Erfgoedverordening gemeente Eindhoven

Geldend van 09-12-2022 t/m 30-12-2023

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Eindhoven

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend dat de raad van de gemeente Eindhoven;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 oktober 2022,

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

op 29 november 2022 heeft besloten vast te stellen de Erfgoedverordening gemeente Eindhoven

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • archeologisch niveau: diepte vanaf waar zich archeologische sporen en structuren (kunnen) bevinden met daarboven een bufferzone van 30 cm (= één standaard ploegdiepte);

  • archeologisch onderzoek: onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de KNA;

  • archeologische verwachtingswaarde: de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden);

  • archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met het in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);

  • archeologische verwachtingen- en waardenkaart: de kaart van het gemeentelijke grondgebied, waarop archeologische monumenten, gebieden met archeologische waarden en gebieden met archeologische verwachtingswaarden zijn aangegeven;

  • archeoregio : gebied waarbinnen sprake is van een globaal verband tussen landschap en bewoningsgeschiedenis

  • behoudenswaardig: in de KNA gehanteerde term om aan te geven dat een terrein zo waardevol is dat dit behouden moet blijven. Dit kan door middel van planaanpassing (behoud in situ) en/of opgraving (behoud ex situ);

  • behoud in situ: behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen);

  • behoud ex situ: behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving;

  • bestemmingsplan (na inwerkingtreding van de Omgevingswet omgevingsplan) : door de raad vastgesteld plan waarin ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening of na de inwerkingtreding van de Omgevingswet het omgevingsplan met de regels voor de fysieke leefomgeving;

  • bodemingreep/-verstoring: aantasting van een gebied met archeologische (verwachtings)waarden. Dit kan zich voordoen bijvoorbeeld door: erosie, afgraving of egalisatie; door (diepe) bewerking van de bovengrond; door zetting als gevolg van ophoging en door ingrepen met geleidelijk negatief effect (verdroging, verzuring, doorworteling);

  • bouwhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument of object, overeenkomstig de geldende richtlijnen zoals gesteld door de RCE en eventueel door burgemeester en wethouders te stellen eisen;

  • commissie ruimtelijke kwaliteit (na inwerkingtreding van de Omgevingswet de adviescommissie Omgevingskwaliteit):de overeenkomstig artikel 15 van de Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak burgemeester en wethouders en de raad op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet 2016, de Monumentenwet 1988, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), deze verordening en het erfgoedbeleid of, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, de gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening Adviescommissie Omgevingskwaliteit Eindhoven;

  • cultuurhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van een monument, een complex van monumenten, een gebied of een object, overeenkomstig de geldende richtlijnen zoals gesteld door de RCE en eventueel door burgemeester en wethouders te stellen eisen;

  • cultuurhistorische waardenkaart: de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en gebouwd erfgoed, waarop objecten, structuren en gebieden zijn weergegeven die belangrijk zijn voor de (herkenbaarheid van de) historische ontwikkeling van Eindhoven;

  • cultuurhistorisch waardevol object: onroerende zaak die in samenhang met de omgeving door de uiterlijke verschijningsvorm wezenlijk is voor de herkenbaarheid en de belevingswaarde van de historisch stedenbouwkundige of landschappelijke structuur waarvan zij deel uitmaakt of op zichzelf representatief is voor of verwijst naar een belangrijk aspect in de historische ontwikkeling van Eindhoven;

  • depotrichtlijnen: gemeentelijke bepalingen (in aanvulling op de geldende richtlijnen van de Kwaliteitnorm Nederlandse Archeologie) waaraan, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, de aanlevering van archeologische vondsten en opgravingsdocumentatie bij het gemeentelijk archeologisch depot voor bodemvondsten minimaal moet voldoen;

  • gemeentelijk onroerend cultureel erfgoed: het geheel van onroerende zaken aangeduid op de cultuurhistorische waardenkaart;

  • gemeentelijk adviseur archeologie: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

  • gemeentelijk archeologisch monument: archeologisch monument dat overeenkomstig deze verordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • gemeentelijk monument: monument dat overeenkomstig deze verordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • historisch waardevol kunstwerk: een onroerend kunstwerk in of aan een gebouw, dan wel in de openbare ruimte, dat in samenhang met het betreffende gebouw of op zichzelf representatief is voor of verwijst naar een belangrijk aspect in de historische ontwikkeling van Eindhoven;

  • KNA-conform archeologisch onderzoek: onderzoek dat is uitgevoerd volgens de geldende versie van de KNA, door een daartoe gecertificeerde instantie en door daartoe geregistreerde actoren;

  • KNA: Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie: norm van de Nederlandse archeologische beroepsgroep waar archeologisch onderzoek minimaal aan moet voldoen;

  • maaiveld: aardoppervlak inclusief de bestrating, gemeten in meter ten opzichte van NAP. Deze hoogtemaat wordt afgeleid van een representatieve locatie op het Actueel Hoogtebestand Nederland versie 3 (of hoger);

  • omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of na inwerkingtreding Omgevingswet een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Omgevingswet;

  • onderzoeksgebied: ruimtelijk afgebakend gebied dat wordt onderzocht om de archeologische of cultuurhistorische waarde van een plangebied naar oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate te kunnen bepalen;

  • onderzoeksrichtlijnen : gemeentelijke bepalingen (in aanvulling op de geldende richtlijnen van de KNA waaraan, naar oordeel van burgemeester en wethouders, archeologisch (voor)onderzoek minimaal moet voldoen;

  • Plan van Aanpak ( PvA ): inhoudelijk document waarin het doel, de vraagstelling en de werkwijze van prospectief onderzoek wordt omschreven. Het document wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld. Een PvA bij een opgraving geeft weer hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het Programma van Eisen denkt te gaan beantwoorden;

  • plangebied: in ruimte begrensd gebied, waarin een ruimtelijke ontwikkeling is gepland (en waarvoor een ruimtelijke procedure wordt doorlopen);

  • Programma van Eisen ( PvE ): inhoudelijk document waarin het doel, de vraagstelling, de uitvoeringswijze en randvoorwaarden van een archeologisch veldonderzoek en specialistisch onderzoek verwoord staan. Het document wordt door burgemeester en wethouders vastgesteld;

  • RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort;

  • richtlijnen voor bouw-, cultuur- en tuinhistorisch onderzoek: richtlijnen opgesteld i.o.v. de RCE voor bouwhistorisch, cultuurhistorisch en tuinhistorisch onderzoek respectievelijk genaamd: Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek. Lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed; Cultuurhistorisch Onderzoek in de vormgeving van de Ruimtelijke Ordening. Aanwijzingen en aanbevelingen; Richtlijnen Tuinhistorisch Onderzoek. Voor waardestellingen van groen erfgoed;

  • tuinhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de ontstaans- en ontwerpgeschiedenis en de tuinhistorische kwaliteit van groen erfgoed (rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, waardevol aangelegd groen en bomen en zaken op de waardenkaart historisch cultuurlandschap), overeenkomstig de geldende richtlijnen zoals gesteld door de RCE en eventueel door burgemeester en wethouders te stellen eisen;

  • waardenkaart historisch cultuurlandschap: topografische kaart met daarbij behorende gegevensbestanden van het gemeentelijke grondgebied waarop zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven;

  • waardenkaart historische stedenbouw en gebouwd erfgoed: topografische kaart met daarbij behorende gegevensbestanden van het gemeentelijke grondgebied waarop zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven. De dubbelbestemmingen waarde cultuurhistorie en waarde historisch groen, bouwaanduiding karakteristiek en functieaanduiding cultuurhistorische waarden opgenomen in het bestemmingsplan die toezien op cultuurhistorische waarden maken deel uit van deze waardenkaart;

  • waarderingscategorie A: de op de waardenkaart historisch cultuurlandschap aangegeven hoog en zeer hoog gewaardeerde gebieden in het buitengebied en de aangegeven hoog en zeer hoog gewaardeerde elementen in het buitengebied en in het stedelijk gebied;

  • waarderingscriteria: criteria voor het waarderen van zaken of terreinen die in aanmerking komen voor een aanwijzing als gemeentelijk monument.

Artikel 2. Gemeentelijke erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening aangewezen onroerend cultureel erfgoed (het gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

  • a. gegevens over de inschrijving en ten behoeve van de identificatie van het aangewezen gemeentelijk onroerend cultureel erfgoed;

  • b. gegevens over door burgemeester en wethouders van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monument en gemeentelijk archeologisch monument

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument en gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een zaak die of een terrein dat van bijzonder belang is voor de gemeente, vanwege zijn architectuur-, bouw- en kunsthistorische, (historisch-) stedenbouwkundige of cultuurhistorische waarden, aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voor het bepalen van de waarden van een zaak of terrein als bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van daartoe opgestelde waarderingscriteria.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een terrein dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege hier aantoonbaar aanwezige archeologische waarden aan te wijzen als gemeentelijk archeologisch monument.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. rijksmonumenten, en

  • b. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 5. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van Hoofdstuk 3 is van overeenkomstige toepassing op de zaak of het terrein ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3, eerste lid advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit.

  • 2. De commissie ruimtelijke kwaliteit betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 7. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 8. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument en voorlopig gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument of een gemeentelijk archeologisch monument, in afwijking van artikel 6, zonder advies te vragen aan de commissie ruimtelijke kwaliteit, aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing als bedoeld in artikel 3.

  • 3. Hoofdstuk 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument of gemeentelijk archeologisch monument. Artikel 7 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 9. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3 tweede lid, alsmede de artikelen 4, 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. De inhoud en de datum van de wijziging worden opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische monumenten, voorlopige gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke archeologische monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is Hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing, tenzij het gemeentelijk monument of het gemeentelijk archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk monument of het gemeentelijk archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onmiddellijk bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3. Bescherming gemeentelijk monument en gemeentelijk archeologisch monument

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument en gemeentelijk archeologisch monument

Het is verboden een gemeentelijk monument of een gemeentelijk archeologischmonument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud dat voor de instandhouding noodzakelijk is te onthouden.

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument en gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument en gemeentelijk archeologischmonument:

  • a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

  • b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:

    • a.

      met betrekking tot een gemeentelijk monument gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of

    • b.

      met betrekking tot een gemeentelijk monument een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het gemeentelijk monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, of

    • c.

      met betrekking tot een gemeentelijk archeologisch monument gewoon onderhoud

Artikel 13. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 12, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 14. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 12 en 13 advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op gemeentelijk archeologische monumenten.

  • 3. De commissie ruimtelijke kwaliteit betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 15. Bouwhistorisch, cultuurhistorisch en tuinhistorisch onderzoek

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12, dan wel in het kader van een vooroverleg ter voorbereiding daartoe, bepalen dat een bouwhistorisch, cultuurhistorisch of tuinhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 2. Het onderzoek als bedoeld in het eerste lid wordt opgesteld conform de richtlijnen voor bouw-, cultuur- en tuinhistorisch onderzoek van de RCE.

  • 3. Het college vraagt voor de beoordeling van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit.

Artikel 16. Weigeringsgrond

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van het gemeentelijk monument zich daartegen niet verzet.

Hoofdstuk 4. Rijksmonumenten

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de commissie ruimtelijke kwaliteit, als bedoeld in de artikelen 6, eerste lid en 14, eerste lid. De artikelen 6, tweede lid, en 14, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Cultuurhistorische waardevolle objecten en historisch waardevolle kunstwerken

Artikel 18. Aanwijzing als cultuurhistorisch waardevol object en historisch waardevol kunstwerk

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een onroerende zaak of terrein aan te wijzen als cultuurhistorisch waardevol object.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a. rijksmonumenten;

  • b. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van deze verordening;

  • c. monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. De artikelen 4, 6, 7, 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing op het aanwijzingsbesluit.

  • 4. De bescherming van artikel 20 is van overeenkomstige toepassing op het cultuurhistorisch waardevol object ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4 is bekendgemaakt.

  • 5. De voorbescherming, bedoeld in het vierde lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een kunstwerk aan te wijzen als historisch waardevol kunstwerk. De artikelen 4, 6, 7, 9 en 10 zijn van overeenkomstige toepassing op het aanwijzingsbesluit.

Artikel 19. Instandhoudingsplicht cultuurhistorisch waardevolle objecten en historisch waardevolle kunstwerken

Het is verboden een cultuurhistorisch waardevol object of een historisch waardevol kunstwerk te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is te onthouden.

Artikel 20. Omgevingsvergunning cultuurhistorisch waardevol object

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een cultuurhistorisch waardevol object geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • 2. Op de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, zijn de artikelen 13, 14, 15 en 16 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6. Cultuurhistorische waardenkaart

Artikel 21. Cultuurhistorische waardenkaart

  • 1. De raad stelt een cultuurhistorische waardenkaart vast.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de cultuurhistorische waardenkaart te wijzigen.

  • 3. Voor vaststelling of wijziging van de cultuurhistorische waardenkaart wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.

  • 4. Bij iedere omgevingsvergunningaanvraag, waarbij zaken zijn betrokken die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven, wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.

  • 5. Bij iedere procedure als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij zaken zijn betrokken die op de waardenkaart historisch landschap en de waardenkaart historische stedenbouw en gebouwd erfgoed zijn aangegeven, wordt de commissie ruimtelijke kwaliteit om advies gevraagd.

  • 6. Aan ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan of een projectbesluit (artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) nodig is en die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten dan wel zaken, die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven, verlenen de raad of burgemeester en wethouders slechts medewerking indien de initiatiefnemer aantoont dat de voorgenomen ontwikkeling met het belang van het gemeentelijk monument dan wel met de waarden die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven, in overeenstemming is.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van aanvraag of procedure als bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, dan wel in het kader van een vooroverleg ter voorbereiding daartoe, bepalen dat een bouwhistorisch, cultuurhistorisch of tuinhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 8. Op het onderzoek, bedoeld in het zevende lid, is artikel 15 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22. Bouwregels en omgevingsvergunning waardenkaart historisch landschap

  • 1. Voor het bouwen van bouwwerken in gebieden en elementen met waarderingscategorie A die op de waardenkaart historisch landschap zijn aangegeven gelden de volgende regels:

  • het bouwen van bouwwerken is mogelijk is krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:

  • advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;

  • als blijkt dat het bouwen van het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden leiden tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

  • 3. Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden op of in de gronden met waarderingscategorie A die op de waardenkaart historisch landschap zijn aangegeven de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • het aanbrengen van (half)verhardingen, het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  • het wijzigen van de perceelindeling zoals die door sloten, greppels, reliëfverschillen en beplantingselementen is aangegeven;

  • het diepwoelen of diepploegen;

  • het aanleggen, verharden of opheffen van wegen of paden;

  • het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen zoals rivieren, beken, stromen, kanalen, grachten, sloten en greppels;

  • het verwijderen van houtgewas, perceelrandbegroeiing of opgaande beplanting;

  • het aanbrengen van beplanting anders dan het herplanten van gerooide/gevelde houtopstanden.

  • 4. Het verbod als bedoeld in het derde lid is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale beheer en onderhoud betreffen:

  • die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en niet strijdig waren met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan;

  • waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van deze verordening een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;

  • indien de werkzaamheden plaatsvinden ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;

  • indien op grond van een door de commissie ruimtelijke kwaliteit goedgekeurd cultuurhistorisch of tuinhistorisch onderzoek wordt aangetoond dat er geen cultuurhistorische waarden verloren gaan.

  • 5. De in het derde lid genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de gebieden en elementen met waarderingscategorie A die op de waardenkaart historisch landschap zijn aangegeven tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is wordt

  • advies ingewonnen bij de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of

  • getoetst of op grond van een cultuurhistorisch onderzoek is vastgesteld dat het werk, geen bouwwerk zijnde, of de werkzaamheden de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen niet onevenredige verstoren.

  • 6. Als blijkt dat het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden leiden tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, kan aan de omgevingsvergunning de verplichting worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen van het gebied kunnen worden behouden.

Artikel 23. Strijdigheid met regels in het bestemmingsplan

Bij strijdigheid met regels ten aanzien van historisch landschap in een bestemmingsplan dat is vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening, gaan de regels uit artikel 22 voor.

Hoofdstuk 7. Archeologie

Artikel 24. Programma van eisen en plan van aanpak

Indien binnen het grondgebied van de gemeente Eindhoven onderzoek wordt uitgevoerd bij opgravingen in de zin van hoofdstuk 5, paragraaf 5.1 van de Erfgoedwet 2016 dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

  • a.

    de verstoorder, voorafgaande aan prospectief onderzoek, een Plan van Aanpak (PvA) als bedoeld in artikel 1 ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders te overleggen. Het gehanteerde verwachtingsmodel dient te worden onderbouwd met een archeologisch bureauonderzoeksrapport;

  • b.

    de verstoorder, voorafgaande aan gravend onderzoek, een Programma van Eisen (PvE) als bedoeld in artikel 1 ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders te overleggen.

Artikel 25. Archeologie

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. In een archeologisch monument, gebieden met archeologische waarden en gebieden met archeologische verwachtingswaarden, zoals opgenomen op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart en zoals bedoeld in artikel 1, de bodem onder het maaiveld te verstoren. Hiervoor geldt:

  • Categorie 1: gemeentelijk archeologisch monument. Onderzoeksplicht bij alle bodemingrepen;

  • Categorie 2: terrein van hoge archeologische waarde. Onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld én groter dan 10 m2;

  • Categorie 3: terrein van archeologische waarde. Onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld én groter dan 50 m2;

  • Categorie 4: gebied met een hoge archeologische verwachting, historische kern. Onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld én groter dan 100 m2;

  • Categorie 5: gebied met een hoge archeologische verwachting. Onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld én groter dan 250 m2;

  • Categorie 6: gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld én groter dan 2500 m2;

  • Categorie 7: gebied met een lage archeologische verwachting. Onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm beneden maaiveld én groter dan 25000 m2;

  • Categorie 8: gebied zonder archeologische verwachting. Geen onderzoeksplicht.

  • b. In een archeologisch monument, gebieden met archeologische waarden en gebieden met archeologische verwachtingswaarden, zoals opgenomen op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart en zoals bedoeld in artikel 1, de bodem te ontgronden en hierbij het maaiveld permanent te verlagen.

  • 2. Indien het eerste lid, onder a niet van toepassing is, geldt de wettelijke meldingsplicht als bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 bij een archeologische toevalsvondst.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a. De vrijstellingsgrenzen in het eerste lid, onder a. niet worden overschreden;

  • b. Er sprake is van een activiteit zoals bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en er voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

  • c. Een rapport conform de meest recente versie van de KNA is overgelegd waarin ten aanzien van de (te verwachten) archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld dat:

  • Het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd door middel van planaanpassing (behoud in situ) of door middel van opgraving (behoud ex situ); of

  • De (te verwachten) archeologische waarden door de verstoring naar oordeel van burgemeester en wethouders niet onevenredig worden geschaad; of

  • Naar oordeel van burgemeester en wethouders geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

  • 4. De omgevingsvergunning kan, onverlet dat er sprake is van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie, worden geweigerd indien de archeologische waarden naar het oordeel van burgemeester en wethouders ter plaatse behouden dienen te blijven (behoud in situ).

Artikel 26. Archeologische verwachtingen- en waardenkaart

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de archeologische verwachtingen- en waardenkaart vast en zijn bevoegd deze te wijzigen.

  • 2. De archeologische verwachtingen- en waardenkaart wordt, uiterlijk vijf jaar na vaststelling, geactualiseerd en vastgesteld en geldt dan als onderlegger voor de Erfgoedverordening en het bestemmingsplan.

  • 3. Aan ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een wijziging van het bestemmingsplan of een projectbesluit (artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo) nodig is en die betrekking hebben op gebieden die op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn aangegeven, verleent de raad of burgemeester en wethouders slechts medewerking indien de initiatiefnemer aantoont dat de bodemverstorende werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting van archeologische waarden leiden.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de beoordeling van aanvraag of procedure als bedoeld in het derde lid, dan wel in het kader van een vooroverleg ter voorbereiding daartoe, bepalen dat een archeologisch onderzoek volgens de meest recente versie van de KNA wordt verricht.

Artikel 27. Voorwaarden

Bij de beoordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning en/of een bestemmingsplanprocedure worden de volgende voorwaarden gehanteerd:

De vrijstellingsgrenzen in de vastgestelde archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn leidend. Bij het bepalen of wordt voldaan aan de vrijstellingsgrenzen, worden de afmetingen in oppervlakte én diepte van het totaal aan verwachte bodemingrepen (voor alle relevante activiteiten, zoals: bouwen, ondergronds slopen, het uitvoeren van werken of werkzaamheden) in het plangebied bij elkaar opgeteld. Ook wanneer deze activiteiten apart van elkaar worden aangevraagd (anti opknip regeling);

De vrijstellingscategorie in de archeologische verwachtingen- en waardenkaart voor de zone met de hoogste waarde of hoogste verwachtingswaarde (en dus met de laagste ondergrenzen) is dus leidend voor alle ingrepen in het plangebied. Dit is ook het geval wanneer sprake is van bodemingrepen in verschillende zones met een waarde of verwachtingswaarde die verdeeld zijn over het plangebied en ook wanneer deze zones niet aan elkaar grenzen. Slechts als de hoogste waarde of verwachtingswaarde een zeer beperkt deel uitmaakt van het plangebied (< 10%), kan na afweging door burgemeester en wethouders worden besloten om de oppervlakteondergrens te hanteren die het grootste deel uitmaakt van het plangebied;

Archeologisch (voor)onderzoek (bureau- en/of booronderzoek en/of proefsleuvenonderzoek) vindt plaats in het gehele plangebied, tenzij hier naar oordeel van burgemeester en wethouders van afgeweken mag worden;

De grootte van een onderzoeksgebied dient, naar oordeel van burgemeester en wethouders, in verhouding te staan tot de grootte van het plangebied;

Wanneer een KNA-conform archeologisch (voor)onderzoek is gedaan en de verspreiding en de diepteligging van het archeologisch niveau, naar oordeel van burgemeester en wethouders, in voldoende mate is bepaald, dan zijn deze dimensies leidend (voortschrijdend inzicht). Wanneer deze resten naar oordeel van burgemeester en wethouders behoudenswaardig zijn dan dienen ze te worden behouden door middel van planaanpassing (behoud in situ) en/of door opgraving (behoud ex situ);

Bij behoud door middel van een opgraving (behoud ex situ) gelden de volgende bepalingen: alle naar oordeel van burgemeester en wethouders behoudenswaardige archeologische waarden binnen het plangebied moeten worden opgegraven. Dit betekent concreet: archeologische resten die dieper zijn gelegen dan de voor de ontwikkeling te plegen bodemverstoring en de delen van het plangebied die niet direct bedreigd zijn, maar door hun geringe omvang bij toekomstige bodemingrepen niet meer vergunningplichtig zijn, moeten worden opgegraven;

In gebieden waar ingrepen gepland worden met een geleidelijk negatief effect, dient eerst vastgesteld te worden wat het effect van de ingreep (op termijn) kan zijn op het behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden;

Archeologie-sparende maatregelen die in het kader van een bouwinitiatief of andere (potentieel) bodemverstorende activiteit worden genomen om behoud in situ in de bodem te realiseren, dienen garant te staan voor een duurzaam in situ-behoud. Versnippering van het archeologische bodemarchief ter plaatse mag niet aan de orde zijn. De initiatiefnemer overlegt hiervoor ter goedkeuring een uitgewerkt Plan van Aanpak (PvA) al dan niet op basis van een (gemeentelijk) Programma van Eisen (PvE).

Artikel 28. Uitzonderingen vergunningplicht

  • 1. Geen omgevingsvergunning is vereist:

  • voor archeologisch onderzoek voor een ruimtelijke of civielrechtelijke procedure;

  • voor milieukundig booronderzoek;

  • voor de aanleg van bodemenergiesystemen en de uitvoering van in situ saneringen door middel van bodeminjectie, wanneer de hierdoor veroorzaakte bodemverstoring maximaal 2% van het plangebied bedraagt én wanneer naar oordeel van burgemeester en wethouders de bodemverstorende werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting van archeologische waarden leiden;

  • voor het boren of indrijven van heipalen dieper dan het archeologisch niveau. Dit is toegestaan, wanneer de hierdoor veroorzaakte verstoring maximaal 2% van het plangebied bedraagt én de palen minimaal 3,5 m (gemeten hart op hart) uit elkaar staan én er geen andere bodemverstorende werkzaamheden zijn gepland. Wanneer er meerdere bodemverstorende werkzaamheden beneden het (te verwachten) archeologisch niveau zijn gepland, dan tellen de aantallen vierkante meters verstoring door heipalen wél mee bij de bepaling of wordt voldaan aan de vrijstellingsgrenzen;

  • voor vervanging van ondergrondse infrastructuur als dit naar oordeel van burgemeester en wethouders aantoonbaar binnen dezelfde ontgravingsdimensies wordt gedaan;

  • 2. Vrijstelling van archeologisch onderzoek door archeologiesparend bouwen (het nemen van technische maatregelen) wordt alleen verleend wanneer er, naar oordeel van burgemeester en wethouders, aantoonbaar sprake is van duurzaam in situ-behoud van archeologische waarden. Op deze vrijstelling kan geen beroep worden gedaan, wanneer eigendoms- of gebruiksrechten worden opgesplitst en dit, naar oordeel van burgemeester en wethouders, een nadelige invloed heeft op het duurzaam behoud van (mogelijke) archeologische waarden. Wanneer van dit laatste sprake is, dan kan ook geen aanspraak gemaakt worden op een vrijstelling op andere gronden.

  • 3. Vergunningvrij bouwen is alleen toegestaan wanneer de ondergrenzen van de vastgestelde archeologische verwachtingen- en waardenkaart niet worden overschreden.

Artikel 29. Goedkeuringsvereisten

  • 1. Archeologisch onderzoek moet voldoen aan de geldende versie van de KNA en moet worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerde instantie en gekwalificeerde actoren met aantoonbare ervaring in onderzoek in de betreffende archeoregio en te verwachten aan te treffen archeologische periode(n). Een onderzoek mag pas worden uitgevoerd nadat het benodigde Plan van Aanpak (PvA) of Programma van Eisen (PvE) door burgemeester en wethouders is beoordeeld en schriftelijk is goedgekeurd. De eindrapportage mag pas definitief worden gemaakt na beoordeling van en na schriftelijke goedkeuring van burgemeester en wethouders. Deze vereiste geldt zowel voor onderzoek dat wordt uitgevoerd voor ruimtelijke procedures, als voor civielrechtelijke procedures en onderzoek met enkel een wetenschappelijke doelstelling.

  • 2.

    Een rapport is geldig totdat een nieuwe versie van de KNA formeel van kracht is en er geen sprake meer is van een overgangstermijn. Indien de geldigheidsduur van een rapport is verlopen, oordelen burgemeester en wethouders of het rapport nog voldoet of dat het moet worden geactualiseerd. Een Programma van Eisen (PvE) heeft, na schriftelijk akkoord van burgemeester en wethouders, een geldigheidsduur van twee jaar. Wanneer de geldigheidsduur van het PvE is verlopen, bepalen burgemeester en wethouders of het PvE nog voldoet, of dat het moet worden geactualiseerd.

Artikel 30. Strijdigheid met regels in het bestemmingsplan

Bij strijdigheid met regels ten aanzien van archeologie in een bestemmingsplan dat is vastgesteld voor de inwerkingtreding van deze verordening, gaan de regels uit artikel 25, 26, 27, 28 en 29 voor.

Artikel 31. Depotrichtlijnen en onderzoeksrichtlijnen

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten depotrichtlijnen vast te stellen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten onderzoeksrichtlijnen vast te stellen.

Artikel 32. Advisering

Burgemeester en wethouders laten zich in het geval van artikel 24 t/m 31 en artikel 34 adviseren door een gemeentelijk adviseur archeologie.

Hoofdstuk 8. Handhaving en toezicht

Artikel 33. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 11 of het bepaalde krachtens artikel 12 van deze verordening, dan wel artikel 19, 20, 22, 25 of 27 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 34. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen of daartoe reeds aangewezen personen:

  • a. Met betrekking tot gemeentelijke monumenten, de cultuurhistorische waardenkaart, cultuurhistorisch waardevolle objecten en historisch waardevolle kunstwerken als bedoeld in artikel 1: de afdelingen Handhaving en Toezicht van de gemeente Eindhoven;

  • b. Met betrekking tot gemeentelijke archeologische monumenten, de archeologische verwachtingen- en waardenkaart en de gebieden met archeologische waarde en archeologische verwachtingswaarde als bedoeld in artikel 1: de afdelingen Handhaving en Toezicht van de gemeente Eindhoven.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 35. Overgangsbepalingen

  • 1. De op grond van de onder artikel 36 ingetrokken Erfgoedverordening gemeente Eindhoven 2010 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om omgevingsvergunningen die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening gemeente Eindhoven 2010.

Artikel 36. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening gemeente Eindhoven 2010 wordt ingetrokken met ingang van de dag dat de Erfgoedverordening gemeente Eindhoven in werking treedt.

Artikel 37. Invoering omgevingswet

Na inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de begrippen en regels uit de Omgevingswet op deze verordening van toepassing.

Artikel 38. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking één dag na bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Eindhoven.

Ondertekening

Eindhoven, .

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

,burgemeester

, secretaris

Mij bekend,

De gemeentesecretaris van Eindhoven