Beleidsnotitie Harmonisatie Lozingseisen RWZI’s

Geldend van 02-04-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsnotitie Harmonisatie Lozingseisen RWZI’s

Versie: 4.2

Hoofdlijnen beleid lozingseisen RWZI’s

- Een samenvatting voor bestuur en management –

  • 1.

    Inleiding.

De fusie van de waterschappen “Velt en Vecht” en “Regge en Dinkel” tot waterschap Vechtstromen maakt, dat er behoefte is aan gestandaardiseerde beleidskaders om tot geharmoniseerde lozingseisen voor RWZI’s te komen.

Vanaf 1 maart 2014 is een wetswijziging van kracht, waardoor effluentlozingen van RWZI’s onder het Activiteitenbesluit zijn komen te vallen. Zo wordt overgestapt van een vergunning-systematiek naar een systematiek met algemene regels. Daarbij blijft maatwerk mogelijk. Er geldt een overgangstermijn van maximaal drie jaren.

De voorliggende beleidsnotitie vormt de weerslag van een traject, waarin de implementatie van het Activiteitenbesluit leidend is geweest en tegelijkertijd gestandaardiseerde beleidskaders zijn ontwikkeld om tot geharmoniseerde lozingseisen te komen

  • 2.

    Standaard lozingseisen uit het Activiteitenbesluit met mogelijkheid voor maatwerk

Bij de implementatie van het activiteitenbesluit staat een set lozingseisen centraal, die als een standaard eisenpakket moet worden beschouwd. Een standaard eisenpakket, als “grootste gemene deler” voor de Nederlandse watersystemen. Meer ingegeven door de “stand der techniek” voor RWZI’s dan door de waterkwaliteitsdoelen van specifieke waterlichamen. Die set lozingseisen is bij een gangbare influentkwaliteit de vertaling van de “stand van de techniek”/ “Best Beschikbare Techniek” (BBT) voor RWZI’s naar haalbare lozingseisen. Met name voor fosfaat en stikstof.

Het standaard eisenpakket is van toepassing, tenzij tijdelijk ruimere eisen gewenst zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden. Een afwijkende influentsamenstelling is zo’n bijzondere omstandigheid en kan een min of meer structureel karakter hebben (Nijverdal). Dit geldt als een overmachtsituatie.

Er worden verdergaande lozingseisen, dan de standaardset uit het Activiteitenbesluit vastgesteld, als deze, al dan niet in combinatie met andere maatregelen, nodig zijn voor het halen van KRW/WBP-doelen.

Een en ander wordt van een afdoende motivering voorzien. De Immissietoets (zie onder punt 3) vervult daarbij een sleutelrol.

  • 3.

    De Immissietoets

De Immissietoets geeft uitsluitsel over de impact van een lozing op het (te zijner tijd) halen van de kwaliteitsdoelen voor het betreffende watersysteem. Aan de hand van een aantal pilots is een systematiek ontwikkeld, die tot een genuanceerd oordeel leidt. Daarbij wordt in een bestaande situatie uitgegaan van een representatieve set gemiddelde effluentgehaltes en in een nieuwe situatie (aangepaste inrichting met verbeterde zuiveringsprestaties) van een beoogde set effluenteisen.

Aandachtspunt: de waterkwaliteitsgegevens van de effluentontvangende watersystemen zijn niet (in alle gevallen) op orde. Dit aspect wordt ingebracht in het op te starten traject “Grip op monitoring”. Zo nodig, wordt voor de korte termijn ingestoken op projectmatig te genereren extra kwaliteitsgegevens.

  • 4.

    Voorkomen dat effluentlozing ecologisch functioneren in de weg staat

De focus in de tweede planperiode van het stroomgebiedbeheerplan (KRW) ligt op een verbetering van de inrichting van die watersystemen, waar op het gebied van het ecologisch functioneren nog een belangrijke slag kan worden gemaakt. Voor een deel zijn dit effluentontvangende watersystemen. Wanneer watersystemen optimaal zijn/worden ingericht, is het van belang na te gaan of bepaalde concentraties verontreinigende stoffen belemmerend zijn voor het halen van de ecologische doelen. En zo ja, of die stoffen overwegend afkomstig zijn van effluentlozingen. Daarbij gaat het met name om de stoffen fosfaat, nitraat en ammonium. Zo nodig, kunnen extra maatregelen op de RWZI worden overwogen. De toetsing aan de KRW-doelen vindt voor ammonium (vooralsnog) normgestuurd plaats. Voor de nutriënten effectgestuurd. De goede ecologische toestand van het betreffende watersysteem, het beoogde effect, is maatgevend.

  • 5.

    Ammoniumeisen in vergunning omzetten naar maatwerkvoorschrift, mits effectief

Verdergaande lozingseisen dan de standaardset uit het Activiteitenbesluit hebben vooral betrekking op aanvullende ammoniumeisen, naar verwachting voor ongeveer de helft van de RWZI’s in het beheersgebied. Namelijk voor de RWZI’s die lozen op watersystemen, waar het aandeel effluent groot is (geringe verdunning). Verhoogde ammoniumgehaltes zijn hier een risico voor de zuurstofhuishouding en kunnen tot ammoniakvergiftiging leiden. In die gevallen gelden KRW-normen, waar via aanvullende ammoniumeisen aan kan worden tegemoet gekomen. Dezelfde ammoniumeisen, als opgenomen in de huidige vergunningen. Voor de watersystemen waar ammonium niet tot problemen leidt of zal leiden (benedenstroomse systemen met relatief veel verdunning), worden geen ammoniumeisen opgenomen, resp. komen deze te vervallen. Voor de overige systemen zouden ze, alleen al uit oogpunt van “stand-stillbeginsel” moeten worden gehandhaafd.

  • 6.

    Maatwerkvoorschrift voor onopgeloste bestanddelen

Daar waar sprake is van een geringe verdunningsfactor en een KRW-ambitie Hoog, ligt een naar beneden bijgestelde eis voor onopgeloste bestanddelen voor de hand (extra gevoelig voor de bijbehorende milieubelasting). Vooralsnog valt uitsluitend het stroomgebied van de Dinkel onder deze definitie. Voor de RWZI’s die op het Dinkelsysteem lozen, wordt een eis voor onopgeloste bestanddelen voorzien van 10 mg/l (conform eis in huidige vergunning). Deze eis is bij een inrichting van de RWZI volgens de “stand van de techniek” goed haalbaar.

  • 7.

    Beleidsneutraal/ kostenneutraal

De invoering van het Activiteitenbesluit vindt “beleidsneutraal” plaats. Dat wil zeggen, zonder dat per saldo sprake is van een extra investeringsinspanning. Wanneer met het voorgestelde maatwerk verdergaande lozingseisen worden vastgesteld en de RWZI is ingericht volgens “de stand van de techniek”, hoeven geen extra investeringen te worden gedaan. Maatregelen bestaan dan bijvoorbeeld uit het finetunen van de procesregeling.

  • 8.

    Alle RWZI’s vóór 2020 op de “stand van de techniek” brengen.

Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle RWZI’s minimaal aan de standaard eisen uit het Activiteitenbesluit voldoen. Ingeschat wordt, dat het vanaf het jaar 2020 niet meer is toegestaan, onder voorwaarden, ruimere eisen vast te stellen. In het meerjaren-investeringsprogramma is budget gereserveerd om de inrichting van de RWZI’s van Vechtstromen, waar nodig, tijdig op de stand van de techniek te brengen. Bij de prioritering van RWZI-maatregelen spelen, naast de effectiviteit van maatregelen ook de continuïteitsrisico’s van de betreffende RWZI’s een rol (“Beheer op orde”). Alleen als de continuïteitsrisico’s voldoende zijn afgedekt, kan worden gegarandeerd, dat te allen tijde aan de lozingseisen wordt voldaan.

  • 9.

    Toekomstig beleidskader

Het voorliggende beleidskader voorziet in beleid voor de periode tot en met 2020. Er dient in 2016, als onderdeel van de op te stellen ketenstrategie een traject te worden opgestart, waarin de mogelijkheden worden verkend om na 2020 via aanvullende maatregelen in te spelen op de doelen die de KRW voor 2027 stelt. Daarbij kan worden aangesloten bij het evaluatietraject voor de KRW, waar het afwegingskader nutriënten en het emissiebeheerplan onderdeel van uitmaken.

  • 10.

    Leeswijzer:

In bijlage 2 bij deze beleidsnotitie zijn de effluenteisen vermeld, zoals die per 1 maart 2014 waren opgenomen in de lozingsvergunningen voor de RWZI’s van waterschap Vechtstromen. In dezelfde bijlage is een doorkijk/indruk opgenomen van de lozingseisen, zoals die op basis van het nieuwe beleid, uiteengezet in deze notitie, bij benadering te verwachten zijn.

In de volgende paragrafen van deze beleidsnotitie wordt het geharmoniseerde beleid inhoudelijk onderbouwd, en in de bijlagen nader toegelicht.

Daarnaast is een werkdocument opgeleverd, dat houvast biedt in de uitvoeringspraktijk.

1. Aanleiding

De fusie van de waterschappen “Velt en Vecht” en “Regge en Dinkel” tot waterschap Vechtstromen maakt, dat er behoefte is aan geharmoniseerde lozingseisen voor RWZI’s. Daarnaast is vanaf 1 maart 2014 een wetswijziging van kracht, waardoor de effluentlozingen van RWZI’s onder het Activiteitenbesluit zijn komen te vallen. Zo wordt overgestapt van een vergunning-systematiek naar een systematiek met algemene regels. Daarbij blijft maatwerk mogelijk. Er geldt een overgangstermijn van maximaal drie jaren.

2. Beoogd resultaat

  • Vóór 1 maart 2017, ofwel binnen de daarvoor geldende overgangstermijn, is het Activiteitenbesluit voor de effluentlozingen van de RWZI’s, in beheer bij waterschap Vechtstromen geïmplementeerd.

  • Parallel aan de implementatie van het Activiteitenbesluit is, op basis van gestandaardiseerde beleidskaders gebiedsbreed sprake van geharmoniseerde lozingseisen.

  • Er wordt in 2016 onderzoek in gang gezet, met de resultaten waarvan vanaf het jaar 2020 uitzicht kan worden geboden op het vóór 2027 kunnen voldoen aan de KRW-doelen.

3. Beleidsharmonisatie

De lozingseisen voor de RWZI’s van het voormalige waterschap Regge en Dinkel kenden een andere grondslag dan die voor de RWZI’s van het voormalige waterschap Velt en Vecht. Dit werd vooral ingegeven door het verschil in aard en omvang van de effluent ontvangende watersystemen.

Zo bevatten de lozingsvergunningen voor de RWZI’s van het voormalige waterschap Regge en Dinkel aanvullende/aangescherpte lozingseisen voor ammonium en het BZV. Dat was het gevolg van de, overwegend beperkte omvang van de betreffende watersystemen (geringe verdunning) en de daarmee samenhangende kwetsbare zuurstofhuishouding.

Daarentegen wordt in de vergunningen voor de RWZI’s van het voormalige waterschap Velt en Vecht geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid ruimere fosfaat(P)eisen te hanteren voor “bestaande rwzi’s”. In kanalen is fosfaat eerder een knelpunt dan in stromende wateren (groter risico op eutrofiëring). Daarnaast bieden kanalen nauwelijks mogelijkheden om langs de weg van herinrichting tot een betere ecologische toestand te komen. Lage nutriëntengehaltes dragen bij aan een goed ecologisch functioneren.

Bij het formuleren van geharmoniseerd beleid voor het vaststellen van lozingseisen, is de invoering van het Activiteitenbesluit leidend geweest. Op de achtergrond heeft het doortrekken en harmoniseren van de goede, “bewezen” beleidslijnen uit het Noordelijk en Zuidelijk Vechtstromengebied een rol gespeeld.

4. Implementatie Activiteitenbesluit

De set lozingseisen uit het Activiteitenbesluit geldt als standaardeis:

Parameters

Grenswaarde in etmaalmonster

Grenswaarde als voortschrijdend jaargemiddelde

BZV5 bij 20 °C

20

CZV

125

Onopgeloste bestanddelen

30

Totaal fosfor (>100.000 ie)

1,0

Totaal fosfor (2.000<ie<100.000)

2,0

Totaal stikstof (>20.000 ie)

10

Totaal stikstof (2.000<ie<20.000)

15

Grenswaarde in mg/l; ie: ontwerpcapaciteit RWZI in inwonerequivalenten à 54 g BZV

Deze standaardeis is van toepassing, tenzij tijdelijk ruimere eisen gewenst zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden op de RWZI, die kunnen worden onderverdeeld naar:

  • o

    Een afwijkende samenstelling van het te zuiveren rioolwater en/of

  • o

    Een inrichting van de RWZI die (voor een deel) niet “op orde” is.

Een afwijkende influentsamenstelling kan een min of meer structureel karakter hebben (Nijverdal). Dit geldt als een overmachtsituatie.

Wanneer RWZI’s lozen op watersystemen waar het aandeel effluent groot is (geringe verdunning), en/of waar sprake is van hogere kwaliteitsdoelen, kunnen stringentere/ aanvullende lozingseisen worden vastgesteld.

Een en ander wordt van een afdoende motivering voorzien. De Immissietoets vervult daarbij een sleutelrol.

5. De Immissietoets

De Immissietoets geeft uitsluitsel over de impact van een lozing voor het (op termijn) halen van de kwaliteitsdoelen voor het betreffende watersysteem. Aan de hand van een aantal pilots is een systematiek ontwikkeld, die tot een genuanceerd oordeel leidt. Daarbij wordt in een bestaande situatie uitgegaan van een representatieve set gemiddelde effluentgehaltes en in een nieuwe situatie (aangepaste inrichting met verbeterde zuiveringsprestaties) van een beoogde set effluenteisen.

Aandachtspunt: de waterkwaliteitsgegevens van de effluentontvangende watersystemen zijn niet (in alle gevallen) op orde. Deze kwaliteitsgegevens zijn, ofwel niet up-to-date, ofwel hebben betrekking op punten die (boven- en/of benedenstrooms) niet op de juiste afstand liggen van de betreffende effluentlozing. Dit aspect wordt ingebracht in het op te starten traject “Grip op monitoring”. Zo nodig, wordt voor de korte termijn ingestoken op projectmatig te genereren extra kwaliteitsgegevens.

6. Uitwerking

De invoering van het Activiteitenbesluit vindt “beleidsneutraal” plaats. Dat wil zeggen, zonder dat per saldo sprake is van een extra investeringsinspanning. Wanneer verdergaande lozingseisen worden vastgesteld dan de standaardset uit het Activiteitenbesluit, en de RWZI is ingericht volgens “de stand van de techniek”, hoeven geen extra investeringen te worden gedaan. Maatregelen bestaan dan bijvoorbeeld uit het finetunen van de procesregeling. Bij het ontbreken van effectiviteit, kunnen die maatregelen achterwege blijven.

Er kunnen verdergaande lozingseisen worden vastgesteld (dan de standaard lozingseisen uit het Activiteitenbesluit), als deze, al dan niet in combinatie met andere maatregelen, nodig zijn voor het halen van KRW/WBP-doelen. Zo wordt de switch gemaakt van een normgestuurde naar een effectgestuurde aanpak. Ter illustratie hiervan, kan het 4-stappenplan dienen, dat in de Decembernota 2006, uitgebracht om sturing te geven aan de implementatie van de KRW, is opgenomen om de effectiviteit van (aanvullende) RWZI-maatregelen vast te stellen.

Dit vierstappenplan luidt als volgt:

Stap 1 .de ecologische kwaliteit van het ontvangende (of stroomafwaarts gelegen) waterlichaam inclusief het mariene milieu voldoet niet.

Stap 2 . dit komt door stikstof en/of fosfaat, of een prioritaire of overige stof waarvan ter plekke is vastgesteld dat die effect heeft op de ecologie.

Stap 3. de rwzi /afvalwaterketen levert een belangrijke bijdrage (vergeleken met andere bronnen)

Stap 4 . aanvullende maatregelen in de rwzi /afvalwaterketen leiden, al dan niet in combinatie met andere maatregelen, tot het bereiken van doelen.

De focus in de tweede planperiode van het stroomgebiedbeheerplan (KRW) ligt op een verbetering van de inrichting van die watersystemen, waar op het gebied van het ecologisch functioneren nog een belangrijke slag kan worden gemaakt. Voor een deel zijn dit effluentontvangende watersystemen.

Voor watersystemen die optimaal zijn/worden ingericht geldt, dat moet worden voorkomen dat effluentlozingen het goed ecologisch functioneren in de weg staan. Daarbij gaat het met name om de stoffen ammonium (categorie “specifiek verontreinigende stoffen”) en fosfaat en stikstof, de ecologie-ondersteunende parameters. De toetsing aan de KRW-doelen vindt voor ammonium (vooralsnog) normgestuurd plaats. Voor de nutriënten effectgestuurd. De goede ecologische toestand van het betreffende watersysteem is maatgevend.

De standaardset lozingseisen uit het Activiteitenbesluit is bij een gangbare influentkwaliteit de vertaling van de “stand van de techniek” (BBT) voor RWZI’s naar haalbare lozingseisen. Met name voor fosfaat en stikstof.

Verdergaande lozingseisen dan de standaardset uit het Activiteitenbesluit hebben vooral betrekking op aanvullende ammoniumeisen, naar verwachting voor ongeveer de helft van de RWZI’s in het beheersgebied. Namelijk voor de RWZI’s die lozen op watersystemen, waar het aandeel effluent groot is (geringe verdunning), deels gecombineerd met hogere kwaliteitsdoelen. Verhoogde ammoniumgehaltes bedreigen hier de zuurstofhuishouding en kunnen tot ammoniakvergiftiging leiden. In die gevallen gelden KRW-normen, waar via aanvullende ammoniumeisen aan kan worden tegemoet gekomen. Ammoniumeisen, conform die welke in de huidige vergunningen zijn opgenomen. Voor de watersystemen waar ammonium niet tot problemen leidt of zal leiden (benedenstroomse systemen en/of systemen met relatief veel verdunning), worden geen ammoniumeisen opgenomen, resp. komen deze te vervallen. Voor de overige systemen zouden ze, alleen al uit oogpunt van “stand-stillbeginsel” moeten worden gehandhaafd..

Daar waar sprake is van een geringe verdunningsfactor en KRW-ambitie hoog, ligt een naar beneden bijgestelde eis voor onopgeloste bestanddelen voor de hand (extra gevoelig voor de bijbehorende milieubelasting). Vooralsnog valt uitsluitend het stroomgebied van de Dinkel onder deze definitie. Voor de RWZI’s die op het Dinkelsysteem lozen, wordt een eis voor onopgeloste bestanddelen voorzien van 10 mg/l (conform eis in huidige vergunning).

Zowel de aanvullende ammonium-eis, als de naar beneden bijgestelde eis voor onopgeloste bestanddelen, ligt bij een inrichting van de RWZI volgens de “stand van de techniek” binnen handbereik.

Daar waar niet aan de waterkwaliteitsdoelen wordt voldaan, en het RWZI-effluent daarvoor verantwoordelijk is, wordt aan de hand van een multi-criteria-analyse tot een prioritering van RWZI-maatregelen gekomen. Die multi-critaria-analyse is in het verlengde van de immissietoets ontwikkeld. De “stand van de techniek” (BBT) voor RWZI’s is een belangrijk toetscriterium om te bepalen of er ruimte is om gewenste (aanvullende) RWZI-maatregelen te honoreren. Het programma-management/ de programmatafel vervult daarin een sleutelrol.

Naast watersysteemaspecten dienen bij de prioritering/ programmering van RWZI-maatregelen continuïteitsrisico’s te worden meegenomen. Voldoende continuïteit/ bedrijfszekerheid is een eerste voorwaarde om te allen tijde aan de lozingseisen te kunnen voldoen.

In het meerjaren-investeringsprogramma is budget gereserveerd om de inrichting van de RWZI’s van Vechtstromen, waar nodig, vóór 2020 op de stand van de techniek te brengen.

Zie bijlage 2, voor een overzicht van de lozingseisen, zoals die van kracht waren op het moment dat het Activiteitenbesluit van kracht werd, en voor een doorkijk/indruk van de lozingseisen, zoals die op basis van dit beleidstraject bij de invoering van het Activiteitenbesluit verwacht kunnen worden.

7. Nader onderzoek

Op dit moment beantwoorden diverse waterlichamen (nog) niet aan de ecologische doelen. Net als in de eerste planperiode ligt ook in de tweede planperiode van de KRW (2016–2021) de focus op inrichtingsmaatregelen. Dat betekent niet dat er geen kwaliteitsproblemen zijn. Stoffen als fosfaat, stikstof en ammonium overschrijden op veel plaatsen de norm. Vooral bij waterlichamen met een groot aandeel RWZI effluent is de mate van overschrijding groot. Voor zover we de ecologische doelen in de tweede planperiode niet kunnen halen, is nader onderzoek gewenst naar aanvullende maatregelen voor de derde planperiode. Vanuit de KRW wordt van ons verwacht dat we nagaan welke maatregelen kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen, en of de kosten daarvan in verhouding staan tot het verwachte resultaat (haalbaar en betaalbaar). We moeten duidelijk kunnen maken dat we alle haalbare en betaalbare maatregelen hebben genomen om in 2027 de doelen te bereiken. Het in het waterbeheerplan aangekondigde afwegingskader nutriënten kan daarbij helpen. Dit afwegingskader moet duidelijkheid brengen, waar het voor het behalen van de ecologische doelen het belangrijkst is om de nutriëntenconcentraties verder omlaag te brengen. Of een en ander moet leiden tot het verminderen van de belasting vanuit RWZI’s, hangt onder meer af van de relatieve bijdrage uit de overige bronnen. Ook zullen maatregelen op de RWZI moeten worden afgezet tegen andere maatregelen, als afkoppelen. Dit vergt een brede benadering. Vooral wanneer ook andere stoffen als ammonium in het onderzoek worden betrokken.

Het strategische programma van de KRW is erop gericht dat de resultaten van bedoeld onderzoek in 2018 worden opgeleverd. Dit, opdat in de voorbereiding op het maatregelenprogramma voor de 3e planperiode (2022-2027) duidelijk is wat kosteneffectieve maatregelen zijn om de KRW doelen te bereiken. Dat betekent dat het onderzoek in 2016 moet worden opgestart. Naast het afwegingskader nutriënten, kan bij de uitvoering van het onderzoek verbinding worden gezocht met het op te stellen emissiebeheerplan en de te actualiseren ketenstrategie.

8. Resultaat

Als resultaat van het multidisciplinaire beleidstraject, wordt deze beleidsnotitie opgeleverd, met de volgende bijlagen:

Bijlage 1: Wettelijk kader (Activiteitenbesluit/ KRW)

Bijlage 2: RWZI’s van waterschap Vechtstromen (huidige/ doorkijk nieuwe lozingseisen)

Bijlage 3: Effluent ontvangende watersystemen Vechtstromen (aard en omvang +

watersysteemdoelen)

Bijlage 4: BBT RWZI’s (stand van de techniek)

Bijlage 4: Achtergronden totstandkoming lozingseisen RWZI’s

Daarnaast is een werkdocument opgeleverd, dat houvast biedt in de uitvoeringspraktijk: een eenduidige aanpak voor het vaststellen van verantwoorde lozingseisen.

Hieronder is schematisch de beleidsafweging weergegeven om al dan niet tot (aanvullende) maatregelen op RWZI’s te komen:

afbeelding binnen de regeling

Ondertekening

Bijlage 1: Wettelijk kader

B1.1Het Activiteitenbesluit/ de immissietoets

Op 1 maart 2014 is een wetswijziging doorgevoerd, waardoor de effluentlozingen van RWZI’s onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit zijn komen te vallen.

In het Activiteitenbesluit staan algemene lozingseisen, die in beginsel voor alle RWZI's in Nederland gelden.

Parameters

Grenswaarde in etmaalmonster

Grenswaarde als voortschrijdend jaargemiddelde

BZV5 bij 20 °C

20

CZV

125

Onopgeloste bestanddelen

30

Totaal fosfor (>100.000 ie)

1,0

Totaal fosfor (2.000<ie<100.000)

2,0

Totaal stikstof (>20.000 ie)

10

Totaal stikstof (2.000<ie<20.000)

15

Grenswaarde in mg/l; ie: ontwerpcapaciteit RWZI in inwonerequivalenten à 54 g BZV

Bij toepassing van het Activiteitenbesluit blijft maatwerk per rwzi mogelijk. Bijvoorbeeld in de vorm van strengere grenswaarden, als de bescherming van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater dat vereist. Ook kunnen in dat geval voor andere parameters grenswaarden worden vastgesteld.

Daarnaast zijn in het geval van “bestaande RWZI’s” ruimere grenswaarden voor stikstof en fosfaat mogelijk, mits gebiedsbreed tenminste een verwijderingsrendement van 75 % wordt gehaald en dit vanuit waterkwaliteitsoogpunt toelaatbaar is.

Zie voor een nadere uitwerking, hoofdstuk 2 van het bijbehorende werkdocument, onderdeel a. Activiteitenbesluit.

De immissietoets wordt ingezet om te beoordelen of kan worden volstaan met de standaard set lozingseisen uit het Activiteitenbesluit, resp. of deze eisen moeten worden aangescherpt, dan wel of met ruimere eisen kan worden volstaan. Daarbij wordt met name gefocust op de parameters totaal-stikstof en totaal-fosfaat.

De immissietoets kan zowel op de beoogde set lozingseisen worden uitgevoerd, als op een representatieve set gemeten effluentwaarden, waar het gemiddelde van is bepaald. In het laatste geval wordt, bij de vertaling naar lozingseisen gecorrigeerd voor de ruimte die er veiligheidshalve bestaat tussen de lozingseisen en de gemiddeld in de praktijk haalbare effluentgehaltes. In een bestaande situatie wordt doorgaans uitgegaan van een representatieve set gemiddelde effluentgehaltes en in een nieuwe situatie (aangepaste inrichting met verbeterde zuiveringsprestaties) van een beoogde set effluenteisen.

De Immissietoets verloopt van “grof naar fijn” langs de volgende stappen:

Stap 1 t/m 4

De eerste vier stappen van de immissietoets hebben tot doel, vast te stellen of de te toetsen effluentwaarden/ beoogde lozingseisen sporen met de gewenste waterkwaliteitsnorm. Daarbij wordt rekening gehouden met de te bereiken verdunning en met het achtergrondgehalte bovenstrooms.

Wanneer voor de RWZI’s van waterschap Vechtstromen wordt getoetst aan de gewenste waterkwaliteit, zal, met name voor fosfor en ammonium, blijken dat de uitkomst van de eerste vier stappen van de Immissietoets vaak negatief is: “Voldoet niet”. Dat komt enerzijds door het relatief grote verschil tussen de betreffende milieukwaliteitsnorm en de gangbare effluentgehaltes. Anderzijds zijn veel effluent ontvangende watersystemen in het verzorgingsgebied van waterschap Vechtstromen beperkt van omvang, waarbij sprake is van een geringe verdunning.

Stap 5 (plantoets)

Als de mogelijkheden om binnen de criteria van de milieukwaliteitsnorm te komen in de eerste vier stappen zijn opgebruikt, kan via de plantoets tot een bijgesteld oordeel worden gekomen.

Zie voor een nadere uitwerking, hoofdstuk 2 van het bijbehorende werkdocument, onderdeel b. en c. Immissietoets.

B1.2De Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. Deze richtlijn beoogt dat in 2015 een goede kwaliteit van grond- en oppervlaktewater is bereikt. Er is echter – onder voorwaarden – een mogelijkheid om deze termijn uit te breiden tot 2027 en in Nederland wordt hier gebruik van gemaakt. In de praktijk betekent dit dat er drie planperiodes onderscheiden worden: 2009-2015, 2016-2021 en 2022-2027. De doelen en maatregelen voor de eerste planperiode (met een doorkijk naar 2027) staan verwoord in het eerste Stroomgebiedbeheerplan Rijndelta (SGBP1).

Net als in de eerste planperiode ligt ook in de tweede planperiode de focus op inrichtingsmaatregelen. Dat betekent niet dat er geen kwaliteitsproblemen zijn. Stoffen als fosfaat, stikstof en ammonium overschrijden op veel plaatsen de norm. Hoewel er al het nodige bekend is over herkomst van deze stoffen, is er nog geen duidelijk antwoord op de vraag aan welke ‘emissieknoppen’ gedraaid moet worden om de waterkwaliteit in de afzonderlijke waterlichamen op de meest efficiënte manier te verbeteren. Ook is er nog onvoldoende inzicht in de kosteneffectiviteit van potentiële kwaliteitsmaatregelen (welke inzet is het meest effectief om een substantiële verbetering van de ecologie te bewerkstelligen?). Onderzoek op dit gebied maakt daarom deel uit van het KRW-maatregelenpakket voor de komende planperiodes.

In de tweede planperiode zijn (nog) scherpere keuzes gemaakt waar maatregelen het meest effectief uitgevoerd kunnen worden. Dat is in de waterlichamen die, vanwege type, huidige kwaliteit of aanwezige beleidsruimte, optimaal kunnen bijdragen aan de ecologische diversiteit van het watersysteem. Voorbeelden daarvan zijn de Overijsselse Vecht, de Dinkel en een aantal kleinere, maar kansrijke beeksystemen, zowel in Drenthe als in Overijssel. Omgekeerd betekent dit dat niet meer het onderste uit de kan wordt gehaald bij waterlichamen die níet tot deze categorie behoren. In deze wateren wordt gestreefd naar een soort ‘basiskwaliteit’, waarbij ook gezocht is naar maatregelen die vanuit andere beleidsdoelen (bv. beheer en onderhoud) gewenst zijn.

Bijlage 2: RWZI’s van waterschap Vechtstromen

Waterschap Vechtstromen beheert en exploiteert 24 rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s), verspreid over het beheersgebied. De grotere RWZI’s, met een capaciteit van meer dan 100.000 inwonerequivalenten à 54 g BZV(ie), zijn in of nabij de grote steden, Enschede, Hengelo en Emmen, gevestigd. Het merendeel van de RWZI’s heeft een capaciteit tussen de 25.000 en 100.000 ie. De kleinste RWZI is de RWZI Schoonoord, met een capaciteit van 6.000 ie. Deze RWZI wordt opgeheven zodra de RWZI Sleen is gereviseerd en deze het rioolwater van Schoonoord kan meeverwerken.

In onderstaande tabel zijn de vergunningeisen voor de RWZI’s van Vechtstromen samengevat, zoals die golden op 1 maart 2014, de datum waarop het Activiteitenbesluit van kracht werd.

RWZI

Lozingseisen mg/l

Loost op:

BZV 1)

CZV1)

Onop. 1)

P-tot. 2)

N-tot.3)

NH4 4)

watergang

Almelo Sumpel

10

125

30

3

10

2-4

11: Nieuwe Graven

Almelo Vissedijk

10

125

30

3

10

2-4

13: Hollandergraven

Coevorden

20

125

30

2

10

geen

Afwateringskanaal

Dedemsvaart

20

125

30

1

10

geen

Ommerkanaal

Den Ham

10

125

30

5

10

2-4

7: Linderbeek

Denekamp

5

125

10

2

10

1-2

32: Omleidingskanaal

Emmen

20

125

30

1

15

geen

Verl. Hoogeveensche vaart

Enschede

10

125

30

3

10

2-4

20-12-0-1: Elsbeek

Glanerbrug

7,5

125

10

3

10

1,5-3

40-3: Glanerbeek

Goor

7,5

125

30

2

10

1,5-3

3-6: Holtdijksbeek

Haaksbergen

10

125

30

2

10

1,5-3

20-4-1: Bolscherbeek

Hardenberg

20

125

30

2

10

geen

Vecht

Hengelo

10

125

30

3,5

15

2-4

15-4-1: Berflobeek

Losser

5

125

10

2

10

1-2

40-0-0-10: Dorpsbeek

Nijverdal

7,5

125

30

5

10

1,5-3

2: Midden Regge

Oldenzaal

7,5

125

30

2

10

2-4

16-1-2: Gammelkerbeek

Ommen

20

125

30

2

10

geen

Ommerkanaal

Ootmarsum

5

125

7,5

2

10

1-2

34-0-4: Wiemselleiding

Rijssen

7,5

125

30

2

10

1,5-3

2: Midden Regge

Schoonoord

20

125

30

2

15

geen

Oranjekanaal

Sleen

20

125

30

2

10

geen

Jongbloedsvaart

Tubbergen

7,5

125

30

4

15

2-4

9-2: Markgraven

Vriezenveen

10

125

30

6

15

3-6

8-4-2: Lateraalkanaal

Vroomshoop

10

125

30

2

10

2-4

8-1: Boldijksleiding

1): Etmaalwaarde 3): Voortschrijdend jaargemiddelde 4): Gemidd. zomer-/winterperiode

2): VSG-10 (voortschrijdend gemiddelde over tien achtereenvolgende bem. etmalen)

Voor de RWZI’s uit het voormalig V&V-gebied geldt een jaargemiddelde voor N-tot. over het kalenderjaar, in plaats van een voortschrijdend jaargemiddelde.

Hieronder wordt een doorkijk/ indruk gepresenteerd van de lozingseisen, zoals die op basis van dit beleidstraject indicatief, resp. bij benadering te verwachten zijn.

RWZI

Indicatieve lozingseisen mg/l

Loost op:

 

BZV 1)

CZV1)

Onop. 1)

P-tot. 3)

N-tot.3)

NH4 4)

watergang

Almelo Sumpel

20

125

30

3

10

Geen

11: Nieuwe Graven

Almelo Vissedijk

20

125

30

3

10

Geen

13: Hollandergraven

Coevorden

20

125

30

2

10

Geen

Afwateringskanaal

Dedemsvaart

20

125

30

1?

10

Geen

Ommerkanaal

Den Ham

20

125

30

4

10

Geen

7: Linderbeek

Denekamp

20

125

10

2

10

1-2

32: Omleidingskanaal

Emmen

20

125

30

1

10?

Geen

Verl. Hoogeveensche vaart

Enschede

20

125

30

2

10

2-4

20-12-0-1: Elsbeek

Glanerbrug

20

125

10

2

10

1,5-3

40-3: Glanerbeek

Goor

20

125

30

2

10

1,5-3?

3-6: Holtdijksbeek

Haaksbergen

20

125

30

2

10

1,5-3

20-4-1: Bolscherbeek

Hardenberg

20

125

30

2

10

Geen

Vecht

Hengelo

20

125

30

2?

10?

2-4

15-4-1: Berflobeek

Losser

20

125

10

2

10

1-2

40-0-0-10: Dorpsbeek

Nijverdal

20

125

30

5

10

Geen

2: Midden Regge

Oldenzaal

20

125

30

2

10

2-4

16-1-2: Gammelkerbeek

Ommen

20

125

30

2

10

Geen

Ommerkanaal

Ootmarsum

20

125

10

2

10

1-2

34-0-4: Wiemselleiding

Rijssen

20

125

30

2

10

1,5-3

2: Midden Regge

Sleen

20

125

30

2

10

Geen

Jongbloedsvaart

Tubbergen

20

125

30

3/2

15/10

2-4

9-2: Markgraven

Vriezenveen

20

125

30

4/2

15/10

Geen

8-4-2: Lateraalkanaal

Vroomshoop

20

125

30

2

10

Geen

8-1: Boldijksleiding

1): Etmaalwaarde 3): Voortschrijdend jaargemiddelde 4): Gemidd. zomer-/winterperiode

Hierbij gelden de volgende kanttekeningen:

  • De Almelose RWZI’s worden nu, resp. de komende jaren aangepast. De indicatieve jaargemiddelde P-eis van 3 zou gedurende een overgangsperiode van 4 – 5 jaren kunnen gelden. Intussen anticiperen op de standaard-eis van 2.

  • Den Ham is/wordt niet aangepast volgens BBT. Kleine RWZI met beperkte impact (belasting < 10.000 ie). Jaargemiddelde P-eis van 4. Uitzondering bevestigt regel.

  • Tijdens de ombouw van de sliblijn op de RWZI’s Hengelo en Enschede (overgangsperiode van 4 – 5 jaren) zou een jaargemiddelde P-eis van 2 kunnen gelden. Intussen anticiperen op de standaard-eis van 1.

  • Voor Enschede en Hengelo geldt een aanvullende ammonium-eis als gevolg van de impact van de betreffende effluentlozingen op de kwaliteit van de Bornse Beek, die voor ammonium een forse normoverschrijding kent.

  • De overige aanvullende ammonium-eisen gelden voor lozing op de Dinkel (1-2) en op andere watersystemen met een beperkte verdunning, resp. een hogere kwaliteitsdoelstelling/ hoog ambitieniveau (2-4, resp. 1,5-3).

  • De inrichting van de RWZI Glanerbrug is aangepast. De indicatieve jaargemiddelde ammonium-eis van 1,5 - 3 zou gedurende een overgangsperiode van 4 – 5 jaren kunnen gelden (eis gelijk aan die uit laatste vergunning). Intussen anticiperen op eis van 1 – 2.

  • Uitsluitend voor de RWZI’s die op het stroomgebied van de Dinkel (KRW-ambitie Hoog en beperkte verdunning) lozen, zou een aangescherpte eis voor onopgeloste bestanddelen kunnen worden opgenomen.

  • Voor Nijverdal geldt een aanvullende jaargemiddelde ortho-P-eis van 1 mg/l.

  • Voor Tubbergen en Vriezenveen zijn indicatieve P- en N-eisen genoemd die vóór, resp. na aanpassing van de inrichting zouden kunnen gelden.

Bijlage 3: Effluent ontvangende watersystemen Vechtstromen

In de tabel in bijlage 2 zijn voor de RWZI’s van waterschap Vechtstromen de namen (en nummers) van de effluentontvangende watersystemen weergegeven.

B3.1Aard en omvang effluentontvangende watersystemen

In het Twentse deel van het beheersgebied komen overwegend stromende effluentontvangende watersystemen voor, die beperkt van omvang zijn. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de stedelijke en de landelijke stroom. De stedelijke stroom begint bij de Elsbeek, waar de RWZI Enschede op loost, en loopt via het Kristalbad, de Berflobeek, de Bornsebeek, het Lateraalkanaal, de Veeneleiding en de Linderbeek naar de Benedenregge bij Nijverdal. Alle grote RWZI’s lozen het effluent op de stedelijke stroom. De landelijke stroom bestaat uit de watergangen, waarvoor in het algemeen een hogere kwaliteitsdoelstelling is geformuleerd. Daartoe behoort in de eerste plaats (het stroomgebied van) de Dinkel. Daarnaast kan worden gedacht aan de Gammelkerbeek, de Markgraven en de Boven- en Middenregge. De Rwzi Denekamp is de enige RWZI in Twente die loost op een kanaal. In het Drentse gedeelte van het beheersgebied lozen de RWZI’s doorgaans op kanalen. Alleen de RWZI Hardenberg loost op de Vecht.

De effluentontvangende watersystemen in het Twentse deel van het beheersgebied zijn beperkt van omvang, waardoor in het algemeen sprake is van een geringe verdunning. Bij kanalen spreek je niet van boven- en benedenstrooms van het lozingspunt, zodat verdunning een relatief begrip is.

B3.2Watersysteemdoelen

De kwaliteit van het watersysteem wordt beoordeeld op basis van de biologie (soorten) en van stoffen (chemie). Het ‘eindoordeel’ bestaat uit twee onderdelen, te weten de ‘chemische toestand’ en de ‘ecologische toestand’. De chemische toestand wordt bepaald aan de hand van 33 stoffen die vanuit Europees perspectief met voorrang moeten worden aangepakt (de zgn. prioritaire stoffen). De beoordeling van de ‘ecologische toestand’ vindt plaats op basis van de biologie (flora en fauna), de algemene fysisch-chemische parameters (biologie-ondersteunende stoffen als nutriënten, zuurstof, etc.) en de ‘specifiek verontreinigende stoffen’ (zie onderstaande figuur). Deze laatste categorie bestaat uit stoffen die regionaal of lokaal voor problemen (normoverschrijding) zorgen. Een voorbeeld hiervan is ammonium. RWZI effluenten vormen in watersystemen met een geringe verdunning een ammonium-bron van betekenis.

afbeelding binnen de regeling

De doelen voor de biologie zijn sterk afhankelijk van het ambitieniveau van het waterlichaam. Voor de algemene fysisch-chemische parameters is er vanuit gegaan dat ze het ecologisch functioneren niet in de weg mogen staan en zijn daarom vooralsnog vastgesteld op het niveau van de goede toestand van het betreffende watertype. Het is onduidelijk in hoeverre de ecologische kwaliteit negatief wordt beïnvloed door de chemische kwaliteit. Dit is onderwerp van onderzoek voor de komende planperiode voor de KRW (2016-2021) en speelt een belangrijke rol bij de afweging van maatregelen voor de 3e planperiode voor de KRW (2022-2027).

Bijlage 4: BBT RWZI’s

“de stand van de techniek anno 2015”

B4.1 Definitie BBT art. 1.1 lid 1 Wabo

Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld

B4.2 Nadere uitwerking

In het jaar 2007 is een STOWA-rapport verschenen met als titel: “Het Actiefslibproces, mogelijkheden en grenzen”.

STOWA-onderzoek

Het (laagbelaste) actiefslibproces is in Nederland het alom geaccepteerde en toegepaste zuiveringsconcept voor de reiniging van stedelijk afvalwater. De hydraulische en biologische flexibiliteit van het proces, het vermogen zonder (al te veel) chemicaliën nutriënten als fosfaat en stikstof tot betrekkelijk lage concentraties te verwijderen en de kosteneffectiviteit maken dat het actief-slibproces in Nederland breed wordt toegepast. Naar verwachting zullen rwzi’s bij de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) verder moeten gaan bijdragen aan de verbetering van kwaliteit van het oppervlaktewater door een schoner effluent te leveren. In dit kader heeft de STOWA ingezet op het onderzoeksproject “Zuiveringsgrenzen van het actief-slibproces” waarmee de mogelijkheden van actief-slibprocessen om de effluentkwaliteit te verbeteren zijn verkend.

Resultaat van het onderzoekstraject was, dat het actief-slibproces zoals het is uitgevoerd op veel rwzi’s in Nederland de potentie heeft om beter te presteren dan de huidige standaardeffuenteisen (10 mg N /l en 1 mg P/l). Effluentgehalten < 5 mg N /l en < 0,3 mg P /l zijn in veel gevallen mogelijk zonder aanzienlijke aanpassingen. Voorwaarde is dat de actuele slibbelasting lager is dan 0,06 kg BZV/kg ds.d, de recirculatiefactor hoger is dan 20 voor omloopsystemen en de BZV/N-verhouding in het influent groter is dan 3.

De volgende zuiveringsconfiguraties komen het meest voor bij de best presterende installaties:

  • omloopsystemen (PhoSim);

  • omloopsystemen met een voordenitrificatietank (PhoRedox);

  • de Hoogvliet-variant;

  • het gemodificeerde UCT-proces (mUCT), c.q. het BCFS-principe.

Er is uitgegaan van jaargemiddelde waarden, waarbij sprake is van optimale procescondities en een adequaat meet- en regelsysteem. Niet duidelijk is geworden, in hoeverre chemische P-verwijdering een rol heeft gespeeld bij het behalen van de geschetste resultaten.

Praktijkervaring Vechtstromen-rwzi’s

Genoemde effluentgehalten zijn als jaargemiddelde mogelijk, mits sprake is van een min of meer stabiele effluentkwaliteit. Bij de Vechtstromen-rwzi’s die het meest recent op de huidige stand van de techniek zijn gebracht, worden genoemde gehaltes wel gehaald, maar wordt het jaargemiddelde nog te veel beïnvloed door uitschieters en dus een flinke spreiding in de bereikte effluentkwaliteit. Het is zaak deze spreiding te beperken door procesregeling en procescondities te optimaliseren. Dat kan niet zonder een adequate personele inzet op de rwzi’s.

Uiteindelijk is op de Vechstromen-rwzi’s die volgens de stand van de techniek zijn uitgerust, een jaargemiddelde effluentkwaliteit mogelijk < 6 mg Ntot/l , < 0,5 NH4-N/l en < 0,5 mg Ptot/l. Dan moet echter wel aan alle bovengenoemde randvoorwaarden worden voldaan.

Om een redelijke marge in te bouwen in de lozingsvergunningen, kunnen jaargemiddelde vergunningvoorwaarden worden toegepast van < 10 mg Ntot/l , 1 mg NH4-N/l en < 1 mg Ptot/l.

Relatie met Activiteitenbesluit.

De standaardeis voor Ptot is een jaargemiddelde van 1 mg/l voor RWZI’s met een capaciteit, groter dan 100.000 inwonerequivalenten (i.e.). Voor RWZI’s met een capaciteit, kleiner dan 100.000 i.e. geldt een jaargemiddelde P-eis van 2 mg/l. P-maatregelen op kleinere RWZI’s zijn relatief duur, terwijl de impact van de effluent lozing op het watersysteem geringer is.

De standaard-set lozingseisen uit het Activiteitenbesluit kent geen eis voor ammonium-stikstof. Daar waar sprake is van een geringe verdunning, vaak in combinatie met hogere KRW/WBP-kwaliteitsdoelen/ een hoger ambitieniveau, wijst de immissietoets echter doorgaans uit dat een aanvullende ammonium-eis gewenst is. Mede in het verlengde van de standaard-ammoniumeis in de vergunningen voor de RWZI’s in het gebied van het voormalige waterschap Regge en Dinkel, worden in de nieuwe situatie een gradatie in ammoniumeisen verwacht. Althans daar, waar, al dan niet in combinatie met andere maatregelen, concreet invulling kan worden gegeven aan KRW/WBP-doelen. Voor de RWZI’s die op het Dinkelsysteem (natuurlijke waterhuishouding) lozen wordt een ammonium-eis verwacht van 1 in de zomer en 2 in de winter. Voor de overige watersystemen met een geringe verdunning, resp. hogere KRW-/WBP-kwaliteitsdoelen/ een hoger ambitieniveau wordt indicatief een eis van 1,5 – 3, resp. 2 – 4 in zomer - winter verwacht. Conform de huidige vergunningeisen. Voor de watersystemen waar ammonium niet tot problemen leidt of zal leiden (benedenstroomse systemen en/of systemen met relatief veel verdunning), worden geen ammoniumeisen opgenomen, resp. komen deze te vervallen.

Onopgeloste bestanddelen en prioritaire stoffen

De stand van de techniek is inmiddels zo ver ontwikkeld, dat het vergaand tegenhouden van onopgeloste bestanddelen op rwzi’s met behulp van filtratietechnieken als bewezen techniek kan worden aangemerkt (zie bijvoorbeeld de hybride-MBR Ootmarsum, waar meerdere filtratietechnieken worden gecombineerd). Om filtratietechnieken (voluit) als stand van de techniek te kunnen bestempelen, moeten deze technieken echter ook als doorgaans kosteneffectief kunnen worden bestempeld. En dat is helaas (nog) niet het geval. In plaats daarvan rijst voortdurend de vraag, in hoeverre deze filtratietechnieken nodig zijn voor het bereiken van concrete chemische en/of ecologische systeemdoelen. En zo ja, of er budget voor kan worden gevonden.

Het ontwikkelen van technieken om prioritaire stoffen op rwzi’s te elimineren, staat nog in de kinderschoenen. Er zijn inmiddels diverse STOWA-onderzoeken aan gewijd. Uitsluitend op de rwzi Horstermeer is tot nu toe zo’n techniek geïnstalleerd, het one-step filter. Het is mogelijk een kwestie van tijd voordat ook deze technieken als bewezen techniek kunnen worden aangemerkt. Dit staat los van de vraag of end-of-pipe technieken voor prioritaire stoffen uiteindelijk wel de geëigende technieken zijn en of deze technieken ooit als kosteneffectief kunnen worden aangemerkt. Voorlopig kan in dit verband (nog) niet worden gesproken over stand van de techniek.

Beperken calamiteitenrisico’s

Bij het aanscherpen van de normen voor de zuiveringsprestaties zijn potentiële calamiteiten in de afvalwaterketen in toenemende mate een bedreiging voor de te bereiken resultaten. Eén calamiteit kan het resultaat van jaren intensief zuiveren teniet doen. Het beperken van calamiteitenrisico’s kan niet via de Waterwet/ het Activiteitrenbesluit worden afgedwongen. Hier dient via het WBP en via zuiverings-/ketenplannen een separaat traject voor te worden doorlopen/ ontwikkeld.

Bijlage 5: Achtergronden totstandkoming lozingseisen RWZI’s

B4.1Aansluiting bij de bestuurlijke doelen

In onderstaande tabel zijn de bestuurlijke doelen uit het Bestuursakkoord en de Meerjarenverkenning samengevat. Althans, voor zover relevant voor dit beleidsthema. De bestuurlijke doelen zijn onderverdeeld naar de programma’s Watersysteem, Afvalwaterketen en Besturen en organiseren.

Watersysteem

Afvalwaterketen

Besturen en organiseren

inachtneming van natuurlijke kenmerken

focus op kosten in de bedrijfsvoering

breed afwegingskader voor duurzame en innovatieve bedrijfsvoering

goede kwaliteit op basis van type water (KRW-waterlichamen, waardevolle kleine wateren en overige wateren)

voldoen aan de wettelijke eisen

duurzame, toekomstgerichte organisatie door o.a. energie-efficiënt werken

kaders uit provinciaal omgevingsbeleid

acceptatie afvalwater conform afspraken met rioolbeheerder

We zijn in control en voeren werk op doelmatige wijze uit

samen met omgeving komen tot keuze van optimale maatregelen

toekomstbestendig handelen vanuit een maatschappelijk perspectief (criteria: kwaliteit van de leefomgeving (volksgezondheid), voldoende zoet water, de beschikbaarheid van grondstoffen, maar ook de betaalbaarheid van de ketendienst)

gebruiksdoeleinden watersysteem worden niet belemmerd

verhogen energie efficiëntie

Door een integrale afweging in het doorlopen beleidstraject, is een optimale balans gevonden tussen het invulling geven aan de kwaliteitsdoelen voor de effluentontvangende watersystemen, de mogelijkheden die de “stand van de techniek “ voor RWZI’s daarvoor biedt en een focus op kosten. Daarmee wordt expliciet invulling gegeven aan de relevante bestuurlijke doelen van het Bestuursakkoord en de Meerjarenverkenning..

B4.2KRW/WBP-beleidskader lozingseisen RWZI’s

In het ontwerp-waterbeheerplan 2016 – 2021 wordt voor het jaar 2017 een “beleidskader lozingseisen RWZI’s” aangekondigd. Hierbij staat centraal, dat het effluent van RWZI’s:

  • aan de lozingseisen uit het Activiteitenbesluit voldoet en

  • het behalen van de gewenste kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet in de weg staat.

Er wordt nagegaan welke eisen haalbaar zijn met de stand der techniek en tegen acceptabele kosten. Bij die afweging wordt ook de belasting van het oppervlaktewater door andere (diffuse) bronnen meegenomen.

In afwachting van het “beleidskader lozingseisen RWZI’s” (KRW/WBP, zie boven) is een systematiek op hoofdlijnen ontwikkeld, waarmee aan de hand van de criteria urgentie, effectiviteit en haalbaarheid vooralsnog een alternatief beleidskader is gecreëerd. Zie hoofdstuk 2, onderdeel c (Plantoets, stap 5 van de Immissietoets) van het bijbehorende werkdocument.

B4.3Hanteren principes “relatief belang ten opzichte van overige bronnen”, “effectiviteit”, “haalbaarheid en betaalbaarheid”

In de Decembernota 2006, uitgebracht om sturing te geven aan de implementatie van de KRW, is een vierstappenplan opgenomen om de effectiviteit van (aanvullende) RWZI-maatregelen vast te stellen. Dit, in relatie met de relatieve bijdrage van effluenten ten opzichte van overige emissies.

Dit vierstappenplan luidt als volgt:

Stap 1 .de ecologische kwaliteit van het ontvangende (of stroomafwaarts gelegen) waterlichaam inclusief het mariene milieu voldoet niet.

Stap 2 . dit komt door stikstof en/of fosfaat, of een prioritaire of overige stof waarvan ter plekke is vastgesteld dat die effect heeft op de ecologie.

Stap 3 . de rwzi /afvalwaterketen levert een belangrijke bijdrage (vergeleken met andere bronnen)

Stap 4 . aanvullende maatregelen in de rwzi /afvalwaterketen leiden, al dan niet in combinatie met andere maatregelen, tot het bereiken van doelen.

Dit stappenplan past in de transitie van een norm-gestuurde naar een effect-gestuurde aanpak, en is ook voor deze notitie als uitgangspunt gehanteerd om de effectiviteit van (aanvullende) RWZI-maatregelen vast te stellen. De relatieve bijdrage van effluenten ten opzichte van overige emissiebronnen kan worden vastgesteld aan de hand van de Emissie-registratie systematiek.

Om vast te stellen of (aanvullende) RWZI-maatregelen “haalbaar en betaalbaar” zijn, is het programmamanagement als instrumentarium gekozen. De zogenaamde programmatafel toetst of, en zo ja wanneer, er ruimte is om geprioriteerde (aanvullende) RWZI-maatregelen te honoreren met opname in het meerjareninvesteringsprogramma.