Beleidsregels Wet taaleis 2016

Geldend van 21-07-2016 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Beleidsregels Wet taaleis 2016

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

Besluit taaltoets

Het ‘Besluit taaltoets Participatiewet’;

College

Het college van burgemeester en wethouders van Boekel;

Inburgering

De Wet inburgering;

IOAW

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

IOAZ

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Participatiewet

De Participatiewet met inbegrip van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz);

Referentieniveau

Het fundamentele niveau (F-niveau) taal en rekenen volgens de richtlijnen van de Rijksoverheid;

Uitkering

De door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

Wet educatie

De wet van 9 juli 2014 tot wijziging van onder meer de Wet Participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van educatiemiddelen bij regionale opleidingscentra;

Wet taaleis

De wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB).

Artikel 2 Aantonen kennis Nederlandse taal

  • 1. Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat door belanghebbende gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd.

  • 2. Met rapporten of diploma’s van erkende Nederlandse onderwijsinstellingen toont belanghebbende het volgen van Nederlandstalig onderwijs aan (zowel basis- als voortgezet/beroepsonderwijs). Dat kan ook particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn. Voorbeelden staan in de toelichting.

  • 3. Een diploma inburgering of gelijkwaardig geldt als bewijs dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst en aan de taaleis voldoet. De betreffende documenten staan in de toelichting.

Artikel 3 Taaltoets

De taaltoets wordt uitgevoerd door de partijen zoals omschreven in de werkinstructie taaleis/uitvoering taaltoets.

Artikel 4 Geen taaltoets

  • 1. Wanneer vastgesteld kan worden dat elke vorm van verwijtbaarheid om aan de taaleis te voldoen ontbreekt. Zie verder artikel 8.

  • 2. Draaideurklanten:

    • a.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal beheerst;

    • b.

      Als tijdens een vorige uitkeringsperiode al een toets is afgenomen en is vastgesteld dat belanghebbende de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, maar ook is vastgesteld dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden.

  • 3. Belanghebbenden die een uitkering hadden in een andere gemeente en in die gemeente al een toets hebben afgelegd. De toets resultaten kunnen worden overgenomen, tenzij deze onvoldoende zekerheid binnen over de actuele taalvaardigheid.

  • 4. Uit zijn aard kortdurende bijstand. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen bij op handen zijnde emigratie of bij een ongeneeslijke terminale ziekte.

Artikel 5 Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Is de uitkomst van de toets dat belanghebbende niet aan de taaleis voldoet, dan wordt de volgende procedure gevolgd:

  • 1.

    Belanghebbende krijgt een gesprek waarbij hij de uitslag van de taaltoets hoort en een taaltraject op maat krijgt aangeboden.

  • 2.

    Wanneer belanghebbende akkoord gaat met het taaltraject tekent hij de trajectovereenkomst. Dit is de bereidverklaring om te starten met het leertraject dat leidt tot kennis van de Nederlandse taal op referentieniveau 1F.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende niet akkoord gaat met het taaltraject wordt de bijstand beoordeeld volgens de regels in artikel 18b van de Participatiewet.

  • 4.

    Belanghebbende ontvangt binnen acht weken na het afleggen van de taaltoets de kennisgeving met de uitslag van de taaltoets.

Artikel 6 Aanbod taaltraject

Belanghebbende kan een taaltraject op maat aangeboden krijgen. In de werkinstructie taaleis/uitvoering taaltraject staat per gemeente aangegeven welke partij dit uitvoert.

Artikel 7 Het volgen van de voortgang van het taaltraject

In het trajectplan staat wat het startniveau van belanghebbende is, welk niveau haalbaar is en hoe lang belanghebbende nodig heeft om dit niveau te bereiken. Dit trajectplan is het uitgangspunt voor de beoordeling van de inspanningen van belanghebbende.

Vanuit de educatie-instelling ontvangt de gemeente de volgende voortgangsgegevens:

  • een wekelijks aanwezigheidsoverzicht van de voorgaande lesweek;

  • halfjaarlijkse voortgangsrapportages bij trajecten met een looptijd van meer dan 6 maanden;

  • een eindrapport na afloop van het traject.

Op basis van de voortgangsrapportages wordt belanghebbende halfjaarlijks gemonitord en zo nodig gesproken. Als uit de aanwezigheidsrapportages blijkt dat belanghebbende regelmatig afwezig is wordt er eerder met belanghebbende gesproken.

Artikel 8 Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt als er:

  • a.

    een ontheffing is in het kader van de Wet inburgering;

  • b.

    er sprake is van een gediagnosticeerd leerprobleem;

  • c.

    diverse malen een taalcursus gevolgd is en vastgesteld is door de educatie-instelling dat door in de persoon gelegen factoren belanghebbende niet in staat is om de Nederlandse taal op referentieniveau 1F machtig te worden;

  • d.

    Ontheffing van de arbeidsplicht of een algemene ontheffing is op grond van psychische, fysieke of sociale problematiek.

Artikel 9 Relatie met Wet inburgering

Wanneer belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis.

Artikel 10 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na die van bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2016, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor belanghebbende.

  • 2. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels Wet taaleis 2016”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 5 juli 2016

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

J.G. Marcic

de burgemeester,

P.M.J.H. Bos

TOELICHTING BELEIDSREGELS WET TAALEIS 2016

Algemeen

De Eerste Kamer heeft op 17 maart 2015 ingestemd met het wetsvoorstel ‘Wet taaleis WWB’ (hierna Wet taaleis). Dit wetsvoorstel is een uitvloeisel van een aantal afspraken uit het regeerakkoord “Bruggen slaan”.

Het niet voldoende beheersen van de Nederlandse taal is nadrukkelijk géén uitsluitingsgrond of toegangsvoorwaarde voor bijstand. De taaleis is alleen van toepassing, als er recht op bijstand bestaat en heeft betrekking op alle bijstandsgerechtigden. De taaleis legt een inspanningsverplichting op aan belanghebbende. Voldoende is, dat de belanghebbende zich inspant om de Nederlandse taal voldoende machtig te worden. Doel van die inspanningsverplichting is om de volgende vaardigheden in de Nederlandse taal op referentieniveau 1F te verwerven:

  • Spreekvaardigheid

  • Luistervaardigheid

  • Gespreksvaardigheid

  • Schrijfvaardigheid

  • Leesvaardigheid

Met de Wet taaleis krijgt de gemeente de verplichting om van bijstandsgerechtigden te verlangen dat zij actief werken aan hun taalvaardigheid. Zonder Nederlands te begrijpen en te spreken is het immers veel moeilijker om aan werk te komen en daarmee uit de bijstand te komen.

Bovendien draagt kennis van de taal bij aan maatschappelijke participatie.

De Participatiewet kent een brede arbeids- en re-integratieverplichting. Gezien het belang van de beheersing van de Nederlandse taal voor arbeidsinschakeling is ervoor gekozen om de Participatiewet uit te breiden met een taaleis. In artikel 18b Participatiewet, is de inlichtingenplicht uitgebreid met de verplichting om aan te tonen dat de aanvrager de Nederlandse taal beheerst.

Artikel 1Begrippen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2Aantonen kennis Nederlandse taal

Belanghebbende moet over een document beschikken waaruit blijkt dat belanghebbende de Nederlandse taal voldoende beheerst. Deze plicht geldt voor iedere belanghebbende. De bewijslast rust op belanghebbende.

Lid 1: Wanneer belanghebbende in de leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste acht jaren in Nederland heeft gewoond kan ervan uitgegaan worden dat betrokkene gedurende acht jaar Nederlandstalig onderwijs is gevolgd. Dit hoeft niet verder bewezen te worden, omdat dat duidelijk is vanuit de basisregistratie personen. De leerplicht was op dat moment van toepassing.

Lid 2: Voorbeelden van particulier of Nederlandstalig onderwijs in het buitenland zijn:

  • Een Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • Een Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille);

  • Een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands;

  • Een getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands.

Lid 3: Naast het diploma inburgering zijn ook de volgende documenten gelijkwaardig aan het diploma inburgering:

  • Een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II;

  • Een WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende niveau voor onderdeel Maatschappij Oriëntatie (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger) en voldoende taalniveau op alle onderdelen (niveau A2);

  • Een Certificaat Inburgering Oudkomers met op alle taalonderdelen niveau A2;

  • Een document waaruit blijkt dat de Verkorte Vrijstellingstoets is afgelegd en behaald;

  • Een certificaat Naturalisatietoets (zoals dit luidde voor 1 april 2007). Hieruit moet blijken dat belanghebbende geslaagd is voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Bij een ander document kan bijvoorbeeld worden gedacht aan (deel)certificaten, waaruit blijkt dat men de Nederlandse taal op niveau 1F beheerst (taalcursussen).

Artikel 3Taaltoets

Dit artikel geeft aan dat wij als gemeente de uitvoering van de taaltoets uitbesteden aan een derde partij.

Artikel 4Geen taaltoets

Bij de keuze om geen taaltoets af te nemen is sprake van maatwerk. De omstandigheden van belanghebbende en in de persoon gelegen factoren moeten worden meegewogen in dit besluit.

Artikel 5Kennisgeving en (geen) bereidverklaring

Uitwerking van deze procedure is te vinden in de werkinstructie Wet taaleis.

Artikel 6Aanbod taaltraject

Via een openbare aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016-2017 is het aanbod voor de diverse taaltrajecten vastgelegd.

Artikel 7Het volgen van de voortgang van het taaltraject

De te leveren voortgangsrapportages zijn vastgesteld in contractafspraken tussen de educatie-instelling en de gemeente ’s Hertogenbosch in het kader van de aanbesteding volwasseneducatie Noordoost-Brabant 2016-2017.

Artikel 8Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid

Het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid kan op meerdere plaatsen in het werkproces van toepassing zijn. Voorbeelden hiervan zijn bij het beoordelen van wel of geen taaltoets en gedurende het taaltraject. De genoemde vormen zijn niet limitatief.

Lid 1: In het kader van de Wet inburgering kan DUO ontheffing geven van de inburgeringsplicht. Deze ontheffing kan op grond van 3 gronden gegeven worden:

  • 1.

    Bij aantoonbaar geleverde inspanning:

    • Belanghebbende heeft minimaal 600 uur een inburgerings- of alfabetiseringscursus gevolgd bij een school met het ‘Blik op Werk’ keurmerk, en

    • Minimaal 4x examen gedaan en niet geslaagd, of

    • Via een toets bij DUO is vastgesteld dat het Nederlands lezen en schrijven onvoldoende is om te kunnen inburgeren.

  • 2.

    Bij aantoonbaar voldoende ingeburgerd.

  • 3.

    Bij een ontheffing om medische redenen. Dit is vastgesteld door een arts van Argonaut.

Lid 2: Een leerprobleem dat vastgesteld is met een officiële verklaring van een deskundige, zoals een dyslexie-verklaring.

Lid 3: Belanghebbenden die in het verleden diverse malen een taalcursus hebben gevolgd, zonder direct aantoonbaar resultaat, kunnen bij de educatie-instelling een leerbaarheidstest doen. Als daaruit blijkt dat belanghebbende niet (meer) leerbaar is, is het redelijk om dit te zien als het ontbreken van elke vorm van verwijtbaarheid.

Lid 4: Verder ontbreekt bij belanghebbenden waarvan, door een medisch of psychologisch advies, is vastgesteld dat zij op dit moment niet deel kunnen nemen aan activiteiten (ontheffing van de arbeidsplicht, algemene ontheffing) elke vorm van verwijtbaarheid.

Artikel 9Relatie met Wet inburgering

Voor inburgeringsplichtigen op grond van de Wet inburgering geldt dat zij al een verplichting hebben om de Nederlandse taal machtig te worden. Op grond van de Wet inburgering heeft een inburgeraar 3 of 5 jaar de tijd om te voldoen aan het in die wet vereiste taalniveau (A2). Wanneer een belanghebbende begonnen is met een leertraject in het kader van de Wet inburgering, kan dit worden aangemerkt als ‘voldoende inspanning’ van de kant van belanghebbende, zoals bedoeld is in de Wet taaleis. De belanghebbende krijgt dus niet met twee verschillende trajecten te maken. Wel moet de gemeente monitoren in welke mate voortgang wordt gemaakt met het inburgeringstraject. Desgevraagd moet de aanvrager het volgen van een inburgeringstraject aantonen aan de hand van documenten. Dat geldt ook voor het meten van de voortgang. Laat de aanvrager na de betreffende documenten te overleggen, dan heeft dit nog geen gevolgen voor het recht op algemene bijstand. Gevolg is wel, dat bij het niet verstrekken van een bewijs dat men een inburgeringstraject volgt of voortgang maakt, er een verplichting ontstaat om een toets af te leggen in het kader van de Wet taaleis.

Artikel 10Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

Artikel 12Inwerkingtreding en citeertitel

Spreekt voor zich.