Financiële verordening gemeente Bernheze 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Financiële verordening gemeente Bernheze 2020

De raad van de gemeente Bernheze besluit, op basis van het bijbehorende voorstel van

burgemeester en wethouders van 20 oktober 2020:

• Vast te stellen de Financiële verordening gemeente Bernheze 2020;

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

- Administratie

het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de organisatie van de gemeente Bernheze en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

- Domein

iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

- Grondexploitatiecomplex

een ruimtelijke plan voorzien van een grondexploitatiebegroting.

- Grondexploitatiebegroting (GREX)

de financiële vertaling van een grondexploitatiecomplex, waarbij de kosten en opbrengsten gefaseerd zijn in de tijd.

- Facilitair grondbeleid

de bouwkavel is in het bezit van een private partij (ontwikkelaar, particulier, etc.) en wordt door deze partij ontwikkeld. De gemeente treedt alleen op als overheid, die de plannen van private partijen faciliteert als daarvoor een bestemmingswijziging noodzakelijk is;

- Doelmatigheid

het realiseren van bepaalde prestaties met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen dan wel het met een bepaalde hoeveelheid inzet van middelen, realiseren van zoveel mogelijk prestaties.

- Doeltreffendheid

de mate waarin de beoogde maatschappelijke effecten van het beleid ook daadwerkelijk worden bereikt;

- Overheidsbedrijf:

onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

- Programma

een samenhangend geheel van activiteiten, zoals bedoeld in artikel 8 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV).

- Taakvelden

voorgeschreven indeling van de begroting en jaarrekening, bedoeld voor uniforme informatieverstrekking van decentrale overheden aan derden.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad kan bij de aanvang van een nieuwe raadsperiode de programma-indeling wijzigen en opnieuw vaststellen.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De programma-indeling en de taakvelden per programma staan voor de duur van een raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen zijn tot wijziging. Bij vaststelling van de begroting worden wijzigingen expliciet vermeld.

  • 4.

    Op voorstel van het college stelt de raad, naast de verplichte beleidsindicatoren bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a van het Besluit Begroting en Verantwoording, aanvullende indicatoren per programma vast indien dit noodzakelijk is om het beleid te monitoren.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten per taakveld opgenomen en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per taakveld opgenomen. De mutaties reserves worden per programma weergegeven, niet per taakveld.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven. In de meerjarenbegroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet voor de drie daarop volgende jaren weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening bij de toelichting op de balans wordt van de investeringen met een investeringsvolume ≥ € 50.000,- het geautoriseerde investeringskrediet, de gerealiseerde uitgaven van het geautoriseerde investeringskrediet voor dat jaar en de totale gerealiseerde uitgaven weergegeven.

  • 4.

    In de jaarstukken worden verschillen in realisatie groter dan ≥ € 50.000,- per taakveld ten opzichte van de gewijzigde begroting toegelicht.

Artikel 4. Kadernota (kaders begroting)

  • 1.

    Het college biedt de raad jaarlijks een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren. De raad stelt deze nota uiterlijk voor het zomerreces vast.

  • 2.

    De kadernota kan, in overleg met de gemeenteraad, achterwege blijven in de jaren waarin er gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden.In de jaren waarin de nota achterwege blijft, presenteert het college een informatienota aan de raad waarin de actuele financiële stand van zaken is opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten alsook de stortingen en onttrekkingen aan reserves per programma, zoals weergegeven in het overzicht van baten en lasten. Daarnaast autoriseert hij het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

  • 2.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de programmabegroting de investeringskredieten en geeft daarbij aan van welke investeringskredieten de raad op een later tijdstip een apart voorstel wil ontvangen alvorens het krediet definitief wordt geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de lasten van een programma dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven het geautoriseerde investeringskrediet dreigt te overschrijden, of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten en het wijzigen van geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

  • 5.

    Voor investeringen waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een afzonderlijk investeringsvoorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. In het investeringsvoorstel wordt tevens de voorgestelde dekking opgenomen.

  • 6.

    Een voorstel tot autorisatie van een investeringskrediet als bedoeld onder lid 5 kan achteraf plaatsvinden als het investeringsbedrag ≤ € 50.000,- en voldoet aan lid 7 sub a. De structurele consequenties worden in de eerstvolgende kadernota en/of begroting meegenomen als een onomkeerbaar besluit.

  • 7.

    Het college kan zonder voorafgaande toestemming van de raad beschikken over de post onvoorzien zoals die is opgenomen in de programmabegroting van het lopende jaar onder de volgende voorwaarden:

  • 1.

    de beschikking over de post onvoorzien mag uitsluitend betrekking hebben op uitgaven die onvoorzienbaar, onuitstelbaar of onvermijdbaar (de zogenaamde 3 O’s) zijn;

  • 2.

    mutaties van eenmalige of structurele lasten of baten, niet zijnde mutaties voortvloeiende uit investeringskredieten, tot en met € 25.000,-;

  • 3.

    mutaties van geautoriseerde investeringskredieten tot 10% van het investeringsbedrag met een maximum tot € 100.000,-;

  • 4.

    voordelen welke niet zijn geraamd worden toegevoegd aan de post onvoorzien;

  • 5.

    het college doet zonder voorafgaande toestemming van de raad ten laste van de post onvoorzien geen uitgaven waarvan bekend is of verondersteld mag worden dat daaromtrent belangrijke politieke gevoeligheid bestaat.

  • 6.

    indien aanwending van de post onvoorzien structurele financiële consequenties tot gevolg heeft worden deze consequenties in de eerst volgende kadernota en/of begroting opgenomen als een onomkeerbaar besluit.

    • 1.

      Het college is gemachtigd om zonder voorafgaande toestemming van de raad tot en met een bedrag van € 50.000,- te beschikken over een bestemmingsreserve binnen de door de raad vastgestelde specifieke kaders voor de desbetreffende reserve.

    • 2.

      Via de tussentijdse rapportages en de jaarstukken legt het college verantwoording af aan de raad over de mutaties zoals opgenomen in lid 6, lid 7 en lid 8.

    • 3.

a. De raad stelt een grondexploitatiecomplex en grondexploitatiebegroting (grex) vast.

b. De raad verleent het college mandaat tot het vaststellen van een grondexploitatiecomplex en grondexploitatiebegroting indien de grondexploitatie over de gehele looptijd minimaal budgettair neutraal is (met een 0-resultaat, dan wel positief), het risico geen negatieve gevolgen heeft voor het benodigd gemeentelijk weerstandsvermogen en past binnen het bestaande beleid.

c. De raad draagt de bevoegdheid voor het besluit tot het maken van voorbereidingskosten voor (facilitair) grondbeleid over aan het college.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van minimaal twee tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende boekjaar.

De tussentijdse rapportages bevatten een uiteenzetting van de afwijkingen in de uitvoering en de benodigde bijsturing en bijstelling van het beleid.

  • 1.

    In de tussentijdse rapportages worden substantiële afwijkingen op het beleid, voortgang en financiën (ramingen van baten en lasten en investeringskredieten) toegelicht.

  • 2.

    In de tussentijdse rapportages worden geconstateerde en verwachte afwijkingen op de vastgestelde ramingen na wijziging van het saldo van de baten en de lasten van taakvelden en investeringskredieten groter dan € 25.000,- toegelicht.

Artikel 7. Overheveling van exploitatiebudgetten van een begrotingsjaar naar een ander begrotingsjaar en votering en afsluiting van investeringskredieten

  • 1.

    Indien de activiteiten, waarvoor de raad een incidenteel exploitatiebudget beschikbaar heeft gesteld, niet of niet geheel in het boekjaar kunnen worden uitgevoerd, dan is onder de volgende voorwaarden, de mogelijkheid van overheveling aanwezig. Een voorstel hiervoor zal door het college aan de raad worden voorgelegd als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1.

    er moet sprake zijn van een (beleidsinhoudelijke) noodzaak om de middelen te behouden voor de uitvoering van de werkzaamheden/activiteiten in het volgende begrotingsjaar of er is sprake dat bij achterwege blijven van budgetoverheveling er een significante achterstandsituatie in de oorspronkelijke voorgenomen uitvoering ontstaat;

  • 2.

    het over te hevelen budget bedraagt minimaal € 5.000,-;

  • 3.

    het bedrag dat kan worden overgeheveld is maximaal het verschil tussen het voor die activiteit begrote bedrag en de werkelijke uitgaven in het betreffende jaar;

  • 4.

    de uitvoering van de activiteiten moeten in het volgende dienstjaar worden verricht;

  • 5.

    budgetten kunnen slechts één keer worden overgeheveld.

    • 1.

      De raad beslist op het voorstel tot overheveling in de raadsvergadering waarin de jaarstukken tot vaststelling worden aangeboden.

    • 2.

      Indien een door de gemeenteraad geautoriseerde Investeringskrediet niet binnen twee jaar gevoteerd is door het college dan komt het investeringsbudget te vervallen.

Dit geldt voor kredieten geautoriseerd door de gemeenteraad vanaf de begroting 2020.

  • 1.

    Investeringskredieten worden uiterlijk het tweede jaar na het jaar van votering afgesloten.

  • 2.

    Het overhevelen van niet bestede operationele (structurele) budgetten is ongewenst, tenzij er in het jaar van budgettering reeds een financiële verplichting is aangegaan.

.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Materiele vaste activa zijn te onderscheiden in: investeringen met een economisch nut en investeringen met een maatschappelijk nut.

  • 2.

    Investeringen in vaste activa worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd.

  • 3.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in bijlage 1 ‘Overzicht afschrijvingstermijnen’ bij deze verordening. In principe wordt lineair afgeschreven op basis van economische levensduur tenzij middels gemotiveerd collegebesluit hiervan wordt afgeweken.

  • 4.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5.

    Een saldo voor agio of disagio wordt direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 6.

    Immateriële en materiële vaste activa met een verkrijgingsprijs van minder dan of gelijk aan € 25.000,- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatst genoemden worden altijd geactiveerd.

  • 7.

    De afschrijving start op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het actief in gebruik genomen wordt dan wel verworven wordt.

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de begroting en de jaarstukken vindt géén toerekening van rente over reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Het college biedt tenminste aan het begin van elke nieuwe raadsperiode de raad een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld..Met deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

Artikel 10. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een opslagpercentage op de directe loonkosten gehanteerd. Het opslagpercentage wordt berekend door het totaal van de geraamde overhead (taakveld 0.4) gecorrigeerd met onttrekkingen uit reserves ter dekking van kosten opgenomen op taakveld 0.4 te delen door de som van de totale directe kosten van de economische categorieën 4.110.xxx (salarissen en sociale lasten) en 4.351.xxx (ingeleend personeel) gecorrigeerd met onttrekkingen uit reserves, welke zijn verantwoord op de taakvelden, niet zijnde het taakveld overhead.

  • 4.

    Voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt de renteomslag gehanteerd. De renteomslag wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Bij het bepalen van het rentepercentage voor de omslagrente wordt geen rekening gehouden met een rentevergoeding over de reserves en voorzieningen.

  • 5.

    Het percentage van de omslagrente, bedoeld in het vierde lid, wordt bepaald door de totale rentekosten van langlopende en kortlopende leningen te delen door de boekwaarde van de totale activa per 1 januari van het boekjaar. Voor bepaling van de totale rentekosten worden de rentekosten voor projectfinancieringen en rentekosten bouwgrondexploitatie uitgesloten en voor bepaling van de boekwaarde van de totale activa worden activa gefinancierd met projectleningen en activa bouwgrondexploitatie uitgesloten.

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke belastingen, heffingen en leges. De raad stelt de tarieven vast voor 1 januari van het desbetreffende jaar.

Artikel 12. Financieringsfunctie

  • 1.

    Voor de invulling van de financieringsfunctie stelt de raad het Treasurystatuut vast.

  • 2.

    In het Treasurystatuut worden regels opgenomen inzake algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie, daaronder begrepen taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening.

Artikel 13. Incidentele baten en lasten

  • 1.

    In het overzicht incidentele baten en lasten dat in de begroting en jaarrekening op grond van het Besluit begroting en verantwoording dient te worden opgenomen worden incidentele baten en lasten gespecificeerd vanaf € 50.000,-. Incidentele baten en lasten kleiner dan € 50.000,- worden als ‘overige’ per programma opgenomen. Dit grensbedrag geldt niet voor incidentele baten en lasten als gevolg van dotaties en onttrekkingen aan reserves, deze worden altijd apart opgenomen.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 14. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Het college biedt ten minste eens in de vijf jaar onderhoudsplannen aan voor wegen, bruggen, kunstwerken en openbare verlichting. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het plan vast.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vijf jaar een onderhoudsplan gemeentelijke gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 15. Grondbeleid

  • 1.

    Het college biedt ten minste aan het begin van elke nieuwe raadsperiode de raad een nota grondbeleid aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 16. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • 1.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de domeinen;

    • 2.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • 3.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • 4.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • 5.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 17. Financiële organisatie

  • 1.

    Het college draagt zorgt voor:

    • 1.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de domeinen;

    • 2.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • 3.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

d. de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

e. de te maken afspraken met de domeinen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

f. de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de taakvelden;

g. het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen,

h. het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan instellingen, en

i. het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 18. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële verordening gemeente Bernheze 2017, vastgesteld op 14 december 2017, wordt met terugwerkende kracht per 1 januari 2020 ingetrokken.

  • 2.

    De Financiële verordening gemeente Bernheze 2017 blijft van toepassing op de jaarstukken en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar 2019. Dit geldt ook voor bijlage 1 ‘Afschrijvingstermijnen’ die op 14 december 2017 is vastgesteld door de raad.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt met terugwerkende kracht op 1 januari 2020 in werking, met dien verstande dat zij van toepassing is op de begroting, de jaarstukken en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Financiële verordening gemeente Bernheze 2020”.

Vastgesteld door de raad van de gemeente Bernheze in zijn openbare vergadering van

10 december 2020.

Leandra Kilian

griffier

Marieke Moorman

voorzitter

Bijlage 1

Overzicht afschrijvingstermijnen behorende bij artikel 8

Indien investeringen worden gedaan, die niet in onderstaande tabellen zijn opgenomen of anderszins afwijken van genoemde termijnen, zal op basis van de dan beschikbare gegevens bij de aanvraag van het investeringskrediet een afschrijvingstermijn worden bepaald. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de verwachte economische levensduur en/of marktconforme ervaringscijfers. Uitgangspunt is dat afschrijvingstermijnen zo goed als mogelijk aansluiten bij de gemiddelde econonomische levensduur.

De afschrijving start op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin het actief in gebruik genomen wordt dan wel verworven wordt.

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

Immateriële vaste activa en een verkrijgingsprijs van minder dan of gelijk aan € 25.000,- worden niet geactiveerd.

Bijdragen aan activa in eigendom van derden worden niet geactiveerd tenzij het raad anders besluit.

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

Categorieën

Max.

afschr.

termijn

m.i.v. 2017

Max. afschr.

termijn

m.i.v. begrotingsjaar 2020

Bijdrage aan activa in eigendom van derden

(art 61 en 64 BBV)

Max. gelijk aan de afschrijvingstermijn van de activa

Max. gelijk aan de afschrijvingstermijn van de activa in eigendom

Kosten voor onderzoek en ontwikkeling

(voorwaarden activatie art. 60 en 64 BBV)

5 jaren

5 jaren

Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio

 

0 jaren kn worden direct t.l.v. exploitatie gebracht

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan of gelijk aan € 25.000,- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in:

Categorieën

Max.

afschr.

termijn

m.i.v. 2017

Max. afschr.

termijn

m.i.v.

begrotingsjaar 2020

Gronden en terreinen

 
 

Grond/ondergrond

Geen

afschrijving

Geen

afschrijving

Woonruimten en bedrijfsgebouwen exclusief grond

 
 

Nieuwbouw en uitbreiding (permanent) (steen)

40 jaren

40 jaren

Renovatie en verbouwing

25 jaren

25 jaren

Nieuwbouw en uitbreiding (semi-permanent c.q. ander materiaal)

20 jaren

20 jaren

Woonwagens

25 jaren

25 jaren

Begraafplaats

 
 

Begraafplaatsen

40 jaren

40 jaren

Machines, apparaten en installaties

 
 

C.V.-installaties

15 jaren

15 jaren

Beveiligingssystemen

15 jaren

15 jaren

Overige technische installaties

15 jaren

15 jaren

Overige materiële vaste activa

 
 

1e inrichting onderwijsgebouwen

20 jaren

20 jaren

Schoolmeubilair en -inventaris

10 jaren

10 jaren

Kantoormeubilair en -inventaris

10 jaren

10 jaren

Sport

 
 

Sporttoestellen en –materialen

10 jaren

10 jaren

Sportterreinen:

 
 

Hekwerken en groen van sportvelden

25 jaren

25 jaren

Gras en drainage van sportvelden

20 jaren

20 jaren

Kunstgrassportvelden toplaag

11 jaren

11 jaren

Kunstgrassportvelden fundering

33 jaren

33 jaren

Afvalverwijdering

 
 

Huisvuilcontainers

20 jaren

20 jaren

Riolering

 
 

Rioolleidingen en levensduur verlengende renovaties

80 jaren

80 jaren

Elektromechanische installaties

20 jaren

20 jaren

Vervoermiddelen

 
 

Zware vervoersmiddelen (overig)

10 jaren

10 jaren

Lichte vervoersmiddelen (overig)

8 jaren

8 jaren

Groot materieel openbare werken

15 jaren

15 jaren

Gladheidbestrijdingsmiddelen

15 jaren

15 jaren

Automatisering

 
 

Computerapplicaties c.q. software

3 jaren

3 jaren

Automatisering (hardware)

4 jaren

4 jaren

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

Activa met maatschappelijk nut en een verkrijgingsprijs van minder dan of gelijk aan € 25.000,- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in:

Categorieën

Max. afschr.

termijn

m.i.v. 2017

Max. afschr.

termijn

m.i.v.

begrotingsjaar 2020

Wegen, straten, pleinen en verkeersmaatregelen

 
 

Eerste aanleg wegen

30 jaren

30 jaren

Wegen (herbestraten, reconstructie, verkeersmaatregelen)

30 jaren

30 jaren

Openbare verlichting:

 
 

Masten

50 jaren

50 jaren

Armaturen

25 jaren

25 jaren

Verkeersinstallaties:

 
 

Masten en toebehoren

50 jaren

50 jaren

Armaturen en regelapparatuur

25 jaren

25 jaren

Borden en bewegwijzering

10 jaren

10 jaren

Tunnels en viaducten

40 jaren

40 jaren

Parkeren

 
 

Parkeervoorzieningen

20 jaren

20 jaren

Bruggen

 
 

Bruggen

50 jaren

50 jaren

Openbaar groen en recreatie

 
 

Groenvoorzieningen:

 
 

Bomen

40 jaren

40 jaren

Groen en plantsoenen

20 jaren

20 jaren

Banken

15 jaren

15 jaren

Speeltoestellen

15 jaren

15 jaren

TOELICHTING OP DE ARTIKELEN

Artikel 1. Begripsbepaling

In dit artikel wordt ingegaan op de definitie van diverse begrippen die worden gebruikt in de verordening.

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden door de raad vastgesteld. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s worden toebedeeld. Het eerste en tweede lid regelt dat de raad de programma’s vaststelt en de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld. Het derde lid bepaalt dat de programma’s en de taakvelden per programma gedurende een bestuursperiode vast staan en uitsluitend om dringende redenen tussentijds kunnen worden aangepast.

De Regeling vaststelling beleidsindicatoren, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV bepaalt welke beleidsindicatoren de gemeente verplicht moet opnemen per programma. De raad kan op voorstel van het college aanvullende indicatoren opnemen in de begroting. Deze aanvullende indicatoren vinden altijd hun oorsprong in de door de raad vast te stellen (beleids)nota.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Het eerste lid bevat de bepaling dat de lasten en baten onder de programma’s in de begroting per taakveld worden opgenomen. In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is ook nodig om de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties. In het derde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de realisatie van investeringskredieten geregeld. In het vierde lid is opgenomen dat financiële afwijkingen in de realisatie vanaf een bedrag van € 50.000,- moeten worden toegelicht.

Artikel 4. Kadernota (kaders begroting)

Dit artikel biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Het college biedt, als aftrap van de planning en controlcyclus aan de raad een kadernota aan waarin de beleidsmatige en budgettaire uitgangspunten alsmede de vertaling daarvan naar budgettaire kaders voor het begrotingsjaar en de meerjarenraming op hoofdlijnen duidelijk wordt. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

In het tweede lid is opgenomen dat In de jaren van gemeenteraadsverkiezingen er voor gekozen kan worden geen zelfstandige kadernota uit te brengen maar in plaats daarvan bijv. een informatienota waarin de actuele stand van zaken wordt geschetst.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Dit artikel bevat nadere regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten. Autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op het niveau van programma’s (eerste lid). Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Voor de autorisatie van de investeringskredieten is in het verleden gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Het derde lid bepaalt dat het college belangrijke dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad dient te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid worden meegenomen bij de behandeling van de tussentijdse rapportages en/of kadernota (vierde lid).

Het kan voorkomen dat gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel komen die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde en zesde lid regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting.

Met vaststelling van de begroting wordt het college geautoriseerd uitgaven te doen ten laste van de post onvoorzien. Met deze autorisatie kan het college zorgen voor een soepele voortgang van de bedrijfsvoering en/of besluitvormingstrajecten. In lid 7 zijn de kaders opgenomen waarbinnen het college de post onvoorzien kan inzetten.

Lid 7c van dit artikel bepaalt dat het college zonder voorafgaande toestemming van de raad de bij de begroting door de raad geautoriseerde kredieten (lid 2) tot 10% kan overschrijden met een maximum van € 100.000,-. Onderstaand een aantal voorbeelden

Geautoriseerd krediet Overschrijding

< 10%

achteraf verantwoorden aan de raad Overschrijding

≥ 10%

Vooraf toestemming van de raad

€ 50.000,- < € 5.000 ≥ € 5.000

€ 100.000 < € 10.000 ≥ € 10.000

€ 1.000.000 < € 100.000 ≥ € 100.000

€ 2.000.000 < € 100.000 ≥ € 100.000

Door uw raad zijn een aantal bestemmingsreserves ingesteld. Met het instellen van een dergelijke reserves wordt het doel van de reserve vastgesteld. Het beschikken over reserves ligt op basis van het budgetrecht primair bij de raad. Met het vaststellen van de begroting is het college bevoegd tot beschikken over de reserves voor maximaal het bedrag opgenomen in de begroting. Op basis van lid 8 is het college gemachtigd, afwijkend van de vastgestelde beschikkingen in de begroting, te beschikken over deze bestemmingsreserves.

Daarnaast is door de raad voor bepaalde egalisatiereserves (bijv. reserve Transities) besloten dat het college hierover ten alle tijden mag beschikken binnen het doel waarvoor de reserve beschikbaar is gesteld. In lid 9 is opgenomen dat het college achteraf verantwoording aflegt door middel van de Tussentijdse rapportage over de inzet van post onvoorzien en beschikking over bestemmings- en egalisatiereserves.

In het BBV wordt aanbevolen in de financiële verordening nadere regels op te nemen met betrekking tot de autorisatie van grondexploitaties. Deze nadere regels hebben we opgenomen in het tiende lid.

Het startpunt van Bouwgrond in exploitatie (BIE) is het raadsbesluit met de vaststelling van het grondexploitatiecomplex, inclusief grondexploitatiebegroting. Vanaf dat moment wordt de BIE geopend en kunnen kosten worden geactiveerd en bijgeschreven op de voorraadpositie op de balans. Feitelijk betreffen bouwgronden in exploitatie die gronden die zich in het transformatieproces bevinden waarbij in bezit zijnde grond en (eventueel) aanwezige opstallen worden omgevormd naar bouwrijpe grond, met als oogmerk (opnieuw) te worden bebouwd. Overige projecten dienen duidelijk te worden onderscheiden van bouwgronden in exploitatie.

Voor de versterking van het inzicht in de positie en de werking van het taakveld is de toegankelijkheid van de informatie de afgelopen periode ten aanzien van het grondbeleid verbeterd. Zo wordt de gemeenteraad twee maal per jaar (bij de begroting en de jaarrekening) uitgebreid geïnformeerd over het taakveld bouwgrondexploitatie, terwijl het MPG (Meerjaren Prognose Grondexploitaties) een verdieping geeft over de stand van zaken van het woningbouwprogramma en de financiële consequenties. Ook tussentijdse wijzigingen worden aan de gemeenteraad gemeld.

Bij de nota grondbeleid 2013 is bepaald dat alle initiële/eerste grondexploitaties door de raad worden vastgesteld. Daarna worden de exploitaties aangepast/geactualiseerd via de reguliere planning & controlcyclus (dus via begroting en jaarrekening). Het beleidsdeel en de paragraaf grondbeleid uit de bevatten de bouwstenen die de raad in kan zetten om op hoofdlijnen te kunnen sturen. Ook op die momenten wordt de raad dus geïnformeerd over de bouwgrondexploitatie van het betreffende bestemmingsplan. Deze instrumenten maken een integrale sturing en controle mogelijk. De gestelde kaders bij het mandaat (onder lid 10b) zorgen dat geen risico’s worden aangegaan zonder tussenkomst van de raad.

Door de scherpere afbakening van het startmoment van een grondexploitatiecomplex in combinatie met het afschaffen van en daardoor niet meer kunnen activeren van kosten op nog niet exploitatie genomen grondexploitaties, kunnen (voorbereidings-)kosten die worden gemaakt in de periode vóórdat de grondexploitatie wordt vastgesteld door de gemeenteraad, nog niet op het onderhanden werk worden geactiveerd wanneer de betreffende BIE nog niet operationeel is. Inherent aan de voorbereidingsfase is immers dat er nog geen operationele grondexploitatie is geopend waar deze kosten aan kunnen worden toegerekend. Voorbeelden van dergelijke voorbereidingskosten zijn o.a. bestemmingsplankosten, apparaatskosten voorbereiding en planschadevergoedingen.

Bij facilitair grondbeleid doet zich dezelfde situatie voor. De gemeente heeft hier echter geen grondpositie. Het exploitatierisico van deze plannen ligt immers bij de initiatiefnemer. Voordat er een (anterieure) overeenkomst is gesloten worden er al voorbereidende kosten gemaakt. Het kan in dit geval nog onzeker zijn of de voorbereiding daadwerkelijk tot een overeenkomst zal leiden. Om deze kosten als "nog te verrekenen"-kosten op te mogen nemen, schrijft het BBV voor, dat hierover een besluit genomen wordt. Op 16 december 2016 nam de gemeenteraad al het besluit om de bevoegdheid om te besluiten om deze voorbereidingskosten bij facilitair grondbeleid te maken te delegeren aan het college.

In de lijn van het gestelde onder lid 10b van dit artikel past het om het mandaat ook bij het college neer te leggen.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad zijn de tussentijdse rapportages. Op basis van de tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportages, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.

Het derde lid bepaalt welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussentijdse rapportage moet toelichten.

Artikel 7. Overheveling van exploitatiebudgetten van een begrotingsjaar naar een ander begrotingsjaar en votering en afsluiting van investeringskredieten

Het is niet altijd mogelijk om volgens planning activiteiten te verrichten waarvoor een incidenteel exploitatiebudget beschikbaar is gesteld. Het is van belang om in een aantal gevallen de mogelijkheid te hebben om incidentele exploitatiebudgetten van het ene naar het andere jaar over te hevelen, zodat het beschikbaar gestelde budget alsnog kan worden ingezet waarvoor het is bedoeld. In het eerste lid van dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een voordracht tot budgetoverheveling van een incidenteel exploitatiebudget moet voldoen.

Omdat het besluit tot overheveling wordt genomen bij vaststelling van de jaarrekening worden in formele zin in het begin van het nieuwe begrotingsjaar activiteiten uitgevoerd zonder dat daar vooraf voor dat jaar toestemming is gegeven door de gemeenteraad. Anderzijds zijn het wel activiteiten die passen binnen het beleid van de gemeenteraad.

In het derde en vierde lid is de beleidslijn voor het voteren en afsluiten van investeringskredieten opgenomen. In het derde lid is opgenomen dat kredieten binnen twee jaar na opname op het investeringsplan door het college moeten zijn gevoteerd anders komt het investeringsbudget te vervallen (bijv. als een krediet in het investeringsplan 2020 is opgenomen moet het college dit krediet uiterlijk 31-12-2021 voteren).

Om te voorkomen dat kredieten lange tijd na de kredietvotering open blijven staan, geldt voor gevoteerde kredieten dat zij uiterlijk het tweede jaar na het jaar van votering worden afgesloten. Dat betekent dat een bijv. een investering gevoteerd in 2020 uiterlijk ultimo het jaar 2022 wordt afgesloten. Na afsluiting kunnen geen uitgaven meer worden gedaan op het betreffende krediet.

Artikel 8. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in dit artikel invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in deze verordening verwezen naar bijlage 1 ‘Overzicht afschrijvingstermijnen’. In deze bijlage naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

We hanteren maximale afschrijvingstermijnen. Van een maximale afschrijvingstermijn kan naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is dat de levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van maximale afschrijvingstermijnen kan voor oude riolering een kortere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen. Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast. Voor bepaling van de gebruiksduur hanteren we de economische levensduur. De economische levensduur is in de regel lager dan de technische levensduur. Geredeneerd vanuit het voorzichtigheidsprincipe moet de economische levensduur als basis dienen voor de afschrijvingstermijnen.

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

In het BBV is opgenomen dat overheadkosten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk geworden kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Daarmee vervalt de noodzaak de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de begroting en de jaarstukken aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de begroting en de jaarstukken aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

Het tweede lid bepaalt dat het college periodiek een Nota reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

Artikel 10. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Met de herziening van het BBV met ingang van 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. De overheadkosten worden dus niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de begroting en de jaarstukken in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabele worden berekend en vastgelegd.

Het eerste lid bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet.

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing en afvalstoffenheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

Het derde lid geeft de definitie van de kostenverdeelsleutel voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van rechten en heffingen waarmee de gemeente kosten in rekening brengt zoals de afvalstoffenheffing, en voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijzen van goederen, werken en diensten die door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

Het vierde en vijfde lid handelen over de toerekening van rente over de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van activa aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en aan de kostprijs van goederen, werken en diensten die overheidsbedrijven en derden worden geleverd.

Artikel 11. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de gemeentewet). Dit artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, riool- en afvalstoffenheffing, leges. etc. jaarlijks vaststelt.

Artikel 12. Financieringsfunctie

Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. In Bernheze zijn deze regels en richtlijnen opgenomen in het treasurystatuut, welke door de raad wordt vastgesteld.

Artikel 13. Incidentele baten en lasten

In het BBV is gesteld dat er een overzicht van baten en lasten in de begroting en jaarstukken dient te worden opgenomen. In dit artikel is aangegeven wat het grensbedrag van de bedragen die in dit overzicht worden opgenomen. De grens is gesteld op € 50.000,-.

Er wordt een uitzondering gemaakt voor het gebruik van reserves. Toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves worden voor elk bedrag in het overzicht opgenomen. Dit wordt gedaan om de raad inzicht te geven in de sturingsmogelijkheden met betrekking tot reserves.

Artikel 14. Onderhoud kapitaalgoederen

In artikel 12 van het BBV is opgenomen welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten.

Dit artikel bevat de bepaling dat het college ten minste eens in de vijf jaar de raad onderhoudsplannen aanbiedt over het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

Artikel 15. Grondbeleid

Dit artikel bepaalt dat het college tenminste aan het begin van elke nieuwe raadsperiode de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Hiermee biedt het college minstens eens in de vier jaar een Nota grondbeleid aan de raad aan. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

Artikel 16. Administratie

In dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

Artikel 17. Financiële organisatie

Dit artikel geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Raad van State en het Nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 Gemeentewet.

In dit artikel wordt een opsomming gegeven op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze

creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

Artikel 18. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Dit artikel draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Artikel 19. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

Bij het inwerkingtreding van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2020 en later.

Met ingang van 1 januari 2017 gelden vanwege de wijzigingen van het BBV andere bepalingen voor het activeren en afschrijven van nieuwe investeringen met maatschappelijk nut. In het tweede lid van artikel 19 is een overgangsbepaling opgenomen. Voor investeringen voor 2020 zijn de bepalingen uit de financiële verordening 2017 nog van kracht.

Artikel 20. Inwerkingtreding en citeertitel

In dit artikel wordt de citeertitel gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze verordening kan verwijzen.

Ondertekening