Besluit uitvoeringsregels bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ISD Bollenstreek

Geldend van 07-07-2022 t/m heden

Intitulé

Besluit uitvoeringsregels bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ISD Bollenstreek

Voor de uitvoering van de bijstandsverlening aan zelfstandigen worden de uitvoeringsregels rechtstreeks ontleend aan de grondslagen uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en de Participatiewet (Pw). Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bevat grotendeels regelgeving dat dwingendrechtelijk is opgelegd.

Op een aantal terreinen heeft de gemeente (ISD) echter de bevoegdheid en daarmee de keuzevrijheid om nadere invulling te geven aan deze regelgeving. De bevoegdheden aan het verstrekken van bijstand op grond van het Bbz 2004 worden in de ‘uitvoeringsregels Bbz 2004 ISD Bollenstreek’ nader ingevuld.

Dit resulteert in het onderstaande Besluit uitvoeringsregels bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ISD Bollenstreek.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze uitvoeringsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze uitvoeringsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de ISD Bollenstreek

    • b.

      PW: Participatiewet

    • c.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

    • d.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht

    • e.

      belanghebbende: degene die een aanvraag op grond van het Bbz heeft ingediend of een beroep doet op het Bbz dan wel al is toegelaten tot een van de regelingen van het Bbz of een uitkering toegekend heeft gekregen op grond van het Bbz

    • f.

      adviesbureau: bureau gespecialiseerd in het uitvoeren van onderzoeken over de levensvatbaarheid van een bedrijf in het kader van het Bbz 2004

    • g.

      begeleidingsorganisatie: organisatie gespecialiseerd in het begeleiden, opleiden en coachen van belanghebbenden die een eigen bedrijf willen starten of al hebben.

Artikel 2 Algemene bepalingen met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

  • 1. Als wordt voldaan aan de (wettelijke) vereisten en deze uitvoeringsregels geen uitzondering hierop bevat, maakt het dagelijks bestuur gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      het verlenen van algemene bijstand dan wel het verlenen van een bedrijfskrediet ingevolge artikel 2 lid 1 en 2 Bbz.

    • b.

      het voortzetten van de algemene bijstand ingevolge de PW gedurende de voorbereidingsperiode, zoals bedoeld in artikel 2 lid 3 Bbz, voor ten hoogste 6 maanden.

Hoofdstuk 2 Doelgroep voorbereidingsperiode

Artikel 3 Criteria voor toelating voorbereidingsperiode

  • 1. Onverminderd het gestelde in artikel 4 van deze uitvoeringregels komt een bijstandsgerechtigde in aanmerking voor de voorbereidingsperiode als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004 wanneer voldaan wordt aan de volgende criteria: a. De belanghebbende is voldoende vakbekwaam en heeft de persoonlijke vaardigheden, die noodzakelijk zijn om (op termijn) zelfstandig ondernemer te kunnen worden, zoals dit blijkt uit het oriëntatiegesprek/ de entreetoets; en

    b. de arbeidsmarktsituatie van de belanghebbende geeft daartoe aanleiding.

  • 2. De belanghebbende heeft bij deelname aan de voorbereidingsperiode de verplichting om mee te werken aan het voorbereidingstraject.

Artikel 4 Uitsluitingsgronden voor toelating tot de voorbereidingsperiode

Als een van de volgende gronden zich voordoet, kan de belanghebbende niet worden toegelaten tot de voorbereidingsperiode zoals genoemd in artikel 2 lid 3 Bbz of wordt de al toegekende periode beëindigd:

  • a.

    de belanghebbende heeft geen uitkering op grond van de Participatiewet of de Ioaw,

  • b.

    de belanghebbende heeft al eerder de voorbereidingsperiode toegekend gekregen/doorlopen

  • c.

    uit het oriëntatiegesprek c.q. entreetoets blijkt dat er belemmeringen zijn om te starten met een eigen bedrijf

Deze belemmeringen kunnen gelegen zijn in persoonlijke omstandigheden zoals huisvestings-of verslavingsproblematiek en te hoge schulden die de levensvatbaarheid van het bedrijf in de weg kunnen staan, maar ook in de aard en locatie van te starten bedrijf.

Andere belemmeringen(uitsluitingsgronden) zijn:

De belanghebbende is niet in het bezit van de juiste papieren om het bedrijf te starten na de voorbereiding en kan niet op korte termijn de juiste papieren om het bedrijf te starten na de voorbereiding verkrijgen en

De eventuele echtgenoot/partner van de belanghebbende stemt niet in met het starten van het bedrijf

Artikel 5 Duur van de voorbereidingsperiode en trajectplan

  • 1. Aan een belanghebbende die op grond van artikel 2 lid 3 Bbz de voorbereidingsperiode wordt toegekend, kan begeleiding worden aangeboden door een door het dagelijks bestuur aangewezen begeleidingsorganisatie, met inachtneming van het gestelde in de artikelen 3 en 4 van deze uitvoeringsregels.

  • 2. De duur van de begeleiding bedraagt maximaal 6 maanden.

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

  • 1. Aan de belanghebbende kan tijdens de voorbereidingsperiode als bedoeld in artikel 2 lid 3 Bbz ingevolge artikel 29 Bbz een renteloze lening worden verstrekt voor kosten die met de voorbereiding samenhangen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde renteloze lening bedraagt ten hoogste € 3.000, - en mag alleen worden verstrekt indien de belanghebbende zonder die lening niet verder komt met zijn voorbereiding.

  • 3. Als de belanghebbende in aansluiting op de voorbereidingsperiode een bedrijf of zelfstandig beroep start, wordt de in lid 1 bedoelde renteloze geldlening rentedragend. Voor de hierover berekende rente wordt aansluiting gezocht bij het in artikel 15 Bbz opgenomen rentepercentage voor bedrijfskapitaal.

  • 4. Als de belanghebbende in aansluiting op de voorbereidingsperiode geen bedrijf of zelfstandig beroep start, wordt de in lid 1 bedoelde renteloze lening omgezet in bijstand om niet, tenzij de belanghebbende niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht of een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Dan wordt de in lid 1 bedoelde renteloze lening rentedragend en wordt voor de hierover berekende rente aansluiting gezocht bij het in artikel 15 Bbz opgenomen rentepercentage voor bedrijfskapitaal.

Artikel 7 Bijstand in de begeleidingskosten bij startende en gevestigde ondernemers

  • 1. Aan een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 a en b Bbz kan voor de duur van ten hoogste 12 maanden begeleiding worden aangeboden door een door het dagelijks bestuur aangewezen begeleidingsorganisatie tijdens de opstart van zijn bedrijf dan wel onmiddellijk na toekenning van het levensonderhoud/bedrijfskrediet. De begeleiding wordt aangeboden in de vorm van adviezen over promotie, klantenwerving, voeren van administratie en het verder ontwikkelen van ondernemersvaardigheden.

  • 2. De bijstand in de begeleidingskosten bedraagt ten hoogste € 1000,00 en wordt om niet verstrekt.

Artikel 8 Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige

  • 1. Een krediet op grond van artikel 26 van het Bbz 2004 kan eenmalig worden verstrekt aan een belanghebbende ter hoogte van de kredietbehoefte.

  • 2. Voor het vaststellen van de kredietbehoefte kan door het dagelijks bestuur een adviesbureau worden ingeschakeld.

Artikel 9 Gevallen waarin de uitvoeringsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen, die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het dagelijks bestuur, waarin deze uitvoeringsregels niet voorzien, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 10 Citeertitel

Deze uitvoeringsregels kunnen worden aangehaald als ‘Uitvoeringsregels Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) ISD Bollenstreek.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze uitvoeringsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van het dagelijks bestuur d.d. 27 oktober 2016

Voorzitter

A.D. de Roon

Secretaris

R.J. ‘t Jong

Artikelsgewijze toelichting

Voor de uitvoering van de bijstandsverlening aan zelfstandigen worden de uitvoeringsregels rechtstreeks ontleend aan de grondslagen uit het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) en de Participatiewet. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 bevat grotendeels regelgeving dat dwingendrechtelijk is opgelegd.

Op een aantal terreinen heeft de gemeente (ISD) echter de bevoegdheid en daarmee de keuzevrijheid om nadere invulling te geven aan deze regelgeving. De bevoegdheden aan het verstrekken van bijstand op grond van het Bbz 2004 worden in deze uitvoeringsregels nader ingevuld. Invulling vindt plaats om de voorwaarden te verduidelijken voor toelating tot de voorbereidingsperiode, de bijstand voor onderzoek en begeleiding te maximeren, de maximale hoogte te bepalen van voorbereidingskrediet aan een starter en het bedrijfskapitaal aan een oudere zelfstandige,

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen, die in de uitvoeringsregels worden aangehaald, gedefinieerd. Dit artikel spreekt verder voor zich.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke· bevoegdheid

In het eerste lid onder a maakt het dagelijks bestuur gebruik van de bevoegdheid die het Bbz 2004 geeft voor het verlenen van algemene bijstand dan wel bedrijfskrediet.

Het bedrijfskrediet kan ingevolge artikel 17 Bbz 204 verleend worden voor de gehele of gedeeltelijke betaling van ondermeer een of meer bedrijfsschulden.

Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld spaartegoed) en de verstrekking noodzakelijk is voor de voortzetting van een levensvatbaar bedrijf

In het eerste lid onder b maakt het dagelijks bestuur gebruik van de bevoegdheid om de op grond van de Pw toegekende algemene bijstand nog maximaal 6 maanden voort te laten duren terwijl de belanghebbende zich voorbereidt op het opzetten van het eigen bedrijf. Dit betekent dat belanghebbende in die periode ondermeer geen algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst of aangeboden voorzieningen gericht op sociale activering hoeft te aanvaarden, waardoor hij zich volledig kan richten op de voorbereiding van het opstarten van een bedrijf. De termijn van 6 maanden is korter dat de wettelijk toegestane termijn van 12 maanden. Er is mede gekozen voor deze kortere termijn omdat aan de voorbereidingsperiode een entreetoets voorafgaat. Deze toets is bedoeld om alleen min of meer kansrijke klanten uiteindelijk toe te laten tot het Bbz instrumentarium.

Artikel 3 Criteria voor toelating voorbereidingsperiode

De zogenaamde voorbereidingsperiode houdt in dat personen die in de periode vóór de start van een bedrijf of zelfstandig beroep algemene bijstand ontvangen, zich gedurende een voorbereidingsperiode (artikel 2, derde 3 van het Bbz 2004) van maximaal 6 maanden kunnen oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. In deze periode wordt de bijstandsuitkering voortgezet. Het aanbieden van een voorbereidingsperiode is een bevoegdheid van het dagelijks bestuur en kan niet met beroep op een wettelijk voorschrift worden afgedwongen. Het dagelijks bestuur stelt criteria vast voor toelating tot de voorbereidingsperiode.

In het eerste lid onder a worden de noodzakelijke vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden gebaseerd op een positief oriéntatiegesprek c.q entreetoets. Het gesprek of de toets wordt vóór de feitelijke begeleiding uitgevoerd door een deskundige. Hierbij kan onder meer worden beoordeeld of belanghebbende over voldoende vakbekwaamheid en vaardigheden beschikt, of anderszins om toegelaten te kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 4 van de deze uitvoeringsregels.

In het eerste lid onder b wordt op basis van het gesprek of toets een afweging gemaakt tussen zelfstandig ondernemerschap en loondienst. Het traject dat naar verwachting het snelste en het goedkoopste, met de meeste kans op blijvend resultaat, tot duurzame uitstroom zal leiden moet worden gevolgd. Indien blijkt dat zelfstandig ondernemerschap het meest aangewezen is en de belanghebbende ook blijk geeft een bestaan als zelfstandig ondernemer te ambiëren kan het toch zo zijn dat hij een relatief grote afstand tot het zelfstandig ondernemerschap heeft. In de praktijk blijkt dat personen in deze groep in eerste instantie onvoldoende zicht hebben op de eigen mogelijkheden en onmogelijkheden, maar na begeleiding wel degelijk in staat zijn om door middel van zelfstandig ondernemerschap in het levensonderhoud te voorzien.

In het tweede lid is belanghebbende voor de duur van de voorbereidingsperiode verplicht begeleiding, waaronder de noodzakelijk geachte scholing, te aanvaarden ( en de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen.

Artikel 4 Criteria betreffende het niet in aanmerking komen voor de voorbereidingsperiode

In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen het dagelijks bestuur belanghebbenden uitsluit van deelname aan de voorbereidingsperiode.

Onder b. gaat het om de omstandigheden waaronder de belanghebbende een hernieuwde aanvraag doet in aanmerking te komen voor een voorbereidingsperiode. Gewijzigde omstandigheden zijn omstandigheden die tijdens de aanvraag niet bekend waren of (nog) niet bestonden. Indien deze wel bekend waren of wel hadden bestaan hadden deze kunnen leiden tot een andere beslissing, De omstandigheden kunnen in de persoonlijke sfeer liggen, maar ook in de wijzigingen van wet-en regelgeving, bestemmingsplannen en dergelijke. Indien de situatie onveranderd is gebleven, wordt het verzoek om toch toegelaten te worden tot de voorbereidingsperiode zonder verder onderzoek afgewezen.

Onder c. valt onder belemmeringen bijvoorbeeld een gebrek aan realiteitszin, een drugs- of alcoholverslaving, te hoge schulden en dergelijke Er is in ieder geval sprake van te hoge schulden indien belanghebbende surseance van betaling heeft aangevraagd en/of verkeert in staat van faillissement en/of neemt deel aan een schuldsaneringstraject en/of heeft problematische schulden die de levensvatbaarheid van de onderneming in de weg kunnen staan, Een schuldsanering moet men een schone lei zijn afgerond alvorens te kunnen deelnemen aan de voorbereidingsperiode. De belemmeringen kunnen ook gelegen zijn in de aard en locatie van het te starten bedrijf. Zoals plannen die in strijd zijn met milieueisen en/of bestemmingsplannen of de benodigde vergunningen die niet kunnen worden verstrekt.

Artikel 5 Duur van de voorbereidingsperiode en trajectplan

In het eerste lid bestaat de te leveren prestatie door een begeleidingsorganisatie in beginsel uit: een individueel trajectplan gericht op zelfstandig ondernemerschap; één of meerdere voortgangsrapportages, waarin duidelijk tot uitdrukking dient te komen welke activiteiten tot op dat moment zijn ondernomen en tot welk resultaat deze hebben geleid. Daarbij wordt aangegeven of het gestelde doel nog kan worden behaald; het eindproduct: een bijstandsgerechtigde die in staat is ondernemer te worden, geconcretiseerd in een kwalitatief goed ondernemersplan, en goed is toegerust voor de taak waarvoor hij als ondernemer komt te staan.

Omwille van het beheersen van de kosten is gekozen is voor een maximale begeleidingsduur van 6 maanden (lid 2), hoewel de wet een duur mogelijk maakt van maximaal 12 maanden (art 2. lid 3).

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

In het eerste lid kan in de voorbereidingsperiode, voorafgaand aan het daadwerkelijk starten als zelfstandig ondernemer, bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Dit is het zogenaamde voorbereidingskrediet (artikel 29 van het Bbz 2004). Een voorbereidingskrediet wordt alleen verstrekt voor nader te specificeren noodzakelijke kosten die samenhangen met de voorbereiding en bijdragen aan het feitelijk tot stand komen van het bedrijf of beroep, zoals marktonderzoek en kleine investeringen. Het dagelijks bestuur toetst hierbij of de voorbereidingskosten noodzakelijk zijn en neemt de uiteindelijke beslissing. Het verlenen van een voorbereidingskrediet is een bevoegdheid van het dagelijks bestuur.

Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor het voorbereidingskrediet. De maximale hoogte van het voorbereidingskrediet wordt vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van dit krediet duidelijk te maken. Gekozen is voor een bedrag van maximaal € 3000 (lid 2).

Het derde lid gaat over de bevoegdheid van het dagelijks bestuur om de hoogte te bepalen van het rentepercentage dat berekend wordt over het voorbereidingskrediet wanneer een belanghebbende daadwerkelijk start. Het voorbereidingskrediet is renteloos tijdens de voorbereidingsperiode. Indien de belanghebbende niet start wordt dit bedrag kwijtgescholden tenzij de belanghebbende niet voldoet aan zijn inlichtingenplicht of een tekort schietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.

Bij het starten van een bedrijf wordt het voorbereidingskrediet rentedragend. Het dagelijks bestuur heeft vastgesteld om het voorbereidingskrediet bij daadwerkelijk starten op te nemen in het Bbz-krediet en sluit daarmee aan bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 genoemde rentepercentage. Het voorbereidingskrediet is niet gelijk te stellen met het begrip bedrijfskapitaal en is daarmee niet gekoppeld aan het in artikel 15 opgenomen rentepercentage. De aansluiting bij artikel 15 van het Bbz 2004 wordt gezocht omdat niet alle starters een voorbereidingstraject doorlopen. Er zijn ook starters die, in plaats van een voorbereidingskrediet, bedrijfskapitaal aanvragen. Het is niet rechtvaardig deze starter een hoger rentepercentage in rekening te brengen dan een starter met voorbereidingskrediet. Investeringen kunnen namelijk deels hetzelfde zijn.

Artikel 7 Bijstand in de begeleidingskosten bij startende en gevestigde ondernemers

Onderzoek heeft aangetoond dat starters die gedurende de eerste tijd worden begeleid meer kans van slagen hebben. De vorm van de begeleiding bestaat in beginsel uit: voortgangsgesprekken; ondersteuning bij het maken van plannen en het invullen van formulieren; workshops, zoals timemanagement en training verkoopgesprekken.

Het dagelijks bestuur als opdrachtgever ontvangt van de begeleidingsorganisatie gedurende het traject rapportages en melding van mogelijk ongewenst gedrag of belangwekkende zaken.

In het tweede lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de kosten van de begeleiding na de start van het bedrijf vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van deze bijstand duidelijk te maken. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor deze bijstand.

Artikel 8 Bedrijfskapitaal oudere zelfstandige

In het eerste lid wordt vastgelegd dat aan een oudere zelfstandige eenmalig bedrijfskapitaal wordt verstrekt. Indien de kredietbehoefte zich vaker voordoet is er geen sprake van een levensvatbaar bedrijf. Omdat artikel 26 van het Bbz 2004 niet regelt hoe vaak een bedrijfskrediet voor een oudere zelfstandige aangevraagd kan worden, is deze beleidsregel opgesteld.

In het tweede lid is geregeld dat het dagelijks bestuur een adviesbureau kan inschakelen voor het vaststellen van de kredietbehoefte.

Artikel 9 Gevallen waarin de uitvoeringsregels niet voorzien

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.