede, goed ontwikkelde rietlanden direct aansluiten op het water en de oevers. Op veel plaatsen ligt er tussen het rietland en de boezem een laag veendijkje, dat echter op verschillende plaatsen doorbroken is. Voldoende verbinding tussen rietland en boezem is wenselijk om uitwisseling te laten plaatsvinden. Versterking van de rietlanden als paai‐ en leefgebied voor verschillende vissoorten is wenselijk, bijvoorbeeld door ontwikkeling van natuurvriendelijke oevers boven en onder water en door verbetering van de waterkwaliteit. Van harde (onneembare) obstakels is op dit traject geen sprake, maar intensiever gebruik (met name aanlegplaatsen / stedelijke bebouwing) beperkt de natuurfunctie wel tot op zekere hoogte. Verdere intensivering van het gebruik dient hier voorkomen te worden. De oppervlakte van de stapstenen is beperkt, wat wel enigszins genuanceerd wordt doordat enkele NNN-gebieden langs de verbinding ook gedeeltelijk als stapsteen kunnen worden beschouwd (met name N6, N9 en L12). Een belangrijke kans voor versterking van de natuurverbinding lijkt de groenzone langs de nieuwbouwwijk Rietland Broekhorn, waar een doorlopende water- en moeraszone (als stapsteen) ontwikkeld zou kunnen worden. Daarnaast is de verbinding met Geestmerambacht een kans, maar hier dient nader onderzocht te worden of een watercorridor mogelijk is of dat ‘slechts’ sprake is van mogelijke stapstenen. Tussen Ursem en Schermerhorn lijken potenties aanwezig voor een doorlopende moeraszone en of stapstenen aan de westzijde van de Schermerringvaart / Schermerdijk.

Kop van Noord-Holland

1 Algemene gegevens

Nummer

KNV1

Naam natuurverbinding

Kop van Noord-Holland (tussen Amstelmeer, Zwanenwater en Oosterdel)

Lengte verbinding

84 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Kop van Noord-Holland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebieden: #84 Duinen Den Helder-Callantsoog (HR) en #85 Zwanenwater & Pettemerduinen (VR+HR)
- KRW-lichamen: NL12_140 (waterdelen VRNK-boezem +), NL12_425 (waterdelen polder Geestmerambacht), NL12_110 (waterdelen Schermerboezem-Noord +), NL12_501 (Amstelmeer), NL12_130 (waterdelen Amstelmeerboezem +), NL12_430 (waterdelen polders Schagerkogge +), NL12_540 (waterdelen Anna Paulownapolder laag)
- Stiltegebied

Eigendom / beheer

o.a. HHNK

2 Samenhang NNN

Natuurverbinding KNV1 bestaat uit een 84 kilometer lang netwerk van waterlopen, oeverzones en dijkelementen in het overwegend intensief agrarisch gebruikte westelijke deel van de Kop van Noord-Holland. Delen van de verbinding worden ‘gedragen’ door grotere wateren met (brede) oeverzones, waaronder Lage Oude Veer, Hoge Oude Veer, Waardkanaal, Groetkanaal en kanaal Schagen-Kolhorn.
De natuurverbinding bestaat globaal uit zeven trajecten:

1. Het traject tussen het Amstelmeer (K11) en de graslanden bij Oudesluis (K15), gevormd door het water van de Lage Oude Veer en Hoge Veer, met aanliggende oeverzones. Langs de verbinding ligt NNN-gebied K14 (Lage Oude Veer, Kruiszwin en Boermanszwin).
2. Het traject tussen het Amstelmeer (K11) en de Weel- en Braakpolder (W1), gevormd door het water van het Waardkanaal en het Groetkanaal. Het traject van bestaat naast de waterloop ook uit een dijklichaam met bomen. Langs het traject ligt NNN-gebied K16 (Stapstenen Waardkanaal).
3. Het traject tussen het Waardkanaal en de graslanden bij Oudesluis (K15). Het eerste deel wordt gevorm door een korte brede vaart. De rest van het traject bestaat uit een oude ringdijk.
4. Het traject tussen de graslanden bij Oudesluis (K15) en het Zwanenwater (K7), bestaande uit grasdijken met aangrenzende smalle watergangen. Langs het traject liggen Eendenkooi ’t Zand (K15) en delen van de Uitlandse Polder en Zandpolder (K5)
5. Het traject tussen de graslanden bij Oudesluis (K15) en het Schagerwad (K17), bestaande uit deels smalle watergangen en deels een grasdijk.
6. Het traject vanaf het Zwanenwater (K7) tot aan het Waardkanaal. Dit traject in west-oostelijke richting wordt gevormd door respectievelijk smalle watergangen en grasdijken, kanaal Schagen-Kolhorn, Kromme Gouw, Kolhornerdiep en een klein deel van kanaal Omval-Kolhorn. Langs het traject liggen Wildrijk en Ananas (K8) en Schagerwad en reservaten rond Kolhorn (K17)
7. Het traject tussen Schagen en Kleimeer en Geestmerambacht (N6). Het eerste deel bestaat uit smalle watergangen. Vanaf het Koetengat (K19) volgt de verbinding de ringvaart Dirkshorn-Oudkarspel en de Molentogt.

De natuurverbinding moet in totaliteit een ruimtelijke verbinding vormen tussen het Amstelmeer (K11), Zwanenwater (K7) en Kleimeer en Geestmerambacht (N6) en is onderdeel van een uitgebreider netwerk aan natuurverbindingen tussen de kustzones van Noordzee en Waddenzee en het IJsselmeer. Buiten deze kustzones en het IJsselmeer ontbreken grotere natuurgebieden. Wel liggen er diverse stapstenen langs de verbinding, waaronder enkele grotere gebieden zoals Uitlandse Polder en Zandpolder (K5), Eendenkooien ’t Zand en de Hoop en graslanden Oudesluis (K15) en Schagerwad (K17), en kleine stapstenen in de vorm van waterrijke (oever)zones (K14, K16, K19). Iets ten zuiden van Kolhorn gaat de natuurverbinding over in NNV1 (Omval-Kolhorn). De natuurverbinding loopt nabij Aartswoud door in de natuurverbinding in West-Friesland (WNV1) met aanliggende stapstenen in de Weel- en Braakpolder (W1).
De natuurverbinding ligt geheel in open, landelijk gebied, deels met intensief agrarisch gebruik (bollenvelden, weiland). De verbinding loopt niet door verstedelijkte gebieden. Wel kruist de natuurverbinding meerdere malen een aantal provinciale wegen, waaronder de N9, N241, N245, N248, en de spoorlijn tussen Alkmaar en Den Helder.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet in de eerste plaats een ecologische verbinding vormen tussen natuurgebieden langs de Waddenzeekust en de vastelandsduinen. Zeker net zo belangrijk is daarnaast de functie als raamwerk (droog en nat) voor algemene natuurkwaliteit in de regio, waar intensief agrarisch gebruik het dominante grondgebruik vormt. In dit raamwerk liggen ook diverse stapsteengebieden. Behalve voor meer algemene natuurwaarden is dit raamwerk in potentie ook van belang voor een soort als de otter.
De verbinding karakteriseert zich door een gevarieerd netwerk van verschillende trajecten, deels bestaande uit grasdijken en smalle watergangen, en deels bestaande uit bredere wateren (ringvaarten, oude kreken en kanalen), soms met aanliggende dijklichamen. De bredere watergangen en oeverzones vormen een samenhangend netwerk van lintvormige elementen. De smallere trajecten in het oostelijk deel zijn uitlopers van de duinen en kenmerken zich door stuifdijken en duinrelachtige waterlopen. De grasdijken zijn in cultuurhistorisch opzicht waardevol.
Opgaand beplanting ontbreekt nagenoeg geheel waar de natuurverbinding in open polderlandschappen ligt. Alleen langs het Waardkanaal zijn bomenrijen aanwezig.
Enkele van de grasdijken zijn voormalige zeedijken, die hun waterkerende functie verloren hebben. Wel lopen er nu fiets- en wandelroutes. De poldersloten hebben een afwaterende functie in het agrarisch gebied. De aanwezige kanalen hebben naast afwatering van de omliggende polders ook een belangrijke functie als doorgaande regionale vaarverbinding en voor waterrecreatie, zoals kanoën, roeien en hengelsport. De aangrenzende stapstenen hebben deels, naast natuur, ook een functie als waterberging of eendenkooi.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De trajecten met brede watergangen en aaneengesloten, begroeide oeverzones en rietlanden (delen van Lage Oude Veer, Hoge Oude Veer en Waardkanaal) zijn actueel of in potentie van belang als migratieroute voor otter, waterspitsmuis en minder algemene moeras- en rietvogels.Lage Oude Veer en het Waardkanaal vormen bovendien een belangrijke schakel in routes voor trekvissen die tussen de Waddenzee en het inlandse zoet water migreren zoals aal (katadroom), spiering en zeeforel (beiden anadroom).
De natuurverbinding is een essentieel onderdeel van de lange afstand vliegroutes van de meervleermuis in Noord-Holland. Het Amstelmeer vormt een belangrijk knooppunt tussen de migratieroute langs de Waddenzeekust en de inlandse lange afstand vliegroutes richting zuidelijker gelegen kraamverblijfplaatsen. Deze inlandse vliegroutes lopen via het Lage Oude Veer, Hoge Oude Veer, Waardkanaal, Groetkanaal, het kanaal Schagen-Kolhorn.

Algemene natuurkwaliteiten
Het grootste deel van de natuurverbinding is van belang als leefgebied en migratieroute voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en grasdijken vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, zoals watervleermuis.Onder meer in het Lage Oude Veer en kanaal Schagen-Kolhorn zijn vispaai- en opgroeiplaatsen aanwezig. Ook delen van de trajecten rondom Schagen bestaan uit watergangen met een smalle, ononderbroken rietruigtestrook, waar een aantal vispaaiplaatsen aanwezig zijn. Algemenere zoetwatervissoorten als tiendoornige stekelbaars en rivierdonderpad komen voor in de wateren.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een netwerk van brede watergangen, (riet)ruigtes en grasdijken in agrarisch gebied, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Paaivoorzieningen voor vissen vragen om voldoende luwte en structuur onder water, bijvoorbeeld in de vorm van wilgentakken. In de oeverzones langs de brede wateren is een hoge structuurdiversiteit vereist, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis. Een natuurlijke, flauwe oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen.
Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet-, oever- en grasvegetaties

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

  • Bloemrijke dijken stimuleren door hooibeheer of extensieve begrazing

Milieu en watercondities
De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, waarin langs de oevers waterplanten groeien. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren. De vaarwegdynamiek (golfwerking) vormt een belangrijke factor om te beheersen. Voor dijken met een rijke insectengemeenschap dient de beschikbaarheid van voedingsstoffen voor plantengroei beperkt te zijn. Dit is gunstig voor de bloemrijkdom en erosiebestendigheid.

Ruimtelijke condities
Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding tussen de natuurverbindingen en aangelegen stapstenen en grotere natuurgebieden is een belangrijke voorwaarde. Voldoende connectiviteit, in de vorm van aaneengesloten dijkelementen, rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als meervleermuis. Aaneengeslotenheid van watergangen of vispasseerbare stuwen en gemalen zijn essentieel voor trekvissen om te kunnen migreren. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
In totaliteit is de natuurverbinding opgesplitst in ‘droge’ delen (grasdijken) en ‘natte’ delen (kanalen, watergangen e.d.). Daarmee is er voor sec grond- of watergebonden soorten zoals vlinders of vissen niet altijd sprake van een aaneengesloten netwerk en kan de continuïteit soms verbeterd worden. Daarnaast vormen provinciale wegen en infrastructurele kunstwerken plaatselijk een harde (mogelijk onneembare) barrière.
Langs de wateren liggen potenties voor versterking van moerasnatuur middels doorlopende moeraszone en/of stapstenen en ontwikkeling naar een meer structuur- en bloemrijke vegetatie. Zo ligt er voor de oevers van het Lage Oude Veer een ambitie om het aandeel Moeras (N05.01) uit te breiden. Dit biedt potentie voor soorten als waterspitsmuis en otter. Het uitgestrekte en landelijke karakter van de regio biedt in algemene zin kansen voor het uitbreiden van stapstenen en/of versterking van de groenblauwe dooradering van het aangrenzende agrarische gebied.
Het uit productie nemen van (delen van) landbouwpercelen direct langs de verbinding, zoals plaatsvindt/plaatsvond langs Het Lage Oude Veer en het Waardkanaal, levert een positieve bijdrage aan de waterkwaliteit van de wateren.

Marquette-Driehoek van Assem

1 Algemene gegevens

Nummer

NNV3

Naam natuurverbinding

Marquette - Driehoek van Assem

Lengte verbinding

5 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Noord-Kennemerland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- KRW-lichaam: NL12_710 (waterdelen Uitgeester- en Heemskerkerbroekpolder)
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Eigendom / beheer

o.a. HHNK

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een circa 5 kilometer lang netwerk van waterlopen tussen de weidevogelgraslanden in Marquette en het Krengenbos (N17) en de graslanden en waterrijke natuur in Polder Uitgeester- en Heemskerkerbroek. De verbinding bestaat hoofdzakelijk uit de watergangen van de Weidewatering, De Kampen, de Tolvaart en de Wijde Laan. Ter hoogte van Assum en net voorbij De Kampen ligt de verbinding een stukje over land. In het oosten grenst de verbinding aan de Driehoek van Assum (L10).
De verbinding ligt in een tamelijk smalle corridor landelijk gebied tussen de bebouwde kommen van Uitgeest en Heemskerk en is in dat opzicht een essentiële verbinding. De snelweg (A9) kruist de verbinding en vormt een barrière, al zijn hier al wel faunatunnels gerealiseerd.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet een ecologische verbinding vormen tussen de duinstrook en achterliggende waterrijke poldergebieden. De ecologische relaties tussen de kwelgebieden in de (binnen)duinen en het achterliggende polderland zijn door intensief agrarisch gebruik en verstedelijking op veel plaatsen niet meer aanwezig. Deze natuurverbinding is in dat opzicht dus essentieel voor met name moeras- en watergebonden soorten.
De verbinding karakteriseert zich door een natte verbinding te midden van weidevogelgrasland. De Kampen is een waterbergingsgebied dat rijk is aan weidevogels en watervogels. Hier is het water helder en van een redelijk goede kwaliteit, mede door de aanwezigheid van kalkrijke duinkwel in het gebied. Richting het agrarische gebied tussen Uitgeest en Beverwijk is het water voedselrijk en van minder goede kwaliteit. De oevers tussen De Kampen en de A9 zijn grotendeels steil en beschoeid. Ten zuiden van de A9 zijn deze meer natuurlijk. Opgaande begroeiing is langs vrijwel de hele verbinding afwezig, de verbinding ligt in het open polderlandschap. Ook de Driehoek van Assum is ingericht als waterbergingsgebied.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De gehele natuurverbinding is (potentieel) van belang voor de otter, Noordse woelmuis en waterspitsmuis. De oeverzones met rietruigte zijn in potentie geschikt als leefgebied en/of migratieroute voor deze soorten.

Algemene natuurkwaliteiten
Tussen Beverwijk en Uitgeest bestaat de verbinding uit watergangen temidden van intensief agrarische graslanden en akkers. Ter hoogte van Driehoek van Assum (L10) ligt langs de verbinding moeras en gemaaid rietland. Lokaal bloemrijke oevers worden gekenmerkt door een groot aantal soorten van ongewervelden, waaronder kleine vuurvlinder, bruin zandoogje en zilveren maan. Daarnaast is de natuurverbinding van belang voor algemene natuurwaarden waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De wateren zijn verder van belang voor (algemene) zoetwatervissen. Op basis van de watersysteemkenmerken kan het water getypeerd worden als zeelt-kroeskarper viswater met stekelbaarzen. De Driehoek van Assum (L10) is een belangrijk paaigebied.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de verbinding kan worden omschreven als een verbinding tussen weidevogelgraslanden en waterbergingsgebieden, bestaande uit bloemrijke (riet)ruigtes en moerassen, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis en Noordse woelmuis, is vereist. Een natuurlijke, aaneengesloten oeverzone en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen.
Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie

  • Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetatie en ondergedoken vegetatie

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

Milieu- en watercondities
De watergangen vormen het verbindende element van de verbinding. De meer natuurlijke watergangen in het westen en oosten worden verbonden via watergangen die worden gekenmerkt door matig voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water met steile oevers. Daardoor water- en oeverplanten beperkt groeien. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil in combinatie met flauwe oevers en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties zijn alleen aanwezig in het westen en oosten. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel.Voldoende connectiviteit, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als Noordse woelmuis. Nachtelijke donkerte is vereist voor bijvoorbeeld insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
Er voor watergebonden soorten nog niet altijd sprake van een aaneengesloten netwerk en dus kan de continuïteit soms verbeterd worden. Dit kan onder meer door natuurvriendelijke oevers aan te leggen in combinatie met een minder straks peilbeheer. De verbinding ligt meestal in (agrarisch) open grasland en ondanks dat de verbinding tussen twee steden doorloopt is er voldoende ruimte aanwezig. Op twee plekken loopt de verbinding deels over land. Voor soorten die voor hun verspreiding gebonden zijn aan water is het van belang dat de verbinding uit aaneengesloten watergangen bestaat. De barrière van kruisende wegen is voor een deel opgelost met de faunapassage die onder de A9 doorloopt, maar onderzoeken of deze verbinding geschikt is voor alle doelsoorten (inclusief de otter) is noodzakelijk.

Natuurboog Amsterdam zuidoost

1 Algemene gegevens

Naam natuurverbinding

Natuurboog Amsterdam zuidoost

Lengte verbinding

42 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Amstel, Gooi & Vecht,

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #94 Naardermeer (Vogel- en H) en #73 Markermeer & IJmeer (Vogel) \
- Stiltegebied
- KRW-lichamen: NL92_Markermeer, NL11_1_1 (Amstellandboezem), NL12_260 (waterrijk Waterland), NL87_1 (Noordzeekanaal), NL11_4_1 (Naardermeer), NL11_3_2 (Gaasperplas), NL11_2_5 (Vaarten Ronde Hoep), NL11_2_2 (Vaarten Vechtstreek), NL11_1_2 (Vecht)
- UNESCO Werelderfgoed (Stelling van Amsterdam)

Eigendom / beheer

Divers

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een 42 kilometer lang netwerk van waterlopen tussen Amsterdam zuidoost, Naardermeer, IJmeer en Amsterdam-Noord. De verbinding bestaat uit (een deel van) de Waver, de Holendrecht, de Gaasp, de Diem en het Amsterdam-Rijnkanaal. Het is een ruimtelijke verbinding tussen NNN-gebieden Polder de Rondehoep en Holendrechter en Bullewijker polder (A6), Gaasperplas, Gaasperzoom en De Hoge Dijk (A8), Diemerpolder en Diemerbos (A9), Diemervijfhoek, De Drost, Warenar, Hooft en De Schelp (A10), Naardermeer en Zuidpolder beoosten (A12), Bossen Muiderberg (A20) en Waterland oost (L31). Parallel aan een deel van de verbinding ligt Oeverlanden Holendrecht en Bullewijk (A22). De verbinding ligt voor een groot deel in landelijk/parkachtig en waterrijk gebied langs Amsterdam. Een aantal provinciale wegen en snelwegen kruisen met de verbinding (A1, A2, A9, A10, N236). De verbinding kruist twee keer de A1. Bij de noordelijke kruising is een groot aquaduct gerealiseerd en bij de zuidelijke (richting het Naardermeer) een grote verbinding onder de weg door om de connectiviteit te bevorderen.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik

De natuurverbinding moet een ecologische verbinding vormen tussen de waterrijke natuurgebieden in Laag-Holland, de Diemerpolder, de Diemervijfhoek langs het Markermeer, de veenweidenatuur rondom de Holendrecht en Bullewijk en het Naardermeer. Deze gebieden herbergen belangrijke moeras- en watergebonden natuurwaarden, waaronder waterspitsmuis en noordse woelmuis. Karakteristiek is ook het voorkomen van ringslang, welke als gidssoort is aangewezen voor de Natuurboog en kernpopulaties heeft in onder meer het Diemerbos en de Diemerpolder. In het Naardermeer komen belangrijke populaties voor van otter en heikikker. De natuurverbinding moet daardoor een essentiële schakel vormen als migratieroute en uitwisselingsmogelijkheid tussen populaties van de genoemde soorten en natte natuur in het algemeen. De Hollandse Brug vormt tenslotte nog een belangrijke ecologische schakel tussen Noord-Holland en Flevoland, met name voor oevergebonden soorten.

De huidige natuurverbinding bestaat uit een natte corridor voor moerasnatuur die landelijke, waterrijke en parkachtige gebieden verbindt. Een groot deel van de verbinding (globaal van Amsterdam zuidoost richting het noorden) ligt in intensief beheerd stedelijk uitloopgebied dat direct grenst aan de bebouwde woonkernen van Amsterdam. Het volgt een aantal grote boezems en ligt in een aantal plassen en meren (Gaasperplas en Abcoudermeer). Het water is hier over het algemeen voedselrijk en troebel, al is het water van de Gaasperplas opvallend helder en aangewezen als schoonste water van Amsterdam. Ook richting het Naardermeer is de waterkwaliteit beter. Het hele Naardermeer is aangewezen als kranswierwater. Hier heeft recentelijk grootschalige herinrichting plaatsgevonden, waardoor de natuur zich nog moet ontwikkelen. Momenteel wordt de oude A1 ingericht als natuurverbinding. Door het intensieve beheer van aangrenzende recreatiegebieden zijn de oeverzones meestal smal. Lokaal langs de grote meren en wateren zijn deze wat breder. Voor een groot deel staat langs de natuurverbinding tevens opgaande vegetatie.
De natuurverbinding ligt voor een deel op golfbaan De Hoge Dijk en het stedelijk uitloopgebied van de Gaasperplas en Gaasperzoom. Hier vindt intensieve recreatie plaats in de vorm van recreatievaart en watersporten zoals kanoën, roeien en hengelsport.

Aardkundige waarden
De Waver is een kronkelend veenriviertje en is van oudsher de natuurlijke afwatering van de omliggende veengebieden. De oeverwallen langs deze oude veenloop zijn goed ontwikkeld, gaaf en nog goed zichtbaar. De loop van de Waver en de oeverwallen steken als rug boven de omgeving uit door een proces van “inversie”. Hierbij komt de oorspronkelijke loop hoger te liggen dan zijn omgeving, door inklinking van het veen in de Ronde Hoep en de ontvening van het gebied wat nu Mijdrecht heet. De Waver maakt deel uit van een groter systeem van veenstromen. Het gehele systeem van veenstromen in dit deel van Noord-Holland, is internationaal gezien zeer zeldzaam. De Waver heeft een educatieve en wetenschappelijke waarde. De aardkundige kernkwaliteit langs de Waver is van zeer hoge waarde en onvervangbaar. Ontwikkelingen zijn mogelijk indien het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m. onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundig waarde.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De trajecten met brede watergangen en aaneengesloten, begroeide oeverzones en rietlanden zijn actueel of in potentie van belang als migratieroute en/of leefgebied voor de otter, ringslang, meervleermuis, Noordse woelmuis, waterspitsmuis en heikikker. Kernpopulaties van de ringslang bevinden zich in het NNN-gebied Diemerpolder en Diemerbos (A9) ten oosten van de Bijlmerweide en bij de Vinkeveense Plassen in het zuidwesten. De lijnvormige wateren zijn foerageergebied van de meervleermuis. De heikikker bevindt zich momenteel in het Naardermeer en kan zich in de toekomst verspreiden via het nieuw aangelegde deel van de verbinding.
De wateren zijn van belang voor (algemene) zoetwatervissen als bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad. De grotere wateren kunnen op basis van watersysteemkenmerken worden getypeerd als een brasem-snoek-viswatertype.

Algemene natuurkwaliteiten
De gehele natuurverbinding is van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen), als regionaal belangrijk onderdeel van een ruimere groenblauwe dooradering van het landelijk gebied. De lijnvormige watergangen en aanliggende dijklichamen vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, waaronder watervleermuis. De lijnvormige landschapselementen in de vorm van groene oevers en rietlanden vormen ook (in potentie) een migratieroute en jachtgebied voor kleine marterachtigen en broedgebied voor algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet). De verbinding bestaat grotendeels uit smalle rietkragen. Nabij de grotere wateren zijn deze breder en bloemrijker. De verbinding grenst aan open water, moeras, vochtig hooiland en grasland. De bloemrijke oevers en rietlanden zijn leefgebied en een migratieroute voor ongewervelden van droge milieus, zoals hooibeestje, geelsprietdikkopje, kleine vuurvlinder, bruin zandoogje en icarusblauwtje.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de verbinding kan worden omschreven als een natte verbinding tussen waterrijke besloten veengebieden, bestaande uit bloemrijke (riet)ruigtes, moerassen en open water, dat veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/ doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis en Noordse woelmuis, is vereist. Een natuurlijke, aaneengesloten oeverzone en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen.
Beheeraspecten:
- Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie
- Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetaties en ondergedoken vegetatie
- Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

Milieu- en watercondities
De rietruigte vormt een element van het natte klei- en veenlandschap. De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het water wordt gekenmerkt door voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, waarin oever- en waterplanten groeien. Een zo natuurlijk mogelijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties wisselen elkaar af. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel. Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als noordse woelmuis. De onderbrekingen in de vorm van bebouwing, wegen en andere infrastructuur vormen hierin mogelijk een belemmering. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelpotenties
Een duidelijke zonering in intensiteit van recreatie in de aangrenzende recreatiegebieden, waarbij ook rustige delen met meer ruimte voor natuur worden aangewezen rond de verbinding, biedt potentie voor versterking van de functionaliteit van de verbinding voor meer verstoringsgevoelige soroten. Aangezien het grootste deel van der verbinding wordt geflankeerd door natuurgebieden wordt daarmee al een belangrijke stap gezet. De tak richting het Naardermeer wordt momenteel heringericht, waardoor deze nog niet volledig functioneert als verbinding. Langs deze tak zijn wel een aantal moeraszones van aanzienlijk oppervlak aanwezig, waardoor de potentie als verbinding groot is. Om het Naardermeer nog beter aan te sluiten op de moerasnatuur rond Amsterdam kan overwogen worden om de verbinding uit te breiden met een oost-west verbinding tussen Naardermeer en de Gaasperplas. Niet alle oeverlandjes van NNN-gebied Oeverlanden Holendrecht en Bullewijk (A22) liggen langs de natuurverbinding. De verbinding zou kunnen worden uitgebreid via de Amstel richting de moerassen en vochtige graslanden in NNN-gebied Groot-Duivendrechtse polder en Middelpolder (A5). Daardoor kan tevens Ouderkerkerplas en Nieuwe Bullewijk (A7) worden aangesloten op het netwerk.

Noordhollands duinreservaat-Eilandspolder

1 Algemene gegevens

Naam natuurverbinding

Noordhollands duinreservaat - Eilandspolder

Lengte verbinding

13 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland, Noord-Kennemerland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- KRW-lichamen: NL12_110 (waterdelen Schermerboezem-Noord), NL12_120 (waterdelen Schermerboezem-Zuid), NL12_730 (waterdelen GrootLimmerpolder), NL12_201 (Alkmaardermeer)

Eigendom / beheer

o.a. gemeente Alkmaar en particulieren

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een 13 kilometer lang netwerk van waterlopen tussen Bakkum en West-Grafdijk. De verbinding bestaat uit (een deel van) de Schulpervaart, het Die, de Limmerpolder (N14) en de boezem ten noorden van het Alkmaardermeer. Het vormt een ruimtelijke verbinding tussen het Noordhollands Duinreservaat (N4) en vochtige graslanden en waterbergingsgebieden in Duinrand Bakkum (N15) en Limmerpolder (N14) en met de waterrijke gebieden Alkmaarder- en Uitgeestermeer, Zwaansmeer en Dorregeesterpolder (L2).
De natuurverbinding ligt in de overgang van de jonge duinen en de binnenduinrand naar de achterliggende waterrijke poldergebieden, maar wordt regelmatig onderbroken door infrastructuur zoals een spoorlijn, een snelweg (A9) en een provinciale weg (N203). Ecologische relaties tussen deze landschappen zijn nog maar beperkt aanwezig en daarom essentieel.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding vormt een ecologische verbinding tussen de duinstrook en achterliggende poldergebieden. De ecologische relaties tussen de kwelgebieden in de (binnen)duinen en het achterliggende polderland zijn door intensief agrarisch gebruik op veel plaatsen niet meer aanwezig. Deze natuurverbinding is in dat opzicht dus essentieel voor met name moeras- en watergebonden soorten.
De verbinding karakteriseert zich door een ononderbroken natte corridor, die in het westelijk deel een verbinding vormt tussen de duinstrook en de aangrenzende poldergebieden. De vrijwel intacte natuurlijke overgang van de binnenduinrand naar veenweidegebied in deze omgeving is een zeldzaamheid in Nederland. Kenmerkend daarbij is de hydrologische samenhang die bestaat uit schoon kalkrijk duinwater dat afstroomt richting de vochtige weidevogelgraslanden. Dit schone water wordt opgeslagen in aangrenzende waterbergingsgebieden en gebruikt in droge periodes, zodat inlaat van voedselrijk boezemwater (bijna) niet noodzakelijk is. Daarnaast vormt de waterberging een natuurlijke klimaatbuffer die bij hevige buien water opvangt en gedurende droge periodes water afgeeft.
Doordat de verbinding onder meer bedoeld is om de overgang van de duinen naar veenweidegebied te behouden bestaat het westelijk deel uit een geleidelijke gradiëntsituatie die wordt gekenmerkt door een grote variëteit aan soorten en gemeenschappen. Verder oostelijk is de natuurverbinding vooral een corridor tussen een reeks natte natuurgebieden. De gehele natuurverbinding bestaat uit een geleidelijk gradiënt van kalkrijke duinen met bos in het westen, (vochtige) kwelzones in de binnenduinrand (duinrellen), een veenriviertje met open hooilanden en veenmosrietlanden, open zand- en veenpolders en ten slotte groot boezemwater in het oosten. De waterbergingsgebieden kenmerken zich door pleksgewijze ruigte in de vorm van riet. Rond het Die zijn deze moeras/rietzones zeer uitgebreid. De boezem bestaat uit een dijk met stortstenen met beperkte ruimte voor een oeverzone. Opgaand beplanting ontbreekt nagenoeg geheel waar de natuurverbinding in open polderlandschappen ligt.
De natuurverbinding Noordhollands Duinreservaat - Eilandspolder heeft, naast afwatering en waterberging, ook een belangrijke functie voor waterrecreatie, zoals kanoën en roeien. Vanaf de Schulpvaart tot het oosten hebben de meeste grotere waterlopen tevens een functie voor de hengelsport. De aangrenzende NNN-gebieden (N14, N15) hebben deels, naast natuur, ook een functie als waterberging.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De trajecten met brede watergangen en aaneengesloten, begroeide oeverzones en rietlanden (delen van de Schulpvaart, het Die) zijn actueel of in potentie van belang als migratieroute en leefgebied voor de otter, ringslang en waterspitsmuis. De lijnvormige wateren zijn foerageergebied van de meervleermuis. Brede, aaneengesloten oeverzones zijn van belang voor de verspreiding van de Noordse woelmuis, die zich momenteel alleen bij het Alkmaardermeer bevindt. Het Noordhollandsch Kanaal vormt een belangrijke schakel in routes voor trekvissen die tussen de Waddenzee en het inlandse zoet water migreren zoals aal (katadroom), spiering en zeeforel (beiden anadroom). Dit kanaal kan op basis van watersysteemkenmerken worden getypeerd als een brasem-snoekviswatertype.

Algemene natuurkwaliteiten
De gehele natuurverbinding is van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en aanliggende dijklichamen vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, zoals de watervleermuis. De lijnvormige landschapselementen in de vorm van groene oevers en rietlanden vormen ook (in potentie) een broedgebied voor algemene moeras- en rietvogels, zoals rietzanger en kleine karekiet. De bloemrijke vegetaties zijn rijk aan ongewervelden, met soorten als hooibeestje, geelsprietdikkopje, kleine vuurvlinder, bruin zandoogje en icarusblauwtje. De wateren zijn verder van belang voor (algemene) zoetwatervissen als bittervoorn, kleine modderkruiper en rivierdonderpad.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de verbinding kan worden omschreven als een natte verbinding, bestaande uit een gradiënt met duinrellen en kwelzones in het westen en bloemrijke (riet)ruigtes, moerassen en open water in het oosten, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten/doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis en Noordse woelmuis, is vereist. Een natuurlijke, aaneengesloten oeverzone en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen.
Beheeraspecten:
- Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie
- Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetaties en ondergedoken vegetatie
- Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

Milieu- en watercondities
De rietruigte vormt een element van het natte klei- en veenlandschap. De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. De duinrellen en kwelzones in het westen worden gekenmerkt door voedselarm, helder, licht stromend water met een goed ontwikkelde ondergedoken- en oevervegetatie en overstromingsgebieden. Het brede water in het oosten wordt gekenmerkt door voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, waarin alleen langs de oevers waterplanten groeien. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties wisselen elkaar af. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel. Voldoende connectiviteit, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor soorten als meervleermuis. De onderbrekingen in de vorm van wegen vormen hierin mogelijk een belemmering. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
De verbinding is op de meeste plaatsen breed en ligt in een onbebouwd landschap. Onder andere langs het Die zijn er potenties voor uitbreiding van jonge verlanding. Hier wordt door de beheerders ook naar gestreefd. Dit zorgt niet alleen voor bijzondere verlandingsvegetaties maar tevens voor uitbreiding van het leefgebied van moerassoorten vanuit het Alkmaardermeer. Dat is gunstig voor bijvoorbeeld de Noordse woelmuis, waarvan zich al een grote populatie in het Alkmaardermeer bevindt. Ook de ecologische samenhang van leefgebieden van de waterspitsmuis kan versterkt worden. Dit mag niet ten koste gaan van de openheid, dus hierbij kan gedacht worden aan natuurvriendelijke oevers langs wateren, zonder opgaande begroeiing.
De kruisende infrastructuur vormt een mogelijke belemmering voor soorten die afhankelijk zijn van ononderbroken watergangen (meervleermuis) of oeverzones (Noordse woelmuis). Afhankelijk van de aanwezigheid van faunapassages en het type faunapassage kan bepaald worden of de huidige faunapassages geschikt zijn voor alle doelsoorten.

West-Friesland

1 Algemene gegevens

Naam natuurverbinding

West-Friesland (tussen Medemblik, Enkhuizen, Hoorn en Ursem)

Lengte verbinding

94 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

West-Friesland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebied #72 IJsselmeer (Vogelrichtlijngebied)
- KRW-lichamen: NL12_440 (waterdelen polder Vier Noorder Koggen -2,20), NL12_140 (waterdelen VRNK-boezem +), NL12_120 (waterdelen Schermerboezem-Zuid +), NL12_130 (waterdelen Amstelmeerboezem +), NL12_445 (waterdelen polder Vier Noorder Koggen -3,70), NL12_110 (waterdelen Schermerboezem-Noord +), NL12_450 (waterdelen polder Grootslag +), NL12_480 (waterdelen polder Westerkogge)
- Stiltegebied

Eigendom / beheer

O.a. HHNK

2 Samenhang NNN

Natuurverbinding KNV1 bestaat uit een 94 kilometer lang netwerk van waterlopen en aanliggende oevers in de regio West-Friesland. De natuurverbinding vormt een ruimtelijke verbinding tussen het IJsselmeer bij de Ven (K7), het Markermeer bij de kogen bij Schardam (L14) en inlandse waterrijke gebieden zoals Polder Mijzen (L12) en is onderdeel van een uitgebreider netwerk aan natte natuurverbindingen in het noordelijke deel van Noord-Holland. Buiten de grote meren en Polder Mijzen, ontbreken grotere natuurgebieden in de nabijheid van deze natuurverbinding. Wel liggen er een groot aantal stapstenen in en langs de verbinding, waaronder enkele grotere gebieden zoals Weel- en Braakpolder, Kolk van Dussen en omgeving (W1), Twisk-Oostermare en omgeving (W2), Grote en Kleine Vliet en polder het Lichtewater (W3), De Weelen en Streekbos (W6), De Weel, de Weijdemeer en graslandreservaten de Gouw (W8), en kleine stapstenen in de vorm van waterrijke (oever)zones of graslanden (W4, W7, W9, W10, L16). De natuurverbinding loopt nabij Aartswoud door in de natuurverbinding de Kop van Noord-Holland (KNV1) met aanliggende stapstenen in de Weel- en Braakpolder (W1). In Twisk-Oostermare (W2) kruist de verbinding de natuurverbinding langs de IJsselmeerkust (KNV2). Bij Rustenburg (W9) gaat de natuurverbinding over in NNV1 (Omval-Kolhorn). De natuurverbinding is van groot belang voor migratie van en als leefgebied voor water- en moerasgebonden soorten, waaronder verschillende soorten zoogdieren, insecten, amfibieën, vogels en vissen. De natuurverbinding ligt grotendeels in open, landelijk gebied, deels met intensief agrarisch gebruik (akkerbouw, weiland). Op vier locaties kruist de natuurverbinding de Rijksweg A7. Ook zijn er meerdere kruisingen met spoorlijnen en met provinciale wegen, waaronder N239, N240, N241, N243 en N507.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet in West-Friesland een ecologische verbinding vormen tussen het IJsselmeer en Markermeer en waterrijke poldergebieden zoals Polder Mijzen. Onderdeel van de natuurverbinding zijn ook diverse tussengelegen stapstenen. Deze natuurgebieden zijn van (potentieel) belang voor belangrijke water- en moerasgebonden natuurwaarden, waaronder waterspitsmuis en otter. De wateren vormen belangrijk paaigebied voor vissen. Karakteristiek is ook het voorkomen van soorten als rugstreeppad, roerdomp en libellen als vroege glazenmaker in de structuurrijke moerasvegetaties. De natuurverbinding moet een essentiële migratieroute en uitwisselingsmogelijkheid vormen tussen populaties van deze soorten en natte natuur in het algemeen.
De verbinding karakteriseert zich door een uitgestrekt netwerk van watergangen, variërend van smalle poldersloten tot bredere gouwen en tochten, aanliggende oevers met afwisselend brede en smallere rietkragen en enkele poelen. De waterbreedte varieert tussen circa 3 en 26 meter, maar de meeste wateren zijn circa 7 meter breed. Opgaande beplanting ontbreekt nagenoeg geheel waar de natuurverbinding in open polderlandschappen ligt. Alleen in de Weelen en het Streekbos zijn grotere bospercelen aanwezig. De regio kenmerkt zich door enerzijds kleinschalige landschappen met houtsingels, historische lintbebouwing, boomgaarden en fijnmazige verkaveling, en anderzijds uitgestrekt, agrarisch landschap met grootschalige verkaveling.

De poldersloten hebben een afwaterende functie in het agrarisch gebied. De grotere wateren hebben naast afwatering van de omliggende polders ook een belangrijke functie voor waterrecreatie. De aangrenzende stapstenen hebben deels, naast natuur, ook een functie als waterberging, bijvoorbeeld de waterberging Hensbroek (W9).

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
Bredere oeverzones met begroeiing van rietkragen zijn in potentie van belang als leefgebied en/of migratieroute voor waterspitmuis en otter. De her en der aanwezige brede rietkragen, poelen en waterbergingsgebieden vormen ook foerageer- en migratiemogelijkheden voor minder algemene moeras- en rietvogels zoals bruine kiekendief en roerdomp. De meervleermuis jaagt in rechtlijnige vlucht vlak boven open water en langs oevers van kanalen en vaarten. In WestFriesland, waaronder in Andijk, liggen diverse grote kraamverblijfplaatsen van de meervleermuis. De wateren in West-Friesland hebben de kenmerken van het snoek-blankvoorn-viswatertype. Onder andere bij de Ven zijn plannen aanwezig voor realisatie van een vismigratievoorziening. Dat biedt mogelijkheden voor trekvissen voor uitwisseling tussen het IJsselmeer en de inlandse wateren.

Algemene natuurkwaliteiten
De natuurverbinding is van belang als leefgebied en migratieroute voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor vleermuizen, waaronder de watervleermuis. De oeverzones bieden (potentieel) foerageergebied voor kleine marterachtigen. Deze soortgroep geeft de voorkeur aan structuurrijk, kleinschalig landschap, met voldoende dekkingsmogelijkheden.

De slootkanten met aanliggende kruidenrijke (schraal)graslanden en ruigten bieden leefgebied aan ongewervelden van droge milieus (waaronder kleine vuurvlinder, bruin zandoogje en icarusblauwtje in een aantal trajecten).

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een netwerk van watergangen met natuurlijke oevers met bloemrijke rietruigte in overwegend agrarisch gebied, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten / doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
In de oeverzones langs de brede wateren is een hoge structuurdiversiteit vereist, met schuilgelegenheden voor soorten als waterspitsmuis. Een natuurlijke, flauwe oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen.
Beheeraspecten:

  • Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.

  • Gefaseerd maaien van de riet-, oever- en grasvegetaties. Door enkele stroken te laten staan krijgen bijvoorbeeld vlinders en andere insecten de gelegenheid te overwinteren

  • Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten

  • Extensief graslandbeheer (hooibeheer of extensieve beweiding) om insectenrijkdom te stimuleren

Milieu en watercondities
De (water)bodems zijn zeer nat, voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door niet te voedselrijk, tamelijk helder water, weinig stromend water, waarin langs de oevers waterplanten groeien. Een zo natuurlijk mogelijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren.

Ruimtelijke condities
Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Ook een directe verbinding tussen de natuurverbindingen en aangelegen stapstenen en grotere natuurgebieden is een belangrijke voorwaarde. Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten open water en oeverzones met rietvegetaties, is vereist voor de doelsoorten en doelgemeenschapen. Dit betekent beperkte aanwezigheid van obstakels en barrièrewerking door onder andere bebouwing en infrastuur. Aaneengeslotenheid van watergangen of vispasseerbare stuwen en gemalen zijn essentieel voor trekvissen om te kunnen migreren. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingspotenties
De ontwikkeling van een meer geleidelijke gradiënt nat naar droog biedt potentie voor een meer soortenrijke vegetatie (zowel ondergedoken waterplanten als kruidenrijke oevervegetatie), waar onder meer vissen en insecten van kunnen profiteren. Met uitbreiding van natuurvriendelijke oevers en verbetering van de waterkwaliteit en visstand kan de regio ook geschikt worden als migratieroute en leefgebied voor soorten als de otter. Een verbinding met Uiterdijk (W10) en met de Putten van Oosterleek en Kleiput De Nek (W11) vormt een kans voor uitbreiding van het netwerk aan waterrijke natuur in de regio.

Wormer- Jisperveld, Purmerland en Purmerringvaart

1 Algemene gegevens

Naam natuurverbinding

Wormer- en Jisperveld, Purmerland en Purmerringvaart

Lengte verbinding

31 km

Regio Natuurbeheerplan 2020

Laag Holland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

- Natura 2000-gebieden: #90 Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, #93 Polder Zeevang (Vogelrichtlijngebieden), #92 Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (Vogel- en Habitatrichtlijngebied)
- KRW-lichamen: NL12_202 (waterrijk ’t Twiske), NL12_260 (waterrijk Waterland +), NL12_120 (waterdelen Schermerboezem-Zuid +), NL12_220 (waterrijk Wormer- en Jisperveld)
- Stiltegebied

Eigendom / beheer

O.a. HHNK

2 Samenhang NNN

Deze natte natuurverbinding bestaat uit een 31 kilometer lang netwerk van waterlopen in het zuidoostelijke deel van Laag Holland. De verbinding bestaat voornamelijk uit grote waterlopen. De verbinding kan worden onderverdeeld in drie trajecten, die elk verschillende NNN-gebieden (deels ook Natura 2000-gebieden) met elkaar verbinden:

1) Het meest westelijke traject (ruim 1,5 km) volgt de watergang Braak en vormt een ruimtelijke verbinding tussen de NNN-gebieden graslandgebieden Engewormer en Wijde Wormer (L19) en de waterrijke Kalverpolder (L20) enerzijds, en het waterrijke Jagersveld (L21) en Oostzanerveld (L22) anderzijds.
2) Het centrale traject bestaat uit de watergangen Kromme Ganssloot, Ringvaart van de Wijde Wormer, Twiske en Burgt en verbindt het Wormer- en Jisperveld (L17) met het Oostzanerveld (L22), Twiske (L23) en Ilperveld en Varkensland (L24). Langs de verbinding liggen een aantal stapsteengebieden (L27 en L28).
3) Het oostelijke traject wordt grotendeels gedragen door de Purmerringvaart en vormt een smalle en onderbroken verbinding tussen Zeevang en Kwadijkervlot (L15) in het noorden, en Ilperveld en Varkensland (L24) en Waterland Oost (L31) in het zuiden. Langs het traject ligt de stapsteen Polder Katwoude (L29).

Het gebied bestaat uit een groot aantal grote en kleine natuurgebieden in het grotendeels open, waterrijke veenweidegebied van Laag-Holland, afgewisseld met stedelijke gedeelten met bebouwing en infrastructuur. De A7 vormt een belangrijke barrière tussen de oostelijke en westelijke gebieden. De (interne) versnippering van de natuurgebieden is groot en de natuurverbindingen vormen een cruciaal onderdeel als leefgebied en/of migratieroute voor verschillende soorten zoogdieren, insecten, amfibieën en vissen. Alle drie onderscheiden deelverbindingen liggen overwegend in landelijk gebied, maar delen liggen direct langs de verstedelijkte omgeving van Zaanstad, Purmerend en Edam met bebouwing en infrastructuur.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding moet een ecologische verbinding vormen tussen een aantal grote, waterrijke natuurgebieden in Laag Holland, waaronder het Wormer- en Jisperveld, Oostzanerveld en Ilperveld en Varkensland. Deze gebieden herbergen belangrijke water- en moerasgebonden natuurwaarden, waaronder belangrijke kernpopulaties van de Noordse woelmuis, waterspitsmuis en meervleermuis. Karakteristiek zijn ook de aanwezige veenmosrietlanden en soortenrijke moerasruigten, welke leefgebied bieden aan vlinders, libellen, amfibieën en reptielen en broedgebied vormen voor moerasvogels als roerdomp. De natuurverbinding moet een essentiële migratieroute en uitwisselingsmogelijkheid vormen tussen populaties van de verschillende bijzondere soorten en natte natuur in het algemeen. Naast de grote natuurgebieden, liggen direct langs de verbinding ook meerdere water- en moerasrijke stapstenen, die een belangrijke rol vervullen als stapsteen in de waterrijke natuurverbinding.
De natuurverbinding karakteriseert zich door een netwerk van meestal doorlopende watergangen met afwisselend brede en smalle rietkragen, die grotendeels aaneensloten zijn. De breedte varieert, van circa 30 m breed tot smallere poldersloten. De smalle poldersloten hebben steile oevertaluds, de grotere wateren hebben meer flauwe oevers. In het gehele gebied is sprake van ontgonnen veenbodems die zich op de oorspronkelijke wadbodem (klei) hebben ontwikkeld. De bodem bestaat nu voornamelijk uit veen, deels met een kleiige toplaag. Dit veen is ontstaan onder invloed van voedselrijk water. Door veenontginningen en eeuwenlang extensief agrarisch gebruik, hebben zich veenweiden ontwikkeld. Door het gebied stroomden diverse veenrivieren die bij het ontginnen van het veen als ontginningsas zijn gebruikt. Dit is nog zichtbaar in het verkavelingspatroon dat vaak loodrecht of schuin op de oude veenrivieren ligt. Het resultaat is een landschap van extensieve graslanden, poldersloten, ringvaarten en oude veenriviertjes, afgewisseld met moerasvegetaties langs de oevers.
De vaarten en kleinere watergangen hebben een afwaterende functie in het agrarisch gebied. De grotere vaarten zijn ook belangrijk als doorgaande regionale vaarverbinding. De regio kent een belangrijke functie voor waterrecreatie (kanovaart, roeien, hengelsport). Ook lopen er meerdere wandel, fiets-, en schaatsroutes door en langs de trajecten. Het deel ten noorden van het Twiske kent een minder intensief gebruik.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en op basis van de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna de belangrijke doelsoorten, doelgemeenschappen algemene natuurkwaliteiten benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De wateren in het veenweidegebieden van Laag Holland hebben van oudsher de kenmerken van het ruisvoorn-snoek-viswatertype. Echter, door eutrofiëring, inlaat van gebiedsvreemd water, een toename van de recreatievaart en verminderd slootonderhoud zijn veel wateren in de loop der tijd veranderd in troebele, plantenarme wateren, met kenmerken van het blankvoorn-brasemviswatertype.
De meervleermuis foerageert op insecten boven de open wateren en langs de oeverzones. De Ringvaart van de Wijdewormer maakt deel uit van één van de belangrijkste inlandse lange afstand vliegroutes van de meervleermuis naar kraamverblijven. De overige wateren bieden geschikte korte afstand vliegroutes en foerageergebied. De ontwikkelde rietoevers en moeraszones bieden ook foerageer- en migratiemogelijkheden voor minder algemene moeras- en rietvogels. Daarnaast vormen de brede rietoevers (potentieel) leef- en migratiegebied voor de Noordse woelmuis, waterspitsmuis en ringslang. De natuurverbinding is van essentieel belang in het verbinden van de grootste en meest vitale kernpopulaties van noordse woelmuis in NoordHolland. Deze populaties zijn aanwezig in de grotere NNN-gebieden in Laag Holland, waaronder Oostzanerveld, Ilperveld en Varkensland, Waterland Oost en Wormer- en Jisperveld. Ook voor de uitbreidingsmogelijkheden van het leefgebied van de otter zijn de verbindingen onmisbaar. De ringslang komt al voor in de meer zuidelijk gelegen natuurgebieden in Laag Holland, waaronder Twiske en Waterland Oost. Via structuurrijke oevers langs de verbinding kan de soort zijn leefgebied uitbreiden.

Algemene natuurkwaliteiten
De vegetatie langs de verbinding bestaat uit waterriet, rietland en kruidenrijke rietruigte. Het grootste deel van de natuurverbinding is van belang als leefgebied en migratieroute voor algemene natuurwaarden, waaronder algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet), amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker, kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De lijnvormige watergangen en grasdijken vormen geschikte vliegroutes en foerageergebieden voor diverse soorten vleermuizen, zoals watervleermuis. De structuurrijke oevers bieden (potentieel) leefgebied aan amfibieën en zoogdieren (kleine marterachtigen). Kleine marterachtigen als bunzing en hermelijn hebben een voorkeur voor een waterrijke omgeving, waarin ze jagen op onder andere woelratten en amfibieën.
De kruidenrijke oeverzones en de overgang naar structuurrijke kleine zeggen-vegetaties en schralere graslanden zijn van belang voor ongewervelden van droge en natte milieus, waaronder vlinders zoals kleine vuurvlinder, bruin zandoogje, citroenvlinder en icarusblauwtje en laagveenlibellen zoals glassnijder en smaragdlibel.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de natuurverbinding kan worden omschreven als een netwerk van natuurlijke oevers met een kruidenrijke moerasvegetatie langs watergangen met een rijke waterplantenvegetatieveilig leefgebied, welke veilig leefgebied en een veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten / doelgemeenschappen.,. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Waterpartijen moeten voorzien zijn van een natuurlijk begroeide, structuurrijke oever zonder oeverbescherming, met voldoende dekking voor kleine marterachtigen en schuilgelegenheid voor soorten als waterspitsmuis. Een natuurlijke oever en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen. Voldoende variatie in vegetatie, structuur en vochtigheidsgraad is van belang voor insecten van nat milieu (onder andere vlinders en libellen)
Beheeraspecten:
- Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie.
- Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetaties en ondergedoken waterplanten
- Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten
- Beheer gericht op verbetering van de waterkwaliteit, natuurlijk peilbeheer en het stimuleren van verlanding in de oeverzone
- Eventueel verwijderen van veraarde en vermeste toplaag van de veenbodem om ontwikkelingsmogelijkheden voor moeras- en schrale graslandvegetatie te stimuleren
- Eventueel aanleggen van broeihopen voor ringslang

Milieu en watercondities
De brede rietkragen langs de ringvaarten en andere waterlopen vormen een element van het natte veenweidelandschap. De (water)bodems zijn zeer nat, matig voedselrijk en matig zuur tot neutraal. Het open water wordt gekenmerkt door niet te voedselrijk, vrij helder, weinig stromend water, met een rijke waterplanten- en oevervegetatie. Een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil en een goede waterkwaliteit zijn essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties en wateren.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties wisselen elkaar af. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Stapstenen langs de verbinding in de vorm van vlakvormige moerasje zijn van belang als rustgebied voor de otter en voortplantingsmogelijkheid voor laagveenlibellen. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel. Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en open water, is vereist voor de doelsoorten en doelgemeenschapen. Dit betekent beperkte aanwezigheid van obstakels en een beperkte barrièrewerking door onder andere bebouwing en infrastructuur. Nachtelijke donkerte is vereist voor vleermuizen, waaronder meervleermuis, maar ook bijvoorbeeld voor insecten. Daarnaast geldt donkerte in het algemeen als een belangrijke kwaliteit (en randvoorwaarde). Verstoring van onder meer vogels, in de vorm van geluid en beweging, dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling


Ontwikkelingspotenties
De ontwikkeling van een meer geleidelijke gradiënt nat naar droog biedt potentie voor een meer soortenrijke vegetatie (zowel ondergedoken waterplanten als kruidenrijke oevervegetatie), waar onder meer vissen en insecten van kunnen profiteren.
Laag Holland vormt de meest kansrijke regio voor het behoud van kernpopulaties van de noordse woelmuis en uitbreiding van het leefgebied van de otter. Het is wenselijk om de mogelijkheden te verkennen voor het beter functioneren van de natuurverbinding als verbindingselement tussen populaties van noordse woelmuis en als leefgebied voor de otter. Dit geldt met name voor de noordelijke delen van de verbinding. Uitbreiding van aaneengesloten natuurvriendelijke oevers en vlakvormige moerasgebieden, verbetering van de waterkwaliteit en visstand, en aanwezigheid van veilige faunapassages zijn belangrijke ingrediënten voor een geschikt leefgebied van de otter.
Het doortrekken van het meest oostelijke traject van de verbinding tot aan Zeevang en Kwadijkervlot (L15) vormt een kans voor uitbreiding van het netwerk aan waterrijke natuur in de regio. Realisatie van een visvriendelijke passage bij bijvoorbeeld de Oosterpoel en de Uitdammer Die in Waterland Oost (L31) biedt potentie voor trekvissen om via de natuurverbinding te migreren tussen het Markermeer en de inlandse waterrijke natuurgebieden.

Zuid-Kennemerland-Spaarnwoude

1 Algemene gegevens

Naam natuurverbinding

Zuid-Kennemerland - Spaarnwoude

Lengte verbinding

6 km

Regio Natuurbeheerplan 2018

Zuid/West Rijnland

Overige wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes relevant voor natuur

Natura 2000-gebied #88 Kennemerland-Zuid (Habitatrichtlijngebied)

Eigendom/beheer

Diverse beheerders

2 Samenhang NNN

Deze natte verbinding bestaat uit een 6 kilometer lang netwerk van waterlopen tussen de duingebieden, landgoederen en recreatiegebieden (Spaarnwoude) bij Driehuis en Santpoort-Noord en tussen Santpoort-Noord en Santpoort-Zuid. Het bestaat uit een noordelijke tak die de duingebieden verbindt met de Landgoederen bij Driehuis en Santpoort (Z3) en het groene recreatiegebied Oosterbroek & Buitenhuizen (Z6) en een zuidelijke tak die Nationaal Park ZuidKennemerland (Z1) verbindt met Heksloot, Westbroekplas en omgeving (Z7). De watergangen liggen in (kleinschalig) landelijk gebied en (park)bossen tussen de bebouwde kom van de gemeente Velsen. Het noordelijke deel ligt geheel langs een spoorlijn en kruist met de snelweg A22 en een groot aantal op- en afritten van deze snelweg en het zuidelijk deel kruist met de N208.

afbeelding binnen de regeling

Zie voor de actuele en exacte begrenzing de viewer van de Omgevingsverordening Noord-Holland.

3 Karakteristiek, doelsoorten/gemeenschappen en streefbeeld

Karakteristiek en gebruik
De natuurverbinding is een regionaal belangrijk onderdeel van een ruimere groenblauwe dooradering in de binnenduinrand en vormt een ecologische verbinding tussen ZuidKennemerland, de landgoederen bij Driehuis en Santpoort en de natuurgebieden in Spaarnwoude. De binnenduinrand vormt belangrijk leefgebied voor boommarter. In de natuurgebieden van Spaarnwoude komen populaties voor van noordse woelmuis. Karakteristiek is ook de aanwezigheid van diverse ongewervelden van droge en natte milieus, amfibieën en vleermuizen waaronder meervleermuis. De verbinding vormt daardoor een belangrijke migratieroute en uitwisselings- en dispersiemogelijkheid voor de verschillende bijzondere soorten en natte en droge natuur in het algemeen. De natuurverbinding bestaat actueel uit een natte, boomrijke corridor waarover soorten uit de binnenduinrand zich richting de bossen en natte natuur in aangrenzend NNN-gebied kunnen verspreiden en andersom. Voor zowel de noordelijke als zuidelijke tak geldt dat deze nabij de binnenduinrand in het westen in duinrellen ligt of in sloten die onder invloed staan van kalkrijke kwel, waardoor de waterkwaliteit goed is. Richting het oosten ligt de verbinding in smalle sloten omringd door agrarisch land, met een minder goede waterkwaliteit door een toenemende voedselrijkdom. De noordelijke tak van de verbinding begint in de graslanden nabij de binnenduinrand, behorende tot NNN-gebied Z3. De verbinding is smal en heeft veelal geen echte oeverzone, doordat bebouwing en sportvelden dicht langs de verbinding liggen. Wel is langs vrijwel het hele traject opgaande vegetatie aanwezig. Ter plaatse van NNN-gebied is meer ruimte voor de verbinding. De zuidelijke tak van de verbinding ligt in een duinrel die ontspringt in de binnenduinrand, die tevens NNN-gebied is, en ligt daarna voor een groot deel in een parkbos dat géén NNN-gebied is, maar wel gelijkenissen toont met de begroeiing van de binnenduinrand. Ten oosten van de N208 ligt de verbinding in een watergang langs een grasdijk (de Verdolven Landen) en bestaat geheel uit NNN-gebied. Hier is de verbinding breed (circa 150 meter). De verbinding eindigt in de Westbroekplas, een oude zandafgraving waar de waterkwaliteit wat te wensen laat door grote aantallen pleisterende watervogels. De watergangen zijn te smal voor recreatief medegebruik. Aangrenzend NNN-gebied heeft een recreatieve medefunctie in de vorm van wandelen en honden uitlaten (Z3) of is een recreatiegebied met een zonering in recreatie, waarbij de delen die NNN zijn (Verdolven Landen) een minder intensief gebruik hebben (Z6 en Z7). Graslanden langs de verbinding zijn in kleinschalig agrarisch gebruik.

Doelsoorten, doelgemeenschappen en algemene natuurkwaliteiten
Op basis van de karakteristiek en ambitie van de natuurverbinding en de actuele en potentiële natuurwaarden in de NNN-gebieden waarvoor de natuurverbinding een functie heeft, worden hierna belangrijke doelsoorten (gidssoorten) benoemd. Deze zijn bepalend voor de gewenste inrichting van de natuurverbinding en de kwetsbaarheid voor ruimtelijke ingrepen.

Doelsoorten en doelgemeenschappen
De wateren zijn van belang voor (algemene) zoetwatervissen, zoals kleine modderkruiper. Op basis van watersysteemkenmerken wordt het water getypeerd als zeelt-kroeskarper viswater met veel stekelbaars. 96 De rietoevers vormen (potentieel) leef- en migratiegebied voor de waterspitsmuis. Met name de noordelijke tak vormt een belangrijke migratieroute voor de boommarter tussen de bosgebieden in de duinen en landgoederen en de bosrijke delen van Spaarnwoude.

Algemene natuurkwaliteiten
De gehele natuurverbinding is van belang voor algemene natuurwaarden, waaronder amfibieën (waaronder groene kikkercomplex, bruine kikker en kleine watersalamander) en kleine zoogdieren (zoals kleine marterachtigen, egel en muizen). De groene oevers en smalle rietkragen vormen (in potentie) een migratieroute en broedgebied voor algemene moeras- en rietvogels (zoals rietzanger en kleine karekiet). Met name via de noordelijke tak verspreiden algemene bos- en/of struweelvogels (zoals nachtegaal, boomklever en kleine bonte specht) zich tussen de bosgebieden in de duinen en landgoederen en de bosrijke delen van Spaarnwoude (waaronder Oosterbroek). De watergangen zijn ondiep en hebben een goede waterkwaliteit en zijn van belang voor ongewervelden van natte milieus, waaronder libellensoorten als glassnijder. Op plekken waar de beschaduwing door bomen beperkt is komen daarom (ondergedoken) waterplanten en oeverplanten voor. Nabij de binnenduinrand is de watervegetatie divers door de goede waterkwaliteit. Op de oevers groeit een moerassige vegetatie. Richting het oosten wordt de waterbegroeiing monotoner en bestaan de oevers deels uit smalle rietstroken. De graslanden rond de verbinding bestaan uit bloemrijke hooilanden, die veel ongewervelden van droge milieus aantrekken, waaronder hooibeestje, oranjetipje, bruin zandoogje, citroenvlinder, icarusblauwtje en kleine vuurvlinder. De bossen bestaan uit eiken-, dennen- en beukenbossen in de binnenduinrand en uitlopers van de binnenduinrand en in het lager gelegen Spaarnwoude uit een vochtigere variant.

Streefbeeld
Het streefbeeld voor de verbinding kan worden omschreven als een ecologische verbinding tussen de binnenduinrand en verder landinwaarts gelegen parkbossen en recreatiegebieden, bestaande uit opgaande beplantingen, duinrellen en watergangen met helder water en ondergedoken vegetatie en soortenrijke hooilandjes, welke een veilig leefgebied en veilige migratieroute vormt voor de doelsoorten / doelgemeenschappen. Onderstaand worden de vereiste condities geschetst. Deze vormen een voorwaarde voor de ecologische functionaliteit van de verbinding en het behalen van het streefbeeld.

Structuur
Een hoge structuurdiversiteit, met schuilgelegenheden voor soorten als de waterspitsmuis, is vereist. Een natuurlijke, aaneengesloten oeverzone en/of voldoende faunauittreedplaatsen maken het mogelijk dat dieren in en uit het water komen.
Beheeraspecten:
- Bij ongewenste struweel- en ruigtevorming maaien van de vegetatie
- Gefaseerd maaien van de riet- en oevervegetatie en ondergedoken vegetatie
- Maai- en baggertijdstip afstemmen op de doelsoorten
- Bloemrijkdom stimuleren door hooibeheer of extensieve begrazing

Milieu- en watercondities

De duinrellen en watergangen vormen het verbindende element van de verbinding. Deze wordt gekenmerkt door helder, licht stromend water met brede oeverzones. Door het heldere water is een soortenrijke water- en oevervegetatie aanwezig. Het grootste deel van de watergangen heeft smalle oevers. Doordat het water overwegend smal en ondiep is kunnen oever- en waterplanten weelderig groeien, al kan de oeverzone breder worden bij een (zo) natuurlijk fluctuerend waterpeil in combinatie met flauwere oevers. Een goede waterkwaliteit is essentieel voor een goede kwaliteit van water- en oevervegetaties.

Ruimtelijke condities
Riet- en moerasvegetaties zijn smal, maar vormen een aaneengesloten lint in het landschap. Aanwezigheid van voldoende brede (natuurvriendelijke) oevers, in de vorm van rietruigtes langs de watergang of een verlandingszone met kruidenrijke moerasvegetatie op overgang tussen extensief grasland en watergang, is vereist. Voldoende connectiviteit en continuïteit van geschikt habitat, in de vorm van aaneengesloten rietvegetaties en groenstructuren, is vereist voor de doelsoorten en doelgemeenschappen. Dit betekent beperkte aanwezigheid van obstakels en een beperkte barrièrewerking door onder andere bebouwing en infrastructuur. Ook een directe verbinding met nabijgelegen wateren en natuurgebieden is essentieel.

4 Indicatie actuele situatie en ontwikkelingspotenties

Indicatie actuele situatie
Onderstaande tabel geeft een indicatie van de aanwezigheid van harde obstakels, welke een mogelijk knelpunt vormen in het functioneren van de natuurverbinding als een continue migratieroute en leefgebied.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelpotenties
Er zijn meerdere stapstenen aanwezig in de vorm van bosrijke NNN-gebieden en linten van bomen langs de verbinding. Verdere verbetering van de continuïteit, bijvoorbeeld door ontsnipperingsmaatregelen bij infrastructuur, kan de functionaliteit van de verbinding versteken voor soorten als boommarter.
Verbreding van oeverzones biedt kansen voor natte natuur. De waterkwaliteit vormt geen belemmering voor deze natuur. De afwezigheid van (ondergedoken) vegetatie in bosrijk gebied kan dat echter wél zijn. Het lokaal verwijderen van bomen, zodat genoeg licht het water bereikt voor deze vegetatie, kan daarvoor mogelijk een oplossing zijn. Toch is het in de eerste instantie van belang om de knelpunten rond grote wegen op te lossen, met name rond de op- en afritten van de A22. Wellicht zou de natuurverbinding hier omheen geleid kunnen worden om het aantal faunapassages te verminderen.

Bijlage 7 Kernkwaliteiten Beschermd landschap provincie Noord-Holland

Beschermd Landschap

Het Beschermd Landschap ( BL) is het regime voor bescherming en waar mogelijk versterking en ontwikkeling van gebieden in Noord-Holland die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BL is beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, gericht op de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap) en Provinciale Monumenten hebben een eigen regime en vallen daarom buiten het BL-regime.

In het BL zijn ruimtelijke ontwikkelingen, met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie. In de ruimtelijke onderbouwing van een bestemmingsplan dat een ontwikkeling in het BL mogelijk maakt, moet worden gemotiveerd dat de ter plaatse geldende kernkwaliteiten niet worden aangetast.

In lijn met de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn de kernkwaliteiten beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

  • Landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.

  • Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.

  • Ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.

Hieronder staan de beschrijvingen van de BL gebieden. De kaarten en pdf-versie van elke beschrijving per gebied vindt u via de viewer Beschrijvingen beschermingsregimes Omgevingsverordening NH2022.

Abbekerk en omgeving

Kenschets

Het BL Abbekerk en omgeving is een oud zeekleilandschap met een op eerdere veenontginningen gebaseerde verkaveling. Een bijzondere kwaliteit zijn de inversiekreekruggen en getijdewelvingen en de typische lange bebouwingslinten op de oorspronkelijke kreekruggen.

Begrenzing en context

Het BL Abbekerk en omgeving is het Westfriese poldergebied rond de kernen Abbekerk en Opperdoes. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Westfriese Omringdijk en de N239. Aan de zuidzijde wordt de grens gevormd door de oude bebouwingslinten van Gouwe, Sijbekarspel, Benningbroek, Midwoud, Oostwoud en Veldhuis. Aan de oostzijde ligt de grens op de provinciale weg N240. De snelweg A7 doorsnijdt het gebied in noord-zuid richting. Het BL Abbekerk en omgeving omvat het beschermd dorpsgezicht van lintdorp Twisk met zijn vele monumenten en het traject van de historische spoorlijn Hoorn – Medemblik (waarover recreanten een rit met een historische stoomtrein kunnen maken). Het BL vormt een landschappelijke buffer tussen de grootschalige glastuinbouwclusters ten noorden en ten zuiden van dit gebied. Het landschap van West-Friesland en zo ook het BL Abbekerk en omgeving vertoont lokaal verschillen door de invloed die de zee ooit op dit gebied had, door ruilverkavelingen en door het huidige agrarisch landgebruik. De mate waarin de verkaveling van het oude veenlandschap nog zichtbaar is en oorspronkelijke waterlopen aanwezig zijn varieert. Hierdoor varieert ook de landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Het overgrote deel van het BL Abbekerk en omgeving is een geschikt habitat voor weidevogels. Meerdere vochtige graslanden en waterlichamen in de omgeving van Abbekerk zijn opgenomen in het NNN. De waterlopen, oevers en aangrenzende natuurgebieden maken deel uit van een uitgebreid netwerk van natte natuurverbindingen in West-Friesland.
(Het BL Abbekerk en omgeving maakt deel uit van het ensemble West-Friesland Midden en Oost in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Het gebied rond Abbekerk is ontstaan uit grote hoeveelheden sediment die zijn afgezet door het zeewater dat door het Zeegat van Bergen stroomde. Door het getij ontstond in het binnenland opslibbing van zand en klei. Vanaf de Ijzertijd vernatte het gebied en ontstond een veenpakket. Al in de 8e of 9e eeuw werden de veengebieden ontgonnen om ze geschikt te maken voor landbouw. Vanuit de veenrivieren werden parallelle sloten gegraven als basis voor de veenontginningen. Nadat het gebied was ontgonnnen, gingen de boeren in lange bebouwingslinten in het gebied wonen. Door de ontginningen startte een proces van veenoxidatie en inklinking waardoor het maaiveld daalde. Oorspronkelijke laaggelegen gebieden, zoals kreekbeddingenen, kwamen daardoor hoger te liggen dan het ingeklonken veen. Dit heet een ‘inversielandschap’. Om droge voeten te houden werden de nerzettingen verplaatst naar de hoogste plaatsen in het landscha[; de kreekruggen (voormalige kreekbeddingen, restanten van getijdegeulen). Door voortgaande bodemdaling ontstonden verschillende binnenmeren, waaronder het Bennemeer.

Overstromingen in het gebied dwongen de bewoners om vanaf de 11e eeuw dijken aan te leggen. Vanaf de tweede helft van de 13e eeuw vormden deze dijken één geheel: de Westfriese Omringdijk. De dijk is regelmatig doorbroken. Dat is nog steeds zichtbaar in het grillige verloop van de dijk en de ‘braken’ die langs de dijk liggen. Ontwatering van het veen leidde tot vergaande veenoxidatie waardoor de onderliggende zeekleibodem uiteindelijk aan het maaiveld kwam. Het gebied heeft de ruimtelijke karakteristieken van de veenontginningen behouden. In de 17e eeuw werden de kleine binnenmeren drooggemalen.

Een stoomtram, aangelegd in 1887, verbond Hoorn met Medemblik. Het agrarische gebruik is meee blijven verandereren met de tijd. Door de ruilverkavelingen in de tweede helft van de 20e eeuw is het landschap dan ook opnieuw ingrijpend veranderd. Veel sloten zijn gedempt en er werk een wegennetwerk aangelegd. Ook is veel van het aanwezig reliëf geëgaliseerd. In dit BL is het historische landschap echter in grote delen intact gebleven. Ook is de kleinschalige droogmakerij De Bennemeeris volledig behouden gebleven.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

Abbekerk en omgeving is een oud zeekleilandschap met de karakteristiek van een veenontginningsgebied. De onregelmatige strokenverkaveling staat van oudsher haaks of schuin op de oude lange veenlinten. De basis van de ontginning is bepaald door de licht kronkelende kreekruggen met daarop de bebouwingslinten en kernen. Het reliëf van deze kreekruggen en wel vingen is soms nog zichtbaar in het landschap. De kleinschalige droogmakerij De Bennemeer is eveneens goed herkenbaar in het landschap.

afbeelding binnen de regeling

Kreekruggen
Beschrijving
In dit BL zijn oude kreekruggen, die ontstaan zijn door reliëfinversie, nog deels herkenbaar in het landschap door hoogteverschillen en de aanwezigheid van bebouwingslinten en kernen. Bij een reliëfinversie komt een kreekbedding, waarvan de bodem eerst lager lag dan het omringende land, uiteindelijk hoger dan zijn omgeving te liggen. De noordelijke hoofdtak van de kreekrug loopt vanaf Hoogwoud via Abbekerk, Twisk en Opperdoes naar Medemblik. De zuidelijke hoofdtak loopt via Bennebroek richting Hoorn en Enkhuizen.

Interpretatie en toetsing
De kreekruggen zijn landschappelijk, cultuurhistorisch en aardkundig gezien van waarde. Daar waar de kreekruggen zichtbaar of herkenbaar zijn in het landschap moeten de fysieke kenmerken moeten in essentie aanwezig blijven, zodat het verhaal van de ontstaansgeschiedenis herkenbaar blijft. Ruimtelijke ontwikkelingen die afbreuk doen aan de zichtbaarheid of herkenbaarheid van het reliëf zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Strookvorminge verkaveling zeekleipolders en rationele verkaveling droogmakerij
Beschrijving
De zeekleipolders in dit BL hebben, ondanks de ruilverkavelingen, meestal een herkenbaar en soms zelfs nog gaaf verkavelingspatroon, dat de ontstaansgeschiedenis goed laat zien. De strookvormige verkaveling heeft een afwisselende richting haaks of schuin op de ontginningslinten. Het kavelpatroon is ontstaan in de tijd van de ontginning van het veen. Dit veen is nu vrijwel geheel verdwenen. De kleine droogmakerij Bennemeer heeft grotendeels een rationele opbouw, met de middenas in de lengterichting van de polder. Vanaf deze as zijn de ontginningsblokken zo regelmatig mogelijk uitgezet. Enkele bredere sloten maken deel uit van een NNN-natuurverbinding, de natte ecologische verbinding tussen het IJsselmeer, Markermeer en waterrijke natuurgebieden in West-Friesland. De natuurverbinding bestaat uit een netwerk van kleine en grote watergangen inclusief stapstenen. Het ecologisch streefbeeld vanuit NNN bestaat uit natuurlijke oevers met bloemrijke rietruigte. De ecologische functie en bijbehorend streefbeeld passen naadloos bij het kenmerkende landschapsbeeld van de open, waterrijke polder met oude kreekruggen.

Interpretatie en toetsing
Het landschap van het BL Abbekerk en omgeving is ontstaan op basis van de middeleeuwse veenontginning. Dit patroon is nog steeds herkenbaar. Het maakt de geschiedenis van het landschap zichtbaar. Het herkenbare en soms nog gave kavelpatroon is van cultuurhistorisch en landschappelijke waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verkavelingspatroon wijzigen of leiden tot het dempen of wijzigen van sloten zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit.

Aardkundige waarde: Inversie-kreekruggen
Beschrijving
Direct ten noordwesten van Benningbroek (tussen de Westerstraat, de Tuinstraat en de A7) ligt een vrijwel intacte reliëfinversie van een fossiele getijde kreek. De inversiekreekruggen zijn nog enigszins zichtbaar in het veld. Ze steken nog geen 1,5 meter boven het maaiveld uit. De kreek maakte deel uit van het kreekruggensysteem van Spanbroek–Schellinkhout. De ruggen bestaan uit voormalige wadzanden en liggen te midden van zavels en kleien met venige bovengrond. Ze moeten beschouwd worden als relicten van de gefaseerde kustontwikkeling (en afbraak) in West-Friesland. Enkele percelen zijn geëgaliseerd, waardoor de aardkundige waarde enigszins is afgenomen.

Interpretatie en toetsing
Deze kreekruggen zijn aardkundig gezien van hoge waarde en onvervangbaar. Ze zijn het meest gave deel van een groter systeem van getijdekreken en veenontginningen en herinneren aan de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk indien de leesbaarheid van de aardkundige kernkwaliteit in stand blijft. Dit betekent dat het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant mogen worden aangetast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundige kernkwaliteit. Dit doet echter wel de zichtbaarheid van het verschijnsel teniet.

Openheid en ruimtebeleving

Het BL Abbekerk en omgeving kenmerkt zich door openheid van het agrarische landschap tussen de linten. De combinatie van deze openheid met de concentratie van de bebouwing in lange linten, beperkte ontwikkeling van (glas)tuinbouw en beperkte verstedelijking maakt dit BL bijzonder. O.a. de combinatie van openheid en stilte in het gebied vormt een goed habitat voor weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Openheid en vergezichten
Beschrijving
De bebouwingslinten en beplanting in het gebied zorgen voor opdeling van de openheid in meerdere open ruimtes. Vanaf de lange linten bestaan lange zichtlijnen over het polderlandschap. De openheid tussen de linten is vanaf de wegen, wandelpaden en vanuit de stroomtrein goed te ervaren. De Westfriese Omringdijk vormt de begrenzing van de openheid aan de noordzijde. Vanaf de hoger gelegen Westfriese Omringdijk is er vaak zicht op het aanliggende open landschap.

Interpretatie en toetsing
De omvang van het open landschap in dit deel van West-Friesland is aanzienlijk maar ook kwetsbaar. De openheid is van landschappelijke en recreatieve waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen in het open landschap die leiden tot (verdere) verdichting of verrommeling zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Een uitzondering vormen bijvoorbeeld fietspaden, omdat die niet van invloed zijn op de openheid. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een te hoge mate van verdichting in de linten zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit.

Habitat voor weidevogels
Beschrijving
Het merendeel van het BL Abbekerk en omgeving is een geschikt habitat voor weidevogels. Naast de openheid heeft dit gebied relatief veel hoogteverschillen, en daarmee verschillende gradiënten in de graslanden. De aanwezigheid hiervan in combinatie met de stilte en afstand tot stedelijke bebouwing maakt het aantrekkelijk voor weidevogels. De aanwezigheid van dit weidevogelhabitat buiten de hier aanwezige NNN-gebieden is essentieel voor het functioneren van de weidevogelgebieden binnen deze NNN-gebieden. De kwaliteit van het habitat voor weidevogels wordt mede bepaald door het open landschap van dit gebied als geheel.

Interpretatie en toetsing
Het ideale habitat voor weidevogels heeft een combinatie van de volgende ruimtelijke sleutelfactoren: omvangrijke aaneengesloten gebieden gekenmerkt door openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen, zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van micro- reliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. De aanwezigheid van deze combinatie van factoren in dit BL is onvervangbaar. Kwetsbare weidevogelsoorten keren bij verstoring doorgaans niet terug. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ontwikkelingen die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet leiden tot extra verstoring van het habitat en waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals bijvoorbeeld gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. Ze worden daarom niet als aantasting van de kernkwaliteit beschouwd.

Ruimtelijke dragers

De belangrijkste ruimtelijke dragers in het BL Abbekerk en omgeving zijn de lange bebouwingslinten met stolpenstructuren en de Westfriese Omringdijk. Bijzonder in dit landschap is ook de ringdijk en ringsloot van De Bennemeer.

afbeelding binnen de regeling

Lange bebouwingslinten op kreekruggen
Beschrijving
In de veenontginningen concentreerde de bewoning zich in langgerekte linten. De bebouwingslinten in Abbekerk en omgeving zijn ontstaan op de kreekruggen en hebben daardoor een gebogen en soms grillig verloop. De linten staan als ontginningsbasis haaks op de sloten en de verkaveling. De bebouwing bestaat uit één rij van individuele erven in een onregelmatig ritme aan beide kanten langs de weg. De onderlinge afstand tussen de bebouwing varieert sterk. Vanuit de linten kan de openheid vaak ervaren worden aan één zijde van de weg of tussen de bebouwing door.

Interpretatie en toetsing
De ligging van de bebouwingslinten hangt samen met de ligging van de kreekruggen. Deze lange bebouwingslinten dragen bij aan de identiteit van het gebied en zijn van cultuurhistorische waarde en recreatief belang. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits er voldoende doorzichten in het lint blijven bestaan en zij zorgvuldig worden ingepast in de karakteristiek van het lint. Ruimtelijke ontwikkelingen die bestaande doorzichten volledig blokkeren zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Tweedelijnsbebouwing in de linten is ook een aantasting van de kernkwaliteit. Er is sprake van tweedelijns bebouwing als een nieuw gebouw niet ondergeschikt is aan het bestaande hoofdgebouw in het lint, als de ontsluiting van bebouwing parallel aan het lint gelegd wordt of wanneer bebouwing langs een nieuwe dwarsweg wordt ontwikkeld en ‘hofjes’ worden gecreëerd.

Westfriese Omringdijk
Beschrijving
Aan de noordzijde wordt dit BL begrensd door de Westfriese Omringdijk. De Westfriese Omringdijk is een continu landschappelijk element in Noord-Holland, maar heeft een samengesteld karakter. Hierdoor zijn er grote verschillen tussen delen van de dijk, zowel in het dwarsprofiel als in het lengteprofiel en de manier waarop het naastgelegen landschap aansluit op de dijk. De Westfriese Omringdijk is in de omgeving van Abbekerk met haar hoogte en steile profiel een beeldbepalende en continue lijn in het landschap op de (vroegere) grens van water en land.

Interpretatie en toetsing
De Westfriese Omringdijk is een beeldbepalende structuur in het landschap en is onlosmakelijk verbonden met de ontstaansgeschiedenis van het gebied. De dijk is Provinciaal Monument en heeft eigen beschermingsregels in de verordening (afd. 4.6 Cultureel erfgoed). Ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen deze regels zijn een aantasting van de kernkwaliteit.

Ringdijk en –sloot rond de Bennemeer
Beschrijving
De Bennemeer wordt begrensd door de ringdijk en -sloot rond de droogmakerij. Met name de sloot is een heldere grens met het omliggende landschap en maakt de afwijkende ovale vorm van de Bennemeer zichtbaar.

Interpretatie en toetsing
De ringsloot is van cultuurhistorische waarde. Het benadrukt de grens tussen droogmakerij en omgeving en is onlosmakelijk verbonden met de ontginningsgeschiedenis. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de loop van de ringsloot wordt verlegd of het water wordt gedempt zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Stolpenstructuur
Beschrijving
Stolpen zijn kenmerkend voor het Noord-Hollandse platteland en geven uiting aan de Noord-Hollandse agrarische geschiedenis. De stolp was het karakteristieke bouwtype voor boerderijen vanaf halverwege de 16e eeuw en is toegepast tot ca. 1950. Veel stolpen zijn rijksmonument of provinciaal monument. Op plekken waar meer dan zes stolpboerderijen bij elkaar in de buurt staan, vormen deze door hun ruimtelijke samenhang een zogenaamde ‘stolpenstructuur’. De samenhang bestaat uit de visuele relatie tussen de stolpen onderling en tussen de stolp, het erf en het landschap eromheen. In de bebouwingslinten van Aartswoud, Gouwe, De Weere, Abbekerk en Twisk en langs de gehele zuidgrens van dit BL (vanaf Gouwe tot Veldhuis) zijn veel stolpboerderijen aanwezig. Deze stolpboerderijen zijn vanwege hun samenhang een structuur.

Interpretatie en toetsing
Stolpenstructuren zijn kenmerkend en uniek voor Noord-Holland. Verstoringen van de onderlinge visuele samenhang binnen de stolpenstructuur en de relatie met het erf en het landschap zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Vervanging van een stolp door een nieuwe ‘stolp’ op dezelfde locatie, in dezelfde hoofdvorm en met hetzelfde volume wordt niet als aantasting beschouwd.

Assendelft en omgeving

Kenschets

Het BL Assendelft en omgeving is een voornamelijk open tot zeer open veen- en deels kleipolderlandschap ten noorden van het Noordzeekanaal. Het gebied heeft een eeuwenlange geschiedenis van eb en vloedwerking, kleiafzetting, inpoldering en dijkdoorbraken (Oer-IJ en IJ) en veenvorming, veenontginning en -ontwatering. De ontginningsgeschiedenis is nog goed afleesbaar in het landschap, bijvoorbeeld aan het ver­kavelings- en slotenpatroon van de veenweidepolders en de kronkelige dijken langs de voormalige geul van het Oer-IJ. Aan de westzijde van het gebied is de Stelling van Amsterdam met zijn forten, liniedijk en accessen prominent aanwezig in het landschap. De grote openheid van het BL Assendelft en omgeving is een bijzondere waarde voor bewoners en recreanten. Deze openheid wordt extra benadrukt door het contrast met het nabijgelegen stedelijke gebied van Zaanstad, Beverwijk en Heemskerk. Delen van het gebied rond de Stelling van Amsterdam en aan de oostzijde zijn ruimtelijk meer verdicht door opgaande beplanting. Assendelft is een beeldbepalend bebouwingslint.

Begrenzing en context

Het BL Assendelft en omgeving wordt aan de westzijde begrensd door de A9, aan de noordzijde door de Communicatieweg, de Hoogedijk/Busch en Dam (tevens liniedijk Stelling van Amsterdam) en de bebouwing van Saendelft, aan de oostzijde door de Nauernasche Vaart en aan de zuid- en zuidwest­zijde door het Noordzeekanaal en de Assendelver Zeedijk. Landschappelijk en historisch gezien is het oostelijk deel van BL Assendelft en omgeving (ten oosten van de Groenedijk/Assendelver Zeedijk) één samenhangend geheel met BL Westzaan en omgeving en de andere veenweidepolders ten oos­ten van Zaanstad. Het westelijk deel bestaat uit kleirijke polders (onder andere de Wijkermeerpolder) en behoort tot het landschap van het Oer-IJ. Hier bevinden zich ook de liniedijk, forten met schoots­velden en accessen en inundatievelden van de Stelling van Amsterdam. Een beperkt deel van het pol­dergebied is NNN: natuurgebied Noorderveen aan de noordoostzijde, een paar gebieden aan de zuid­oostzijde en een strook tussen de liniedijk en de A9. Grotere doorgaande wegen liggen alleen langs de randen: de A9 aan de westzijde, de N203 aan de noordzijde en de N246 (deels N8) aan de oost- en zuidzijde.

(Het BL Assendelft en omgeving maakt deel uit van het ensemble Assendelft-Krommenie in de Lei­draad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Het veen in het BL Assendelft en omgeving is ontstaan als deel van een groter veenkussen achter de westelijk gelegen strandwallen. Het gebied stond vanaf ongeveer 1200 v. Chr. tot aan het begin van onze jaartelling onder invloed van het Oer-IJ. Dit is een brede getijdenkreek die boven Castricum in verbinding stond met de Noordzee. Langs het Oer-IJ vond al vroeg bewoning plaats. Vanaf 200 v. Chr. verzandde de monding van het Oer-IJ waardoor de afwatering in westelijke richting stagneerde en het veengebied steeds meer vernatte. Vanaf dat moment waterde het gebied in zuidelijke en oostelijke richting af via het IJ richting Zuiderzee. Om goede landbouwgrond te verkrijgen werd tussen 800 en 1000 door bewoners van de duinstreek begonnen met de ontginning van het veen. Vanaf de randen van het gebied werden sloten gegraven voor de ontwatering van het veen. De vervening vond gefaseerd plaats, waarbij steeds verder in het veen werd doorgedrongen. Door de verschillende richtingen van waaruit werd ontgonnen ontstonden verschillende kavelrichtingen. De eerste bewoning vond plaats langs de Kaaik. Ook op de plek waar later het lintdorp Assendelft ontstond (langs de secondaire ontginningsbasis) was al vroeg in de ontginningsgeschiedenis bewoond. Door de veenontginningen ontstond de kenmerkende strookverkaveling, met lange smalle onregelmatige kavels en sloten. Door de minder dikke veenlaag en klei in de ondergrond zijn de veenweidepolders in BL Assendelft en omgeving over het algemeen minder waterrijk dan bijvoorbeeld in BL Westzaan en omgeving.
Door de ontwatering startte het proces van veenoxidatie en inklinking. Hierdoor daalde het maaiveld tot uiteindelijk zo’n 1 tot 1,5 meter onder zeeniveau. Vanaf de 11e eeuw werden dijken aangelegd om het land te beschermen tegen het water dat vanuit het IJ steeds vaker in het gebied doordrong. Langs de resterende geul van het Oer-IJ, in de Middeleeuwen het Wijkermeer en Cromme IJe, kwamen aan de westzijde de Aagtendijk en Hooge Dijk en aan de oostzijde de Groenedijk. Langs het IJ werd de Assendelver Zeedijk aangelegd. Buitendijks bleven onbedijkte gronden (buitenlanden) over. Bij dijkdoorbraken, die regelmatig voorkwamen, ontstonden diepe kolkgaten achter de dijk en kreeg de dijk door het voortdurende herstel een kronkelig verloop. De baak en de Buitenhuizerbraak aan de zuidzijde van het gebied zijn restanten van deze dijkdoorbraken. Aanvankelijk waren de veenkavels nog in gebruik als akkerland, maar door het lager en natter worden van het gebied en de invloed zout zeewater bij overstromingen was het gebied later alleen maar geschikt als grasland.
Bewoning in het gebied vindt vanaf de middeleeuwen vooral plaats in het lintdorp Assendelft, dat in het noorden doorloopt in het lint van Krommenie. Verder ontstonden langs de randen en later ook verspreid in het gebied zelf boerenerven. In 1632 werd het Twiske, de grenssloot tussen Assendelft en Westzaan, verbreed tot de Nauernasche Vaart om het boezemwater uit de Schermer na zijn drooglegging beter weg te krijgen. Door de aanleg van deze vaart, op de achtergrens van Polder Westzaan en Polder Assendelft, werd de fysieke scheiding tussen deze polders versterkt. De (Assendelver) Veenpolder, tussen de Nauernasche Vaart en Assendelft is de enige droogmakerij in Noord-Holland boven het IJ die tot stand kwam uit een door vervening ontstane waterplas. Vanaf begin 19e eeuw werd gestart met de turfwinning in deze polder. Halverwege de 19e eeuw was de turfwinning zo ver gevorderd dat besloten werd om de polder droog te malen. Langs de rand kwamen boerderijen. De Vlietpolder ten westen van Assendelft is een kleine droogmakerij die al eerder werd drooggemalen.
In de middeleeuwen ontstonden in de overgebleven geul van het Oer-IJ het IJ en het Wijkermeer en via de Crommenije kwam een verbinding met het Alkmaardermeer. In de 14e eeuw werd de Crommenije bij Busch en Dam afgedamd en slibde de bedding langzaamaan dicht. De Crommenije ten zuiden van deze dam krijgt de naam De Kil. In 1718, na de grote kerstvloed van 1717, werd zuidelijker de ‘Nieuwe Overdijking’ aangelegd en werd de dichtslibbende Kil polder De Noorder Buitendijken. Het Wijkermeer en het IJ werden hierdoor gescheiden van het Almaardermeer en later, tegelijkertijd met de aanleg van het Noordzeekanaal (1865 – 1876), zelf ook drooggelegd. Hierdoor ontstonden onder meer de Wijkermeerpolder en de Nauernasche polder. In deze laatste polder is nu een stortlocatie/gronddepot van Afvalzorg, die deels een recreatie functie heeft. De laatste decennia zijn in Assendelft verschillende uitbreidingswijken gebouwd, waaronder Saendelft aan de noordzijde. Het oorspronkelijke dorpslint is echter nog steeds herkenbaar. Binnen de bedijking van de Crommenije werd begin jaren ’90 een golfbaan en een gasproductie-installatie aangelegd en is recreatiegebied Buitenlanden in ontwikkeling. Een deel van de Groenedijk, aan de zuidkant bij Busch en Dam werd in de vorige afgegraven. Door de aanleg van de A9 en de Wijkertunnel en uitbreidingen van Heemskerk en Beverwijk tot de A9 raakten eind vorige eeuw grote delen van de inundatievelden en schootsvelden van de forten van de Stelling van Amsterdam bebouwd.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

In BL Assendelft en omgeving in hoofdlijnen twee landschapstypen te onderscheiden: het veenpolderlandschap in het oostelijk deel en de zeekleipolders van het laatst overgebleven deel van het voormalig IJ en Wijkermeer in het westelijk en zuidwestelijke deel. De veenpolders bestaan uit onvergraven en deels vergraven veen, met in meer naar het westen klei op veen. Het onregelmatige strookverkavelingspatroon is sinds de middeleeuwen grotendeels onveranderd. Het veenpolderlandschap is voornamelijk in gebruik als grasland (veenweide). De polders die ontstonden door inpoldering van de voormalige geul van het Oer-IJ en van het IJ hebben een kleiondergrond en een onregelmatige blokverkaveling. Ze zijn in gebruik als akkerland en grasland.

afbeelding binnen de regeling

Brede veensloten en restanten van kreken en geulen
Beschrijving
In het veenpolderlandschap ligt ten westen van Assendelft een brede veen­sloot: de Delft met in het verlengde daarvan de Binnendelft. Kenmerkend zijn de grillige oevers en brede rietkragen. Ten oosten van Assendelft ligt de smallere veensloot Kaaik. Ter hoogte van de kleine droogmakerij Vlietpolder vormt de Kaaik een restant van een kreek, waardoor de waterloop een grilliger verloop heeft. De Kaaik doet hier ook dienst als ‘ringsloot’ van deze droogmakerij. Ook aan de zuidoostzijde, bij Nauerna, zijn kreekrestan­ten herkenbaar in het slotenpatroon. In de kleipolders tussen de Aagtendijk/ Hooge dijk en de Groene Dijk ligt waterloop De Kil. Dit is een laatste restant van de geul die nog lange tijd onder invloed stond van het water vanuit het IJ en de verbinding was richting het Alkmaardermeer.

Interpretatie en toetsing
De brede en smallere veensloten het BL Assendelft omgeving tonen de historische hoofdafwatering van de veenontginning en volgen de oorspronkelijke loop. De kreekrestanten in de veenpolders en in de kleipolders tonen de invloed die de zee (via het Oer-IJ en IJ) nog lange tijd had op het gebied. Deze waterlopen zijn onvervangbaar. De (grillige) structuur moet zichtbaar blijven. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen of wijzigen van de waterloop zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit. Kleine oeveraanpassingen (zoals beschoeiing en steigers), mits niet over grote leng­te, worden niet als een aantasting van deze kernkwaliteit beschouwd.

Onregelmatige en regelmatige strookverkaveling veenweidepolders en onregelmatige en regelmatige blokverkaveling IJ-polders
Beschrijving
Het verkavelingspatroon en hieraan gekoppeld slotenpatroon in de veenweidepolders in het BL Assendelft en omgeving dateert uit de middeleeuwen en is veelal nog intact. Het strookvormige en soms meer grillige verkavelingspatroon is voornamelijk zuidoost-noordwest georiënteerd, al zijn er ook afwijkende delen zoals rond de Vlietpolder. Aan de westzijde, in de Zuiderpolder/Assendelverveld heeft de polder een meer uitwaaierend verkavelingspatroon en zijn de kavels in de loop van de tijd deels samengevoegd en daardoor breder en rechthoekiger.
In het veenpolderlandschap liggen twee droogmakerijen: de grotere (Assendelver) Veenpolder en de kleine Vlietpolder. De eerste is drooggema­len na de uitgebreide turfwinning die hier in de eerste helft van de 19e eeuw plaatsvond. De polder is rationeel ingedeeld en heeft een regelmatig strookverkavelingspatroon. De Vlietpolder is al eerder drooggemaakt en kent een onregelmatige blokverkaveling. De polders liggen 1 tot 1,5 meter dieper dan de aangrenzende veenpolders. De polders die ontstonden door bedijking van de Buitenlanden in Wijkermeer en Kil hebben een onregelmatige blokverkaveling. De in de 19e eeuw inge­polderde Wijkermeerpolder heeft van oorsprong een meer rationele indeling met een rechthoekig verkavelingspatroon haaks op het Noordzeekanaal. De Nauernasche Polder had dat ook, maar hier is de verkavelingspatroon ver­dwenen door het gronddepot.

Interpretatie en toetsing
Het verkavelingspatroon van de veenweidepolders is eeuwenlang groten­deels onveranderd gebleven en maakt het landschap met haar geschie­denis zichtbaar. Het gebied is cultuurhistorisch van hoge waarde. Deze kernkwaliteit is onvervangbaar. Hetzelfde geldt voor de verkaveling in de uit­geveende en drooggemaakte Veenpolder en de Vlietpolder. Ontwikkelingen die het verkavelingspatroon in de veenweidepolders en droogmakerijen wijzigen, of ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen en wijzi­gen van sloten en andere waterlopen, zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit. In de kleipolders worden ruimtelijke ontwikkelingen die uitgaan van het rechthoekig karakter van de verkaveling niet als aantasting beschouwd.

Openheid en ruimtebeleving

De polders in BL Assendelft en omgeving hebben een grote tot zeer grote openheid. Door de ligging nabij het stedelijk gebied van Zaanstad, Beverwijk en Heemskerk vormt deze openheid een groot contrast met de stad, waardoor deze extra wordt benadrukt en gewaardeerd. Mede door de openheid en waterlopen is het gebied aantrekkelijk om te varen, fietsen en wandelen. In de winter zijn de natte graslanden en brede waterlopen een belangrijk overwinteringsgebied voor watervogels.

afbeelding binnen de regeling

Open ruimte en vergezichten
Beschrijving
Het veenpolderlandschap heeft grotendeels een open tot zeer open karakter. Vooral ten westen van Assendelft het landschap zeer open en strekt het zich ook verder in noordelijke richting uitstrekt richting het Alkmaardermeer en de strandvlakten achter de duinen. In delen van het gebied is het landschap meer verdicht, onder meer door opgaande beplanting in natuurgebieden (Noorderveen) en het golfterrein in de Stellingzone. In de veenweidepolders en kleipolders zelf is slechts incidenteel sprake van opgaande weg- of andere beplanting. Op enkele boerderijen midden in het gebied na, liggen de mees­te boerenerven langs de dijken en randen van het gebied. De waarde van de openheid wordt bepaald door de doorlopende open ruimte en de vergezich­ten die deze mogelijk maakt. Vanuit de linten zijn in beperkte mate zichtlij­nen naar de openheid van de veenweidepolders.

Interpretatie en toetsing
Het open polderlandschap het BL Assendelft en omgeving is van grote waar­de. De openheid is zeer kwetsbaar omdat in het vlakke land bijna elke ruimtelijke ingreep zichtbaar is. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Een uitzondering vormen bijvoorbeeld fietspaden, om­dat die niet van invloed zijn op de openheid. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een hoge mate van verdichting in de linten vormen eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke verdichting die het gevolg is van natuurontwikkeling, in aansluiting op reeds bestaande beplante percelen met natuurwaarden (Noorderveen), wordt niet als aantasting gezien.

Ruimtelijke dragers

Het bebouwingslint van Assendelft, dat het gebied globaal van noord naar zuid west doorsnijdt, is de belangrijkste ruimtelijke drager in het gebied. In het zuidelijk deel van Assendelft (Zuidereinde) is een stolpenstructuur. Daarnaast zijn de dijken langs het voormalige IJ in de geul van het Oer-IJ belangrijke ruimtelijke dragers. Andere ruimtelijke dragers zijn de Nauernasche Vaart en de Ringdijk- en Vaart van de (Assendelver) Veenpolder.

afbeelding binnen de regeling

Zeedijken en liniedijken
Beschrijving
In het gebied ligt een aantal middeleeuwse dijken, die het land beschermden tegen het opstuwende Zuiderzee water dat via IJ en Wijkermeer, gelegen in de voormalige bedding van het Oer-IJ, binnen stroomden. De Crommenije vormde in de 12e eeuw een verbinding tussen de toen ontstane Wijkermeer en Langemeer (Uitgeestermeer/Alkmaardermeer). Toen in de 14e eeuw de Crommenije werd afgedamd (bij Busch en Dam) werd het zuidelijke deel van de Crommenije ‘Kil’ genoemd. De Assendelver Zeedijk is een onderdeel van de Noorder IJ- en Zeedijken, die doorlopen tot aan de Westfriese Omringdijk bij Schardam. De Groenedijk ligt in het verlengde van de Assendelver Zeedijk. Aan de andere kant van de geul ligt de Hooge Dijk, die meer naar het zuiden overgaat in de Sint Aagtendijk. Dwars op de voormalige geul, die hier dus de Kil heet, ligt de in 1718 aangelegde dam, de ‘Nieuwendijk’, voorheen ‘Nieuwe Overdijking’. Evenwijdig aan De Hoogedijk en Sint Aagtendijk liggen tussen de forten de liniedijken van de Stelling van Amsterdam die rond 1900 zijn aan­gelegd. Tussen Fort Sint Aagtendijk en Fort Zuidwijkermeer ligt ook een linie­dijk (Vuurlinie), die extra opvalt door de bomenrijen aan de voet van de dijk. Door de hoogte van de dijken zijn ze beeldbepalende en continue lijnen in het landschap. De dijken hebben, mede door een aantal dijkdoorbraken en dijk­herstel dat daarop volgde, een grillig tracé. De Braak en Buitenhuizerbraak bij de Assendelver Zeedijk zijn nog goed zichtbare restanten van dijkdoorbraken en zijn onlosmakelijk verbonden met deze kernkwaliteit. Het westelijk deel van de Assendelverzeedijk en de Groene Dijk is onderdeel van een NNN-verbinding die de natuur- en recreatiegebieden van Spaarn­woude aan de zuidzijde van het Noordzeekanaal met het Alkmaardermeer verbindt. De verbinding bestaat zowel uit de dijk zelf als aanliggende water­lopen en heeft als ecologisch streefbeeld vanuit NNN een combinatie van een moerasverbinding en een bloemdijk.

Interpretatie en toetsing
De ontstaansgeschiedenis en de historisch ontstane vorm van de dijken zijn uniek en onvervangbaar. De Sint Aagtendijk, een deel van de Hooge Dijk, de Groene Dijk, Nieuwen­dijk en de Assendelverzeedijk zijn Provinciaal Monument, met eigen bescher­mingsregels in de verordening (afd. 4.6 Cultureel erfgoed). Ruimtelijke ont­wikkelingen die niet passen binnen deze regels zijn een aantasting van de kernkwaliteit. De Stelling van Amsterdam is UNESCO Werelderfgoed en heeft een eigen beschermingsregime waaronder de liniedijk, de forten en ook de accessen en schootsvelden van de forten vallen. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen de regels van dit regime zijn een aantasting van de kernkwaliteit.

Nauernasche vaart
Beschrijving
De Nauernasche Vaart is de oostgrens van het gebied en ligt op de voormalige ontginningsgrens tussen de veenweidepolders rond Assendelft en polder Westzaan. De vaart heeft een functie voor de scheepvaart en voor de afwatering van aangrenzende polders, ook de meer noordelijk gelegen veenpolders en de Schermer. De loop van de vaart wordt geaccentueerd door hoger gelegen dijk aan weerszijden en de wegbeplanting langs de N246 (N8) die afwisselend aan de oost- en westzijde van de vaart ligt.

Interpretatie en toetsing
De Nauernasche Vaart is een ruimtelijke dragers die de grens tussen de polders rond Assendelft en Polder Westzaan benadrukt. De vaart is onlosmakelijk verbonden met de ontginningsgeschiedenis van het BL Assendelft en omgeving en de meer naar het noorden gelegen polders. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven of het water wordt gedempt zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Dijkverbe­teringen zijn mogelijk, mits de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aangetast worden.

Ringdijk en -vaart (Assendelver) Veenpolder en ringdijk Vlietpolder
Beschrijving
Droogmakerij de Veenpolder heeft rondom water. Dit bestaat deels uit water dat al voor de droogmaking aanwezig was: aan de westzijde veenwater­loop de Delft, aan de oostzijde de Nauernasche Vaart. Aan de zuidwest- en noordzijde werden de Bloksloot en Sluissloot voor de afwatering richting Nauernasche Vaart gebruikt. De ringdijk bestaat uit de Veenpolderdijk aan de westzijde, de dijk met de Zuiddammerweg aan de zuidwestzijde, de dijk aan de zuidzijde waarop de N246 ligt, de Vaartdijk langs de Nauernasche Vaart en de dijk langs de Communicatieweg. De dijk is een contrasterende lijn die de grens tussen de dieper gelegen droogmakerij en het aangrenzende hoger gelegen veenweidegebied markeert. Deze is vooral vanuit de polder, maar ook vanaf de randen zichtbaar. Rond (een deel van) de kleinere droogmakerij Vlietpolder is waterloop de Kaaik doorgetrokken en heeft deze de functie van ringsloot. De opgaande beplanting op de ringdijk accentueert hier de grens van de polder nog eens extra.

Interpretatie en toetsing
De ringdijken en –vaarten (en –sloten) zijn ruimtelijke dragers die de grens tussen droogmakerij en veenweidepolder benadrukken. Ze zijn onlosmake­lijk verbonden met de ontginningsgeschiedenis van het BL Assendelft en omgeving. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven of het water wordt gedempt zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk, mits de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aangetast worden.

Bebouwingslinten
Beschrijving
Het bebouwingslint van Assendelft, met de delen Noordeinde, het centrale Kerkbuurt en Zuideinde, bestaat uit één rij van individuele erven in een onregelmatig ritme aan één of beide kanten langs de weg. De langgerek­te, dichte lintbebouwing is karakteristiek voor het gebied en is geënt op de secondaire ontginningsas uit de vroege middeleeuwen. De boerderijen liggen veelal naast elkaar op een eigen kavel op de plek waar een nederzetting zich bevond wanneer de ontginning voltooid was. In Zuideinde is aan de zuid­oostkant van het lint sprake van een sloot tussen de weg en de erven. Het centrale deel van Assendelft (Delftbuurt) en het Noordeinde (Saendelft) zijn door nieuwbouwwijken uitgebreid tot grotere woongebieden. Ook elders zijn kleine buurtjes of woonstraten aan de achterzijde van het lint gekomen. Op delen is langs de linten een mix aan functies terecht gekomen die zich aan de achterzijde soms verder in het veenweidegebied uitstrekken: naast melkveehouderijen gaat het ook om bedrijventerreinen, kassen en volkstuincomplexen.
Langs de Nauernasche Vaart ligt aan de noordoost van het gebied een kor­ter bebouwingslint. Ook bij Nauerna, aan de zuidoostzijde van het gebied is sprake van lintbebouwing.

Interpretatie en toetsing
De ontginningsgeschiedenis van het gebied heeft geresulteerd in een karak­teristiek langgerekt bebouwingslint en enkele kortere bebouwingslinten. De linten zijn cultuurhistorisch van hoge waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits er voldoende doorzichten in het lint blijven bestaan en zij zorgvuldig worden ingepast in de karakteristiek van het lint. Ruimtelijke ontwikkelingen die bestaande doorzichten volledig blokkeren zijn een aan­tasting van de kernkwaliteit. Tweedelijnsbebouwing in de linten is ook een aantasting van de kernkwaliteit. Er is sprake van tweedelijns bebouwing als een nieuw gebouw niet ondergeschikt is aan het bestaande hoofdgebouw in het lint, als de ontsluiting van bebouwing parallel aan het lint gelegd wordt of wanneer bebouwing langs een nieuwe dwarsweg wordt ontwikkeld en ‘hofjes’ worden gecreëerd.

Stolpenstructuren
Beschrijving
Stolpen zijn kenmerkend voor het Noord-Hollandse platteland en geven uiting aan de Noord-Hollandse agrarische geschiedenis. De stolp was het karakteristieke bouwtype voor boerderijen vanaf halverwege de 16e eeuw en is toegepast tot ca. 1950. Veel stolpen zijn rijksmonument of provinciaal monument. Op plekken waar meer dan zes stolpboerderijen bij elkaar in de buurt staan, vormen deze door hun ruimtelijke samenhang een zogenaamde ‘stolpen­structuur’. De samenhang bestaat uit de visuele relatie tussen de stolpen onderling en tussen de stolp, het erf en het landschap eromheen. In het BL Assendelft en omgeving ligt in het zuidelijk deel van de lintbebouwing van Assendelft (Zuideinde) een stolpenstructuur (veenlint).

Interpretatie en toetsing
Stolpenstructuren zijn kenmerkend en uniek voor Noord-Holland. Verstoringen van de onderlinge visuele samenhang binnen de stolpenstructuur en de relatie met het erf en het landschap zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Vervanging van een stolp door een nieuwe ‘stolp’ op dezelfde loca­tie, in dezelfde hoofdvorm en met hetzelfde volume wordt niet als aantasting beschouwd.

Alkmaardermeer en omgeving

Kenschets

Het BL Alkmaardermeer en omgeving, ten noorden van Krommenie en ten oosten van Uitgeest, bestaat uit het Alkmaardermeer en Uitgeestermeer met aangrenzende polders, en droogmakerij Starnmeer. Het is een voornamelijk open, waterrijk landschap met een hoge cultuurhistorische waarde. Het gebied heeft een eeuwenlange geschiedenis van eb en vloedwerking, kleiafzetting en inpoldering (Oer-IJ) en veenontginning en -ontwatering. De ontginningsgeschiedenis is nog goed afleesbaar in het landschap, bijvoorbeeld aan het grillige verkavelings- en slotenpatroon van de polders en restanten van kreken en bredere geulen zoals de Crommenije. Aan de (zuid)oostzijde van het gebied is de Stelling van Amsterdam met zijn forten en liniedijk prominent aanwezig in het landschap. De grote openheid van het BL Alkmaardermeer en omgeving is een bijzondere waarde, voor zowel bewoners en recreanten, als voor weidevogels. In het westelijk deel zijn veel recreatieve voorzieningen; het oostelijk deel is aanzienlijk rustiger. Delen van het gebied zijn ruimtelijk meer verdicht door opgaande beplanting en bebouwing.

Begrenzing en context

Het BL Alkmaardermeer omgeving wordt aan de westzijde begrensd de bebouwing van Uitgeest en Akersloot en de grens van BL Noord-Kennemerland, aan de noordzijde door de het Noordhollandsch Kanaal op de grens met droogmakerij de Schermer, aan de oost- en zuidoostzijde door de Knollendammervaart en de bebouwing van Krommenie en aan de zuidzijde door de Hoogedijk en Communicatieweg. Landschappelijk en historisch gezien heeft het gebied veel samenhang met de veenweidepolders in de omgeving. Het (zuid)westelijke deel bestaat uit waterrijke kleipolders en behoort tot het landschap van het Oer-IJ. Bij Groot en Klein Dorregeest, tussen Akersloot en Uitgeest, gaat het gebied over in het strandwallenlandschap. Het Alkmaardermeer en Uitgeerstermeer maakten aanvankelijk deel uit van het Schermeer, dat later grotendeels werd drooggemalen (de Schermer). Ook het Starnmeer maakte deel uit van het stelsel van veenmeren en werd afzonderlijk drooggemalen. In het gebied bevinden zich ook de liniedijk, forten met schootsvelden en inundatievelden van de Stelling van Amsterdam. De Hooge Dijk en Lagendijk zijn Provinciaal Monument. Een groot deel van het poldergebied is NNN. Grotere doorgaande wegen zijn de A9 aan de westzijde, de N203 (parallel aan de spoorlijn) in het zuidelijk deel en de N246, die deels midden in het gebied en deels op de grens met de Schermer ligt.
(Het BL Alkmaardermeer en omgeving maakt deel uit van het ensemble Assendelft-Krommenie in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Het veen in het BL Alkmaardermeer en omgeving is ontstaan als deel van een groter veenkussen achter de westelijk gelegen strandwallen. Aan de westzijde gaat het gebied ook over in het strandwallenlandschap. Het gebied stond vanaf ongeveer 1200 v. Chr. tot aan het begin van onze jaartelling, onder invloed van het Oer-IJ, een brede getijdenkreek die boven Castricum in verbinding stond met de Noordzee. Op de oeverwallen langs het Oer-IJ vond al vroeg bewoning plaats. Vanaf 200 v. Chr. verzandde de monding van het Oer-IJ. Hierdoor stagneerde de afwatering in westelijke richting en vernatte het veengebied. Vanaf dat moment waterde het gebied voornamelijk af in zuidelijke richting via de Crommenije en de Zaan naar het IJ. Uiteindelijk was bewoning niet meer mogelijk en veranderde het gebied in een moeras. Om goede landbouwgrond te verkrijgen werd tussen 800 en 1000 door bewoners van de duinstreek begonnen met de ontginning van het veen. De ontginningen aan de (zuid)westzijde van het gebied behoren tot de oudste veenontginningen van Noord-Holland. Vanaf de randen van het gebied werden sloten gegraven om het veen te ontwateren. De vervening vond gefaseerd plaats waarbij steeds verder in het veen werd doorgedrongen. Door de verschillende ontginningsrichtingen van waaruit werd ontgonnen ontstonden verschillende kavelrichtingen. De oudste ontginningen kennen een onregelmatige, meer blokvormige verkaveling. Hier zijn ook nog veel kreekrestanten zichtbaar. Aan de oostzijde hebben de polders een onregelmatige strookverkaveling en brede sloten.
Door de ontwatering startte het proces van veenoxidatie en inklinking waardoor het maaiveld daalde, tot uiteindelijk zo’n 1 tot 1,5 meter onder zeeniveau. Om het land te beschermen tegen het water dat vanuit het IJ steeds vaker in het gebied doordrong werden de bewoners vanaf de 11e eeuw gedwongen om dijken aan te leggen. Langs de resterende geul van het Oer-IJ, met onder andere het nog steeds zichtbare brede water van de Crommenije en Noorder- en Zuiderham, werden de Hooge Dijk en Lagendijk aangelegd. Eerst waren de veenkavels nog in gebruik als akkerland, maar door het lager en natter worden van het gebied waren ze later alleen maar geschikt als grasland. Bewoning in de omgeving vindt van oudsher plaats op de hoger gelegen strandwallen aan de westzijde en in de lintbebouwing langs dijken, zoals Krommeniedijk en op hoger gelegen delen in de veengebieden, zoals West-Knollendam, Markerbinnen en De Woude. Op de hogere delen langs en in dorpskernen en dijken kwamen boerderijen, later ook verspreid in het gebied.
Om het boezemwater uit de Schermer na zijn drooglegging beter weg te krijgen werd in de eerste helft van de 17e eeuw de Markervaart en ten zuiden hiervan de Nauernasche Vaart aangelegd. De ringvaart van de Schermer ging later deel uitmaken van het Noordhollandsch Kanaal. De vaart en het kanaal staan in open verbinding met het Alkmaardermeer en Uitgeestermeer. Kort na het ontstaan van droogmakerij de Schermer werd ook de Stermeer drooggemalen waardoor de Starnmeerpolder ontstond. De overgebleven geul van het Oer-IJ werd bij Busch en Dam afgedamd en (deels) drooggelegd. Hierdoor werd de Crommenije en de Noorder- en Zuiderham gescheiden van het Wijkermeer en het IJ.
De laatste decennia zijn rond Krommenie verschillende uitbreidingswijken en bedrijventerreinen ontstaan. Deze zijn nu beeldbepalend aan de zuidoostzijde van het gebied. Ook in Markenbinnen en De Woude zijn nieuwe woningen gebouwd, maar de dorpslinten zijn nog wel goed herkenbaar. Met name aan de westzijde van het Alkmaardermeer en Uitgeestermeer zijn voorzieningen voor water- en oevergebonden recreatie gekomen, zoals strandjes, aanlegplaatsen voor boten, kampeerterreinen en restaurants. In het zuidelijk deel van het gebied en in de Starnmeerpolder zijn veel boerenerven door schaalvergroting flink in omvang toegenomen; de grote koeienstallen en bijkomende voorzieningen vallen op in het open landschap. Ook zorgt maisteelt voor meer verdichting in het open landschap. In de veenpolders is maisteelt een zorgelijke ontwikkeling, omdat hiermee de grondwaterstand wordt verlaagd.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

In BL Alkmaardermeer en omgeving zijn verschillende landschapstypen te onderscheiden: het zuidwestelijke deel met restanten van het Oer-IJ heeft een klei-ondergrond met restanten van kreken, het deel aan de westzijde tussen Akersloot en Uitgeest is een strandwallenlandschap, het deel rond het Almaarder- en Uitgeestermeer is een veenpolder- en veenplassenlandschap en het noordoostelijke deel bestaat uit het droogmakerijenlandschap van de Starnmeerpolder. De veenpolders bestaan uit veen en klei op veen met een sinds de middeleeuwen grotendeels onveranderd onregelmatig stroken- en blokverkavelingspatroon. De Starnmeerpolder heeft een rechthoekige verkaveling en rationele indeling. Het hele gebied is grotendeels in gebruik als grasland of voor oever- en watergebonden recreatie.

afbeelding binnen de regeling

Aardkundige waarde: veenmeer en veenplasen
Beschrijving
Het Alkmaardermeer en de directe aangrenzende terreinen zijn aardkundig van zeer hoge waarde. Het Alkmaardermeer is een natuurlijk meer dat is ontstaan als gevolg van de toenemende overstromingen en de daarmee gepaard gaande erosie van veengebieden in de 13e en 14e eeuw. Via de Crommenije (de Krommenie) stond het IJ in verbinding met het Alkmaardermeer tot in 1357 de Nieuwendam werd gelegd, waardoor verlanding plaatsvond. Het meer heeft moerassige oeverlanden (vlietland) die geleidelijk overgaan naar een veen-weidelandschap. Het meer is niet ontzand of ingepolderd zoals bij de meeste voormalige veenvlakte erom heen wel het geval is. De natuurlijke contouren zijn behouden gebleven. De Crommenije was dus vroeger de verbinding tussen de IJe en het Alkmaardermeer. Deze stroom stond onder brakke invloed en is vergroot door afslag van de oevers. In het gebied van het Weijenbus-Vroonmeer bevinden zich enkele kreekrestanten die zijn ontstaan in de middeleeuwen. De bodems in de deelgebieden zijn te classificeren als veen met dun kleidek: waardveengronden en drechtvaaggronden. De hydrologie wordt gedomineerd door verzoeting. Actieve processen zijn veenvorming en verlanding.

Interpretatie en toetsing
Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk indien de leesbaarheid van de aardkundige kernkwaliteit in stand blijft. Dit betekent dat het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant mogen worden aangetast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 0,5 m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundige kernkwaliteit.

Brede veensloten en restanten van kreken en geulen
Beschrijving
In het veenpolderlandschap liggen meerdere brede veensloten zoals de Kijksloot en de Indijk. Kenmerkend zijn de grillige oevers en soms brede rietkragen. De Crommenije, Noorderham en Zuiderham zijn restanten van een bredere geul die vroeger het Alkmaardermeer- en Uitgeestermeer verbond met de Wijkermeer en het IJ. Daarnaast komen er meer kreekrestanten voor in het gebied, zoals de Wijde Laan en Slikheining ten zuiden van de N203.

Interpretatie en toetsing
De veensloten in het BL Alkmaardermeer tonen oorspronkelijke hoofdafwatering van de veenontginning en volgen de oorspronkelijke loop. De restanten van geulen en kreken tonen de invloed die de zee (via het Oer-IJ en IJ) nog lange tijd had op het gebied. Deze waterlopen zijn onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen of wijzigen van de waterloop zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit. Kleine oeveraanpassingen (zoals beschoeiing en steigers), mits niet over grote lengte, worden niet als een aantasting van deze kernkwaliteit beschouwd.

Onregelmatige en regelmatige strook- en blokverkaveling in de veen- en kleipolders en regelmatige blokverkaveling in de droogmakerij
Beschrijving
Het verkavelingspatroon en hieraan gekoppeld slotenpatroon in de polders in het BL Alkmaardermeer en omgeving dateert uit de middeleeuwen en is veelal nog intact. Het betreft een onregelmatige strookvormige en soms meer grillige, blokvormige verkavelingspatroon. Door de aaneenschakeling van verschillende kleinere polders en de verschillende ontginningsassen heeft de verkaveling verschillende richtingen. Slingerende kreekrestanten bepalen mede de grens van de kavels. Aan de oostzijde van het gebied ligt droogmakerij Starnmeer. Deze polder heeft een rationele opzet met een middenas (de Middelweg) en een zij-as (Graftdijkerweg). Haaks daarop zijn de relatief smalle, rechthoekige kavels aangelegd. De verkaveling staat in contrast met de verkaveling van de aangrenzende veenpolders zoals de Markerpolder en Oostwouderpolder.

Interpretatie en toetsing
Het verkavelingspatroon van de polders is eeuwenlang grotendeels onver­anderd gebleven en maakt het landschap met haar geschiedenis zichtbaar. Deze kernkwaliteit is onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verkavelingspatroon in de veenweidepolders wijzigen of ruimtelijke ontwik­kelingen die leiden tot het dempen en wijzigen van sloten zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit.
In de droogmakerij Starnmeer worden ruimtelijke ontwikkelingen die uit­gaan van het rechthoekig karakter van de verkaveling niet als aantasting van deze kernkwaliteit beschouwd.

Openheid en ruimtebeleving

Het water en de polders in BL Alkmaardermeer en omgeving kenmerken zich door een grote tot zeer grote openheid. Door de ligging nabij het stedelijk gebied van Zaanstad, Beverwijk en Heemskerk vormt deze openheid een groot contrast met de stad. Hierdoor wordt de openheid extra wordt benadrukt en gewaardeerd. Door de meren en waterlopen, in combinatie met de openheid is het gebied aantrekkelijk voor recreatief medegebruik: vooral varen, maar ook fietsen en wandelen. Het gebied biedt goede omstandigheden voor weidevogels. In de winter zijn de meren, brede waterlopen en natte graslanden een belangrijk overwinteringsgebied voor watervogels.

afbeelding binnen de regeling

Openheid en vergezichten
Beschrijving
Het (veen)polderlandschap en droogmakerijenlandschap in het BL Alkmaar­dermeer en omgeving heeft grotendeels een open tot zeer open karakter. De grote openheid rond het Alkmaardermeer strekt zich ook verder naar het zuiden uit richting de polders bij Assendelft en in noordelijke richting naar de Schermer. Tussen Uitgeest en Akersloot is het gebied (nog net) verbon­den met de open strandvlaktes die zich in noordwestelijke richting achter de duinen uitstrekken. In delen van het gebied is sprake van een meer verdicht landschap, onder meer door opgaande beplanting en de forten van de Stel­ling van Amsterdam. Op enkele boerderijen midden in het gebied na liggen de meeste boerenerven langs de dijken en randen van het gebied. In de Starn­meerpolder liggen ze langs de ontsluitingswegen en langs de rand. De waar­de van de openheid wordt bepaald door de doorlopende open ruimte en de vergezichten die deze mogelijk maakt. Vanuit de linten is sprake van zichtlijnen naar de openheid van de veenweidepolders.

Interpretatie en toetsing
Het open polderlandschap in het BL Alkmaardermeer en omgeving is van grote waarde. De openheid is zeer kwetsbaar omdat in het vlakke land bijna elke ruimtelijke ingreep zichtbaar is. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot (verdere) verdichting of verrommeling in het open landschap zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Een uitzondering vormen bijvoorbeeld fietspaden, omdat die niet van invloed zijn op de openheid. Ruimtelijke ont­wikkelingen die leiden tot een hoge mate van verdichting in de linten zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit.

Habitat voor weidevogels
Beschrijving
Een groot deel van het BL Alkmaardermeer en omgeving, ten noorden van de N203, is geschikt habitat voor weidevogels. Ook een groot deel van de Starnmeerpolder is geschikt habitat. Dit gebied met (kruidenrijk) grasland heeft een relatief hoog grondwaterpeil, een hoge diversiteit in bodemleven en de aanwezigheid van microreliëf. Het microreliëf zorgt voor afwisseling in vochtigheidsgraad en daarmee variatie in vegetatie. Samen met het ex­tensieve agrarisch gebruik, voldoende openheid rond de kerngebieden en de stilte (beperkte verstoring) biedt dit een ideale broedgelegenheid voor wei­devogels. De kwaliteit voor weidevogels hangt nauw samen met het habitat voor weidevogels in de aangrenzende droogmakerijen en veenweidepolders.

Interpretatie en toetsing
Het ideale habitat voor weidevogels heeft een combinatie van de volgende ruimtelijke sleutelfactoren: omvangrijke aaneengesloten gebieden geken­merkt door openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen, zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van micro-reliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. De aanwezigheid van deze combinatie van factoren in dit BL is onvervangbaar. Kwetsbare weide­vogelsoorten keren bij verstoring doorgaans niet terug.
Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ont­wikkelingen die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit.
Ruimtelijke ontwikkelingen die niet leiden tot extra verstoring van het habi­tat en waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals bijvoorbeeld gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. Ze worden daarom niet als aantasting van de kernkwaliteit beschouwd.

Ruimtelijke dragers

In het gebied komen verschillende en vooral korte bebouwingslinten voor. Het zijn opvallende lijnen met bebouwing en beplanting in de openheid van het gebied. In De Woude ligt een stolpenstructuur. Ook dijken langs het voormalige IJ en de geul van het Oer-IJ zijn belangrijke ruimtelijke dragers.

afbeelding binnen de regeling

Zeedijken en liniedijken
Beschrijving
In het gebied ligt een aantal middeleeuwse dijken, die het land beschermden tegen het opstuwende Zuiderzee water dat via IJ en Wijkermeer, gelegen in de voormalige bedding van het Oer-IJ, binnen stroomden. De Crommenije vormde in de 12e eeuw een verbinding tussen de toen ontstane Wijkermeer en Langemeer (Uitgeestermeer/Alkmaardermeer). In de 14e eeuw werd de Crommenije bij Busch en Dam afgedamd. De Hooge Dijk en Lagendijk zijn beeldbepalende en continue lijnen in het landschap. De dijken hebben een grillig tracé. Ze zijn aangelegd bij de bedijking van de voormalige geul van het Oer-IJ. De Hooge Dijk hoort bij de Noorder IJ- en Zeedijken, die doorlopen tot aan de Westfriese Omringdijk bij Schardam. Een deel van de Hooge Dijk is on­derdeel van de liniedijk van de Stelling van Amsterdam.
Naast deze wat hogere dijken liggen rond de polders bij het Alkmaardermeer lagere dijken en kades. Bij de Oostwouderpolder en Markerpolder is het hoogteverschil met de droogmakerij zichtbaar.
De Hooge Dijk en Lagendijk zijn onderdeel van een NNN-verbinding die het Alkmaardermeer verbindt met de natuur- en recreatiegebieden van Spaarn­woude aan de zuidzijde van het Noordzeekanaal. De verbinding bestaat zowel uit de dijk zelf als aanliggende waterlopen en heeft als ecologisch streefbeeld een combinatie van een moerasverbinding en een bloemdijk.

Interpretatie en toetsing
De voormalige zeedijken vormen, inclusief restanten van dijkdoorbraken, een beeldbepalende structuur in het landschap en zijn onlosmakelijk verbonden met de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Ze zijn uniek en onvervang­baar. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk, mits de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aangetast worden.
De Hooge Dijk is, net als een dijkje met de Krommenieweg tussen de Lagen­dijk en Krommeniedijk, Provinciaal Monument en heeft een eigen bescher­mingsregels in de verordening (afd. 4.6 Cultureel erfgoed). Ruimtelijke ont­wikkelingen die niet passen binnen deze regels zijn een aantasting van de kernkwaliteit.
De Stelling van Amsterdam is UNESCO Werelderfgoed en heeft een eigen beschermingsregime waaronder de liniedijk, de forten en ook de schootsvelden van de forten vallen. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen de regels van dit regime zijn een aantasting van de kernkwaliteit.

Noordhollandsch Kanaal, Knollendammervaart en Markervaart
Beschrijving
Het Noordhollandsch Kanaal is de noordgrens van het gebied en valt hier samen met de ringvaart van de Schermer. Het heeft ook voor de Starnmeer­polder de functie van ringvaart. Het kanaal komt als ruimtelijke drager ter hoogte van de Schermer vooral tot uiting door erfbeplanting en wegbeplan­ting langs de N246. Ter hoogte van de Eilandspolder en Starnmeerpolder komt het tot uiting door de erven aan de zuidzijde en bebouwing en erfbeplanting aan de noordzijde.
De Markervaart is een belangrijke waterverbinding die via de Nauernasche Vaart een verbinding vormt met het Noordzeekanaal. De vaart doorsnijdt de veenweidepolders en ligt deels op de grens van de Starnmeerpolder. De vaart is mede herkenbaar door de brede rietoevers en de boom- en struweelbeplanting tussen de vaart en de N246.
De Knollendammervaart is de oostgrens van het gebied en vervult ook de rol van ringvaart voor de Starnmeerpolder. De Oostwouderpolder en Marker­polder zijn niet met een ringvaart maar met een ringsloot gescheiden van de droogmakerij. De vaart komt vooral tot uiting door de brede rietkragen en de beplante erven. Aan de westzijde bij Oostknollendam is de vaart een NNN verbinding tussen het Wormerveld en de Krommenieër-Woudpolder.

Interpretatie en toetsing
De vaarten en kanalen zijn ruimtelijke dragers die (deels) de grens tussen de droogmakerijen en de veenpolders aangeven. De vaarten en kanalen zijn onlosmakelijk verbonden met de ontginningsgeschiedenis van het BL Alkmaardermeer en omgeving en de polders daaromheen. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven of het water wordt gedempt zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Bebouwingslinten
Beschrijving
In het gebied komt een aantal bebouwingslinten voor. De oost-west lopen­de lintbebouwing van Krommeniedijk is het langst lint. Dit lint is op een dijk ontstaan. Ten zuiden hiervan ligt een uitloper van het lange lint van Krommenie (Uitweg). Kortere lintbebouwing is te vinden in de (oudste delen) van De Woude, Markenbinnen en Stierop (veenlinten). De bebouwingslinten bestaan uit een rij van individuele erven in een onregelmatig ritme aan één of beide kanten langs de weg. De lintbebouwing is karakteristiek voor het gebied en is deels geënt op de ontginningsassen uit de vroege middeleeuwen. De boerderijen liggen veelal naast elkaar op een eigen kavel op de plek waar een nederzetting zich bevond wanneer de ontginning voltooid was. Bij De Woude en Markenbinnen zijn de laatste decennia kleinere wijken gekomen. De Woude is uitgebreid met een jachthaven met huisjes. Langs de linten is een mix aan functies terecht gekomen.

Interpretatie en toetsing
De ontginningsgeschiedenis van het gebied heeft geresulteerd in karakteris­tieke bebouwingslinten. De linten zijn cultuurhistorisch van hoge waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits er voldoende doorzichten in het lint blijven bestaan en zij zorgvuldig worden ingepast in de karakteristiek van het lint. Ruimtelijke ontwikkelingen die bestaande doorzichten volle­dig blokkeren zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Tweedelijnsbebou­wing in de linten is ook een aantasting van de kernkwaliteit. Er is sprake van tweedelijns bebouwing als een nieuw gebouw niet ondergeschikt is aan het bestaande hoofdgebouw in het lint, als de ontsluiting van bebouwing paral­lel aan het lint gelegd wordt of wanneer bebouwing langs een nieuwe dwars­weg wordt ontwikkeld en ‘hofjes’ worden gecreëerd.

Stolpenstructuur Beschrijving
Stolpen zijn kenmerkend voor het Noord-Hollandse platteland en geven uiting aan de Noord-Hollandse agrarische geschiedenis. De stolp was het karakteristieke bouwtype voor boerderijen vanaf halverwege de 16e eeuw en is toegepast tot ca. 1950. Veel stolpen zijn rijksmonument of provinciaal monument. Op plekken waar meer dan zes stolpboerderijen bij elkaar in de buurt staan, vormen deze door hun ruimtelijke samenhang een zogenaamde ‘stolpen­structuur’. De samenhang bestaat uit de visuele relatie tussen de stolpen onderling en tussen de stolp, het erf en het landschap eromheen. In het BL Alkmaardermeer en omgeving ligt in het dorp De Woude een stolpenstructuur (veenlint).

Interpretatie en toetsing
Stolpenstructuren zijn kenmerkend en uniek voor Noord-Holland. Verstoringen van de onderlinge visuele samenhang binnen de stolpenstructuur en de relatie met het erf en het landschap zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Vervanging van een stolp door een nieuwe ‘stolp’ op dezelfde loca­tie, in dezelfde hoofdvorm en met hetzelfde volume wordt niet als aantasting beschouwd.

Amstelscheg

Kenschets

De Amstelscheg is een van de groene scheggen van Amsterdam. De scheg bestaat uit het polderlandschap rond de veenrivieren Amstel, Waver, Holendracht en Bullewijk en ligt ingeklemd tussen het stedelijke gebied van Amstelveen en Amsterdam Zuidoost. Het gebied bestaat uit hoger gelegen veenrivierenlandschap - inclusief polder de Ronde Hoep met zijn bijzondere sterverkaveling – en lager gelegen droogmakerijen. De Amstel loopt door in de stad en vormt een zeer gewaardeerde recreatieve uitvalsroute.

Begrenzing en context

Het BL Amstelscheg wordt aan de noordzijde begrensd door de bebouwing van Amsterdam en de A10 Zuid, aan de oostkant door de A2, aan de zuidkant door het riviertje De Oude Waver, Amstel en de Hollandse Kade ten noorden van Uithoorn en aan de westkant door de Bovenkerkerweg en de bebouwing van Amstelveen. De Amstelscheg is onderdeel van het Groene Hart. Het is een van de groene scheggen van Amsterdam. De Stelling van Amsterdam (UNESCO Werelderfgoed) loopt aan de zuidzijde langs de Oude Waver en de Amstel. De polder de Ronde Hoep heeft een functie als noodoverloop bij ernstige wateroverlast. De kern van polder is NNN. Delen van de Holendrecht, Waver en Molenwetering maken deel uit van een NNN-natuurverbinding. Deze natuurverbinding bestaat uit een netwerk van waterlopen tussen Amstelscheg, Vechtstreek en IJmeer en is een ecologische verbinding met waterrijke natuurgebieden in het Groene Hart. Het Gebiedsperspectief en Beeldkwaliteit Amstelscheg (Bestuurlijk Overleg Amstelland 2011) is een ruimtelijk kader voor ontwikkelingen in de Amstelscheg opgesteld in samenwerking tussen provincie en gemeenten. De kernkwaliteiten van het BL sluiten aan op de beschrijvingen van het Gebiedsperspectief. Het Gebiedsperspectief en Beeldkwaliteitsplan wordt komende jaren herzien.

(Het BL Amstelscheg maakt deel uit van het ensemble Amstelscheg in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Het landschap van de Amstelscheg maakt deel uit van een groot veenkussen dat zich uitstrekte tussen de duinen en de Utrechtse Heuvelrug. In dit deel van het veenlandschap waterden kleine veenriviertjes af op de Amstel. Het veengebied werd tussen de 11e en 13e eeuw ontgonnen doordat; vanaf de Amstel en de kleinere veenriviertjes werden parallelle sloten in het veen gegraven ter ontwatering. Hierdoor ontstond de kenmerkende opstrekkende verkaveling. In de Ronde hoep kreeg de verkaveling door de ontginning vanuit verschillende richtingen een stervorm. De ontginningen schoven steeds verder het veen in. Uiteindelijk bleef men in het laatste ontginningslint wonen, zoals in Amstelveen, of men verplaatste de bewoning naar een betere locatie, bijvoorbeeld langs de rivierdijken.
Het 'Bovenkerkermeer’ ten westen van de Amstel ontstond door vervening (turfwinning) en werd in de 18e eeuw met molens drooggemalen tot de Bovenkerkerpolder. Restanten van de molengang zijn nog zichtbaar. De Middelpolder bij Amstelveen en de Holendrechter- en Bullewijkerpolder ten oosten van Oudekerk aan de Amstel werden in de tweede helft van de 19e eeuw verveend en drooggemalen. Bij de vervening werden door de turfstekers op last van de kerk loopvelden uitgespaard als weg tussen de dorpen. Voorbeelden zijn de Oudekerkerlaan en de Kalfjeslaan. Door de goede bereikbaarheid en nabijheid van de stad ontstonden in de 17e en 18e eeuw vele buitenplaatsen langs de Amstel. Drie buitenplaatsen resteren, de andere verdwenen in economisch slechtere tijden vanwege de hoge onderhoudskosten veroorzaakt door de slappe ondergrond.
Het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam uit 1934 heeft de basis gelegd voor de huidige vorm van de scheg. In dit plan werden uitbreidingen van Amsterdam in westelijke en zuidelijke richting (Buitenveldert) voorzien. In de zestiger jaren werden in de droogmakerijen van Legmeer en Bijlmermeer de lobben Amstelveen en Amsterdam Zuidoost gebouwd. Bij de stadsuitbreidingen werd de Amstel met aanliggende landerijen gerespecteerd. Wel kwamen er in de Amstelscheg begraafplaatsen, volkstuinen en sportvelden. Het resterende veenweidelandschap heeft nog steeds voornamelijk een agrarische functie. De scheg krijgt ook steeds meer betekenis als recreatielandschap, met name voor fietsers, hardlopers en wandelaars. De kern Oudekerk aan de Amstel met van oudsher veel uitspanningen is een belangrijke bestemming voor recreatie vanuit de stad. In de tweede helft van de 20e eeuw werd ook het snewegennet uitgebreid. Dat leidde in 1954 tot het aanleggen van Rijksweg A2 in het verlengde van de Utrechtseweg. De A9 werd als zuidelijke bypass van ringweg A10 in de richting van Alkmaar gerealiseerd. Het uitgraven van de Oudekerkerplas leverde het zand op voor de aanleg van de verhoogd gelegen A9.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

De Amstelscheg is een samenstel van veenontginningen (veenrivierenlandschap) en enkele uitgeveende, lager gelegen (en deels bebouwde) droogmakerijen. Het veenrivierenlandschap is niet afgegraven. Het ligt daardoor hoger en wordt ook wel ‘bovenland’ genoemd. De rivier de Amstel loopt centraal door het veenrivierenlandschap. Aan de zuidzijde van de snelweg A9 liggen de kleinere veenriviertjes Bullewijk, Oude Waver, de Holendrecht en de Winkel.

afbeelding binnen de regeling

Strookverkaveling in veenpolders, rechthoekige verkaveling in de droogmakerijen
Beschrijving
Het veenrivierenlandschap wordt voornamelijk gebruikt als weide. De verkaveling staat haaks op de rivieren. Door de slingerende rivieren zijn er uitwaaierende en toelopende verkavelingspatronen ontstaan. Deze verkavelingspatronen dateren van de vroege Middeleeuwen. Polder de Ronde Hoep is een heldere landschappelijke eenheid en heeft een kenmerkende sterverkaveling. De droogmakerijen hebben een rechthoekige verkaveling en dateren vanaf de 18e eeuw.

Interpretatie en toetsing
Het karakteristieke strokenverkavelingspatroon in polder de Ronde Hoep en het veenlandschap boven Ouderkerk aan de Amstel hangt samen met de loop van de rivieren in het gebied. Het is van zeer hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde. Polder de Ronde Hoep is van internationale betekenis.
Ontwikkelingen die het verkavelingspatroon wijzigen of leiden tot het dempen en wijzigingen van sloten en andere waterlopen zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit. In de droogmakerijen worden ontwikkelingen die uitgaan van het rechthoekig karakter van de verkaveling en passen binnen de kavelmaten niet als aantasting van deze kernkwaliteit beschouwd.

Aardkundige waarde: Oeverwallen van De (Oude) Waver
Beschrijving
De Waver is een kronkelend veenriviertje en is van oudsher de natuurlijke afwatering van de omliggende veengebieden. De oeverwallen langs deze oude veenloop zijn goed ontwikkeld, gaaf en nog goed zichtbaar. De loop van de Waver en de oeverwallen steken als rug boven de omgeving uit door een proces van “inversie”. Hierbij komt de oorspronkelijke loop hoger te liggen dan zijn omgeving, door inklinking van het veen in de Ronde Hoep en de ontvening van het gebied wat nu Mijdrecht heet.

Interpretatie en toetsing
De Waver maakt deel uit van een groter systeem van veenstromen. Het gehele systeem van veenstromen in dit deel van Noord-Holland, is internationaal gezien zeer zeldzaam. De Waver heeft een educatieve en wetenschappelijke waarde. De aardkundige kernkwaliteit langs de Waver is van zeer hoge waarde en onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk indien de leesbaarheid van de aardkundige kernkwaliteit in stand blijft. Dit betekent dat het bodemprofiel en reliëf (bijv. Door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant mogen worden aangetast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 0,5 m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundige kernkwaliteit.

Aardkundige waarde: Kreekruggen en –beddingen in het landschap
Beschrijving
In de Bovenkerkerpolder (benedenland) en in de Duivendrechtse Polder bij de bocht in de Amstel, zijn relicten van de vlechtende rivierbeddingen zichtbaar.

Interpretatie en toetsing
De aardkundige kernkwaliteit van de kreekruggen en beddingen zijn van hoge waarde en onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk indien de leesbaarheid van de aardkundige kernkwaliteit in stand blijft. Dit betekent dat het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant mogen worden aangetast. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 0,5 m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundige kernkwaliteit.

Openheid en ruimtebeleving

De Amstelscheg heeft ondanks de ligging tussen twee stadslobben een grote mate van openheid, stilte en uitgestrektheid in de polders. Het gebied is in trek bij recreanten om te fietsen, wandelen en varen. In de randen zijn stedelijke voorzieningen zoals sportvelden en volkstuinen ingepast.

afbeelding binnen de regeling

Openheid
Beschrijving
Aan de noordzijde vormen de verdichte stedelijke randen een groot contrast met het relatief open landschap. Er is sprake van afwisseling van open weidegebieden en groene randen. Van noord naar zuid wordt de scheg breder en komt de stad op steeds grotere afstand van de Amstel te liggen. De maten van de open ruimten worden groter en het gevoel in het landelijke buitengebied te zijn neemt toe. In de openheid is de lintbebouwing langs de veenrivieren goed zichtbaar.
De Amstel is de belangrijkste lijn van waaraf de openheid wordt beleefd en ligt los van de wanden van de Amstelscheg. De polder de Ronde Hoep heeft een grote openheid. Deze openheid is alleen vanaf de randen te beleven. De Bovenkerkerpolder is een open droogmakerij met graslanden en verspreid liggende boerderijen langs de Bovenkerkerweg. De randen van deze ruimte worden bepaald door de bebouwing van Amstelveen en Uithoorn en de verdichte rand bovenland langs de Amstel. In de randen van de scheg zijn terreinen met stedelijk recreatieve voorzieningen zoals sportvelden, volkstuinen en een golfbaan opgenomen in het BL. Ze vormen een onderdeel van het groene karakter van de scheg. Ouderkerk aan de Amstel ligt als losse bebouwingskern in de scheg en is een ruimtelijke verdichting in het gebied. Aan de zuidkant van de kern loopt de A9 dwars door de scheg en deelt deze door zijn verhoogde ligging en beplanting.

Interpretatie en toetsing
De openheid is van bijzondere betekenis. De waarde van authentiek en voor stedelingen goed toegankelijk polderlandschap in de Metropoolregio Amsterdam is groot en neemt toe. De openheid in de Bovenkerkerpolder en de polder Ronde Hoep is het meest kwetsbaar voor aantasting. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier al snel een aantasting van de kernkwaliteit. Alleen in de zuid- en westrand van de Bovenkerpolder zijn ruimtelijke ontwikkelingen voorstelbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen die erin resulteren dat de Amstel niet meer los van de wanden van de Amstelscheg ligt zijn in ieder geval een aantasting van de kernkwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bestaande zichtlijnen vanaf de Amstel te respecteren. Om deze reden zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs de Amsteldijk een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen op terreinen met stedelijk recreatieve functie ten behoeve van deze voorziening zijn mogelijk mits de ontwikkeling landschappelijk is ingepast.

Habitat voor weidevogels
Beschrijving
Bijna de gehele Amstelscheg heeft een functie voor weidevogels. De Bovenkerkerpolder aan de zuidwestzijde, Polder de Ronde Hoep en Holendrechter- en Bullewijkerpolder in het centraal-zuidelijke deel, en de Middelpolder en Duivendrechtse polder in het noorden vormen met name een geschikt habitat voor weidevogels. Het centrum van de polder Ronde Hoep is onderdeel van het NNN.

Interpretatie en toetsing
Het ideale habitat voor weidevogels heeft een combinatie van de volgende ruimtelijke sleutelfactoren: omvangrijke aaneengesloten gebieden gekenmerkt door openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen, zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van micro-reliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. De aanwezigheid van deze combinatie van factoren in dit BL is onvervangbaar. Kwetsbare weidevogelsoorten keren bij verstoring doorgaans niet terug. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ontwikkelingen die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet leiden tot extra verstoring van het habitat en waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals bijvoorbeeld gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. Ze worden daarom niet als aantasting van de kernkwaliteit beschouwd.

Ruimtelijke dragers

De dijken langs de rivieren liggen verhoogd in het landschap. De rivier de Amstel verbindt de stad met het buitengebied en is met zijn dijken de belangrijkste (recreatieve) drager. Langs de Amstel ligt de meeste bebouwing. Buitenplaatsen zijn vooral aan de westzijde van de rivier gesitueerd, agrarische bebouwing meer aan de oostzijde. Rondom de Waver, de Bullewijk en de Holendrecht is minder bebouwing.

afbeelding binnen de regeling

Veenrivieren en dijken
Beschrijving
De bochtige veenrivieren zijn historische structuren die van oudsher zorgen voor afwatering van het veengebied. Ze vormen belangrijke ruimtelijke dragers voor de bebouwing (o.a. boerderijen en buitenplaatsen) in het gebied en zijn samen met de dijken duidelijk zichtbare en continue lijnen in het landschap. Soms zijn ze voorzien van beplanting (geriefhout). Daarnaast zijn het lijnen waar vanaf het landschap beleefd wordt en hebben zij een recreatieve functie. De Amstel met zijn begeleidende dijken is de belangrijkste ruimtelijke drager, de karakteristiek verschilt ten noorden en ten zuiden van Ouderkerk aan de Amstel. Delen van de Holendrecht en de Waver maken deel uit van een NNN-natuurverbinding. Deze natuurverbinding bestaat uit een netwerk van waterlopen tussen Amstelscheg, Vechtstreek en IJmeer en vormt ecologische verbinding met waterrijke natuurgebieden in het Groene Hart. Het ecologisch streefbeeld vanuit NNN bestaat uit een natte verbinding tussen waterrijke besloten veengebieden, bestaande uit bloemrijke (riet)ruigtes, moerassen en open water.

Interpretatie en toetsing
De veenrivieren en dijken zijn beeldbepalend zijn voor de Amstelscheg en van zeer hoge landschappelijke en cultuurhistorische waarde. De ruimtelijke kwaliteit van deze dragers is kwetsbaar door de grote stedelijke en recreatieve druk. Ruimtelijke ontwikkelingen die de kwaliteit van het groene en kleinschalige karakter van de dragers verminderen of de loop wijzigen zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven of het water wordt gedempt zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk mits zij de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aantasten.

Randen bovenland Bovenkerkerpolder, Holendrecht en Middelpolder
Beschrijving
Aan de oostkant van de Bovenkerkerpolder ligt een verdichte rand bovenland langs de Amstel. Deze rand is intact gebleven tijdens verveningen. Men was bang voor overstroming en de turf langs de rivieren was van mindere kwaliteit. Dit soort randen komt ook voor in de Middelpolder en langs de Holendrecht. Het hoogteverschil tussen bovenland en de droogmakerij ontstond door vervening en later inpolderen van de polder en is goed zichtbaar.

Interpretatie en toetsing
Het hoogteverschil toont de ontstaansgeschiedenis van het landschap en heeft een historisch en educatieve waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen die het hoogteverschil nivelleren of de zichtbaarheid van dit hoogteverschil verminderen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Kalfjeslaan
Beschrijving
De Kalfsjeslaan is ontstaan als loopveld tussen turfwinningen. De Kalfjeslaan is tegenwoordig een groenstructuur tussen de bebouwing van Buitenveldert en Amstelveen. Een deel ervan is opgenomen in het BL. Het heeft een recreatieve en ecologische betekenis.

Interpretatie en toetsing
De Kalfjeslaan heeft een hoge cultuurhistorisch waarde en is ecologisch als verbindingszone van betekenis. Ontwikkelingen die het kenmerkende profiel van de Kalfjeslaan zelf en de beleving van de laan wijzigen zijn een aantasting van de kernkwaliteit.

Legmeerdijk met Bovenkerkerweg
Beschrijving
De Bovenkerkerweg ligt tussen Uithoorn en de Zijdelweg op een dijk die de Noorder Legmeer en de Bovenkerkerpolder scheidt. In de Legmeer vindt op grote schaal bedrijfsmatige ontwikkeling plaats. De dijk heeft haar landelijk en kleinschalig karakter nog behouden. Ze heeft een kenmerkend profiel en toont de hoogteverschillen tussen beide droogmakerijen.

Interpretatie en toetsing
Ruimtelijke ontwikkelingen die binnen de bermsloten van de dijk plaatsvinden zijn een aantasting. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven of het water wordt gedempt zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk mits zij de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aantasten. De beleving van de hoogteverschillen aan beide zijden van de dijk moet mogelijk blijven.

Hollandse Dijk
Beschrijving
De Hollandse Dijk is een landscheiding tussen de gewesten Holland en Utrecht. Uit de 17e eeuw. Ze vormt een scherpe begrenzing van het stedelijk gebied van Uithoorn.

Interpretatie en toetsing
Ruimtelijke ontwikkelingen die afbreuk doen aan het rechte lengteprofiel van de dijk worden beschouwd als een aantasting.

Callantsoog

Kenschets

Het BL Callantsoog ligt in de Kop van Noord-Holland tegen de duinen aan en omvat het voormalig eiland Callantsoog en het aandijkingenlandschap eromheen. De zee is dichtbij omdat de duinreep hier zeer smal is. De grens tussen de hoge duinen en de polders is scherp. De polders hebben een overwegend open en relatief kleinschalig karakter. Het landschap bevat nog veel sporen van het oude eiland Callantsoog en informatie over het ontstaan van de polders eromheen. Er zijn enkele nollen aanwezig. Het meest zuidelijke deel van polder Het Koegras hoort ook bij dit BL en kent een grotere maatvoering en openheid. Deze polder vormt samen met delen van de kleinere aandijkingspolders een goed habitat voor weidevogels. Het gebied heeft tegenwoordig naast een agrarische en natuurfunctie ook een recreatieve functie. Recreatieve bebouwing en -voorzieningen en beplanting zorgen lokaal voor verdichting van het landschap.

Begrenzing en context

Het BL Callantsoog ligt ten noordwesten van het kustdorp Callantsoog. Het gebied omvat het voormalig eiland Callantsoog met de bijbehorende kleinschalige polders (Zandpolder, Jewelpolder en Uitlandsche polder) en een deel van de aandijkingspolder Het Koegras. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de duinen. Aan de noord- en oostzijde liggen de open polderlandschappen van de Zijpe- en Hazepolder en polder het Koegras. Aan de oostzijde ligt de grens op de Zijperzeedijk en voor een klein deel op het Noordhollandsch Kanaal. De Scheidingsvliet is de noordgrens. De agrarische gronden in dit BL maken grotendeels onderdeel uit van een bollenconcentratiegebied. Delen van de polders behoren tot het NNN. De Nollen van Abbestede en Kooibosch-Luttickduin zijn N2000.

(Het BL Callantsoog maakt deel uit van het ensemble Zijpe- en Hazepolder in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

De strandwallen die in Noord-Holland een groot deel van de Noordzeekustlijn vormen, ontstonden zo'n 500 jaar geleden. Tussen Camperduin en Texel was deze strandwal gesloten, maar erg smal. Erachter lag een veengebied dat al in de vroeg middeleeuwen in ontginning werd genomen. Mede door die ontginningen, die zorgden voor daling van het maaiveld, brak de zee tussen 1000 en 1300 op drie plaatsen door de smalle strandwal en sloeg grote delen van het achterliggende veen weg. Er ontstond een waddengebied met van noord naar zuid verschillende zeegaten: het Marsdiep, het Heersdiep en de Zijpe. Daartussen lagen resterende stukken strandwal als eilanden in het waddengebied. Eén ervan was het bewoonde eiland 't Oghe (later Callantsoog).
Het oude eiland 't Oghe is meerder malen door de zee overspoeld en de bewoning is daarom enkele keren verplaatst. Vanaf het einde van de middeleeuwen begonnen de inwoners het eiland te vergroten. Er worden kleine polders aangedijkt, zoals de Zandpolder en de Jewelpolder. Deze werden agrarisch in gebruik genomen. In het polderlandschap lagen verspreid nollen: oude aaneenstuivingen van lage zandduinen die geleidelijk begroeiden. Vanaf het midden van de 16e eeuw werden verschillende mislukte pogingen ondernomen om de Zijpepolder droog te leggen. In 1957 werd de polder definitief bedijkt met een zanddijk. Het gebied tussen het eiland Callantsoog en de Zijpepolder is vervolgens verder ingepolderd. Aan de noordzijde had Callantsoog een verbinding met de voormalige eilanden Huisduinen en Den Helder via de Zanddijk of Oldebarneveltdijk. Het gebied tussen Den Helder, de Zanddijk en Callantsoog werd in 1818 aangedijkt en polder Het Koegras genoemd.
Callantsoog en omgeving heeft zich vanwege de nabijheid van zee en strand, die hier door de smalle duinreep vrijwel direct bereikbaar zijn, ontwikkeld tot een gebied met een grote toeristische en recreatieve aantrekkingskracht. Het aantal recreatieve voorzieningen is de afgelopen decennia sterk toegenomen. De agrarische functie heeft zich in grote delen van het gebied toegespitst op de bollenteelt.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

Het BL Callantsoog ligt tegen het jonge duinlandschap aan en omvat het oorspronkelijke eiland Callantsoog en het aandijkingenlandschap eromheen. In het polderlandschap zijn nog steeds enkele nollen aanwezig. De polders hebben een overwegend open en kleinschalig karakter met een blokverkaveling. Polder het Koegras heeft een grotere maatvoering en openheid. Enige beslotenheid concentreert zich in het centrum van het BL Callantsoog, door de aanwezigheid van de nollen met hun begroeiing in combinatie met woon- en recreatiebebouwing en beplanting.

afbeelding binnen de regeling

Contouren voormalig eiland Callantsoog en nollen
Beschrijving
Ten oosten van de huidige kern Callantsoog ligt een kleinschalig aandijkingen landschap. In de hoogteverschillen en natuurlijke begroeiing zijn de contouren van het voormalige eiland Callantsoog en de nollen (oude aaneenstuivingen van lage zandduinen die geleidelijk begroeiden) nog herkenbaar.

Interpretatie en toetsing
Het voormalig eiland Callantsoog en de nollen zijn onder invloed van zee en wind gedurende een lange periode ontstaan en cultuurhistorisch van hoge waarde. Dit authentieke glooiende landschap is kwetsbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen die zorgen voor ophogingen of afvlakkingen van het reliëf of de zichtbaarheid van het reliëf verminderen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Contrast tussen oude polders en jonge polder
Beschrijving
De Helmweg/Noordschinkeldijk ligt op de grens tussen de oude polders rondom Callantsoog en de jongere polder Het Koegras. Het verschil tussen de oude polders en de jonge polder Het Koegras is vanaf de Helmweg/ Noordschinkeldijk goed zichtbaar in de verkaveling en het reliëf. De Koegraspolder heeft een grofmazige, rechthoekige structuur (ook wel orthogonale structuur genoemd). De oude polders rondom het voormalige eiland Callantsoog hebben een meer kleinschalig karakter met een fijnmazige structuur

Interpretatie en toetsing
De ontstaansgeschiedenis is terug te zien in het verschil in maat en kavelvorm tussen de oude polders en jonge polder. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verschil in kavelstructuur tussen de oude polders en de jonge polder in hoge mate nivelleren zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Openheid en ruimtebeleving

De polders in dit BL zijn overwegend open. De duinen en dijken rondom Callantsoog zijn belangrijk in de beleving van het gebied en begrenzen de openheid aan de randen van de polders. Het zicht op de hoge duinenrij zorgt voor een heldere oriëntatie binnen (en buiten) het gebied.

afbeelding binnen de regeling

Zicht vanaf duinen en dijken
Beschrijving
Vanaf de duintoppen en dijken is er zicht over de polders en de Noordzee. Deels zijn de duinen openbaar toegankelijk. Vanaf de Helmweg/Noordschinkeldijk, de dijk tussen de kleinschalige polders en de polder Koegras is open zicht naar beide richtingen op het polderlandschap. Hetzelfde geldt voor de ZIjperdijk/Zuidschinkeldijk.

Interpretatie en toetsing
Ruimtelijke ontwikkelingen die het zicht vanaf de duinen of dijken op het open polderlandschap verstoren of belemmeren zijn een aantasting van de kernkwaliteit.

Habitat voor weidevogels
Beschrijving
Grote delen van het BL Callantsoog zijn habitat voor weidevogels. Dit habitat bestaat uit een combinatie van open grasland, bouwland (bollenteelt), open water en vochtige duinvalleien. In het gebied broeden en foerageren verschillende weidevogelsoorten. Het weidevogelhabitat heeft een open en uitgestrekt karakter en is essentieel voor het functioneren van de weidevogelgebieden binnen het NNN.

Interpretatie en toetsing
Het ideale habitat voor weidevogels heeft een combinatie van de volgende ruimtelijke sleutelfactoren: omvangrijke aaneengesloten gebieden gekenmerkt door openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen, zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van micro- reliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. De aanwezigheid van deze combinatie van factoren in dit BL is onvervangbaar. Kwetsbare weidevogelsoorten keren bij verstoring doorgaans niet terug. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ontwikkelingen die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet leiden tot extra verstoring van het habitat en waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals bijvoorbeeld gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. Ze worden daarom niet als aantasting van de kernkwaliteit beschouwd.

Ruimtelijke dragers

De randen van de polders hebben ruimtelijk een uitgesproken karakter. Ze zijn door hun hoogte belangrijke ruimtelijke dragers in dit BL.

afbeelding binnen de regeling

Duinen en dijken als hoge randen van de polders
Beschrijving
De hoge duinenrij vormt een duidelijke ruimtelijke structuur aan de westzijde met een scherpe grens naar de polders. Ook de dijk tussen de Koegraspolder en de oudere, kleinschalige polders (Helmweg/ Noordschinkeldijk) is zichtbaar hoger gelegen dan beide polders. Hetzelfde geldt voor de Zijperdijk/ Zuidschinkeldijk.

Interpretatie en toetsing
De duinen en dijken vormen een duidelijke begrenzing van de polders en zijn belangrijk voor de beleving van dit gebied. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit wanneer zij de structuren zelf wijzigen of de zichtbaarheid van de structuren verstoren. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk mits zij de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aantasten.

Oude ontginningsdijken en wegen in de polder
Beschrijving
In het BL Callantsoog liggen diverse oude dijken en wegen. Deze structuren laten de ontginningsgeschiedenis vanaf het einde van de middeleeuwen zien.

Interpretatie en toetsing
De oude ontginningsdijken in het BL Callantsoog zijn van cultuurhistorische waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een aantasting van de kernkwaliteit als zij de structuren zelf wijzigen of de zichtbaarheid van de structuren verstoren. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk mits zij de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aantasten.

De Kampen

Kenschets

Het BL De Kampen ligt ten noordoosten van Blaricum, aan de oostkant van rijksweg A6 en kenmerkt zich door een zeer grote openheid. De openheid in het BL wordt alleen onderbroken door een boerenerf en een kleine kwekerij aan de zuidwestzijde en wat opgaande beplanting aan de noordzijde. Langs de A27 ligt een talud dat het verkeer deels aan het oog onttrekt. Daarachter liggen de beplanting en bebouwing van Blaricum en de Blaricummermeent.

Begrenzing en context

Het BL De Kampen wordt aan de noordwestzijde begrensd door rijksweg A27, aan de noordoostzijde door het Gooimeer en aan de zuidzijde door de Gooyergracht. Deze Gooyergracht is de grens tussen Noord-Holland en Utrecht. Ten zuiden van de Gooyergracht ligt (buiten het BL) de Meentdijk met een aantal restanten van dijkdoorbraken. Aan de westkant van het gebied is het geluidscherm en de beplanting langs de A27 en de bebouwing van de Blaricummermeent zichtbaar. Het gebied maakt ruimtelijk onderdeel uit van Eemland, dat door het vrijwel ontbreken van opgaande beplanting een van de grootste open graslandgebieden van Nederland is. Rivier de Eem mondt iets ten oosten van het gebied uit in het Eemmeer. Aan de zuidkant begrenzen de beplanting en bebouwing bij Eemnes de openheid. Verder naar het zuiden is de beboste stuwwal van het Gooi goed zichtbaar. Aan de noordzijde gaat de openheid vrijwel naadloos over in de openheid van het Eemmeer. In het gebied zelf ligt slechts één boerderij/manege en is sprake van een aantal kavelontsluitingswegen. De oostelijk helft van het gebied is onderdeel van het NNN.

(Het BL De Kampen maakt deel uit van het ensemble Het Gooi uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Het BL De Kampen is eeuwenlang onderdeel geweest van een moerasgebied op de overgang van het hoger gelegen Gooi naar het voormalige binnenmeer Almere. Het Almere breidde zich verder uit en na een aantal stormvloeden in de 12e en 13e eeuw kwam het binnenmeer in verbinding te staan met de Noordzee. Zo ontstond de Zuiderzee. Hierdoor kwam het gebied De Kampen en het aangrenzende Eemland onder invloed te staan van het getij en werd er op de laagste delen geleidelijk een laag zeeklei afgezet op het oorspronkelijke veen.
Ten zuiden van het gebied werd als onderdeel van de dijkring rond de Noordpolder te Veld (provincie Utrecht) in de 13e eeuw de Meentdijk (ook wel Wakkerendijk genoemd) aangelegd. Deze dijk is bij stormvloeden regelmatig doorbroken. De vele restanten van dijkdoorbraken ('braken') getuigen hier nog van. Vanaf de 12e eeuw zijn de onbedijkte graslanden van het BL De Kampen samen met het Utrechtse Eemland ontgonnen. Het gebied is lange tijd in gebruik geweest als buitendijks hooiland en strekte zich uit als één open gebied uit van de kustlijn tot de hoge gronden bij Huizen en Blaricum. Het gebied maakte deel uit van de Meent of Oostermeent, met op de laagste delen lands de rand van de Zuiderzee een aantal kleinere deelgebieden zoals de Laarder Aangerechten, De Kampen Den Hoeven. Ten noorden van de Meentdijk werd de Gooyergracht aangelegd. De deelgebieden De Kampen De Hoeven werd als eerste verkaveld en voorzien van afwateringssloten. Ze kregen een onregelmatige blok- en strokenverkaveling. Vanaf de 13e eeuw kregen de vrije boeren uit het Gooi, de Erfgooiers, gemeenschappelijk gebruiksrecht over de bossen, heide en ook over de lager geleden weidegronden. Langs de Zuiderzee werd een zomerkade aangelegd om de weidegronden te beschermen tegen het water. Tot in de 20e eeuw overstroomden de weidegronden nog regelmatig. Een groot deel van het gebied bleef lange tijd onverkaveld. Pas in de jaren '30 van de vorige eeuw zijn er meer sloten en ook wegen aangelegd.
De bebouwing in het gebied beperkt zich tot één boerderij/manege in het zuidwesten van de polder. Deze dateert uit de jaren '70 van de vorige eeuw. Na de realisatie van de Afsluitdijk in 1932 werden achtereenvolgens de Wieringermeerpolder, Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland drooggelegd en ontgonnen. Tussen Zuidelijk Flevoland en de kust van het Gooi en Eemland ontstond het Eemmeer. De hoge dijk, beplanting, bebouwing en windmolens aan de overzijde van het Eemmeer bepalen nu de horizon. In 1977 werd gestart met de aanleg van de A27 langs het gebied. Deze snelweg is in fases aangelegd en werd in 1983 door de Stichtse Brug verbonden met Flevoland. Eerst lag aan beide zijden van de A27 nog open gebied. Met de uitbreiding van Huizen en Blaricum tot aan de A27 en het Gooimeer werd het gebied aan de westzijde van de snelweg bebouwd.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

Het BL De Kampen hoort bij het voormalig Zuiderzeelandschap. In de ondergrond zijn restanten van kreekgeulen aanwezig. Wat betreft aardkundige en landschappelijke karakteristiek zijn geen kernwaarden benoemd. De verkaveling is van relatief recente datum en wordt daarom niet als kernkwaliteit gezien.

afbeelding binnen de regeling
Openheid en ruimtebeleving

Het BL De Kampen heeft een zeer open karakter. De recreatieve gebruiksmogelijkheden van het gebied zijn mede door de doodlopende wegen beperkt, maar het gebied is via een aantal verharde wegen toegankelijk. Het gebied biedt ideale omstandigheden voor weidevogels.

afbeelding binnen de regeling

Open ruimte en vergezichten
Beschrijving
Het BL De Kampen heeft een zeer open karakter. De openheid zet zich voort in de aangrenzende polders van Eemland. Deze openheid vormt een groot contrast met het de beboste stuwwal van het Gooi en de beplante en bebouwde omgeving van Blaricum/Blaricummermeent en Eemnes (provincie Utrecht). Daardoor wordt de openheid extra benadrukt en gewaardeerd. De openheid in het gebied zelf wordt alleen onderbroken door een boerenerf en een kleine kwekerij aan de zuidwestzijde van het gebied en wat opgaande beplanting aan de noordzijde.

Interpretatie en toetsing
Het open polderlandschap het BL De Kampen is van grote waarde. De waarde van de openheid wordt bepaald door de doorlopende open ruimte en de vergezichten die deze mogelijk maakt. De openheid is zeer kwetsbaar omdat in het vlakke land bijna elke ruimtelijke ingreep zichtbaar is. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Een uitzondering vormen bijvoorbeeld fietspaden, omdat die niet van invloed zijn op de openheid.

Habitat voor weidevogels
Beschrijving
Het hele BL De Kampen is geschikt als habitat voor weidevogels. Dit gebied met (kruidenrijk) grasland wordt gekenmerkt door een relatief hoog grondwaterpeil, een hoge diversiteit in bodemleven en de aanwezigheid van microreliëf. Het microreliëf zorgt voor afwisseling in vochtigheidsgraad en daarmee variatie in vegetatie. Samen met het extensieve agrarisch gebruik, voldoende openheid rond de kerngebieden en de stilte (beperkte verstoring) biedt dit een ideale broedgelegenheid voor weidevogels. De kwaliteit voor weide vogels hangt nauw samen met het habitat voor weidevogels in de omgeving.

Interpretatie en toetsing
Het ideale habitat voor weidevogels heeft een combinatie van de volgende ruimtelijke sleutelfactoren: omvangrijke aaneengesloten gebieden gekenmerkt door openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen, zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van micro- reliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. De aanwezigheid van deze combinatie van factoren in dit BL is onvervangbaar. Kwetsbare weidevogelsoorten keren bij verstoring doorgaans niet terug. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ontwikkelingen die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet leiden tot extra verstoring van het habitat en waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals bijvoorbeeld gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. Ze worden daarom niet als aantasting van de kernkwaliteit beschouwd.

Ruimtelijke dragers

In BL De Kampen is de Gooyergracht een ruimtelijke drager. De Meentdijk met zijn restanten van dijkdoorbraken aan de zuidzijde is ook een ruimtelijke drager, maar deze valt net buiten het BL. De kade langs het Eemmeer is te laag om als ruimtelijke drager te gelden.

afbeelding binnen de regeling

Gooyergracht
Beschrijving
De Gooyergracht is de brede afwateringssloot aan de zuidkant van het BL De Kampen en ligt op de grens met de provincie Utrecht. De waterloop ligt ter plekke van een voormalige kreek, wat nog te zien is aan het enigszins grillige verloop van deze waterloop.

Interpretatie en toetsing
De Gooyergracht is onlosmakelijk verbonden met de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis van het BL De Kampen en toont door zijn grillige verloop deels nog de natuurlijke afwatering van het gebied via een voormalige kreek. De waterloop is onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen of wijzigen van de waterloop zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit.

Eilandspolder

Kenschets

Het BL Eilandspolder is een open en waterrijk veenpolderlandschap tussen de droogmakerijken Schermer en Beemster in. Het gebied heeft een eeuwenlange geschiedenis van veenvorming, veenontginning en -ontwatering, dijkdoorbraken en inpolderingen. De ontginningsgeschiedenis en de kracht en beteugeling van het water zijn nog goed afleesbaar in het landschap aan de onregelmatige stroken- en blokverkaveling en brede sloten van de veenweidepolders en de soms grillige restanten van veenstromen. In het gebied liggen drie kleinere droogmakerijen: de Noordeindermeerpolder, Polder De Grafter meer en de Sapmeerpolder. De grote openheid van het BL Eilandspolder is een bijzondere waarde, zowel bewoners en recreanten, als voor weidevogels. Kenmerkend zijn de lintdorpen langs ontginningsassen, wegen en dijken.

Begrenzing en context

Het BL Eilandspolder bestaat uit twee delen: de Eilandspolder en Polder Mijzen. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de ringdijk en ringvaart van droogmakerij de Schermer, aan de noordzijde door de Ursemmervaart en daarachter de Westfriese Omringdijk, aan de oostzijde door de ringdijk en ringvaart van droogmakerij de Beemster en aan de zuidzijde door het Noordhollandsch Kanaal met daarachter de ringdijk van de Starnmeerpolder. Landschappelijk en historisch gezien is het BL Eilandspolder één samenhangend geheel met de andere veenweidepolders in de omgeving. Het zuidoostelijke deel van het BL, met de als inundatiegebied bedoelde delen van de polder en het schootsveld van fort Spijkerboor, is UNESCO Werelderfgoed de Stelling van Amsterdam. Een groot deel van het poldergebied valt onder NNN en Natura2000. Het grootste deel van het gebied is niet ontsloten voor autoverkeer; de kavels zijn hier alleen per boot bereikbaar. Grotere doorgaande wegen liggen ten zuiden van Schermerhorn (N243) en aan de zuidzijde van het BL Eilandspolder (N244).

(Het BL Eilandspolder maakt deel uit van het ensemble Schermer-Beemster in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Het veen in de BL Eilandspolder is ontstaan als deel van een groter veenkussen achter de westelijk gelegen strandwallen. De natuurlijke ontwatering vond plaats via veenstromen, waar bredere waterlopen zoals de Leet en de Gouw in polder Mijzen en de Lei en de Knie in de Eilandspolder restanten van zijn. Tussen 800 en 1000 startten de bewoners van de duinstreek met de ontginning van het veen voor het winnen van goede landbouwgrond. Vanuit de veenstromen werden sloten gegraven voor de ontwatering van het veen. De ontginning van het gebied gebeurde vanuit verschillende richtingen, onder meer vanaf de grillige veenstromen, waardoor een onregelmatige strook- en blokvormig verkavelingspatroon ontstond. In het oostelijk deel van de Eilandspolder is sprake van een fijnmazig patroon van smalle, onregelmatige smalle kavels en relatief brede sloten. Dit kwam mede door de turfwinning die heeft plaatsgevonden en resulteerde in een systemen van sloten en legakkers. In het westelijke deel van de Eilandspolder in de polder Mijzen is de verkaveling minder fijnmazig en afwisselend meer blokvormig en strookvormig. Door de ontwatering startte het proces van veenoxidatie en inklinking. Hierdoor daalde het maaiveld, uiteindelijke tot 1 of 2 meter onder zeeniveau. Het water van de Zuiderzee drong steeds vaker in het gebied door. Eerst werden boerderijen nog vaak op zelfgemaakte verhogingen aangelegd. Uiteindelijk werden de bewoners vanaf de 11e eeuw gedwongen om dijken aan te leggen om het land te beschermen. Aanvankelijk waren de kavels in de veenpolders nog in gebruik als akkerland, maar door het lager en natter worden van het gebied en de invloed van zout zeewater bij overstromingen waren ze later alleen maar geschikt als grasland.
Door voortschrijdende erosie van het veen, die het gevolg was van getijdenwerking, stormvloeden en wind, ontstonden buiten het BL Eilandspolder uit de eerdere veenrivieren grote meren zoals de Purmer, Schermer en de Beemster. Binnen het BL Eilandspolder lagen een paar kleinere meren: Noordeindermeer, De Graftermeer en de nog kleinere Sapmeer. Vanwege de overheersende zuidwestenwind hadden de meren allemaal een zuidwest-noordoost oriëntatie. De Eilandspolder en polder Mijzen bleven als veenpolderlandschap behouden, mede dankzij de aanleg van extra dijken binnen het grotere gebied achter de zeedijk langs de Zuiderzee. In de loop van de 17e eeuw werden de grotere en kleinere meren drooggemalen, waardoor droogmakerijen ontstonden. De Graftermeer werd pas in de eerste helft van de 19e eeuw drooggemalen.
Bewoning is van oudsher voornamelijk geconcentreerd in langere en kortere lintdorpen langs de voormalige ontginningsassen. De Rijp was van de 17e tot en met de 19e eeuw zeer welvarend door de haringvisserij, de walvisvaart en de verwerking van hennep en groeide in die tijd ten zuiden van het oorspronkelijke lint uit tot groter dorp. Ook Schermerhorn was een thuishaven voor vissers en walvisvaarders. De afgelopen decennia is De Rijp, en in mindere mate Schermerhorn, Grootschermer, Graft en West-Graftdijk, door nieuwe uitbreidingen sterk in omvang toegenomen. Bij Oost-Graftdijk is een groot vakantiepark gekomen. De oorspronkelijke lintbebouwing is ondanks deze uitbreidingen sterk in omvang toegenomen. De oorspronkelijke lintbebouwing is ondanks deze uitbreidingen nog goed herkenbaar. De overige lintdorpen zijn grotendeels nog authentiek. In de jaren '40 van de vorige eeuw werd ten zuiden van Schermerhorn een deel van de weg van Alkmaar naar Hoorn aangelegd. Deze werd later opgewaardeerd tot provinciale weg N243. Aan de zuidkant, ten noorden van West- en Oost-Graftdijk werd de provinciale weg N244 als autonome verbinding door de veenweidepolders aangelegd.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

Het landschap van het BL Eilandspolder wordt grotendeels gevormd door een waterrijk veenpolderlandschap. Het bestaat uit grotendeels onvergraven veen met een onregelmatig, vaak sinds de middeleeuwen onveranderd verkavelingspatroon. Op een aantal plekken is het gebied dooraderd met brede, grillige, natuurlijke veenwaterlopen en plassen. In dit veenpolder landschap liggen drie kleinere droogmakerijen: Noordeindermeerpolder, Polder De Graftermeer en de Sapmeerpolder. Deze hebben een (relatief) regelmatige, rechthoekige verkaveling. Zowel het veenpolderlandschap als de droogmakerijen zijn in gebruik als grasland.

afbeelding binnen de regeling

Natuurlijke veenwaterlopen
Beschrijving
De natuurlijke veenwaterlopen dooraderen het veenpolderlandschap. Voorbeelden zijn de Lei, de Meermolensloot, de Knie en de Drift in de Eilandspolder en de Gouw en de Leet in Polder Mijzen. Het Zwet, waar het lintdorp Schermhorn langs is ontstaan, is de natuurlijke scheiding tussen de Eilandspolder en Polder Mijzen, Het was aanvankelijk de verbinding tussen de Schermeer (later Schermer) en de Beemster. De veenwaterlopen zijn karakteristiek vanwege hun natuurlijk gevormde, grillige, bredere en soms smallere loop met rietkragen. Een deel van de waterlopen aan de zuidoostzijde, waaronder de Koksloot, is onderdeel van een NNN-natuurverbinding die de verbinding is tussen de Eilandspolder en het ( BL) Wormer en Jisperveld. De verbinding bestaat uit de waterloop en oevers en dient als migratieroute tussen water- en moerasrijke natuurgebieden. Het ecologisch streefbeeld vanuit NNN bestaat uit een netwerk van natuurlijke oevers met kruidenrijke moerasvegetatie langs watergangen met een rijke waterplantenvegetatie.

Interpretatie en toetsing
De soms grillige veenwaterlopen in het BL Eilandspolder tonen de natuurlijke afwatering van het veen en volgen de oorspronkelijke loop. Ze zijn onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen of wijzigen van de waterloop zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit. Kleine oeveraanpassingen (zoals beschoeiing en steigers), mits niet over grote lengte, worden niet als een aantasting beschouwd.

Onregelmatige strookverkaveling veenweidepolders en regelmatige en rechthoekige verkaveling droogmakerijen
Beschrijving
Het verkavelingspatroon en het hieraan gekoppeld slotenpatroon in de veenweidepolders dateert uit de middeleeuwen en is veelal nog intact. Het strookvormige en soms meer grillige verkavelingspatroon heeft een veelheid aan kavelrichtingen door de verschillende ontginningsassen, met vaak een natuurlijke basis. In het oostelijk deel van de Eilandspolder ontstond als gevolg turfwinning een systeem van uitgeveende sloten en legakkers. De drie kleinere droogmakerijen Noordeindermeerpolder, Sapmeerpolder en de Graftermeerpolder vormen met hun rechthoekige verkaveling en diepere ligging een contrast met de veenweidepolders. De Noordeindermeerpolder en Graftermeerpolder hebben een middenas met haaks daarop één of meerdere dwarswegen en een (onregelmatige) blokverkaveling. De Sapmeerpolder is door zijn geringe omvang vanaf de rand ontgonnen en heeft geen ontginningsas. De droogmakerijen zijn door hun ringdijk en ringvaart duidelijk afgebakende ruimtelijke eenheden. Het contrast in verkavelingspatroon tussen de veenweidepolders en droogmakerijen, in combinatie met verschillen in hoogteligging van het maaiveld, draagt bij aan de unieke landschappelijke kwaliteit van het BL Eilandspolder.

Interpretatie en toetsing
Het verkavelingspatroon van de veenweidepolders is eeuwenlang grotendeels onveranderd gebleven en maakt het landschap met haar geschiedenis zichtbaar. Het is van hoge cultuurhistorische waarde. Deze kernkwaliteit is onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verkavelingspatroon van de veenweidepolders wijzigen of ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen en wijzigen van sloten en andere waterlopen, zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit. In de droogmakerijen worden ruimtelijke ontwikkelingen die uitgaan van het rechthoekig karakter van de verkaveling niet als aantasting van deze kernkwaliteit beschouwd.

Openheid en ruimtebeleving

De veenweidepolders en droogmakerijen kenmerken zich door een grote openheid. Door de ligging relatief dichtbij het stedelijk gebied vormt deze openheid, samen met die van de aangrenzende grotere droogmakerijen, een groot contrast met de stad. Hierdoor wordt deze extra benadrukt en gewaardeerd. Daarnaast is stilte een kenmerk van het BL Eilandspolder. Door de openheid, stilte, de fraaie lintdorpen en de veelheid aan water is het gebied aantrekkelijk voor recreatief medegebruik. Het gebied wordt gebruikt om te varen, fietsen en wandelen. Het gebied biedt ideale omstandigheden voor weidevogels. In de winter zijn de natte graslanden en brede waterlopen een belangrijk overwinteringsgebied voor watervogels.

afbeelding binnen de regeling

Openheid en vergezichten
Beschrijving
Het veenpolderlandschap heeft een zeer open karakter. De bebouwing en beplanting in de lintdorpen en op incidentele erven zijn een onderbreking van de openheid. In de veenweidepolders zelf is nauwelijks opgaande weg- of andere beplanting. De waarde van de openheid wordt bepaald door de doorlopende open ruimte en de vergezichten die hierdoor mogelijk zijn. Vanuit de linten is regelmatig sprake van zichtlijnen naar de daarachter gelegen openheid van de veenweidepolders.

Interpretatie en toetsing
Het open weidegebied in het BL Eilandspolder is van grote waarde. De openheid is zeer kwetsbaar omdat in het vlakke land bijna elke ruimtelijke ingreep zichtbaar is. Ruimtelijke ontwikkelingen in het open landschap die leiden tot (verdere) verdichting of verrommeling zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Een uitzondering vormen bijvoorbeeld fietspaden, omdat die niet van invloed zijn op de openheid. Ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot een hoge mate van verdichting in de linten zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit.

Habitat voor weidevogels
Beschrijving
Bijna heel het BL Eilandspolder is een geschikt habitat voor weidevogels. Het open veenpolderlandschap met (kruidenrijk) grasland wordt gekenmerkt door een hoog grondwaterpeil, een hoge diversiteit in bodemleven en de aanwezigheid van micro-reliëf. Het microreliëf zorgt voor afwisseling in vochtigheidsgraad en daarmee variatie in vegetatie. Samen met het extensieve agrarisch gebruik, voldoende openheid rond de kerngebieden en de stilte (beperkte verstoring) biedt dit een ideale broedgelegenheid voor weide vogels. De kwaliteit voor weidevogels hangt nauw samen met het habitat in de aangrenzende droogmakerijen en veenweidepolders verderop.

Interpretatie en toetsing
Het ideale habitat voor weidevogels heeft een combinatie van de volgende ruimtelijke sleutelfactoren: omvangrijke aaneengesloten gebieden gekenmerkt door openheid, het ontbreken van verstoring (door opgaande elementen, zoals bebouwing, beplanting en masten en door infrastructuur en activiteiten die geluid en onrust veroorzaken), de aanwezigheid van micro- reliëf, graslandareaal en een relatief hoog waterpeil. De aanwezigheid van deze combinatie van factoren in dit BL is onvervangbaar. Kwetsbare weidevogelsoorten keren bij verstoring doorgaans niet terug. Ruimtelijke ontwikkelingen die het habitat voor de weidevogels verkleinen zijn in beginsel een aantasting. Verstoring of het toevoegen van opgaande elementen die leiden tot een verkleining van het habitat, of ruimtelijke ontwikkelingen die een verslechtering van sleutelfactoren tot gevolg hebben zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet leiden tot extra verstoring van het habitat en waarbij de verstoring valt binnen de verstoringszone van bestaande elementen zoals bijvoorbeeld gebouwen en wegen, verkleinen het habitat niet. Ze worden daarom niet als aantasting van de kernkwaliteit beschouwd.

Ruimtelijke dragers

De bebouwingslinten in het BL Eilandspolder zijn belangrijke ruimtelijke dragers. Een aantal stolpen bij De Rijp, Schermerhorn en Oostmijzen hoort bij een stolpenstructuur. Andere ruimtelijke dragers zijn de ringdijken en vaarten rond de droogmakerijen in en aan de randen van het gebied, de Ursemmervaart aan de noordzijde, met aan de zuidzijde daarvan de Mijzerdijk en aan de noordzijde de Walingsdijk.

afbeelding binnen de regeling

Ringdijken en -vaarten
Beschrijving
De ringdijken en -vaarten om de droogmakerijen aan de rand van het gebied zijn de kenmerkende en contrasterende lijnen tussen de droogmakerijen en het hoger gelegen veenweidegebied. Vooral vanuit de droogmakerijen zijn de dijken goed zichtbaar. Andersom is vanaf de ringdijken goed zicht mogelijk over de dieper gelegen droogmakerijen. De ringdijken van de drie kleinere droogmakerijen zijn, afgezien van het hoogteverschil, wat minder opvallend. Hier is geen sprake van een ringvaart, maar van een ringsloot. De ringdijk van de Beemster aan de westzijde wordt extra benadrukt door de begeleidende bomenrij. De ringdijk van de Schermer aan de oostzijde heeft geen boombeplanting. Beide ringvaarten hebben rietoevers. Het deel van de Schermerringvaart langs Polder Mijzen is een NNN verbinding. Aan de noordkant van het gebied wordt de Ursemmervaart begeleid door de Walingdijk (deel van de Westfriese Omringdijk) aan de noordzijde en de Mijzerdijk aan de zuidzijde. Rietoevers zorgen voor een extra accent. De vaart is aan de west- en oostzijde van het gebied een NNN-verbinding. Het Noordhollandsch Kanaal is de zuidgrens van het gebied en valt hier samen met de ringvaart van de Starnmeerpolder. Deze komt als ruimtelijke drager vooral tot uiting door de erven aan de zuidzijde en de bebouwing en erfbeplanting aan de noordzijde. De noordzijde kent meer bebouwing dan de zuidzijde.

Interpretatie en toetsing
De ringdijken en –vaarten zijn ruimtelijke dragers die de grens tussen droogmakerij en veenweidepolder benadrukken. Ze zijn onlosmakelijk verbonden met de ontginningsgeschiedenis van het BL Eilandspolder. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven of het water wordt gedempt zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk, mits de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aangetast worden. De Westfriese Omringdijk is Provinciaal Monument en heeft een eigen beschermingsregels in de verordening (afd. 4.6 Cultureel erfgoed). Ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen deze regels zijn een aantasting van de kernkwaliteit.

Bebouwingslinten
Beschrijving
De bebouwingslinten zijn kenmerkende opgaande structuren in het landschap. Ze bestaan uit één rij van individuele erven in een onregelmatig ritme aan één of beide kanten langs de weg. Er is sprake van langere bebouwingslinten in de polder (polderlinten Schermerhorn, Grootschermer en het aan elkaar gegroeide Graft en De Rijp) en een aantal kortere bebouwingslinten die voornamelijk langs de ringdijken liggen (dijklinten Oostmijzen, Drie huizen en West- en Oost-Graftdijk). Noordeinde is een korter lint in de openheid van het veenpolderlandschap. De linten verschillen onderling van karakter wat betreft bebouwing en mate van dichtheid. Zo staan in De Rijp en Schermerhorn de dorpswoningen op smalle kavels dicht op elkaar en is vanaf de weg nauwelijks zicht op het achtergelegen open polderlandschap. West- en Oost-Graftdijk bestaan oorspronkelijk uit een éénzijdig lint langs de kanaaldijk. Grootschermer bestaat deels uit een éénzijdig en deels uit een tweezijdig lint. De bebouwingslinten zijn geënt op de ontginningsassen uit de vroege middeleeuwen van waaruit het veengebied is ontgonnen. Delen van de linten zijn uitgebreid tot kernen of hebben meerdere schuren of andere functies gekregen aan de achterzijde. Hierdoor loopt de bebouwing soms tot ver in het open poldergebied door. De Rijp is beschermd dorpsgezicht.

Interpretatie en toetsing
De ontginningsgeschiedenis van het gebied heeft geresulteerd in karakteristieke, langgerekte en kortere bebouwingslinten. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk mits er voldoende doorzichten in het lint blijven bestaan en zij zorgvuldig worden ingepast in de karakteristiek van het lint. Ruimtelijke ontwikkelingen die bestaande doorzichten volledig blokkeren zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Tweedelijnsbebouwing in de linten is ook een aantasting van de kernkwaliteit. Er is sprake van tweedelijns bebouwing als een nieuw gebouw niet ondergeschikt is aan het bestaande hoofdgebouw in het lint, als de ontsluiting van bebouwing parallel aan het lint gelegd wordt of wanneer bebouwing langs een nieuwe dwarsweg wordt ontwikkeld en ‘hofjes’ worden gecreëerd.

Stolpenstructuur
Beschrijving
Stolpen zijn kenmerkend voor het Noord-Hollandse platteland en geven uiting aan de Noord-Hollandse agrarische geschiedenis. De stolp was het karakteristieke bouwtype voor boerderijen vanaf halverwege de 16e eeuw en is toegepast tot ca. 1950. Veel stolpen zijn rijksmonument of provinciaal monument. Op plekken waar meer dan zes stolpboerderijen bij elkaar in de buurt staan, vormen deze door hun ruimtelijke samenhang een zogenaamde ‘stolpenstructuur’. De samenhang bestaat uit de visuele relatie tussen de stolpen onderling en tussen de stolp, het erf en het landschap eromheen. In de Beemster ligt langs de westelijke ringvaart een lange stolpenstructuur (dijklint). Een aantal stolpen in BL Eilandspolder hoort hierbij. Het gaat om stolpen aan de oostzijde van het gebied bij De Rijp, Schermerhorn en Oostmijzen.

Interpretatie en toetsing
Stolpenstructuren zijn kenmerkend en uniek voor Noord-Holland. Verstoringen van de onderlinge visuele samenhang binnen de stolpenstructuur en de relatie met het erf en het landschap zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Vervanging van een stolp door een nieuwe ‘stolp’ op dezelfde locatie, in dezelfde hoofdvorm en met hetzelfde volume wordt niet als aantasting beschouwd.

Haarlemmermeer-Noord

Kenschets

Het BL Haarlemmermeer-Noord is het noordwestelijke deel van de Haarlemmermeerpolder en vormt een belangrijke open ruimte tussen Haarlem, Hoofddorp en Amsterdam. Deze droogmakerij heeft een rechthoekige opbouw en verkaveling en wordt begrensd door de Ringvaart. Aan de noordwestzijde van het gebied liggen wat hoger gelegen restanten van venige bovenlanden, die herkenbaar zijn aan een onregelmatiger verkavelingspatroon. De Vijfde baan van Schiphol ligt middenin het gebied.

Begrenzing en context

Het BL Haarlemmermeer-Noord is onderdeel van de Haarlemmermeerpolder en wordt in het westen en noorden begrensd door de Ringvaart en de bebouwing van Zwanenburg, in het oosten door de Hoofdvaart en in het zuiden door de bebouwing van Hoofddorp. De Haarlemmermeer polder is een droogmakerijenlandschap. De polder is onderdeel van een groter woon- en werklandschap en biedt ruimte aan de luchthaven Schiphol met op de luchthaven georiënteerde bedrijvigheid. Snelwegen (A4/A44/A5/A9), spoorwegen en start- en landingsbanen zijn een relatief nieuwe beeldbepalende laag in de polder. De Ringvaart is de begrenzing van de droogmakerij. Het oostelijk deel van het BL Haarlemmermeer-Noord valt onder het Luchthaven Indelingsbesluit (LIB, 2017). Het Haarlemmermeerse Bos en delen van de Groene Weelde zijn NNN. De Stelling van Amsterdam met de Geniedijk loopt schuin door de polder.

(Het BL Haarlemmermeer-Noord maakt deel uit van het ensemble Haarlemmermeerpolder in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Net als elders in Noord-Holland werd in de middeleeuwen het tot dan toe ontoegankelijke veengebied achter de duinen door het graven van sloten ontgonnen voor agrarische doeleinden. Enkele natuurlijke meren in het gebied groeiden door bodemdaling en mogelijk ook turfwinning steeds verder uit. Aan het eind van de 15e eeuw resulteerde dit in drie meren die door smalle landtongen van elkaar werden gescheiden: het Leidse Meer, het Haarlemmermeer en het Spieringmeer. In de 16e eeuw werden de landtongen weggeslagen en ontstond het Haarlemmermeer, ook wel 'de Waterwolf' genoemd. De omliggende steden werden bedreigd door het nog steeds uitbreidende meer. Ondertussen werd het stoomgemaal uitgevonden. In 1837 werd per Koninklijk decreet overgegaan tot de droogmaking van de Haarlemmermeer. In 1852 viel het meer uiteindelijk droog. De gemalen De Cruquius, De Leeghwater en De Lynden herinneren hier nog aan.
De inrichting van de polder was sober en volledig gericht op agrarische productie. Aan de binnenzijde van de Ringvaart ontstonden dorpen aan de ringdijk, Hoofddorp ('Kruisdorp') werd op het kruispunt van de Hoofdvaart en de Kruisvaart gesticht. Tussen 1888 en 1903 werd de Geniedijk aangelegd als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Deze loopt schuin door de polder. De forten op de accessen (toegangen) van de Ringvaart en de Hoofdvaart dienden ter verdediging van de Stelling.
De Randstedelijke ontwikkelingen zorgden na de Tweede Wereldoorlog voor een explosieve groei van de dorpen in de Haarlemmermeer. Hoofddorp groeide van 5.000 inwoners in 1950 tot de huidige 73.000 inwoners. Naast veel kantoren en bedrijfsgebouwen is er de laatste decennia ook een groot glastuinbouwgebied bij Rijssenhout aangelegd. Schiphol ontwikkelde zich van een militair vliegveld tot nationaal vliegveld. In 1967 werd een nieuws banenstelstel en luchthavengebied in gebruik genomen. Met de uitbreidingsplannen van Schiphol groeide het verzet tegen de overlast. Zo werd in 1995 op het beoogde tracé van de vijfde baan als groen tegenwicht het Bulderbos aangelegd. De baan, de Polderbaan, is er in 2003 uiteindelijk toch gekomen. Met de baan 'sprong’ de luchthaven over de Hoofdvaart.
De rijksoverheid kwam met een compensatieprogramma voor de leefomgeving. In 2000 werden de investeringen voor een casco van groen- en recreatiegebieden gebundeld in het Raamplan Haarlemmermeer Groen. Dit moest tegenwicht bieden aan de verstedelijkingsdynamiek. Het Haarlemmermeerse Bos werd in 2002 uitgebreid met het Floriadeterrein, met onder meer de Big Spotters Hill. Tussen 2011 en 2016 werden aan het gebied enkele groengebieden toegevoegd. Samen met de vijfde landingsbaan werd de Driemerenweg (N206) en de A5 aangelegd tot knooppunt Raasdorp. Daarna volgde het tweede deel: in 2013 de Westrandweg langs de haven van Amsterdam richting Coentunnel en in 2015 de omlegging van de A9 ten zuiden van Badhoevedorp. Recent (2017) werd een 380 kV hoogspanningslijn aangelegd en het transformatorstation bij het bedrijventerrein De Liede verdubbeld.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

De Haarlemmermeerpolder is een droogmakerij met een rechtlijnige ruimtelijke opbouw en rechthoekige verkaveling. Enkele veenbovenlanden zijn opgenomen in de polder.

afbeelding binnen de regeling

Onregelmatige verkaveling bovenlanden
Beschrijving
De Ringvaart werd bij aanleg door de grillige oever van het Haarlemmermeer gegraven. Bij Vijfhuizen en Lijnden werden landtongen veenland ingesloten in de droogmakerij. Deze ‘bovenlanden’, zijn in de polder te herkennen door onregelmatige verkaveling, die afwijkt van de rechthoekige verkaveling elders in de polder. Bij Vijfhuizen is het gebied goed bewaard gebleven door de aanwezigheid van een eendenkooi en een beschermingscirkel van 800 meter. Dit gebied is opgenomen in het NNN. De Kromme Spieringweg werd bij aanleg van de droogmakerij om deze eendenkooi heen gelegd. Bij Lijnden is de smalle veenverkaveling nog herkenbaar. Op andere plekken is het bovenland minder goed herkenbaar door de vele bebouwing.

Interpretatie en toetsing
De afwijkende verkaveling en bijbehorende waterhuishouding van de bovenlanden is cultuurhistorisch waardevol omdat deze de ontstaansgeschiedenis van de polder zichtbaar maken. Ruimtelijke ontwikkelingen die het verkavelingspatroon wijzigen of ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot het dempen of wijzigen van sloten en andere waterlopen zijn in ieder geval een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die de aanwezige hoogteverschillen significant wijzigen zijn eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit. Eendenkooien hebben een landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde. Bij eendenkooien moet voldoende beplanting aanwezig blijven om de beslotenheid te behouden en de functie leesbaar te houden. Ook de openheid rond de eendenkooi moet in stand blijven. Wanneer aan deze condities niet wordt voldaan, is er sprake van aantasting van deze kernkwaliteit. Het dempen van de kooiplas is eveneens een aantasting van de kernkwaliteit.

Rechthoekige opbouw en verkaveling droogmakerij
Beschrijving
De Haarlemmermeerpolder heeft een consequente rechthoekige opbouw. Het polderraster wordt gevormd door zes tochten haaks op de Hoofdvaart en vijf tochten evenwijdig eraan. De afstand tussen de polderlinten is twee kilometer. Deze maat wordt opgedeeld door de tochten, zodat de kaveldiepte 1000 meter bedraagt. De oorspronkelijke kavelbreedte was 200 meter met om de drie kilometer een dwarsweg. Ondanks aanpassingen is het verkavelingspatroon nog steeds bepalend voor het landschap en de organisatie van het grondgebruik in de polder.

Interpretatie en toetsing
De rechthoekige opbouw en verkaveling van de polder is nog steeds goed zichtbaar en heeft een belangrijke cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen die de kenmerkende vaarten, tochten, linten en dwarswegen en het onderliggend verkavelingspatroon respecteren worden niet beschouwd als een aantasting van deze kernkwaliteit.

Groengebieden binnen de polderstructuur
Beschrijving
In het BL Haarlemmermeer-Noord is een aantal groengebieden aangelegd met recreatieve en vrijetijdfuncties, waaronder Big Spotters Hill. De groengebieden zijn ontworpen binnen de structuur van de polder en liggen om het open middengebied rondom de vijfde baan volgens het concept van het ‘Groene Carré’. Het Haarlemmermeerse Bos en delen van de Groene Weelde zijn NNN. Langs de Drie Meerenweg (N205) is in de IJtocht een ecologische zone aangebracht.

Interpretatie en toetsing
De groengebieden zijn aangelegd om de leefomgeving in de snel verstedelijkende Haarlemmermeerpolder te verbeteren en zijn deels aangelegd met compensatiegelden voor de vijfde baan van Schiphol aangelegd. De gebieden zijn niet onvervangbaar maar de totale oppervlakte en recreatieve kwaliteit mogen niet minder worden. Ook ruimtelijke ontwikkelingen die recreatieve en ecologische aansluiting tussen de gebieden verminderen worden als een aantasting van deze kernkwaliteit beschouwd.

Openheid en ruimtebeleving

De Haarlemmermeerpolder is voor een belangrijk deel verstedelijkt en daardoor ruimtelijk verdicht. Delen van de polder hebben echter nog steeds een open tot zeer open karakter.

afbeelding binnen de regeling

Open ruimtes met grote maten
Beschrijving
Het BL Haarlemmermeer-Noord is een grote open ruimte tussen Haarlem, Hoofddorp en Amsterdam. Het gebied direct rond de landingsbanen van de luchthaven is nog grotendeels open. Dit is deels het gevolg van de geluids- en veiligheidscontouren van de luchthaven. Ten zuiden van Zwanenburg ligt een aaneengesloten open ruimte, die door de hoger gelegen A9 van de rest van de polder wordt gescheiden.

Interpretatie en toetsing
De open ruimte in het BL Haarlemmermeer-Noord vormt een groot contrast met de meer verdichte verstedelijkte omgeving en is op regionale schaal van belang. De belevingswaarde van de openheid en de grote maten van de droogmakerij is daarom groot. Ruimtelijke ontwikkelingen buiten de bebouwingslinten leiden tot verdichting en verrommeling van het open en vlakke landschap en zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Voor de open gebieden geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld installaties voor opwekking van zonne-energie of teelt van energiegewassen geen aantasting zijn als zij onder de 1.5 m (ooghoogte) blijven en grootschalig en eenduidig van karakter zijn.

Ruimtelijke dragers

In BL Haarlemmermeer-Noord liggen meerdere kenmerkende structuren: de Ringvaart en -dijk, de vaarten en tochten, de Geniedijk en lange polderlinten met dwarswegen.

afbeelding binnen de regeling

Ringvaart en ringdijk Haarlemmermeer
Beschrijving
De Ringvaart/ringdijk is een beeldbepalende structuur voor de gehele droogmakerij. Deze verbindt een reeks dijkdorpen en buurtschappen en is een contrastrijke overgang tussen verschillende landschapstypen. De ringdijk biedt een afwisselende beleving van doorzichten naar de polder en heeft een visuele samenhang met de Ringvaart. De Ringvaart heeft een recreatieve functie en is geliefd bij wielrenners. Aan de ringdijk staan aan het eind van de poldervaarten de historische gemalen van de droogmakerij.

Interpretatie en toetsing
De ringvaarten en ringdijken zijn waterstaatkundig, ruimtelijk en cultuurhistorisch waardevol voor Noord-Holland. Ze tonen de omtrek van de vroegere meren en zijn een omlijsting van de geometrische indeling van de droogmakerijen. Het dwarsprofiel van de Ringvaart/ringdijk is kenmerkend en specifiek voor de Haarlemmermeerpolder. Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij bijvoorbeeld het dijkprofiel wordt vergraven of het water wordt gedempt zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Dijkverbeteringen zijn mogelijk mits zij de continue lijn en het herkenbare dijkprofiel niet aantasten. Ruimtelijke ontwikkelingen die de zichtbaarheid van de historische waardevolle gemalen en de relatie tussen Ringvaart, gemaal en poldervaart verstoren vormen eveneens een aantasting van deze kernkwaliteit.

Hoofdvaart, Kruisvaart en tochten
Beschrijving
De Hoofdvaart (in de lengterichting) en haaks daarop de Kruisvaart vormen het assenkruis van de droogmakerij. Parallel aan deze lijnen liggen de tochten en polderwegen als onderdeel van de rechthoekige structuur. De Hoofdvaart is door de eenduidige opgaande beplanting de meest zichtbare drager.

Interpretatie en toetsing
De vaarten en tochten behoren tot de hoofdstructuur van de droogmakerij en zijn cultuurhistorisch waardevol. Ruimtelijke ontwikkelingen die het continue lineaire karakter van de waterlopen wijzigen vormen een aantasting van deze kernkwaliteit.

Lange polderlinten met onbebouwde dwarswegen
Beschrijving
Langs de Hoofdvaart en langs de parallel daaraan lopende polderwegen werden aan beide zijden de boerderijen gebouwd. De afstand tussen deze polderlinten is twee kilometer met dwarswegen om de drie kilometer. De dwarswegen zijn in principe onbebouwd. Langs de Schipholweg (vroeger Spaarnwouder Dwarsweg) was echter ter hoogte van Boesingheliede al kort na de ontginning sprake van bebouwing. Deze weg was voor de komst van de A9 een belangrijke verbindingsweg tussen Haarlem en Amstelveen.

Interpretatie en toetsing
De lange polderlinten en dwarswegen behoren net als de vaarten en tochten tot de cultuurhistorisch waardevolle hoofdstructuur van de droogmakerij. Ruimtelijke ontwikkelingen die de karakteristiek van het orthogonale raster van wegen en bebouwing verminderen vormen een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen in de linten zijn mogelijk mits er voldoende doorzichten in het lint blijven bestaan en zij zorgvuldig worden ingepast in de karakteristiek van het lint. Ruimtelijke ontwikkelingen die bestaande doorzichten volledig blokkeren zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Tweedelijnsbebouwing in de linten is ook een aantasting van de kernkwaliteit. Er is sprake van tweedelijns bebouwing als een nieuw gebouw niet ondergeschikt is aan het bestaande hoofdgebouw in het lint, als de ontsluiting van bebouwing parallel aan het lint gelegd wordt of wanneer bebouwing langs een nieuwe dwarsweg wordt ontwikkeld en ‘hofjes’ worden gecreëerd.

Geniedijk
Beschrijving
Schuin door de polder loopt de markante Geniedijk met ondersteunende forten bij ‘accessen’ ter hoogte van Vijfhuizen, Hoofddorp en Rijssenhout. De Geniedijk heeft een karakteristiek dwarsprofiel met een voor- en achtersloot. De Geniedijk maakt onderdeel uit van de Stelling van Amsterdam.

Interpretatie en toetsing
De Stelling van Amsterdam is UNESCO Werelderfgoed en heeft een eigen beschermingsregime waaronder de liniedijk (Geniedijk), de forten en ook de schootsvelden van de forten vallen. Ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen de regels van dit regime zijn een aantasting van de kernkwaliteit.

Het Gooi

Kenschets

Het Gooi is een stuwwallenlandschap met bos- en heidegebieden, zanderijen en restanten van engen. Deze variatie in landschapstypen maakt het een aantrekkelijk gebied om te verblijven. De rustige bos- en heidegebieden zijn een contrast met de nabijgelegen stedelijke gebieden. De gaafheid van de zichtbare relicten uit de voorlaatste ijstijd en van de bewoningsgeschiedenis vanaf de prehistorie zijn een bijzondere kwaliteit van dit gebied.

Begrenzing en context

Het BL Het Gooi wordt aan de noordzijde begrensd door het Gooimeer en het stedelijk gebied van Huizen. De oostgrens wordt gevormd door de begrenzing van de stuwwal, de kernen Blaricum en Laren en de Erfgooiersgracht (provinciegrens). Aan de zuidzijde is ook de provinciegrens aangehouden. Aan de westzijde wordt de grens gevormd door de ’s-Gravelandsche vaart en de kernen Hilversum en Bussum. Tussen Loosdrecht en Hilversum is de gemeentegrens aangehouden. De stuwwal van het Gooi is een uitloper van de Utrechtse Heuvelrug en is het brongebied voor grondwaterstromen die in de Vechtstreek aan de oppervlakte komen. Het gebied heeft hoge archeologische en cultuurhistorische waarden als gevolg van de lange historie. Verschillende elementen hebben de status van rijksmonument. De Vesting Naarden maakt onderdeel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en is beschermd stadsgezicht. De Nieuwe Hollandse Waterlinie staat op de nominatie om UNESCO Werelderfgoed te worden. De schootsvelden van de vesting Naarden vallen binnen dit BL. Bijna het gehele niet stedelijke gebied in het Gooi is onderdeel van het NNN. De natuurgebieden in het Gooi sluiten aan op de andere natuurgebieden van de Utrechtse Heuvelrug. De zuidoever van het Gooimeer en de Naardermeent zijn N2000. Het gebied wordt doorsneden door de A1, meerdere provinciale wegen zoals de Crailoseweg N257, de Laarderweg N255 en de Vreelandseweg N201 en door de spoorlijn Amsterdam – Amersfoort. Het gebied is een geliefd woongebied en aantrekkelijk voor recreatie. Vanwege het bosrijke karakter van de villa- en buitenwijken in het Gooi, loopt het bosgebied geleidelijk over in de bebouwde kom.

(Het BL Het Gooi is onderdeel van het ensemble Het Gooi van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.)

afbeelding binnen de regeling

Ontstaansgeschiedenis

Het reliëf van het Gooi is in de voorlaatste ijstijd ontstaan. Tussen 200.000 en 130.000 jaar geleden bewogen gletsjers van noord naar zuid door het land en aan de voorkant ervan werd de ondergrond opgestuwd, hierdoor ontstonden de stuwwallen. Het stuwwallencomplex van Laren, Blaricum en Hilversum werd gevormd door een gletsjertong die ten oosten van het gebied in de Eemvallei lag. Het vormt een geologische eenheid met de Utrechtse Heuvelrug. Door smeltwater van de gletsjers ontstonden voor de stuwwallen smeltwaterwaaiers (Bussumer heide, Westerheide en Spanderswoud). Later zijn dalen ontstaan door erosie en in de laatste tijd is dekzand afgezet. Recenter is door afslag van de Zuiderzee een vier tot vijf meter hoge klif ontstaan waar de stuwwal aan het huidige Gooimeer grenst. De grote verscheidenheid en de gaafheid van relicten uit de ijstijd maken het BL Het Gooi in geologisch opzicht bijzonder.
Ook archeologisch is het gebied interessant. In Het Gooi zijn sporen van vroege bewoning gevonden (grafheuvels en raatakkers uit de Bronstijd en IJzertijd). Tussen 1100 en 1300 ontstonden agrarische nederzettingen op de overgangen van hoog naar laag waar drinkwater geput kon worden, zoals Huizen, Laren, Blaricum en Hilversum. Dit waren brinkdorpen met een radiaal uitwaaierende structuur van schaapsdriften. De opbrengst van de akkers en het vee werden onder één dak ondergebracht in langhuisboerderijen. Op de flanken van de stuwwallen ontstonden bij de dorpen omvangrijke akkercomplexen (engen) omgeven door geriefhout. De graslanden (meenten) lagen op grotere afstand in de lage delen. De langbouwgronden waren opgedeeld bezit van de boeren in het gebied (Erfgooiers). Op de heidevelden op de hogere delen werden schapen geweid, die s 'avonds op stal werden gezet en mest leverden voor de akkers (potstalsysteem). Op de brink werden de schapen verzameld en opgekweekte bomen dienden voor het gebinte van de boerderijen.
Vanaf de 13e eeuw was de strategisch gelegen stad Naarden een belangrijke schakel tussen het oosten en de Hollandse steden. Eind 17e eeuw werd de bestaande vesting uitgebreid met de kenmerkende vestingstructuur en vanaf dat moment werd deze vestiging onderdeel van de (Oude en later Nieuwe) Hollands Waterlinie. Uit die tijd stamt ook de trekvaart van Amsterdam. Al in de 17e en 18e eeuw kwamen op de hogere gronden landgoederen tot ontwikkeling, bijvoorbeeld de Zwaluwenberg. In de westelijke, lagere zoom van de stuwwal werden gronden afgegraven (zanderijen) en het zand werd via vaarten afgevoerd voor uitbreiding van de Amsterdamse grachtengordel.
Dit leidde onder meer tot het ontstaan van de reeks buitenplaatsen in 's-Graveland: een gaaf geheel van lanen, parken en landhuizen ontworpen volgens renaissancebeelden. De 's-Gravelandsche Vaart, waaraan de meeste huizen staan, was vroeger een belangrijke verbindingsroute tussen Amsterdam en Hilversum. Vervoer per schip werd vaak verkozen boven vervoer per rijtuig, omdat de weg bijna nergens verhard was. In 1644 werd een reguliere trekvaartverbinding tussen 's-Graveland en Amsterdam ingesteld. Naast het vervoer van zand en mensen waren de vaartverbindingen van belang voor het transport van organisch afval voor de bemesting van de arme zandgronden. Rond Naarden werd om militair-strategische redenen (inundatie van schootsvelden) op grote schaal zand afgegraven. Particulieren volgden en bouwden huizen met de opbrengst van het zand. Zo ontstond een samenstel van diep gelegen zanderijen en waterlopen ten oosten van Naarden (Valkeveen en omgeving). Vanaf de 17e eeuw ontwikkelde Huizen zich als een vissersdorp. In eerste instantie werd de vis illegaal – zonder haven – aan land gebracht. In 1854 werd een haven gegraven.
De trein- en stroomtramverbindingen met Amsterdam waren van belang voor de ontwikkeling van Het Gooi als forensengebied. Later volgde de aanleg van de Rijksstraatweg en de A1. De wegen volgden in eerste instantie het tracé van de oude verbindingen over de hogere gronden. In latere fasen kwamen de wegen buiten de kernen te liggen. Aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw werden veel van de enge en weidegronden met villa's en ook herstellingsoorden en sanatoria bebouwd (bijvoorbeeld Zonnestraal). Hilversum verwierf faam als villadorp en tuinstad voor de forensen. In de jaren zestig ontwikkelde Hilversum zich als mediastad. Huizen werd in 1967 aangewezen als Gooise groeikern waarna de Oostermeent werd bebouwd. In 1995 werd het laatste bouwproject gestart: het 'Vierde Kwadrant', tot aan de A27 in het oosten.

Kernkwaliteiten

Aardkundige en landschappelijke karakteristieken

Het Gooi bestaat uit een stuwwallenlandschap met bos- en heidegebieden. De stuwwallen met grote hoogteverschillen en een scherpe rand naar het Gooimeer zijn duidelijk herkenbaar in het landschap. Met 36,4 meter is de Tafelberg het hoogste punt van Het Gooi. Door het landbouwsysteem van de potstal ontstonden heidevelden, engen, brinken, meenten en schaapsdriften. Door zandwinning en de ontwikkeling van landgoederen ontstonden trekvaarten, zanderijen, buitenplaatsen, lanen en bossen. Vanuit militair strategische overwegingen ontstond de vesting Naarden met schootsvelden en vooruitgeschoven verdedigingswerken.

afbeelding binnen de regeling

Aardkundig waarde: stuwwallen
Beschrijving
Het Gooi is één van de meest reliëfrijke gebieden in Noord-Holland. Het heeft een complex geheel van pleistocene afzettingen uit de ijstijden en de perioden erna. In Het Gooi liggen een aantal hoge (12,5–30m) stuwwalresten. De stuwwallen en de eromheen gelegen sandrs (spoelzand-/ smeltwaterwaaiers, hoogte 5-12,5m) zijn ongeveer 150.000 jaar geleden ontstaan. In een latere ijstijd is dekzand afgezet, ongeveer 15.000 tot 10.000 jaar geleden. In het holoceen ontstonden heidevelden en landduinen met stuifduinen. Er liggen verspreid een aantal bijzondere verschijnselen: dekzandruggen met typische verstuivingsverschijnselen, landduinen met actief stuifzand, wasmeren, groeves en leemkuilen (Oostermeent en Leemkuil Bikbergerbos). Ook bijzonder in dit gebied is een 4-5m hoge klif in de stuwwal aan het Gooimeer, die is ontstaan door afslag van de Zuiderzee. De bodems in de verschillende deelgebieden hebben één ding gemeen: het zijn allemaal kalkloze zandgronden die in verschillende stadia van bodemontwikkeling verkeren. Het complex van de stuwwal, bestaande uit grove zanden en grind functioneert als een infiltratiegebied. De begroeiing bestaat uit heidevegetatie, naald en loofbos.

Interpretatie en toetsing
De vorming van de ondergrond van Het Gooi is het resultaat van geologische processen tijdens de voorlaatste ijstijd. Dit gebied herbergt een complex aan verschijnselen die hieraan gerelateerd zijn en aan de klimaatsopwarming erna. Het geeft daarmee informatie over de klimaats- en ontstaansgeschiedenis van het gebied. De grote verscheidenheid en relatieve gaafheid van de verschijnselen maakt het gebied bijzonder. De aardkundige waarde is zeer hoog, van nationaal belang en onvervangbaar. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk indien de leesbaarheid van de aardkundige kernkwaliteit in stand blijft. Dit betekent dat het bodemprofiel en reliëf (bijv. door activiteiten als heien, graven en egaliseren) niet significant mogen worden aangetast. Bij ontwikkelingen die beroering tot een diepte van 1 m onder maaiveld vergen is in beginsel geen sprake van aantasting van de aardkundige kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die de klifkust wijzigen of de herkenbaarheid van het hoogteverschil zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Stuwwallenlandschap
Beschrijving
Het landschap van BL Het Gooi bestaat uit een aantal met elkaar verbonden stuwwallen met omliggende gronden. Dit stuwwallenlandschap kent veel hoogteverschillen, overgangen en daarmee diverse landschapstypen. Het werd al vroeg bewoond. Het overwegend hoger gelegen bos- en heidegebied van Het Gooi is groot en aaneengesloten door natuurverbindingen. Het landschap is afwisselend en bestaat uit droge en vochtige heide, dennen-, eiken- en beukenbos met enkele zandverstuivingen en vennen. Het gebied is grotendeels aangewezen als NNN-gebied. Veelal op de flank van de stuwwal zijn restanten van engen te vinden, waaronder de Laarder Eng, de Naarder Eng, Huizer Eng en Blaricumer Eng (Warandepark). Dit landschap is een kleinschalig landschap van bossages, hout singels, wallen en akkers. De engen zijn restanten van een agrarische historisch landbouwsysteem dat eeuwenlang gefunctioneerd heeft tot de invoering van de kunstmest. De engen staan niet op zichzelf maar hebben historische samenhang met de heidevelden, brinken en meenten. Aan de noordzijde van dit BL is een 4 tot 5 meter hoge klifkust zichtbaar. Deze is ontstaan door afslag langs de voormalige Zuiderzee. Aan de noordwestzijde van de stuwwallen liggen restanten van (buitendijkse) hooilanden aan de voormalige Zuiderzee (Naardermeent). Aan de oostzijde is een heldere overgang naar het lagergelegen veenweidegebied van Eemland. In het westen is de overgang naar het veengebied meer geleidelijk.

Interpretatie en toetsing
Het BL Het Gooi is landschappelijk en cultuurhistorisch van waarde en gedeeltelijk zelfs van hoge tot zeer hoge waarde. Door de vroege bewoning is het stuwwallandschap ook van grote archeologische waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen die de landschappelijke karakteristiek van aaneen gesloten bossen en heidevelden negatief beïnvloeden zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die de aard en oppervlakte van de engen wijzigen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die de fysieke kenmerken van de klifkust van het Gooi in essentie wijzigen of de zichtbaarheid van de klifkust verminderen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Zanderijen incl. ‘s-Gravenland
Beschrijving
In Het Gooi komen zanderijen voor in ’s Gravenland, bij Bussum en Naarden en in omgeving van Valkeveen/De Limieten. Bij Hilversum en Huizen liggen een paar grotere (industriële) afgravingen (Zanderij Crailoo, Groeve Oostermeent). De zanderijen zijn ontstaan door menselijk ingrijpen in het reliëf: het zand werd weggegraven en de bodem werd vlak met een specifieke waterhuishouding. De zanderijen zijn vaak open ruimten in een bosachtige omgeving met een steilrand als begrenzing. De zanderijen boden kansen voor de ontwikkeling van landgoederen, buitenplaatsen en natuur. De landgoederenzone van ’s-Graveland is een doorontwikkeling van een zanderij en heeft een heldere rechthoekige en lineaire opbouw. De landgoederenzone is een fraai voorbeeld van een ontginning volgens renaissancedenkbeelden en vormt een gaaf cultuurhistorisch-landschappelijke geheel van lanen, bossen, parken, landhuizen, zichtassen en zanderijvaarten.

Interpretatie en toetsing
De zanderijen zijn veelal onderdeel van het NNN. De zanderijen Oud-Valkeveen en de Limieten zijn geen onderdeel van het NNN. Ze hebben een cultuurhistorisch zeer hoge waarde. Ruimtelijke ontwikkelingen die de landschappelijke kenmerken wijzigen of de kwaliteit van de zanderijen verminderen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. De landschappelijke en cultuurhistorische waarde van de landgoederenzone ’s-Graveland is eveneens zeer hoog vanwege de gaafheid en samenhang van de onderdelen (beschermd dorpsgezicht). Ruimtelijke ontwikkelingen die kwaliteit van de landgoederen verminderen of de ruimtelijke opbouw ervan wijzigen worden gezien als een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die de samenhang tussen de landgoederen onderling en de omgeving verminderen worden eveneens gezien als een aantasting van deze kernkwaliteit.

Openheid en ruimtebeleving

Het Gooi kenmerkt zich door de beslotenheid in de bosgebieden met daarbinnen open ruimtes op de heidevelden, zandverstuivingen, zanderijen en de engen. Vanuit de open ruimtes is er nauwelijks zicht op de nabijgelegen stedelijke bebouwing. Het dichte bosgebied is een contrast met de open veenweidegebieden van de Vechtstreek en Eemland en met de openheid van het Gooimeer. De overgang naar het Gooimeer en het Eemland is abrupt. De overgang naar het veenweidegebied in de Vechtstreek is geleidelijker.

afbeelding binnen de regeling

‘Illusielandschap’ bestaande uit heidevelden en besloten bossen
Beschrijving
De afwisseling tussen de open ruimtes en de besloten bosgebieden in Het Gooi is een bijzondere kwaliteit. Samen vormen zij het ‘illusielandschap’: de bos en heidevelden van het Gooi geven de indruk van een aaneengesloten, ongerept, doorlopend bos- en heidegebied, ondanks de verstedelijking in Het Gooi. Tussen de kernen liggen groene zones en het bosgebied loopt op veel plekken over in het groen van de kernen. Het systematisch zorgvuldig inpassen van bebouwing in de bosgordel heeft geleid tot het nagenoeg ontbreken van visuele aanwezigheid van bebouwing.

Interpretatie en toetsing
Ruimtelijke ontwikkelingen die het contrast tussen besloten bosgebied en open ruimtes in hoge mate verminderen of het groene karakter van deze zones tussen de kernen verminderen zijn een aantasting van de kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die het ongerepte en groene karakter van het ‘illusie’-landschap verminderen zijn ook een aantasting van deze kernkwaliteit. Dit geldt bijvoorbeeld voor grootschalige bebouwing die boven de boomgrens uitsteekt en zichtbaar is vanuit de open ruimten van de heidevelden of voor bebouwing die niet goed is ingepast in de groene randen rond de kernen.

Halfopen engen
Beschrijving
De engen vormen een kleinschalig landschap van bossages, houtsingels, wallen en akkers. Ze zijn vanouds op de kernen gericht; zichtbaarheid van bebouwing (kerktoren) is onderdeel van het beeld. Omdat de open ruimten van de engen op de flanken van de stuwwal liggen is het mogelijk het reliëf te beleven.

Interpretatie en toetsing
Veel van de engen zijn onderdeel van het NNN, de overige vallen binnen het BL. Ruimtelijke ontwikkelingen in de openheid van de engen zijn een aantasting van deze kernkwaliteit. Ruimtelijke ontwikkelingen die het zicht op het reliëf van de stuwwal of het zicht op de kerktoren verstoren, zijn een aantasting van deze kernkwaliteit.

Schootsvelden vesting Naarden
Beschrijving
De vesting Naarden maakte deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. In de open schootsvelden rond de vestin