Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2022

Geldend van 01-04-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2022

In de verordening maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Cranendonck 2022 is een kader voor het lokale beleid vastgesteld. Als verlengstuk van de verordening zijn deze beleidsregels opgesteld. In de beleidsregels is uitgewerkt hoe de wet en de verordening moet worden uitgevoerd, zijn afwegingskaders verder uitgewerkt en toegelicht en is jurisprudentie betrokken.

Om de leesbaarheid van deze beleidsregels te bevorderen is de volgorde van de artikelnummers aangehouden vanuit de verordening maatschappelijke ondersteuning 2022. De schuingedrukte teksten zijn de beleidsregels.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      verordening: de verordening matschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2022

    • b.

      beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2022

    • c.

      wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015)

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis zoals uitgewerkt in (de begripsbepalingen van) de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 Toepassingsbereik en procedure

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1. Deze beleidsregels zijn van toepassing op maatschappelijke ondersteuning, voor zover deze betrekking heeft op de zelfredzaamheid en participatie van inwoners van de gemeente Cranendonck, zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet, met uitzondering van beschermd wonen en opvang.

  • 2. Maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd conform het daartoe vastgesteld beleid van de gemeente Eindhoven.

    De gemeente Cranendonck voert wel eerst zelf onderzoek uit of een inwoner in aanmerking komt voor beschermd wonen. Het onderzoeksverslag wordt vervolgens doorgestuurd naar de gemeente Eindhoven. Gemeente Eindhoven handelt de aanvraag af.

Artikel 3. Melding

  • 1. Een melding kan door of namens een inwoner bij het college worden gedaan. De gemeente, zijnde de dienstverlener, zal de melding vervolgens in behandeling nemen. Een melding wordt afgehandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.

  • 2. De melding, kan mondeling, schriftelijk of digitaal plaatsvinden.

  • 3. Het college maakt zo spoedig mogelijk een afspraak en bevestigt de ontvangst van de melding in een afspraakbevestiging.

  • 4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is. Deze ondersteuning bestaat uit informatie, advies en kortdurende ondersteuning. De clientondersteuner werkt onafhankelijk van de gemeente

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger dan wel diens vertegenwoordiger voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan, als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet. Wil cliënt een plan indienen, dan moet hij dit plan binnen zeven dagen na de melding aan het college overhandigen.

  • 2. Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek betrokken.

Artikel 6. Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het gaat hierbij om alle van belang zijnde gegevens die onlosmakelijk verbonden zijn met de melding om de beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie te verminderen of op te lossen.

  • 2. Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 7, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Dit wordt in het onderzoeksverslag vermeld.

Artikel 7. Onderzoek

  • 1. Een (telefonisch) gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt in eerste instantie gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn directe (sociale) omgeving. Zonder gesprek kan de melding namelijk onvoldoende in kaart worden gebracht. Hierbij staan de mogelijkheden van cliënt centraal. Uitgangspunt is niet langer welke beperkingen cliënt heeft, maar welke mogelijkheden er zijn. Daarbij is de insteek geen standaardoplossingen aan te bieden, maar de cliënt en zijn netwerk (indien mogelijk) een oplossing voor de hulpvraag aan te laten dragen. De cliënt en zijn netwerk hebben de regie over de hulpvraag, zijn eigenaar en tonen verantwoordelijkheid. Een aangedragen oplossing waar cliënt en het netwerk achter staan heeft immers meer kans van slagen om de beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie te verminderen of op te lossen.

  • 2. Als de hulpvraag voldoende duidelijk is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt en indien wenselijk met diens vertegenwoordiger afzien van een gesprek. Een voorbeeld hiervan is als cliënt zeer recentelijk is gesproken en de hulpvraag zonder gesprek voldoende duidelijk is.

  • 3. De factoren genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de wet, maken deel uit van het onderzoek.

  • 4. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 5. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 6. Aan de cliënt wordt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 7. Ook wordt cliënt ingelicht over de eventuele hoogte van een te betalen bijdrage als deze bijdrage van toepassing is.

  • 8. Het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet wordt afgerond binnen zes weken na registratie van de melding, tenzij cliënt heeft ingestemd met verlenging van deze termijn.

  • 9. Nadat het onderzoek is afgerond verstrekt het college de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een onderzoeksverslag met de uitkomsten van het onderzoek zoals vermeld in artikel 2.3.2 achtste lid, van de wet. In dit verslag is de hulpvraag vanuit het perspectief van de cliënt in kaart gebracht en schriftelijk uitgewerkt in een objectief to-the-point advies. Dit advies kan afwijken van de gewenste oplossing die cliënt zelf heeft aangedragen.  In bepaalde situaties (bij hulp bij het huishouden en begeleiding) zal ook een ondersteuningsplan integraal onderdeel uitmaken van dit onderzoek. Dit ondersteuningsplan beschrijft de huidige situatie en de gewenste situatie uitgedrukt in resultaten die behaald moeten worden. De resultaten en de manier waarop deze resultaten kunnen worden bereikt staan vermeld in zo’n ondersteuningsplan. De gemeente, zijnde als dienstverlener, is hierbij (eind)verantwoordelijk voor het formuleren van de resultaten. Uiteraard neemt de cliënt en/of zijn netwerk de regie, eigenaarschap en de verantwoordelijkheid om deze resultaten zelf aan te dragen. De aanbieder, zijnde de zorgverlener, zal vervolgens samen met de cliënt en indien mogelijk diens netwerk bespreken hoe deze resultaten kunnen worden bereikt.

  • 10. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 8 in te dienen.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.5, van de wet, moet door of namens de cliënt schriftelijk worden ingediend bij het college en worden afgehandeld volgens de vastgestelde toegangsprocedure.

  • 2. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend door middel van een ondertekend onderzoeksverslag.

HOOFDSTUK 3 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 9. Criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Het beoordelingskader voor een aanspraak op maatwerkvoorzieningen wordt bepaald door de wet, die onder andere de doelgroep regelt en enkele criteria benoemt (zoals eigen kracht en gebruikelijke hulp). Ook in de verordening zijn criteria vastgelegd waaraan de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een (maatwerk)voorziening. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk en moet met toepassing van de “Nieuwe Route” en altijd vanuit de “omgekeerde toets” worden onderzocht of de cliënt in samenspraak met diens omgeving de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht: de wet genoemde “eigen kracht” gaat niet zover dat de ingezetene dient te anticiperen op alle mogelijke gebreken die verband houden met het ouder worden;

    • b.

      gebruikelijke hulp: bij hulp bij het huishouden en begeleiding wordt het begrip gebruikelijke hulp gehanteerd. Op basis hiervan kan objectief worden vastgesteld welke taken gebruikelijk zijn en welke boven-gebruikelijk. Zie voor de weging van gebruikelijke hulp bijlage 1 van deze beleidsregels;

    • c.

      mantelzorg: er is sprake van mantelzorg als deze langdurig en intensief wordt verleend.

      Als een mantelzorger ondersteuning biedt aan een ingezetene, dan kan het voorkomen dat deze mantelzorger gedurende korte tijd niet in staat is deze zorg te verlenen. Als dit ondersteuning betreft die als maatwerkvoorziening verstrekt zou kunnen worden door de gemeente, dan is het mogelijk dat de gemeente respijtzorg inzet. Op momenten dat de mantelzorger korte tijd afwezig is, kan de zorg worden overgenomen door een professionele zorgverlener, of door een vrijwilliger;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk: het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt om een beroep op het eigen netwerk te doen, voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen: geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat als de maatwerkvoorziening voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

      • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor personen met een beperking;

      • in de reguliere handel verkrijgbaar is;

      • niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

    • Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door personen zonder beperkingen (bijvoorbeeld door personen die een lange afstand naar hun werk of school moeten fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop tegen niet veel noemenswaardige meerkosten.

      Er moet echter altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • f.

      algemene voorziening: een algemene voorziening is een voorziening die toegankelijk is voor alle inwoners van de gemeente Cranendonck, dus niet specifiek voor inwoners met een beperking. Deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor inwoners met een beperking;

      Een algemene voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

      • is daadwerkelijk beschikbaar

      • is financieel draagbaar

      • er moet sprake zijn van adequate compensatie

      • moet op grond van artikel 1.1.1, eerste lid, van de wet worden geboden door een aanbieder waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Anders komt de werkwijze van de gemeente neer op verwijzing naar de reguliere markt.

        Mocht de algemene voorziening echter niet passend of toereikend zijn, dan is de gemeente verplicht om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een individuele maatwerkvoorziening.

        Een voorbeeld van een algemene voorziening is het AutoMaatje. Het AutoMaatje is een vrijwillige vervoersdienst voor en door inwoners van Cranendonck. Inwoners kunnen tegen een vergoeding van € 0,30 euro per kilometer gebruik maken van deze vervoersdienst. Vrijwilligers rijden met hun eigen auto personen van A naar B.

        Enerzijds draagt het AutoMaatje bij aan betere bereikbaarheid van de kernen en anderzijds is het een sociaal initiatief: inwoners hoeven hun activiteiten niet te laten, omdat ze geen vervoer hebben en daarnaast komen zij in contact met een ‘chauffeur’ uit de eigen gemeenschap.

        Alle inwoners van Cranendonck kunnen hiervan gebruik maken. In de praktijk zal de voorziening vooral gebruikt worden door ouderen of mensen die niet beschikken over een eigen netwerk. Ook ‘incidentele ritten’ lenen zich hiervoor. Voor iemand die een structurele vervoersvraag heeft, zal de Taxbus beter passend zijn.

        Inwoners kunnen contact opnemen met Cordaad om hun rit aan te melden (twee dagen voordat de rit plaats gaat vinden). Cordaad plant de rit in en zoekt hier een vrijwilliger bij. De vrijwilliger vervoert van deur-tot-deur en kan eventueel ondersteuning bieden bij in- en uitstappen en desgewenst bijvoorbeeld met het mee gaan naar een dokter. De gebruiker van het AutoMaatje betaalt de kilometervergoeding van € 0,30 per kilometer (prijspeil en aan index onderhevig) rechtstreeks aan de chauffeur.

    • g.

      andere voorzieningen: hieronder wordt verstaan dat cliënt een beroep kan doen op voorzieningen op basis van andere wetten zoals de Zorgverzekeringwet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz) of de Participatiewet (Pw).

  • 2. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie (resultaat) waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    Met zelfredzaamheid wordt bedoeld dat een ingezetene in staat is tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

    Met participeren wordt deelname aan het maatschappelijke verkeer bedoeld. Met andere woorden dat een ingezetene in staat is om mee te doen in de samenleving, via arbeid, dagbesteding, vrijwilligerswerk, in verenigingen en sociale netwerken.

    Als de ingezetene niet of onvoldoende zelfredzaam is of niet of onvoldoende kan participeren dan kunnen deze beperkingen worden opgelost door inzet van de volgende categorieën maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      Rolstoelvoorziening;

      Een rolstoelvoorziening is gericht om zich in- en om de woning te kunnen verplaatsen. Dit met het oog op het gebruiken van alle ruimten, die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning. De rolstoel kan ook worden gebruikt voor verplaatsingen in de directe woonomgeving.

      Een rolstoelvoorziening kan worden ingezet als sprake is van een beperking in de zelfredzaamheid, maar ook om te kunnen participeren.

      Ondersteuningsmogelijkheden:

      • Handbewogen rolstoel;

      • Electrische rolstoel;

      • Sportrolstoel (in de vorm van een financiële tegemoetkoming, zie hierover meer in artikel 16 en 17 van deze beleidsregels)

    • b.

      Woonvoorziening/woningaanpassing;

      Een woonvoorziening/woningaanpassing is een verandering in de woning zodat kinderen, jongeren en volwassenen (langer) thuis kunnen blijven wonen. Een woonvoorziening/woningaanpassing kan worden toegekend als sprake is van een beperking in de zelfredzaamheid.

      Er zijn diverse voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving). Deze hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden, consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit geen elementaire woonfuncties betreffen. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.

      Ondersteuningsmogelijkheden

      • Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet bouwkundig of woontechnisch zijn (niet nagelvast), zoals een douchetoiletstoel of losse tillift;

      • Woningaanpassing: dit is een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woning (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een traplift, een ophoging van de tegels bij de voordeur of een aanbouw van een vertrek);

    • Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat deze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel ook gebruiken om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Zie voor nadere info over deze voorziening in het achtste en negende lid van dit artikel.

    • c.

      Verhuiskosten

      Een verhuiskostenvergoeding is een vergoeding voor de verhuiskosten en inrichting als sprake is van een medische noodzaak om te verhuizen. De vergoeding bedraagt een maximumbedrag en wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt. Zie voor nadere info over de financiële tegemoetkoming in artikel 16 en 17 van deze beleidsregels.

    • d.

      Vervoersvoorziening;

      Een vervoersvoorziening is in beginsel gericht op het vervoer van A naar B in het kader van het leven van alledag in de directe woon-en leefomgeving. Het gaat dan met name om een beperking in de zelfredzaamheid/het niet in staat zijn tot het uitvoeren van noodzakelijke algemene levensverrichtingen. Te denken valt aan lokaal vervoer om vrienden of familie te bezoeken of om naar een maatschappelijke activiteit te kunnen gaan. Er kan echter ook sprake zijn een beperking in de participatie/het niet kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Denk hierbij aan het aanvragen van een scootmobiel om bijvoorbeeld te kunnen recreëren in het park/dierentuin.

      Cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening als hij het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Het criterium ‘bereiken van het openbaar vervoer’ is door de CRvB concreet gemaakt als meetbare grooteenheid door middel van het loopafstandscriterium “maximale” loopafstand van 800 meter. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo lopen, dan wordt cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken. Kan de cliënt het openbaar vervoer bereiken, maar is het onmogelijk het openbaar vervoer te gebruiken? Een voorbeeld hiervan is als cliënt moeilijk of niet kan in- en uitstappen. Dit kan aanleiding zijn een vervoersvoorziening toe te kennen. Er vindt altijd een individuele beoordeling plaats, waarbij wordt gekeken naar de vervoersbehoefte, de daadwerkelijke afstand tot de bushalte etc.

      Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo’n 15 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 km te kunnen reizen. Een vervoersvoorziening stelt een cliënt in staat verplaatsingen naar een omvang van maximaal 1500 KM per jaar te maken.

      Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de wet. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

      Ondersteuningsmogelijkheden:

      • Collectief vraagafhankelijk vervoer

        Allereerst wordt beoordeeld of de cliënt gebruik kan maken van collectief vraagafhankelijk vervoer (hierna te noemen CVV) om in de vervoersbehoefte te kunnen voorzien. Hierbij zal altijd rekening worden gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de cliënt.

        Bij de bepaling van het aantal kilometers wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden. Het aantal toe te kennen maximaal aantal kilometers kan in uitzonderingssituaties worden verhoogd, vanwege individuele omstandigheden.

        Bij een rit met het CVV komen maximaal de eerste 25 kilometer voor vergoeding in aanmerking. De overige zones moet de cliënt zelf betalen.

        De cliënt betaalt een opstaptarief en daarnaast een klanttarief per gereden kilometer.

        Als het CVV niet tot het gewenste resultaat leidt, kan een andere maatwerkvoorziening worden toegekend. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld:

        • Taxi- en rolstoeltaxi vervoer (in de vorm van een financiële tegemoetkoming, zie hierover meer in artikel 16 en 17 van deze beleidsregels);

        • Scootmobiel;

        • Aangepaste fiets/handbike.

    • e.

      Hulp bij het huishouden;

      Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Het niet kunnen voeren van een huishouden is een beperking in de zelfredzaamheid.

      Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip, waarbij iedereen eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren is gebruik gemaakt van het normeringskader van HHM en KPMG Plexus.

      De toe te kennen taken/activiteiten worden in minuten per taak/activiteit in de beschikking opgenomen. De totale omvang van de hulp in minuten wordt altijd afgerond naar boven op een 5- of 10 tal. Zie voor nadere info over het normeringskader in het tiende lid van dit artikel.

      Indien sprake is van een sterk vervuilde woning, dient de woning eerst gesaneerd te worden, voordat er hulp bij het huishouden wordt ingezet. Voor het saneren van de woning dient een schoonmaakbedrijf te worden ingezet.

      Ondersteuningsmogelijkheden

      • Hulp bij de lichte en zware huishoudelijke taken voor een schoon en leefbaar huis

        Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Het gaat over de vertrekken in huis die daadwerkelijk frequent (dagelijks of in ieder geval meerdere keren per week) in gebruik zijn. Het gaat om de binnenkant van het huis. Onderhoud van tuin, opruimen van een schuur, de stoep vegen, ramen zemen aan de buitenkant vallen hier dus niet onder.Bij al deze taken gaat het om taken die als algemeen gebruikelijk kunnen worden beschouwd. Het strijken van onderkleding of beddengoed is bijvoorbeeld niet algemeen gebruikelijk. Hiervoor moet een medisch advies worden aangevraagd.

        Een schoon en leefbaar huis wil niet zeggen dat de in gebruik zijnde leefvertrekken standaard wekelijks schoon moeten worden gemaakt. De frequentie van schoon maken is mede afhankelijk van de persoonlijke situatie en leefwijze (gezinssamenstelling en gezondheid). Dat betekent dus maatwerk: geen situatie is hetzelfde.

      • Wassen, drogen en strijken om te beschikken over schone en draagbare kleding, linnen- en beddengoed.

        De wasverzorging omvat het (machinaal) wassen, drogen, strijken, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Bij kleding gaat het hierbij uitsluitend over normale kleding voor alledag, waarbij het uitgangspunt is dat zo min mogelijk (boven)kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding moet hiermee rekening worden gehouden.

        Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te kunnen maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine, een droogruimte of een droger. Ook valt het inkopen van (strijkvrije) kleding hier niet onder.

      • Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

        In elk huishouden zijn boodschappen nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het is algemeen aanvaard dat inwoners deze boodschappen geclusterd doen door eenmaal per week de voorraad in huis te halen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een boodschappendienst. De boodschappenservice wordt door de CRvB als algemene gebruikelijke voorziening gezien, omdat de kosten van de boodschappenservice als financieel draagbare kosten worden bevonden. Ook voor cliënten met een bijstandsuitkering.

        Het bereiden van de broodmaaltijden en opwarmen van de warme maaltijd kan ook een vorm van hulp bij het huishouden zijn. In de meeste situaties kan van een voorliggende voorziening, zoals van een maaltijdservice voor de warme maaltijd, gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop die als algemeen gebruikelijk door de CRvB zijn bestempeld.

      • Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

        De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. Kan/kunnen de ouder(s) deze rol tijdelijk niet vervullen dan kan bij fulltime werkzaamheden, aanvullend op de eigen mogelijkheden, worden geïndiceerd voor een beperkte duur. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een ermanente oplossing.

    • f.

      Begeleiding;

      Begeleiding is gericht op het vermogen om zelfstandig te kunnen leven en te participeren

      Begeleiding is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt. Begeleiding is met andere woorden gericht op hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. Het gaat bij begeleiding niet om het overnemen van taken, maar hulp bij bepaalde taken. Denk hierbij aan hulp bij de administratie, het oefenen van vaardigheden en praktische (gezins)ondersteuning.

      Is sprake van begeleiding dan zal een ondersteuningsplan moeten worden opgesteld. Het ondersteuningsplan beschrijft niet alleen de huidige situatie, maar beschrijft ook de gewenste situatie, namelijk de resultaten die behaald moeten worden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in 3 soorten resultaten:

      • Verandering en groei;

      • Welbevinden;

      • Stabiliteit en behoud.

  • Ondersteuningsmogelijkheden

      • Begeleiding A: individuele begeleiding

        Deze kan worden gecombineerd met begeleiding B

        De activiteiten zijn individueel en gericht op:

        • -

          het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen;

        • -

          het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie;

        • -

          het overnemen van toezicht op de cliënt;

        • -

          aansturen van gedrag (bijvoorbeeld sociale vaardigheden of persoonlijke verzorging);

        • -

          ondersteunen en stimuleren van mantelzorg en informele ondersteuning;

        • -

          zorg op afstand.

      • Begeleiding B: begeleiding groep

        De groepsactiviteiten zijn gericht op:

        • het geven van een zinvolle daginvulling buitenshuis;

        • activering gericht op persoonlijke ontwikkeling en/of;

        • ontlasting van de mantelzorger;

        • stabilisering of voorkomen van achteruitgang van fysieke, cognitieve en sociaal; emotionele vaardigheden;

        • toeleiding naar arbeid.

      • Begeleiding C: gespecialiseerde begeleiding

        De activiteiten zijn gericht op:

        • -

          begeleiden in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse bezigheden regelen , besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken, beheerszaken regelen, communicatie, sociale relaties, organisatie van de huishouding);

        • -

          begeleiden bij sociaal-emotionele problematiek die samenhangt met de stoornis;

        • -

          begeleiden bij de mogelijke integratie in de samenleving en de sociale participatie, met extra aandacht voor ontwikkeltrajecten op het vlak van wonen, werken, sociaal netwerk (doelgericht toepassen van methoden van casemanagement bijvoorbeeld hulp bij de opbouw van een sociaal netwerk) met als doel zelfredzaamheid).

      • Begeleiding D: in uitzonderlijke gevallen (die niet onder begeleiding A,B of C vallen).

        Naast begeleiding kan vervoer worden toegekend als de cliënt hierin niet zelf kan voorzien.

    • g.

      Kortdurend verblijf.

      Kortdurend verblijf is een vorm van respijtzorg, waarbij het uitgangspunt is dat degene die ondersteuning nodig heeft elders verblijft voor maximaal 3 etmalen per week en de mantelzorger even de tijd heeft om op adem te komen.

      Kortdurend verblijf kan zowel preventief als repressief bedoeld zijn: een indicatie heeft als doel om overbelasting bij mantelzorgers te voorkomen, zodat zij de zorg thuis vol kunnen houden en (veel duurdere) opname in een intramurale instelling wordt voorkomen, of op zijn minst uitgesteld.

      Het is mogelijk om langer dan 3 etmalen per week te verblijven indien dit noodzakelijk is en vaststaat dat andere oplossingen geen optie zijn. De etmalen kunnen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorg op vakantie kan. Dan moet wel vaststaan dat er geen andere oplossingen zijn, zoals een vergoeding door de ziektekostenverzekeraar. Wel geldt dat maximaal drie keer per jaar opgespaarde etmalen mogen worden ingezet, met een maximum van 21 dagen over deze drie perioden. Bovendien geldt dat het maximaal aantal etmalen per jaar 156 etmalen bedraagt.

      Als verpleging nodig is moet dit geregeld worden via de Zorgverzekeringswet. Ook behandeling valt niet onder kortdurend verblijf.

      De cliënt, niet zijnde de mantelzorger, is primair zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Als de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een indicatie voor CVV, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van CVV (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

  • 3. Bovenstaande categorieën maatwerkvoorzieningen kunnen in onderstaande resultaatgebieden worden ingedeeld:

    • zich kunnen verplaatsen in en om de woning: rolstoel- en woonvoorziening en verhuiskostenvergoeding;

    • zich lokaal kunnen verplaatsen: vervoersvoorziening;

    • kunnen leven in een schoon en leefbaar huis, het beschikken over schone en draagbare kleding, over goederen voor primaire levensbehoeften en het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren: hulp bij het huishouden;

    • het vermogen om zelfstandig te leven en om te kunnen participeren: begeleiding;

    • ontlasting van de mantelzorger: kortdurend verblijf.

  • 4. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming indien van toepassing.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 6. Een maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt als deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor zichzelf en zijn omgeving is en geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Een scootmobiel kan anti-revaliderend zijn als een cliënt in beweging moet blijven vanwege bijvoorbeeld overgewicht.

  • 7. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis. Het toe te kennen aantal kilometers kan in uitzonderingssituaties worden verhoogd, vanwege individuele omstandigheden. Bij een rit met het CVV komen maximaal de eerste 25 kilometer voor vergoeding in aanmerking. Bij samenloop met een andere vervoersvoorziening, zoals bijvoorbeeld een scootermobiel of driewielfiets wordt het aantal kilometers gehalveerd.

  • 8. Bij een woonvoorziening/woningaanpassing maakt het college gebruik van een limitatieve lijst. In deze lijst staan de meest voorkomende standaard voorzieningen. Met betrekking tot deze voorzieningen heeft het college prijsafspraken gemaakt met lokale aannemers. Als er voorzieningen niet bij staan dan vraagt het college een offerte hiervan op bij twee aannemers. De limitatieve lijst is als bijlage 1 aan deze verordening toegevoegd.

  • 9. Bij een complexe woningaanpassing vraagt het college een bouwtechnisch onderzoek bij een externe adviseur. Verder geldt dat het onderstaande voor vergoeding in aanmerking komt:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de woningaanpassing in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking;

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor vergoeding in aanmerking;

    • c.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR 2005 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpende woningaanpassingen;

    • d.

      De aantoonbare kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2 procent van de aanneemsom;

    • e.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de woningaanpassing;

    • f.

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      Renteverlies, in verband met het verrichten van een noodzakelijke betaling aan derden voordat het persoonsgebonden budget is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van woningaanpassingen;

    • h.

      De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • i.

      De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhoging, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      De aantoonbare kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • l.

      De administratiekosten die de verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een woningaanpassing, voor zover de kosten onder a tot en met k meer dan € 907,00 bedragen, 10 procent van die kosten met een maximum van € 340,00;

    • m.

      Het aantal m2 bij aanbouw van een vertrek en het aantal m2 bij uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek zoals vermeld in bijlage 3.

      Dit zijn richtlijnen afkomstig uit het handboek van toegankelijkheid. De CRvB heeft onder de WVG bepaald dat het Handboek voor Toegankelijkheid een betrouwbare referentie is voor het toegankelijk en bruikbaar ontwerpen en bouwen voor onder andere mensen met een handicap (zie ECLI:NL: CRvB:2004:AR4044, zaaknummer 02/5251 WVG)

  • 10. Voor hulp bij het huishouden wordt gebruik gemaakt van het normeringskader van HHM in samenwerking met KPMG Plexus. In het normeringskader staat per activiteit, de frequentie en het aantal minuten hetgeen nodig is voor de te behalen resultaten. Op die manier wordt een beeld geschetst van de indicatieve tijd die de professionele ondersteuning nodig heeft en kan er per cliënt maatwerk worden geboden. Als er redenen zijn om af te wijken van de normering, kan dat, mits schriftelijk onderbouwd. Een uitwerking van het normeringskader aan de hand van de onderzoeksresultaten is opgenomen in bijlage 2.

  • 11. Een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf omvat maximaal 156 etmalen per jaar.

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als uit het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, blijkt dat geen sprake is van (langdurige) beperkingen en/of belemmeringen in de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt. Hulp bij het huishouden en begeleiding vormen een uitzondering hierop en kunnen wel voor een kortere periode worden toegekend.

      De voorziening moet noodzakelijk zijn om de beperkingen te compenseren en deze moet langdurig noodzakelijk zijn. Het gaat dan om een periode van minimaal 6 maanden. Langdurig geeft een grens aan in tijd. Een afbakening die hierbij is gemaakt is door te kijken naar andere regelgeving. Op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). In de toelichting (Staatscourant 2012, nr. 14946, p. 12) staat uitgelegd wat met 'beperkte of onzekere duur' wordt bedoeld: "In de regel gaat het dan om een uitleentermijn van ten hoogste 26 weken. […] Om te voorkomen dat een hulpmiddel stipt na 26 weken bij de cliënt wordt weggehaald, is de term ‘beperkte of onzekere duur’ geïntroduceerd. Het ligt in de rede dat de zorgverzekeraar als de termijn van 26 weken dreigt te worden bereikt de specifieke situatie in ogenschouw neemt. Afhankelijk van de individuele situatie kan het hulpmiddel zo nodig langer worden uitgeleend. Hulp bij het huishouden en begeleiding vormen een uitzondering hierop en kunnen wel voor een kortere periode worden toegekend.

    • b

      als de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Cranendonck. Ingezetenschap betekent dat een ingezetene zijn hoofdverblijf in de gemeente Cranendonck moet hebben. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in de basisregistratie (BRP). De client moet ook daadwerkelijk het grootste gedeelte van de tijd in de gemeente Cranendonck verblijven;

    • c

      als deze niet hoofzakelijk op cliënt gericht is. Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt.

    • d.

      als het college door de cliënt niet in staat wordt gesteld om door middel van onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, vast te stellen of er een resultaatsverplichting is voor het college;

    • e.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, of een algemene voorziening de beperkingen in zelfredzaamheid en/of participatie geheel of gedeeltelijk kan wegnemen. Het is heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat inwoners en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken en daardoor niet of zo min mogelijk aangewezen zijn op maatschappelijke ondersteuning;

    • f

      als de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • g

      als voor de hulpvraag die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, recht bestaat op een voorziening op grond van een andere (wettelijke) bepaling of regeling;

    • h.

      als het een voorziening betreft die de cliënt voor de beschikking heeft gerealiseerd of geaccepteerd. Tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend, voordat de voorziening is gerealiseerd of geaccepteerd en de noodzaak achteraf gezien nog kan worden vastgesteld;

    • i

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest als cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan. Een voorbeeld hiervan is een aangebrachte voorziening in een woning, zoals een bad in plaats van een douche op afschot. Op basis van de op dat moment aanwezige beperkingen was het te voorzien dat deze voorziening niet meer adequaat was;

    • j

      als cliënt niet slaagt voor de rijvaardigheidstest, als deze verplicht wordt gesteld als twijfel bestaat over de rijvaardigheid van de cliënt;

    • l.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de economische afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, waarbij in principe de volgende afschrijvingstermijnen gelden:

    • k

      Woningaanpassingen:

      • -

        sanitair 25 jaar

      • -

        natte cel 20 jaar (afschrijvingsregeling tussen 20 en 30 jaar)

      • -

        keuken 15 jaar

      • -

        toilet en kranen 15 jaar

      • -

        aanbouw 25 jaar

    • Overige hulpmiddelen:

      • -

        rolstoelen en vervoersvoorzieningen 7 jaae

      • -

        kinderhulpmiddelen, douche- en toilethulpmiddelen 5 jaar

    • De genoemde afschrijvingstermijnen zijn richtlijnen. Dit betekent dat in individuele situaties voor een specifieke voorziening een afwijkende afschrijvingstermijn kan worden bepaald. Indien na de geldende afschrijvingstermijn uit een technische controle blijkt dat de maatwerkvoorziening nog adequaat is, bestaat geen aanspraak op een vervangende voorziening;

    • l

      uitzonderingen om de maatwerkvoorziening alsnog toe te kennen:

      • I.

        Als de voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan een cliënt zijn toe te rekenen;

      • II.

        Als cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

      • III.

        Als de verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

    • m.

      als deze gezien de beperkingen van de cliënt, niet veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of anti-revaliderend werkt;

    • n.

      als de woning dusdanig vervuild is, waardoor hulp bij het huishouden niet mogelijk is.

  • 2. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen. Tenzij het gaat om het bezoekbaar maken van de woning. Het bezoekbaar maken van een woning kan een maatwerkvoorziening zijn als dit cliënt in staat stelt tot participatie, door deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het ontmoeten van medeburgers en contacten te onderhouden. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de woning van de ouders rolstoeltoegankelijk wordt gemaakt voor hun kind dat in een instelling verblijft;

    • Als uit onderzoek blijkt dat participatie van cliënt op geen andere manier te bereiken is door cliënt in staat te stellen om bij partner, ouders of kinderen op bezoek te gaan, kan er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Het betreft het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente waar cliënt woonachtig is en die zijn hoofdverblijf in een Wlz-instelling heeft. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat cliënt de woning, één woonruimte, één toilet en de buitenruimte behorende bij het hoofdverblijf kan bereiken.

    • b.

      ten behoeve van woonruimten die niet bestemd/geschikt zijn voor permanente bewoning zoals pensions, hotels en vakantie- en recreatiewoningen;

    • c.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • d.

      in gemeenschappelijke ruimten in (woon)gebouwen die zijn aangemerkt als woongebouw voor gehandicapten, minder- validen en ouderen;

    • e.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • f.

      als de reden om te verhuizen niet is gelegen in het opheffen van de beperking in de zelfredzaamheid en participatie;

    • g.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, terwijl dit redelijkerwijs wel van hem kon worden gevraagd, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • h.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

    • i.

      als het aantal m2 bij aanbouw van een vertrek of bij uitbreiding van een aanwezig vertrek meer bedraagt dan de vermelde m2 zoals in bijlage 3 staat vermeld.

  • 3. Een maatwerkvoorziening in de vorm van huishoudelijke ondersteuning kan worden geweigerd voor zover deze geen betrekking heeft op de ruimten die gericht zijn op het normale gebruik van de woning.

  • 4 Een pgb-dienst op basis van maandloon wordt afgewezen.

Artikel 11. Toegang in beschikking

Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

Artikel 12. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura, als pgb, of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval gemeld:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is met de bijbehorende meetmomenten;

    • b.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel/resultaat het pgb moet worden besteed en wat het beoogde resultaat daarvan is met de bijbehorende meetmomenten;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      aan welk doel/resultaat de financiële tegemoetkoming moet worden besteed en wat het beoogde resultaat daarvan is met de bijbehorende meetmomenten;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

    • c.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

    • d.

      de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;

    • f.

      hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten.

Artikel 13. Regels voor een pgb

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een ondersteuningsplan in. In het ondersteuningsplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren.

      Hier wordt aan voldaan als:

      • cliënt zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;

      • cliënt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;

      • cliënt goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

      • cliënt de werkgeversplichten kan uitvoeren als sprake is van een ondersteuning bij 4 of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn;

    • b.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kostprijs van de voorziening.

  • 2. In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet dezelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de “keukentafel” gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van cliënt;

  • 3. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 4. Het pgb van een verleende dienst moet in uren worden gefactureerd op basis van een uurtarief en mag geen vast maandloon zijn.

  • 5. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 6. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet of niet naar behoren inzet of kan inzetten.

    Cliënt wordt van bovenvermeld besluit schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 14. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp/dienst, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt, wordt verleend door:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      een persoon die aangemerkt wordt als zelfstandige, zonder personeel. Daarnaast moet hij ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Hulp/dienst die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoet aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp/dienst die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

  • Het pgb kan worden ingezet om de informele hulp/dienst te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van cliënt. Tot het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc. Als een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk mee in te huren, dan moet duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke hulp kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor informele hulp beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een formele hulp.

Artikel 15. Hoogte pgb

De wijze waarop het pgb wordt vastgesteld moet in de verordening worden bepaald. Delegatie aan het college is niet toegestaan.

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een voorziening wordt ten hoogste vastgesteld op:

    • a.

      de kostprijs van de in de situatie van cliënt goedkoopst adequate voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten en toereikend is voor de aanschaf daarvan. Indien nodig aangevuld met een vergoeding voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en indien van toepassing een verzekering of;

    • b.

      het bedrag van de kosten van één van de twee opgevraagde offertes door de gemeente als voor de betreffende voorziening door de gemeente geen overeenkomst is afgesloten. Hierbij rekening houdend met een door het college vooraf vastgesteld programma van eisen;

    • c.

      Bij een complexe woonvoorziening vraagt het college een bouwtechnisch onderzoek bij een externe adviseur aan, die het bedrag van de kosten vaststelt.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor een formele hulp/dienst bedraagt ten hoogste 100% van de betreffende (gecontracteerde) voorziening in natura. Is voor de betreffende dienst sprake van een arrangementstarief dan wordt dit bedrag ook in pgb toegekend en wordt hieraan een maximaal uurtarief gekoppeld uitgaande van het hoogst berekende tarief. Voor het berekenen van het maximale uurtarief wordt gebruik gemaakt van de rekentool van de VNG. Dit tenzij op basis van het ondersteuningsplan van de cliënt een adequate voorziening voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor een informele hulp/dienst is gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.

  • 4.

    Indien het op basis van lid 2 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen formele hulp/dienst te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de formele hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 16. Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1. De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van cliënt zoals vermeld in artikel 2.3.5 derde lid, van de wet.

  • 2. De financiële tegemoetkoming is een forfaitair bedrag en hoeft niet volledig kostendekkend te zijn.

  • 3. De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuiskosten, (rolstoel)taxivervoer, een sportrolstoelvoorziening en overige sportvoorzieningen.

  • 4. De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel.

Artikel 17. Hoogte financiële tegemoetkoming

De wijze waarop de financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld moet in de verordening worden bepaald. Delegatie aan het college is niet toegestaan. In de verordening zijn de volgende vaste bedragen aan financiële tegemoetkoming vastgesteld:

  • 1.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt maximaal € 6.334,00. Dit bedrag is gebaseerd op de Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie. De minimumbijdrage wijzigt elk jaar voor 1 maart. De bijdrage wijzigt met het percentage van de inflatie over het vorige jaar (consumentenprijsindex).

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten bedraagt:

    • -

      voor een alleenstaande : maximaal € 3.367,00

    • -

      voor een echtpaar : maximaal.€ 3.967,00

    • -

      voor een meeverhuizend gezinslid maximaal € 600,00 tot een maximum van € 6.334,00

  • 2.

    De hoogte van de door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor taxivervoer bedraagt maximaal € 1.875,00 per jaar en voor vervoer per rolstoeltaxi maximaal € 2.800,00 per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op 1500 km per jaar ad € 1,25 per km voor taxivervoer en € 1,85 per km voor rolstoeltaxivervoer.

  • 3.

    De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een vergelijkbare sportvoorziening bedraagt € 3.000,00 in totaal voor de periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het onderhoud inbegrepen.

  • Een sportvoorziening wordt verstrekt indien cliënt gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om bij een gehandicaptensportvereniging of via http://www.unieksportenbrabant.nl een voorziening te lenen om te bezien of hij daadwerkelijk de sport gaat beoefenen. Een sportvoorziening kan ook verstrekt worden als cliënt aantoonbaar lid is van een sportvereniging waar de maatwerkvoorziening voor nodig is en cliënt deze sport al langer uitoefent.

HOOFDSTUK 4 Mantelzorgondersteuning

Artikel 18. Mantelzorgondersteuning

  • 1. Tijdens het onderzoek als bedoeld in artikel 7 van deze verordening wordt ook aandacht besteed aan de rol en mogelijke ondersteuning van de mantelzorger. Ook hij / zij kan een verzoek tot ondersteuning indienen. Deze ondersteuning kan, net als voor de cliënt, bestaan uit een algemene, dan wel maatwerkvoorziening.

  • 2. De ondersteuning als bedoeld in lid 1 bestaat uit het bieden van kortdurend verblijf, dagopvang en het bieden van maatwerk in situaties waar nodig.

Artikel 19. Jaarlijkse blijk van waardering

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de cliënt aan wie mantelzorg wordt verleend, zijn mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering kan verlenen.

  • 2. Het college geeft een jaarlijkse blijk van waardering ten behoeve van de mantelzorgers afgestemd op de behoeften van mantelzorgers.

HOOFDSTUK 5 Bijdrage in de kosten

Artikel 20. Bijdrage in de kosten maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een algemene- en maatwerkvoorziening, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of van de financiële tegemoetkoming) gebruik maakt, totdat de kostprijs van de voorziening is betaald.

  • 2. De bijdrage wordt vastgesteld conform artikel 3.8 van het uitvoeringsbesluit Wmo.

  • 3. Cliënt is geen bijdrage verschuldigd:

    • a.

      voor rolstoelen;

    • b.

      voor voorzieningen, diensten of financiële tegemoetkomingen waarvan de (aanschaf)kosten lager zijn dan € 250,00;

    • c.

      als sprake is van een bijdrageplichtig inkomen dat lager is dan 110% van het wettelijk minimumloon;

    • d.

      als daar gegronde redenen toe zijn;

    • e.

      voor het gebruik van collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 4. Bij een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is een bijdrage verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de cliënt.

  • 5. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service-en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 7. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

  • 8. Het CAK stelt de bijdrage vast en int deze.

HOOFDSTUK 6 Kwaliteit en veiligheid

Artikel 21. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

      Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is.

      Het college onderzoekt bij een pgb of de kwaliteit van de voorzieningen die de cliënt van het budget wil betalen voldoende is gegarandeerd. Bovenstaande kwaliteitseisen die gesteld worden aan de voorziening worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan cliënt toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats, waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Als de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb of de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien of worden ingetrokken.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3. Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2.5

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

  • kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • c.

      reis- en opleidingskosten;

    • d.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • e.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • 5. de marktprijs van de voorziening, en

  • 6. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • I.

      aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

    • II.

      instructie over het gebruik van de voorziening;

    • III.

      onderhoud van de voorziening, en

    • IV.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 23. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

    Aanbieders zijn ook verplicht bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGZ) melding te maken van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;

    Onder 'calamiteit' wordt verstaan een 'niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.

    Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan 'seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 7 Bestrijding, misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 24. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Het college onderzoekt periodiek, maar ook steekproefsgewijs het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van rechtmatigheid daarvan.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze toezichthoudende ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.

  • 3. Het college kan besluiten om een nader onderzoek te laten uitvoeren door de toezichthouder handhaving als er signalen zijn over de rechtmatigheid van de ondersteuning

Artikel 25. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Let op: Terugvordering is alleen van toepassing als ten tijde van de melding of aanvraag opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt en verstrekking hiervan tot een andere beslissing zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 8 Klachten en medezeggenschap

Artikel 26 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag

Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben

op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in de verordening en deze beleidsregels.

Artikel 27. Eisen aan klachtenafhandeling door aanbieders

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 28. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 29. Betrekken van inwoners bij het beleid

  • 1. Uitgangspunt bij het opstellen van nieuw beleid zijn de ambities en behoeften van de gemeenschap.

  • 2. Het college stelt inwoners in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat inwoners op diverse manieren worden betrokken bij nieuw te vormen beleid en stelt inwoners in de gelegenheid advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Het college faciliteert inwoners om hun rol effectief te kunnen vervullen, voorziet hen van de benodigde informatie en ondersteuning. Dat kan onder andere door middel van het inplannen van (periodieke) overleggen, gesprekken in de wijk en inzage in strategische beleidsstukken.

    Wij betrekken en faciliteren inwoners door middel van de ZorgAdviesRaad Cranendonck, door actief in gesprek te gaan met inwoners door bijeenkomsten hiervoor te organiseren en stukken voor inspraak openbaar te maken.

HOOFDSTUK 9 Slotbepalingen

Artikel 30. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 31. Intrekking oude beleidsregels en overgangsrecht

  • 1. De beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze beleidsregels, worden afgehandeld conform deze beleidsregels.

  • 4. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 gebeurt op grond van die beleidsregels die daarvoor zijn geldigheid behouden.

  • 5. Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 6. Intrekken verordening financiële tegemoetkoming Hbh.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 april 2022..

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Cranendonck 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 22 februari 2022

Het college voornoemd,

De griffier, [naam griffier]

De voorzitter, [naam voorzitter]

Bijlage 1 Limitatieve lijst woningaanpassingen Wmo2015

Lijst van Standaard woonvoorzieningen (onderverdeeld in groepen):

  • 1.

    Douchevoorzieningen

  • 2.

    Anti-slipvloeren

  • 3.

    Drempelhulpen/drempels

  • 4.

    Aftimmering/trapleuning

  • 5.

    Elektra

Groep 1: Douchevoorzieningen 

1.001 Leveren en monteren douchezit met rugleuning, plaatsingshoogte volgens opgave Wmo-consulent, haaks t.o.v. de kranen.

  • -

    opklapbaar, muurbevestiging

  • -

    zonder rugleunin en armleggers

  • -

    met rugleuning, zonder armleggers

  • -

    met rugleuning en armleggers

  • -

    bevestigingsmateriaal

  • -

    manuren (2 uur)

1.002 Leveren en monteren van een hulppoot:

  • -

    dubbele hulpset

  • -

    manuren (0,5 uur)

1.003 Leveren en monteren van een contraplaat:

  • -

    manuren (0,25 uur)

1.004 Verplaatsen douchezit, inclusief reparatie wand:

  • -

    reparatiemateriaal wand, gaatjes dichten

  • -

    manuren (1,5 uur)

1.005 Spiegelhouder draaibaar leveren en plaatsen:

  • -

    manuren (0,5 manuur)

1.006 Grote spiegel 80 x 60 cm (incl. klemmen):

  • -

    manuren (0,5 manuur)

Groep 2: Anti-slipvloeren 

2.001 Anti - slipvloer met etsing aanbrengen (Slides 2.g)

  • -

    etsing vloer minimum afname 4 m2

  • -

    extra etsing (> 4m2) voorrijdkosten inbegrepen!

2.002 Vervangen huidige vloer door anti - slipvloertegel:

  • -

    verwijderen bestaande tegelvloer (1,25 uur p/ m2)

  • -

    afvoeren oude vloer

  • -

    vloer uitvlakken en op afschot brengen

  • -

    aarding aanbrengen

  • -

    doucheplug aanbrengen en aansluiten

  • -

    Bette douchebak 3,5 cm hoog incl. montage

  • -

    tegelwerk vloer (all in)

  • -

    kitwerk

Groep 3: Drempelhulpen/drempels

3.001 Aanbrengen binnendrempelhulp, plaatsen houten scheg inclusief schilderwerk aan binnenzijde bij dorpels.

3.002 Verwijderen bestaande houten binnendorpel en aanbrengen van een verlaagde houten binnendorpel.

3.003 Verwijderen bestaande houten buitendorpel en aanbrengen van een verlaagde hardstenen buitendorpel  

Groep 4: Aftimmering/trapleuning 

4.001 Trapleuning aanbrengen op wand/ muur (prijs p/ m ')(incl. grondschilderwerk).

Groep 5: Elektra 

5.002 Aanbrengen keiloog (buiten) wand

5.003 Extra wcd aanbrengen (opbouw, incl. arbeid)

Bijlage 2 Normering hulp bij het huishouden op activiteitenniveau

Uitspraken door de Centrale Raad van Beroep van 16 mei 2016 waren de aanleiding om te komen tot een onafhankelijk vastgestelde normensystematiek die recht doet aan de bedoelde gerechtelijke uitspraken. Bureau HHM heeft een onafhankelijk onderzoek ingesteld wat geresulteerd heeft in een toets van het beleid huishoudelijke hulp. Het uitgebracht rapport door Bureau HHM is de onderbouwing voor het normenkader hulp bij het huishouden wat hieronder wordt vormgegeven. Bij het tot stand komen van de normensystematiek is een klankbordgroep ingesteld bestaande uit een afvaardiging vanuit de zorgaanbieders, de zorg adviesraad en medewerkers van de gemeente.

Uitgangspunt van de normensystematiek is de gemiddelde situatie. Deze is in principe voor iedereen die in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden van toepassing. De gemiddelde situatie kan gezien worden als de norm. De normtijden die verder aan de orde komen gelden voor deze gemiddelde situatie. Afhankelijk van de omstandigheden kan de norm verhoogd dan wel verlaagd worden.

  • -

    een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • -

    wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • -

    er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • -

    de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • -

    de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • -

    er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • -

    de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra

Norm (gemiddelde situatie)

Factoren die van invloed zijn op de norm

  • Mogelijkheden van de cliënt;

  • Beperkingen/belemmeringen van de cliënt;

  • Ondersteuning mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers;

  • Samenstelling huishouden;

  • Huisdieren;

    Door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Dit staat nog los van de verzorging van huisdieren. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente komen.

  • Inrichting, omvang en bewerkelijkheid van de woning;

Onderdeel

Norm

Licht huishoudelijk werk (1 slaapkamer*)

41 min/week

Zelf opruimen & afwassen

32 min/week

Zelf stoffen, opruimen & afwassen

18 min/week

Licht huishoudelijk werk (i.g.v. 2 slaapkamers*)

48 min/week

Zelf opruimen & afwassen

39 min/week

Zelf stoffen, opruimen & afwassen

18 min/week

Licht huishoudelijk werk (3 slaapkamers*)

55 min/week

Zelf opruimen & afwassen

45 min/ week

Zelf stoffen, opruimen & afwassen

18 min/ week

Zwaar huishoudelijk werk (i.g.v 1 slaapkamer*) incl. indirecte tijd

93 min/week

Zwaar huishoudelijk werk (i.g.v. 2 slaapkamers*) incl. indirecte tijd

111 min/week

Zwaar huishoudelijk werk (i.g.v. 3 slaapkamers*) incl. indirecte tijd

129 min/week

Kamer niet als slaapkamer in gebruik - extra tijd

14 min/week

Extra vervuiling huisdier(en) afhankelijk van de effecten maximaal

15 min/week

* Slaapkamers dagelijks tot wekelijks in gebruik

 

Normen licht en zwaar huishoudelijk werk

Onderdeel

Norm

1-persoonshuishouden (alles overnemen)

54 min/week

1-persoonshuishouden (zelf wassen en drogen)

35 min/week

1-persoonshuishouden (zelf wassen, drogen en vouwen)

20 min/week

2-persoonshuishouden (alles overnemen)

62 min/week

2-persoonshuishouden (zelf wassen en drogen)

38 min/week

2-persoonshuishouden (zelf wassen, drogen en vouwen)

20 min/week

Factoren meer werk:

 
  • Aantal kinderen < 16 jaar

30 min per kind/week

  • Bedlegerige patiënten

30 min/week

  • Extra bewassing b.v. vanwege overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.:

30 min/week

Textiel- was verzorging

Onderdeel

Norm

Boodschappen (alles overnemen)

51 min/week

Boodschappen (boodschappenlijst maken en boodschappen opruimen)

11 min/week

Boodschappen

Onderdeel

Norm

Broodmaaltijd (1 of 2 per dag)

20 min/dag

Warme maaltijd opwarmen

20 min/dag

Bij 2 personen

30 min/dag

Maaltijden verzorging

Formuleren doelen/bijstellen doelen met betrekking tot het huishouden

Helpen handhaven/verkrijgen/herkrijgen structuur in het huishouden

Helpen handhaven/vergroten van zelfredzaamheid m.b.t. budget

  • 30 minuten per week

Psychosociale begeleiding, tevens observeren (conform CIZ norm) HbH2

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden, organisatie huishouden en adm. handelingen i.v.m. het huishouden

  • 30 minuten per week

Communicatieproblemen – extra tijd

  • 15 min per week

Aanwezigheid van kinderen<16 jaar - extra tijd

  • 30 min per week

Organisatie van het huishouden HbH 2

Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van de activiteiten

gericht op een schoon en leefbaar huis en de was-verzorging

60 min

Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten

gericht op boodschappen en maaltijden

30 min

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden (HbH3)

Verzorging en of tijdelijke opvang van kinderen conform CIZ protocol

  • max. 40 uur per week

De grondslag ligt bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

Altijd afstemming met andere hulp/informele zorg

Een kind van 3 maanden of ouder kan gebruik maken van een kinderdagverblijf voor max. 5 dagen.*

Voor kinderen tot en met 7 jaar geldt:

Naar bed brengen/uit bed halen

10 minuten per keer per kind

Wassen en kleden

30 minuten per dag per kind

Eten en/of drinken geven

20 minuten per maaltijd

Babyvoeding: flesje

10 minuten per keer per kind

Naar school/crèche brengen

15 minuten per keer

Het is hierbij mogelijk om taken te combineren. Als kinderen op hetzelfde tijdstip naar bed gaan, telt dat voor 1 keer en niet per kind. De frequentie is gerelateerd aan de leeftijd en ontwikkelingsfase van het kind.

Maximale duur voor de opvang is 3 maanden

* de consulent dient na te gaan of plek voorhanden is en of kinderopvang financieel te dragen is voor betreffend gezin.

Bijlage 3 aantal M2 waarvoor compensatie mogelijk is

Soort vertrek

aantal m2 bij aanbouw van een vertrek

aantal m2 bij uitbreiding

van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Zit- slaapkamer

18

8

Eenpersoonsslaapkamer

10

4

Tweepersoonsslaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer:

  • -

    wastafelruimte

  • -

    doucheruimte

  • -

    badruimte

2

3

4

1

2

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4