Beleidsregels Ontheffingen artikel 87 RVV Valkenburg aan de Geul

Geldend van 14-01-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Ontheffingen artikel 87 RVV Valkenburg aan de Geul

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul

gelet op de Wegenverkeerswet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, de Algemene Wet bestuursrecht en de Gemeentewet;

besluiten vast te stellen de beleidsregels voor het aanvragen en verlenen van een ontheffing op grond van artikel 87 Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV):

Inleiding

Algemeen kader artikel 87 RVV

Sommige werkzaamheden en activiteiten in de gemeente kunnen uitsluitend worden uitgevoerd als

verkeerstekens en verkeersregels worden overtreden. De mogelijkheid om ontheffing te verlenen

van een aantal verkeersregels en verkeerstekens is geregeld in artikel 87 van het Reglement

Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV).

Artikel 87

Door het bevoegd gezag kan ontheffing worden verleend van de artikelen 3, eerste lid, 4, 5, eerste

en tweede lid, 6, eerste, tweede en derde lid, 8, 10, 23, eerste lid, 24, 25, 26, 42, 43, 46, 53, 61b,

alsmede artikel 62 voor zover het betreft de verkeerstekens C1, C2, C4, C6 tot en met C21, C22a,

D2, D4 tot en met D7, E1 tot en met E3, F7 en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 73, 76,

77, 78, 81 en 98.

Om te voorkomen dat het verkeersbeeld wordt verstoord en gevaarlijke situaties ontstaan door een

teveel aan voertuigen met een ontheffing, kan onder voorwaarden een ontheffing verleend worden.

Ingevolge artikel 149 lid 1 sub d, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is het verlenen van

ontheffing op grond van artikel 87 RVV een bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders. De

mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de ontheffing vindt zijn basis in artikel 150 van de

WVW. Een voorschrift is een aan de ontheffing verbonden verplichting voor de begunstigde. Van een

beperking is sprake wanneer het verlenen van de ontheffing een begrenzing bevat naar tijd, plaats

of anderszins.

De beperking kan worden gezien als onderdeel van de aan de ontheffing verbonden voorschriften.

Dit brengt mee dat overtreding van een aan een ontheffing verbonden beperking tevens overtreding

behelst van een voorschrift (art. 150 lid 2 WVW). Behandeling van een overtreding van een

beperking dient dan ook op eenzelfde lijn te geschieden als overtreding van een voorschrift. Een

onderscheid hoeft niet gemaakt te worden.

In bijlage 1 van deze beleidsregels is de volledige tekst weergegeven van:

  • artikel 87 van het RVV;

  • de artikelen en verkeerstekens waarvoor ontheffing kan worden verleend;

  • artikel 149 en 150 van de WVW.

Aanleiding beleidsregels gemeente Valkenburg aan de Geul

De gemeente Valkenburg aan de Geul heeft de voetgangerszone in het centrum uitgebreid. Aan de

randen van dit gebied zijn beweegbare pilaren (roadbarriers) geplaatst die het gebied fysiek gaan

afsluiten voor doorgaand verkeer. In bijlage 2 is een overzicht weergegeven van de (af te sluiten)

voetgangerszone in het centrum van Valkenburg aan de Geul.

Het primaire doel van deze afsluiting is het creëren van een aangenaam verblijfsklimaat in het

centrum. Tijdens de venstertijden tussen 07.00 en 11.00 uur wordt binnen een groot deel van het

afgesloten gebied laden en lossen toegestaan. Op deze uren kan in principe iedereen het gebied inen uitrijden, de beweegbare pollers staan dan naar beneden.

Voor toegang buiten de venstertijden worden door de gemeente RVV-ontheffingen verleend. Voor

het verlenen van een RVV-ontheffing is er behoefte aan duidelijke beoordelingscriteria, welke

worden vastgesteld met deze beleidsnota. Het kader voor deze beleidsnota betreft de vastgestelde

nota “Nieuwe verkeersstructuur” welke in het kader van het Centrumplan Hart voor Valkenburg na

een uitgebreide procedure is vastgesteld.

Dit moment (introductie beweegbare pilaren) wordt tevens aangegrepen om beoordelingscriteria

vast te leggen voor de overige RVV 87-ontheffingen, waarvoor tot op heden geen vastgestelde

beleidsnotitie beschikbaar was.

Opbouw beleidsregels

In de nu voorliggende beleidsregels zijn de criteria en voorwaarden opgenomen voor wat betreft het aanvragen en verlenen van ontheffingen voor:

  • Toegang tot het afgesloten voetgangersgebied (hoofdstuk 2);

  • Ontheffing toegangsverboden buitengebied (hoofdstuk 3);

  • Overige verkeerstekens en verkeersregels (hoofdstuk 4).

1. Algemeen

1.1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Roadbarrier-gebied: het gebied dat op basis van verkeersbesluiten is aangeduid als voetgangerszone en aanvullend afgesloten is met roadbarriers. Roadbarriers zijn fysieke afsluitingen waarmee het in- en uitrijden van een gebied door een motorvoertuig wordt gereguleerd;

  • b.

    Venstertijden: de tijdsperiode waarop het in- en uitrijden van het roadbarrier-gebied met een motorvoertuig is toegestaan;

  • c.

    Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van een brommobiel en bromfiets;

  • d.

    Ontheffing: een schriftelijke verklaring dat een verkeersmaatregel (als bedoeld in artikel 87 van het RVV 1990) niet geldt voor de houder van die schriftelijke verklaring. Aan een ontheffing kunnen voorwaarden verbonden worden;

  • e.

    Taxivervoer: vervoer als bedoeld in artikel 1 Wet Personenvervoer 2000;

1.2 Aanvraag en ontheffing

  • 1.

    Een aanvraag voor een ontheffing kan via de digitale balie worden ingediend;

  • 2.

    Bij aanvragen voor incidentele ontheffingen (ontheffing voor bepaalde duur), die voldoen aan de beoordelingscriteria uit deze beleidsnota, beslist het college uiterlijk binnen 5 werkdagen na ontvangst van een aanvraag.

  • 3.

    Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van overige aanvragen voor ontheffingen.

  • 4.

    Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

  • 5.

    De geldigheidsduur van een ontheffing wordt bepaald door het college, maar eindigt in ieder geval 1 jaar na de aanvangsdatum.

  • 6.

    Het college kan een derde partij machtigen om namens haar ontheffingen te verlenen.

1.3 Ontheffing en bewijskaart

Op de (digitale) ontheffing staan:

  • a.

    gegevens van de aanvrager;

  • b.

    gegevens van het voertuig, zijnde het kenteken, dan wel de omschrijving van het voertuig;

  • c.

    de omstandigheden waarvoor de ontheffing is verstrekt;

  • d.

    de artikelen en verkeerstekens waarvoor ontheffing is verleend;

  • e.

    de data waarop de ontheffing van kracht is;

  • f.

    de tijdsduur waarop de ontheffing van kracht is;

  • g.

    de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkende bepalingen;

  • h.

    eventueel nadere aandachtspunten.

1.4 Intrekken of wijzigen van de ontheffing

Het college kan een ontheffing intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de ontheffinghouder;

  • b.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de ontheffing;

  • c.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van ontheffingen komt te vervallen;

  • d.

    wanneer de ontheffinghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn ontheffing heeft voldaan;

  • e.

    wanneer de ontheffinghouder handelt in strijd met de aan de ontheffing verbonden voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de ontheffing onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    bij gewijzigd ontheffingenbeleid;

  • h.

    om redenen van openbaar belang.

1.5 Voorschriften

Voor de ontheffing gelden de volgende voorschriften:

  • 1.

    de ontheffing mag slechts worden gebruikt ten behoeve van de door de aanvrager omschreven werkzaamheden/omstandigheden welke in de ontheffing zijn opgenomen;

  • 2.

    de ontheffing mag niet worden gewijzigd;

  • 3.

    of een voertuig beschikt over een geldige ontheffing wordt gecontroleerd aan de hand van het kenteken, indien de ontheffing niet op kenteken is verstrekt dient de houder de ontheffing, bij gebruik ervan, bij zich te dragen, zodat deze op eerste vordering van bevoegde ambtenaren ter inzage kan worden gegeven;

  • 4.

    de houder mag bij het gebruik van de ontheffing de omgeving en het overige verkeer niet in gevaar brengen (o.a. Wegenverkeerswet artikel 5);

  • 5.

    als het gebruik van de ontheffing voor de werkzaamheden/omstandigheden niet strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van reguliere beschikbare (betaald) parkeerplaatsen, dan is de ontheffing niet van kracht;

  • 6.

    als de ontheffing geldig is voor een bepaalde maximale verblijfsduur, dan dient ten behoeve van controle een parkeerschijf te worden gebruikt, waarbij de aanvangstijd door middel van de parkeerschijf wordt aangegeven;

  • 7.

    specifieke voorschriften: aan de ontheffing kunnen specifieke voorschriften worden toegevoegd. Bijvoorbeeld stapvoets rijden, voorgeschreven rijrichting etc.

1.6 Handhaving

  • 1.

    Handhaving vindt plaats op basis van de Wegenverkeerswet artikel 150, lid 1 en lid 2, en artikel 160 lid 1, lid 2 en lid 3 en de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

  • 2.

    De handhaving wordt uitgeoefend door buitengewoon opsporingsambtenaren (bevoegde medewerkers van de gemeente) en de politie.

  • 3.

    Wanneer blijkt dat een door een functionaris geconstateerde gedraging een overtreding van één van de ontheffingsvoorschriften is en het betreft een voertuig met geldige ontheffing, dan kan de functionaris gebruik maken van de sancties die hem bij de handhaving ten dienste staan (zie 1.6 lid 1).

  • 4.

    De functionaris kan vorderen dat inzage in de ontheffing wordt verschaft. De bestuurder van het voertuig is verplicht de toezichthouder redelijkerwijs alle medewerking te verlenen (5:20 Awb).

  • 5.

    Weigering van medewerking valt te beschouwen als een strafbaar feit ex. art. 184 Wetboek van strafrecht.

1.7 Administratieve aandachtspunten

De administratieve aandachtspunten bij de ontheffing zijn:

  • 1.

    de ontheffing wordt beschouwd als een uitzonderingsgeval, de verstrekking hiervan wordt dan ook met redenen omkleed en individueel getoetst;

  • 2.

    de ontheffing en bijbehorend identificatiemiddel (pas/transponder etc.) blijven eigendom van de gemeente Valkenburg aan de Geul;

  • 3.

    bij verlies van een bijbehorend identificatiemiddel worden kosten in rekening gebracht voor de verstrekking van een nieuw identificatiemiddel;

  • 4.

    een ontheffing kan tijdelijk of permanent ongeldig zijn op bepaalde wegen of weggedeelten of op bepaalde tijdstippen (bijvoorbeeld vanwege wegwerkzaamheden of ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming);

  • 5.

    gedurende de looptijd van de ontheffing kunnen de aan de ontheffing verbonden voorschriften worden gewijzigd.

1.8 Afwijken van het beleid

Het college handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Dit is de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid die in de Awb onder artikel 4:84 is opgenomen.

1.9 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels ontheffingen artikel 87 RVV Valkenburg aan de Geul (2014).

1.10 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels in werking op een door het college bij openbaar besluit bekend te maken datum.

  • 2.

    Lopende ontheffingen, afgegeven vóór het inwerking treden van deze beleidsregels, blijven van kracht, tezamen met de bij die ontheffing vermelde voorschriften.

2. Selectieve toegang afgesloten voetgangersgebied (RVV artikel 10, gebruik voetbad/trottoir)

2.1 Venstertijden roadbarrier-gebied

  • 1.

    De venstertijden zijn tussen 07.00 en 11.00 uur.

  • 2.

    Buiten de venstertijden is in- en uitrijden alleen toegestaan met een incidentele of permanente ontheffing.

2.2 Categorieën ontheffing

Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een ontheffing verlenen voor het buiten de venstertijden in- en uitrijden van het roadbarrier-gebied. Het college maakt hierbij onderscheid in drie categorieën

  • 1.

    Permanente ontheffing zonder tijdsduurbeperking (categorie 1):

Een ontheffing om 7 dagen per week / 24 uur per dag met een motorvoertuig het roadbarrier-gebied in en uit te rijden. Deze ontheffing kan worden verleend aan:

  • Nood- en hulpdiensten (incl. parkeerontheffing);

  • Huisartsen met patiënten binnen het roadbarrier-gebied (incl. parkeerontheffing);

  • Verloskundigen met patiënten binnen het roadbarrier-gebied (incl. parkeerontheffing);

  • Regiotaxi;

  • Bewoners/huurders/pandeigenaren met een parkeerplaats op eigen terrein binnen het afgesloten gebied, t.b.v. bereik eigen parkeerplaats;

  • Bewoners/huurders/pandeigenaren van een pand binnen het afgesloten gebied (voor incidenteel laden en lossen en bereik van het (eigen) pand met het eigen voertuig, parkeren blijft verboden);

  • Bedrijven en instellingen met een parkeerplaats op eigen terrein binnen het afgesloten gebied;

  • Hotelgasten, voor het in- en uitladen van de koffers (parkeren blijft verboden);

  • Voertuigen voor reiniging, schoonmaak, beheer en stadstoezicht in de openbare ruimte (incl. parkeerontheffing).

  • 2.

    Permanente ontheffing met tijdsduurbeperking (categorie II):

Een ontheffing om buiten de venstertijden x aantal dagen per week / y uur per dag met een motorvoertuig het roadbarrier-gebied in- en uit te rijden. Dag(en) en tijdstip(pen) zijn afhankelijk van het type activiteit en ter beoordeling door het college. Aanvrager moet aantonen dat activiteit niet anders dan buiten de venstertijden kan plaatsvinden. Deze ontheffing kan worden verleend aan:

  • Stadsrondrit;

  • Ondernemers met een standplaatsvergunning (ambulante handel, marktkooplieden) binnen het afgesloten gebied;

  • Kerkbezoekers (voor in- en uitladen van minder validen, waarbij aanvullend max. 5 ontheffingen worden verstrekt voor het parkeren in de Pelerinstraat voor voertuigen die een relatie hebben met een specifieke kerkdienst (trouwauto, rouwauto etc.));

  • Voertuigen voor reiniging, schoonmaak, beheer en stadstoezicht in de openbare ruimte (incl. parkeerontheffing).

  • 3.

    Incidentele ontheffing (categorie III)

Een ontheffing om buiten de venstertijden gedurende een vooraf bepaalde duur met een motorvoertuig het roadbarrier-gebied in- en uit te rijden. Goedkeuring is afhankelijk van het type activiteit en ter beoordeling door het college. Aanvrager moet aantonen dat activiteit niet anders dan buiten de venstertijden kan plaatsvinden. Deze ontheffing kan worden verleend aan:

  • Bouw-, installatie- en reparatieverkeer;

  • Voertuigen voor reiniging, schoonmaak, beheer en stadstoezicht in de openbare ruimte;

  • Overig (bijv. verhuiswagen);

  • Bijzondere omstandigheden.

  • 4.

    Incidentele ontheffing inclusief parkeerontheffing (categorie IV):

In combinatie met de incidentele ontheffing voor het inrijden van het voetgangersgebied (categorie III) kan tevens een parkeerontheffing worden verleend indien de noodzaak voor de aanwezigheid van het voertuig in de directe omgeving door de aanvrager wordt aangetoond en er geen reguliere parkeervoorzieningen binnen acceptabele afstand beschikbaar/aanwezig zijn.

Aanvullend op de legeskosten geldt voor deze ontheffing een parkeertarief, conform de vigerende parkeerbelastingverordening.

2.3 Criteria en voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing

Onderstaand Schema.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

2.4 Nadere regels ter verduidelijking van de wijze van ontheffingverlening

Bij het aanvragen van een ontheffing dient de aanvrager naast het aanvraagformulier een aantal andere documenten te overleggen. Deze dienen tegelijkertijd met het aanvraagformulier via de digitale balie of bij het gemeenteloket te worden ingeleverd.

Vervolgens zal de aanvrager aan moeten tonen dat voldaan wordt aan de specifieke randvoorwaarden die aan een ontheffing voor de genoemde doelgroep zijn verbonden.

  • a.

    Categorie I

    • Een kopie van een geldig legitimatiebewijs

    • Een kopie kentekenbewijs deel II of een kopie van een leasecontract

    • Een kopie van inschrijving van de KvK of goedgekeurde accountantsverklaring (als u de ontheffing als bedrijf aanvraagt)

    • Met een parkeerplaats op eigen terrein: een bewijs van eigendomsrecht, huurovereenkomst, gebruiksrecht of beschikbaarstelling van het aantal eigen parkeerplaatsen

  • b.

    Categorie II

    • Een kopie van een geldig legitimatiebewijs

    • Een kopie van inschrijving van de KvK of goedgekeurde accountantsverklaring (als u de ontheffing als bedrijf aanvraagt)

    • Een kopie kentekenbewijs deel II of een kopie van een leasecontract

    • Een motivatie, waarmee de aanvrager aantoont dat de activiteiten en/of werkzaamheden niet kunnen worden verricht binnen venstertijden.

    • Een motivatie voor de duur van de ontheffing.

  • c.

    Categorie III

    • Een motivatie, waarmee de aanvrager aantoont dat de activiteiten en/of werkzaamheden niet kunnen worden verricht binnen venstertijden.

    • Een motivatie voor de duur van de ontheffing.

  • d.

    Categorie IV

    • Een motivatie, waarmee de aanvrager aantoont dat de activiteiten en/of werkzaamheden niet kunnen worden verricht binnen venstertijden.

    • Een motivatie, waarmee de aanvrager aantoont dat de aanwezigheid van het voertuig in de directe omgeving noodzakelijk is en geen gebruik gemaakt kan worden van bestaande parkeermogelijkheden in de omgeving.

    • Een motivatie voor de duur van de ontheffing.

2.5 Gedragsregels en voorwaarden laden en lossen

  • 1.

    Binnen het roadbarrier-gebied is de Wegenverkeerswet van toepassing. Let dus te allen tijde op de bebording en rij stapvoets.

  • 2.

    Het roadbarrier-gebied maakt onderdeel uit van een parkeerverbodzone. Er kan op de openbare weg dus alleen worden geladen en gelost. Direct na deze handeling dient het roadbarrier-gebied weer te worden verlaten.

  • 3.

    Neem altijd de kortste route naar de bestemming en terug. Maak daarbij gebruik van de rijrichtingen zoals deze voor het gebied zijn vastgesteld (zie bijlage 2)

  • 4.

    Het is buiten de venstertijden niet toegestaan zonder geldige ontheffing zich met een motorvoertuig in het roadbarrier-gebied te bevinden.

  • 5.

    Binnenstadondernemers en leveranciers zullen alles in het werk stellen om de bevoorrading zoveel mogelijk binnen de venstertijden te laten plaatsvinden en door middel van bundeling het aantal leveringen te minimaliseren.

  • 6.

    Er wordt door leveranciers zoveel mogelijk achter elkaar geparkeerd, zodat er normaal gesproken altijd sprake kan zijn van doorstroming.

  • 7.

    Als mocht blijken dat op specifieke momenten de bevoorrading zodanig is dat doorstroming feitelijk niet meer mogelijk is, dan dienen de duperende binnenstadondernemers en leveranciers onderling aanvullende afspraken te maken over een betere spreiding van bevoorrading.

  • 8.

    Leveranciers maken zoveel mogelijk gebruik van schone voertuigen conform het landelijk convenant stimulering schone vrachtauto's en milieuzonering.

  • 9.

    Tijdens het laden en lossen dient de motor te worden uitgezet, tenzij dat op onoverkomelijke bezwaren stuit.

  • 10.

    Geluidsoverlast, zoals van een radio, dient zoveel mogelijk te worden vermeden.

2.6 Gedragsregels en voorwaarden taxi’s

  • 1.

    Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat in de ontheffing de term taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer staat vermeld. Ingevolge artikel 5 van genoemde wet is het verboden taxivervoer te verrichten zonder daartoe strekkende vergunning. Dit brengt met zich mee dat taxibedrijven om voor ontheffing in aanmerking te komen dienen te beschikken over een geldige vergunning voor taxivervoer.

  • 2.

    De ontheffing voor het buiten de venstertijden in- en uitrijden van het roadbarrier-gebied mag alleen gebruikt worden voor het ophalen dan wel afzetten van passagiers door een taxi voor een vooraf gereserveerde rit. Voor het innemen van een standplaats is een aparte locatie aangewezen in de directe omgeving van de afgesloten voetgangerszone.

  • 3.

    Het voertuig van de ondernemer zal het gebied alleen binnengaan voor het direct halen en/of brengen van passagiers. Het gebied zal door de gebruiker dus niet als sluiproute worden gebruikt.

  • 4.

    De gebruiker gebruikt de kortste route om het gebied te verlaten en/of de bestemming te bereiken. Maak daarbij gebruik van de rijrichtingen zoals deze voor het gebied zijn vastgesteld (zie bijlage 2)

  • 5.

    Binnen het gebied wordt door het voertuig van ondernemer niet harder gereden dan stapvoets (max. 20 km/uur).

  • 6.

    Binnen het gebied wordt niet geparkeerd.

  • 7.

    Indien meerdere taxi’s gelijktijdig voor het ophalen van een of meerdere personen noodzakelijk zijn dienen de taxi’s achter elkaar plaats te nemen en mag de doorgang voor (hulp)diensten niet belemmerd worden.

  • 8.

    Bij geopende deuren en/of ramen van de taxi’s van gebruikers in het gebied dient de muziek-/radio-installatie uitgeschakeld te zijn. Alleen de mobilofoon mag ingeschakeld zijn op een volume zodat buiten het voertuig geen overlast plaatsvindt.

  • 9.

    Claxonneren is verboden tenzij dit noodzakelijk is in het kader van de verkeersveiligheid.

  • 10.

    Het is de gebruiker niet toegestaan meerdere voertuigen (zgn. treinen) tot het gebied toegang te geven.

  • 11.

    De gebruiker draagt, zoveel als in zijn vermogen ligt, er zorg voor dat een passagier zonder overlast te veroorzaken (zoals bijvoorbeeld schreeuwen, luid spreken etc.) in of uit de taxi stapt.

  • 12.

    De gebruiker zorgt ervoor dat medische spoedritten (het vervoeren van slachtoffers van ongelukken en medisch personeel) niet met hoge snelheid door het gebied plaatsvinden. Dit is uitsluitend voorbehouden aan de hulpdiensten.

3. Ontheffing geslotenverklaring buitengebied (RVV artikel 62)

3.1 Categorieën ontheffing

In het buitengebied zijn diverse wegen afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Het college kan op daartoe strekkende aanvraag ontheffing verlenen voor deze geslotenverklaring.

Het college maakt hierbij onderscheid in de volgende twee categorieën:

  • 1.

    Incidentele ontheffing

  • Beperkte geldigheidsduur (vooraf bepaalde begin- en einddatum)

  • 2.

    Permanente ontheffing

  • Onbeperkte geldigheidsduur (zonder vooraf bepaalde einddatum)

3.2 Criteria en voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing

  • 1.

    Calamiteiten (Incidenteel)

De werkzaamheden van de ontheffingaanvrager hebben een dermate spoedeisend karakter dat indien men niet onmiddellijk in de naaste omgeving van de uit te voeren werkzaamheden kan komen onevenredige schade zou kunnen ontstaan.

  • 2.

    Bij directe verbondenheid van het voertuig aan de uit te voeren werkzaamheden (Incidenteel)

In het voertuig waarvoor ontheffing is aangevraagd is apparatuur aangebracht die vast met het voertuig is verbonden en die in de directe omgeving van de uit te voeren werkzaamheden beschikbaar moet zijn.

Voorbeelden: hoogwerker, compressoren, hoogdrukapparatuur en lasapparatuur.

  • 3.

    Te overbruggen afstand voor levering zware materialen/goederen (Incidenteel)

De afstand die in het kader van de werkzaamheden met zware materialen moet worden overbrugd, is zodanig dat in redelijkheid niet verlangd kan worden dat dit zonder gebruikmaking van het voertuig plaatsvindt. Voor het verplaatsen van zware materialen en/of goederen is, in redelijkheid, geen alternatief mogelijk dan door gebruik te maken van het voertuig.

  • 4.

    Beheer, onderhoud en bereik van eigendom (Permanent of incidenteel)

Er zijn diverse afgesloten wegen in het buitengebied welke de enige toegangsmogelijkheid zijn voor (particulier) eigendom. Ten einde dit eigendom te kunnen beheren, onderhouden of bereiken voor andere doeleinden is een ontheffing noodzakelijk om met gemotoriseerd verkeer bij dit perceel te komen. Aanvrager dient het eigendom aan te tonen, danwel een verklaring van eigenaar te overleggen waaruit blijkt dat toegang noodzakelijk is.

  • 5.

    Diversen (Incidenteel)

Andere dan de boven genoemde werkzaamheden, die niet zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd of werkzaamheden en activiteiten met een spoedeisend karakter of maatschappelijke relevant doel.

Voorbeeld: ontheffingen voor voertuigen van hoogwaardigheidsbekleders (i.v.m. met eventueel optreden bij calamiteiten).

3.3 Locatiespecifieke criteria: Groeneweg

Bij de besluitvorming rondom de afsluiting van de Groeneweg zijn aanvullende criteria vastgesteld:

  • 6.

    Bewoners Emmabergweg, Zenderweg, Heideweg (Permanent)

Bewoners van bovengenoemde straten komen in aanmerking voor een permanente ontheffing voor het bereiken van deze straten via de Groeneweg. Deze weg wordt gebruikt als alternatief voor de Emmabergweg, waar het kruispunt Emmabergweg/Emmaberg gezien wordt als een minder veilige aansluiting.

3.4 Nadere regels ter verduidelijking van de wijze van ontheffingverlening

Bij het aanvragen van een ontheffing dient de aanvrager naast het aanvraagformulier een aantal andere documenten te overleggen. Deze dienen tegelijkertijd met het aanvraagformulier via de digitale balie of bij het loket Bevolking te worden ingeleverd.

Vervolgens zal de aanvrager moeten beschrijven en aantonen welke werkzaamheden worden uitgevoerd en voor welke verkeerstekens en verkeersregels ontheffing vereist is.

Incidentele en permanente ontheffing

  • Een kopie van een geldig legitimatiebewijs

  • Een kopie van inschrijving van de KvK of goedgekeurde accountantsverklaring (bij aanvraag als bedrijf)

  • Een kopie kentekenbewijs deel II of een kopie van een leasecontract

  • Een motivatie, waarmee de aanvrager beschrijft en aantoont welke werkzaamheden worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld door het overleggen van een (onderhouds)contract van uit te voeren werkzaamheden.

  • Een bewijs van eigendom, danwel verklaring van eigenaar voor noodzakelijke toegang.

4. Overige verkeerstekens en verkeersregels

4.1 Categorieën ontheffing

Naast de toegang tot het roadbarrier-gebied (paragraaf 2) of geslotenverklaring buitengebied (paragraaf 3) kan het college op een daartoe strekkende aanvraag een ontheffing verlenen voor de overige in artikel 87 van het RVV opgenomen verkeerstekens en verkeersregels. De meest voorkomende zijn de RVV artikelen 10, 23 en 24.

Het college maakt hierbij onderscheid in de volgende twee categorieën:

  • 1.

    Incidentele ontheffing

Beperkte geldigheidsduur (vooraf bepaalde begin- en einddatum)

  • 2.

    Permanente ontheffing

Onbeperkte geldigheidsduur (zonder vooraf bepaalde einddatum)

4.2 Criteria en voorwaarden voor het verlenen van een ontheffing

  • 1.

    Calamiteiten

De werkzaamheden van de ontheffingaanvrager hebben een dermate spoedeisend karakter dat indien men niet onmiddellijk in de naaste omgeving van de uit te voeren werkzaamheden kan parkeren onevenredige schade zou kunnen ontstaan.

Voorbeelden: zorgverleners, loodgieters, reparatie- en onderhoudsbedrijven.

  • 2.

    Bij directe verbondenheid van het voertuig aan de uit te voeren werkzaamheden

In het voertuig waarvoor ontheffing is aangevraagd is apparatuur aangebracht die vast met het voertuig is verbonden en die in de directe omgeving van de uit te voeren werkzaamheden beschikbaar moet zijn.

Voorbeelden: hoogwerker, compressoren, hoogdrukapparatuur en lasapparatuur.

  • 3.

    Te overbruggen afstand voor levering zware materialen/goederen

De afstand die in het kader van de werkzaamheden met zware materialen moet worden overbrugd, is zodanig dat in redelijkheid niet verlangd kan worden dat dit zonder gebruikmaking van het voertuig plaatsvindt. Voor het verplaatsen van zware materialen en/of goederen is, in redelijkheid, geen alternatief mogelijk dan door gebruik te maken van het voertuig.

Voorbeeld: het gebruik van een steekwagen of rolcontainer is niet mogelijk (extreem volumineuze en/of zware goederen).

  • 4.

    Diversen

Andere dan de bovengenoemde werkzaamheden, die niet zonder ontheffing kunnen worden uitgevoerd of werkzaamheden en activiteiten met een spoedeisend karakter of maatschappelijke relevant doel.

Voorbeeld: ontheffingen voor voertuigen van hoogwaardigheidsbekleders (i.v.m. met eventueel optreden bij calamiteiten).

4.3 Nadere regels ter verduidelijking van de wijze van ontheffingverlening

Bij het aanvragen van een ontheffing dient de aanvrager naast het aanvraagformulier een aantal andere documenten te overleggen. Deze dienen tegelijkertijd met het aanvraagformulier via de digitale balie of bij het gemeenteloket te worden ingeleverd.

Vervolgens zal de aanvrager moeten beschrijven en aantonen welke werkzaamheden worden uitgevoerd en voor welke verkeerstekens en verkeersregels ontheffing vereist is.

Incidentele en permanente ontheffing

  • Een kopie van een geldig legitimatiebewijs

  • Een kopie van inschrijving van de KvK of goedgekeurde accountantsverklaring (bij aanvraag als bedrijf)

  • Een kopie kentekenbewijs deel II of een kopie van een leasecontract

  • Een motivatie, waarmee de aanvrager beschrijft en aantoont welke werkzaamheden worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld door het overleggen van een (onderhouds)contract van uit te voeren werkzaamheden.

Ondertekening

Bijlagen

Bijlage 1:

Wegenverkeerswet

Artikel 149

  • 1.

    Van het bepaalde krachtens deze wet kan in de krachtens deze wet aangewezen gevallen overeenkomstig krachtens deze wet vastgestelde regels ontheffing worden verleend:

    • a.

      voor wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;

    • b.

      voor wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;

    • c.

      voor wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;

    • d.

      voor andere wegen door burgemeester en wethouders of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan door Onze Minister ontheffing worden verleend van het gebruik van autogordels en kinderbeveiligingsmiddelen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen terzake nadere regels worden vastgesteld.

Artikel 150

  • 1.

    Een vrijstelling of ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 2.

    Het is verboden te handelen in strijd met de aan een vrijstelling of ontheffing verbonden voorschriften.

Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens

Artikel 87

Door het bevoegd gezag kan ontheffing worden verleend van de artikelen 3, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste, tweede en derde lid, 8, 10, 23, eerste lid, 24, 25, 26, 42, 43, 46, 53, 61b, alsmede artikel 62 voor zover het betreft de verkeerstekens C1, C2, C4, C6 tot en met C21, C22a, D2, D4 tot en met D7, E1 tot en met E3, F7 en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 73, 76, 77, 78, 81 en 98.

Artikel 3

  • 1.

    Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden.

Artikel 4

  • 1.

    Voetgangers gebruiken het trottoir of het voetpad.

  • 2.

    Zij gebruiken het fietspad of het fiets/bromfietspad indien trottoir en voetpad ontbreken.

  • 3.

    Zij gebruiken de berm of de uiterste zijde van de rijbaan, indien ook een fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en het tweede lid gebruiken personen die zich verplaatsen met behulp van voorwerpen, niet zijnde voertuigen, het fietspad, het fiets/bromfietspad, het trottoir of het voetpad. Zij gebruiken de rijbaan indien een fietspad, een fiets/bromfietspad, een trottoir of een voetpad ontbreekt.

Artikel 5

  • 1.

    Fietsers gebruiken het verplichte fietspad of het fiets/bromfietspad.

  • 2.

    Zij gebruiken de rijbaan indien een verplicht fietspad of een fiets/bromfietspad ontbreekt.

Artikel 6

  • 1.

    Bromfietsers gebruiken het fiets/bromfietspad.

  • 2.

    Zij gebruiken de rijbaan indien een fiets/bromfietspad ontbreekt.

  • 3.

    Bestuurders van bromfietsen op meer dan twee wielen en bromfietsen met aanhangwagen, die met inbegrip van de lading breder zijn dan 0,75 meter, mogen de rijbaan gebruiken.

Artikel 8

  • 1.

    Ruiters gebruiken het ruiterpad.

  • 2.

    Zij gebruiken de berm of de rijbaan indien een ruiterpad ontbreekt.

Artikel 10

  • 1.

    Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.

  • 2.

    Andere bestuurders dan fietsers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig mogen fietsstroken met doorgetrokken strepen niet gebruiken.

Artikel 23

  • 1.

    De bestuurder mag zijn voertuig niet laten stilstaan:

    • a.

      op een kruispunt of een overweg;

    • b.

      op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook;

    • c.

      op een oversteekplaats of binnen een afstand van vijf meter daarvan;

    • d.

      in een tunnel;

    • e.

      bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering dan wel, ingeval die markering niet is aangebracht, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord;

    • f.

      op de rijbaan langs een busstrook en

    • g.

      langs een gele doorgetrokken streep.

Artikel 24

  • 1.

    De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:

    • a.

      bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;

    • b.

      voor een inrit of een uitrit;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op de rijbaan van een voorrangsweg;

    • d.

      op een parkeergelegenheid:

      • 1.

        voor zover zijn voertuig niet behoort tot de op het bord of op het onderbord aangegeven voertuigcategorie of groep voertuigen;

      • 2.

        op een andere wijze dan op het bord of op het onderbord is aangegeven;

      • 3.

        op dagen of uren waarop dit blijkens het onderbord is verboden;

    • e.

      langs een gele onderbroken streep;

    • f.

      op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen;

    • g.

      op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend.

  • 2.

    Indien onder de verkeersborden E4 tot en met E8, E12 en E13 van bijlage 1, op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, gelden de uit het bord of onderbord voortvloeiende geboden of verboden slechts gedurende de aangegeven dagen of uren.

  • 3.

    De bestuurder mag zijn voertuig niet dubbel parkeren.

  • 4.

    Indien een parkeergelegenheid, aangeduid met een van de verkeersborden E 4 tot en met E 13 van bijlage 1, is voorzien van parkeervakken, mag slechts in die vakken worden geparkeerd.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Artikel 25

  • 1.

    Het is verboden in een parkeerschijf-zone te parkeren, behalve op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven of plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep.

  • 2.

    Op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep is het parkeren van een motorvoertuig op meer dan twee wielen slechts toegestaan indien het motorvoertuig overeenkomstig het bij ministeriële regeling bepaalde is voorzien van een achter de voorruit geplaatste, duidelijk zichtbare parkeerschijf.

  • 3.

    Op de parkeerschijf staat het tijdstip aangegeven waarop met parkeren is begonnen. Dit tijdstip wordt uitsluitend handmatig ingesteld. Een parkeerschijf, voorzien van een mechanisme dat het tijdstip van aankomst automatisch instelt of verschuift, wordt niet gebruikt.

  • 4.

    Bij het instellen mag het tijdstip van aankomst naar boven worden afgerond op het eerstvolgende hele of halve uur. De toegestane parkeerduur mag niet zijn verstreken.

  • 5.

    Indien op een onderbord dagen of uren zijn vermeld, gelden het tweede tot en met het vierde lid slechts gedurende die dagen of uren.

Artikel 26

  • 1.

    Op een gehandicaptenparkeerplaats mag slechts worden geparkeerd:

    • a.

      een gehandicaptenvoertuig;

    • b.

      een motorvoertuig op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart duidelijk zichtbaar is aangebracht of

    • c.

      indien de gehandicaptenparkeerplaats is gereserveerd voor een bepaald voertuig, dat voertuig.

  • 2.

    Indien op een onderbord een maximale parkeerduur is vermeld, is artikel 25, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de parkeerplaats niet hoeft te zijn voorzien van een blauwe streep.

Artikel 42

Het gebruik van de autosnelweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van ten minste 60 km per uur mag en kan worden gereden.

Het gebruik van de autoweg is slechts toegestaan voor bestuurders van een motorvoertuig waarmee met een snelheid van ten minste 50 km per uur mag en kan worden gereden.

Artikel 43

  • 1.

    Het is de bestuurders verboden op een autosnelweg of autoweg hun voertuig te keren of achteruit te rijden.

  • 2.

    Het is de bestuurders voorts verboden op de rijbaan van een autosnelweg of autoweg hun voertuig te laten stilstaan.

  • 3.

    Behoudens in noodgevallen is het de weggebruikers verboden op een autosnelweg of autoweg gebruik te maken van de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm.

  • 4.

    Op een autosnelweg is het bestuurders van een samenstel van voertuigen met een totale lengte van meer dan 7 meter en van een vrachtauto verboden op een rijbaan met drie of meer rijstroken enig andere dan de twee meest rechts gelegen rijstroken te gebruiken. Het verbod geldt niet voor het geval zij moeten voorsorteren.

Artikel 46

  • 1.

    Het is bestuurders van een motorvoertuig verboden binnen een erf te parkeren anders dan op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven.

  • 2.

    Indien het erf tevens is aangeduid als parkeerschijf-zone, is ten aanzien van het parkeren van voertuigen artikel 25 van toepassing.

Artikel 53

Het is bestuurders van een motorvoertuig verboden een ander motorvoertuig te slepen, indien de afstand van de achterzijde van het trekkende voertuig tot de voorzijde van het gesleepte voertuig meer dan vijf meter bedraagt.

Artikel 61b

  • 1.

    Het is verboden personen te vervoeren in de open of gesloten laadruimte van een motorvoertuig of bromfiets en in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig of bromfiets.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op het vervoer van personen in de laadruimte van een ambulance of dierenambulance en op het vervoer van rolstoelinzittenden op de daarvoor ingerichte plaatsen in de laadruimte van een voertuig dat blijkens een aantekening op het kentekenbewijs speciaal is uitgerust voor rolstoelvervoer.

    • b.

      op het vervoer van personen in de laadruimte van motorvoertuigen ten dienste van politie en brandweer en van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • c.

      op het vervoer van een persoon op de bestuurderszitplaats in een motorvoertuig of op een bromfiets op meer dan twee wielen die door een ander motorvoertuig of een andere bromfiets op meer dan twee wielen wordt voortgetrokken en op het vervoer van passagiers van het getrokken voertuig als hier bedoeld, voor wie geen zitplaats in het trekkende voertuig als hier bedoeld beschikbaar is;

    • d.

      in het geval het vervoer van personen geschiedt in het kader van een evenement of optocht waarvoor een vergunning op grond van een gemeentelijke verordening is afgegeven.

Artikel 62

Weggebruikers zijn verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden. Voor zover het betreft de verkeerstekens:

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Artikel 73

Bij rijstrooklichten betekent:

  • a.

    groene pijl of maximumsnelheid, aangeduid door bord A3 van bijlage I: de rijstrook mag worden gebruikt;

  • b.

    rood kruis: de rijstrook mag niet worden gebruikt. De vluchtstrook mag alleen in noodgevallen worden gebruikt;

  • c.

    witte pijl: voorwaarschuwing rood kruis;

  • d.

    het woord «BUS»: de rijstrook mag slechts gebruikt worden door bestuurders van een lijnbus en bestuurders van een autobus;

  • e.

    het woord «LIJNBUS»: de rijstrook mag slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus.

Artikel 76

  • 1.

    Een doorgetrokken streep die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevindt, heeft de volgende betekenis:

    • a.

      indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, met verkeer in beide richtingen: bestuurders mogen de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep bevinden, tenzij aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht;

    • b.

      indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, voor verkeer in één richting: bestuurders mogen de streep niet overschrijden, tenzij tussen de bestuurder en de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht.

  • 2.

    Indien de streep zich bevindt tussen de naast de spitsstrook gelegen rijstroken en spitsstroken: bestuurders mogen de doorgetrokken streep overschrijden.

Artikel 77

  • 1.

    Bestuurders mogen verdrijvingsvlakken en puntstukken niet gebruiken.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bestuurders een spitsstrook volgen die een splitsing of samenvoeging van wegen, rijstroken of rijbanen passeert.

Artikel 78

  • 1.

    Bestuurders die de rijbaan volgen zijn verplicht op een kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop zij zich bevinden aangeeft. Een in een voorsorteerstrook gelegen fietsstrook maakt deel uit van deze voorsorteerstrook.

  • 2.

    Bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten en daartoe een uitrijstrook volgen, zijn ter hoogte van de daarin aangebrachte pijlen verplicht om de richting te volgen die de uitrijstrook waarop zij zich bevinden, aangeeft.

Artikel 81

Busbanen en busstroken waarop het woord «BUS» is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus, een autobus of een tram. Busbanen en busstroken waarop het woord «LIJNBUS» is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus of een tram.

Bijlage 2:

Winkelgebied

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling