VTH-beleid Gemeente Zundert

Geldend van 08-02-2018 t/m heden

Intitulé

VTH-beleid Gemeente Zundert

1. Inleiding

1.1 Achtergrond, aanleiding en leeswijzer

1.1.1 Achtergrond en aanleiding

Voor u ligt het VTH-beleid van de gemeente Zundert. Met dit beleid wordt aangesloten op de huidige wet- en regelgeving en de praktijk op het gebied van Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH). Dit beleid is tot stand gekomen in nauwe afstemming met de buurgemeenten Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Zundert, hierna te noemden De6. Via die samenwerking is er een gezamenlijk beleidskader tot stand gekomen, waarbinnen elke gemeente de gelegenheid heeft om naar eigen behoefte de juiste accenten voor de gemeente te leggen (couleur locale).

Onderdeel van dit beleid betreft de integrale handhaving. Daarmee volgt dit beleid het Integraal handhavingsbeleidsplan Zundert op en beschrijft het verder ook de gemeentelijke prioriteiten, doelen en instrumenten op het gebied van vergunningverlening en toezicht. Het document bevat het beleidskader voor alle VTH-taken die vallen onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en onder de Algemene plaatselijke verordening (Apv) en Bijzondere Wetten (BW).

In het omgevingsrecht zijn vergunningverlening, toezicht en handhaving voor gemeenten de belangrijkste instrumenten om de gezondheid, veiligheid en leefbaarheid in de samenleving te borgen. Bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, sloopactiviteiten waar asbest vrijkomt, geluid- of geurhinder in de woonwijken, grote milieurisico’s op bedrijfsterreinen of brandveiligheid.

Omdat de overheid niet alles kan toetsen en controleren, is in eerste plaats noodzakelijk om keuzes te maken: waar moeten de prioriteiten liggen? Hoe strikt worden zaken geregeld en gecontroleerd? En welke inspanning wordt daarvoor geleverd? Om die vragen te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de omvang van de risico’s die samenhangen met activiteiten. Zijn die groot, dan krijgen ze meer prioriteit. In de tweede plaats is er een meer principiële afweging: waar ligt de grens tussen de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven en die van de gemeentelijke overheid? In de derde plaats is er een praktische reden: de capaciteit en middelen van de gemeente voor vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn beperkt en bij de inzet daarvan moeten keuzes gemaakt worden. Tussen deze drie zaken moet voldoende balans zijn.

In voorliggende beleidsnota wordt beschreven hoe de gemeente Zundert met deze balans omgaat. De prioriteiten en doelen worden aangegeven evenals de instrumenten die worden ingezet om deze te realiseren. De nota vormt de basis voor het jaarlijks op te stellen VTH uitvoeringsprogramma waarin wordt vastgelegd welke activiteiten dat jaar worden uitgevoerd en met welke middelen. De verantwoording vindt plaats via het VTH jaarverslag.

1.1.2 Leeswijzer

Na een inleiding waarin de achtergrond en aanleiding tot het opstellen van het VTH-beleid wordt toegelicht, wordt in hoofdstuk 2 het wettelijk kader beschreven waarbinnen dit beleid tot stand is gekomen. In hoofdstuk 3 worden relevante landelijke en lokale ontwikkelingen beschreven waarna in hoofdstuk 4 de gemeentelijke visie op de taakuitvoering binnen het VTH-domein wordt weergeven. Hoofdstuk 5 en 6 bevat de resultaten van de probleemanalyse die in hoofdstuk 7 vertaald worden naar prioriteiten en doelen. Hoofdstuk 8 gaat in op de strategieën en instrumenten die de gemeente ter beschikking heeft en hoe deze worden ingezet om de doelen te realiseren. Ook de wijze waarop met andere partijen wordt samengewerkt en de manier waarop monitoring en rapportage plaatsvindt wordt in dit hoofdstuk beschreven. Hoofdstuk 9 gaat in op organisatie en middelen van de gemeente Zundert.

Op basis van het VTH-beleid wordt jaarlijks een uitvoeringsprogramma opgesteld. Het uitvoeringsprogramma bevat alle binnen één kalenderjaar uit te voeren werkzaamheden die betrekking hebben op het VTH-beleid. Daarin wordt tevens aangegeven met welke capaciteit en met welke planning de activiteiten worden uitgevoerd. Jaarlijks vindt monitoring plaats van de mate waarin de doelen gerealiseerd worden. Hierover wordt gerapporteerd aan het college. Het jaarverslag wordt ter kennisname gezonden aan de gemeenteraad, de provincie in het kader van het interbestuurlijk toezicht en de overige handhavingspartners. Daarnaast wordt het op de gemeentelijke website geplaatst.

Met het oog op de leesbaarheid is er voor gekozen om de omvang van dit VTH-beleid beperkt te houden. Daar waar nodig zal in de tekst worden verwezen naar bijlagen of naar andere informatiebronnen zoals gemeentelijke (beleids)documenten. Deze werkwijze betekent ook dat gerelateerd beleid, strategieën, protocollen of procedures tussentijds gewijzigd kunnen worden zonder dat het volledige VTH-beleid herzien hoeft te worden.

1.2 Doel, reikwijdte en status

Het gaat hier om vergunningverlening, toezicht en handhaving van wet en regelgeving met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde leefomgeving. Vergunningverlening, toezicht en handhaving heeft als doel de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en daar waar mogelijk te verbeteren.

Wettelijke regels, normen en vergunningsvoorschriften zijn er onder andere op gericht om bescherming te bieden tegen gezondheids-, veiligheids- en milieurisico’s. Vanwege dit grote maatschappelijk belang is het noodzakelijk dat deze regels worden nageleefd. Het is een taak van de overheid om de naleving te bevorderen en hierop toe te zien. Ter bescherming en bevordering van de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving beschikt de gemeente over wettelijke instrumenten.

Het is een gemeentelijke taak en bevoegdheid om vergunningen te verlenen op verschillende taakvelden en hierin voorschriften op te nemen ter bescherming van veiligheid, milieu en/of leefbaarheid.

Gemeenten zien toe op naleving van deze voorschriften en geldende wet- en regelgeving en hebben de bevoegdheid om zo nodig handhavend op te treden. Hiervoor worden strategieën vastgesteld en beschikken gemeenten over wettelijke bevoegdheden.

Ook wordt voorlichting gegeven over welke regels er zijn, de reden voor de regels en het houden van controles.

De inzet van dit instrumentarium betekent niet dat elk risico kan worden uitgesloten en elke overtreding voorkomen kan worden. De omvang van de taak bij vergunningverlening en handhaving in combinatie met de schaarse middelen (personele capaciteit en financiën) maakt het noodzakelijk om keuzes te maken. De beschikbare capaciteit moet zo verstandig mogelijk worden ingezet. Het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester moet een belangenafweging maken om al dan niet een vergunning te verlenen, toe te zien op de naleving en handhavend op te treden. Op grond van de artikelen 7.2 en 7.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) moet deze, voor wat betreft handhaving, gemotiveerd worden beschreven en zal dit binnenkort ook wettelijk gelden voor vergunningverlening en toezicht. Dat gebeurt in voorliggend VTH-beleid.

1.3 Werkwijze

Bij het opstellen van voorliggend VTH-beleid hebben De6 gemeenten samengewerkt. De samenwerking is er op gericht om te komen tot een gezamenlijk concept beleid met een couleur locale per gemeente. Tevens hebben de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) en de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant (VRMWB) een bijdrage geleverd aan het opstellen van dit beleid.

De redenen voor deze samenwerking zijn:

  • -

    Efficiënte inzet van capaciteit bij het opstellen van het VTH-beleid met aandacht voor toezicht en handhaving en voor het nieuwe onderdeel Vergunningverlening.

  • -

    Uniforme methodiek voor risicoanalyse en prioritering.

  • -

    Kennisuitwisseling.

  • -

    Meer uniformiteit bij vergunningverlening, toezicht en handhaving door De6 gemeenten en daardoor effectievere en efficiëntere uitvoering.

  • -

    Meer uniformiteit bij het opstellen van de werkprogramma’s van samenwerkingspartners zoals de OMWB en de Veiligheidsregio.

  • -

    Meer uniformiteit bij de wijze waarop de wettelijke kwaliteitscriteria worden geborgd in het beleid.

Om het VTH-beleid op te stellen is een aantal stappen doorlopen.

  • 1.

    In de eerste plaats is een risicoanalyse uitgevoerd volgens een uniforme en gezamenlijke methodiek. Deze bestaat uit drie elementen:

    • a.

      Het Afwegingsmodel. Het resultaat is een prioriteitenlijst die als basis voor het uitvoeren van de vergunningverlening- en toezicht- en handhavingstaken wordt gebruikt (zie hoofdstuk 5).

    • b.

      Inhoudelijke inbreng van vakspecialisten met kennis van actuele ontwikkelingen en praktijkervaring. Om deze inbreng te organiseren is er een gezamenlijke bijeenkomst georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomst zijn interactief de prioriteiten per onderdeel bepaald.

    • c.

      Door een interne werkgroep is daarnaast invulling gegeven aan de couleur locale.

  • 2.

    Toetsing van de risicoanalyse aan bestaande gemeentelijke visies en beleidsdoelstellingen. Hierbij speelt bijvoorbeeld de vraag een rol hoe de gemeente omgaat met de verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven.

  • 3.

    Op basis van stap 1 en 2 worden doelen per taakveld beschreven.

  • 4.

    Vervolgens is in beeld gebracht met welke instrumenten, capaciteit en middelen deze doelen gerealiseerd worden en hoe dit wordt gemonitord en gerapporteerd.

2. Wettelijk kader

2.1 Wettelijk kader

2.1.1 Algemeen

De samenleving verwacht dat de overheid op een professionele wijze aansturing geeft aan de fysieke leefbaarheid van de samenleving. Daartoe heeft de overheid een instrumentarium van wet- en regelgeving ter beschikking.

2.1.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en Besluit omgevingsrecht

Voor de aansturing van de fysieke leefbaarheid van de samenleving heeft de overheid sinds 2010 onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ter beschikking en het daaruit voortvloeiende Besluit omgevingsrecht (Bor). Via de Wabo beschikt de overheid over een stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving, dat verder is uitgewerkt in het Bor. In het verlengde daarvan verplicht hoofdstuk 7 van het Bor het bevoegde gezag over een handhavingsbeleid te beschikken, op basis waarvan jaarlijks een programma dient te worden gemaakt en jaarlijks verslag over dient te worden gedaan.

Het terrein waar de Wabo en Bor betrekking op hebben, betreffen onder meer bouw en sloop, milieu, ruimtelijke ordening en brandveiligheid.

2.1.3 Wet VTH

Om de uitvoering van de VTH-taken in het Wabo-domein eenduidiger en qua kwaliteit beter te maken is er de afgelopen jaren een landelijk proces op gang gekomen, waarbij er Omgevingsdiensten zijn ontstaan en waarbij een set landelijke kwaliteitscriteria is opgesteld die zowel betrekking heeft op de kwaliteit van de VTH-organisatie als de kwaliteit van de VTH-medewerkers.

In verband hiermee is op 14 april 2016 de Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (Wet VTH) in werking getreden. Het doel van deze wet is een veilige en gezonde leefomgeving, door het bevorderen van de kwaliteit en samenwerking bij de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht.

De wet is een invulling van de Wabo, formaliseert de Omgevingsdiensten en regelt de randvoorwaarden voor gemeenten en provincies om tot een hogere kwaliteit te komen. Zo wordt het basistakenpakket1 van de omgevingsdiensten wettelijk vastgelegd en worden gemeenten verplicht een verordening kwaliteit VTH te hebben. In deze verordening dient de gemeenteraad de kaders vast te leggen waaraan de uitvoering van minimaal de basistaken dient te voldoen. Dit kunnen bijvoorbeeld kaders zijn ten aanzien van continuïteit, deskundigheid en klantgerichtheid. Doordat de basistaken door iedere gemeente en provincie zijn belegd bij de omgevingsdiensten en deze diensten zoveel mogelijk uniform dienen te werken, dienen de verordeningen op het niveau van de Omgevingsdienst op elkaar afgestemd te zijn. Een werkgroep van De6 gemeenten heeft een conceptverordening voorbereid. Dit leidt in 2017 tot een voorstel aan de raad. Bij vaststelling door de raad zal de verordening inwerkingtreden op 1 januari 2018.

De verplichte verordening en verplichte uitvoering van de basistaken door een omgevingsdienst is niet de enige consequentie van de wijziging van de Wabo. Overige consequenties zijn onder meer dat:

  • -

    de gemeente en provincie een zorgplicht hebben voor de kwaliteit van de niet-basistaken,

  • -

    samenwerking bij en informatie-uitwisseling over basistaken niet meer vrijblijvend is,

  • -

    niet alleen meer voor de handhaving, maar ook voor de vergunningverlening beleid, programmering, strategieën, verslaglegging en evaluatie verplicht wordt en

  • -

    omgevingsdiensten / regionale uitvoeringsdiensten verplicht als openbaar lichaam ingesteld dienden te worden.

Een ander onderdeel van de stelselherziening is de verbetering van de afstemming en informatie-uitwisseling tussen provincies, gemeenten, waterschappen, het openbaar ministerie (OM), politie en de rijkstoezichthouders. Zij worden verplicht wederzijds informatie uit te wisselen (waaronder toezichtinformatie) en periodiek regionaal af te stemmen over handhavingsprioriteiten en programma’s.

2.1.4 AMvB VTH / Aanpassing Bor

Naast de wet VTH is er ook de zogenaamde AMvB VTH (Besluit tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving)), welke op 1 juli 2017 in werking is getreden. In deze AMvB wordt een vertaalslag gemaakt van de Package Deal (basistakenpakket) naar het Bor. Ook zijn procescriteria opgenomen voor vergunningverlening en wordt de basis gelegd voor een gemeenschappelijk inspectiesysteem (Inspectieview Milieu).

Deze AMvB wordt in een later stadium verwerkt in de AMvB's die onder de Omgevingswet komen te vallen, maar is nu apart vormgegeven vanwege de eerdere inwerkingtreding van de Wet VTH.

De wijze waarop de gemeente het handhavingsbeleid moet vormgeven is vastgelegd in artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op grond van dat artikel moet het door de gemeente periodiek op te stellen VTH-beleid inzicht geven in:

  • -

    een analyse van problemen die zich voor kunnen doen;

  • -

    de prioriteiten met betrekking tot de voorgenomen activiteiten;

  • -

    de methodiek die wordt gehanteerd om de gestelde doelen te bereiken;

  • -

    de wijze waarop toezicht en rapportage wordt uitgevoerd;

  • -

    de sanctiestrategie inclusief strafrechtelijke afstemming;

  • -

    de wijze waarop het bestuursorgaan omgaat met overtredingen die zijn begaan door of in naam van het bestuursorgaan of van de andere organen van de overheid;

  • -

    de samenwerking en afstemming met andere betrokken bestuursorganen.

Met de komst van de AMvB VTH gaan de procescriteria ook gelden voor vergunningverlening en Toezicht.

In artikel 7.3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is vastgelegd dat het handhavingsbeleid jaarlijks moet worden uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma waarin wordt opgenomen welke activiteiten in het komende jaar worden uitgevoerd. Ook het uitvoeringsprogramma moet met de overige betrokken bestuursorganen worden afgestemd. In artikel 7.7 is geregeld dat gerapporteerd moet worden over de mate waarin doelen zijn gerealiseerd en afspraken zijn nagekomen.

2.1.5 Algemene plaatselijke verordening (Apv) en Bijzondere Wetten

Onder de fysieke leefomgeving worden ook openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening), kleine verkeersovertredingen en Bijzondere Wetten, zoals de Drank- en Horecawet en de Wet op de kansspelen geschaard. Voorliggend VTH-beleid heeft ook betrekking op de gemeentelijke taken die vallen onder deze wetten en een relatie hebben met de fysieke leefomgeving.

2.2 Beleidscyclus

2.2.1 Systematiek

In het (toekomstige) Bor en in de (voor de basistaken verplichte) kwaliteitscriteria zijn minimumeisen opgenomen waaraan elke professionele handhavings- en vergunningenorganisatie moet voldoen. Deze eisen leiden tot een strategische, programmatische en onderling afgestemde uitoefening van de VTH-taken. Hierdoor wordt een transparante en systematische manier van werken bereikt, waarmee gestuurd kan worden op prioriteiten en de in te zetten capaciteit en waarover achteraf via het evaluatieverslag verantwoording kan worden afgelegd. De beleidscyclus kan als volgt worden weergegeven:

afbeelding binnen de regeling

Big 8 cyclus

Het systematisch doorlopen van deze cyclus zorgt ervoor dat de handhaving en vergunningverlening steeds doelmatiger kan worden uitgevoerd.

2.2.2 De beleidscyclus in de praktijk

In deze paragraaf wordt kort toegelicht hoe wij de beleidscyclus vormgeven en wat de positie van dit VTH-beleid daarin is.

Prioriteiten en doelen

In dit VTH-beleid worden de doelen en prioriteiten beschreven. Deze zijn tot stand gekomen op basis van een visie op vergunningverlening, toezicht en handhaving (hoofdstuk 3) en een probleemanalyse (hoofdstuk 5 en 6). Deze probleemanalyse bestaat uit:

  • -

    Een beschouwing van interne vakspecialisten van het taakveld waarop zij werkzaam zijn. Ook bestuurders zijn hierbij betrokken. Onder meer wordt ingegaan op ontwikkelingen binnen het vakgebied, specifieke aandachtspunten en knelpunten (op basis van ervaring) met betrekking tot risico’s, methodieken en procedures, organisatie en middelen en de doelstellingen die hieruit voortvloeien.

  • -

    Een risicoanalyse van de fysieke leefomgeving. Dit is een inschatting van de kans dat in de gemeente Zundert wetten en regels worden overtreden en wat de impact daarvan is. Voor deze risicoanalyse is gebruik gemaakt van een afwegingsmodel. Het is van belang dat het VTH-beleid wordt opgesteld met een zo breed mogelijk draagvlak onder burgers, bestuurders en vakspecialisten.

Strategie en uitvoering

Vervolgens wordt beschreven hoe de doelen uit het strategisch beleid worden gerealiseerd. Aangegeven is welke strategieën worden gehanteerd, zoals de handhavingsstrategie en sanctiestrategie, welke instrumenten ingezet worden en hoe met andere partijen wordt samengewerkt.

Planning en control: Het borgen van de middelen

De doorwerking van de prioriteiten en doelen op de personele en financiële capaciteit vindt plaats in de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s en wordt geborgd in de begroting.

Rapportage en evaluatie: Bijstellen beleid

De probleemanalyse, die onderdeel uitmaakt van dit beleidsplan, wordt periodiek opgesteld en bestuurlijk vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geëvalueerd. Het beleidsplan, de evaluatie en de actualisatie van de probleemanalyse vormen de basis voor het uitvoeringsprogramma. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma wordt vastgelegd welke activiteiten dat jaar worden uitgevoerd, welke prioriteiten daarbij gesteld worden en met welke capaciteit de werkzaamheden worden uitgevoerd. Tot slot staat beschreven hoe de resultaten worden gemonitord en hoe hierover verantwoording wordt afgelegd.

3. Ontwikkelingen en bestaand beleid

3.1 Profiel van de gemeente Zundert

De gemeente Zundert is een van oudsher agrarische gemeente aan de grens met België. Zundert is nu een bloeiende plattelandsgemeente op de grens met België en bestaat uit de kernen Achtmaal, Klein Zundert, Rijsbergen, Wernhout en Zundert. Er wonen ruim 22.000 mensen op een oppervlakte van 12.000 ha. Zundert ligt ten zuidwesten van Breda en is makkelijk te bereiken via de A16/E19. Jaarlijks vinden er tientallen recreatieve, culturele en toeristische evenementen plaats.

Ambitie genoeg: Zundert wil een ’ondernemende, groeiende en bloeiende gemeente’ zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is. Met een fraai buitengebied, landbouw, natuur, recreatie en een groeiende economie heeft het een grote aantrekkingskracht op haar inwoners, op recreanten en op bedrijven. Zundert is een internationaal centrum voor de boomkwekerijsector. Daarnaast is de transportsector er goed vertegenwoordigd. De gemeente beschikt over zes eigen bedrijventerreinen en streeft blijvend naar het optimaliseren van bedrijvigheid, onder meer met de ontwikkeling van het Business Center Treeport (BCT). Nog steeds zijn boomkwekerijen en aardbeienteelt zaken waarmee Zundert zich landelijk onderscheidt.

Zundert zet nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Hiervoor zet de gemeente Zundert in op burgerparticipatie. In de nota Burgerparticipatie is de eerste stap gezet naar een intensievere samenwerking met de inwoners van onze gemeente. Met elkaar en in goed overleg kunnen we veel bereiken.

Tevens wordt de klant nog meer centraal gesteld door:

  • 1.

    Toegankelijkheid: we zijn dichtbij (zowel fysiek als digitaal). We opereren transparant en optimaliseren onze communicatie.

  • 2.

    Betrouwbaar: we zijn een betrouwbare partner voor de burgers en bedrijven. Wij hanteren servicenormen en kwaliteitshandvest.

  • 3.

    Eenvoud: we streven “naar minder regels en meer service” en leveren maatwerk.

De gemeente Zundert wil in 2025 een zelfstandige gemeente zijn die op veel terreinen intensief samenwerkt met omliggende gemeenten. Door slim samen te werken beschikken we over meer slagkracht en kunnen we als kleine gemeente alle bestaande taken op een kwalitatief aanvaardbaar niveau blijven uitvoeren.

3.2 Landelijke ontwikkelingen en beleid

In deze paragraaf wordt een aantal landelijke ontwikkelingen en beleid beschreven dat relevant is voor de gemeentelijke VTH-uitvoering.

3.2.1 Omgevingswet

Het omgevingsrecht is nu versnipperd in tientallen wetten, circa 120 AMvB’s en een vergelijkbaar aantal ministeriële regelingen. Deze historisch gegroeide hoeveelheid aan wetten, regels en afspraken voor de fysieke leefomgeving wordt geïntegreerd in één nieuw stelsel. De Omgevingswet zet de gebruiker centraal én beoogt meer flexibiliteit te bieden. Het wetsvoorstel gaat over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving en bevat regels over milieu, natuur, bouwen, infrastructuur, monumenten en ruimte.

Naar verwachting treedt de wet in 2020/2021 in werking. De Omgevingswet is ingrijpend en vergt de nodige voorbereiding. De wet kent vier verbeterdoelen:

  • 1.

    Vergroten van inzichtelijkheid;

  • 2.

    Integrale gebiedsbenadering;

  • 3.

    Verbeteren en versnellen van de besluitvorming;

  • 4.

    Vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte.

Op onderdelen is de Omgevingswet nog volop in de maak. Met de voorbereiding wordt echter niet gewacht. De wet richt zich, in lijn met de bovenstaande verbeterdoelen, voor 80% op cultuur, houding en werkwijze en voor 20% op de invoering van juridisch-planologische instrumenten. Daarmee sluit de Omgevingswet aan bij de veranderprocessen die veel gemeenten al hebben ingezet (bijvoorbeeld het resultaat- en klantgericht werken) als gevolg van een veranderende samenleving. De wet kent 6 kerninstrumenten. Op gemeentelijk niveau zijn dit de Omgevingsvisie, het Omgevingsplan, Programma’s en de Omgevingsvergunning.

Een belangrijke stap in de andere manier van werken is de samenwerking binnen de De6 (gemeenten, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Zundert). De gemeenten bouwen samen aan een netwerk en benutten samenwerkingskansen zo veel als mogelijk. Binnen dit netwerk is er ook een werkgroep die zich bezig houdt met de implementatie van de Omgevingswet en is een gezamenlijk Plan van Aanpak opgesteld. Daarbij kan de dynamiek, het tempo en de inhoud misschien verschillen, maar de hoofdprocesstappen zijn voor elke gemeente hetzelfde. Het Plan van Aanpak biedt een goede houvast en geeft richting aan de koers die is ingezet om de Omgevingswet op een goede en overwogen manier te implementeren.

Wijziging Wabo: Wet Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

Zoals beschreven in paragraaf 2.1 is de Wabo, vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet, in 2016 gewijzigd. De Wabo wordt onder meer verder ingevuld met de wet Vergunningverlening, toezicht en handhaving (wet VTH). Met de wettelijke verankering van de zogenaamde kwaliteitscriteria voor de basistaken en de zorgplicht voor de niet-basistaken beoogt de wetgever de uitvoering van de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) te verbeteren.

Met deze wet worden ook de Regionale Uitvoeringsdiensten wettelijk verankerd en daarmee verplicht. Onze gemeente neemt deel aan de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB).

3.2.2 Vergunningsvrij bouwen

Een ander voorbeeld is vergunningsvrij bouwen. Onder de Wabo wordt voor de activiteit bouwen onderscheid gemaakt in vergunningsplichtig en vergunningsvrij bouwen. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Bor (Bijlage II) per 1 november 2014 heeft een aanzienlijke verruiming en aanpassing van het vergunningsvrije bouwen plaatsgevonden. De verwachting is dat er hierdoor minder vergunningsaanvragen voor de activiteit bouwen zullen worden gedaan bij de gemeente. Echter zal er meer tijd besteed worden aan informatieverstrekking en het bevestigen of een project inderdaad vergunningsvrij is.

3.2.3 Wet kwaliteitsborging voor het bouwen

Ook de bouwplantoetsing en het bouwtoezicht is in ontwikkeling. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen is 21 februari 2017 aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetvoorstel ligt nu bij de Eerste Kamer. De plenaire behandeling vond plaats op 4 juli 2017. De stemming over het voorstel is op 11 juli 2017 op verzoek van de minister van BZK aangehouden. De VNG is vooralsnog kritisch en vindt het onuitvoerbaar voor gemeenten. Kern van het wetsvoorstel:

  • Kleine bouwwerken en verbouwingen vrij van toets Bouwbesluit 2012.

  • De gemeente controleert of een aannemer werkt met een goedgekeurde methode voor kwaliteitsbewaking.

  • De toetsing aan het Bouwbesluit 2012 van nieuwbouw en verbouw bij de vergunningverlening door de gemeente vervalt.

  • Private partijen ontwikkelen methodes voor kwaliteitsbewaking om te zorgen dat aannemers zich houden aan de bouwtechnische eisen uit het Bouwbesluit 2012.

  • Een onafhankelijke publieke toelatingsorganisatie oordeelt of een voorgestelde methode voor kwaliteitsbewaking voldoet aan de eisen.

Naar verwachting treedt deze wet op 1 juli 2019 in werking. Het doel van deze wet is het verbeteren van de kwaliteitsborging voor het bouwen en het versterken van de positie van de bouwconsument. Invoering van private kwaliteitsborging in de bouw betekent samengevat dat de technische bouwbesluittoets en het toezicht tijdens de bouw in de toekomst door private partijen wordt uitgevoerd. De gemeentelijke werkzaamheden voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen beperken zich tot een toets aan het bestemmingsplan, welstand en omgevingsveiligheid.

Zowel de ontwikkelingen rond het vergunningsvrij bouwen als deze wet zullen derhalve leiden tot verschuivingen bij de gemeentelijke inzet op vergunningverlening en toezicht en handhaving bij de bouw.

3.2.4 Activiteitenbesluit milieubeheer en activiteitenregeling milieubeheer

In januari 2016 is de vierde tranche van het Activiteitenbesluit in werking getreden. Dit is de laatste grote wijziging van het Activiteitenbesluit voordat dit besluit in de Omgevingswet opgaat.

Onder meer betekent dit dat verschillende vergunningsplichtige groepen bedrijven, zoals ziekenhuizen, gieterijen en asbestverwijderingsbedrijven, dan onder het Activiteitenbesluit komen te vallen (van type C naar type B, deels met en deels zonder nieuwe voorschriften). Dit heeft invloed op het aantal te verwachten vergunningsaanvragen en het aantal te verwachten meldingen. Ook gaat een aantal Besluiten en regelingen op in het Activiteitenbesluit. Per bedrijf zal bij aanvang van toezicht bekeken moeten worden welke artikelen voor hen van toepassing zijn. Dit zal bij de eerste controles de nodige tijd vergen.

3.2.5 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij

Begin 2014 heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) vastgesteld. De BZV is een uitwerking van de regels van de Verordening ruimte 2014 en is een instrument dat stuurt en stimuleert dat een veehouderij zorgvuldig is en daarmee goed past in haar omgeving. Een veehouder moet een voldoende BZV-score hebben op het moment dat hij zijn bedrijf wil uitbreiden. De BZV raakt de bouwactiviteit, maar de daadwerkelijke toetsing gaat met name over milieuaspecten. Afstemmen tussen de gemeente (bouw) en de OMWB (milieu) is hierbij belangrijk.

3.2.6 Landelijke Handhavingsstrategie

De Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) biedt een breed toepasbaar kader voor handhaving, waaronder specifieke handhavingsstrategieën (zoals de Brzo-strategie) kunnen worden uitgewerkt en vastgesteld. De LHS is ontwikkeld vanuit de wens om te komen tot een verbeterde organisatie en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit omwille van een ‘gelijk speelveld' voor natuurlijke personen of rechtspersonen voor wie een bepaalde norm of voorschrift geldt. En ook omwille van een maatschappij die ervan uit mag gaan dat handhavers zodanig optreden dat haar rechtsgevoel wordt gerespecteerd en de leefomgeving veilig, schoon en gezond blijft. Uitgangspunt is het centraal stellen van sterke, slagkrachtige en onafhankelijke handhavingsinstanties met een beginselplicht tot handhaven. Die passend interveniëren bij iedere bevinding, dat wil zeggen afhankelijk van de situatie weloverwogen kiezen voor alleen bestuursrechtelijk, bestuurs- èn strafrechtelijk of alleen strafrechtelijk optreden. En die in vergelijkbare situaties vergelijkbare keuzes maken en interventies op vergelijkbare wijze kiezen en toepassen.

In 2014 hebben alle handhavende instanties zich uitgesproken voor implementatie van de LHS. Implementatie van de LHS betekent in de eerste plaats dat de bevoegde overheden de LHS vaststellen als eigen strategie of hun eigen strategie compleet in lijn brengen met de LHS. Implementatie van de LHS betekent in de tweede plaats dat de bevoegde overheden en hun handhavingsinstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet gaan toepassen en leerervaringen gaan uitwisselen.

Uitgangspunt is dat de 67 Brabantse gemeenten, de 3 Brabantse waterschappen en de provincie Noord- Brabant de Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) vaststellen.

Met dit VTH-beleid wordt ook de LHS vastgesteld. Nadere informatie over de LHS is opgenomen in hoofdstuk 7 van dit VTH-beleid.

3.2.7 Wet BAG

Als gemeente zijn we bronhouder van twee basisregistraties:

  • de BGT (Basisregistratie Grootschalige Topografie) en

  • de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen)

Beide registraties hebben wettelijke verplichtingen met wettelijke termijnen voor het opnemen van de feitelijke situatie (legaal of illegaal) in de registraties.

In de BGT wordt als kaart de feitelijke situatie (zoals die buiten zichtbaar is) opgenomen; de BAG volgt daarin als het gebouwen betreft.

De overheid maakt het voor de burger steeds makkelijker door steeds meer vergunningsvrij te maken voor wat betreft het bouwen van uitbouwen, dakkapellen of bijgebouwen. Van de andere kant wil de overheid dat de BAG / BGT wijzigingen (legaal of illegaal) in panden vastlegt binnen wettelijke termijnen.

Doordat er voor wijzigingen in panden niet altijd vergunningen (vergunningsvrij) nodig zijn moeten wij als beheerder slimme en efficiënte manieren bedenken om de feitelijke situatie vast te leggen. Mutaties in BGT en BAG moeten worden opgespoord en doorgevoerd in beide registraties.

Met behulp van het vergelijken van luchtfoto’s van opvolgende jaren kunnen we mutaties signaleren en deze mutaties ook vanuit luchtfoto’s inmeten en doorvoeren. Dit soort mutaties, waarvoor geen vergunningen gevonden kunnen worden, moeten in de BAG in “Onderzoek” gezet worden, omdat wij als BAG-beheerder geen uitspraak kunnen en mogen doen over vergunningsvrije situaties. Dit is een taak voor toezicht en handhaving.

In het werkproces wordt er een zogenaamd Handhavingsdossier aangemaakt en moet de gemeente binnen een half jaar (wettelijk termijn) een besluit (legalisering of handhaven) nemen om het pand in BAG uit onderzoek te halen.

De verdergaande deregulering van de rijksoverheid en het steeds meer aan de markt overlaten staat dus haaks op de uitgangspunten van de wet BAG die voorschrijft dat een gemeente alle gebouwde eigendommen in beeld moet hebben. Het betekent dat een gemeente verplicht is de nodige inzet te plegen op toezicht en handhaving van de gebouwde eigendommen.

3.2.8 Openbare ruimte

Vanuit de overheid worden steeds meer toezichtstaken die nu bij de politie horen overgedragen naar de gemeenten. Tevens heeft de VNG in haar toekomstvisie een voorstel gedaan bepaalde politietaken over te gaan dragen aan de gemeenten, bijvoorbeeld op het gebied van verkeer (fietsen zonder licht, door rood licht rijden e.d.). Deze taken moeten door de gemeentelijke boa’s worden uitgevoerd.

3.2.9 Brandveilig gebruik overige plaatsen

De Wet veiligheidsregio’s bepaalt dat er nadere regels moeten komen voor het brandveilig gebruik van voor personen toegankelijke ruimten waarvoor niet reeds op basis van bouwregelgeving voorschriften bestaan. Te denken valt aan partytenten en festivalterreinen. Het “Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen”, dat naar alle waarschijnlijkheid op 1 januari 2018 in werking treedt, komt in de plaats van de afzonderlijke gemeentelijke brandbeveiligingsverordening en uniformeert daarmee de toepasselijke regels.

3.2.10 Wet aanpak woonoverlast

Per 1 juli 2017 is de Wet aanpak woonoverlast in werking getreden. Woonoverlast is een hardnekkige problematiek in Nederland. In de praktijk bleek landelijk behoefte te zijn aan een juridisch instrument om woonoverlast tegen te gaan. Het nieuwe instrumentarium betreft het toevoegen van een nieuw artikel, te weten 151d, aan de Gemeentewet. De gemeenteraad kan hiermee de burgemeester de bevoegdheid geven een gedragsaanwijzing op te leggen waarbij de overlastgever iets moet doen of nalaten. Als ultimum remedium kan de burgemeester de woning voor korte termijn sluiten. Voor het toepassen van dit instrument zal de burgemeester beleid moeten vaststellen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie

Zundert heeft haar politiek-bestuurlijke ambitie. De ambitie gaat uit van een andere verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen gemeente en haar partners: inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden. Uitgangspunten zijn volledige zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid. Partners vormen netwerken en werken samen. Zundert vertrouwt op de eigen kracht van inwoners en netwerken. Zij biedt hen maximale ruimte om hun eigen behoeften en wensen zelf te realiseren. Het initiatief ligt bij hen. De gemeente faciliteert en stelt randvoorwaarden. De gemeente garandeert een basiskwaliteit. Zij stimuleert samenwerking tussen partners en brengt hen samen. De verbetering van het een mag niet ten koste gaan van het andere.

Elke vier jaar stelt een nieuwe gemeenteraad een integraal beleidskader vast. Een aantal uitgangspunten, afgeleid van de toekomstvisie, geldt voor alle onderdelen van het beleidskader:

  • We investeren in de relatie met onze partners en zijn zelf een betrouwbare partner.

  • Wij doen een beroep op inwoners om een bijdrage te leveren aan de samenleving.

  • Eigen verantwoordelijkheid van inwoners betekent ruimte voor initiatieven.

  • We ondersteunen onze inwoners en onze partners als er sprake is van een bijdrage maatschappelijke effecten en doelen.

  • Zundert is een krachtige entiteit in de regio en heeft regie op samenwerking.

  • Dienstverlening digitaal waar het kan, persoonlijk waar het moet. Persoonlijk betekent met menselijke maat en gastheerschap.

3.3.2 Uitvoeringsprogramma ‘Wonen’

Decennia lang heeft de gemeente de woningmarkt mede bepaald door het faciliteren met bestemmingsplannen e.d. en het aanbieden van bouwgrond. Woningcorporaties zorgden voor sociale huurwoningen, ouderen gingen naar het bejaardenhuis en marktpartijen zorgden voor voldoende aanbod van woningen in de particuliere sector. Er was sprake van een sterk aanbodgerichte woningmarkt gericht op groei en nieuwbouw. Daar waar een forse economische groei vele problemen kan helpen oplossen zal dat niet het geval zijn voor de gevolgen van krimp en vergrijzing. Het aankomende decennium zal er sprake zijn van een vraaggerichte woningmarkt die meer en meer in het teken zal staan van inbreiding en transformaties binnen de bestaande woningvoorraad. Nieuwbouw zal steeds nadrukkelijker plaatsvinden ter versterking van en in afstemming op de bestaande voorraad met een focus op verduurzaming.

In alle marktsegmenten wordt tot 2030 nog een vraag naar nieuwbouwwoningen verwacht. De woningbouwprogrammering is in principe flexibel en vraaggericht. De bestaande voorraad en het huidige leegstaande vastgoed spelen echter meer dan voorheen ook een rol in het bepalen van de programmering.

3.3.3 Externe veiligheid

In het kader van een goede ruimte ordening wordt bij de actualisatie van bestemmingsplannen en plan ontwikkeling rekening gehouden met de wetgeving en richtlijnen betreffende externe veiligheid. Zogenaamde gevoelige objecten dienen te worden beschermd.

3.3.4 Kadernota Integrale Veiligheid 2015-2018

De kadernota Integrale veiligheid 2015-2018 geeft op hoofdlijnen de koers aan die we binnen Zundert op het gebied van de veiligheid inzetten. De nota geeft een algemeen beeld van het integraal veiligheidsbeleid dat wordt gevoerd, van landelijk tot en met gemeentelijk niveau. Voor Zundert zijn drugs, jeugd, geweld, WOS (Woninginbraken, Overvallen en Straatroof), bedrijven, ondermijning en crisismanagement als speerpunten benoemd. De gemeente Zundert maakt afspraken met haar netwerkpartners om samen de veiligheid en leefbaarheid van de gemeente te waarborgen en waar mogelijk bevorderen en versterken. De gemeente hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:

  • De gemeente heeft de regierol bij veiligheidsvraagstukken.

  • De eigen verantwoordelijkheid van de partners wordt gestimuleerd.

  • Het gemeentelijk veiligheidsbeleid sluit aan bij het wijkgericht werken.

  • Beleidsadviezen worden onderling afgestemd en maatregelen worden in goede samenhang genomen, ze worden van de hele veiligheidsketen beschouwd en getoetst aan gemeente-breed beleid.

  • Maatregelen zijn zover mogelijk gericht op dader, slachtoffer en omgeving.

  • Communicatie is belangrijk bij planvorming en uitvoering.

3.3.5 Beleid Opiumwet

Door het college van burgemeester en wethouders is het “beleid artikel 13 b Opiumwet” en de “beleidsregel handhaving growshops” vastgesteld. De gemeente Zundert maakt zich samen met haar veiligheidspartners sterk tegen elke vorm van (georganiseerde) criminaliteit, waarbij de veiligheid en het veiligheidsgevoel van haar inwoners wordt aangetast. In deze beleidsregels is vastgelegd hoe het college gebruik maakt van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13 B, eerste lid van de Opiumwet bestuurlijk op te treden bij handel in drugs.

3.3.6 Welstandsnota

Een welstandsnota is op grond van de Woningwet vanaf 1 juli 2004 een voorwaarde voor het uitoefenen van welstandstoezicht. Een belangrijke doelstelling hiervan is het creëren van een grotere transparantie rondom de welstandsadvisering en toezicht. Vooraf dient duidelijk te zijn aan welke welstandscriteria een bouwplan wordt getoetst. Bij de bouwplanontwikkeling kan hiermede dan rekening gehouden worden. Er is een nieuwe welstandsnota in voorbereiding welke in voorjaar 2018 ter besluitvorming voorgelegd wordt aan de gemeenteraad.

3.3.7 BIBOBbeleid

Op 1 juni 2003 is de wet Bibob in werking getreden. Deze wet biedt het openbaar bestuur de mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd bij het verlenen van (limitatief in de wet opgesomde) subsidies, vergunningen of overheidsopdrachten. De gemeente Zundert onderkent het belang van de wet Bibob en hecht veel waarde aan een actueel bibob beleid in het belang van de veiligheid van haar inwoners. Op dit moment wordt bij aanvragen voor Drank- en Horecavergunningen en horeca exploitatie vergunningen Horeca een Bibob toets uitgevoerd. Indien nodig wordt hierbij samengewerkt met het Riec (regionaal), landelijk bureau Bibob en de Taskforce. Het huidige beleid zal worden geactualiseerd en geïntensiveerd waar mogelijk en nodig.

3.3.8. Evenementenbeleid

De gemeente Zundert kent een rijk verenigingsleven met tal van evenementen, waarbij het grootste evenement het corso Zundert is. Evenementen verrijken de gemeenschap en dragen bij aan het samenhorigheidsgevoel. Echter evenementen brengen ook een belasting voor de directe omgeving met zich mee. Het aantal en soort evenementen dienen in balans te zijn met haar omgeving. Veiligheid wordt een steeds belangrijker onderdeel bij het proces van vergunning verlening en handhaving van evenementen. De gemeente Zundert heeft een evenementenbeleid, bij de actualisatie van dit beleid zullen bovenstaande ontwikkelingen worden meegenomen alsmede geïntensiveerd waar mogelijk.

3.4 Gemeentelijke ontwikkelingen

In deze paragraaf wordt een aantal gemeentelijke (beleids)ontwikkelingen gesignaleerd dat van invloed is op de doelen en uitvoering van de gemeentelijke VTH-taken.

3.4.1 De6 samenwerking

De zes gemeenten Etten Leur, Halderberge, Zundert, Roosendaal, Rucphen en Moerdijk hebben de intentie om op een aantal gebieden samen te werken. Er hebben zes verkenningen plaatsgevonden op de thema’s Financiën, P&O, Juridische zaken, Ruimtelijke ontwikkeling, VTH-taken en Openbare Ruimte. Ook is er gekeken naar de regionale sturing op het sociaal domein en de verbonden partijen. Uit alle verkenningen bleek dat er veel kansen liggen om dingen samen te doen. Omdat de gemeenten samenwerken als een netwerk wordt er niet gedacht aan juridische constructies of convenanten, maar gaan de gemeenten samen aan de slag en trekken ze samen op waar dat zinvol, effectief en efficiënt is. Ook bij het opstellen van voorliggend VTH-beleid is samengewerkt binnen het De6-verband. Dit heeft onder meer geresulteerd in een gezamenlijke prioriteringsmethodiek en een modeltekst voor het beleid.

3.4.2 Buurtpreventie en gebiedsgericht werken

In de gemeente Zundert zijn buurtpreventieteams opgericht. Burgers signaleren met elkaar afwijkende situaties.

In het kader van burgerparticipatie wordt vanuit de gemeente gestimuleerd om gebiedsgericht te werken. Bezien wordt of de kennis en kunde van buurtpreventieteams nog op andere terreinen kan worden ingezet. Een mogelijkheid die onderzocht zou kunnen worden is bij wijkschouwen. De gemeente Zundert streeft naar een 100% dekking van buurtpreventie in alle wijken van de gemeente.

3.4.3 Huisvesting statushouders

De huisvesting van statushouders binnen onze gemeente heeft tot op heden geen problemen opgeleverd. Uitgaande van de huidige lage instroom is de verwachting dat deze extra inwoners de komende jaren nog gehuisvest kunnen worden in de reguliere woningvoorraad. Er hoeven dan ook geen andere oplossingen gerealiseerd te worden met bijvoorbeeld een semipermanente status. De huidige situatie brengt vooralsnog geen gevolgen met zich mee als het gaat om vergunningverlening, toezicht en/of handhaving.

De hier genoemde (beleids)ontwikkelingen zijn niet uitputtend. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van gemeentelijke beleidsdocumenten die raakvlakken hebben met dit VTH-beleid met een korte toelichting op de inhoud.

3.4.4. Campings, weerbare gemeente, buitengebied ( incl. VAB’s)

De problematiek rondom de themaś campings, weerbare gemeente en het buitengebied inclusief leegstaande gebouwen heeft een hoge prioriteit in de gemeente Zundert en krijgt de komende jaren extra aandacht. Bij deze thema’s zijn de Provincie Noord-Brabant en andere overheden nadrukkelijk betrokken.

Campings

Als toeristische gemeente zijn campings belangrijk voor Zundert. Echter te allen tijde dient voorkomen te worden dat deze campings zich ontwikkelen tot “vrij staten”. Van belang is erop toe te zien dat wet- en regelgeving wordt nageleefd zodat recreëren op een gezonde en verantwoordelijk manier kan plaatsvinden. Derhalve nemen campings een prominente rol in het vergunningen-, toezicht- en handhavingsbeleid.

Weerbare gemeente

De gemeente Zundert is een weerbare gemeente als het gaat om het aanpakken en weren van ondermijnende criminaliteit. Bestuursrecht wordt naast de andere wetten ingezet in de strijd tegen (georganiseerde) criminaliteit. Het VTH beleid maakt hier een wezenlijk onderdeel van uit.

Ambtenaren en bestuurders moeten daarom de signalen kunnen oppikken, afwijkingen herkennen of anderszins bijzondere situaties zien.

Buitengebied ( incl. VAB)

De gemeente Zundert heeft een groot buitengebied met veel agrarische bedrijven en verspreide bebouwing. In het verleden is er (te weinig) toezicht in het buitengebied geweest wat heeft geleid tot illegale bebouwing. Met het project bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente gezorgd voor een actueel bestemmingsplan waarmee gewenste ontwikkelingen kunnen worden toegestaan en ongewenste ontwikkelingen worden geweerd.

De economische ontwikkelingen In de agrarische sector (o.a. schaalvergroting) leidt tot vrijkomende agrarische bebouwing. Voorkomen dient te worden dat deze bebouwing wordt gebruikt voor ongewenste activiteiten die niet passen in het buitengebied. Samen met diverse partijen (o.a. de provincie en sector) wordt gezocht naar een legaal duurzaam hergebruikt.

4. Uitgangspunten voor VTH beleid

In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving beschreven. Deze uitgangspunten vormen de beleidsmatige basis voor de doelstellingen die in hoofdstuk 6 en 7 worden vastgelegd.

4.1 Professionele en servicegerichte dienstverlening

Mede als gevolg van een aantal incidenten in het land met ernstige bodemverontreinigingen, branden bij bedrijven, ongelukken bij evenementen en incidenten in de bouw, hebben veel gemeenten in de loop der jaren geïnvesteerd in een meer professionele uitvoering van de vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat geldt ook voor de gemeente Zundert waar bestuurlijke prioriteiten worden gesteld, er wordt programmatisch gewerkt en er zijn voldoende en kwalitatief goede medewerkers bij de gemeente of bij partners waarmee wordt samengewerkt zoals De6 gemeenten, OMWB en VRMWB. De gemeentelijke inzet voor de VTH-taken kan worden samengevat onder de noemer “servicegerichte vergunningverlening, toezicht en handhaving”. Hieronder wordt verstaan dat deze taken efficiënt en effectief worden uitgevoerd, streng waar nodig en oplossingsgericht waar mogelijk.

4.2 Focus op de grootste risico’s

Evenals de voorgaande jaren zal ook de komende jaren het accent van het beleid liggen op het beheersbaar houden en terugdringen van de bestaande grotere omgevingsrisico’s en het voorkomen van nieuwe grotere omgevingsrisico’s. De gemeentelijke inzet zal zich concentreren op deze meest risicovolle situaties. In hoofdstuk 5 wordt deze werkwijze toegelicht.

Het spreekt voor zich dat de veiligheid en milieurisico’s van bedrijven bijzondere aandacht verdienen. Maar er zijn meer aandachtspunten. Denk bijvoorbeeld waar werken en recreëren niet meer goed bij elkaar passen of ontwikkelingen nieuwe risico’s met zich meebrengen, zoals rond vrijkomende agrarische bebouwing, weerbare gemeente, campings Daarnaast zijn er onderwerpen die in algemene zin om aandacht vragen. Zo blijft het (landelijk) lastig om goed zicht en grip te krijgen op handel in afval- en bouwstoffen. Brandveiligheid zal als onderwerp nog belangrijker worden als mensen langer zelfstandig blijven wonen en er meer vergunningsvrij kan worden gebouwd.

De Wet Veiligheidsregio’s beoogt een integrale samenwerking van de veiligheidspartners (veiligheidsregio, gemeente en provincie) op regionaal niveau onder andere op gebied van risicobeheersing en ten aanzien van het taakveld brandweerzorg. De bedoelde samenwerking is binnen de regio Midden- en West Brabant nog niet structureel geborgd. Er is nu nog sprake van samenwerking tussen gemeenten en Veiligheidsregio (brandweer) op basis van bestaande lokale afspraken die dateren van voor de regionalisering in 2010. Inmiddels is een proces ingezet om de genoemde integrale samenwerking op gebied van risicobeheersing tot stand te brengen middels een door de veiligheidsregio opgesteld basistakenpakket en een uitvoeringsprogramma Risicobeheersing.

4.3 Eigen verantwoordelijkheid en ruimte voor eigen initiatief

De uitdagingen liggen in een verschuiving bij de inzet van de verschillende instrumenten die we hebben op basis van het omgevingsrecht. Het accent lag tot nu toe – zoals ook vanuit het Rijk zo bepleit – op het programmatisch en vanuit de regelgeving sturen op naleefgedrag. Alhoewel het naleven van de wet niet ter discussie staat, zal de gemeente Zundert de komende jaren de burgers en ondernemers meer op hun eigen verantwoordelijkheid aanspreken, maar hen ook de ruimte laten om met eigen oplossingen te komen. De gemeente Zundert vindt het belangrijk om ruimte te bieden aan economische initiatieven en geen onnodige barrières op te werpen. Dat betekent dat de VTH-taken ook deels vanuit de invalshoek van burgers, ondernemers en recreanten wordt ingevuld.

Waar de eigen verantwoordelijkheid onvoldoende leidt tot het realiseren van het gewenste effect, zullen burgers en ondernemers gefaciliteerd worden. De gemeente wil daarmee ook vooruitlopen op de Omgevingswet die naar verwachting in 2020/2021 in werking treedt.

De verwachting van de Rijksoverheid is dat veel ondernemers en inwoners deze verantwoordelijkheid goed aan kunnen. Praktijk is weerbarstig. Passage hierop aanpassen. Maar daar waar dit niet het geval is en leidt tot onacceptabele risico’s zal zo nodig stevig handhavend worden opgetreden (High trust – high penalty).

4.4 Van handhaving naar preventie

Een andere uitdaging is het vroegtijdiger bijsturen in ontwikkelingen die voorzienbaar problematisch kunnen worden. Er wordt momenteel relatief veel tijd besteed aan handhavingssituaties over overlast waar in essentie sprake is van onderliggende ‘burenruzies’. Door alerter te zijn op mogelijke onderliggende conflicten bij klachten of signalen vanuit de sociale wijkteams kunnen dergelijke escalaties mogelijk worden voorkomen en wordt buitensporige inzet vanuit de handhaving voorkomen. Dit gebeurt door de preventieve en voorlichtende rol van toezichthouders en BOA’s, de inzet van communicatie-instrumenten, subsidies, meditation, buurtbemiddeling of via maatschappelijke ondersteuning.

Hetzelfde geldt voor het voorkomen van onnodige overtredingen of klachten doordat burgers (en bedrijven) onvoldoende op de hoogte zijn van risico’s en regelgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van asbestdaken. Ook hier kan tijdige voorlichting, bijvoorbeeld bij de start van de bouw, aan het loket, via de website en gemeentelijke publicaties herstelkosten en eventuele schade voorkomen.

Ook bij de aanpak om te komen tot een veilige leefomgeving staat preventie voorop waarbij wordt doorgepakt daar waar het nodig is.

4.5 Zorgen voor zicht op zaken

Om dit mogelijk te maken is een goed zicht op ontwikkelingen binnen de gemeente vereist. Bijvoorbeeld als het gaat om de vestiging van bedrijvigheid aan huis, initiatieven van burgers, bedrijven/verenigingen, buurten of dorpen rond (zorg)voorzieningen, veranderend gebruik van vrijkomende bebouwing of renovatie en verbouwing van bestaande gebouwen (in verband met brandveiligheid). Niet door nog meer toezicht uit te oefenen, maar door slim gebruik te maken van bestaande informatie (bijvoorbeeld binnen de sociale sectoren), signalering, inzet van nieuwe technologie én de bereidheid van burgers en bedrijven om bijvoorbeeld verbouwingen tijdig te melden.

5. Van een risicoanalyse naar VT&H strategieën

5.1 Inleiding

De risicoanalyse, de prioritering en de vorming en vaststelling van VTH strategieën, zijn tot stand gekomen via drie sporen. Het eerste spoor betrof het via een risicoanalyse bepalen van prioriteiten met behulp van een risicomatrix, die gezamenlijk is ingevuld door de vakspecialisten van de De6 gemeenten in samenwerking met de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Tijdens het tweede spoor hebben de bestuurders van de De6 gemeenten hun eerste reactie kunnen geven op de gevormde prioriteiten tijdens de vaststelling van en het voor inspraak vrijgeven van het concept beleidsstuk. Vervolgens zijn de burgers, bedrijven en verschillende platforms, belangenverenigingen en overige stakeholders, die deze twee groepen vertegenwoordigen, van De6 gemeenten actief benaderd en in de gelegenheid gesteld om hun reactie uit te brengen op het concept beleidsstuk. Tijdens het derde spoor heeft de besluitvorming plaatsgevonden en is het beleidsstuk bestuurlijk definitief vastgesteld.

In dit hoofdstuk wordt bovenvermelde werkwijze kort toegelicht. In hoofdstuk 6 worden de resultaten gepresenteerd. Deze resultaten bieden een basis voor de prioriteiten die gesteld worden voor de taakvelden vergunningverlening, toezicht en handhaving (hierna: VTH).

5.2 Risicoanalyse

Onderdeel van het beleidsplan betreft het, via een risicoanalyse, in beeld brengen van risico’s en effecten van de taakvelden vergunningverlening, toezicht en handhaving. Hieruit volgt dan een prioritering die als vertrekpunt is gebruikt voor het opstellen en uitwerken van de VTH strategieën.

Om een goede afweging te kunnen maken tussen alle gemeentelijke VTH taken is gebruik gemaakt van een risicomatrix. De risicomatrix is een praktisch instrument om prioriteiten te stellen binnen het totale pakket van VTH taken van een gemeente en deze in beeld te brengen.

5.3 Werking risicoanalyse

Om de VTH onderdelen te kunnen prioriteren is een inventarisatie gemaakt waarbij per onderdeel en per onderwerp (bouwen, gebruik, APV/bijzondere wetten, milieu en brandveiligheid) de taken in beeld zijn gebracht. Per taak zijn vervolgens de risico’s en effecten geprioriteerd via de scores hoog, middel en laag (risicoanalyse). Aan de hand van deze scores is vervolgens een prioriteitenverdeling gemaakt. De volgende prioriteiten zijn hierbij gehanteerd:

  • Extra hoog;

  • Hoog;

  • Middel;

  • Laag;

  • Extra laag.

Aan de hand van deze prioriteiten kan per VTH onderdeel een strategie worden opgesteld. Deze strategieën vormen de basis voor de jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma. De prioriteitenlijst is in bijlage 3 Prioriteitenoverzicht bijgevoegd.

5.4 Uitvoeringsprogramma

Met het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma wordt per VTH onderdeel een eventueel aangepaste risicoanalyse en daarbij behorende strategie voorgelegd aan de colleges van burgemeester en wethouders van De6 gemeenten met hierbij de mogelijkheid om op grond van bestuurlijke afwegingen de prioriteiten en vervolgens de strategieën aan te passen. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma worden de strategieën gekoppeld aan de beschikbare capaciteit.

Ook wordt jaarlijks een verslag gemaakt. De conclusies en verbeterpunten van het jaarverslag dienen weer als input voor het opstellen van nieuwe beleids- en/of uitvoeringsprogramma’s. Hierdoor is het ook mogelijk jaarlijks de prioriteiten bij te stellen en in te spelen op actuele zaken en de prioriteitenlijst opnieuw bestuurlijk vast te laten stellen. Voor zover mogelijk en noodzakelijk worden aanpassingen in De6 verband voorbereid. De prioriteitenlijst is in bijlage 3 Prioriteitenoverzicht bijgevoegd.

5.5 Analyse vakspecialisten

De basis voor de huidige prioriteiten wordt gevormd door de risicoanalyse die door de vakspecialisten van de De6 gemeenten, de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant is uitgevoerd. Deze vakspecialisten zijn in het VTH-domein werkzaam. Daarom hebben zij een goed beeld van de ontwikkelingen binnen het taakveld. Bovendien kennen zij de lokale situatie en de eventuele knelpunten waar zij in de dagelijkse praktijk mee te maken hebben. Om die reden hebben de vakspecialisten deze belangrijke functie ingevuld en hebben daarom de basis gelegd voor de totstandkoming van dit VTH-beleid.

5.6 Reacties burgers en bedrijven

De colleges van De6 gemeenten vonden het belangrijk dat het VTH-beleid tot stand zou komen met een zo breed mogelijk draagvlak onder de burgers en bedrijven van De6 gemeente. Deze groepen zijn dan ook actief betrokken bij de totstandkoming van het VTH-beleid. Naast de algemene ter inzage legging van het vaststelde concept beleidsstuk zijn verschillende platforms, belangenverenigingen en overige stakeholders die deze twee groepen vertegenwoordigen binnen De6 gemeenten, verzocht hun reactie uit te brengen op het vastgestelde concept beleidsstuk.

6. Prioriteiten en doelen

6.1 Resultaten afwegingsmodel

Zoals hiervoor in § 5.5 is beschreven is de basis voor de prioriteitenlijst gevormd door de risicoanalyse die is uitgevoerd door vakspecialisten in samenwerking met de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Verzoeken om handhaving en klachten (meldingen) hebben – in beginsel – altijd een hoge prioriteit, vanuit een wettelijke taak en/of uit oogpunt van klantgerichtheid. Calamiteiten en ongewone voorvallen zijn niet opgenomen in de prioriteitenlijst, hiervoor wordt standaard capaciteit gereserveerd.

Extra hoog scoren de volgende onderwerpen:

  • Bouwen

    • Bedrijven categorie 4 (alle zware industrie; extreem grote nieuwbouw; BRZO-bedrijven; nieuwbouw IPPC-bedrijven en megastallen)

    • Publiek categorie 3 (grootschalige bijeenkomstfuncties groter dan 1.000 m²)

  • Brandveiligheid

    • Ziekenhuis, verpleeghuizen, bejaardenoorden e.d.

    • Opslag gevaarlijke stoffen

    • Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen

    • Dagopvang voor verminderd zelfredzame personen

    • Gebouwen met gezondheidszorgfunctie met bedgebied (> 10 personen)

    • Zorgwoningen

  • Milieu

    • C2 (= categorie-indeling van de OMWB en betreft inrichtingen zoals: benzinestations, fokken en houden van dieren, zwembaden, productie van kunststoffen, productie van kleur- en verfstoffen, spoorwegemplacement)

    • IPPC industrieel en agrarisch

  • Drugsoverlast (inclusief toepassen bevoegdheid artikel 13b van de Opiumwet)

  • Grote evenementen

Voor het totaal overzicht van de prioriteiten wordt verwezen naar bijlage 3.

6.2 Resultaten werkgroepen

Het gaat hier om vergunningverlening, toezicht en handhaving van wet- en regelgeving met betrekking tot de bebouwde en onbebouwde leefomgeving; het omgevingsrecht. De genoemde instrumenten hebben, naast andere instrumenten zoals het verlenen van subsidie en het geven van voorlichting, als doel de kwaliteit van de leefomgeving te beschermen en daar waar mogelijk te verbeteren.

Medewerkers die in het brede domein van het omgevingsrecht werkzaam zijn hebben een goed beeld van de ontwikkelingen binnen het taakveld. Bovendien kennen zij de Zundertse lokale situatie en de eventuele knelpunten waar zij in de dagelijkse praktijk mee te maken hebben. Om deze redenen hebben deze vakspecialisten een actieve rol bij het opstellen van dit VTH-beleid. Als start is een informatiebijeenkomst gehouden waarbij globaal de doelen en werkwijze van het proces zijn toegelicht. Hierna zijn diverse werkgroepen samengesteld die zijn verzocht de verschillende onderwerpen in beeld te brengen: Bestaande beleidsdoelen in gemeentelijk beleid;

  • Ontwikkelingen en knelpunten binnen het vakgebied die om aandacht vragen;

  • Concrete doelstellingen voor het VTH-domein;

  • Op hoofdlijnen: activiteiten en instrumenten om deze doelen te bereiken.

De resultaten van de werkzaamheden van deze werkgroepen zijn met name verwerkt in hoofdstuk 3 alsmede in deze paragraaf. De uit de doelen voortkomende actiepunten worden hierna specifiek aangegeven en/of opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma (met een meer jaren doorkijk).

Algemeen

Ontwikkelingen

Ondermijnende criminaliteit bestaat uit alle vormen van misdaad die een bedreiging vormen voor de integriteit van onze samenleving. Denk aan zaken als cybercrime, drugshandel en -productie, mensenhandel, wapenhandel etc. Maar ook onderwerpen als het (op grote schaal) ontduiken van belasting, crimineel geld witwassen of frauderen met vastgoed, uitkeringen of overheidssubsidies. Bij ondermijnende criminaliteit is vaak sprake van verwevenheid van de onderwereld met de bovenwereld. Ondermijnende criminaliteit is niet altijd zichtbaar maar heeft wel zichtbare gevolgen voor de Nederlandse burger. Verloedering op straat, verwaarlozing van panden, mensenhandel, drugshandel en afpersing leiden tot problemen in de maatschappij. De aanpak van georganiseerde misdaad vraagt om een georganiseerde overheid en een integrale aanpak. De integrale aanpak en samenwerking zijn gericht op de inzet van preventieve, bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke, fiscale en/of strafrechtelijke instrumenten. Onderdeel van deze integrale aanpak is de bestuurlijke aanpak. Binnen de bestuurlijke aanpak neemt het openbaar bestuur maatregelen die de georganiseerde criminaliteit in de activiteiten belemmeren of frustreren. Wanneer de strafrechtelijke opsporing en vervolging door politie en justitie gecombineerd wordt met bestuurlijke en fiscale middelen, ontstaat de meest optimale vorm van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit: de geïntegreerde aanpak. Hieraan werken, op basis van gelijkwaardigheid, verschillende partijen zoals gemeente, provincie, politie, OM, belastingdienst en bijzondere opsporingsdiensten. De ene keer zal dat leiden tot bestuurlijk, de andere keer tot fiscaal- of strafrechtelijk optreden.

De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren, onder extra voorwaarden verlenen of de afgegeven vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd. De Wet Bibob wordt in de gemeente Zundert geactualiseerd en uitgebreid zodat hij meer kan worden toegepast.

Knelpunten

Informatie-uitwisseling tussen de diverse vergunningverlenende, opsporende en toezichthoudende instanties is verre van optimaal. In vele casussen is het slechts toegestaan om informatie te delen, nadat vele juridische hiccups zijn geslecht.

Doelen

  • Voorkomen misbruik vergunningen.

Actie: Toepassen van de bevoegdheden uit de Wet Bibob in relatie tot het gemeentelijk beleid dienaangaande.

Actie: Uitbreiding van de beleidsterreinen waarop de Wet Bibob van toepassing is vraagt capaciteit, expertise, kennis en kunde, wat gevolgen heeft voor de inzet en capaciteit voor het programma Service en Veiligheid.

  • Vergroten awareness.

Actie: Om het onderwerp ondermijning beter op het netvlies te krijgen is het noodzakelijk om het onderwerp goed weg te zetten in de gemeentelijke organisatie. Daarbij is het belangrijk de bewustwording binnen de organisatie te vergroten. Door middel van themasessies, trainingen en dergelijke wordt de hele organisatie meegenomen in dit onderwerp. Doel daarvan is:

  • -

    om de urgentie van ondermijning te voelen;

  • -

    om awareness te vergroten;

  • -

    om te begrijpen dat dit alle teams raakt;

  • -

    om te beseffen dat we daar organisatie breed mee aan de slag moeten.

Vervolgstap is de borging. De lokale aanpak van ondermijning krijgt immers pas effect als het onderwerp stevig verankerd is in de gemeentelijke organisatie. Dat vraagt om structurele aandacht.

  • Adequate informatie-uitwisseling op dossierniveau.

Actie: Voor zover nog niet van toepassing, daar waar nodig voor goede bestuursrechtelijke opvolging van dossiers, met ketenpartners convenanten te sluiten om te voorzien in een goede informatie-uitwisseling. Uiteraard binnen de wettelijke mogelijkheden, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • Bestrijding van de ondermijnende criminaliteit.

Actie: Met ketenpartners worden integrale controles voorbereid en uitgevoerd. Het betreft hier gezamenlijk toezicht op zogenaamde vrijplaatsen en daarnaast het uitvoeren van aangekondigde en onaangekondigde (integrale) controles van panden / percelen in het kader van de planmatige aanpak van bedrijventerreinen c.q. complexen met bedrijven en/of thema’s. Daarnaast zijn er nog andere acties met betrekking tot georganiseerde criminaliteit die extra capaciteit zullen vragen, waar de impact nu nog niet van is in te schatten.

Bouw (inclusief sloop, asbest en ruimtelijke ordening)

Ontwikkelingen

Er is een aantal ontwikkelingen waarvan op voorhand nog niet duidelijk is wat de impact op de (capaciteit van de) vergunningverlening en toezicht en handhaving is. De gevolgen van deze ontwikkelingen, zoals de komst van de Omgevingswet zullen de komende jaren duidelijk worden en nauwlettend worden gevolgd. Wel is duidelijk dat een aantal ontwikkelingen van invloed kan zijn op de prioritering en capaciteit van onze vergunnings-, toezichts- en handhavingsactiviteiten.

Dit zijn onder andere:

  • De impact van de De6 samenwerking op het gebied van bouw. Samenwerking biedt een meerwaarde. Kwaliteit en uniformiteit worden versterkt en is sprake van een efficiencyvoordeel.

  • De impact van de privatisering van de bouwtoets. Naar verwachting wordt de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen in 2018 stapsgewijs ingevoerd. Het doel van deze wet is het verbeteren van de kwaliteitsborging voor het bouwen en het versterken van de positie van de bouwconsument. In de praktijk zal dit betekenen dat de preventieve toets van Bouw- & Woningtoezicht (BWT) als het gaat om de bouwtechnische voorschriften vervalt. Dit houdt in dat het toetsen van bouwplannen en het toezicht houden tijdens bouwprojecten in een aantal gevallen door een marktpartij wordt uitgevoerd. De verwachting is dat hiermee op termijn minder werkzaamheden bij vergunningennodig zijn en meer de nadruk komt te liggen op toezicht.. Bij grotere risico’s en kwetsbare functies zijn er redenen om de betrokkenheid van het bevoegd gezag te behouden.

  • Vergunningsvrij bouwen. Onder de Wabo wordt voor de activiteit bouwen onderscheid gemaakt in vergunningsplichtig en vergunningsvrij bouwen. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Bor (Bijlage II) per 1 november 2014 heeft een aanzienlijke verruiming en aanpassing van het vergunningsvrije bouwen plaatsgevonden. Daardoor worden minder vergunningsaanvragen voor de activiteit bouwen ingediend bij de gemeente. Omdat locaties van vergunningsvrij bouwen op voorhand niet bekend zijn zal er meer tijd besteed moeten worden aan communicatie informatieverstrekking (vergunningenloket).

  • Bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing en ontgroening

  • De toestroom van arbeidsmigranten zorgt voor een nieuw huisvestingsvraagstuk.

  • De opvang van vluchtelingen en huisvesting van statushouders zorgt voor een nieuw huisvestingsvraagstuk.

  • Vermindering van indicaties voor intramurale zorg (verpleeghuis), waardoor inwoners langer zelfstandig moeten blijven wonen. Tijdelijke mantelzorgwoningen, die tijdelijk zijn en als de zorg niet meer nodig is moeten verdwijnen.

  • Leegstand vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)

Knelpunten

  • Het op peil houden van het kennisniveau van medewerkers met betrekking tot ontwikkelingen en wetswijzigingen vraagt tijd, aandacht en financiële middelen;

  • Behoefte aan extra aandacht voor de borging van verplichtingen uit de locatie ontwikkelingsovereenkomsten;

  • Toename behoefte aan informatieverstrekking bij externe en interne klanten.

  • Omvang benodigde dan wel gewenste capaciteit voor adequaat toezicht op gebruik van de bestaande bouw moet nog worden bepaald;

  • Daarnaast zal een overgang van het toezicht tijdens de bouw naar de private sector extra gemeentelijke capaciteit gaan vergen voor het toezicht na oplevering van de gebouwen.

Doelen

  • Een passende woningvoorraad in de zin van duurzaam, veilig en levensloopbestendig.

  • Behoud van aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en of archeologische waarden.

  • Betere handhaving, toezicht en toetsing op oneigenlijk gebruik (opsporen/melden). Denk aan VAB, wonen en tuinen).

  • Medewerkers zijn voortdurend op de hoogte van ontwikkelingen en wetswijzigingen.

  • Actie: Bij jaarlijks op te stellen opleidingsplan medewerkers capaciteit inplannen voor op peil houden van kennis met betrekking tot ontwikkelingen en wetswijzigingen.

  • Prioriteit en meer capaciteit voor toezicht en handhaving.

  • Er is voldoende capaciteit beschikbaar voor informatieverstrekking.

  • Alle relevante doelen uit de locatie-ontwikkelingsovereenkomsten zijn in vergunningen verankerd. De afspraken uit de overeenkomsten dienen te worden gecontroleerd en te worden uitgevoerd. Aanpakken als dit niet het geval is.

  • Actie: Bij de actualisatie van vergunningen worden alle relevante doelen uit de locatie-ontwikkelingsovereenkomsten in de vergunningen verankerd.

  • Bestaande bebouwing voldoet aan alle van toepassing zijn de wet en regelgeving.

  • Binnen De6 samenwerking zorgen voor kwaliteit, doelmatigheid en professionaliteit van de taakuitvoering met behoud van de identiteit van elke gemeente.

  • Het bevorderen van duurzaam bouwen en verbouwen van woningen en bedrijven.

  • Het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden.

Milieu en (Externe) veiligheid

Ontwikkelingen

  • De onderwerpen bodem en geluid zullen met een aanvullingswet in de Omgevingswet worden opgenomen.

    In de conceptversie zijn een aantal zaken opgenomen die meer werk voor de gemeente Zundert betekenen:

    • Monitoring van de geluidsbelasting van lokale wegen wordt verplicht.

  • Wijziging van de WABO.. De Wabo wordt onder meer verder ingevuld met de wet VTH. Doel is om de uitvoering van de VTH-taken te verbeteren. Met deze wet worden ook de Regionale Uitvoeringsdiensten wettelijk verankerd en daarmee verplicht.

  • Er gaan een aantal Besluiten en regelingen op in het Activiteitenbesluit. Per bedrijf zal bij aanvang van toezicht bekeken moeten worden welke artikelen voor hen van toepassing zijn.

  • Europese Energie-Efficiency Richtlijn (EED). De EED is in 2012 door de Europese Commissie vastgesteld en in 2015 vertaald naar landelijke regelgeving. De EED betreft een wettelijke verplichting voor grote ondernemingen om een keer per vier jaar een energieaudit uit te voeren en de rapportage voor toetsing aan het bevoegd gezag aan te bieden. Toezicht op deze taak is weggelegd bij de omwb. In 2017 is de nieuwe wet natuurbescherming van kracht geworden. Dit leidt er toe dat een aantal taken aan gemeenten worden overgedragen. Gemeenten moeten onderzoeken of een omgevingsvergunningaanvraag volledig is en als dat niet het geval is vragen om aanvulling van de aanvraag. Deze exercitie zullen gemeenten straks bij iedere omgevingsvergunningaanvraag moeten verrichten. In de praktijk blijkt het voor veel (kleine) gemeenten op dit moment niet altijd eenvoudig om vast te stellen of voor een bepaalde activiteit wellicht ook een natuurtoestemming nodig is

  • Inzake Externe Veiligheid zijn beleidsregels aanwezig. Uitgangspunt bij de vergunningverlening is dat de veiligheid bevorderd wordt door onder andere kritisch te kijken naar de risico’s van nieuwe ontwikkelingen en de scheiding van risicobronnen en kwetsbare objecten maar anderzijds niet alles onnodig op slot te gooien. Het vergunnen van risicoruimte is altijd maatwerk en de risicoruimte dient aantoonbaar nodig te zijn voor de activiteiten die worden aangevraagd.

  • In 2018 zal de Bodemkwaliteitskaart opnieuw moeten worden vastgesteld. Regionaal is hiervoor een opdracht opgesteld.

  • Het recente project Transitie Veehouderijen en de bijbehorende recent vastgesteld wijziging van de Verordening Ruimte gaat de mogelijkheden voor vestiging of uitbreiding van veehouderijen aanzienlijk beperken. Voor Zundert gaat dit een verzwaring van de procedure en de toetsing inhouden.

Knelpunten

Bij het behandelen van ingekomen verzoeken wordt nog te weinig aandacht besteed aan integraliteit.

Doelen

  • De gemeente voldoet aan de eisen en procedures zoals vastgelegd in het Beleidsdocument externe veiligheid.

    Actie: Bij toezicht en beoordeling aanvragen meenemen gebruik ruimte risicocontouren.

  • Voorkomen dat bedrijven zich op plaatsen vestigen die niet gewenst zijn.

    Actie: Door de gelijktijdige toetsing van vergunningen en meldingen op van toepassing zijnde wetgeving wordt voorkomen dat bedrijven zich op plaatsen vestigen die niet gewenst zijn.

  • Bij de VTH-taken geldt het uitgangspunt dat geen verslechtering van de bodemkwaliteit wordt toegestaan (‘Stand-still-beginsel’).

  • Het project Transitie Veehouderijen wordt een onderdeel van de beoordeling van aanvragen van veehouderijen op het gebied van zowel milieu, bouwen en ruimtelijke ordening.

  • Het beleid op het gebied van Externe Veiligheid zal geactualiseerd worden.

  • De Bodemkwaliteitskaart zal eind 2018 geactualiseerd worden.

(Brand)veiligheid

Ontwikkelingen

  • Vervanging van de brandbeveiligingsverordening door een landelijke Algemene maatregel van bestuur. In deze AMvB wordt de brandveiligheid van niet-bouwwerken (overige plaatsen) landelijk geregeld. Zo ontstaan uniforme regels voor de ‘overige plaatsen’ die specifiek hiervoor zijn opgesteld. Dit biedt meerwaarde boven de huidige gemeentelijke brandbeveiligingsverordeningen die voor wat betreft de technische eisen verwijzen naar bepalingen in het Bouwbesluit. Deze technische eisen zijn toegespitst op bouwwerken en niet toegespitst op de overige objecten (niet-bouwwerken) ( voornamelijk bij: sportvelden, campervelden en evenementen). N.a.v. een internetconsultatie in 2015 heeft de VNG aangegeven dat het regelen van brandveilig gebruik van niet-bouwwerken belangrijk is en in of onder de Omgevingswet moet gebeuren. De opzet van de Omgevingswet is om alle aspecten van de fysieke leefomgeving in één wet te regelen. Er bestaat dus ook nog de mogelijkheid dat een en ander in de Omgevingswet wordt geregeld. Deze ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd. De impact van de Omgevingswet (inclusief de huidige eisen van het Bouwbesluit) op het gebied van brandveiligheid. Dit zal verdere integratie van aspecten met zich meebrengen, zoals milieu en brandveiligheid. De inhoud van het omgevingsrecht zal voor een groot deel worden bepaald in een viertal AMvB’s, die op grond van de Omgevingswet zullen worden vastgesteld. Ook de brandveiligheidsvoorschriften worden in een AMvB opgenomen. Het doel van de Omgevingswet is meer ruimte voor maatwerk, minder regels, minder onderzoekslasten en toetsingskaders. Dit heeft gevolgen voor de werkzaamheden op het gebied van brandveiligheid. Welke gevolgen is nu nog niet bekend.

  • Verder zal gestuurd worden op deregulering en doelvoorschriften. Dat geeft meer ruimte aan bedrijven om eisen in te vullen. Meer vrijheid betekent ook meer maatwerk en overleg en kost daardoor meer tijd.

Knelpunten

  • Behoefte aan extra aandacht voor de brandveiligheid op campings, corsobouwplaatsen en tijdens het evenement Bloemencorso;

  • De noodzakelijke meldingen brandveilig gebruik zijn momenteel niet voor alle gemeentelijke gebouwen ingediend. Daardoor kunnen deze gebouwen thans niet voor al het gewenste gebruik worden ingezet;

  • Toezicht brandveiligheid kan tot problemen leiden in verband met de verruiming van het vergunningsvrij bouwen. Met name vergunningsvrij bouwen in het vergunningsvrij gebied van de perceelgrens kan tot handhavingszaken leiden, als de brandveiligheid onvoldoende is gewaarborgd;

  • De vaststelling van het basistakenpakket van de brandweer heeft gevolgen voor de adviestaak van de brandweer. Deze wordt beperkter waardoor meer kennis en kunde op dit terrein van de ambtelijke organisatie wordt verwacht.

Doelen

  • De bedrijfspanden in gemeente Zundert worden getoetst op brandveilig gebruik.

  • Alle gemeentelijke gebouwen moeten voldoen aan de eisen voor brandveilig gebruik. De gemeente moet hierin een voorbeeldfunctie vervullen.

  • Een adequate toetsing van de aanvragen/meldingen brandveilig gebruikIn beeld brengen van de problematiek met betrekking tot het vergunningsvrij bouwen binnen de vergunningsvrije meters meter van de erfgrens.

  • Het voorkomen van achteruitgang van het brandveiligheidsniveau in de zorgsector.

APV en Bijzondere Wetten

Ontwikkelingen

  • Vanwege verschuiving van taken van politie naar gemeente wordt meer inzet verlangd van de boa’s (o.a. jeugdoverlast, verwarde personen e.d.);

  • Als gevolg van een aantal incidenten in het land tijdens evenementen zijn doden en gewonden gevallen. Daardoor – alsmede de risico’s bij grote menigten in relatie tot terroristische aanslagen – is veiligheid bij evenementen hoog op de bestuurlijke agenda gekomen;

  • De nieuwe DHW is in 2013 ingevoerd. Het doel van de wet is gezondheidsschade door alcohol bij jongeren te voorkomen en verstoring van de openbare orde door alcoholmisbruik onder jongeren terug te dringen. Onder meer werd de leeftijdsgrens aangepast van 16 naar 18 jaar. Ook moeten gemeenten verplicht een preventie- en handhavingsplan opstellen waarin ze beschrijven hoe ze ervoor zorgen dat er geen alcohol wordt geschonken aan jongeren onder de 18 jaar. Daarnaast moet de gemeente beschrijven hoe ze de handhaving van deze regel vormgeven. Het alcohol gebruik onder jongeren heeft hierdoor, maar ook door het zgn. comazuipen, de laatste jaren meer aandacht gekregen.

  • Er worden steeds meer evenementen georganiseerd in de gemeente Zundert;

  • De mogelijkheden om in aanmerking te komen voor een meerjarige vergunning of een melding voor het organiseren van een evenement zijn verruimd;

  • De komst van de Omgevingswet kan tot gevolg hebben dat een aantal zaken die nu nog in de APV zijn opgenomen straks via het Omgevingsplan geregeld gaan worden. Hoe dit zijn beslag gaat krijgen is nu nog niet bekend;

  • Mogelijk wordt in 2018 de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden in de seksbranche van kracht. Dit betekent onder meer de invoering van een verplicht en uniform vergunningenstelsel voor de uitoefening van een seksbedrijf. In het wetsvoorstel is opgenomen aan welke vergunningvoorwaarden de exploitant in ieder geval moet voldoen. Ook krijgen gemeenten met dit wetsvoorstel de mogelijkheid om onder voorwaarden voor een nuloptie te kiezen. Verder voorziet het wetsvoorstel in:

    • Een registratieplicht voor alle prostituees;

    • Een aantal maatregelen en instrumenten om toezicht en handhaving te vergemakkelijken;

    • Het strafbaar stellen van het gebruikmaken van illegaal aanbod van prostitutie.

  • De aanscherping kan tot gevolg hebben dat er juist een toename van illegale prostitutie gaat plaatsvinden in woningen en bijvoorbeeld op campings. Hierdoor kunnen op dit gebied extra inspanningen vanuit toezicht wenselijk zijn;

Knelpunten

  • Het toenemend drankgebruik onder jongeren;

  • De kans op ongecontroleerde prostitutie in woningen en campings bij de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving ten aanzien van prostitutie;

  • De behoefte om het bestaande gemeentelijk Bibob-beleid te actualiseren en mogelijkheden voor de uitbreiding van het toepassingsbereik.

Doelen

  • De gemeente Zundert zorgt voor een balans tussen een bruisend Zundert waar enerzijds ruimte is voor veel evenementen die bijdragen aan een aangenaam leefklimaat en aantrekkingskracht voor bewoners uit de regio en daarbuiten en anderzijds er voor zorgt dat de omgevingsbelasting voor omwonenden in voldoende mate beperkt blijft. De gemeente verwezenlijkt dit met name door vanuit haar publiekrechtelijke taak aspecten die met evenementen te maken hebben adequaat te reguleren (waaronder veiligheidsaspecten), maar ook door vanuit haar dienstverlenende rol wel overwogen keuzes te maken ten aanzien van het faciliteren van evenementen en het in bescheiden mate stimuleren van evenementen.

    Actie: De nota evenementenbeleid actualiseren.

  • Drankmisbruik bij jongeren voorkomen.

  • Ongecontroleerde prostitutie voorkomen.

  • Bevorderen integriteit van aanvragen. Actualisering en uitbreiding van het Bibob-beleid.

Juridische aspecten

Ontwikkelingen

  • Digitalisering van de werkprocessen, ook met externe partners zoals rechtbank en Raad van State.

  • De impact van steeds veranderende wetgeving, bijvoorbeeld de invoering van de Omgevingswet

    • Aanpassen standaard documenten;

    • Aanpassen processen;

  • De impact van de De6 samenwerking met name de inrichting van de bezwaarprocedure

Knelpunten

  • De benodigde capaciteit is moeilijk te plannen, vooral bij speciale projecten en onvoorziene ontwikkelingen;

  • Een deel van de handhavingsverzoeken komt voort uit verstoorde relaties in de leefomgeving. Vaak kan niet voorkomen worden dat dit langlopende en tijdrovende dossiers worden;

  • Afstemming met externe partners in het kader van integraliteit/gemeenschappelijk belang kost veel energie.

Doelen

  • Bevorderen dat de afhandeling van verzoeken om handhaving snel verloopt zodat minder aandachtdossier ontstaan.

  • Bevorderen dat de afhandeling van verzoeken om handhaving en vergunningverlening binnen wettelijke termijnen worden afgehandeld.

  • Juridische kwaliteit afstemmen op werkvoorraad

  • Streven naar een continue kwaliteitsverbetering en borging van de kwaliteit.

  • Verbeteren en bevorderen van het naleefgedrag van burgers , en bedrijven en instanties

  • Een leefbare en veilige omgeving te bevorderen waar het prettig is om te wonen, te werken en te verblijven

  • De kwaliteitseisen, zoals vastgesteld in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en ministeriele Regeling Omgevingsrecht ( Mor) op te volgen.

  • Hinder, overlast, verrommeling en aantasting van de openbare ruimte te beperken.

  • Een kwaliteitsslag te maken door integraal handhaving en vergunning verder te ontwikkelen

  • Een duidelijk nalevingsstrategie vast stellen waarop de toezichthouders en handhaving in staat stellen om keuzes te maken en te verantwoorden

  • Duidelijke richtlijnen vast te stellen waarop de handhaving en vergunningverlening binnen de gemeente de komende jaren zal gebaseerd zijn

  • Beter interne en externe afstemming met disciplines die betrokken zijn bij vergunningverlening, toezicht en handhaving in onze gemeente.

7. Strategie en uitvoering

7.1 Inleiding

Achtergrond

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de doelen en prioriteiten uit hoofdstuk 6 worden gerealiseerd. Hiertoe wordt een aantal strategieën ingezet. De uitvoeringsstrategieën zijn gebaseerd op landelijke strategieën en zijn aangevuld met regionale afspraken en gemeentelijke werkwijzen. De gemeente Zundert hanteert de volgende uitvoeringsstrategieën.

  • -

    Vergunningenstrategie (Paragraaf 7.2) Hierin wordt de aanpak beschreven om voorwaarden op te leggen aan activiteiten.

  • -

    Toezichtstrategie (Paragraaf 7.3). Deze bevat de verschillende toezichtinstrumenten met een beschrijving van de wijze waarop deze worden ingezet. Ook de wijze waarop preventie wordt ingezet om naleefgedrag te bevorderen en overtredingen te voorkomen, de preventiestrategie, is als onderdeel van de toezichtstrategie beschreven in paragraaf 7.3.

  • -

    Handhavingsstrategie (Paragraaf 7.4). Voor de aanpak bij constatering van overtredingen wordt de Landelijke Handhavingsstrategie gevolgd (LHS). Ook de wijze waarop de gemeente omgaat met gedogen, de gedoogstrategie, wordt in dit hoofdstuk beschreven.

De samenhang tussen de strategieën is schematisch weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Het Afwegingsmodel (MAM) en de uitvoeringsstrategieën

Het MAM is bedoeld om VTH-taken te prioriteren. Daarbij is dan nog niet aangegeven hoe met de verschillende prioriteiten wordt omgegaan. Aan de hand van de prioriteit en de in te zetten strategie kan de benodigde capaciteit worden berekend. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de prioritering volgens het MAM bedoeld is om de programmatische taken te prioriteren, dat betreft 80% van de beschikbare capaciteit. De overige 20% wordt vrijgehouden voor klachten/calamiteiten (10%) afhandelen verzoeken om handhaving en onverwacht hogere inzet voor bijvoorbeeld Damoclesbeleid (10%).

Om de benodigde capaciteit te berekenen wordt gebruik gemaakt van kengetallen. Bij het vaststellen van het kengetal is rekening gehouden met de toezichtstrategie en het aantal en soort stappen volgens het handhavingstappenplan. Voor het opstellen van kengetallen is gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens binnen de eigen organisatie, Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant en van landelijke gegevens (bijvoorbeeld het toezichtsprotocol bouw).

7.2 Vergunningenstrategie

7.2.1. Algemeen

Uitgangpunt bij vergunningverlening is dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te verlenen vergunning en na vergunningverlening voor adequaat toezicht en eventueel handhaving. De gemeente houdt zich bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. De gemeente heeft de taak om de verschillende belangen vanuit de verschillende disciplines te coördineren. De gemeente Zundert hanteert hierbij het principe “Ja, tenzij…”. De komst van de Wabo heeft er toe geleid dat bij het aanvragen van een Wabo-vergunning wordt gewerkt met casemanagement. Bij elke aanvraag wordt een regisseur toegewezen. De klant beschikt hierdoor over één vast aanspreekpunt na indiening. Het ‘van het kastje naar de muur sturen’ wordt hierdoor sterk verminderd, evenals het risico dat bij vergunningverlening tegenstrijdige voorschriften worden gesteld. De regisseur krijgt vanuit de betrokken disciplines adviezen aangereikt en ziet toe op het integrale karakter van de omgevingsvergunning.

De verschillende vormen van vergunningen met de bijbehorende procedures zijn wettelijk vastgelegd en worden hier verder niet behandeld. Er zal gewerkt gaan worden met verschillende toetsingskaders voor de diverse vergunningen. De toetsingskaders worden in 2018 beschreven c.q. uitgewerkt. Hierbij worden ook (indien nodig) protocollen, checklists e.d. opgesteld. Dit alles gebeurt zo veel als mogelijk in De6-verband.

7.2.2 Toetsingsniveaus

Er zal gewerkt gaan worden met 5 toetsingsniveaus, zie hieronder. Indien de vakspecialist het noodzakelijk acht dat een concrete vergunningsaanvraag op een hoger niveau wordt getoetst, dan is het eerst hogere niveau van toepassing.

Prioriteit

Toetsingsniveau

Extra Hoog

Niveau 4

Hoog

Niveau 3

Middel

Niveau 2

Laag

Niveau 1

Extra laag

Niveau 0 of 1

Niveau 0

Het niet beoordelen of aan een voorschrift wordt voldaan.

Niveau 1

Uitgangspuntentoets: bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven.

Niveau 2

Visueel toetsen: kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk? Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn, waarbij van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk.

Niveau 3

Representatief toetsen: controle van de maatgevende onderdelen. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn. De maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend.

Niveau 4

Volledig toetsen: alles in samenhang controleren. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd/nagerekend.

Samenwerking bij de vergunningverlening

Vergunningaanvragen worden beoordeeld vanuit de benodigde disciplines en afhankelijk van de aangevraagde activiteit vindt samenwerking plaats met diverse interne en externe adviseurs.

Het overhevelen van het basistakenpakket naar de OMWB betekent voor de gemeente dat een deel van de VTH (milieu)taken extern wordt uitgevoerd. Voor de kwaliteit van de specialistische bouwplantoetsing (bouwfysica, bouwakoestiek, constructieve veiligheid) werken we samen met de gemeenten in de regio. Toetsing van de brandveiligheidsaspecten vindt plaats door de Veiligheidsregio. Bouwplannen worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Aanvragen voor monumenten worden getoetst door de monumentencommissie.

7.3 Toezichtstrategie

Toezichtstrategie

Een toezichtstrategie geeft aan welke activiteiten worden ondernomen om vast te stellen of wet- en regelgeving worden nageleefd en hoe deze worden georganiseerd. Om na te gaan of voorschriften ook gedurende langere tijd en in alle situaties worden nageleefd, is het noodzakelijk om programmatisch of operationeel toezicht te blijven uitvoeren. Daarnaast is het nodig om capaciteit te reserveren voor onaangekondigde en steekproefsgewijze controles en surveillance.

Op welke wijze en met welke frequentie uiteindelijk toezicht wordt gehouden, is het resultaat van de uitkomsten uit het MAM en de doelstellingen per taakveld.

Volledigheidshalve moet worden aangegeven dat alle toezicht- en controlebezoeken momentopnames zijn en dat dit bedrijven en/of burgers niet vrijwaart van een eigen verantwoordelijkheid voor een goede naleving van de gestelde voorschriften van alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Bij het opstellen van het toezichtprogramma wordt de volgende systematiek toegepast. Er zijn drie fasen te onderscheiden, te weten de bouw-, gebruik- en buitengebruikstellingsfase.

Eerst wordt per fase en doelgroep het aantal locaties bepaald. Om het jaarlijkse aantal te controleren locaties te bepalen wordt per doelgroep de percentages gebruikt die zijn vastgesteld volgens het MAM.

Prioriteit

Toezichtspercentage

Prioriteit extra hoog

100% toezicht

Prioriteit hoog

75% toezicht.

Prioriteit middel

50% toezicht

Prioriteit laag

25% toezicht

Prioriteit extra laag

10% toezicht

Nadat door middel van het bovenstaande percentage het totaal aantal te controleren locaties per doelgroep is bepaald, wordt binnen een doelgroep een verdeling gemaakt op basis van milieurisico’s en/of brandveiligheidsrisico’s.

De volgorde wordt als volgt bepaald.

  • Prioriteit doelgroep en categorie 4.

  • Prioriteit doelgroep en categorie 3.

  • Prioriteit doelgroep en categorie 2.

  • Prioriteit doelgroep en categorie 1.

Bij de verdeling wordt verder de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de onderverdeling.

Het definitieve aantal toezichtsbezoeken per doelgroep wordt bepaald door het toezichtspercentage en de frequentie van het risico gestuurd toezicht (RGT).

Gestart wordt met de hoogste prioriteit en categorie 4: locaties worden in de planning opgenomen volgens de frequenties van het RGT. Dit kan zijn met integraal toezicht of een aspectcontrole. Binnen de prioriteit wordt de planning op dezelfde wijze aangevuld met cat.3,2 en 1 tot dat alle bedrijven binnen deze prioriteit zijn gepland met de toezichtsfrequentie van het RGT. Zo wordt in aflopende volgorde van prioriteit de planning gevuld met toezichtstaken.

Niet meldings- of vergunningsplichtige locaties, zgn. A-inrichtingen, worden niet programmatisch ingepland. Zij worden alleen bezocht n.a.v. klachten/meldingen.

Als vooraf het aantal te controleren locaties niet is te bepalen, wordt op basis van ervaringscijfers een aantal uren/controles per jaar opgenomen. Dit betreft voornamelijk toezichtstaken op illegale zaken, zoals illegale bouwactiviteiten, illegale milieuactiviteiten etc.

Risico gestuurd toezicht (RGT)

Risico gestuurd toezicht wordt ingezet vanuit de visie “meer toezicht waar nodig, minder waar mogelijk” en het principe “High trust – high penalty”. Het doel is de aandacht van toezicht vooral te leggen op die locaties waar een verhoogd risico aanwezig is, zowel op aspecten als veiligheid als op niet-naleving van de wet- en regelgeving. De doelstelling is ook dat het RGT geen verzwaring van de toezicht last in zijn totaliteit tot gevolg heeft. Op bedrijfsniveau kan RGT wel een vermindering of verzwaring van de toezicht last geven, afhankelijk van het risicoprofiel van het betrokken bedrijf. Het risicoprofiel geeft geen oordeel over de kwaliteit van het toezicht, het zegt slechts iets over de risico’s, omdat de locatie wel of niet voldoet aan wet- en regelgeving. Een steeds belangrijker aspect in het RGT wordt ook het beoordelen van de veiligheidscultuur binnen het bedrijf. In bijlage 13 wordt het RGT verder uitgewerkt.

Planning toezicht

De planning vindt plaats op doelgroepen, projectbasis of thema. Een doelgroep kan bestaan uit verschillende typen bedrijven/instellingen/taken. Per doelgroep is de prioriteit en de samenstelling bepaald. Een doelgroep is onderverdeeld in een milieu- en gebruikscategorieën. Deze twee categorieën zijn deels bepalend voor het plannen van de programmatische controles. Een andere bepalende factor voor de planning van programmatisch toezicht is de bezoekfrequentie van het RGT.

Planning op projectbasis houdt bijvoorbeeld in dat vooraf bepaald wordt welke handhavingspartners deelnemen, welk deelgebied wordt gecontroleerd etc. Planning op thema houdt in dat er alleen gecontroleerd wordt op een bepaald onderdeel van de activiteit, zoals bodem, illegale bouw, certificaten etc.

In de planning wordt ook rekening gehouden met het uitvoeren van opleveringscontroles. Na ontvangst van een melding vindt een opleveringscontrole plaats. Bij omgevingsvergunningen wordt een opleveringscontrole uitgevoerd na het onherroepelijk worden van de vergunning.

Na de opleveringscontrole worden omgevingsvergunningen met de activiteit milieu en/of gebruik en milieu- en gebruiksmeldingen opgenomen in het programmatische controleprogramma onder vermelding van doelgroep en categorie.

Omgevingsvergunningen voor alleen de activiteit bouw en een aantal APV-vergunningen zijn eenmalige vergunningen. Deze worden gecontroleerd aan de hand van de prioriteit volgens het afwegingsmodel. Na uitvoeren van het toezicht worden zij niet in het programmatische toezichtsprogramma opgenomen.

Toezicht op algemene regels

Door deregulering en lastenverlichting is een aantal vergunningen en meldingen vervangen door algemene regels. Voor een aantal type inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer is de vergunnings-/meldingsplicht vervallen met het in werking treden van het BARIM (Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer). Een zelfde effect is opgetreden in het kader van het Bouwbesluit. Deze inrichtingen of bouwactiviteiten moeten blijven voldoen aan de algemene regels zoals opgenomen in besluiten. Het vergt van de overheid extra inspanning om de locaties die niet (meer) vergunnings-/meldingsplichtig zijn en wel aan algemene regels moeten voldoen in beeld te brengen en te houden om de toezichtstaak naar behoren uit te kunnen voeren. De in het bedrijvenbestand opgenomen bekende locaties vallen onder het programmatisch toezicht zoals hiervoor beschreven. Om de niet bekende locaties op te sporen en te controleren op de algemene regels moet hiermee in de capaciteitsplanning rekening worden gehouden.

Controle op illegale activiteiten en leegstaande panden

Naast het toezichthouden op de vergunningen/meldingen en de algemene regels is er capaciteit nodig voor het opsporen van illegale activiteiten. In de jaarplanning wordt capaciteit opgenomen voor vrije surveillance om illegale activiteiten op te sporen. Dit kan zijn het illegaal bouwen, illegaal storten van afval, strijdig gebruik van percelen en/of gebouwen, etc.

Het is mogelijk om op projectmatige wijze te controleren en hieraan bepaalde prioriteiten te verbinden. Een belangrijk aspect is het toezichthouden op leegstaande panden. Dit om te voorkomen dat verpaupering optreedt of dat er illegale activiteiten plaatsvinden (bijv. hennepkwekerijen). Leegstaande gebouwen komen steeds vaker voor in het buitengebied (voormalige agrarische gebouwen) en op oudere industrieterreinen of detailhandelpanden.

Een extra aandachtspunt bij voormalige agrarische verbouwing is de aanwezigheid van asbest daken. Dit is eerder al als knelpunt benoemd. Het verwijderen van dit soort daken moet door gespecialiseerde bedrijven gebeuren en is een kostbare zaak. Voor de verwijdering van asbestdaken geldt per 1 januari 2016 de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken.

Toezicht recreatieterreinen

In Zundert zijn enkele grote recreatieterreinen. Doelstelling van het toezicht is om inzicht te krijgen in de werkwijze van de betreffende exploitant van een recreatieterrein en een overzicht te krijgen van mogelijke illegale bewoning, illegale bebouwing, brandveiligheid, milieuactiviteiten etc. Deze toezichtstaken worden in nauwe samenwerking uitgevoerd met andere handhavingspartners zoals politie, belastingdienst, uwv etc.

Klachten en meldingen

Klachten en meldingen zijn niet apart geprioriteerd. Vanuit de dienstverleningsvisie hebben alle klachten een hoge prioriteit. Alle klachten worden daarom zo spoedig mogelijk in behandeling genomen volgens de vastgestelde procedure. In totaal wordt 10% van de beschikbare handhavingscapaciteit ingezet voor klachten, meldingen calamiteiten (acute zaken).

  • Voor het afhandelen van milieuklachten wordt gebruikgemaakt van de 24-uurs klachtendienst van de OMWB. Voor overige klachten wordt gebruikgemaakt van een callcenter en consignatiedienst van de gemeente en de OVD Bevolkingszorg op districtelijk piket. De OVD Bevolkingszorg opereert in samenwerking met de hulpdiensten van de Veiligheidsregio en kan bij calamiteiten indien nodig de OMWB oproepen.

Preventie: Communicatie en voorlichting

Naast de hieronder beschreven toezichtstrategie per prioriteit kan communicatie als een aanvullend instrument worden ingezet om overtredingen zoveel mogelijk te voorkomen. Een voorbeeld is het vooraf verstrekken van informatie/voorlichtingsmaterialen, maar ook van het presenteren van resultaten van handhaving kan een preventieve werking uitgaan.

Het belang van het instrument communicatie ligt op verschillende vlakken:

Gemeentebreed/ corporate communicatie

  • -

    Gemeentebreed onderstrepen dat Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving één van de speerpunten is van Gemeente Zundert. Uitdragen dat wordt gezocht naar een zorgvuldige balans tussen veiligheid en stimuleren ondernemerschap / ontwikkelen. Toelichten beleid: extern maar ook intern.

Gemeentebreed maar ook gericht

  • -

    Preventieve voorlichting richting bewoners en bedrijven over regelgeving en voorwaarden

  • -

    Presenteren van handhavingsresultaten richting bedrijven direct, maar ook breder.

  • -

    Extern uitdragen ambassadeurschap van de BOA’s, van belang zowel preventief als na ingrijpen. Intern hierop coachen en ondersteunen

  • -

    Interne communicatie binnen VTH team, interne mijlpalen markeren etc.

Dit alles wordt nader uitgewerkt in een op te stellen communicatieplan VTH, inclusief een jaarplanning wat wanneer wordt gedaan.

Verzoek om handhaving

De gemeente Zundert handhaaft, waar mogelijk, altijd uit eigen beweging op basis van aan de gemeente wettelijk toegekende bevoegdheden. Dit gebeurt door uitvoering van dit VTH-beleid en het bijbehorende uitvoeringsprogramma. Daarnaast is het mogelijk om handhavend op te treden op basis van een verzoek van een burger of bedrijf tegen een andere burger of bedrijf. De basis hiervoor is een zogenoemd verzoek om handhaving. De werkwijze voor het afhandelen van een verzoek om handhaving is beschreven in een apart beleidsdocument.

Samenwerking toezicht

Structureel vindt overleg plaats met de OMWB (voor de milieu- en bodemtaken) en de veiligheidsregio (voor de brandveiligheidstaken). Toezichtprogramma’s worden zoveel mogelijk afgestemd. Op basis van het integrale handhavingsbeleid kiezen we ervoor de periodieke (milieu)controles tijdens de gebruiksfase zo veel mogelijk integraal uit te voeren. De bevindingen worden, afhankelijk van het dossier, afgestemd met OMWB, Politie, Vreemdelingenpolitie, Belastingdienst, Brandweer, Waterschap, de douane, Koninklijke marechaussee, Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit of Algemene Inspectiedienst (extern).

In het kader van interbestuurlijk toezicht is voorliggend VTH-beleid toegestuurd aan de provincie. Periodiek vindt inhoudelijke afstemming plaats over samenwerking en gezamenlijke acties in het VTH team Zundert.

VTH-team Zundert

Diverse calamiteiten hebben tot het besef geleid dat diverse betrokken overheden in de afstemming (nog) intensiever moeten gaan samenwerken. Door beter af te stemmen treedt de overheid nadrukkelijker met één gezicht naar buiten. Het toezicht op bedrijven zal daardoor meer integraal plaats gaan vinden. Daarnaast wordt gestreefd naar het aanbrengen van voldoende samenhang tussen de diverse projecten/activiteiten die spelen op en rond de industrieterreinen in Zundert. Tot slot zijn het afstemmen van communicatie, het bundelen van kennis én de coördinatie van informatiestromen zaken waar het VTH team zich voor zal inzetten. De OMWB speelt hierin een belangrijke rol door een specialistisch uitvoeringsteam onderdeel uit te laten maken van haar werkorganisatie. Dit team zal de samenwerking met handhavingpartners (binnen het afbakeningsterrein) intensiveren en daar waar mogelijk verbeteren.

Het VTH team richt zich behalve op vergunningverlening, toezicht en handhaving ook op klachtenafhandeling, behandeling ongewone voorvallen en bouwveiligheid.

Zowel de provincie als de gemeente zijn bevoegd gezag voor veel activiteiten op genoemde industrieterreinen. Dit betekent niet alleen dat er kans is op verschillend (strategisch en uitvoerings-) beleid, maar ook dat er kans bestaat op een andere aanpak van de uitvoering daar waar het vergunningverlening en toezicht betreft. De gemeente is bovendien vaak eerste aanspreekpunt als het gaat om vragen vanuit de maatschappij voor wie het niet evident van belang is of nu de gemeente of de provincie bevoegd gezag is. Een verdere verbreding van het VTH-team naar de overige toezichtpartners in 2018 is wenselijk en in lijn met het gemeentelijk veiligheidsbeleid.

Samen Sterk in het Buitengebied (SSiB)

Het buitengebied is uniek, waardevol en kwetsbaar. Daarom is het belangrijk om het in de huidige staat te behouden. Om het buitengebied goed te kunnen beschermen is een goede samenwerking tussen de verschillende handhavingsdiensten van essentieel belang. Hiervoor is het project “Samen Sterk in het Buitengebied” gestart. Samen Sterk in het Buitengebied (SSiB) is een samenwerking van Omgevingsdienst Brabant Noord, Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, de Provincie Noord-Brabant, alle Brabantse gemeenten, waterschappen, Openbaar ministerie, politie en terreinbeheerders.

De focus ligt op de aanpak van stroperij, wild crossen en (drugs)afvaldumpingen. Maar overtredingen als het verwaarlozen van dieren en illegale hennepteelt worden ook opgespoord. Hiertoe is een handhavingsteam 24 uur per dag en zeven dagen per week op pad in het buitengebied. De gemeente Zundert neemt tot en met 2017 aan dit project deel waarna evaluatie plaats zal vinden. Door dit project wordt ervaring opgedaan met het werken vanuit een omgevingsanalyse. Mogelijk kan deze werkwijze ook voor andere knelpunten gehanteerd gaan worden.

Mediation

Mediation is een proces waarin twee of meer partijen die met elkaar een conflict hebben, onder leiding van een externe, onafhankelijke derde, zelf door onderhandelen zoeken naar een oplossing in het wederzijds belang. Hierbij wordt een onafhankelijke mediator ingeschakeld, een mediationovereenkomst en achteraf een vaststellingsoverkomst opgesteld. Mediation wordt veelal toegepast bij geëscaleerde conflicten, bij complexe en/of politiek-bestuurlijk gevoelige zaken, wanneer het om meerdere partijen gaat en wanneer de vertrouwelijkheid van het proces belangrijk is.

Ervaringen op het gebied van vergunningen, handhaving en toezicht leren dat het inzetten van mediationvaardigheden wel iets oplevert. Er worden minder juridische procedures gevolgd. Diverse zaken worden op minnelijke wijze opgelost.

Goede communicatie met de klant is minstens zo belangrijk als de tijdigheid van een beslissing. Hiermee kunnen geschillen en conflicten juist worden voorkomen. Het bespaart tijd, kosten en administratieve lasten. Het leidt vaak tot een win-win situatie. Standaardprocedure is om met de overtreder in contact te treden voordat repressieve handhaving wordt ingezet.

7.4 Handhavingsstrategie

Landelijke Handhavingsstrategie (LHS)

Op 4 juni 2014 is de eindversie van de LHS (versie 1.7) door het IPO en het Openbaar Ministerie aangeboden aan staatssecretaris Mansveld van Milieu. Daarbij spraken alle betrokken partijen zich uit voor implementatie van de LHS. Handhavende instanties, zoals overheden, omgevingsdiensten, het Openbaar Ministerie en de politie treden dan op eenzelfde manier op bij geconstateerde overtredingen. Zo ontstaat een gelijk speelveld, wordt het rechtsgevoel gerespecteerd en blijft de leefomgeving veilig, schoon en gezond.

De LHS is een sanctiestrategie. Dit wil zeggen dat in die strategie is bepaald hoe en wanneer wordt opgetreden bij overtredingen van de wetgeving. Op 2 februari 2016 heeft het college de LHS vastgesteld. De LHS is door gemeente Zundert voor alle toezicht en handhavingstaken met betrekking tot de omgevingstaken vastgesteld.

Geconstateerd is dat de aangeboden eindversie van de LHS (LHS 1.7) juridische onjuistheden bevat in wat ‘bestuursrecht bestraffend’ en ‘bestuursrecht herstellend’ is. Daardoor is de toepassing van strafrecht in sommige situaties (flankerend beleid) niet meer mogelijk en in strijd met landelijke wetgeving.

Aangezien dit zo'n belangrijk onderdeel is in bijlage 4 een verbeterde versie opgenomen waarin deze onjuistheden zijn gecorrigeerd waarbij het effect van de beslismatrix hetzelfde is gebleven.

Richtlijn handhaving bij overtreding door de eigen organisatie.

Het kan voorkomen dat de eigen organisatie een handeling verricht die in strijd is met de wettelijke regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan het wijzigen van een gemeentelijk eigendom terwijl er geen bouwvergunning is verleend. Indien dit geconstateerd wordt moet hiertegen opgetreden worden. Om te zorgen dat er in voorkomende gevallen gelijkluidend zal worden opgetreden is deze richtlijn opgesteld.

  • 1.

    Collegiaal overleg;

In eerste aanleg zal er bij het constateren van een overtreding een collegiaal overleg plaats vinden. De werknemer die de overtreding heeft geconstateerd zal, nadat dit is afgestemd met het management van de afdeling Vergunningen en Handhaving, mondeling contact opnemen met zijn collega die betrokken is bij de gemaakte overtreding. Hij zal trachten het probleem op te lossen. Van het contact zal een schriftelijke notitie gemaakt worden die in het handhavingsdossier gevoegd zal worden.

  • 2.

    Overleg management;

Indien het overleg niet leidt tot het opheffen van de overtreding na het collegiaal overleg zal de werknemer die de overtreding heeft geconstateerd de uitkomst van het gesprek terug koppelen met management van de afdeling Vergunningen en Handhaving. De manager zal de overtreding en het hieraan gekoppeld collegiaal overleg bespreken in het managementoverleg.

  • 3.

    Advies burgemeester en wethouders.

Indien er via het managementoverleg geen overeenstemming bereikt zal worden over de geconstateerde overtreding zal de afdeling Vergunningen en Handhaving een advies voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders. De beslissing van het college is dan bindend. Het advies, inclusief het besluit van het college, zal in het handhavingsdossier gevoegd worden.

Richtlijn handhaving bij overtreding door andere overheden.

Het kan voorkomen dat andere overheden een handeling verricht die in strijd is met de wettelijke regelgeving. Hierbij kan gedacht worden aan overtreden van milieuregels het wijzigen van een eigendom terwijl er geen bouwvergunning is verleend. Indien dit geconstateerd wordt moet hiertegen opgetreden worden zoals bij alle overige zaken volgens de handhavingsstrategie die is vastgelegd in de LHS.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat het gemeentebestuur zo spoedig mogelijk in kennis moet worden gesteld van handhavingszaak.

Gedoogstrategie

Wet- en regelgeving zijn bedoeld om chaos te voorkomen en (beleids)doelstellingen te bereiken.

Het college van de gemeente Zundert, en in voorkomende gevallen de burgemeester van Zundert, hebben daarom een wettelijke plicht om handhavend op te treden tegen diverse soorten overtredingen van verschillende soorten wetgeving. Dit handhavend optreden is ook het uitgangspunt. Er zijn echter situaties denkbaar waarbij handhaving tijdelijk niet wenselijk of zelfs onmogelijk is. Dit noemt men ook wel gedogen:

“De bevoegdheid om op basis van een algemene belangenafweging tijdelijk en doelbewust op grond van een schriftelijk verzoek van de overtreder onder voorwaarden via een besluit geheel of gedeeltelijk af te zien van handhavend optreden tegen een overtreding”.

Gedogen is geen vanzelfsprekendheid. Gedogen blijft namelijk altijd een uitzondering op de hoofdregel, te weten handhavend optreden.

7.5 Toezicht en handhaving kinderopvang

Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet kinderopvang (Wko) ten aanzien van kindercentra, peuterspeelzalen, gastouderbureaus en voorzieningen voor gastouderopvang. Om rechtsongelijkheid te voorkomen en de handhaving efficiënt uit te voeren wordt net zoals bij overige handhavingstaken gebruik gemaakt van een toezichts- en handhavingsstrategie. Het afwegingsoverzicht van het VNG Kenniscentrum Handhaving en Naleving is uitgangspunt voor de nalevingsstrategie. Omdat deze afwijkt van de LHS, wordt deze strategie hier apart benoemd. De gemeente hanteert het bovengenoemde afwegingsoverzicht bij het uitvoeren van de handhavingsacties die nodig zijn als een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko. Het toezicht- en sanctiebeleid kinderopvang is van toepassing op de volgende onderdelen:

  • 1.

    Dagopvang

  • 2.

    Buitenschoolse opvang (BSO)

  • 3.

    Gastouderbureau

  • 4.

    Gastouders

  • 5.

    Peuterspeelzalen

  • 6.

    Overige overtredingen

Het afwegingsoverzicht is in bijlage 5 opgenomen.

7.5.1 Landelijk Register Kinderopvang

Er is een verplichte registratie in een landelijk register. Alle vormen van kinderopvang zijn verplicht zich voorafgaand aan de exploitatie te laten registreren. Een locatie kan pas in exploitatie worden genomen zodra een locatie in het register is opgenomen. De houder dient wijzigingen per direct te melden en de wijzigingen dienen z.s.m. te worden verwerkt.

7.5.2 Start handhavingstraject

Een belangrijk verschil met betrekking tot overige handhavingstaken is dat in de Wko is vastgelegd dat er jaarlijks inspecties moeten worden uitgevoerd. Deze inspecties moeten worden uitgevoerd door toezichthouders van de GGD. Het college heeft het toezicht gemandateerd aan de directie van de GGD West-Brabant. Het gemeentelijke handhavingstraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhavingsadvies aan de gemeente.

7.5.3 Jaarverslag

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken. Dit toezicht wordt namens de minister uitgevoerd door de inspectie van het Onderwijs. De minister kan in geval van ernstige tekortkoming een aanwijzing geven aan de gemeente. Het college stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 juli een verslag op van de uitgevoerde taken inzake de Wko en zendt dit verslag naar de gemeenteraad en naar de minister.

.

Landelijk Register Kinderopvang (LRK)

Er is een verplichte registratie in een landelijk register. Alle vormen van kinderopvang zijn verplicht zich voorafgaand aan de exploitatie te laten registreren. Een locatie kan pas in exploitatie worden genomen zodra een locatie in het register is opgenomen. De houder dient wijzigingen per direct door te melden en de wijzigingen dienen z.s.m. te worden verwerkt.

Start handhavingstraject

Een belangrijk verschil met betrekking tot overige handhavingstaken is dat in de Wko is vastgelegd dat er jaarlijks inspecties moeten worden uitgevoerd. Deze inspecties moeten worden uitgevoerd door toezichthouders van de GGD. Het college heeft het toezicht gemandateerd naar de directie van de GGD West-Brabant. Het gemeentelijke handhavingtraject begint direct na ontvangst van het inspectierapport van de GGD. De GGD geeft in het rapport een handhaving advies aan de gemeente.

Jaarverslag

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid houdt toezicht op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering van de wettelijke taken. Dit toezicht wordt namens de minister uitgevoerd door de inspectie van het Onderwijs. De minister kan in geval van ernstige tekortkoming een aanwijzing geven aan de gemeente. Het college stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 juli een verslag op van de uitgevoerde taken inzake de WKO en zendt dit verslag naar de gemeenteraad en naar de Minister.

7.6 Kwaliteitsborging

In hoofdstuk 7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn al een aantal zaken geregeld met betrekking tot de borging van kwaliteit, bijvoorbeeld het verplicht opstellen van een handhavingsprogramma, een uitvoeringsprogramma en een jaarverslag. In het Bor worden ook enkele criteria gesteld aan de uitvoeringsorganisatie.

Het gaat dan onder andere om functiescheiding/roulatie (zie bijlage 12), afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie (zie bijlage 13), beschrijving werkprocessen etc. Het Bor geeft alleen criteria voor toezicht en handhaving van Wabo taken.

Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering staat beschreven in het kabinetsstandpunt (november 2008) waarin het kabinet reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans, Oosting, Lodders, d’Hondt en de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:

  • 1.

    De kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken.

  • 2.

    Het verbeteren van de afstemming strafrecht-bestuursrecht.

  • 3.

    De bevoegdheidsverdeling overheden, interbestuurlijk toezicht en bestuurlijke drukte.

Het IPO en de VNG hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij gezamenlijk met de departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze afspraken zijn deels vastgelegd in de Package Deal (29 september 2009). Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe afspraken gemaakt met het kabinet. Het nieuwe wetsvoorstel is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en behouden. De VNG heeft in samenwerking met het IPO op basis van de kwaliteitscriteria 2.1. een modelverordening opgesteld, die door alle gemeenteraden en provinciale staten kan worden vastgesteld.

In De6 verband wordt gewerkt aan een kwaliteitsverordening voor de 6 aangesloten gemeenten. Het betreft een uitwerking van de modelverordening. De verordening zal in de tweede helft van 2016 aan de gemeenten ter vaststelling worden aangeboden.

7.7 Monitoring en verantwoording

In hoofdstuk 6 is vastgelegd welke doelen we willen bereiken. In hoofdstuk 7 en 8 zijn de uitvoeringsstrategieën beschreven die binnen het VTH-domein worden ingezet om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze doelen. Door monitoring van de voortgang wordt zicht gehouden op de mate van doelrealisatie (effectiviteit). Hierover wordt verantwoording afgelegd aan het college, de gemeenteraad en onze burgers.

7.8 Verantwoording en verslaglegging

Monitoring van bovenstaande indicatoren vindt jaarlijks plaats in het op te stellen VTH-jaarverslag dat aan het college wordt aangeboden. Het VTH-jaarverslag wordt door ons college vastgesteld en ter kennisname aan de gemeenteraad voorgelegd. Tevens kan op basis hiervan input worden geleverd aan beraps.

Indien uit de monitoring van de indicatoren blijkt dat de doelstelling niet gerealiseerd wordt, wordt (afhankelijk van het moment van constateren) hiervoor een verklaring opgenomen in het jaarverslag. Indien nodig worden verbetermaatregelen voorgesteld die ertoe dienen te leiden dat in het vervolg de doelstelling wel gerealiseerd wordt.

Naast de monitoring voor de verslaglegging vindt door de betrokken afdelingen continue monitoring van de uitvoering plaats. Deze gegevens worden gebruikt voor werkverdeling en termijnbewaking.

8. Organisatie en middelen

8.1 Inleiding

Voor het uitvoeren van strategieën en het bereiken van doelen, zijn personele capaciteit en financiële middelen nodig. Die capaciteit en middelen zijn geborgd in de begroting. In dit hoofdstuk wordt hierop ingegaan.

8.2 Wat is het wettelijk kader?

Zoals eerder in dit plan is aangegeven, is het Besluit omgevingsrecht aangepast. Daarmee heeft het Rijk eisen gesteld aan de borging van personele capaciteit en financiële middelen. Met dit hoofdstuk voldoen we aan deze eisen. Het gaat om dit artikel:

Artikel 7.5. Borging van de middelen

Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat:

  • a.

    de voor het bereiken van de krachtens artikel 7.2, eerste lid, gestelde doelen en de voor het uitvoeren van de in dat artikellid bedoelde activiteiten benodigde en beschikbare financiële en personele middelen inzichtelijk worden gemaakt en in de begroting worden gewaarborgd;

  • b.

    de wijze van berekening van de benodigde financiële en personele middelen, inzichtelijk wordt gemaakt;

  • c.

    voor de uitvoering van het uitvoeringsprogramma, bedoeld in artikel 7.3, eerste lid, voldoende benodigde financiële en personele middelen beschikbaar zijn en dat deze middelen zonodig worden aangevuld of het uitvoeringsprogramma zo nodig wordt aangepast.

8.3 Personele capaciteit

Vergunningverlening en toezicht en handhaving zijn organisatorisch gescheiden. De vergunningverlenende taken zijn allemaal gebundeld binnen team Vergunningen. De handhavende taken die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving zijn allemaal gebundeld binnen team Veiligheid, Toezicht & Handhaving.

Organisatiestructuur

afbeelding binnen de regeling

Het team Vergunningen heeft een formatie van 7 fte (inclusief ondersteunende functies, zoals applicatiebeheer).

Het team Veiligheid, Toezicht & Handhaving heeft een formatie van 6.85 fte (inclusief Leerplichtambtenaren (0.8 fte) en Ambtenaren OOV (1 fte)).

8.4 Uitbesteden

Vele gemeentelijke taken worden uitgevoerd door de voornoemde teams. Echter, specifieke uitvoeringstaken worden door de zogenaamde verbonden partijen (gemeenschappelijke regelingen) uitgevoerd. Die taken worden dus “uitbesteed”. De reden hiervan kan zijn dat dat verplicht gebeurd, maar het kan ook een eigen keuze betreffen. Deze uitbesteding c.q. deelname aan een gemeenschappelijke regeling kost natuurlijk geld. De hieraan verbonden uitgaven zijn opgenomen in de begroting. In de volgende paragrafen beschrijven we aan welke partners taken zijn uitbesteed en hoeveel middelen we daarvoor in de begroting gereserveerd hebben.

8.4.1 Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

Heel veel van de gemeentelijke taken op het gebied van milieu zijn uitbesteed aan de OMWB. Het gaat dan om advisering over en uitvoering van taken zoals vergunningverlening, toezicht en handhaving. De inzet van de OMWB is geregeld in een Dienstverleningsovereenkomst en een werkprogramma.

In de begroting is een totaal bedrag op genomen van € 254.191,- .Dit bedrag is in het werkprogramma van de OMWB onderverdeeld in

  • 50 % voor toezicht en (advisering) handhaving

  • 50 % voor (advisering) vergunningverlening

8.4.2 Gewestelijke Gezondheidsdienst West-Brabant

De GGD is partner bij toezichtstaken die voortkomen uit de Wet kinderopvang en het gemeentelijke prostitutiebeleid. De inzet van de GGD is geregeld in een Dienstverleningsovereenkomst en een werkprogramma.

In de begroting het volgende totaal bedrag opgenomen voor deze uitbesteding: € 723.424,-

8.4.3 Brandweer Midden- en West-Brabant

Vele gemeentelijke taken op het gebied van brandveiligheid zijn uitbesteed aan de Brandweer. Het gaat dan om advisering bij vergunningverlening en handhaving en het uitvoeren controles. De inzet van de Brandweer is geregeld in het Basistakenpakket. Afspraken worden vastgelegd in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma.

De inzet van de Brandweer is verdisconteerd in de (totale) bijdrage van de gemeente aan de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant.

In de begroting is het volgende bedrag opgenomen als bijdragen aan de VRMWB: € 918.672,-.

Ondertekening

Bijlage 1: Afkortingen/begrippenlijst

VTH

Vergunningen, Toezicht en Handhaving

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

BW

Bijzondere Wetten

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Bor

Besluit omgevingsrecht

MAM

Zunderts afwegingsmodel

OMWB

Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

BZV

Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij

LHS

Landelijke HandhavingsStrategie

BOA

Buitengewoon OpsporingsAmbtenaar

De6

Samenwerking tussen gemeente Zundert, Rucphen, Halderberge, Roosendaal, en Zundert

BWT

Bouw en Woning Toezicht

EED

Europese Energie-Efficiency Richtlijn

BRZO

Besluit Risico Zware Ongevallen

BRZO+ bedrijven

Bedrijven die risicovolle activiteiten hebben maar net niet onder de criteria van het BRZO vallen

VRMWB

Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant

Bibob

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen

AOV

Ambtenaar Openbare orde en Veiligheid

KVU

Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan

RGT

Risico Gestuurd Toezicht

SSiB

Samen Sterk In het Buitengebied

BARIM

Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer

Bijlage 2: Beleidsregels/verordeningen

Automatisering en informatisering

  • Beheerregeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

  • Besluit informatiebeheer gemeente Zundert 2008

  • Besluit routinematige vervanging analoge archiefbescheiden gemeente Zundert

  • Uitvoeringsbesluit naamgeving en nummering-adressen- gemeente Zundert 2012

Maatschappelijke zorg en welzijn

  • Handhavingsbeleid kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Zundert 2012

Milieu

  • Beleidsregels verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen 2014 Beleidsregels verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen 2015

  • Toelichting Bomenverordening 2012

  • Bijlage Bomenverordening 2012 - Beoordelingssystematiek kapaanvragen Zundert 2012

  • Bomenlijst kern Achtmaal

  • Overzicht bomenlijst Achtmaal

  • Bomenlijst kern Klein Zundert

  • Overzicht bomenlijst Klein Zundert

  • Bomenlijst kern Rijsbergen

  • Overzicht bomenlijst Rijsbergen

  • Bomenlijst kern Wernhout

  • Overzicht bomenlijst Wernhout

  • Bomenlijst kern Zundert

  • Overzicht bomenlijst kern Zundert (PDF, 1.466 kb)

  • Uitvoeringsbesluit afvalstoffenverordening papier 2014 gemeente Zundert

  • Kaart behorende bij de Verordening geurhinder en veehouderij, Eendenkooistraat te Achtmaal

  • Kaart d.d. 4-6-2012 behorende bij de verordening geurhinder en veehouderij gemeente Zundert 2012

Openbare orde en veiligheid

  • Aanwijzingsbesluit cameratoezicht

  • Aanwijzingsbesluit cameratoezicht St. Bavostraat-Lindekensplein

  • Besluit cameratoezicht skateplein Jasmijnring-Azalearing (2)

  • Toelichting Algemene plaatselijke verordening Gemeente Zundert 2012 - 1e gewijzigde versie 2013

  • Beleidsnota gemeente Zundert betreffende openbare inrichtingen waarin soft-drugs verkocht worden

  • Beleidsnotitie Woningontruiming

  • Beleidsregel handhaving op artikel 13b Opiumwet in de gemeente Zundert 2014

  • Beleidsregels behandeling concurrerende vergunningaanvragen evenementen Zundert

  • Beleidsregels beleidsuitgangspunten met betrekking tot het innemen van standplaatsen in de gemeente Zundert 2016

  • Beleidsregels horeca-exploitatievergunningen Gemeente Zundert 2014

  • Beleidsregels knalapparaten

  • Beleidsregels meerjarige evenementenvergunningen gemeente Zundert

  • Beleidsregels ten aanzien van geluidshinder, terrassen en sluitingstijden tijdens grote evenementen gemeente Zundert 2014

  • Beleidsregels uitwegvergunningen gemeente Zundert

  • Beleidsregels Voorschriften voor vergunningen ingevolge artikel 2.1.1. van de Brandbeveiligingsverordening

  • Besluit pilot afwijking evenementenbeleid ten behoeve van Anna's Tuin

  • Besluit tot de aanwijzing van toezichthouders Drank- en Horecawet t.b.v. samenwerking Toezicht & Handhaving Horeca

  • BIBOB-beleidsnotitie betreffende vergunningen voor horeca-inrichtingen, seksinrichtingen, escortbedrijven en speelautomatenhallen

  • BIBOB-beleidsnotitie gemeente Zundert betreffende bouw- en milieuvergunningen

  • Marktreglement 2012

  • Nota Evenementenbeleid Gemeente Zundert 2013-2016

  • Ontheffingsbesluit op grond van artikel 5.1.8 APV inzake het parkeren van grote voertuigen

  • Prostitutiebeleid gemeente Zundert 2015

  • Uitvoeringsbesluit artikel 2.4.9 lid 1 APV verbod nuttigen van alcoholhoudende dranken

  • Uitvoeringsbesluit artikel_ 5_1_6_APV _verbod om parkeren caravans

  • Uitvoeringsbesluit 2014 artikel 2.28.1 APV

  • Uitvoeringsbesluit artikel 3, lid 2 Wegsleepverordening 2016

  • Uitvoeringsbesluit artikel 4, lid 3 Wegsleepverordening 2016

  • Nadere regels plaatsing terrassen op openbare plaatsen gemeente Zundert

  • Nadere regels plaatsing tijdelijke bouwobjecten op openbare plaatsen gemeente Zundert Nadere regels plaatsing uitstallingen op openbare plaatsen gemeente Zundert

  • Nadere regels plaatsing reclameobjecten, plantenbakken en banken op openbare plaatsen gemeente Zundert 2012

  • Kaart Achtmaal zoals omschreven in artikel 2 lid 1 sub b Nadere regels plaatsing reclameborden etc 2012

  • Kaart Klein Zundert zoals omschreven in artikel 2 lid 1 sub b Nadere regels plaatsing reclameborden etc 2012

  • Kaart Rijsbergen zoals omschreven in artikel 2 lid 1 sub b Nadere regels plaatsing reclameborden etc 2012

  • Kaart Wernhout zoals omschreven in artikel 2 lid 1 sub b Nadere regels plaatsing reclameborden etc 2012

  • Kaart Zundert zoals omschreven in artikel 2 lid 1 sub b Nadere regels plaatsing reclameborden etc 2012

Ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer

  • Beleidsregel plattelandswoning

  • Beleidsregels handhaving gebruik recreatiewoningen Parc Patersven gemeente Zundert

  • Beleidsregels inzake persoonsgebonden omgevingsvergunning voor permanente bewoning van een recreatiewoning

  • Beleidsregels ten aanzien van ontheffingen voor de parkeerschijfzone in het centrum

  • Gemeentelijk Antennebeleid Zundert

  • Nota bed and breakfast

  • Verklaring van geen bedenkingen onder de Wabo

Volkshuisvesting en woningbouw

  • Beleidsnota Nieuwe Landgoederen gemeente Zundert

  • Beleidsnota Ruimte voor Ruimte gemeente Zundert

  • Bijlagen bij bouwverordening gemeente Zundert 2014

  • Toelichting op de Bouwverordening gemeente Zundert 2014

  • Bijlagen bij de toelichting op de Bouwverordening gemeente Zundert 2014

  • Plattegronden Komgrenzen Bouwverordening gemeente Zundert 2014

  • Huisvestingsbeleid

  • Toetsingsrichtlijnen inzake de huisvesting van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven

Bijlage 3: Prioriteitenoverzicht

In de volgende overzichten wordt per fase de prioriteiten aangegeven.

In kolom prio nr. wordt de prioriteit aangeven van de totaallijst

In kolom prio nr. fase wordt de prioriteit aangegeven in de betreffende fase.

Prioriteitenlijst bouwfase:

prio nr

prio nr bouwfase

taak

prioriteit

score

4

1

Vergunning bedrijf en industrie categorie 4

extra hoog

6,8

6

2

Illegale (ver)bouw

extra hoog

6,2

9

3

Vergunning wonen categorie 3

hoog

5,8

10

4

Vergunning wonen categorie 2

hoog

5,8

14

5

Overige objecten 5,7 hoog

hoog

5,7

18

6

Vergunning publiek categorie 3

hoog

5,4

19

7

Vergunning bedrijf en industrie categorie 3

hoog

5,4

20

8

Monumenten

hoog

5,2

24

9

Vergunning bedrijf en industrie categorie 1

hoog

5,1

25

10

Vergunning bedrijf en industrie categorie 2

hoog

5,1

32

11

Vergunning wonen categorie 1

gemiddeld

4,9

46

12

Vergunning publiek categorie 2

gemiddeld

4,6

68

13

vergunningsvrij bouwen bedrijf en industrie

gemiddeld

4,2

75

14

Vergunningsvrij bouwen wonen 2

laag

3,8

79

15

Aanlegvergunningen

laag

3,7

87

16

Vergunning publiek categorie 1

laag

3,5

93

17

vergunningsvrij bouwen publiek

laag

3,4

116

18

Vergunning wonen dakkapel

extra laag

2,9

Prioriteitenlijst APV bijzondere wetten:

prio nr

prio nr APV BW

taak

prioriteit

score

1

1

surveillance taken openbare ruimte

extra hoog

7,2

8

2

Afval/illegale stort

hoog

6

11

3

toezicht drank en horeca (wet) 5,8 hoog

hoog

5,8

12

4

Parkeren

hoog

5,7

13

5

hondenoverlast

hoog

5,7

16

6

toezicht/controle horeca APV zaken

hoog

5,7

49

7

controle afvalscheiding en duobakken

gemiddeld

4,5

59

8

Grote evenementen (B en C)

gemiddeld

4,3

62

9

Verkeerscontrole

gemiddeld

4,3

63

10

Evenementen/tenten

gemiddeld

4,3

64

11

toezicht ISPS

gemiddeld

4,3

78

12

toezicht inrichtingseisen drank en horeca

laag

3,7

85

13

Kleine evenementen (A)

laag

3,6

123

14

Kermis

extra laag

2,6

125

15

Markt

extra laag

2,4

132

16

Sexinrichtingen

extra laag

2,2

134

17

Stookvergunning

extra laag

2

136

18

Markten en standplaatsen

extra laag

1,9

137

19

Kapvergunning

extra laag

1,7

Prioriteitenlijst gebruiksfase:

prio nr

prio nr gebruiksfase

taak

prioriteit

score

2

1

Illegale milieuactiviteiten 7,0 extra hoog

extra hoog

7,0

7

2

Kinderdagverblijven en kindercentra (GGD) (komt van gemiddeld )

extra hoog

4,6

17

3

Tankstations (incl. LPG)

hoog

5,4

23

4

Op en overslag

hoog

5,2

30

5

Metaal be- en verwerkende bedrijven

gemiddeld

5,0

34

6

Cafés, discotheek, restaurant

gemiddeld

4,8

35

7

Zwembaden

gemiddeld

4,8

36

7

Landbouw

gemiddeld

4,8

39

9

Melkrundveehouderij

gemiddeld

4,7

42

10

Bestemmingsplan niet buitengebied

gemiddeld

4,6

43

11

Bestemmingsplan buitengebied

gemiddeld

4,6

44

12

Besluit bodemkwaliteit

gemiddeld

4,6

45

13

Transportbedrijven

gemiddeld

4,6

48

14

Overige (productie)bedrijven

gemiddeld

4,5

50

15

Verzorgingshuizen

gemiddeld

4,5

54

16

Intensieve veehouderij

gemiddeld

4,5

55

17

Vuurwerk

gemiddeld

4,4

56

18

Hout be- en verwerkende bedrijven

gemiddeld

4,4

61

19

Spoorwegemplacementen en stations

gemiddeld

4,3

66

20

Herstelinrichtingen en garagebedrijven

gemiddeld

4,2

71

21

Propaanreservoirs (komt van gemiddeld )

laag

4,5

72

22

Scholen (integraal)

laag

3,9

73

23

Nutsvoorzieningen

laag

3,8

74

24

Kinderdagverblijven en kindercentra (integraal)

laag

3,8

80

25

Hotels/pensions

laag

3,7

81

26

Afvalrecyclingsbedrijven

laag

3,7

82

27

Glastuinbouw

laag

3,6

83

28

Agrarisch aanverwante bedrijven

laag

3,6

86

29

Winkels

laag

3,6

92

30

Restaurants

laag

3,5

107

31

Campings/jachthavens

laag

3,1

108

32

Scheepswerven

laag

3,1

112

33

Overige recreatieve locaties (incl. forten)

extra laag

3

113

34

Buurthuizen/theaters/bibliotheken etc.

extra laag

3

114

35

Cafetaria

extra laag

3

115

36

Overige verblijfsgebouwen

extra laag

2,9

119

37

Kantoren

extra laag

2,8

121

38

Brandweerkazernes en politiebureaus

extra laag

2,7

127

39

(ondergrondse) tanks

extra laag

2,4

128

40

Sporthallen / zalen en fitnesscentra (binnensporten)

extra laag

2,3

129

41

Sportcomplexen (alleen buitensporten)

extra laag

2,3

130

42

Kerken en gebedshuizen

extra laag

2,3

131

43

controle Monumenten

extra laag

2,2

Prioriteitenlijst brandveiliggebruik:

prio nr

prio nr brandveiligheid

taak

prioriteit

score

3

1

Controle Brandveilig gebruik

extra hoog

6,9

5

2

Fabriek/opslag/magazijn/werkplaats >2500m2

extra hoog

6,6

15

3

Verzorgingshuizen

hoog

5,7

21

4

Opslag gevaarlijke stoffen PGS 15 >>10 ton

hoog

5,2

22

5

Op- en overslagbedrijven

hoog

5,1

23

6

Opslag gevaarlijke stoffen PGS 15 <<10 ton

hoog

5,1

26

7

Kinderdagverblijf >10 kinderen (komt van extra laag )

hoog

3

27

8

Kinderdagverblijf 0-10 kinderen (komt van extra laag )

hoog

2,6

29

9

Hotel/motel/pension 5 - 10 personen

gemiddeld

5

31

10

Kantoren 50-100 personen

gemiddeld

4,9

33

11

Palletbedrijven 4,8 gemiddeld

gemiddeld

4,8

38

12

Kantoren >>250 personen

gemiddeld

4,8

40

13

Hotel/motel/pension >>10 personen

gemiddeld

4,6

41

14

Opslag overige gevaarlijke stoffen(bijv. ammoniak)

gemiddeld

4,6

47

15

Theater, schouwburg, bioscoop

gemiddeld

4,6

51

16

Kantoren 100-250 personen

gemiddeld

4,5

52

17

Winkelgebouwen > 50 personen

gemiddeld

4,4

53

18

Zorgclusterwoning in een woongebouw

gemiddeld

4,4

57

19

Woonfunctie gecombineerd gebruik (wonen boven o.a. winkel)

gemiddeld

4,3

60

20

Overdekt winkelcentrum 250 personen

gemiddeld

4,3

65

21

School (leerlingen<<12 jaar) 50-250 kinderen

gemiddeld

4,2

67

22

Overdekt winkelcentrum 50>250 personen

gemiddeld

4,2

69

23

Fabriek >100 personen

gemiddeld

4,2

70

24

Fabriek 50-100 personen

gemiddeld

4

76

25

Asielcentrum/opvangcentrum voor tijdelijk verblijf van personen

laag

3,8

77

26

Kamergewijze verhuur

laag

3,7

84

27

Zorgclusterwoning niet in een woongebouw

laag

3,6

88

28

Zwembad

laag

3,5

89

29

Museum, bibliotheek

laag

3,5

90

30

Portiekwoning

laag

3,5

91

31

Woonfunctie in woongebouw (flats en aanleunwoningen)

laag

3,5

94

32

School (leerlingen>>12 jaar) >>250 kinderen

laag

3,4

95

33

School (leerlingen<<12 jaar) >>250 kinderen

laag

3,4

97

34

Sportpark

laag

3,3

98

35

Kampeerterrein 50-250 personen

laag

3,3

99

36

School (leerlingen>>12 jaar) 50-250 kinderen

laag

3,3

100

37

Parkeergarages > 2500m2

laag

3,2

101

38

Transformator gebouwen >2500m2

laag

3,2

102

39

Café/disco/partycentra etc.

laag

3,2

103

40

Sportruimte, sportzaal, sporthal, sportcentrum 50-250 personen

laag

3,2

104

41

Overige gebouwen met bijeenkomstfunctie

laag

3,2

105

42

Groepszorgwoning

laag

3,1

109

43

Gebedshuis (komt van gemiddeld)

extra laag

4,7

110

44

Stal voor dieren (komt van gemiddeld)

extra laag

4

111

45

Sportruimte, sportzaal, sporthal, sportcentrum >>250 personen

extra laag

3

117

46

Kampeerterrein >250 personen

extra laag

2,9

118

47

Hotel/motel/pension <<5 personen

extra laag

2,9

120

48

Dagopvang minder redzame personen

extra laag

2,7

122

49

Tuinbouwkassen

extra laag

2,6

124

50

Kampeerterrein 10-50 personen

extra laag

2,4

126

51

Openlucht recreatie

extra laag

2,4

prio nr

prio nr sloopfase

taak

prioriteit

score

28

1

Illegaal slopen

gemiddeld

5

37

2

Slopen met melding (5 dagen) (asbest)

gemiddeld

4,8

58

3

Slopen met melding (28 dagen) met asbest

gemiddeld

4,3

96

4

vrijstelling/ontheffing bestemmingsplan 3,3 laag

laag

3,3

106

5

Slopen met melding (28 dagen) zonder asbest

laag

3,1

133

6

Slopen met vergunning

extra laag

2,1

135

7

Mobiele puinbrekers

extra laag

1,9

Prioritering Kinderopvang

Domein

Kwaliteitsaspect

Indicator

Veilige omgeving

Gezonde omgeving

Pedagogisch beleid

Invloed ouders

Geloofwaardigheid

Totaalscore

Belang

 
 
 
 
 
 
 
 

Buitenschoolse opvang

 
 
 
 
 
 
 

1. Ouders

 
 
 
 
 
 
 

Oudercommissie

 
 
 
 
 
 
 

1.1 Instellen oudercommissie

1

1

2

4

2

4

Laag

1.2 Voorwaarden oudercommissie

1

1

1

2

1

1,6

Laag

1.3 Adviesrecht oudercommissie

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Informatie voor de ouders

 
 
 
 
 
 
 

1.4 Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

2,8

Laag

1.5 Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

2,8

Laag

2. Personeel

 
 
 
 
 
 
 

Verklaring omtrent het gedrag

 
 
 
 
 
 
 

2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

1

4

6,4

Hoog

Beroepskwalificatie

 
 
 
 
 
 
 

2.2 Passende beroepskwalificatie

3

3

3

1

3

5,8

Gemiddeld

2.3 Voorwaarde en inzet van beroepskracht in opleiding

2

2

2

1

1

2,8

Laag

Nederlandse taal

 
 
 
 
 
 
 

2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal

1

1

3

1

1

2,2

Laag

3. Veiligheid en gezondheid

 
 
 
 
 
 
 

Veiligheid

 
 
 
 
 
 
 

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.2 Beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.3 Uitvoering beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

Gezondheid

 
 
 
 
 
 
 

3.4 Risico-inventarisatie gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

3.5 Beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

3.6 Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

4. Accommodatie en inrichting

 
 
 
 
 
 
 

Binnenruimte

 
 
 
 
 
 
 

4.1 Binnenspeelruimte

3

2

3

1

3

5,2

Gemiddeld

Buitenruimte

 
 
 
 
 
 
 

4.2 Buitenspeelruimte

1

1

3

1

3

3,4

Laag

4.3 Aangrenzende buitenspeelruimte

3

1

3

1

2

4

Laag

4.4 Niet aangrenzende buitenspeelruimte

4

1

3

1

2

4,6

Gemiddeld

5. Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 
 
 
 
 
 
 

Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 
 
 
 
 
 
 

5.1 Opvang in groepen

3

2

3

1

3

5,2

Gemiddeld

5.2 Leidster-kind-ratio

3

2

3

1

3

5,2

Gemiddeld

5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio

3

2

2

1

3

4,6

Gemiddeld

6. Pedagogisch beleid en praktijk

 
 
 
 
 
 
 

Pedagogisch beleid

 
 
 
 
 
 
 

6.1 Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

6.2 Relatie pedagogische beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Leidster-kind-interactie

 
 
 
 
 
 
 

6.3 Sociaal-emotionele veiligheid

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.4 Persoonlijke competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.5 Sociale competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.6 Overdracht normen en waarden

2

2

4

1

1

4

Laag

7. Klachten

 
 
 
 
 
 
 

Wet klachtrecht cliënten zorgsector

 
 
 
 
 
 
 

7.1 Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

4

Laag

Dagopvang

 
 
 
 
 
 
 

1. Ouders

 
 
 
 
 
 
 

Oudercommissie

 
 
 
 
 
 
 

1.1 Instellen oudercommissie

1

1

1

4

2

3,4

Laag

1.2 Voorwaarden oudercommissie

1

1

1

2

1

1,6

Laag

1.3 Adviesrecht oudercommissie

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Informatie voor de ouders

 
 
 
 
 
 
 

1.4 Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

2,8

Laag

1.5 Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

2,8

Laag

2. Personeel

 
 
 
 
 
 
 

Verklaring omtrent het gedrag

 
 
 
 
 
 
 

2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

1

4

6,4

Hoog

Beroepskwalificatie

 
 
 
 
 
 
 

2.2 Passende beroepskwalificatie

3

3

3

1

3

5,8

Gemiddeld

2.3 Voorwaarde en inzet van beroepskracht in opleiding

2

2

2

1

1

2,8

Laag

Nederlandse taal

 
 
 
 
 
 
 

2.4 Gebruik van de voorgeschreven voertaal

1

1

3

1

1

2,2

Laag

3. Veiligheid en gezondheid

 
 
 
 
 
 
 

Veiligheid

 
 
 
 
 
 
 

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.2 Beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

3.3 Uitvoering beleid veiligheid

4

4

1

3

4

7,6

Hoog

Gezondheid

 
 
 
 
 
 
 

3.4 Risico-inventarisatie gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

3.5 Beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

3.6 Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

3

4

8,2

Hoog

4. Accommodatie en inrichting

 
 
 
 
 
 
 

Binnenruimte

 
 
 
 
 
 
 

4.1 Binnenspeelruimte

4

2

3

1

3

5,8

Gemiddeld

4.2 Slaapruimte

4

4

3

1

3

7

Hoog

Buitenruimte

 
 
 
 
 
 
 

4.3 Buitenspeelruimte

3

4

3

1

2

5,8

Gemiddeld

5. Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 
 
 
 
 
 
 

Groepsgrootte en leidster-kind-ratio

 
 
 
 
 
 
 

5.1 Opvang in groepen

4

2

3

1

3

5,8

Gemiddeld

5.2 Leidster-kind-ratio

4

2

3

1

3

5,8

Gemiddeld

5.3 Inzet beroepskrachten in afwijking van de leidster-kind-ratio

4

2

2

1

3

5,2

Gemiddeld

6. Pedagogisch beleid en praktijk

 
 
 
 
 
 
 

Pedagogisch beleid

 
 
 
 
 
 
 

6.1 Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

6.2 Relatie pedagogische beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Leidster-kind-interactie

 
 
 
 
 
 
 

6.3 Sociaal-emotionele veiligheid

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.4 Persoonlijke competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.5 Sociale competentie

1

1

4

1

1

2,8

Laag

6.6 Overdracht normen en waarden

2

2

4

1

1

4

Laag

7. Klachten

 
 
 
 
 
 
 

Wet klachtrecht cliënten zorgsector

 
 
 
 
 
 
 

7.1 Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

4

Laag

Gastouderopvang

 
 
 
 
 
 
 

1. Ouders

 
 
 
 
 
 
 

Oudercommissie

 
 
 
 
 
 
 

1.1 Instellen oudercommissie

1

1

2

4

2

4

Laag

1.2 Voorwaarden oudercommissie

1

1

1

3

1

2,2

Laag

1.3 Adviesrecht oudercommissie

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Informatie voor de ouders

 
 
 
 
 
 
 

1.4 Inhoud van de informatie voor ouders

1

1

1

4

1

2,8

Laag

1.5 Relatie tussen de informatie voor ouders en de praktijk

1

1

1

4

1

2,8

Laag

2. Personeel

 
 
 
 
 
 
 

Verklaring omtrent het gedrag

 
 
 
 
 
 
 

2.1 Regels voor de verklaring omtrent het gedrag

4

4

1

2

4

7

Hoog

Beroepskwalificatie

 
 
 
 
 
 
 

2.2 Passende beroepskwalificatie medewerkers

3

3

3

2

3

6,4

Hoog

3. Veiligheid en gezondheid

 
 
 
 
 
 
 

Veiligheid

 
 
 
 
 
 
 

3.1 Risico-inventarisatie veiligheid

4

4

1

4

4

8,2

Hoog

3.2 Beleid veiligheid

4

4

1

4

4

8,2

Hoog

3.3 Uitvoering beleid veiligheid

4

4

1

4

4

8,2

Hoog

Gezondheid

 
 
 
 
 
 
 

3.4 Risico-inventarisatie gezondheid

4

4

2

4

4

8,8

Hoog

3.5 Beleid gezondheid

4

4

2

4

4

8,8

Hoog

3.6 Uitvoering beleid gezondheid

4

4

2

4

4

8,8

Hoog

4. Pedagogisch beleid en kwaliteit

 
 
 
 
 
 
 

Pedagogisch beleid

 
 
 
 
 
 
 

4.1 Pedagogisch beleidsplan

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

4.2 Relatie pedagogische beleidsplan met de praktijk

1

1

4

4

2

5,2

Gemiddeld

Kwaliteit

 
 
 
 
 
 
 

4.3 Criteria voor de kwaliteit

4

4

4

4

3

9,4

Hoog

5. Klachten

 
 
 
 
 
 
 

Wet klachtrecht cliënten zorgsector

 
 
 
 
 
 
 

5.1 Wet klachtrecht

1

1

1

4

3

4

Laag

 
 
 
 
 
 
 
 

Sanctiemodel Handhaving Kinderopvang

 
 
 
 
 

Herstellende sanctie

 

OKO

Prioriteit

uitslag GGD

Hersteltermijn

stap 1

stap 2

stap 3

stap 4 (aanvullende sanctie)

1

Dagopvang

laag

onvoldoende

maximaal 6 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

gemiddeld

onvoldoende

maximaal 6 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

hoog

onvoldoende

maximaal 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

direct/max 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

2

Buitenschoolse opvang

laag

onvoldoende

maximaal 6 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

gemiddeld

onvoldoende

maximaal 6 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

hoog

onvoldoende

maximaal 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

direct/max 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

3

Gastouderbureau

laag

onvoldoende

maximaal 6 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

gemiddeld

onvoldoende

maximaal 6 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

hoog

onvoldoende

maximaal 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

direct/max 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

4

Gastouders

laag

onvoldoende

maximaal 6 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

gemiddeld

onvoldoende

maximaal 6 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

hoog

onvoldoende

maximaal 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

direct/max 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

5

Peuterspeelzalen

laag

onvoldoende

maximaal 6 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

gemiddeld

onvoldoende

maximaal 6 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

maximaal 2 maanden

Aanwijzing

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

hoog

onvoldoende

maximaal 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

 

slecht

direct/max 14 dagen

aanwijzing/bevel

last onder dwangsom

exploitatieverbod

verwijdering uit landelijk register

Bijlage 4: Matrix LHS

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5: Basiswerkwijze

Het hoofdproces voor het besluiten op een vergunningaanvraag volgt de wettelijke reguliere of uitgebreide procedure zoals vastgelegd in de Awb en de Wabo. Een samenvatting van het Wabo-werkproces is als volgt:

  • 1.

    Inboeken, registreren en vanaf 2017 digitaliseren van de aanvraag;

  • 2.

    Sturen ontvangstbevestiging;

  • 3.

    Casemanager omgevingsvergunning bepaalt:

    • a.

      Bevoegd gezag;

    • b.

      Uitgebreide of reguliere procedure;

    • c.

      Publiceren aanvragen en (concept)beschikkingen (veelal via frontoffice);

    • d.

      Overzicht bewaken over lopende procedures en de voorgang.

  • 4.

    De casemanager is verantwoordelijk voor het afhandelen van de aanvraag:

    • a.

      Toets volledigheid en ontvankelijkheid;

    • b.

      (Vak)inhoudelijke toets aan relevante beoordelingskaders;

    • c.

      Uitzetten bij interne- en externe adviseurs;

    • d.

      Bewaken van de termijn, om van rechtswege verleende vergunningen te voorkomen;

    • e.

      Aanspreekpunt voor de aanvrager en informeren aanvrager;

    • f.

      Opstellen (concept)beschikking;

    • g.

      Registratie.

  • 5.

    Archiveren beschikkingen (analoog en vanaf 2017 digitaal).

  • 6.

    Mogelijk bezwaar, beroep en hoger beroep, eventueel gecombineerd met een voorlopige voorziening.

Afhankelijk van het zwaartepunt van de aanvraag wordt bepaald welke medewerker casemanager is.

De basiswerkwijze voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vastgelegd in de registratiesystemen, waarbij de processtappen worden doorlopen en wordt aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is. Het gaat hier om de processtappen op hoofdlijnen. De gemeentelijke specifieke werkwijzen en keuzes zijn vastgelegd in werkafspraken en -processen.

Correspondentie, beschikkingen, adviezen en vergunningvoorschriften zijn gestandaardiseerd voor de toestemmingen die onder de Wabo vallen. Er wordt een volledige ontvankelijkheidstoets verricht bij alle aanvragen om vergunning.

Als richtlijn geldt dat binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag schriftelijk om aanvullende gegevens wordt verzocht. Als de gevraagde stukken niet, niet op tijd of niet volledig worden aangeleverd wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten. Dit wil zeggen dat de aanvrager een besluit krijgt waartegen bezwaar kan worden ingediend.

Indien met de verlening van een vergunning het gevaar bestaat dat daarmee strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen geld benut zal worden, wordt in het voortraject of na ontvangst van de aanvraag een Bibob toets uitgevoerd. Daarbij wordt aangesloten bij het regionaal Bibob beleid. Hiervoor ontvangt de aanvrager een op maat gemaakt Bibob-vragenformulier en dient de aanvrager dit binnen twee weken retour te sturen. Toetsing vindt aan het Bibob-beleid. Binnen 30 dagen na ontvangst van het ingevulde vragenformulier wordt het advies afgerond en de aanvrager in kennis gesteld van de resultaten. Indien hiertoe aanleiding is, kunnen we advies inwinnen bij het Landelijk Bureau Bibob te Den Haag (onderdeel van het ministerie van Veiligheid en Justitie) waardoor de termijn van 30 dagen automatisch wordt verlengd met acht of twaalf weken.

Bijlage 6: Beoordelingskader slopen, bouwen, brandveiligheid en monumenten

Voor de activiteiten bouwen, monumenten en sloop geldt dat de gemeentelijke toets (de zogenaamde preventieve toets) gekarakteriseerd wordt als een ‘aannemelijkheidstoets’: een vergunning voor de activiteit bouwen wordt alleen verleend als voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de technische voorschriften. Hiermee stelt de wetgever duidelijk dat de gemeenten bij het toetsen van de bouwaanvraag niet de verantwoordelijkheid overneemt van de vergunninghouder of de bouwpartij.

Aanvragen voor vergunningplichtige bouwwerken worden met name aan de volgende onderdelen getoetst:

  • Ontvankelijkheid

  • Bestemmingsplan: Vertaling van ruimtelijke beleidskeuzes naar praktisch toepasbare voorschriften.

  • Welstandseisen: Om de redelijke eisen van welstand te beoordelen, worden bouwplannen voorgelegd aan de Welstandcommissie. Indien de Monumentencommissie betrokken is, prevaleert de mening van de Monumentencommissie boven die van de Welstandscommissie.

  • Bouwtechnisch: De wijze waarop bouwtechnische toetsing plaatsvindt wordt hieronder verder beschreven.

  • Gemeentelijke Bouwverordening: stedenbouwkundige voorschriften (vangnet), voorschriften inzake tegengaan van bouwen op verontreinigde grond en procedurele welstandsvoorschriften. Monumentenwet: op welke wijze moet worden omgegaan met de monumentale status van een gebouw..

  • Verordening ruimte (onder andere bij veehouderijen aan de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij)

Bouwtechnische toetsing

Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om aannemelijk te maken dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Het is praktisch onmogelijk om alle geldende technische voorschriften even uitputtend te toetsen en te handhaven. Dat is uit het oogpunt van maatschappelijke risico’s en maatschappelijke kosten ook niet nodig. Door toekomstige wetgeving met mogelijkheden voor private kwaliteitsborging (gecertificeerde bouwplantoets) verschuift de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 (vóór en tijdens realisatie) naar gecertificeerde bureaus.

In het Bouwbesluit 2012 zijn voorschriften gegeven voor het bouwen van woningen en woongebouwen, woonwagens en standplaatsen, niet tot bewoning bestemde gebouwen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde. Het Bouwbesluit 2012 maakt vervolgens onderscheid tussen twaalf verschillende gebruiksfuncties. De voorschriften voor de verschillende bouwwerken zijn verdeeld in vier thema’s, te weten: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid. De voorschriften kunnen wat betreft zwaarte per gebruiksfunctie verschillen. Bovendien hanteert het Bouwbesluit 2012 verschillende niveaus met betrekking tot deze voorschriften. Bij verandering van zowel het gebruik als de technische staat van een bouwwerk zijn de voorschriften voor nieuwbouw uitgangspunt. Indien sprake is van een ondergeschikte verbouwing kan vrijstelling voor een lager niveau worden gegeven met als ondergrens het bestaande niveau als beschreven in het Bouwbesluit 2012.

Voor de gemeentelijke toetsing aan het Bouwbesluit 2012 van iedere aanvraag met een bouwactiviteit maken we gebruik van het toetsingsprotocol Bouwbesluit gemeente Zundert.

De gemeentelijke uitgangspunten in dit toetsingsprotocol komen in grote lijnen overeen met de normen voor de praktische toepassing van bouwplantoetsing, die zijn vastgelegd in de Landelijke Toetsingsmatrix Bouwbesluit 2012 (LTB 2012). De gemeente Zundert hecht veel belang aan constructieve veiligheid en brandveiligheid. Op deze onderdelen toetst de gemeente, in overeenstemming met de landelijke norm, intensief voor de functies wonen en de functies die gerelateerd zijn aan publiek gebruik (bijv. scholen) of gebruik door meerdere personen. Dat betekent dat op deze onderdelen (en de deelaspecten daarvan) de gemeente veelal de landelijke norm hanteert.

Voor een beperkt aantal onderdelen dat samenhangt met bouwfysica en installatievoorzieningen hanteert de gemeente, in overeenstemming met de huidige praktijk, een lager toetsingsniveau dan de landelijke norm.

De gemeente acht deze onderwerpen minder prioritair vanwege de geringe maatschappelijke impact van eventuele fouten en rekent deze technische onderdelen primair tot de verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het intensief toetsen aan deze onderdelen kost onevenredige veel tijd en levert in verhouding maar een geringe kwaliteitswinst op.

Een bouwplan toetsen aan het Bouwbesluit conform de landelijke toetsmatrix vergt veel tijd voor de toetser, maar ook de aanvrager moet veel gegevens indienen bij de aanvraag van een omgevings-vergunning om aannemelijk te maken dat aan de voorschriften van het bouwbesluit wordt voldaan. Wij hebben op diverse onderdelen het toetsingsniveau verlaagd. De aanvrager hoeft minder gegevens in te dienen en de vergunningverlener kan de bouwbesluit toets wat sneller uitvoeren.

Het toetsingsniveau is iets verlaagd ten opzichte van de landelijke toetsmatrix maar het toetsingsniveau ligt aanzienlijk hoger dan het eerder bij de inwerkingtreding van Bouwbesluit 2003 vastgestelde “oude” toetsingsniveaus.

Het toetsingsprotocol Bouwbesluit gemeente Zundert en de LTB 2012 en werkten met vier niveaus van toetsing. Per type bouwwerk wordt, afhankelijk van het risico, bepaald op welk niveau voor ieder van de onderwerpen per hoofdstuk van het Bouwbesluit 2012 getoetst wordt.

Niveau 0

Niveau 0 is het niet beoordelen of aan een voorschrift wordt voldaan.

Het niet beoordelen komt in de landelijke toetsmatrix niet voor. Zie ook de toelichting op niveau 1. Verder is niveau 0 vanwege het bevoegd gezag alleen van toepassing op aanvragen waarvoor een gecertificeerde toetsing op basis van BRL 5019 heeft plaatsgevonden waarvan de rapportage is aangeleverd bij de aanvraag.

De technische mogelijkheid om in de eigen matrix onderdelen op niveau 0 toe te kennen is alleen bedoeld voor bouwplannen die weliswaar privaat gecertificeerd zijn getoetst, maar die volledigheidshalve wel administratief worden ingevoerd.

Niveau 1

Uitgangspuntentoets: bevatten de stukken voldoende informatie over de uitgangspunten? Gecontroleerd wordt of de globale uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het desbetreffende aspect te kunnen toetsen, in voldoende mate en in samenhang zijn weergegeven.

Niveau 1 geeft in beginsel minimale invulling aan de taak van de toetsende instantie. Niveau 1 kan worden toegepast op voorschriften waarvan de kans dat daaraan niet wordt voldaan zeer gering is en waarvan bovendien de gevolgen van niet-voldoen zeer gering zijn. Met andere woorden, het gaat hierbij om voorschriften met een gering risico. In Bouwbesluit 2012 is het aantal voorschriften met 30% teruggebracht en de resterende voorschriften zijn derhalve in principe dermate relevant, dat het toekennen van niveau 1 in de matrix alleen nog uitzonderingen betreft. Indien relevante gegevens niet aanwezig zijn en het bevoegd gezag niet om aanvulling heeft gevraagd, dan kan de vergunning hier niet meer op worden aangehouden/geweigerd. Feitelijk is niveau 1 niet meer dan het beoordelen of alle stukken beschikbaar zijn die conform de Mor nodig zijn om de aanvraag (voor een bouwactiviteit) inhoudelijk te kunnen behandelen. Voorheen werd deze beoordeling aangeduid als de ontvankelijkheidstoets conform het besluit indieningsvereisten uit de MOR.

Niveau 2

Visueel toetsen: kloppen de uitgangspunten en lijken de uitkomsten aannemelijk? Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken die zijn aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn, waarbij van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn.

Niveau 2 is inhoudelijk het basisniveau binnen de matrix. Het is mogelijk om op basis van een aannemelijke uitkomst een vergunning te verlenen, nadere gegevens te vragen of een aanvullende buitencontrole voor te schrijven. Een vergunning weigeren op basis van een niet aannemelijke uitkomst zal vrijwel altijd in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. Indien een uitkomst niet aannemelijk is, zal de berekening altijd gecontroleerd/nagerekend moeten worden. Ook kan de aanvrager verzocht worden om door aanvulling van gegevens meer duidelijkheid te verschaffen.

Niveau 3

Representatief toetsen: controle van de maatgevende onderdelen. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de aangeleverde stukken om het betreffende aspect te kunnen toetsen in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en of de uitkomsten aannemelijk zijn. De maatgevende berekeningen worden gecontroleerd dan wel nagerekend.

Niveau 3 is het niveau van toetsen voor voorschriften met betrekking tot veiligheid en gezondheid, vooral van kwetsbare groepen. Niveau 3 is eveneens geadviseerd voor voorschriften die gesteld zijn in het algemeen belang. Het bepalen van wat de belangrijkste berekeningen zijn blijft een taak van de toetser. Hiervoor is geen eenduidige instructie te geven. Welke aspecten moeten worden nagerekend wordt bepaald op basis van de resultaten van de visuele toets.

Niveau 4

Volledig toetsen: alles in samenhang controleren. Gecontroleerd wordt of de uitgangspunten op de stukken, aangeleverd om het betreffende aspect te kunnen toetsen, in de juiste vorm zijn. Van ieder te toetsen aspect wordt nagegaan of de uitgangspunten juist zijn en worden de uitkomsten gecontroleerd/nagerekend.

Niveau 4 komt in de matrix voor met betrekking tot toepassing van gelijkwaardige oplossingen (art. 1.3 van Bouwbesluit 2012) en energiezuinigheid bij de woonfunctie. In de praktijk zal toetsen op niveau 4 voorkomen wanneer de kwaliteit van de aanvraag dan wel de veronderstelde weigeringsgrond aanleiding geeft tot het zwaarder toetsen dan volgt uit de matrix. Niveau 4 is zeer geschikt om bepaalde al dan niet tijdelijke of gebiedsgewijze speerpunten binnen het gemeentelijk beleid extra invulling te geven, bijv. bij een project Duurzaam Bouwen, veiligheid bij wonen nabij een industriegebied.

De toetsniveaus zijn vooral van belang bij voorschriften waar een berekening aan ten grondslag ligt. In het geval van eenvoudige voorschriften, zoals de aanwezigheid van een buitenruimte, is een onderscheid tussen niveau 2, 3 en 4 nauwelijks te maken.

Slopen

Voor slopen geldt een meldingsplicht of (indien in bestemmingsplannen of Erfgoedverordening geregeld) een vergunningplicht. De sloopmelding of –aanvraag wordt op diverse thema’s uitvoerig beoordeeld. Het betreft de thema’s omgeving, archeologie, cultuurhistorie, bodem, asbest, milieugevaarlijke stoffen en sloopafval. Ten aanzien van asbest wordt voor iedere sloop bij bouwwerken vóór 1994 een asbestinventarisatierapport gevraagd. De toetsresultaten ten aanzien van deze thema’s zullen waar nodig worden vertaald naar (nadere) voorwaarden.

Brandveiligheid

Aanvragen om vergunning in verband met nieuwbouw, uitbreiding en verbouw (met uitzondering aan- en verbouwen en van nieuwbouw van enkelvoudige grondgebonden woningen) worden ter beoordeling voorgelegd aan de Veiligheidsregio Midden- en West Brabant.

Monumenten e.d.

De omgevingsvergunning voor monumenten (wijziging), beeldbepalende panden (cultuurhistorisch waardevolle objecten) en beschermde stads- en dorpsgezichten vergt bijzondere aandacht om te voorkomen dat onomkeerbare schade wordt toegebracht aan gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed. Hiervoor is een Erfgoedverordening. Naast de gebruikelijke beoordeling van de aanvraag via de (gemeentelijke) monumentencommissie wordt bij de toetsing van aanvragen om monumentenvergunningen aangesloten bij de toetsingsstrategie voor omgevingsvergunningen activiteit bouwen. Immers, voor vrijwel alle veranderingen aan een monument is ook een omgevingsvergunning vereist. Door de intensiteit van toetsing en toezicht te vergroten als het een monument betreft kan een afdoende waarborg tegen vernietiging van monumentale waarden worden verkregen.

Bijlage 7: Beoordelingskader ruimtelijke ordening

Bestemmingsplanbeleid

De bestemmingsplannen binnen de gemeente zijn dekkend voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Het doel is om alle plannen actueel te laten zijn en niet ouder dan 10 jaar. Doel daarbij is het verkrijgen en behouden van actuele bestemmingsplannen voor de burgers en bedrijven in onze gemeenten.

De afgelopen jaren is door veranderde wet- en regelgeving het opstellen van een bestemmingsplan veel complexer geworden. In een bestemmingsplan wordt ingegaan op diverse aspecten zoals luchtkwaliteit, de watertoets, archeologie, etc. Om te zorgen voor een handhaafbaar bestemmingsplan, worden vergunningverleners en toezichthouders in het planproces betrokken.

Afwijkingbeleid

Het merendeel van de afwijkingen van de regels van bestemmingsplannen valt onder de reguliere procedure van de Wabo. In veel bestemmingsplannen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Het college heeft het beleid planologisch strijdig gebruik vastgesteld. (zie bijlage 2)

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn gevallen opgenomen waarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend voor planologisch strijdig gebruik. Het gaat hier

om een voortzetting van de zogenoemde ‘kruimellijst’ van bouwwerken van geringe omvang en invloed (zowel planologisch als stedenbouwkundig).

Voor kruimelgevallen geldt het beleid planologisch strijdig gebruik. In geval een bouwplan niet binnen het bestemmingsplan of beleid planologisch strijdig gebruik past wordt er door het college een besluit genomen op basis van een advies van de werkgroep ruimte. Het advies geeft aan of er een (buitenplanse) uitgebreide ruimtelijke procedure gevolgd kan worden.

Indien een bouwplan niet binnen het bestemmingsplan past en het niet tot de ‘kruimellijst’ behoort, wordt beoordeeld of voor het bouwplan een nieuw bestemmingsplan mogelijk is of dat een omgevingsvergunning, voor het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening (voorheen ontheffing of projectbesluit) benodigd is. Vervolgens wordt beoordeeld of het wenselijk is om aan het initiatief mee te werken door het volgen van een toepasbare ruimtelijke procedure op basis van een ruimtelijke onderbouwing (aanvaardbaarheid). Alle betrokken belangen worden hierbij in beeld gebracht en afgewogen.

Bijlage 8: Beoordelingskader milieu (incl. externe veiligheid, natuur, bodem, bouwstoffen en grondstromen)

Voor de activiteit milieu is het bedrijf primair verantwoordelijk voor een milieuverantwoorde bedrijfsvoering, binnen de kaders die hiervoor door de overheid zijn gesteld. De werkzaamheden rondom vergunningverlening milieu hebben betrekking op het beoordelen van aanvragen ingevolgde de Wabo voor activiteiten met milieu nadelige gevolgen, het beoordelen van meldingen ingevolge het Activiteitenbesluit en de Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM).

Anders dan bij bouwen zijn voor milieu geen vaststaande methodieken voor het uitvoeren van een beoordeling. Dit komt omdat de milieutoets betrekking heeft op een grote variëteit aan bedrijfsactiviteiten, waarbij ook de locatie van de bedrijvigheid een belangrijke rol speelt. Voor een bedrijf dat is gevestigd op een industrieterrein worden doorgaans andere milieueisen gesteld dan aan een bedrijf dat is gevestigd in een woonwijk. Daarnaast kenmerkt de milieuregelgeving zich door een enorme hoeveelheid richtlijnen. Veel normen staan niet per definitie vast, maar moeten afhankelijk van locatie en bedrijvigheid door het bevoegde gezag worden bepaald in op maat gemaakte voorschriften.

Om de transparantie en uniformiteit in de behandeling zo goed mogelijk te waarborgen, worden afspraken vastgelegd over de uitvoering van de beoordeling. Vanwege het verschil in werkwijze gelden voor het behandelen van vergunningaanvragen en meldingen afzonderlijke beoordelingskaders.

De OMWB toetst voor de gemeenten op basis van het volgende beoordelingskader de aanvragen voor een vergunning milieu:

  • Actuele milieuwet- en regelgeving, inclusief verordeningen (zoals geurverordening);

  • Standaarden: er wordt gewerkt met standaarden voor bijvoorbeeld vergunningvoorschriften, consideransen, brieven en overige documenten;

  • Aandachtspunten besluitvorming: in de besluitvorming wordt deugdelijk gemotiveerd op welke wijze invulling is gegeven aan de beoordelingsvrijheid. Ook wordt gemotiveerd op welke wijze eventueel ingebrachte adviezen en/of zienswijzen bij de beschikking zijn betrokken;

  • Aanpassen vergunning: de gemeenten hebben de bevoegdheid en soms ook de plicht om vergunningen te actualiseren, te reviseren (integraal te herzien) en in te trekken.

Het beoordelingskader voor meldingsplichtige activiteiten bestaat uit het Activiteitenbesluit met eventueel een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets, het Besluit lozen buiten inrichtingen of het Besluit mobiel breken bouw- en sloopafval.

Externe veiligheid

De gemeente heeft bedrijventerreinen aangewezen waar risicovolle bedrijven zich mogen vestigen. De toename van nieuwe PR-contouren wordt daarmee niet uitgesloten. Hieronder vallen ook de groter wordende contouren door verandering van wet- en regelgeving. Het gronduitgifte beleid voor bedrijven, dan wel het beleid tot verwerven van gronden is een belangrijk instrument bij het beïnvloeden van de externe veiligheid.

Bij de toetsing van aanvragen krijgt externe veiligheid veel aandacht. Iedere aanvraag voor een omgevingsvergunning met de activiteit milieu en iedere melding Activiteitenbesluit wordt getoetst op externe veiligheid. In het uitvoeringsbeleid externe veiligheid is een procedure opgenomen hoe van vergunningaanvraag tot vergunningverlening wordt gewerkt op het gebied van externe veiligheid. Hierin wordt mede bepaald of een inrichting moet worden opgenomen in het RRGS (Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen).

Het verantwoorden van het groepsrisico wordt ingevuld in alle ruimtelijke plannen en omgevingsvergunningen waar dit conform wet- en regelgeving is vereist. Bij het bestuur wordt een weloverwogen en acceptabele afweging gemaakt. De besluitvorming voldoet te allen tijde aan de ambities uit de Beleidsvisie.

Bodem, bouwstoffen en grondstromen

De gemeente is zelf geen bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming. Wel worden meldingen beoordeeld voor het (opnieuw) toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Deze meldingen worden altijd door de OMWB getoetst aan de eisen uit het Besluit Bodemkwaliteit.

De kwaliteit van de bodem speelt een rol bij onder meer bouwplannen, herinrichting van stadsdelen, civieltechnische werken, het verlenen van milieuvergunningen, etc. Bij deze activiteiten zijn diverse partijen betrokken. Al deze partijen (andere afdelingen binnen een gemeente maar ook aannemers, makelaars, projectontwikkelaars, etc.) hebben behoefte aan duidelijke regels voor het omgaan met de bodemkwaliteit en het toepassen van partijen grond en baggerspecie. Tevens wil de gemeente de bodemkwaliteit duurzaam beheren. Dat betekent onder meer dat hergebruik van vrijkomende grond efficiënt en verantwoord moet plaatsvinden.

Bij de toets van de meldingen worden de volgende aspecten meegewogen:

  • De kwaliteit van uitvoering (Kwalibo).

    Onder de naam Kwalibo regelt het Besluit bodemkwaliteit de kwaliteitsborging in het bodembeheer. Kwalibo richt zich vooral op de bodemintermediairs. Dat zijn ondermeer de adviesbureaus, laboratoria, aannemers, grondbanken, producenten van bouwstoffen en bedrijven die grond en baggerspecie reinigen en verwerken.

  • De milieuhygiënische kwaliteit van bouwstoffen

    Bouwstoffen die aan de generieke kwaliteitseisen van het Besluit bodemkwaliteit voldoen, mogen worden toegepast zonder nadere eisen aan de wijze van toepassing. Bouwstoffen die niet voldoen aan deze eisen kunnen (tot bepaalde grenzen) met isolerende maatregelen worden toegepast.

  • De milieuhygiënische kwaliteit van grond en baggerspecie.

    Voordat grond of baggerspecie wordt toegepast moet er sprake zijn van een nuttige toepassing. De toepassing van grond of baggerspecie mag niet leiden tot achteruitgang van de gebiedskwaliteit. De kwaliteit van een partij grond of baggerspecie moet voldoen aan de toepassingseisen van de Bodembeheernota. Bewijsmiddelen voor de kwaliteit van een partij grond zijn bodemonderzoeken (bijvoorbeeld partijkeuringen) en de Regionale Bodemkwaliteitskaart. Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van toe te passen of te verspreiden baggerspecie en voor de kwaliteit van de bodem onder oppervlaktewater zijn de onderzoeksstrategieën die voldoen aan een waterbodemonderzoek conform NVN 5720 van toepassing.

Bijlage 9: Beoordelingskader Algemene Plaatselijke Verordening en Bijzondere Wetten

Beoordelingskader reclame, kap en inritten

Voor het realiseren van activiteiten die als wettelijke basis in de APV zijn geregeld, vindt toetsing primair plaats op basis van de bepalingen in de APV. Naast deze publiekrechtelijke toetsing, vinden vaak ook privaatrechtelijke afspraken plaats als de activiteiten plaatsvinden op publieke gronden (bijvoorbeeld bij de aanleg van inritten). Afstemming vindt plaats met de wegbeheerders. Binnen de gemeente zijn dit de gemeente zelf, het waterschap, Rijkswaterstaat en de provincie.

Van kappen kan sprake zijn als een boom of houtopstand geveld wordt of als er zeer drastisch wordt gesnoeid, bijvoorbeeld het verwijderen van de kroon uit een boom. In de APV is opgenomen dat het verboden is om zonder kapvergunning bomen te vellen die deel uitmaken van de bomenlijst met kapvergunningsplichtige bomen en bomen die in de hoofdstructuur staan. In de lijst met kapvergunningsplichtige bomen staan zowel gemeentelijke als particuliere bomen. Door op deze lijst te kijken zou het voor de burger in een oogopslag helder moeten zijn of een aangevraagde boom wel of niet gekapt mag worden zonder vergunning. Naast de bomen op de kapvergunningsplichtige lijst zijn de gemeentelijke bomen in de ecologische hoofdstructuur (EHS) vergunningsplichtig.

Beoordelingskader natuurbescherming en flora en fauna

Indien een aanvraag voor een omgevingsvergunning de activiteit handelen in een natuurbeschermingsgebied bevat, of de activiteit kan gevolgen hebben voor de aanwezige flora en fauna, dan wordt door de gemeente een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) in het kader van de Wabo aangevraagd bij respectievelijk de provincie en IL&T. Beide activiteiten mogen ook direct door de aanvrager aangevraagd worden bij de provincie en IL&T.

De inhoudelijke toetsing ten aanzien van natuurbescherming en/of flora en fauna vindt plaats door de provincie en/of IL&T. De resultaten van deze toetsing (verklaring van geen bedenkingen) worden overgenomen in de beschikking.

Beoordelingskader evenementen

Voor het organiseren evenementen vindt toetsing primair plaats op basis van de bepalingen in de APV. Naast deze toetsing, kan er afhankelijk van de aard, omvang en locatie van het evenement ook worden getoetst aan:

  • het ter plaatse geldende bestemmingsplan (of het betreffende gebruik op die locatie is toegestaan);

  • het Bouwbesluit in verband met het brandveilig gebruik dan wel het oprichten van (tijdelijke) bouwwerken (podia, tenten, tribunes e.d.);

  • de Wegenverkeerswet 1994;

  • de Drank- en Horecawet (m.n. artikel 35)

  • de Brandbeveiligingsverordening;

  • het gemeentelijke Bibob-beleid en de Wet Bibob.

Nadere informatie wordt ingewonnen bij de politie, de brandweer en de GHOR.

Bij de toets van de aanvraag worden met name de volgende aspecten meegewogen:

  • -

    De invloed van het evenement op de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu.

Beoordelingskader horeca (en slijterijen)

Voor het realiseren van activiteiten die als wettelijke basis in de Drank- en Horecawet (drank- en horecavergunning) en de APV (horeca-exploitatievergunning) zijn geregeld, vindt toetsing primair plaats op basis van de bepalingen in de DHW en de APV. Naast deze toetsing, moet ook worden getoetst aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan of het betreffende gebruik op die locatie is toegestaan. In beginsel zal er ook sprake zijn van het toetsen van de aanvraag (aanvragers en eventuele financiers) aan het gemeentelijke Bibob-beleid en de Wet Bibob. Nadere informatie wordt ingewonnen bij de politie, de Justitiële Informatiedienst, het RIEC en/of het Landelijk Bureau Bibob.

Bij de toets van de aanvraag worden de volgende aspecten meegewogen:

  • -

    De gestelde eisen met betrekking tot de leidinggevende(n);

  • -

    De gestelde eisen met betrekking tot paracommerciële instellingen;

  • -

    De bij amvb, in het belang van de sociale hygiëne, gestelde eisen ten aanzien van de inrichting;

  • -

    De invloed van de inrichting op de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting;

  • -

    De invloed van de inrichting op de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu.

Bijlage 10: Vormen van toezicht

Toezicht op naleving kwaliteitseisen VTH taken

We onderscheiden de volgende soorten toezicht:

  • -

    Oplevering van vergunningen en meldingen: toezichtsbezoek na verlenen vergunning/ontheffing of accepteren melding (activiteiten bouw, milieu, brandveiligheid en APV).

  • -

    Programmatisch toezicht : periodiek toezichtsbezoek na verlenen vergunning/ontheffing of accepteren melding (activiteiten milieu, bouw, brandveiligheid en APV) of toezichtsbezoek met als doel het controleren op algemene voorschriften van een AmvB waarvoor geen meldingsplicht geldt. Onder programmatisch toezicht vallen o.a. regulier, systeem en operationeel toezicht.

  • -

    Regulier toezicht: Integraal toezicht op voorzieningenniveau.

    In de loop der jaren is het integraal toezicht een steeds grotere plaats in gaan nemen binnen het toezicht. Integraal wil zeggen dat tijdens het bezoek aandacht wordt besteed aan alle relevante wetgeving.

    Vanuit de integrale benadering is het beter en eenvoudiger om het VTH-beleid te richten op doelgroepen. Programmatische toezichtsbezoeken worden zoveel als mogelijk integraal uitgevoerd. Dit zal daar waar mogelijk door één toezichthouder worden uitgevoerd. In complexere gevallen zal een team van toezichthouders/specialisten worden samengesteld. Vanwege de complexiteit kan besloten worden af te zien van integraal toezicht en andere vormen van toezicht toe te passen, zoals systeemtoezicht, operationeel toezicht etc. Wanneer een inspectieteam wordt ingesteld is het streven om het aantal toezichthouders in een team tot een minimum te beperken. Op termijn moet een behoorlijke efficiëntiewinst te bereiken zijn doordat bij een aantal taken één toezichthouder op meerdere aspecten kan controleren.

  • -

    Systeemtoezicht: is een vorm van toezicht gericht op de processen en beheersingsmaatregelen binnen een bedrijf.

  • -

    Onaangekondigde toezichtbezoeken (Toezicht operationeel niveau): Dit is een vorm van toezicht om vast te stellen of tijdens werksituaties de voorschriften worden nageleefd.

  • -

    Controle: bezoek t.b.v. het constateren van overtredingen. Dit bezoek is niet naar aanleiding van een vergunning/ontheffing of melding. Tijdens het bezoek worden eventueel verleende vergunningen of van toepassing zijnde meldingen wel gecontroleerd. (illegaal bouwen, dumpen afval, strijdig gebruik etc. bij milieu, bouw, brandveiligheid en APV)

  • -

    Deeltoezicht: idem als regulier/operationeel toezicht, alleen wordt maar een bepaald deel gecontroleerd, bijv brandveiligheid tijdens carnaval en kerst.

  • -

    Toezichtsprotocol activiteit bouwen: bezoeken tijdens bouwperiode volgens de toezichtsmatrix van het toezichtsprotocol. Deze bezoeken worden voorafgaand aan een oplevering van de omgevingsvergunning uitgevoerd.

  • -

    Administratief toezicht: toezicht op het naleven van voorschriften zonder fysiek controle ter plaatse, bijvoorbeeld door het indienen van verplichte keuringen, jaarverslagen certificaten etc.

  • -

    Klachtenbezoek: Locatiebezoek n.a.v. klachten/meldingen van derden.

  • -

    Bezoek n.a.v. verzoek handhaving: Locatiebezoek n.a.v. een verzoek van derden om handhavend op te treden.

  • -

    Hercontroles: alle bezoeken n.a.v. eerdere toezichtsbezoeken/controles waarbij opmerkingen zijn gemaakt met betrekking tot het naleven van voorschriften om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • -

    Controle n.a.v. vooraankondiging: alle bezoeken n.a.v. een vooraankondiging bestuursdwang of dwangsom om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • -

    Dwangsomcontroles: alle bezoeken n.a.v. opgelegde dwangsom om vast te stellen of de overtredingen zijn opgeheven.

  • -

    Bestuursdwangcontroles: alle bezoeken die nodig zijn om uitvoering te geven aan een bestuursdwangbeschikking.

  • -

    Zelfcontrole: Bij dit soort toezicht wordt van het bedrijf gevraagd om inspectielijsten in te vullen. Deze inspectielijsten moeten periodiek worden ingeleverd bij het bevoegde gezag. Afhankelijk van de resultaten wordt wel of geen extra toezicht uitgevoerd.

  • -

    Toezicht op bedrijfsbeëindiging: toezichtsbezoek na het ambtshalve intrekken van de vergunning of wanneer een bedrijf zijn activiteiten op die locatie staakt om vast te stellen of aan alle voorschriften wordt voldaan die samenhangen met een bedrijfsbeëindiging.

Toezicht op naleving kwaliteitseisen WKO

Er zijn verschillende typen onderzoeken

  • -

    onderzoek na aanvraag registeropname (bedrijf nog niet in exploitatie).

  • -

    onderzoek na aanvangsdatum exploitatie (binnen drie maanden na aanvang).

  • -

    regulier inspectiebezoek: jaarlijkse standaardinspectie.

  • -

    naderonderzoek: herinspectie naar aanleiding van eerdere inspectie.

  • -

    incidenteel onderzoek: inspectie naar aanleiding van een signaal/klacht

  • -

    onderzoek bij niet-gemelde kinderopvang (illegale kinderopvang)

  • -

    bevindingenonderzoek in het kader van handhaving.

Van elk bezoek wordt door de GGD een inspectierapport gemaakt, dat openbaar gemaakt wordt zoals in de WKO is beschreven. Er kunnen redenen zijn om een inspectierapport niet openbaar te maken. Uitzonderingen kunnen alleen gemaakt worden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur. Rapporten van een bevindingenonderzoek worden door de GGD niet openbaar gemaakt, omdat zij onderdeel uitmaken van een handhavingstraject.

Het regulier toezicht WKO wordt uitgevoerd volgens het principe van risicogestuurd toezicht, dat bestaat uit 4 type toezicht dat afhankelijk van het naleefgedrag van eerdere inspecties de vorm van de volgende inspecties bepaald (mini-inspectie, verkort toezicht, regulier toezicht en volledig (uitgebreid) toezicht).

Bijlage 11: Risico gestuurd toezicht

Zundert maakt ook gebruik van een vorm van risico gestuurd toezicht (RGT). RGT is een extra input per bedrijf/locatie voor het bepalen van het programmatisch toezicht.

Risicogestuurd toezicht wordt ingezet vanuit de visie “meer toezicht waar nodig, minder waar mogelijk”. Het doel is de aandacht van toezicht vooral te leggen op die locaties waar een verhoogd risico aanwezig is, zowel op aspecten als veiligheid als op niet-naleving van de wet- en regelgeving. De doelstelling is ook dat het RGT geen verzwaring van de toezicht last in zijn totaliteit tot gevolg heeft. Op bedrijfsniveau kan RGT wel een vermindering of verzwaring van de toezicht last geven, afhankelijk van het risicoprofiel van het betrokken bedrijf. Het risicoprofiel geeft geen oordeel over de kwaliteit van het toezicht, het zegt slechts iets over de risico’s, omdat de locatie wel of niet voldoet aan wet- en regelgeving. Een steeds belangrijker aspect in het RGT wordt ook het beoordelen van de veiligheidscultuur binnen het bedrijf. Dit aspect is nog verder in ontwikkeling omdat het moeilijk is om objectieve criteria hiervoor te benoemen. De toezichthouder heeft hierin een belangrijke functie om dit aspect binnen het risico gestuurd toezicht te borgen.

Voor de handhavingsorganisatie is het, om RGT goed toe te kunnen passen, van belang inzicht te krijgen in het naleefgedrag van de bedrijven. Het naleefgedrag is te omschrijven als de wijze waarop de regelgeving wordt nageleefd zonder dat handhaving plaatsvindt. Het naleefgedrag van een gehele branche/handhavingstaak is bepalend voor het vaststellen van de prioriteit en is dus een indicator voor het MAM afwegingsmodel. Het naleefgedrag per locatie/bedrijf is bepalend voor de jaarlijkse uitvoeringsprogramma’s via het risico gestuurde toezicht.

In de strategie van het RGT is opgenomen dat bij de meest risicovolle bedrijven onaangekondigde toezichtsbezoeken worden uitgevoerd.

Bij de meest risicovolle bedrijven betreft het een extra onaangekondigd toezicht naast het reguliere toezicht en bij de overige (minder) risicovolle bedrijven betreft het een onaangekondigd regulier toezicht. Met deze werkwijze wordt het doel van het onaangekondigd toezicht, controleren van de operationele vergunning voorschriften, gerealiseerd.

Naast het instrument van toezicht voorziet RGT ook in bestuurlijke interventie. Daar waar sprake is van zeer slecht naleefgedrag en een hoog risico (code rood) wordt contact gelegd met de betreffende bedrijven om in overleg met het bestuur over de problematiek te spreken.

Het naleefgedrag wordt per locatie vastgelegd met een kleurcode. Afhankelijk van de indeling wordt bepaald wat voor soort toezicht wordt uitgevoerd en met welke frequentie. In het RGT is een borging ingebouwd om te voorkomen dat bedrijven buitenbeeld geraken wat betreft de risico’s.

Met de indeling in categorie groen (koploper) vervallen namelijk een aantal standaard toezichtstaken. Hierdoor kunnen een aantal zaken/overtredingen niet in beeld komen. De mogelijkheid bestaat dat het naleefgedrag afneemt en dat het niet geconstateerd wordt met het beperkte toezicht dat is gekoppeld aan deze categorie. Om te voorkomen dat een locatie verkeerd is ingedeeld en daardoor te weinig toezicht krijgt wordt periodiek toch een volledig toezicht uitgevoerd om naleefgedrag en juiste indeling opnieuw vast te stellen. Het vaststellen van de kleurcode per locatie is een taak van de toezichthouder. De toezichthouder is verplicht na het uitvoeren van een toezichts-/controlebezoek het naleefgedrag via de kleurcode in de rapportage vast te leggen. De rapportage is de input voor de toezichtsdatabase.

De indeling, soort toezicht en frequenties van het RGT wordt opgenomen in het jaarlijkse uitvoeringsprogramma. Hierdoor is het mogelijk ze jaarlijks op basis van evaluatie aan te passen.

Bijlage 12: Roulatie en functiescheiding

Roulatie

Toezicht op naleving vergunning/melding/ontheffing vindt plaats direct nadat de vergunning/melding/ontheffing is verleend of op programmatische basis. Het doel van deze bezoeken is om te zien of de vergunninghouder zich houdt aan de inhoud van de verleende vergunning/melding/ontheffing. Bij constatering van een overtreding zal de exploitant aangeschreven worden om deze overtreding op te doen heffen.

Wanneer een toezichthouder jarenlang een vaste relatie heeft met de exploitant/overtreder kan er een vorm van bedrijfsblindheid ontstaan of een binding met het bedrijf waardoor objectiviteit een rol kan spelen. Om zo efficiënt en effectief mogelijk te kunnen toezichthouden/handhaven moet er een roulatiesysteem zijn. In dit systeem moet de frequentie van roulatie en de hieraan gekoppelde voorwaarden aangegeven worden.

Belangrijk in deze is om een balans te vinden tussen dossierkennis, objectiviteit, effectiviteit en overige factoren. De kans dat een handhaver een band opbouwt met een bedrijf dat niet regelmatig (bijv. elke twee jaar minstens één keer) bezocht wordt, lijkt erg klein. Voor alle overige bedrijven geldt dat roulatie vaak al vanzelf plaatsvindt door doorstroming of verloop van personeel.

Omdat een aantal programmatische taken wordt uitgevoerd door externen zoals de Omgevingdienst Midden- en West-Brabant, zijn met deze partijen hierover afspraken gemaakt.

Een aantal bedrijven binnen de gemeente Zundert valt onder het bevoegd gezag voor de milieuvergunning van Provincie Noord-Brabant. De provincie heeft een eigen bevoegdheid en regeling.

Voor de toezichtstaken die vallen onder de bevoegdheid van waterschap Brabantse Delta, o.a. Vergunningen ingevolge de WVO, keur etc heeft het Waterschap een eigen bevoegdheid betreffende het roulatie systeem.

Intensiteit

Voor de frequenter gecontroleerde inrichtingen geldt vaak dat die inderdaad intensief gecontroleerd worden, waarbij per bezoek speciale aandachtspunten bestaan, specifieke metingen en verdergaande administratieve controles verricht kunnen worden.

Die intensiteit heeft ook te maken met de omvang en complexiteit van de zwaardere inrichtingen. Die omvang en complexiteit vereisen een inwerktraject voor elke nieuwe toezichthouder, hoe vakbekwaam en ervaren die ook is. Het kan goed zo zijn dat een nieuwe toezichthouder een jaar en meerdere bezoeken nodig heeft (bij voorkeur gekoppeld aan een gedegen overdracht door de vorige toezichthouder van die specifieke inrichting) voor een compleet beeld van alle relevante aandachtspunten.

Dat onderstreept de behoefte om zeker niet te vaak te rouleren. Gaan we uit van een gemiddeld inwerktraject van ongeveer een jaar, dan lijkt een roulatiefrequentie van eens per 5 jaar redelijk.

Samenvattend

Roulatie is van belang bij programmatische controles die vaker dan één keer per twee jaar plaatsvinden. Roulatie vindt voor de betreffende inrichtingen minstens éénmaal per 5 jaar plaats.

Uitzondering

Er kunnen zich zaken voort doen die zich niet lenen voor overdracht van het dossier. Dit kan zijn als er sprake is van een relatie met meerdere wetten of op een andere manier een complexe materie vormen. Belangrijk bij deze zaken is de achterliggende kennis waarover een toezichthouder beschikt. Deze dossiers worden na goedkeuring van het management niet overgedragen aan een andere toezichthouder. In het dossier zal het gemotiveerde besluit om het dossier niet over te dragen aanwezig moeten zijn.

Functiescheiding

Scheiding van vergunningverlening (VV) en handhaving (HH) moet minimaal liggen op personeelsniveau en bij voorkeur ook op organisatorisch niveau.

Scheiding op organisatorisch niveau

Deze is het eenvoudigst vast te leggen door toezichthouders en vergunningverleners in verschillende organisatorische eenheden te plaatsen en dat middels een organogram en functiebeschrijvingen vast te leggen.

Scheiding op organisatorisch niveau is een voorkeursoptie, er kan worden volstaan met een heldere scheiding op personeelsniveau. Overigens dient bij een scheiding op organisatieniveau ook de onderdelen met betrekking tot scheiding op personeelsniveau te worden vastgelegd, voor die gevallen waarin een voormalig vergunningverlener van dezelfde organisatie zijn carrière op enig moment voortzet als toezichthouder (om te voorkomen dat die persoon gaat handhaven bij inrichtingen waarvoor hij de vergunning heeft geschreven).

Scheiding op personeelsniveau

Er is een 4-tal redenen om op personeelsniveau de VV- en HH-taken niet te vermengen:

  • Handhaven vereist specifieke kennis en vaardigheden en de hh-er en vv-er hebben verschillende belangen.

  • Wie beide doet, zal geneigd zijn meer tijd aan vergunningverlening te besteden en eerder de norm bijstellen dan sancties treffen.

  • Tussen een vergunningverlener en een bedrijf ontstaat een zekere relatie, die hem/haar als handhaver in de weg zou kunnen staan.

  • Als een handhaver onvolkomenheden in een vergunning onderkent, moet hij/zij zich vrij voelen om zijn baas te adviseren de vergunning te veranderen.

Daaruit komt naar voren dat iemand die ergens toezicht uitvoert, in ieder geval:

1. Beschikt over de voor handhaving benodigde kennis, vaardigheden en attituden.

2. Niet ook vergunningverlening in zijn takenpakket heeft.

3. Niet de vergunning voor de betreffende inrichting geschreven heeft.

De taken van iemand die toezicht houdt moeten worden vastgelegd. In het jaarlijkse werkprogramma worden de taken van iedere toezichthouder beschreven en wordt duidelijk gemaakt dat diezelfde persoon geen vergunningverleningstaken heeft (anders dan misschien een handhaafbaarheidstoets).

Opleveringscontroles

Een laatste punt van discussie is de vraag of een opleveringscontrole de laatste stap is in het vergunningverleningtraject of de eerste stap in het toezicht. Hoe men daar ook over denkt in verband met de benodigde toelichting op voorschriften, het is duidelijk dat er ook in een opleveringscontrole tekortkomingen in de naleving geconstateerd kunnen worden. Daarbij is het dus zeker van belang dat die constateringen door de “onpartijdige” toezichthouder gedaan worden en niet door de vergunningverlener.

Het is dan ook aan te raden om opleveringscontroles als eerste stap van de handhaving te zien en te laten uitvoeren door een handhaver.

Aan functiescheiding wordt in de gemeente Zundert op de volgende wijze voldaan:

Het toezicht op en de handhaving van de wettelijke regels voor milieuwetgeving, ruimtelijke ordening- en bouwwetgeving en de plaatselijke verordeningen van de gemeente zijn opgedragen aan de afdeling Vergunningen en Handhaving en de OMWB.

Binnen de afdeling vergunningen en handhaving verrichten toezichthouders geen taken op regelvoorbereidend of –gevend gebied. Dit geldt andersom ook voor de taken op het gebied van vergunningverlening en beoordelen van meldingen. Medewerkers die deze taken uitvoeren zijn niet betrokken bij het uitvoeren van toezichtstaken. De scheiding op het juridische vlak is geregeld op personeelsniveau.

De OMWB dient als organisatie zelfstandig te voldoen aan de kwaliteitscriteria en dus ook aan het onderdeel functiescheiding en dient dit aan te kunnen tonen aan de opdrachtgever.

Bijlage 13: Afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie

Interne afstemming en uitwisseling van handhavingsinformatie

Het gaat hier om operationele informatie-uitwisseling intern en met andere handhavingsorganisaties van toezichtsresultaten, sancties en gedoogbesluiten. Hierbij gelden diverse beperkingen op grond van privacy-regelingen. Voor de externe informatie-uitwisseling zijn op grond van de LHS protocollen opgesteld.

  • A.

    Interne informatie-uitwisseling

Het doel is op adequate wijze uitwisselen en afstemmen van informatie met andere medewerkers en andere organisatieonderdelen (interne informatie-uitwisseling).

Binnen één organisatieonderdeel vergunning en handhaving of in geval van meerdere betrokken organisatieonderdelen doen zich situaties voor waarbij het raadzaam is samen af te stemmen of informatie uit te wisselen.

Het gaat om de volgende situaties:

  • -

    bij het opstellen van een vergunning door een vergunningverlener, behoort deze getoetst te worden op handhaafbaarheid. Dat kan door een handhaver gebeuren. Daarbij wordt gekeken naar de reikwijdte van de vergunning en de daarin opgenomen voorschriften en het al dan niet handhaafbaar zijn daarvan;

  • -

    Tijdens het toezicht kunnen overtredingen worden geconstateerd, waarbij vervolghandelingen moet worden afgestemd met de vergunningverlener. Het betreft met name overtredingen waarbij de inrichting uitgebreid en/of gewijzigd is ten opzichte van de vigerende vergunning. De vergunningverlener bekijkt of deze overtredingen te legaliseren zijn en doet hierover verslag aan de handhaver.

  • -

    bouwregelgeving (constructief, conform bouwvergunning).

  • -

    brandveiligheid.

  • -

    bestemmingsplan (gebruik pand/perceel conform plan);

  • -

    bodem;

  • -

    Algemene Plaatselijke Verordening (APV);

Afstemming met andere interne organisatieonderdelen:

Tijdens het toezichttraject kan op diverse momenten, bijvoorbeeld bij de voorbereiding van een controle, bij het verslagleggen van controleresultaten en de bij afronding van het traject afstemming met andere organisatieonderdelen noodzakelijk zijn. Aspecten waarbij overleg/informatie-uitwisseling ondermeer aan de orde is, zijn:

  • -

    bestemmingsplan (nieuwe planontwikkeling).

  • -

    afstemming en uitwisseling handhavingsinformatie over wel of geen legalisatiemogelijkheid moet verbeteren.

  • -

    waterkwaliteit- en waterkwantiteitsregeling.

  • -

    Bodembeleid.

  • -

    natuurwet- en regelgeving (gebruik groene ruimte).

  • -

    Algemene Plaatselijke Verordening (APV) (beleid).

  • B.

    Externe informatie-uitwisseling

Informatie-uitwisseling met andere handhavingorganisaties is met name geregeld in de LHS.

Daarnaast heeft externe informatie-uitwisseling van handhavinginformatie betrekking op het voor publiek beschikbaar stellen van controlerapporten. Een controle rapport wordt aan de exploitant toegezonden en ter inzage beschikbaar gesteld voor het publiek. Bij het verstrekken van informatie aan het publiek dient rekening te worden gehouden met het gestelde in de Wet openbaarheid van bestuur. Ook in het communicatieplan zal worden aangegeven hoe met externe informatie-uitwisseling zal worden omgegaan.

Bijlage 13

Afwegingsoverzicht dagopvang / buitenschoolse opvang / gastouderopvang / gastouderbureau

 

Prioriteit

Boetebedrag

Domein Kinderopvang, Gastouderopvang, Gastouderbureau in de zin van de wet

Exploitatie zonder toestemming college van burgemeester en wethouders

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Hoog

€ 20.500,-

(boete 4e categorie2)

GASTOUDERBUREAU

Een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.

GASTOUDEROPVANG

Kinderopvang door tussenkomst geregistreerd gastouderbureau; in gezinssituatie; op woonadres gastouder of vraagouder.

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

  • 1.

    Een buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang wordt niet in exploitatie genomen voordat een onderzoek door de GGD heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek blijkt dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens de artikelen 1.49 tot en met 1.59 gestelde regels uit de Wet kinderopvang. 

  • 2.

    Het college bepaalt de ingangsdatum van de toestemming tot exploitatie.

Onverwijld melden wijziging aan het college

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

De houder van een buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf of gastouderbureau meldt een wijziging in de gegevens aan het college met het verzoek de gegevens te wijzigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de te melden gegevens aangewezen.

Hoog

€ 2000,-

Naleving Kadervoorschriften

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

Houder biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen, het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen en de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen.

 

Prioritering en boetebedrag aangegeven bij nadere regel volgend uit deze artikelen

GASTOUDERBUREAU

Houder draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de

werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:

  • a.

    het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving;

  • b.

    het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders.

GASTOUDEROPVANG

Houder biedt verantwoorde gastouderopvang aan waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.

Domein Pedagogisch Klimaat

Pedagogisch beleidsplan

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

Elke buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf beschikt over een pedagogisch beleidsplan.3

Hoog

€ 8.000,-

GASTOUDERBUREAU

Houder stelt een pedagogisch beleidsplan vast, waarin de voor dat gastouderbureau kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

Inhoud pedagogisch beleidsplan

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

Het pedagogisch beleidsplan bevat ten minste een concrete beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de aspecten van verantwoorde dagopvang en rekening houdend met de ontwikkelingsfase waarin kinderen zich bevinden:

  • a.

    emotionele veiligheid;

  • b.

    persoonlijke vaardigheden;

  • c.

    sociale vaardigheid;

  • d.

    waarden en normen.

Gemiddeld

€ 3000,-

Het pedagogisch beleidsplan bevat een concrete beschrijving van de overige kwaliteitseisen.

GASTOUDERBUREAU

Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van de

  • a.

    emotionele veiligheid;

  • b.

    persoonlijke en sociale competenties;

  • d.

    waarden en normen.

Gemiddeld

€ 3000,-

Het pedagogisch beleidsplan bevat in duidelijke en observeerbare termen ten minste een beschrijving van de overige kwaliteitseisen die aan een voorziening voor gastouderopvang worden gesteld, waaronder de leeftijdsopbouw en aantallen kinderen die door een gastouder worden opgevangen.

Pedagogische praktijk

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

Houder draagt er zorg voor dat er conform het pedagogisch beleidsplan wordt gehandeld.

Gemiddeld

€ 3000,-

GASTOUDERBUREAU

Houder voert een zodanig beleid dat de gastouder de kwaliteitseisen kan naleven en stelt hiertoe het pedagogisch beleidsplan ter beschikking aan de gastouder.

Gemiddeld

€ 3000,-

GASTOUDEROPVANG

De gastouder handelt overeenkomstig het pedagogisch beleidsplan dat door het gastouderbureau is opgesteld en ter beschikking is gesteld.

Gemiddeld

€ 1000,-

Kinderdagverblijf / Voorschoolse educatie4

Voorschoolse educatie omvat per week ten minste vier dagdelen van ten minste 2,5 uur of per week ten minste 10 uur aan activiteiten gericht op het stimuleren van ontwikkelingsdomeinen.

Hoog

€ 2000,-

Per acht feitelijk aanwezige kinderen in de groep is ten minste één beroepskracht aanwezig.

De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen.

De beroepskrachten voorschoolse educatie zijn in het bezit van: een getuigschrift of een erkende beroepskwalificatie.

Gemiddeld

€ 1500,-

De houder stelt jaarlijks een opleidingsplan op.

€ 3000,-

niet aanwezig

€ 1000,-

niet actueel

Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling.

€ 1000,-

Inrichting administratie voorschoolse educatie

Een overzicht van alle bij het kinderdagverblijf werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften.

Gemiddeld

€ 1000,-

Domein Personeel en Groepen

Verklaring omtrent het gedrag / personenregister5

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

  • 1.

    Verklaring omtrent gedrag (VOG)

    • -

      in bezit zijn van VOG

    • -

      VOG is voor aanvang werkzaamheden overlegd

    • -

      VOG is bij aanvang werkzaamheden niet ouder dan 2 maanden

Hoog

€ 4.000,- per ontbrekende VOG of VOG die ouder is dan 2 maanden voor aanvang werkzaamheden

  • 2.

    Verklaring omtrent het gedrag en Personenregister (PRKP)

    • -

      De houder of voorgenomen houder en de personen die werkzaam zijn of zullen zijn op de kinderopvangvoorziening en waar kinderen worden opgevangen staan, voor zover het natuurlijke personen betreft, ingeschreven in het personenregister kinderopvang.

    • -

      Dit geldt eveneens voor personen van 18 jaar of ouder die structureel aanwezig zijn op het opvangadres of huisgenoot zijn van de gastouder.

Hoog

€ 4.000,-

per ontbrekende inschrijving

€ 2.000,-

per ontbrekende koppeling

  • 2.

    Verklaring omtrent het gedrag en Personenregister (PRKP)

Werkzaamheden van personen worden pas aangevangen nadat de koppeling tussen de persoon en de houder tot stand is gebracht.

Hoog

€ 4000,-

Passende beroepskwalificatie of deskundigheidseisen / Algemeen

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

  • 1.

    Passende beroepskwalificatie voor beroepskrachten conform de meest recent aangevangen cao kinderopvang;

  • 2.

    De inzet van beroepskrachten in opleiding gebeurt overeenkomstig de voorwaarden zoals opgenomen in de meest recent aangevangen cao kinderopvang;

  • 3.

    Gedurende de opvang is er tenminste één volwassene aanwezig die gekwalificeerd is voor eerste hulp aan kinderen.

Hoog

€ 4.000,-

geen (juiste) beroepskwalificatie

€ 2.000,-

Geen (juiste) EHBO kwalificatie

GASTOUDEROPVANG

  • 1.

    Getuigschrift van een (beroeps)opleiding of erkenning van een beroepskwalificatie;

  • 2.

    Gastouder beschikt over een geregistreerd certificaat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen.

Hoog

€ 3000,-

Ad 1

€ 2.000,-

Ad 2

Passende beroepskwalificatie / Meertalige opvang

BUITENSCHOOLSE OPVANG

Beroepskrachten meertalige buitenschoolse opvang beschikken over een voor de werkzaamheden passende certificaat of diploma

Gemiddeld

€ 4.000,-

geen juiste kwalificatie

Inrichting administratie beroepskwalificatie, getuigschrift, certificaat

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

Per voorziening is er een overzicht van alle werkzame beroepskrachten in relatie tot de behaalde diploma’s en getuigschriften.

Gemiddeld

€ 1500,-

GASTOUDERBUREAU

Kopieën van getuigschriften en/of EVC bewijsstukken en certificaten ‘Eerste hulp aan kinderen’ van gastouders

Gemiddeld

€ 1500,-

Opvang in groepen / Stabiliteitseisen

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

De opvang vindt plaats in stamgroepen (dagopvang) of basisgroepen (buitenschoolse opvang).

Hoog

€ 4.000,-

Eisen aan de maximale omvang van de stamgroep (dagopvang) of van de basisgroep (buitenschoolse opvang).

 

€ 2.000,-

per kind teveel

Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouders kan een kind gedurende een vooraf schriftelijk met de ouders overeengekomen periode worden opgevangen in een andere stamgroep (dagopvang) of basisgroep (buitenschoolse opvang).

€ 2.000,-

per ontbrekende toestemming

Eisen aan de maximale omvang van een gecombineerde groep, indien een stamgroep (dagopvang) en een basisgroep (buitenschoolse opvang) gecombineerd worden.6

 

€ 2.000,-

per kind teveel

Aan ieder kind wordt een mentor toegewezen.

  • -

    de mentor is een beroepskracht van het kind;

  • -

    bespreekt de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (dagopvang);

  • -

    bespreekt, indien wenselijk, de ontwikkeling van het kind periodiek met de ouders (buitenschoolse opvang);

  • -

    de mentor is voor ouders het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (dagopvang);

  • -

    de mentor is voor ouders en kind het aanspreekpunt bij vragen over de ontwikkeling en welbevinden van het kind (buitenschoolse opvang).

Gemiddeld

€ 1500,-

KINDERDAGVERBLIJF

Houder deelt ouders en kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskracht(en) op welke dag aan de desbetreffende stamgroep zijn toegewezen.

Hoog

€ 2.000,-

  • -

    Ten hoogste twee vaste beroepskrachten bij kinderen tot één jaar.

  • -

    Ten hoogste drie vaste beroepskrachten bij kinderen van één jaar of ouder.

€ 1500,-

Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes

€ 1.500,-

GASTOUDEROPVANG

De maximale groepsgrootte per gastouder wordt afgestemd op de leeftijd van de op te vangen kinderen (0 tot 13 jaar).

De eigen kinderen in de leeftijd tot 10 jaar worden meegerekend.

Hoog

€ 2.000,-

Beroepskracht-kindratio

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

Minimaal in te zetten beroepskrachten is afgestemd op het aantal aanwezige kinderen in een

  • -

    stamgroep (dagopvang);

  • -

    in een basisgroep (buitenschoolse opvang);

  • -

    in een combinatiegroep (dagopvang en buitenschoolse opvang).

Bij de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiaires wordt rekening gehouden met de opleidingsfase waarin zij zich op dat moment bevinden.

Hoog

€ 5.000,-

per ontbrekende beroepskracht

Indien kinderen bij een activiteit hun stamgroep (dagopvang) of hun basisgroep (buitenschoolse opvang) verlaten leidt dit niet tot een verlaging van de minimaal in te zetten beroepskrachten.

Minder beroepskrachten inzetten

  • -

    Op schooldagen kan de buitenschoolse opvang ten hoogste een half uur per dag en op vrije dagen van de basisschool en tijdens schoolvakanties ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten inzetten.

  • -

    Dagopvang kan ten hoogste drie uur per dag minder beroepskrachten inzetten.

  • -

    Indien bij het afwijken van de beroepskracht-kindratio één beroepskracht aanwezig is, is ter ondersteuning van deze beroepskracht een andere volwassene aanwezig.

  • -

    Indien conform de beroepskracht-kindratio slechts één beroepskracht aanwezig is wordt dan is een andere volwassene telefonisch bereikbaar en bij calamiteiten binnen 15 minuten aanwezig.

€ 2500,-

Gebruik voorgeschreven voertaal

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

  • -

    Gebruik Nederlandse taal als voertaal.

  • -

    Friese taal of een streektaal kan naast de Nederlandse taal mede als voertaal gebruikt worden.

  • -

    Eisen indien een andere taal mede als voertaal gebruikt wordt.

Hoog

€ 4.000,-

Domein Veiligheid en gezondheid

Veiligheids- en gezondheidsbeleid

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

  • -

    De houder heeft voor elke kdv en bso een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de op te vangen kinderen zoveel mogelijk is gewaarborgd.

  • -

    De houder draagt er zorg voor dat er conform het veiligheids- en gezondheidsbeleid wordt gehandeld.

Hoog

€ 8.000,-

ontbreken

beleid

€ 4.000,-

niet ernaar handelen

  • -

    De houder evalueert, en indien nodig actualiseert, het veiligheids- en gezondheidsbeleid binnen drie maanden na opening van het kindercentrum.

  • -

    Daarna houdt de houder het veiligheids- en gezondheidsbeleid actueel.

€ 4.000,-

Het veiligheids- en gezondheidsbeleid omvat in ieder geval de volgende elementen:

  • 1.

    Continu proces

  • 2.

    Voornaamste risico’s en het risico van grensoverschrijdend gedrag, waaronder het vierogenprincipe bij de dagopvang

  • 3.

    Plan van aanpak

  • 4.

    Omgaan met risico’s

  • 5.

    Inzichtelijk voor medewerkers en ouders

  • 6.

    Achterwacht

€ 2000,-

De houder draagt er zorg voor dat er gedurende de dagopvang te allen tijde ten minste één volwassene aanwezig is die gekwalificeerd is voor het verlenen van eerste hulp aan kinderen.

€ 2000,-

Inventarisatie veiligheids- en gezondheidsrisico’s

GASTOUDERBUREAU

  • -

    De houder voert een beleid dat ertoe leidt dat de veiligheid en gezondheid van de door de gastouder op te vangen kinderen op het opvangadres gewaarborgd is.

  • -

    De houder (bemiddelingsmedewerker) inventariseert jaarlijks samen met de gastouder de veiligheids- en gezondheidsrisico’s van alle voor kinderen toegankelijke ruimten in elke woning waar gastouderopvang plaats vindt.

  • -

    De houder stelt samen met de gastouder een plan van aanpak op.

  • -

    De risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid betreft de actuele situatie

  • -

    De risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid bevat in ieder geval een beschrijving van de benoemde thema’s.

Hoog

€ 8000,-

geen inventarisatie

€ 4000,-

>1 jaar,

niet actueel

€ 2000,-

per niet beschreven thema

De houder (bemiddelingsmedewerker) stelt jaarlijks samen met de gastouder een plan van aanpak op.

 

€ 8000,-

Bij elke voorziening voor gastouderopvang is een originele en door de bemiddelingsmedewerker en gastouder ondertekende versie van de risico-inventarisatie aanwezig.

€ 3000,-

Houder gastouderbureau draagt er zorg voor dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders handelen naar de opgestelde risico-inventarisaties veiligheid en gezondheid.

€ 1000,-

per gastouder die er niet naar handelt

GASTOUDEROPVANG

  • -

    De gastouder houdt bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening met de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid.

  • -

    De gastouder draagt er zorg voor dat de maatregelen uit het plan van aanpak binnen de gestelde termijn worden genomen.

  • -

    De gastouder draagt zorg voor een actuele lijst van ongevallen

  • -

    Op ieder adres waar opvang plaatsvindt, is een op dat adres toegespitste inventarisatie aanwezig.

Hoog

€ 2.000,-

  • -

    Een gastouder is goed telefonisch bereikbaar

  • -

    Zorgt voor een adequate vervanging bij calamiteiten bij opvang van meer dan drie aanwezige kinderen.

  • 1.

    Achterwachtregeling

  • 2.

    Achterwacht is bij calamiteiten binnen 15 minuten aanwezig

  • 3.

    Achterwacht is gedurende de opvanguren telefonisch bereikbaar.

€ 1000,-

Meldcode kindermishandeling

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

De houder heeft een meldcode kindermishandeling vastgesteld die ten minste de volgende elementen bevat: stappenplan; toebedeling van verantwoordelijkheden; aandacht voor bijzondere vormen van geweld; omgaan met vertrouwelijke gegevens.

Hoog

€ 8000,-

  • -

    De houder bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode bij personeel of bij gastouders

  • -

    De houder handelt overeenkomstig de wettelijke meldplicht (gewelds- of zedendelict) en bevordert de kennis en het gebruik ervan.

€ 2000,-

Domein Accommodatie en inrichting

Binnen- en buitenruimte

BUITENSCHOOLSE OPVANG EN KINDERDAGVERBLIJF

De binnen- en buitenruimtes waar kinderen verblijven gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, zijn

  • -

    veilig,

  • -

    toegankelijk en

  • -

    passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Gemiddeld

€ 2.000,-

BUITENSCHOOLSE OPVANG

Per aanwezig kind is ten minste 3,5 m² binnenspeelruimte beschikbaar.

Gemiddeld

€ 2.000,-

3-3.5m² te weinig

€ 3.000,-

< 3m² te weinig

  • -

    Per aanwezig kind is ten minste 3 m² vaste buitenspeelruimte beschikbaar.

  • -

    De buitenspeelruimte is bij voorkeur aangrenzend aan het kindercentrum.

  • -

    Niet aangrenzende buitenspeelruimte is in de directe nabijheid en voor kinderen veilig en toegankelijk.

€ 1.000,-

2-2.5m² te weinig

en overige eisen

€ 2.000,-

< 2m² te weinig

KINDERDAGVERBLIJF

  • -

    Per aanwezig kind is ten minste 3,5 m² binnenspeelruimte beschikbaar.

  • -

    Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte.

Gemiddeld

€ 2.000,-

per ontbrekende ruimte; 3-3.5 m² te weinig;

€ 3.000,-

< 3 m² te weinig

Voor aanwezige kinderen tot de leeftijd van anderhalf jaar is in ieder geval een afzonderlijke slaapruimte aanwezig.

€ 2.500,-

  • -

    Per aanwezig kind is ten minste 3 m² vaste buitenspeelruimte beschikbaar.

  • -

    De buitenspeelruimte is voor kinderen in de leeftijd tot twee jaar aangrenzend aan het kinderdagverblijf.

  • -

    Voor kinderen vanaf twee jaar is de buitenspeelruimte bij voorkeur aangrenzend aan het kinderdagverblijf, maar in ieder geval aangrenzend aan het gebouw.

€ 1.000,-

2-2.5m² te weinig en overige eisen

€ 2.000,-

< 2m² te weinig

Woning

GASTOUDEROPVANG

  • -

    De woning waar gastouderopvang plaatsvindt beschikt over voldoende speelruimte- en slaapruimte afgestemd op het aantal kinderen;

  • -

    De binnen- en buitenruimten waar de kinderen verblijven zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Gemiddeld

€ 1.000,-

De woning waar gastouderopvang plaatsvindt is te allen tijde rookvrij.

Hoog

€ 1500,-

Domein Ouderrecht

Informatie

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

De houder informeert (vraag)ouders en een ieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid.

Gemiddeld

€ 1000,-

  • -

    De houder informeert ouders en personeel over het inspectierapport door het zo spoedig mogelijk na ontvangst op de eigen website te plaatsen.

  • -

    Indien geen website aanwezig is legt de houder een afschrift van het inspectierapport op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats.

GASTOUDERBUREAU

  • -

    De houder informeert de vraagouder over de inhoud van het pedagogisch beleidsplan.

  • -

    De houder draagt er zorg voor dat de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid inzichtelijk is voor de vraagouders.

  • -

    In de schriftelijke overeenkomst met de vraagouder is duidelijk te zien welk deel van het betaalde bedrag naar het gastouderbureau gaat en welk deel naar de gastouder.

Gemiddeld

€ 1000,-

Oudercommissie

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

  • 1.

    Houder heeft een oudercommissie ingesteld

  • 2.

    De houder heeft zich aantoonbaar voldoende ingespannen om een oudercommissie in te stellen en biedt ouders de gelegenheid deel te nemen aan een oudercommissie wanneer er maximaal 50 kinderen worden opgevangen

  • 3.

    Als er conform artikel 1.58 tweede lid geen oudercommissie is ingesteld, betrekt de houder de ouders aantoonbaar voldoende op een andere wijze bij: - de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel 1.50, eerste lid; en de aspecten waarop adviesrecht bestaat

Gemiddeld

€ 2500,-

Binnen 6 maanden na de registratie in het LRKP heeft de houder het reglement oudercommissie vastgesteld, tenzij er op grond van artikel 1.58 lid 2 geen oudercommissie is ingesteld.

Samenstelling oudercommissie.

Laag

€ 500,-

Inhoud van reglement oudercommissie.

Klachten en geschillen

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

  • -

    Aansluiting bij Geschillencommissie.

  • -

    De mogelijkheid om geschillen aan de commissie voor te leggen wordt op passende wijze aan ouders kenbaar gemaakt.

Laag

€ 1.500,-

Schriftelijk vastgelegde klachtenregeling ouders voldoet aan de gestelde eisen.

€ 1.500,-

geen informatie

€ 1.000,-

informatie niet volledig

Openbaar Jaarverslag klachten ouders.

€ 1.500,-

geen jaarverslag

of te laat

Houder handelt overeenkomstig de regeling

Klachtenregeling wordt op passende wijze onder de aandacht van ouders gebracht.

€ 500,-

Inrichting administratie

ALLE KINDEROPVANGVOORZIENINGEN

Eisen gesteld aan de inrichting van de administratie van een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang of gastouderbureau opdat de toezichthouder een onderzoek kan uitvoeren op de naleving van de bij of krachtens wet gegeven voorschriften.

Gemiddeld

€ 1500,-

per ontbrekend stuk bij een kindercentrum

€ 1000,-

per voorziening voor gastouderopvang

GASTOUDERBUREAU

Inzichtelijke betalingen van vraagouders aan gastouders en van gastouderbureau aan gastouders.

Hoog

€ 1500,-

Een schriftelijke overeenkomst per (vraag)ouder.

Gemiddeld

€ 1.000,-

per voorziening voor gastouderopvang

Een ondertekend origineel van de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid.

Domein Kwaliteit gastouderbureau

Kwaliteitscriteria gastouderbureau

De houder draagt er zorg voor dat per voorziening voor gastouderopvang beoordeeld wordt hoeveel kinderen en van welke leeftijd opgevangen kunnen worden.

Hoog

€ 2.000,-

per niet beoordeelde voorziening

Overige kwaliteitscriteria gastouderbureau, de houder draagt er zorg voor:

  • -

    dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders tijdens de opvang de voorgeschreven voertaal gebruiken

  • -

    een intakegesprek met de gastouder en met de vraagouder.

  • -

    een koppelingsgesprek voor elke nieuwe koppeling tussen vraag- en gastouder.

  • -

    dat ieder opvangadres minstens twee maal per jaar wordt bezocht, waarbij het jaarlijkse voortgangsgesprek met de gastouder een onderdeel is van één van deze bezoeken.

  • -

    jaarlijks mondelinge evaluatie van de gastouderopvang met de vraagouders en legt deze schriftelijk vast. (art 1.56 lid 1 en 2 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen; art 9 Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen; art 11a lid 1 sub e Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen).

Gemiddeld

€ 1.250,-

per voorschrift

Zorgplicht gastouderbureau

Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis tenminste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling.

Gemiddeld

€ 2.000,-

per gastouder met < 16 uur

Gastouderbureau is telefonisch goed bereikbaar voor vraagouder en gastouder.

Hoog

€ 1.250,-

Overige voorschriften welke niet nageleefd worden

Schenden medewerkingsplicht.

Hoog

€ 4.100,-

(boete tweede categorie)

Niet opvolgen aanwijzing / bevel.

€ 4.000,-

Niet opvolgen exploitatieverbod.

€ 20.500,-

(boete vierde categorie)

Niet nakomen afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op primair onderwijs.

€ 4.000,-


Noot
1

De basistaken zijn de milieutaken van gemeenten met een bovenlokale dimensie die op regionaal niveau uitgevoerd moeten worden, taken die zeer complex zijn en provinciale milieutaken. Deze zijn vastgelegd in het Basistakenpakket voor Regionale uitvoeringsdiensten, versie 2.3 van 25 mei 2011.

Noot
3

In dit voorschrift staan twee kwaliteitseisen: beschikken over een pedagogisch beleidsplan en in de praktijk ernaar handelen.

Noot
4

De beoordeling door de GGD van voorschoolse educatie vindt plaats indien deze door de gemeente wordt gesubsidieerd. Het is niet gebruikelijk dat bij toekenning subsidie een bestraffende sanctie in de vorm van een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

Noot
5

De onder punt 1 genoemde VOG en bijbehorend boetebedrag vervalt zodra het personenregister (PRKP) in gebruik wordt genomen. Vanaf dat moment is punt 2 van kracht. De wetgever maakt in een publicatie het wettelijk kader bekend en de datum in gebruik name. Het gaat dan om de inschrijving in het personenregister en de tijdige koppeling van de persoon aan de houder en niet meer om het in het bezit hebben van een verklaring omtrent het gedrag die aan de vereisten voldoet.

Noot
6

Voorschrift met verwijzing naar bijlage 1 is zowel van toepassing voor een bso als voor een kdv.