Besluit van burgemeester en wethouders van Woerden houdende regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning (Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2023)

Geldend van 31-12-2022 t/m 05-05-2023

Intitulé

Besluit van burgemeester en wethouders van Woerden houdende regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning (Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2023)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden,

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Gelet op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2020;

Het wenselijk is nieuwe regels vast te stellen omdat er wijzigingen, aanpassingen en aanvullingen zijn geweest op de “Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2022”

Besluit;

vast te stellen de “Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2023

1. Begripsbepalingen

  • College: College van burgemeester en wethouders;

  • Casemanager: Een casemanager is iemand die namens de gemeente zorgaanvragen afhandelt voor maatwerkvoorzieningen.

  • Pgb: Persoonsgebonden budget;

  • Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2020;

  • WoerdenWijzer: WoerdenWijzer is een afdeling binnen de gemeente Woerden. Het bestaat uit een team deskundigen binnen het sociaal domein, waar vragen binnen komen over o.a. hulpmiddelen, huishoudelijke hulp, schulden, dagbesteding, jeugdhulp en jeugdzorg. WoerdenWijzer zorgt ervoor dat inwoners met hun vragen op deze gebieden op één plek terecht kunnen en dat ze de juiste ondersteuning krijgen. Het biedt antwoorden, tips en oplossingen op het gebied van o.a. ondersteuning en zorg, gezin en opvoeding, sociale contacten, werk en dagbesteding, wonen, geldzaken en inkomen, reizen en vervoer.

  • ZIN: Zorg in natura; hier te lezen als een maatwerkvoorziening in natura.

  • Alle begrippen die in deze regels worden gebruikt en die nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening.

2. Procedure

Grondslag: artikel 2 tot en met 7 en 11 van de Verordening.

2.1 Ondersteuningsvraag

  • 1.

    Wanneer een inwoner behoefte heeft aan ondersteuning kan hij of zij bij WoerdenWijzer zijn vraag stellen. Soms blijkt na een korte vraagverkenning dat verstrekte informatie of advies voldoende zijn voor de inwoner om het ondervonden probleem op te lossen. We gaan uit van iemands mogelijkheden in plaats van de belemmeringen.

  • 2.

    Als er behoefte is aan maatschappelijke ondersteuning kan de inwoner zijn ondersteuningsvraag in een persoonlijk plan omschrijven.

  • 3.

    In artikel 2.3.2 Wmo 2015 is bepaald dat als een inwoner een melding doet, de gemeente binnen maximaal 6 weken onderzoekt wat de mogelijkheden van de inwoner zelf zijn. Tijdens de periode van het onderzoek bespreekt een casemanager namens het college samen met de inwoner diens ondersteuningsbehoefte(n). Het onderzoek, dat bestaat uit in ieder geval:

  • 4.

    De in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet genoemde verplichte onderwerpen

  • 5.

    Het gesprek.

  • 6.

    Tijdens het gesprek is de situatie van de inwoner het uitgangspunt. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de zelfredzaamheidsmatrix als instrument.

  • 7.

    Het aanvragen van een medisch advies, een onderzoek naar een aanpassing voor een voorziening, een ergotherapeutisch onderzoek, het inmeten of een offerte opmaken door een bedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

  • 8.

    Alle inwoners waarmee een gesprek wordt gevoerd, krijgen na het gesprek en het onderzoek van het college een een onderzoeksverslag met daarin de uitkomsten van het onderzoek.

2.2 Algemeen beoordelingskader

Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:

  • Is de inwoner ingezetene van de gemeente?

  • Behoort de inwoner tot de doelgroep van de Wmo? (zie de artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de wet)

  • Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociaal netwerk?

  • Is sprake van gebruikelijke hulp?

  • Zijn er - deels - voorliggende voorzieningen beschikbaar?

  • Zijn er - deels - algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar?

  • Zijn er - deels - algemene voorzieningen beschikbaar?

2.3 Cliëntondersteuning

Elke inwoner kan gratis onafhankelijke cliëntondersteuning krijgen. Deze ondersteuning is bedoeld voor het vinden van de weg naar WoerdenWijzer, wanneer het niet lukt om een ondersteuningsvraag te formuleren of wanneer een inwoner hulp nodig heeft bij het voorbereiden en voeren van het gesprek met de medewerker van WoerdenWijzer. . Het recht op onafhankelijke cliëntondersteuning is vastgelegd in de Wmo 2015. De Wmo 2015 definieert cliëntondersteuning als: 'Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen’. Cliëntondersteuning kan bijvoorbeeld worden ingezet voor hulp bij budgetteren of het opstellen van persoonlijk plan of pgb plan In de gemeente Woerden noemen we de onafhankelijke cliëntondersteuning, onafhankelijke regieondersteuning. In Woerden wordt dit vorm gegeven door het inzetten van onafhankelijke regieondersteuners. Inwoners kunnen zelf een onafhankelijke regieondersteuner kiezen. Deze kunnen zij bereiken via Kwadraad.

2.4 Formele aanvraag

Nadat het onderzoek is uitgevoerd en het onderzoeksverslag aan de inwoner is verstrekt kan de betreffende inwoner (of gemachtigde) een formele aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening. In beginsel wordt alleen een ondertekende aanvraag formulier die is voorzien van naam, geboortedatum en dagtekening. Een uitzondering kan gemaakt worden in het geval van:

  • 1.

    Een inwoner die zorg mijdt (bemoeizorg), maar onmiskenbaar wel zorg nodig heeft. In dat geval kan het college het onderzoeksverslag of een gespreksverslag in behandeling nemen als aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    In een situatie waarbij ondertekening voor de inwoner praktisch te bezwaarlijk is, kan een onderzoeks of gespreksverslag als basis voor een aanvraag om een maatwerkvoorziening dienen. De datum waarop het aanvraagformulier wordt ontvangen geldt als aanvraagdatum.

2.5 De beschikking

  • 1.

    De inwoner ontvangt een beschikking binnen twee weken nadat de formele aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal de inwoner binnen de in lid 1 genoemde twee weken schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met maximaal 8 weken. Hierbij wordt zorgvuldig nagegaan of de termijnoverschrijding noodzakelijk is en indien nodig wordt een noodvoorziening getroffen. De inwoner mag niet benadeeld worden door de (nood)procedure.

  • 3.

    In de beschikking staan: de aanvraagdatum, de beslissing, motivatie van het besluit, verwijzing naar het ondersteuningsplan en informatie over de effectuering van het besluit

  • 4.

    Tegen deze beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk. .

  • 5.

    Bij het wel of niet toekennen van een maatwerkvoorziening is aandacht voor:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de inwoner;

  • b.

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte;

  • c.

    de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • d.

    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van de inwoner;

  • e.

    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene en/of voorliggende voorzieningen;

  • f.

    welke eigen bijdrage voor de inwoner van toepassing is.

3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

Grondslag: artikel 8 van de Verordening

3.1Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor ondersteuning in aanmerking te komen is dat de inwoner zijn hoofdverblijf in de gemeente Woerden heeft. De inwoner moet ingeschreven staan in de Basisregistratie personen (Brp) van de gemeente Woerden. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de Brp; de inwoner moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de inwoner kan aantonen dat hij op korte termijn in Woerden komt wonen, kan, als hij nog niet staat ingeschreven in de Brp, de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in de Brp geregeld moet zijn.

3.2 Eigen kracht

De eigen kracht van de cliënt heeft betrekking op de mogelijkheden van de cliënt om zelf bij te dragen aan zijn zelfredzaamheid en participatie. De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Oplossingen die een inwoner zelf redelijkerwijs kan realiseren gaan daarom vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening.

3.3. Beperking

De beperking van de inwoner dient objectiveerbaar te zijn. Dit betekent dat het mogelijk moet zijn om objectief vast te stellen dat iemand beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en/of participatie. Het is hiervoor niet altijd nodig om een medische diagnose te hebben; het gaat om de beperkingen, niet om de oorzaak ervan.

3.4. Noodzakelijke voorziening

Voor voorzieningen geldt dat zij langdurig noodzakelijk zijn ter ondersteuning van de behoeften van de inwoner. Hierbij kan een medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol spelen om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van langdurige noodzaak.

Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan zes maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Als de verwachting is dat de inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak. Voor een maatwerkvoorziening van diensten kan ook sprake zijn van een kortdurende inzet. Dit kan het geval zijn bij een bijdrage aan de ontwikkeling van de inwoner zodat hij na korte tijd de voorziening niet meer nodig heeft. Dit omdat hij dan wel gebruik kan gaan maken van een algemene voorziening.

3.5 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wetgeving

Voorliggend op de Wmo 2015 is een voorziening of een dienst op grond van een andere wettelijke regeling zoals de Wlz, de Ziektekostenverzekeringswet (Zvw) of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo 2015 geen voorziening of dienst worden verstrekt.

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan moet alsnog een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden geboden.

Indien de inwoner geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de inwoner dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.

3.4 (red. moet zijn: 3.6) Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat een inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die inwoner ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Kenmerkend voor een algemene voorziening is dat het gaat om een in beginsel vrij toegankelijke voorziening. Dat wil zeggen: zonder dat eerst een diepgaand onderzoek wordt verricht naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. Het is ook mogelijk dat iemand die een aanvraag om een maatwerkvoorziening doet, nadat het college zijn behoefte aan ondersteuning heeft onderzocht, naar een algemene voorziening wordt verwezen. De diensten, activiteiten of zaken kunnen toegankelijk zijn voor specifieke groepen of soms ook voor alle ingezetenen van de gemeente. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder toestemming vooraf, gebruik van kan maken.

Algemene voorzieningen kunnen zowel commerciële diensten als diensten zonder winstoogmerk zijn. Voorbeelden van algemene voorzieningen in Woerden zijn onder andere boodschappenbezorgdiensten van de supermarkt, samen eten in het zorgcentrum, Meedoen in de wijk Molenvliet, de rolstoelpool, maaltijdverzorging, hondenuitlaat service, buurthuiswerk, vrijwilligersorganisaties, het advies- en meldpunt huishoudelijk geweld en kindermishandeling, ontmoetingsruimte voor mensen die eenzaam zijn, steunpunt Mantelzorg.

3.5 (3.7)Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Uit de jurisprudentie volgt dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. Het college moet toetsen of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand met een minimuminkomen, ongeacht of de betreffende cliënt zelf een minimuminkomen heeft. Een minimuminkomen is volgens de CRvB bijstandsniveau.

Om te weten of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand op bijstandsniveau, wordt een bedrag berekend. Hiervoor sluiten we aan bij de rekensom uit de uitspraak van de rechtbank Den Haag (ECLI:NL:RBDHA:2021:2084): Als iemand op basis van 5% van de bijstandsnorm die voor de cliënt geldt de voorziening binnen 36 maanden kan terugbetalen, is de voorziening financieel te dragen. Dus: 5% x van toepassing zijnde bijstandsnorm x 36 maanden = het bedrag waarmee we de kosten van de voorziening vergelijken.

Het college kijkt dus niet óf de cliënt het binnen 36 maanden kan terugbetalen. Het kijkt alleen naar het bedrag dat uit de rekensom komt. Het college mag ook rekening houden met beschikbare tweedehands voorzieningen.

Een fiets (en/of tandem) met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een elektrische fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop, duurder dan een gewone fiets maar is wel betaalbaar voor de meeste mensen. Het kan voor een persoon zonder beperkingen met een minimuminkomen worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

Op het gebied van de woningaanpassingen kan worden gedacht aan: thermostaatkranen, éénhendelmengkranen, verhoogd toilet en douche- en toiletbeugels.

3.5 (3.8) Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (Regiotaxi) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de Regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking komt voor de Regiotaxi.

3.6 (3.9)Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

Een maatwerkvoorziening is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven adequaat de goedkoopste is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is), komen de meerkosten voor rekening van die inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequaat maatwerkvoorziening.

Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij kan worden gedacht aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen. Een auto of fiets is algemeen gebruikelijk, dus de kosten hiervoor (normbedragen zoals vastgesteld door het NIBUD) worden niet vergoed.

3.7 (3.10)Kosten gemaakt voorafgaand aan het moment van beschikken

Voor melding:

De inwoner schaft de voorziening aan vóór het moment van melden en realiseert de voorziening vóór de melding. De inwoner heeft zijn eigen beperkingen op eigen kracht zelf opgelost. Er vindt geen ondersteuning meer plaats op grond van de Wmo tenzij de inwoner niet kan worden verweten dat hij zich niet eerst bij de gemeente heeft gemeld.

Na melding maar voor het moment van de datum beschikking:

De inwoner realiseert de voorziening na de melding maar vóór het beschikken. Indien de plaatsing/aanschaf binnen 3 maanden na de melding gebeurd zal in deze situatie onderzocht moeten worden of de noodzaak voor het realiseren van de voorziening alsnog kan worden vast gesteld is en of er sprake is van de goedkoopst passende oplossing.

4. Regels voor een pgb bij een maatwerkvoorziening

Grondslag: artikel 9 van de Verordening

4.1 Doel en voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb

Een pgb is een geschikt instrument voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften, en met eigen regie in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

Het uitgangspunt is dat een cliënt een voorziening in natura krijgt. Als de cliënt dit wenst bestaat de mogelijkheid tot de verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de maatwerkvoorziening. De cliënt moet dan motiveren waarom een maatwerkvoorziening in natura niet passend is. Het is niet voldoende om eenvoudig mee te delen dat diegene de ondersteuning van de gecontracteerde aanbieders niet wenst.

Een pgb is een geldbedrag bedoeld om zelf een maatwerkvoorziening in te kopen of aan te schaffen. Deze vorm van verstrekken is geschikt voor cliënten die zelf, dan wel met behulp van een pgb-vertegenwoordiger, de regie over hun leven kunnen voeren. De keuze voor een pgb betekent dat de cliënt zelf (of de pgb-vertegenwoordiger) de geïndiceerde voorziening inkoopt én dat de cliënt zelf (of de pgb-vertegenwoordiger) verantwoordelijk is voor alle zaken die daarbij horen. De inwoner zal tijdens het gesprek, maar ook tijdens de aanvraagprocedure, goed worden geïnformeerd. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) verzorgt naast de administratie ook de voorlichting voor en ondersteuning aan budgethouders.

4.2 Pgb-plan

Iemand die gebruik wil maken van een pgb dient bij de aanvraag een Pgb-plan in te dienen. De gemeente heeft hier een format voor gemaakt. Het pgb-plan wordt getoetst door de casemanager Wmo. Daarbij wordt beoordeeld of de omschreven ondersteuning in het pgb-plan van voldoende kwaliteit is en in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van de in het onderzoeksverslag opgenomen resultaten.

Wanneer een pgb-plan niet wordt ingediend (ondanks herhaald verzoek hiertoe), is het niet mogelijk een indicatie af te geven voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb. Er kan immers geen zorgvuldig onderzoek plaatsvinden of een pgb mogelijk is zonder dat een pgb-plan is ingevuld. Als vaststaat dat wel een indicatie voor een maatwerkvoorziening in natura toegekend kan worden, dan kan dit wel gedaan worden

Bij het Pgb plan hoort ook een begeleidingsplan van de zorgverlener(s) die aan betrokken de begeleiding willen bieden. Hierin dienen de doelen te worden beschreven, de manier waarop aan deze doelen gewerkt zal worden en ook de termijnen die aan de doelen worden gekoppeld. Indien van toepassing moeten de reeds behaalde doelen beschreven worden.

4.3 Kwaliteit van de dienstverlening

In alle gevallen zijn de volgende kwaliteitseisen van toepassing:

  • Het Pgb-plan moet zijn afgestemd op het onderzoeksverslag en moet leiden tot de daarin afgesproken resultaten.

  • Degene die ondersteuning verleent, neemt bij diens werkzaamheden de zorg voor een goede hulpverlening in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hen rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die hulpverlener geldende professionele standaard.

  • Het college kan de voortgang en de mate waarin de resultaten worden bereikt periodiek toetsen.

  • Ondersteuners moeten op verzoek een VOG kunnen overleggen.

Om te beoordelen of iemand de gewenste kwaliteit kan leveren kan informatie worden opgevraagd inzake opleiding/registratie.

4.4 Bekwaamheid van de aanvrager

Als er sprake is van een ernstig vermoeden dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een pgb, kan het college een pgb op grond van de Wmo 2015 weigeren. Om een pgb af te wijzen moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. De onderbouwing van de afwijzing wordt in de beschikking vermeld. Situaties waarbij het risico groot is dat het pgb niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel kunnen zijn:

  • 1.

    de inwoner is handelingsonbekwaam en kan geen ondersteuning inroepen vanuit zijn eigen netwerk;

  • 2.

    de inwoner heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie en kan geen ondersteuning inroepen vanuit zijn eigen netwerk;

  • 3.

    de inwoner is niet voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag: een persoon moet duidelijk kunnen maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij gebaat zou zijn;

  • 4.

    de inwoner is niet goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer;

  • 5.

    de inwoner is niet in staat om de opdrachtgeverstaak op zich te nemen: bijvoorbeeld het kiezen van de juiste zorgverlener, het aangaan van een zorgovereenkomst, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een correcte administratie;

  • 6.

    er sprake is van verslavingsproblematiek;

  • 7.

    er sprake is van schuldenproblematiek;

  • 8.

    er sprake is van het inzetten van professionele tussenpersonen bij het beheer en gebruik van het pgb;

  • 9.

    de budgetbeheerder is tegelijk zorgverlener;

  • 10.

    er is sprake van het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift

  • 11.

    een pgb wordt geweigerd voor zover het pgb is bedoeld voor begeleiding- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.;

  • 12.

    tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald;

  • 13.

    ondersteuning in de vorm van een pgb is niet mogelijk voor algemene, voorliggende voorzieningen die in de gemeente of nabije omgeving aanwezig zijn;

  • 14.

    een pgb wordt geweigerd als er sprake is van een crisissituatie;

    Bovenstaande opsomming is niet uitputtend. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is.

4.5 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • 1.

    het inkopen van de individuele voorziening, hulpmiddel of dienst;

  • 2.

    het beoordelen van de kwaliteit van deze maatwerkvoorzieningen;

  • 3.

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd – zie artikel 8.8).

Degene die ingeschakeld wordt voor het uitvoeren van Wmo 2015 “diensten” zoals hulp bij het huishouden of de begeleiding, is zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst.

4.6 Voorwaarden Pgb vertegenwoordiger

De pgb-vertegenwoordiger moet aan de volgende voorwaarden voldoen

  • a.

    Heeft regelmatig contact met budgethouder;

  • b.

    Weet wat de hulpvraag is, houdt in de gaten of de hulp goed en op de afgesproken momenten wordt gegeven’;

  • c.

    Kan goed communiceren met de budgethouder; spreekt dezelfde taal;

  • d.

    Is altijd aanwezig bij de gesprekken met de gemeente

  • e.

    Voldoet aan de 10 pgb-vaardigheidseisen van het Ministerie van VWS;

  • f.

    Is geen familie van de hulpverlener, of van diens leidinggevende(n) of zelf een meerdere van de zorgverlener;

  • g.

    Mag niet zelf een budgethouder zijn;

  • h.

    Mag niet de hulpverlener van de budgethouder zijn,

  • i.

    Mag niet uit het pgb betaald worden.

Als er bij het verstrekken van een pgb sprake is van een pgb-vertegenwoordiger voor het budgetbeheer, dan registreert de gemeente de vertegenwoordiger en toetst de gemeente of de pgb-vertegenwoordiger aan de gestelde voorwaarden voldoet.

4.7 Beschikking pgb

Als de inwoner kiest voor een pgb, wordt in de beschikking opgenomen:

  • 1.

    het budget waarmee de voorziening of dienst kan worden ingekocht;

  • 2.

    het feit of er een eigen bijdrage moet worden betaald;

  • 3.

    de periode waarvoor deze maatwerkvoorziening geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn;

  • 4.

    voor welk resultaat of doel het budget moet worden ingezet.

De toekenning eindigt wanneer:

  • 1.

    de budgethouder verhuist naar een andere gemeente;

  • 2.

    de budgethouder overlijdt;

  • 3.

    de geldigheidsduur van de maatwerkvoorziening is verstreken;

  • 4.

    als de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en de gemeente vaststelt dat de voorziening of dienst niet meer voldoet;

  • 5.

    de budgethouder geen verantwoording aflegt;

  • 6.

    de budgethouder zijn pgb laat omzetten in ZIN (Zorg in Natura).

  • 7.

    als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de toekenning/verlening heeft plaatsgevonden.

De toekenning kan eindigen wanneer:

  • 1.

    de budgethouder wordt opgenomen in een Wlz –instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

  • 2.

    de budgethouder langer dan twee maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling.

4.8 Besteding pgb

Er is geen verantwoordingsvrij bedrag. Het pgb mag alleen worden uitgegeven aan de directe hulp aan de aanvrager. De volgende uitgaven mogen niet worden betaald uit het pgb:

  • Feestdagenuitkering;

  • Kosten voor bemiddeling;

  • Kosten voor het voeren van een PGB-administratie;

  • Reiskosten voor een hulpverlener;

  • Kosten voor het aanvragen van een VOG;

  • Kosten voor het deelnemen aan overleggen in het kader van afstemmen en samenwerken met andere hulpverleners;

  • Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van het PGB;

  • Kosten voor het lidmaatschap van Per Saldo;

  • Kosten voor het volgen van cursussen over het PGB;

  • Kosten voor het bestellen van informatiemateriaal;

  • Alle hulp en ondersteuning die onder een andere wet dan de Wmo vallen;

  • Alle hulp en ondersteuning die onder een algemene voorziening en/of algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen;

  • Eigen bijdragen.

4.9 Controle en verantwoording

Het college is bevoegd om periodiek controles uit te voeren. Afhankelijk van de resultaten kan, eventueel op advies van of in overleg met de accountant, een representatieve steekproef worden uitgevoerd. Dit kan bijvoorbeeld:

  • bij vermoeden van onjuist of onbedoeld gebruik van de verstrekte maatwerkvoorziening of het pgb. Naast de steekproef kan worden besloten om bij (een redelijk vermoeden van) onjuist, onbedoeld, onvolledig of geen gebruik de administratie van de desbetreffende budgethouder op te vragen en te controleren.

  • om na te gaan of het verstrekte pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De controle richt zich op de vraag of het pgb is besteed aan het doel waarvoor het bestemd is. Of het gehele pgb is besteed is daarbij van ondergeschikt belang. Het gaat er immers om dat het doel van het pgb is bereikt, namelijk compensatie van het participatieprobleem.

4.10 Opschorting betaling uit het pgb

De gemeente kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat:

  • Er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • De inwoner niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen;

  • De individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

  • De inwoner niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget;

  • De inwoner het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

4.11 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten het pgb uitbetalen in de vorm van een trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren aan diensten zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

Eenmalige pgb’s worden rechtstreeks aan de aanvrager uitbetaald. De betaling vindt plaats nadat van het pgb de voorziening is aangeschaft en de nota c.q. het betalingsbewijs aan de gemeente is overgelegd.

Een met een pgb aangeschafte (woon)voorziening of hulpmiddel wordt, bij ongewijzigde omstandigheden, geacht minimaal zeven jaar te voorzien in de vermindering van de belemmering, tenzij de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura een andere afschrijvingstermijn aangeeft. Er kan alleen opnieuw een pgb worden verstrekt als:

  • een afkeuringsrapport door de leverancier van de voorziening wordt overgelegd en de zeven jaar is verstreken, tenzij de leverancier van de gemeentelijke voorziening in natura een andere afschrijvingstermijn heeft afgegeven;

  • er sprake is van gewijzigde omstandigheden;

  • er sprake is van niet aan inwonercliënt verwijtbare calamiteiten.

4.12 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers

Bij de aanvraag voor een maatwerkvoorziening n kan de inwoner de wens uitspreken om zijn sociaal netwerk of mantelzorgers in te zetten. Tot het sociaal netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt zoals familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden en kennissen. Mantelzorg is onbetaalde zorg voor zieke familieleden of vrienden. Het gaat bij mantelzorg om intensieve zorg voor langere tijd. Een mantelzorger zorgt langdurig en onbetaald voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Een mantelzorger is geen beroepsmatige zorgverlener, maar geeft zorg omdat hij of zij een persoonlijke band heeft met degene voor wie hij of zij zorgt.

Voor de gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de inwoner gelden de regels rondom gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die ”normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Voor zover sprake is van gebruikelijke zorg is er geen aanspraak te maken op een Wmo 2015 maatwerkvoorziening.

Met ‘gebruikelijke zorg’ door jeugdigen worden de activiteiten bedoeld die 'gebruikelijk' door kinderen vanaf 12 jaar in een gezinssituatie worden gedaan. Te denken valt aan het inruimen van de afwasmachine, tafel dekken, een boodschap halen enz.

Wanneer er sprake is van zwaardere zorg (bijv. begeleiding midden of zwaar) is niet zonder meer vast te stellen of voor deze ondersteuning door een informele zorgverlener verstrekt kan worden. Dit moet in een gesprek over de individuele situatie en/of uit het onderzoeksplan blijken

4.13 Onderscheid professionele zorg en zorg geleverd door het sociale netwerk

Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen professionele zorg en zorg geleverd door het sociale netwerk. Belangrijk bij de beoordeling van pgb uit het sociaal netwerk is of de hulp passend en toereikend is. Een pgb voor de inzet van hulp door iemand uit het sociaal netwerk moet leiden tot minstens even goede en effectieve ondersteuning als de inzet van ondersteuning door een professional. Er mag geen belangenverstrengeling zijn.

  • 1.

    Van professionele zorg is sprake als de zorg verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de inwoner:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 2.

    Zorg geleverd door het sociale netwerk:

    • a.

      hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociale netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van inwoner.

  • 3.

    Is de hulpverlener uit het sociaal netwerk tevens werkzaam als professionele hulpverlener dan is de sociale relatie hierin leidend en valt de hulpverlener onder het tarief voor pgb uit het sociaal netwerk.

4.14 PGB begeleiding sociaal netwerk

Wij maken een verschil tussen activerende begeleiding en ondersteunende begeleiding

1.Activerende begeleiding

Bij activerende begeleiding gaat het om het aanleren van nieuwe vaardigheden. Er moeten specifieke vaardigheden worden aangeleerd. Om die aan te leren is bijna altijd professionele begeleiding noodzakelijk en zal er geen inzet zijn van een pgb voor begeleiding door personen uit het sociaal netwerk.. Deze vorm van begeleiding kan niet door professionele personen uit het sociale netwerk, of huisgenoten omdat zij een emotionele band hebben met de cliënt.

2.Ondersteunende begeleiding

Bij ondersteunende begeleiding gaat het om de overname van taken van de cliënt in de wetenschap dat die taken door de inwoner niet meer aangeleerd kunnen worden. Als Taken moet worden overgenomen en als er geen sprake is van eigen kracht (gebruikelijke hulp of mantelzorg of hulp door het netwerk) zou dat in de vorm van een pgb kunnen met eventuele inzet vanuit het sociaal netwerk kunnen.

4.15 Kwaliteitseisen

De zorgaanbieder voldoet aan alle van toepassing zijnde en meest recente en vigerende (kwaliteit)eisen die voortvloeien uit wet- en regelgeving. De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele hulpaanbieders:

  • 1.

    verleent hulp die gericht is op het bereiken van het resultaat zoals omschreven is in de beschikking en het eventueel daaraan gehechte ondersteuningsplan;

  • 2.

    verleent verantwoorde hulp, waaronder wordt verstaan hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de behoefte van de inwoner;

  • 3.

    de geleverde voorziening wordt afgestemd op de persoonlijke situatie van de inwoners en eventuele andere vormen van hulp/zorg in het gezin;

  • 4.

    de norm van verantwoorde hulp, inclusief de verplichting om geregistreerde professionals in te zetten;

  • 5.

    gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde hulp;

  • 6.

    systematische kwaliteitsbewaking door de hulpaanbieder;

  • 7.

    verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor alle medewerkers van een hulpaanbieder.

  • 8.

    Bij begeleiding of hulp bij het huishouden uit het sociaal netwerk moet een VOG worden ingeleverd. Bij de eerste Wmo aanvraag mag de VOG niet ouder zijn dan 3 maanden gerekend vanaf de dag van melding. De VOG betreft profiel 45 Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier.

  • 9.

    de verplichte meldcode huiselijk geweld;

  • 10.

    de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • 11.

    verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

Indien het pgb wordt ingezet om een persoon uit het sociale netwerk mee te betalen, dan zijn alleen de criteria, 1, 2, 3 8 en 9 toepassing.

Gemeente Woerden heeft, naast de wettelijke kwaliteitseisen, de ruimte om in de voorwaarden bij contractuele overeenkomsten met zorgaanbieders, aanvullende eisen te stellen aan de kwaliteit van de professionele hulp.

5. Regels voor (eigen) bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Grondslag: artikel 15 van de Verordening

5.1 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

De eigen bijdrage per huishouden voor alle maatwerkvoorzieningen/pgb’s is 19 euro per maand: het Wmo-abonnementstarief. Dit geldt ongeacht het inkomen. Uitgezonderd van het abonnementstarief zijn beschermd wonen en opvang. De bijdrage wordt per huishouden vastgesteld en geïnd door het CAK. De meerpersoonshuishoudens waarvan minstens één partner niet onder de AOW gerechtigde leeftijd valt, zijn vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage. Volwassen kinderen (18 jaar of ouder) die bij u in huis wonen, kunnen nooit uw partner zijn. Voor maatwerkvoorzieningen verstrekt na 1 januari 2012 vanuit de Wmo 2015 wordt een eigen bijdrage opgelegd met uitzondering van onder andere deze voorzieningen of situaties:

  • 1.

    collectief Vraagafhankelijk Vervoer (zie artikel 10.2);

  • 2.

    rolstoelen;

  • 3.

    (bruikleen)auto en (rolstoel)taxikosten;

  • 4.

    vervoersvoorzieningen voor minderjarige inwoners;

  • 5.

    verhuiskosten;

  • 6.

    hulpmiddelen en roerende woonvoorzieningen voor minderjarigen;

  • 7.

    bij verblijf in een instelling voor opvang of bij bestaande schuldenproblematiek;

  • 8.

    als minderjarige inwonende kinderen dringend zorg nodig hebben;

  • 9.

    als er reeds een eigen bijdrage is geïnd voor zorg vanuit de Wlz of voor beschermd wonen vanuit de Wmo 2015.

Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de inwoner en het te leveren maatwerk kan er van deze (indicatieve) lijst worden afgeweken.

5.2 Duur eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Het CAK start met innen in de maand volgend op de maand van de startdatum. Alleen bij een startdatum gelegen op de eerste van de maand, wordt wel al de volledige maand geïnd. Het CAK stopt de eigen bijdrage vanaf de maand volgend op de stopdatum.

5.2.1 Eigen bijdrage hulpmiddelen en (woon)voorzieningen

De bijdragen in de kosten van hulpmiddelen en (woon)voorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs. Bij hulpmiddelen die vanuit de gemeente gehuurd worden, loopt de eigen bijdrage zo lang als dat het middel gehuurd wordt. De startdatum is de datum waarop het hulpmiddel of (woon)voorziening daadwerkelijk is geleverd. Het tijdelijke stoppen (pauzeren) van de eigen bijdrage voor een hulpmiddelen en (woon)voorziening is niet mogelijk.

5.2.2 Eigen bijdrage huishoudelijke hulp en begeleiding

De startdatum is de datum waarop de ondersteuning daadwerkelijk is geleverd. De stopdatum is de datum waarop de ondersteuning daadwerkelijk is gestopt en er verder geen andere voorzieningen zijn. Het tijdelijke stoppen (pauzeren) van de eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp en begeleiding is niet mogelijk.

5.2.3 Eigen bijdrage pgb

De ingangs- en einddatum van het pgb worden aangehouden voor de start/stop eigen bijdrage. Het is niet mogelijk om een pgb te pauzeren.

6. Hulp bij het Huishouden

6.1 Vormen van hulp bij het huishouden

Er is een richtlijn opgesteld om de omvang (uren/minuten) te kunnen bepalen die nodig is om het huis schoon en leefbaar te houden (zie bijlage 1). Op basis van de criteria en de richtlijn wordt maatwerk geleverd. Het college moet altijd kunnen aantonen dat rekening gehouden is met de specifieke persoonskenmerken van de inwoner.

Bij de beoordeling van de noodzaak en het aantal minuten hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van de specifieke persoonskenmerken van de inwoner, zijn situatie met huisgenoten en sociale omgeving. Om richting te geven aan deze beoordeling zal gebruik worden gemaakt van een aantal begrippen en richtlijnen die eerder in de Wmo 2015 en Wlz ook werden gebruikt. Deze richtlijnen zijn bij wet bekrachtigd en verschaffen inzicht in wat redelijkerwijs van een inwoner en zijn sociale omgeving verwacht mag worden. Dit ten einde zaken zelf op te lossen en waar een beroep op algemene en voorliggende voorzieningen kan worden gedaan.

6.2 Niet uitstelbare taken

Er wordt onderscheid gemaakt binnen HH tussen uitstelbare taken en niet- uitstelbare taken. Uitstelbare taken zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden, zoals wasverzorging en zwaar huishoudelijke taken. Niet uitstelbare taken zijn taken die dezelfde dag en/of binnen korte tijd moeten worden uitgevoerd. Dit kunnen maaltijden verzorgen, afwassen of opruimen zijn.

6.3 Soort woning

Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als een huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond. Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimte delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een andere bewoner. Hulp bij het huishouden wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van inwoner en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimte. Hierbij kan worden gedacht aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis. In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions, kamerhuur wordt in beginsel geen HH verstrekt. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

6.4 Gebruikelijke hulp

Indien de inwoner huisgenoten heeft (partner, kind, familielid) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Dit wordt gebruikelijke hulp genoemd. Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, (drukke) werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

Iedere volwassene wordt geacht ook naast een (drukke) baan, een studie, een bijbaan, sociale verplichtingen of gezin een huishouden te voeren. Jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 23 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren. Van kinderen in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren in de gezamenlijke ruimten. Zij kunnen licht huishoudelijke taken uitvoeren, zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen. Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat ze niet weten hoe dit moet en dit nog nooit hebben gedaan, kan korte tijd HH als maatwerkvoorziening worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

6.5 Overbelasting

Wanneer een huisgenoot aangeeft (dreigend) overbelast te zijn door de zorg voor de inwoner, zal er een onderzoek plaatsvinden door een medisch adviseur. Bij (dreigende) overbelastbaarheid kan tijdelijk HH als maatwerkvoorziening worden ingezet. In het onderzoeksverslag wordt aangegeven, eventueel met ondersteuning van onafhankelijke cliëntondersteuning, welke mogelijkheden er zijn om de overbelasting te verminderen. Hierdoor kunnen op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoten worden overgenomen.

6.6 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer de inwoner overlijdt en een huisgenoot die een ondersteuningsbehoefte heeft achterblijft, zal HH gedurende 4 weken na de datum van overlijden worden voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot 4 weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren en/of de (veranderde) maatwerkvoorziening op zijn/haar naam te kunnen laten zetten.

6.7 Pgb tarief hulp bij het huishouden

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden professioneel is 75% van het ZIN instellingstarief.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor hulp bij het huishouden sociaal netwerk is € 15,- per uur.

Er wordt hierbij uitgegaan van de tarieven, zoals die zijn overeengekomen in de contracten voor zorg in natura. De tarieven voor hulp bij het huishouden zijn te vinden op de volgende website: https://inkooputrechtwest.nl/inkoop/tarieven-en-productcodelijsten/

6.8 Financiële zelfredzaamheid hulp bij het huishouden

  • 1.

    Bij de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden worden bij de beoordeling van de eigen kracht de financiële mogelijkheden meegewogen. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat een inwoner financieel daadkrachtig is om de voorziening te kunnen bekostigen dan wordt dit in principe als een oplossing gezien voor de ondersteuningsbehoefte in eigen kracht.

  • 2.

    Er vindt geen onderzoek plaats op een melding hulp bij huishouden wanneer de inwoner niet zijn meest recente inkomstenbelasting toont. Na de melding heeft de inwoner drie (3) weken de tijd om de belastingaangifte of aanslag inkomensbelasting in te leveren zodat het gezinsinkomen kan worden vastgesteld. Na ontvangst van de genoemde bewijsstukken zal het onderzoek gaan plaatsvinden.

  • 3.

    Bij het verdere onderzoek wordt rekening gehouden met alle omstandigheden, mogelijkheden en beperkingen van de inwoner.

  • 4.

    De gemeente Woerden gaat uit van twee inkomensgrenzen. Voor niet AOW-gerechtigden wordt een inkomensgrens gehanteerd van 200% van het bruto wettelijk minimumloon en voor AOW-gerechtigden wordt een inkomensgrens gehanteerd van 150% van het bruto wettelijk minimumloon.

  • 5.

    Er zijn omstandigheden waarbij een inwoner een inkomen heeft dat hoger is dan 150% of 200% van het bruto wettelijk minimumloon en dat er toch aanspraak kan zijn op de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. Uitgangspunt is dan het feitelijk besteedbaar inkomen. Bij het bepalen van het feitelijk besteedbaar inkomen wordt geen rekening gehouden met de hoogte en aflossingen voor hypotheekschulden en studieschuld. Voorbeelden waar rekening mee wordt gehouden zijn:

    • a.

      Er is beslag gelegd op het (gezins)inkomen.

    • b.

      Er is sprake van een problematische schuldensituatie bijvoorbeeld door een traject in de Wet schuldsanering natuurlijke personen.

    • c.

      Er is sprake van persoonlijke onvermijdbare kosten waardoor de draagkracht afneemt (bijvoorbeeld reiskosten woon/werkverkeer die buiten de vergoeding van de werkgever vallen).

    • d.

      Er is sprake van chronische ziekte of beperking waardoor er ook sprake is van andere, aantoonbare hoge kosten waar geen vergoeding voor wordt ontvangen.

7. Rolstoelvoorziening

7.1 Noodzaak

Het gaat hier om het zich verplaatsen in en om de woning, waarbij de inwoner voor het dagelijks zittend verplaatsen is aangewezen op een rolstoel. Er kan rekening gehouden worden met mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als een mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Zichzelf kunnen verplaatsen in alle levensdomeinen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Sommige mensen hebben hier een hulpmiddel bij nodig.

Het college onderscheidt de volgende rolstoelvoorzieningen:

1. handmatig voortbewogen rolstoel;

2. elektrisch voortbewogen rolstoel;

3. aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten, maar wel noodzakelijk zijn voor de inwoner. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed. Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleenservice. Bewoners van een instelling kunnen voor een rolstoel op maat gebruik maken van de Wlz. De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

7.2 Zorg in natura of eenmalige pgb

Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in zorg in natura of in pgb. Bij verstrekking in zorg in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking. Bij een verstrekking als pgb wordt de rolstoel die inwoner zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

8. Woonvoorzieningen

8.1 Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen

Mensen willen zo lang als mogelijk in de eigen leefomgeving blijven wonen. Dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving. Er zijn diverse voorzieningen die dit mogelijk maken.

Het college maakt onderscheid tussen de volgende woonvoorzieningen:

  • 1.

    losse woonvoorzieningen; voorzieningen die niet nagelvast, dus verplaatsbaar zijn (bijvoorbeeld een tillift);

  • 2.

    bouwkundige woonvoorziening; nagelvaste voorzieningen (bijvoorbeeld een ophoging van de tegels bij de voordeur of een aanbouw);

  • 3.

    verhuiskostenvergoeding.

Voor kortdurend gebruik (maximaal zes maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel kan ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift. Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor her-verstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt.

Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop. Deze voorzieningen worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn:

1. verhoogde toiletpot en toilet verhoger;

2. eenvoudige wandbeugels (handgrepen);

3. hendel mengkranen en thermostatische kranen;

4. antislipbehandeling badkamervloer.

8.2 Normaal gebruik van de woning

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: toegang tot de woning, slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. In uitzonderingsgevallen kunnen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt worden, evenals aanpassingen voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte.

8.3 Bezoekbaar maken

Wanneer de inwoner in een Wlz-instelling woont kan één woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Het bezoekbaar maken houdt in dat de inwoner toegang heeft tot en gebruik kan maken van één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet van de woning. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken. Voor het bezoekbaar of toegankelijk maken van een kamer/toilet in een woning kan eenmalig een maximaal bedrag van €4.600,- beschikbaar gesteld worden.

8.4 Woningsanering

Wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen op basis van een medisch advies ten gevolge van bijvoorbeeld COPD, astma of allergie waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, kan hiervoor een tegemoetkoming worden toegekend. Dit laatste zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in of de bouwtechnische staat van de woning.

8.5 Grote woningaanpassingen versus verhuizen

In de Wmo 2015 wordt in verband met de aanvragen bij het onderzoek nadruk gelegd op de persoonlijke omstandigheden en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk maatwerkvoorzieningen nodig zijn (dat kunnen woningaanpassingen zijn) worden wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorzieningen verstrekt. Vooral bij grote woningaanpassingen zal de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Als de kosten boven € 9.000 komen, en geen sprake is van zwaarwegende redenen waardoor aanpassen toch noodzakelijk is, worden geen woningaanpassingen toegekend en wordt de inwoner geadviseerd te verhuizen.

8.6 Restitutieregeling

De meerwaarde die door het treffen van een voorziening is ontstaan, dient bij verkoop van de woning gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

De restitutie bedraagt:

1. voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde,

2. voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde,

3. voor het derde jaar 60% van de meerwaarde,

4. voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde,

5. voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

In alle gevallen minus het bedrag van het eigen aandeel dat voor rekening van de eigenaar is gekomen.

8.7 Voorzienbaarheid en verhuiskosten

Een inwoner kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening als redelijkerwijs de maatwerkvoorziening niet voorzienbaar was of van de inwoner niet verwacht kon worden dat hij maatregelen zou hebben getroffen die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

Het is doorgaans normaal om in je leven eens te verhuizen. Als een verhuizing past in een normale wooncarrière dan komt men niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Wanneer er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts beperkt mogelijk is, kan hiervoor een aanvraag ingediend worden voor bijzondere bijstand. Deze aanvraag zal worden beoordeeld. Als men ten gevolge van het plotseling optreden van beperkingen onvoorzien met een verhuizing wordt geconfronteerd, kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is:

  • 1.

    € 2.400,- Bij verhuizing naar een adequate en/of beter aanpasbare woning.

  • 2.

    € 2.400,- Indien een aanvrager op verzoek van de gemeente verhuist van een inadequate woning naar een aangepaste woning buiten de gemeente.

  • 3.

    € 4.800,-. Verstrekking aan een persoon, die op verzoek van de gemeente ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd.

Uitbetaling van het pgb vindt plaats na overlegging van het getekende huurcontract of het getekend koopcontract. Indien de verhuizing niet plaatsvindt, dient het uitbetaalde bedrag per omgaande te worden terugbetaald

Het betreft een eenmalig persoonsgebonden budget in de kosten van verhuizing en herinrichting; de vergoeding betreft een tegemoetkoming en zal niet volledig kostendekkend zijn. Ten slotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de inwoner een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was.

8.8 Eenmalig pgb tarief woonvoorzieningen en hulpmiddelen

  • 1.

    De hoogte van een eenmalig pgb voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt bepaald door de kostprijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou zijn verstrekt.

  • 2.

    Dit bedrag is inclusief het aanpassen van de voorziening en tevens de kosten voor de instandhouding, zoals - en voor zover nodig - keuring, onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 3.

    De kosten van de instandhouding bedraagt jaarlijks maximaal 6% van het eenmalige pgb tarief. Met betrekking tot een tweedehands scootmobiel is het jaarlijks 6% van het zorg in natura tarief ongeacht het eenmalige pgb tarief.

  • 4.

    Voor hulpmiddelen of individuele aanpassingen aan hulpmiddelen, die niet binnen de categorieprijzen vallen, wordt de hoogte van het pgb bepaald door een offerte van de gecontracteerde leverancier hulpmiddelen.

  • 5.

    Bij verstrekking van een niet-roerende woonvoorziening c.q. woningaanpassing wordt de hoogte van het pgb bepaald door een, door het college geaccepteerde, offerte.

  • 6.

    Als de verstrekking in natura een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering.

8.9 Financiële tegemoetkoming

De financiële tegemoetkoming werd toegekend voor voorzieningen die naar hun aard niet in natura kunnen worden verstrekt of voor de kosten van het gebruik van voorzieningen. Te denken valt aan kosten gebruik eigen auto, verhuisvergoeding etc. De financiële tegemoetkoming moet een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager.

8.10 Woningaanpassing minderjarigen

Bij woningaanpassingen voor minderjarigen wordt maximaal een kostprijs van €15.000 aan het CAK doorgegeven, welke wordt opgelegd op naam van één van de ouder(s).

9. Sportvoorziening

Een sportvoorziening wordt ook gezien als een maatwerkvoorziening.

9.1 Noodzaak

Om voor een sportvoorziening in aanmerkingen te komen gelden de volgende voorwaarden;

  • wanneer het voor de inwoner zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen;

  • het beoefenen van de sport draagt bij aan de participatie;

  • er moet sprake zijn van meerkosten bij de sportbeoefening als gevolg van de beperking;

  • omdat de sportvoorziening moet bijdragen aan participatie zoals onder 2 vermeld, kan een sportvoorziening alleen worden verstrekt als de sport regelmatig wordt beoefend. Voor sporten die slechts incidenteel worden beoefend, zoals skiën en snowboarden tijdens vakanties, is geen sportvoorziening mogelijk;

  • indien er bij een sport een beroep op sponsoring gedaan kan worden, kan er geen gebruik gemaakt worden van deze regeling.

9.2 Financiële tegemoetkoming sportvoorziening

De sportvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een eenmalig financiële tegemoetkoming. Deze vergoeding wordt maximaal één keer per drie jaar verstrekt. Na afloop van de periode van drie jaar, volgt geen automatische vervanging van de sportvoorziening maar zal bij het verzoek tot vervanging, een beoordeling plaatsvinden van de technische staat van de sportvoorziening. Afhankelijk daarvan wordt al dan niet overgegaan tot verstrekking van een nieuwe vergoeding. Uiteraard wordt eerst beoordeeld of de voorziening nog nodig is.

10. Vervoer

10.1 Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer zal tijdens het onderzoek worden onderzocht wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien. Te denken valt bijvoorbeeld aan: heeft de inwoner een auto of een brommer, kan de inwoner hulp inschakelen van het eigen netwerk of kan de inwoner meerijden met de buurvrouw naar bijvoorbeeld de kaartclub. Daarnaast wordt beoordeeld of deze inwoner ook gebruik kan maken van een algemene voorziening zoals Automaatje of Graag Gedaan. Tot slot kan bekeken worden of een collectieve of individuele voorziening noodzakelijk is.

Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

  • 1.

    De korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).

  • 2.

    De middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een groter winkelcentrum, ziekenhuis of uitgaanscentra).

  • 3.

    De lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de inwoner de mogelijkheid moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal tussen de 1.500 tot 2.500 km te kunnen reizen. Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet de inwoner kunnen aantonen dat hij een beschikking heeft voor één van de volgende voorzieningen: lokaal collectief vervoer, een rolstoel, scootmobiel of een NS begeleiderspas. Of een verklaring namens de gemeente dat, ondanks dat inwoner niet beschikt over een bovenstaande voorziening, er wel een noodzaak voor bovenregionaal vervoer bestaat.

Wanneer een inwoner problemen ervaart op het gebied van vervoer dat hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt allereerst beoordeeld of een algemene of collectieve vervoersvoorziening een geschikte oplossing biedt, alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De vergoeding voor (individuele service-) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat de inwoner tussen de 1.500 tot 2.500 km moet kunnen reizen en waarbij in acht wordt genomen dat als de inwoner met het reguliere openbaar vervoer of de Regiotaxi had kunnen reizen, die ook kosten had gemaakt. Wanneer een inwoner aangewezen is op het gebruik van een rolstoeltaxi, welke doorgaans duurder is dan een gewone taxi, wordt de vergoeding hierop aangepast.

10.2 Tarieven (bruikleen) autokosten en (rolstoel) taxikosten

  • 1.

    Voorziening tarieven

    Maximaal 2.500 km op jaarbasis

    Maximumbedrag op jaarbasis

    Eigen auto/bruikleenauto

    € 0,21 per km

    € 525,-

    Kosten Canta of vergelijkbaar vervoersmiddel

    € 0,10 per km

    € 250,-

    Kosten taxi

    € 2,47 per km

    € 6.175

    Kosten rolstoeltaxi

    € 2,99 per km

    € 7.475,

  • 2.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten/partners niet samenvallen, wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele vergoeding toegekend.

  • 3.

    Voor zover de behoeften van meerdere gezinsleden niet samenvallen, wordt niet meer dan een vergoeding van 250% toegekend (voor 2 personen 150%, 3 personen 200% en 4 en meer personen 250%).

  • 4.

    De ingangsdatum van de financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer start op de eerste van de maand volgend op de aanvraagdatum.

10.3 Regiotaxi

De Regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt voor mensen met een beperking. De inwoner kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het Regiotaxi vervoer. Ook kan één medereiziger, tegen eenzelfde tarief, of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Bij medische begeleiding tijdens het reizen moet dit opgenomen worden in het ondersteuningsplan.

De Regiotaxi is voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van een taxi of de eigen auto. Volgens de huidige wet- en regelgeving kan de inwoner op twee manieren in aanmerking komen voor de collectieve vervoersvoorziening:

  • 1.

    als hij niet in staat is om 800 meter zelfstandig af te leggen, al dan niet met behulp van een loophulpmiddel; - en/of

  • 2.

    als hij geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer.

Met de regiotaxi pas kan per enkele reis maximaal 25 kilometer worden gereisd tegen gereduceerd tarief (€ 0,28 per km). De vervoerskosten voor een begeleider, die meereist met de inwonercliënt op grond van een medische indicatie voor begeleiding tijdens het vervoer, komen voor rekening van de gemeente.

10.4 Eenmalig pgb collectief vervoer

Indien niet gekozen wordt voor het collectief vervoer via de door de gemeente gecontracteerde aanbieder wordt een eenmalig pgb collectief vervoer verstrekt. De hoogte van dit eenmalig pgb wordt gebaseerd op:

  • 1.

    de kilometerprijs van de gemeente gecontracteerde aanbieder minus de eigen bijdrage en;

  • 2.

    op basis van de aard van de beperking, de vervoersbehoefte en het gebruik van andere vervoersvoorzieningen, met een maximum omvang van 1500 km per jaar.

Per kilometer wordt €1,65 vergoed. Het eenmalig pgb collectief vervoer is daarmee maximaal € 2.475,- op jaarbasis.

10.5 Vervoer naar dagbesteding / begeleiding groep

Bij een aanvraag voor begeleiding groep zal in het onderzoek betrokken worden of de inwoner in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoersmiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding kan bereiken dan is dat uiteraard voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd.

10.6 Vervoersmiddelen bij mobiliteitsproblemen

Er is een breed scala aan toegankelijke vervoersmiddelen voor inwoners met een mobiliteitsprobleem. Een aantal veel gevraagde Wmo 2015 vervoermiddelen wordt hieronder nader uitgelicht.

1. Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets die speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht.

2.Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor vervoer op de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Een inwoner kan in aanmerking voor een scootmobiel als hij niet in staat is om 800 meter zelfstandig af te leggen, al dan niet met behulp van een loophulpmiddel. Een deel van de scootmobielgebruikers maakt niet dagelijks, soms zelfs minder dan wekelijks of alleen in de zomermaanden gebruik van de scootmobiel. In verband met de kosten zal bij de beoordeling van het ondersteuningsplan de afweging gemaakt moeten worden of een toekenning noodzakelijk is.

3.Gesloten gehandicaptenvoertuig

Een gesloten gehandicaptenvoertuig is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 kilometer rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. De Canta is een bekend merk en wordt daarom ook wel als soortnaam gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 kilometer rijdt, maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor mobiliteitsproblemen en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de inwoner vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet aan de behoefte, wordt een gesloten buitenwagen overwogen. De aanvrager dient aan te tonen dat hij/zij beschikte over het vereiste rijbewijs.

4. Auto-aanpassingen

Als een inwoner zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). Bij verstrekking van autoaanpassingen is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont of de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog minimaal vijf jaar mee kan).

11. Begeleiding

11.1 Beoordeling begeleiding

Vanuit de Wmo 2015 kan ondersteuning worden geboden in de vorm van begeleiding.

Begeleiding is in de Wmo 2015 in artikel 1.1.1. als volgt gedefinieerd:

‘activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven’.

Uitgangspunt bij het indiceren van begeleiding zijn de beperkingen van de cliënt. Wat ervaart hij voor problemen bij zijn zelfredzaamheid? Welke problemen komt hij tegen in het dagelijks leven?

We onderscheiden de volgende terreinen waarop geïndiceerd kan worden:

  • 1.

    zelfredzaamheid (in staat tot bewegen en verplaatsen, communicatie, het nemen van besluiten, oplossen van problemen, dagelijkse routine kunnen organiseren, geld beheren, administratie, etc.);

  • 2.

    gedragsproblemen (destructief gedrag, dwangmatig gedrag, lichamelijk e/of verbaal agressief, seksueel overschrijdend gedrag, etc.);

  • 3.

    psychisch functioneren (concentratie, geheugen en denken, perceptie van de omgeving);

  • 4.

    oriëntatie stoornissen (oriëntatie in tijd, plaats en persoon).

11.2 Vormen van begeleiding

Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Onder begeleiding worden drie vormen onderscheiden: licht, midden en zwaar. Een uitgebreide toelichting van alle vormen zijn te vinden op de website van het inkoopbureau Utrecht West: https://inkooputrechtwest.nl/nieuwe-inkoop-2022/

11.2.1 Individuele begeleiding

Individuele begeleiding is één op één-ondersteuning: een begeleider biedt persoonlijke ondersteuning, over het algemeen bij de cliënt thuis. Het is ook mogelijk dat er buitenshuis met de cliënt wordt geoefend.

Het kan gaan om begeleiding bij :

• het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur;

• het voeren van regie;

• het ondersteunen bij vaardigheden/handelingen ten behoeve van zelfredzaamheid;

• het bieden van toezicht.

Individuele begeleiding kan ook worden ingezet “bij een sterk vermoeden van of bij zorgmijders”. De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de inwoner te bewegen om begeleiding of behandeling te gaan aanvaarden.

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in een aantal minuten per week. De omvang van het in het ondersteuningsplan opgenomen aantal minuten begeleiding is gebaseerd op een optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week, zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar en is er ook toezicht nodig.

11.2.2 Groepsbegeleiding

Mogelijk is ook begeleiding in groepsverband. Dit wordt vaak dagbesteding genoemd. Bij dagbesteding worden verschillende activiteiten aangeboden in een gestructureerd programma. Er zijn verschillende doelen denkbaar bij de inzet van begeleiding in groepsverband. Het kan gaan om:

  • het bieden van een dagstructuur/weekstructuur;

  • het bieden van een zinvolle daginvulling;

  • het ontlasten van de mantelzorger bij een intensieve zorgvraag thuis;

  • het bieden van een dagprogramma met als doel zinvolle dagbesteding, participatie en het behoud van (sociale) vaardigheden;

  • het reguleren of handhaven van zelfredzaamheid, cognitieve vaardigheden en gedragsproblematiek

Begeleiding groep wordt vastgesteld in uren. Het aantal uren begeleiding groep dat wordt geïndiceerd is afhankelijk van:

  • 1.

    De noodzaak: hoeveel structuur, activering, toezicht etc. is nodig. Wat biedt het eigen netwerk of De voorliggende voorzieningen, hoe belast is de mantelzorger, etc.

  • 2.

    De mogelijkheden van de inwoner: hoeveel kan de inwoner fysiek en mentaal aan.

  • 3.

    Het doel dat begeleiding groep voor deze specifieke inwoner biedt.

  • 4.

    De mogelijkheden van de specifieke dagbestedingsgroep.

11.3 Gebruikelijke hulp bij begeleiding

Gebruikelijke hulp is hulp die verwacht wordt van huisgenoten, die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben. Begeleiding door partner, ouder, volwassen inwonend kind of andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd.

In kortdurende situaties (maximaal drie maanden):

  • 1.

    als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat begeleiding daarna niet meer nodig zal zijn.

In langdurige situaties:

  • 1.

    bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

  • 2.

    hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

  • 3.

    het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met inwoner;

  • 4.

    ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

Individuele begeleiding wordt vastgesteld in een aantal minuten per week. De omvang van het in het ondersteuningsplan opgenomen aantal minuten begeleiding is gebaseerd op een optelsom van de duur van de betreffende activiteiten. Dus welke activiteiten zijn nodig, hoeveel tijd kosten deze activiteiten, hoe vaak per week, zijn de activiteiten planbaar of niet planbaar en is er ook toezicht nodig.

11.4 Kortdurend verblijf

Bij Wmo kortdurend verblijf gaat het om kortdurend verblijf (logeeropvang) ergens anders dan op het normale woonadres gedurende één of meerdere etmalen, in aanvulling op het wonen in de thuissituatie. De reden voor het kortdurend verblijf ligt in het verminderd zelfzorgend en zelfregelend vermogen van de inwoner. Dit is vaak aan de orde als bijvoorbeeld de mantelzorger tijdelijk wegvalt of de mantelzorg overbelast is of dreigt te raken. Kortdurend verblijf onderscheidt zich van eerstelijns verblijf in die zin dat er geen sprake is van een medische noodzaak of herstel na een medische ingreep van de inwoner. Kortdurend verblijf is alleen mogelijk als:

  • 1.

    de inwoner geen beroep kan doen op de Wlz het ontlasten van de mantelzorger niet binnen het eigen sociale netwerk via een algemene voorziening (vrijwilligers/oproepcentrale) kan worden bereikt.

De duur van kortdurend verblijf is afhankelijk van de situatie en bedraagt maximaal 42 etmalen (=6 weken) per jaar die flexibel door de inwoner kunnen worden ingezet.

11.5 pgb tarief begeleiding en kortdurend verblijf

  • 1.

    De hoogte van een pgb voor begeleiding professioneel en kortdurend verblijf is 75% van het zorg in natura instellingstarief .

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor begeleiding sociaal netwerk is € 20,40 per uur.

Er wordt hierbij uitgegaan van de tarieven, zoals die zijn overeengekomen in de contracten voor zorg in natura. De tarieven voor begeleiding zijn te vinden op de volgende website: https://inkooputrechtwest.nl/inkoop/tarieven-en-productcodelijsten/

12. Beschermd wonen

Inwoners die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak “gewone” woningen waarbij op kleine schaal inwoners bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimtes, waar de inwoners elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten. De inwoners krijgen begeleiding bij het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de inwoners is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

13.Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Grondslag: Artikel 20 van de Verordening

  • 1.

    Een inwoner die aannemelijke meerkosten heeft als gevolg van een chronische ziekte, handicap of aandoening, heeft recht op een tegemoetkoming als hij/zij:

    • a.

      Een inkomen heeft dat niet hoger is dan 140% van de toepasselijke bijstandsnorm. Hierbij wordt het aanwezige inkomen gerelateerd aan de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in de Participatiewet artikel 22 a

  • 2.

    De tegemoetkoming bedraagt € 260 per kalenderjaar.

14. Kwaliteitseisen

Grondslag: artikel 16 lid 1 en lid 2 van de Verordening

14.1 Deskundigheid beroepskrachten van zorgaanbieders

  • 1.

    De aanbieder is verplicht bij het verstrekken van de maatwerkvoorziening de CAO Verpleeg- en verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO WT), de Collectieve Arbeidsovereenkomst Geestelijke Gezondheidszorg (CAO GGZ), de CAO Gehandicaptenzorg of de CAO Welzijn, afhankelijk van welke CAO van toepassing is, in acht te nemen.

  • 2.

    De aanbieder zet personeel in dat beschikt over de gangbare, aantoonbare competenties en vaardigheden die nodig zijn om de benodigde activiteiten uit te voeren. De competentie en vaardigheden moeten in overeenstemming zijn met de functieprofielen in de genoemde CAO’s en/of de wettelijke eisen en/of door de branche vastgestelde basisprofielen. Deze eisen gelden zowel voor medewerkers als voor ingehuurd personeel, zoals ZZP-ers.

  • 3.

    De aanbieder dient zijn dienstverlening van voldoende kwaliteit te laten zijn, blijkend uit het insturen van een geldig, binnen zijn branche gangbaar, kwaliteitscertificaat (HKZ), in ieder geval betrekking hebbend op de zorg, maatschappelijke en/of aanpalende dienstverlening of een gelijkwaardig bewijs of certificaat.

14.2 Programma van eisen

Het is mogelijk dat, indien van toepassing, een programma van eisen (PvE), wordt toegevoegd aan de beschikking. De vereisten en kwaliteit van de aan te schaffen maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel, woningaanpassing, rolstoelvoorziening en vervoersvoorziening worden zo nauwkeurig mogelijk omschreven. De voorziening moet voldoen aan dit bij de indicatie opgestelde programma van eisen en zijn voorzien van een CE-markering indien van toepassing.

15. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner met een vastgestelde ondersteuningsbehoefte afwijken van deze nadere regels, als toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

16. Indexering

  • 1.

    De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door burgemeester en wethouders worden aangepast conform het percentage uit de mei- of septembercirculaire van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 2.

    Uitzonderingen op het eerste lid vormen de bedragen voor de eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen zoals genoemd in de Algemene maatregel van bestuur, behorende bij de Wmo 2015. Deze bedragen kunnen jaarlijks worden gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumpties (CBS).

  • 3.

    Vergoedingen voor taxivervoer kunnen jaarlijks worden aangepast conform de afspraken die gemaakt zijn met de vervoerders (NEA-index).

17. Overige bepalingen

17.1 Klachtenregeling

Bij de afhandeling van klachten in het kader van de Wmo 2015 wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • 1.

    klachten over de gevoerde procedure of over de bejegening door een medewerker van de gemeente kunnen bij de gemeente worden ingediend via de algemene website of schriftelijk bij het college van burgemeester en wethouders;

  • 2.

    Klachten over de bejegening door een medewerker van een professionele organisatie kunnen ingediend worden bij de organisatie waarvoor de persoon in kwestie werkt;

  • 3.

    Klachten over een voorziening of over de dienstverlening van de aanbieder daarvan, kunnen worden ingediend bij de aanbieder in kwestie.

17.2 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Grondslag: artikel 18, lid 1 en 4 van de Verordening

  • 1.

    Het college draagt zorg dat lokale meldingen doorgeleid worden naar het regionaal Veilig Thuis dat in Utrecht is gevestigd.

  • 2.

    Door het college is de functie van de toezichthoudende ambtenaar op het gebied van kwaliteit bij de GGD-rU belegd.

17.3 Betrekken ingezeten bij het beleid

Grondslag: artikel 22, lid 4 van de Verordening

Ter uitvoering van hetgeen benoemd is in artikel 22 van de Verordening is de 'Participatie- en inspraak Verordening 2010 en 'het reglement Participatieraad 2015 van toepassing

18. Jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers

grondslag: Artikel 19 van de Verordening

De jaarlijkse blijk van waardering van mantelzorgers in 2022 bestaat uit de uitnodiging van mantelzorgers voor een filmochtend met informatiemarkt op de dag van de mantelzorg

19. Inwerkingtreding citeertitel

  • 1.

    Deze Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2023 treden in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 2.

    Op de dag na bekendmaking zijn de Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2022 ingetrokken

  • 3.

    Deze nadere regels en beleidsregels worden aangehaald als “Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Woerden 2023”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouder van de gemeente Woerden op 13 december 2022.

De secretaris, De burgemeester,

Drs. M. Brander V.J.H. Molkenboer

Ondertekening

Bijlage 1: Normenkader Huishoudelijke ondersteuning 2019 bureau HHM

afbeelding binnen de regeling