Verordening Fysieke Leefomgeving Valkenburg aan de Geul 2022

Geldend van 10-03-2022 t/m 15-10-2023

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving Valkenburg aan de Geul 2022

De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul;

Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders de dato 11januari 2022;

Gelet op artikel 149 en 154 van de Gemeentewet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18. eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

vast te stellen de Verordening Fysieke Leefomgeving Valkenburg aan de Geul 2022.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist binnen acht weken op een vergunningaanvraag. Deze termijn begint de eerste dag na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing met ten hoogste zes weken uitstellen.

Artikel 1.3 Weigeringsgronden

De vergunning wordt geweigerd als:

  • a. de aanvrager geen belang heeft bij de vergunning, en/of

  • b. door gebruikmaking van de vergunning duidelijke strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Het doel van deze voorschriften en beperkingen mag alleen de bescherming zijn van het belang waarvoor de vergunning is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning

De vergunning is persoonsgebonden, tenzij daarvan wordt afgeweken in de bepalingen van deze verordening.

Artikel 1.6 Hogere wet- en regelgeving

De in deze verordening genoemde verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hogere wet en regelgeving.

Artikel 1.7 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de door het bevoegd gezag aangewezen personen belast.

Hoofdstuk 2 . Ambulante handel

paragraaf 2.1 Algemene bepalingen Markten

Artikel 2.1.1 Toepassingsgebied

  • 1. Deze paragraaf is van toepassing op alle door het college ingestelde warenmarkten die op bepaalde tijden worden gehouden.

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op markten die zijn aan te merken als evenement in de zin van artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke Verordening, zoals bijvoorbeeld de kerstmarkten in de Fluwelen- en de Gemeentegrot.

Artikel 2.1.2 Inrichtingsplan

  • 1. Voor elke markt stelt het college een inrichtingsplan vast, dat in elk geval bevat:

    • a.

      een aanduiding van de dagen en de uren waarop en eventueel de periode waarin de markt wordt gehouden (markttijd);

    • b.

      een plattegrond van de markt;

    • c.

      een aanduiding van de wijze waarop nieuwe vaste-standplaatsvergunningen en dagplaatsvergunningen kunnen worden verstrekt.

  • 2. Op de plattegrond zijn aangegeven:

    • a.

      de grenzen van de markt;

    • b.

      de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor houders van een vaste-standplaatsvergunning;

    • c.

      voor zover van toepassing, de plaatsen of gebieden die bij voorrang zijn bestemd voor één of meer branches of artikelgroepen alsmede, indien van toepassing, de maximum aantallen vaste-standplaatsvergunningen die voor één of meer branches, artikelgroepen of combinaties daarvan kunnen worden afgegeven;

    • d.

      de plaatsen of gebieden die zijn bestemd voor houders van een dagplaatsvergunning.

  • 3. Als een standplaats bestemd voor de houder van een vaste-standplaatsvergunning bij aanvang van de markt nog niet door de vergunninghouder of diens plaatsvervanger is ingenomen, kan daarvoor een dagplaatsvergunning worden afgegeven. De vaste-standplaatsvergunning vervalt dan voor de rest van de dag.

  • 4. Het inrichtingsplan is gedurende markttijd bij de markt aanwezig en in te zien.

Artikel 2.1.3 Vergunningen

  • 1. Het is verboden zonder een vaste-standplaatsvergunning of dagplaatsvergunning van het college een standplaats in te nemen op een markt voor het uitoefenen van markthandel.

  • 2. Een vaste-standplaatsvergunning geldt voor maximaal 5 jaar en voor de op de vergunning vermelde standplaats, tenzij de vergunning anders bepaalt. Het college kan in bijzondere gevallen een andere standplaats aanwijzen.

  • 3. Als de gebruikelijke marktplaats vaker dan incidenteel wordt gebruikt voor evenementen in plaats van voor de markt, dan wordt daar in het inrichtingsplan melding van gemaakt. Het college kan in dat geval een andere locatie als marktplaats aanwijzen.

  • 4. Een dagplaatsvergunning geldt voor één dag en voor de op de vergunning vermelde standplaats.

  • 5. Het is verboden zonder standwerkvergunning van het college als standwerker op te treden op een markt.

  • 6. Een standwerkvergunning kan alleen worden verleend aan een handelingsbekwame natuurlijke persoon die gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten en die geen vaste-standplaatsvergunning heeft voor de desbetreffende markt.

Artikel 2.1.4 Mandaatverboden

  • 1. De bevoegdheid tot het vaststellen en wijzigen van inrichtingsplannen mag niet worden gemandateerd.

  • 2. De bevoegdheid tot het verlenen en intrekken van een vaste-standplaatsvergunning mag niet aan de marktmeester of een andere toezichthouder worden gemandateerd.

paragraaf 2.2 Vaste-standplaatsvergunningen

Artikel 2.2.1 Selectiestelsel

  • 1. Voor de verlening van vaste-standplaatsvergunningen gelden de volgende selectieregels:

    • a.

      het college maakt bekend dat voor de markt één of meer vaste-standplaatsvergunningen kunnen worden verleend, voor welke branche of artikelgroep dit geldt en dat gegadigden voor een vergunning vóór de daarbij genoemde datum daarvoor een aanvraag kunnen indienen;

    • b.

      de bekendmaking geschiedt door openbare kennisgeving op de gemeentelijke website;

    • c.

      bij de beoordeling van de aanvragen kent het college punten toe aan de hand van de volgende aspecten en tot het daarbij vermelde maximum aantal:

      • of het assortiment van de gegadigde een gewenste toevoeging aan het marktassortiment vormt (20);

      • de uitstraling van de uitstalling (20);

      • het marktverleden van de gegadigde en de indruk die hij maakt (20);

      • of bij de gegadigde sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen (20).

  • 2. Bij de selectie is het hoogste aantal punten leidend zodat degene die de meeste punten heeft het eerst in aanmerking komt voor een vergunning.

Artikel 2.2.2 Overschrijven vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Als de houder van een vaste-standplaatsvergunning niet langer zelf gebruik maakt van de vergunning, is overleden of onder curatele gesteld, dan kan het college op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of curator, de vergunning overschrijven op naam van zijn kind, echtgenoot, geregistreerde partner of andere persoon met wie hij duurzaam samenwoonde.

  • 2. Het recht op een vaste standplaats op de desbetreffende markt kan, met inachtneming van eventuele herziening van de branche(s) conform de op dat moment gewenste nieuwe situatie, overgaan op een mede-eigenaar of medewerker, als deze in ieder geval drie jaren onafgebroken in deze relatie tot de vergunninghouder staat. In dat geval kan het college de overschrijving weigeren als voor de markt een selectiestelsel geldt en de gegadigde naar zijn oordeel niet voor een vaste standplaatsvergunning in aanmerking komt gelet op de in artikel 2.2.1, eerste lid, onder c genoemde factoren.

  • 3. In geval van overlijden of onder curatelestelling van de vergunninghouder wordt de aanvraag tot overschrijving binnen twee maanden na de datum van overlijden of onder curatelestelling ingediend.

  • 4. Het college kan van de leden 1 tot en met 3 afwijken voor zover de toepassing daarvan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen.

  • 5. De aanvraag tot overschrijving wordt alleen geweigerd als niet wordt voldaan aan de uit dit artikel voortvloeiende eisen of aan een eis waaraan een houder van een vaste-standplaatsvergunning volgens deze Verordening moet voldoen.

Artikel 2.2.3 Intrekking en vervallen vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Het college trekt een vaste-standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijke aanvraag van de vergunninghouder, of

    • b.

      twee maanden na diens overlijden of onder curatelestelling, tenzij een aanvraag tot overschrijving is ingediend overeenkomstig artikel 2.2.2.

  • 2. Het college kan een vaste-standplaatsvergunning intrekken als:

    • a.

      de vergunninghouder ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft gegeven;

    • b.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat, zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, bedrog of een bij of krachtens deze Paragraaf gestelde bepaling heeft overtreden;

    • c.

      van de vergunning gedurende ten minste twee aaneengesloten maanden geen gebruik is gemaakt, of

    • d.

      de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3. In geval van intrekking voor bepaalde tijd kan tevens worden bepaald dat de toegewezen standplaats vervalt.

  • 4. Als de vergunninghouder of zijn overeenkomstig artikel 2.2.4 aangewezen vervanger zijn standplaats niet uiterlijk bij aanvang van de markt heeft ingenomen, vervalt de vergunning voor de rest van de dag.

Artikel 2.2.4 Persoonlijk innemen standplaats; vervanging

  • 1. De houder van een vaste-standplaatsvergunning kan de hem toegewezen standplaats laten innemen door een vervanger voor ten hoogste 10 procent van het aantal marktdagen per jaar. Zo mogelijk deelt de vergunninghouder dit vooraf mede aan de marktmeester.

  • 2. De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging op grond van het vorige lid – en plichten die bij of krachtens deze Paragraaf gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

paragraaf 2.3 Dagplaatsen en standwerkers

Artikel 2.3.1 Dagplaatsvergunning

  • 1. Een dagplaatsvergunning kan worden verleend door het college voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op plaatsen die daarvoor op grond van het inrichtingsplan in aanmerking komen en op plaatsen die niet worden ingenomen door de houder van een vaste-standplaatsvergunning.

  • 2. Voor een dagplaatsvergunning komen in aanmerking degenen die:

    • a.

      de dag vóór de aanvang van de markttijd bij de marktmeester een aanvraag daarvoor hebben ingediend;

    • b.

      voldoen aan eventueel van toepassing zijnde branche- of artikelgroepvereisten;

    • c.

      gedurende de voorafgaande twee maanden niet vaker dan één keer een dagplaatsvergunning hebben gekregen, en

    • d.

      niet zijn uitgesloten omdat zij gedurende één of meer van de voorafgaande vier marktdagen:

      • zich op de markt schuldig hebben gemaakt aan wangedrag, bedrog of een bij of krachtens deze Paragraaf gestelde bepaling hebben overtreden, of

      • niet tijdig het verschuldigde marktgeld hebben voldaan dat wordt geheven op de grondslag van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3. Het college kan ten aanzien van een gegadigde bepalen dat een uitsluitingsgrond niet geldt of dat voor de toepassing van het vorige lid een langere termijn in aanmerking wordt genomen.

  • 4. De dagplaatsvergunningen worden verstrekt aan de in aanmerking komende gegadigden op volgorde van ontvangst van de aanvragen. Gegadigden die een artikel of artikelsoort wensen te verkopen dat nog niet op de markt verkrijgbaar is, hebben daarbij voorrang.

  • 5. Een dagplaatsvergunning kan niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan zich niet laten vervangen.

Artikel 2.3.2 Standwerkvergunning

  • 1. Een standwerkvergunning kan door het college worden verleend met overeenkomstige toepassing van artikel 2.3.1, tweede tot en met vijfde lid.

  • 2. Het is verboden te standwerken met:

    • a.

      persoons- en interieurkleding (uitgezonderd steunbroekjes en steunhemden);

    • b.

      voedingsartikelen;

    • c.

      huishoudtextiel (uitgezonderd zakdoeken en gezondheidskussens);

    • d.

      lectuur, posters en wenskaarten;

    • e.

      uitzoekhandel en/of

    • f.

      tweedehands artikelen.

  • 3. Een standwerkvergunning geldt voor de in de vergunning vermelde dag en plaats en betreft de in de vergunning omschreven artikelen.

paragraaf 2.4 Algemene bepalingen voor vergunninghouders

Artikel 2.4.1 Bijstand

De houder van een vaste-standplaatsvergunning of van een dagplaatsvergunning kan zich laten bijstaan door één of meer anderen.

Artikel 2.4.2 Legitimatieplicht

Degene die een standplaats of een standwerkplaats wenst in te nemen of inneemt op een markt, is op eerste verzoek van een toezichthouder verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is.

Artikel 2.4.3 Markttijden in acht nemen

  • 1. Een vergunninghouder mag niet meer dan twee uur voor aanvang en meer dan twee uur na afloop van de markt ruimte innemen of laten innemen op het marktterrein, op welke wijze dan ook.

  • 2. Een vergunninghouder neemt zijn standplaats in tot de sluitingstijd van de markt, tenzij het college op aanvraag vergunning heeft verleend om van de sluitingstijd af te wijken. Aan deze vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 2.4.4 Markt schoonhouden

  • 1. Een vergunninghouder is verplicht afval, dat tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats vrij komt, zodanig te bewaren dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.

  • 2. Een vergunninghouder moet de door hem ingenomen standplaats en de naaste omgeving daarvan na afloop van de markt veegschoon achter te laten.

Paragraaf 2.5 Standplaatsen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijving

  • 1. Bijlage I bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze paragraaf

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een:

    • a.

      jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke Verordening.

Artikel 2.5.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning als niet wordt voldaan aan de door het college gestelde regels in de ‘nadere regels standplaatsen’ bij dit artikel.

  • 3. De vergunning kan worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      in de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats als gevolg van bijzondere omstandigheden, voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 2.5.3. Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het toelaten van het innemen van een standplaats.

paragraaf 2.6 Handhaving

Artikel 2.6.1 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde zijn belast de door het college aangewezen marktmeester en de overige door het college aangewezen toezichthouders.

Artikel 2.6.2 Onmiddellijke verwijdering

Het college kan een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt, gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog dan wel een bij of krachtens deze Paragraaf gestelde bepaling heeft overtreden.

Artikel 2.6.3 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Hoofdstuk 3 Bescherming van de omgeving (milieu, natuurschoon en uiterlijk aanzien)

paragraaf 3.1 Afvalstoffen

Artikel 3.1.1 Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars

  • 1. Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Naast de inzameldienst kan het college andere inzamelaars aanwijzen, die zijn belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3. Het college kan aan het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen voorschriften verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.

Artikel 3.1.2 Afzonderlijke inzameling

  • 1. Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:

    • a.

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • b.

      klein chemisch afval, inclusief afgewerkte olie;

    • c.

      verpakkingsglas;

    • d.

      oud papier en karton;

    • e.

      kunststof verpakkingen;

    • f.

      textiel en schoeisel;

    • g.

      elektrische en elektronische apparatuur;

    • h.

      bouw- en sloopafval;

    • i.

      verduurzaamd hout;

    • j.

      grof tuinafval;

    • k.

      asbest en asbesthoudend afval;

    • l.

      grof huishoudelijk afval;

    • m.

      huishoudelijk restafval;

    • n.

      autobanden;

    • o.

      kringloopgoederen;

    • p.

      puin;

    • q.

      metaal (inclusief blik);

    • r.

      houtafval;

    • s.

      drankkartons;

    • t.

      vlakglas.

  • 2. Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.1.3 Inzamelmiddelen en –voorzieningen

  • 1. De inzameling kan plaatsvinden via een:

    • a.

      inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 2. Het college kan aanwijzen via welk al dan niet door de gemeente verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling plaatsvindt van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen voor de gebruiker van een perceel.

Artikel 3.1.4 Frequentie van inzamelen

  • 1. Groente-, fruit- en tuinafval worden wekelijks bij elk perceel ingezameld.

  • 2. Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen, die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel worden ingezameld.

Artikel 3.1.5 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.

  • 3. Het verbod geldt niet voor personen of organisaties, die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 3.1.6 Verboden voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van de producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Het is anderen dan rechthebbenden van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling aan te bieden vanaf het desbetreffende perceel.

  • 3. Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals genoemd in artikel 3.1.2, eerste lid van deze verordening niet gescheiden van ander afval voor inzameling aan te bieden.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet voor de door het college bij nadere regels aan te wijzen categorieën van personen.

  • 5. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens artikel 3.1.1 aangewezen inzameldienst en andere inzamelaars.

  • 6. Het in het vijfde lid gestelde verbod geldt niet voor het aanbieden van categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan personen of organisaties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor die categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

  • 7. Het is de rechthebbende op een perceel, voor wie krachtens artikel 3.1.3, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het aangewezen inzamelmiddel, de inzamelvoorziening of het brengdepot.

  • 8. Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel of inzamelvoorziening aan te bieden dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening krachtens artikel 3.1.3, tweede lid, is aangewezen.

Artikel 3.1.7 Nadere regels

  • 1. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.

  • 3. Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel voor inzameling kunnen worden aangeboden.

Artikel 3.1.8 Dagen en tijden voor inzameling aanbieden

  • 1. Het college stelt in het Uitvoeringsbesluit huishoudelijk afval de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden voor inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

  • 3. De openingstijden van de vier regionale milieuparken worden vastgesteld door het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Geul en Maas.

Artikel 3.1.9 Bijzondere gevallen

Het college kan nadere regels vaststellen omtrent het in bijzondere gevallen voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst en andere inzamelaars.

Artikel 3.1.10 Verboden voor inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen

  • 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent het voor inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst.

  • 3. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen voor inzameling aan te bieden in strijd met de regels als bedoeld in het tweede lid.

paragraaf 3.2 Zwerf- en straatafval

Artikel 3.2.1 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

  • 1. Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, een afvalstof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven of geeft, tot hinder en/of nadelige beïnvloeding van het milieu.

  • 2. Het college kan vergunning verlenen om af te wijken van dit verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op:

    • het overeenkomstig paragraaf 3.1 voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen;

    • het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;

    • voor zover de afvalstoffen tijdelijk op de weg terecht komen of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

Artikel 3.2.2 Achterlaten van straatafval

  • 1. Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de door de gemeente of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

  • 2. Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in de voorwerpen genoemd in het eerste lid.

Artikel 3.2.3 Voorkomen zwerfafval bij voor inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1. Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen, die voor inzameling gereed staan, te doorzoeken en/of te verspreiden.

  • 2. Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan, zo aan te raken dat zwerfafval ontstaat.

Artikel 3.2.4 Weggooien van promotiemateriaal

Degene, die in de openbare ruimte reclamebiljetten of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze en de verpakking daarvan onmiddellijk op te ruimen of te laten opruimen, als deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggegooid buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 3.2.5 Zwerfafval bij vervoeren, laden, lossen en overige werkzaamheden

  • 1. Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, lossen, te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2. Als bij het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die deze werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever, verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen:

    • a.

      direct na het ontstaan van de verontreiniging, en

    • b.

      als de werkzaamheden langer dan één dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.

Artikel 3.2.6 Verbod oplaten ballonnen en confettiverbod

  • 1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon etc.

  • 3. Onder een ballon wordt in dit verband niet bedoeld een luchtballon, bedoeld voor personenvervoer.

  • 4. Het is verboden om op een openbare plaats plastic confetti en plastic serpentines te strooien. Het gebruik van spuitbussen met confetti en serpentines van plastic is eveneens niet toegestaan.

Artikel 3.2.7 Verbod opslag afvalstoffen

  • 1. Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer, op te slaan of opgeslagen te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars alsmede de personen en organisaties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

paragraaf 3.3 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 3.3.1 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats de natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 3.3.2 Toestand van sloten, wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten, andere wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert.

Artikel 3.3.3 Mestopslag e.d.

Het is in de open lucht, op buiten de weg gelegen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden een of meer van de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: een mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

paragraaf 3.4 Geurhinder

Artikel 3.4.1 Aanwijzing gebieden

Als gebied als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid van de wet Geurhinder en veehouderij, wordt aangewezen het hele grondgebied van de gemeente Valkenburg aan de Geul.

Artikel 3.4.2 Afwijkende waarden voor ou-dieren

Op grond van artikel 6, tweede lid van de wet Geurhinder en veehouderij, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul gelegen geurgevoelig object dat na 18 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:

  • a. binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;

  • b. buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.

De afstand moet worden gemeten overeenkomstig de methode in artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij.

Artikel 3.4.3 Afwijkende waarden voor vaste afstandsdieren

Op grond van artikel 6, derde lid van de wet Geurhinder en veehouderij bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul gelegen geurgevoelig object:

  • a. binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;

  • b. buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.

De afstand moet worden gemeten overeenkomstig de methode in artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij.

paragraaf 3.5 Straling

Artikel 3.5.1 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen, objecten te plaatsen of te hebben die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

paragraaf 3.6 Vuur

Artikel 3.6.1 Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen en anders vuur stoken

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 kan de vergunning worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

paragraaf 3.7 Gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 3.7.1 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig of bromfiets als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dan wel met een fiets of paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden, en

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen, fietsers en berijders van paarden:

    • a.

      die deel uitmaken van politie en hulpdiensten, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

paragraaf 3.8 Handelsreclame

Artikel 3.8.1 Reikwijdte

Deze paragraaf heeft betrekking op handelsreclame niet zijnde bouwwerken.

Artikel 3.8.2 Vergunningplicht

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een openbare plaats.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor handelsreclame:

    • a.

      die is aangebracht om te voldoen aan een wettelijke plicht;

    • b.

      die is aangebracht op grond van en in overeenstemming met een expliciete wettelijke bevoegdheid;

    • c.

      die geen grotere oppervlakte heeft dan 0,15 m2 en in de wet geen andere afmetingen staan;

    • d.

      die is aangebracht op zuilen, borden en muren die door het bevoegd gezag zijn aangewezen of vergund om handelsreclame op aan te brengen;

    • e.

      aan abri’s en niet groter is dan die abri;

    • f.

      aan of bij een onroerende zaak, als:

      • deze zaak geheel of gedeeltelijk te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden;

      • de handelsreclame niet verlicht is;

      • het niet meer dan twee handelsreclames betreft, en

      • elke afzonderlijke handelsreclame een oppervlakte heeft van maximaal 1 m2;

    • g.

      die mag worden aangebracht op basis van bij of krachtens wettelijke regels die zijn vastgesteld door een bestuursorgaan van de gemeente;

    • h.

      voor een gebeurtenis van maximaal 14 dagen, aan een onroerende zaak (niet zijnde op, aan of boven de weg) als:

      • de handelsreclame niet verlicht is;

      • het niet meer dan twee handelsreclames betreft;

      • elke afzonderlijke handelsreclame een oppervlakte heeft van maximaal 1 m2, en

      • als één handelsreclame wordt aangebracht, deze handelsreclame een oppervlakte heeft van maximaal 2 m2;

    • i.

      die betrekking heeft op een werk in uitvoering, als:

      • zij direct bij het werk in uitvoering is geplaatst;

      • niet verlicht is, en

      • zij niet langer aanwezig is dan de uitvoering van dat werk duurt;

    • j.

      die is aan te merken als een naambord, als:

      • de handelsreclame niet verlicht is;

      • het niet meer dan één bord betreft, en

      • het bord niet groter is dan 0,15 m2.

  • 3. De handelsreclame:

    • a.

      voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 3.8.3 van deze verordening;

    • b.

      voldoet aan het ‘gemeentelijk beleidsplan bewegwijzering’;

    • c.

      voldoet aan de beleidsregels inzake het voeren van propaganda bij verkiezingen;

    • d.

      wordt ter beoordeling voorgelegd aan de stadsbouwmeester en indien het bouwwerk waarop de handelsreclame wordt aangebracht een monument is, aan de monumentencommissie, deze beoorde(len)elt of de handelsreclame in samenhang is met het betreffende bouwwerk conform de welstandsnota (inclusief de excessenregeling).

Artikel 3.8.3 Criteria

  • 1. Reclamecriteria die gelden voor de hele gemeente

    • a.

      reclame mag in alle gevallen niet aanstootgevend zijn;

    • b.

      reclame mag niet intermitterend, roterend of mechanisch bewegend zijn;

    • c.

      reclame in de vorm van licht reflexborden is niet toegestaan;

    • d.

      reclame op borden of constructies vervaardigd van niet deugdelijk of niet weersbestendig materiaal is niet toegestaan;

    • e.

      lichtbakken of lichtcouranten zijn, behoudens in het gebied: Industrieterrein, niet toegestaan;

    • f.

      reclame dient uitgevoerd te worden in open letters of in losse letters en tekens;

    • g.

      voor reclame op bedrijfs- of industrieterreinen in het welstandsgebied ‘ enkelbestemming bedrijventerreinen’ zijn de richtlijnen genoemd onder “Reclame aan gevels”, “Reclame op of aan een voorbouw of bouwkundige luifel” en “Criteria voor reclame overig” niet van toepassing. De gemeentelijke stadsbouwmeester dient wel een positief oordeel uit te spreken voor het aanbrengen van reclame in dit welstandsgebied;

    • h.

      voor historische muurschilderingen zijn de richtlijnen genoemd onder “Reclame aan gevels”, “Reclame op of aan een voorbouw of bouwkundige luifel” en “Criteria voor reclame overig” niet van toepassing. De gemeentelijke stadsbouwmeester dient wel een positief oordeel uit te spreken voor het aanbrengen van de historische muurschilderingen;

    • i.

      geen enkel onderdeel van een reclame, behoudens die genoemd onder “overige” mag zich bevinden op minder dan:

    • j.

      2,20 meter boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg, gemeten vanaf het ter plaatse aansluitende terrein, weg of trottoir tot de onderzijde van de reclame;

    • k.

      0,50 meter van het voor rijverkeer bestemde gedeelte van de weg;

    • l.

      met uitzondering van reclame aan gevels van gebouwen gelegen in welstandsgebied ‘enkelbestemming bedrijventerreinen en die genoemd onder “Reclame aan de achtergevel” en “Diversen”, dient reclame aangebracht te worden in het gebied ‘vanaf halverwege de raampartijen op de begane grond tot de onderkant van de raampartijen op de eerste verdieping’;

    • m.

      bij nieuwbouw en verbouwing van bestaande panden dienen de elektrische leidingen ten behoeve van de reclame onzichtbaar te worden aangebracht;

    • n.

      bij bestaande architectuur dienen de elektrische leidingen en de hulpconstructies ten behoeve van het opbergen van deze leidingen geschilderd te worden in dezelfde kleur als het gevelvlak, waartegen de reclame wordt aangebracht;

    • o.

      de aanduiding ‘hotel/ pension’ op de gevel mag worden aangebracht;

    • p.

      functionele reclame op de volant mits kort en bondig is toegestaan (bijvoorbeeld Tapas, visspecialiteiten).

  • 2. Criteria voor reclame aan gevels:

    • A.

      Reclame aan een voorgevel:

      • aan een voorgevel mag maximaal 1 platte reclame en maximaal 1 loodrecht tegen de gevel geplaatste reclame worden aangebracht;

      • de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

      • de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de voorgevel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter;

      • de loodrecht tegen de voorgevel geplaatste reclame mag maximaal 0,9 meter hoog; 0,9 meter breed en 0,2 meter diep zijn.

    • B.

      Reclame aan een zijgevel:

      • aan een zijgevel mag maximaal 1 platte reclame worden aangebracht;

      • aan een zijgevel mag geen loodrecht tegen de zijgevel geplaatste reclame worden aangebracht;

      • de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

      • de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de zijgevel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter.

    • C.

      Reclame aan een hoekgevel:

      • aan een hoekgevel mag maximaal 1 platte reclame worden aangebracht;

      • aan een hoekgevel mag geen loodrecht tegen de hoekgevel geplaatste reclame worden aangebracht;

      • de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

      • de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de hoekgevel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter.

    • D.

      Reclame aan een achtergevel:

      • aan een achtergevel mag geen reclame aangebracht worden.

  • 3. Criteria voor reclame op of aan de voorbouw en bouwkundige luifel/droogloop

    • A.

      Reclame op of aan een voorbouw:

      • aan een voorbouw mag maximaal één platte reclame worden aangebracht, met dien verstande dat dan geen platte reclame aan de overige gevels geplaatst mag worden;

      • aan een voorbouw mag geen loodrecht tegen de voorbouw geplaatste reclame worden aangebracht;

      • de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

      • de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de voorbouw zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter;

      • op het dakgedeelte van een voorbouw mag geen reclame worden aangebracht.

    • B.

      Reclame op of aan een bouwkundige luifel:

      • aan een luifel mag maximaal één platte reclame worden aangebracht, met dien verstande dat dan geen platte reclame aan de overige gevels geplaatst mag worden;

      • aan een luifel mag geen loodrecht tegen de luifel geplaatste reclame worden aangebracht, tenzij de reclame wordt aangebracht op de volant;

      • de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

      • de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de luifel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter, of wanneer het betreft een luifel boven de hoofdingang, maximaal even breed als de hoofdingang, tot een maximum van 4,5 meter;

      • op het dakgedeelte van een luifel mag geen reclame worden aangebracht.

  • 4. Criteria voor reclame overig:

    • A.

      Reclamelantaarns:

      • aan de gevel of de voorbouw mogen maximaal 2 reclamelantaarns worden aangebracht, met dien verstande dat deze aan weerszijden van de hoofdingang dienen te worden aangebracht;

      • de reclamelantaarns mogen -inclusief bevestiging- maximaal: 0,4 meter hoog; 0,3 meter breed en 0,3 meter diep zijn.

    • B.

      Reclames in reliëfkokers:

      • reclames gemonteerd in afzonderlijke reliëfkokers mogen maximaal 0,12 meter diep zijn;

      • reliëfkokers dienen vakkundig geschilderd te zijn.

    • C.

      Reclame op markiezen en uitvalschermen:

      • Er mogen alleen reclameteksten op de volant van de markiezen of uitvalschermen aangebracht worden.

  • 5. Reclamecriteria zoals deze gelden voor het welstandsgebied Centrum Valkenburg:

    • het kleurgebruik dient terughoudend te zijn (geen fluorescerende kleuren).

    • de naamaanduiding of reclame is maximaal 40 cm hoog en niet breder dan maximaal 40% van de breedte van de voorgevel én tevens niet breder dan een (ondergelegen) etalageraam of deuropening;

    • voor een horecagelegenheid is naast één naamaanduiding één reclame-uiting toegestaan. De reclame-uiting mag uitsluitend worden toegepast op de volant van een uitvalscherm;

    • voor een winkelpand is één naamaanduiding toegestaan;

    • naamborden, logo’s, reclame en andere toevoegingen dienen bescheiden van aard en afmeting te zijn en afgestemd te zijn op de uitstraling en architectuur van het pand en zijn omgeving;

    • de reclame uitvoeren in open belettering zodat de achterliggende gevel zichtbaar blijft;

    • verticale naamaanduiding of reclame is niet toegestaan;

    • reclame kan worden aangelicht vanaf de gevel (bij voorkeur achter de belettering, maar ook boven, onder of in de belettering is mogelijk);

    • er is geen reclame toegestaan op de verlichtingsarmaturen;

    • er is geen reclame toegestaan op terrasafscheidingen;

    • er is geen reclame toegestaan op menuborden, de bedrijfsnaam is wel toegestaan;

    • er is geen reclame toegestaan op bloembakken;

    • reclame-uitingen of de bedrijfsnaam mogen alleen aanwezig zijn op de volant van de parasol;

    • er is één uiting per parasol toegestaan.

  • 6. De bovenstaande criteria voor het aanbrengen van handelsreclame zijn niet van toepassing op grootschalige nieuwbouwprojecten zoals het centrumplan ‘aan de Kei’. Het plaatsen of aanbrengen van handelsreclame bij, op of aan bouwwerken die onderdeel uitmaken van een grootschalig nieuwbouw project wordt pas toegestaan nadat:

    • I.

      bij het bestuursorgaan welke bevoegd is om een besluit te nemen op een aanvraag om omgevingsvergunning, een totaalplan c.q. een totaalvisie over het aanbrengen van handelsreclame is aangeleverd;

    • II.

      het totaalplan c.q. deze totaalvisie past bij het karakter van de nieuwe bebouwing en het karakter van de directe omgeving, dit ter beoordeling van het bestuursorgaan welke bevoegd is om een besluit te nemen op een aanvraag om omgevingsvergunning en;

    • III.

      indien van toepassing, de voor het aanbrengen van de handelsreclame benodigde vergunningen zijn verleend.

Artikel 3.8.4 Weigeringsgronden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.8.2, eerste lid, kan door het bevoegd gezag worden geweigerd als:

  • a. geen ‘totaalplan’, als omschreven in bijlage 1 behorende bij deze verordening, is opgesteld of de aanvraag daarmee in strijd is;

  • b. de handelsreclame in strijd is met één of meer van de voorschriften van artikel 3.8.2, derde lid, of

  • c. er geen functioneel verband bestaat tussen de handelsreclame en de plaats waar deze wordt aangebracht. Deze voorwaarde geldt niet voor historische muurreclame.

Artikel 3.8.5 Overgangsrecht

Een handelsreclame die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening met vergunning aanwezig of in uitvoering is en afwijkt van de gestelde regels, mag, mits deze naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

paragraaf 3.9 Houtopstanden

Artikel 3.9.1 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of laten vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      populieren en wilgen langs wegen alsmede eenrijig op of langs landbouwgronden, die minder dan een jaar geleden zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen uitgezonderd notenbomen;

    • c.

      houtopstand die fungeert als windscherm om een boomgaard;

    • d.

      maximaal 12 jaar oude fijnsparren die moeten dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor bestemde terreinen;

    • e.

      kweekgoed;

    • f.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld of als hakhout wordt beheerd;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet dan wel een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, onverminderd het bepaalde in artikel 3.9.2.

  • 3. Een vergunning wordt verleend voor maximaal 2 jaar.

  • 4. Een vergunning wordt geweigerd als deze in strijd is met het Bomenbeleidsplan.

  • 5. Een vergunning voor het vellen van een monumentale boom wordt uitsluitend verleend, als:

    • a.

      een maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het duurzaam behoud van de monumentale boom, of

    • b.

      instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 3.9.2 Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen aan de eigenaar van de grond waarop houtopstand stond die zonder vergunning als bedoeld in artikel 3.9.1, eerste lid is geveld.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de herplantplicht voorschriften verbinden betreffende:

    • a.

      de termijn waarbinnen herplant moet plaatsvinden;

    • b.

      de minimale termijn van duurzame instandhouding van de herbeplanting;

    • c.

      de boomsoort en maat, en

    • d.

      de locatie.

  • 3. Als de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze paragraaf van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de eigenaar van de grond waarop zich de houtopstand bevindt, de verplichting opleggen om voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 3.9.3 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park, bos, plantsoen en in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken, bloembakken en of openbare beplantingen, verboden een voertuig te laten staan, schade toe te brengen aan de flora en hout te sprokkelen.

Artikel 3.9.4 Afstand erfgrens

De geoorloofde afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is één meter voor bomen alsmede nul meter voor heggen en heesters.

Artikel 3.9.5 Voorkomen brand in natuurterreinen en bossen

Het is verboden in natuurterreinen en bossen of binnen een afstand van dertig meter daarvan zich zodanig te gedragen dat daardoor brand kan ontstaan.

Hoofdstuk 4. Bodem en bouwen

paragraaf 4.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Artikel 4.1.1 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek naar de toestand van de bodem als bedoeld in artikel 8, vierde lid Woningwet, bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een maximaal twee jaar oud milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009 plus A1: 2016, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;

    • b.

      als op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats in overeenstemming met NEN 5707, uitgave 2015 plus C2: 2017.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken toe van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, als het bevoegd gezag reeds beschikt over bruikbare onderzoeksresultaten van maximaal twee jaar oud.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken toestaan van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, als uit het in NEN 5725, uitgave 2017, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is of de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 plus A1: 2016 niet rechtvaardigen.

  • 5. Als pas kan worden gebouwd nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, moet het bodemonderzoek plaatsvinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 4.1.2. Bouwverbod op verontreinigde bodem

Op of in bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven;

  • b. waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, en

  • c. dat de grond raakt of waarvan het bestaande rechtmatige gebruik niet wordt voortgezet in geval van een functiewijziging naar een gevoeligere bestemming.

Artikel 4.1.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor bouwen

Het bevoegd gezag kan voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere onderzoeksresultaten dan wel op grond van het goedgekeurde saneringsplan als bedoeld in artikel 39, tweede lid van de Wet bodembescherming het bevoegd gezag van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het geven van voorschriften alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 4.1.4 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag kan rekening houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze Paragraaf wordt verwezen, als de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Artikel 4.1.5 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.37, derde lid van het Bouwbesluit, heeft een verbindingsweg als bedoeld in artikel 6.37, eerste lid van het Bouwbesluit een verharding over een breedte van tenminste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 25.000 kg.

paragraaf 4.2 Welstand

Artikel 4.2.1 Stadsbouwmeester

  • 1. De stadsbouwmeester adviseert het bevoegd gezag over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunningaanvraag is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het advies van de stadsbouwmeester wordt binnen de wettelijke proceduretermijn schriftelijk uitgebracht aan het college of diens gemandateerde.

  • 3. De stadsbouwmeester beoordeelt of een informele aanvraag voor bouwactiviteiten in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 4. De stadsbouwmeester kan een oplossingsrichting aandragen als een bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 5. Op verzoek van het college geeft de stadsbouwmeester advies over:

    • a.

      het uiterlijk van andere bouwwerken dan bedoeld onder 1 en 2;

    • b.

      het uiterlijk van de (openbare) ruimte waaronder het uiterlijk van reclame-uitingen, uitstallingen en terrassen;

    • c.

      ruimtelijke- en/of stedenbouwkundige plannen.

  • 6. De stadsbouwmeester wordt bij diens afwezigheid vervangen door een plaatsvervangend stadsbouwmeester en bij de beoordeling van (bouw)plannen die door hem / haar (mede) zijn ontwikkeld.

Paragraaf 4.3 Monumentencommissie

Artikel 4.3.1 Rol Monumentencommissie

  • 1. De commissie op het gebied van monumentenzorg (monumentencommissie) adviseert het bevoegd gezag bij de beslissing op een omgevingsvergunningaanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. Op verzoek van het college geeft de monumentencommissie advies op het gebied van monumentenzorg.

Artikel 4.3.2 Formering en werkwijze Monumentencommissie

De formering en de werkwijze van de monumentencommissie vindt plaats conform het ‘reglement van orde voor de monumentencommissie district Mergelland’.

Hoofdstuk 5. Erfgoed (gereserveerd)

Artikel 5.1 e.v. (gereserveerd)

Hoofdstuk 6. Ondergrondse infrastructuur (gereserveerd)

Artikel 6.1 e.v. (gereserveerd)

Hoofdstuk 7. Wegen

Paragraaf 7.1 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 7.1.1 Voorwerpen op, aan of boven de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in strijd met de publieke functie van de weg voorwerpen te plaatsen op, aan of boven de weg.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    • d.

      als strijdigheid bestaat met het geldende uitstallingenbeleid.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als sprake is van een:

    • a.

      evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke Verordening;

    • b.

      standplaats als bedoeld in artikel 2.5.2 van deze verordening;

    • c.

      terras als bedoeld in artikel 2:27 van de Algemene plaatselijke Verordening;

  • 4. Het college kan voor bepaalde voorwerpen algemene regels stellen in plaats van of naast de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid. Het is verboden in strijd te handelen met deze algemene regels.

  • 5. Het is in door het college aangewezen gebieden verboden om vlaggen, banieren en wimpels aan te brengen.

  • 6. Het in het vijfde lid bedoelde verbod geldt niet op Nederlandse feestdagen en door het college aangewezen dagen. Op deze dagen is het toegestaan één vlag, één banier of één wimpel per pand aan te brengen. Vlaggen, banieren en wimpels zijn dan alleen toegestaan in de zone tussen de bovenzijde van de raam- of deurkozijnen op de begane grond en de onderzijde van de raamkozijnen op de eerste verdieping. De uitval van vlaggen, banieren en wimpels bedraagt maximaal één meter.

Artikel 7.1.2 omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

Artikel 7.1.3 Omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.3 wordt de vergunning alleen geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg per saldo ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of

    • d.

      als sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

Paragraaf 7.2 Veiligheid op de weg

Artikel 7.2.1 Hinderlijke beplanting en gevaarlijk, hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben waardoor het vrije uitzicht voor het wegverkeer wordt belemmerd of op andere wijze hinder of gevaar wordt veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 3. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

Artikel 7.2.2 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen voor het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

paragraaf 7.3 Parkeren

Artikel 7.3.1 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Het is degene die er zijn (neven)bedrijf dan wel gewoonte van maakt voertuigen te stallen, herstellen, slopen, verhuren of verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen, of

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het gebruiken van een voertuig voor het:

    • a.

      geven van lessen;

    • b.

      vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, gedurende de tijd die gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

Artikel 7.3.2 Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden een voertuig te parkeren met het duidelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 7.3.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 7.3.4 Voertuigwrakken

Het is verboden een voertuig op de weg te parkeren dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeert en tevens in duidelijk verwaarloosde toestand is.

Artikel 7.3.5 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Het is verboden zonder een vergunning van het college een camper, paardentrailer, woonwagen, caravan, keetwagen, aanhangwagen of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie en/of vervoer dan wel voor andere doeleinden dan vervoer wordt gebruikt of is bestemd, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te hebben op de openbare weg met een maximum van vier perioden per kalenderjaar.

Artikel 7.3.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren als dat voertuig enkel dient als middel om handelsreclame te maken en waarmee niet daadwerkelijk wordt gereden en in die hoedanigheid niet bijdraagt aan de bedrijfsvoering.

Artikel 7.3.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, inclusief de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats, weg of in een gebied, waar dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente en/of leidt tot een ongewenste parkeersituatie.

  • 2. Het is tevens verboden een voertuig als bedoeld in het eerste lid op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt bezorgd.

  • 3. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig noodzakelijk is.

Hoofdstuk 8 Procedure planschade

Paragraaf 8.1 Advisering tegemoetkoming in planschade

Artikel 8.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. wet: Wet ruimtelijke ordening;

  • b. Besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • c. aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de wet indient;

  • d. adviseur: de door het college aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, van het Besluit;

  • e. planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid van de wet;

  • f. planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid van de wet.

Artikel 8.1.2 Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het Besluit verstrekt het college aan één of meer adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de wet advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het Besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8.1.3 Adviseur of adviescommissie

  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid op het gebied van planschade.

  • 2. Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, dan wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4. Als naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meer adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 8.1.4 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 8.1.3 bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet:

    • a.

      werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad, en

    • b.

      betrokken zijn of zijn geweest bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 8.1.5 Betrokkenheid belanghebbenden bij aanwijzing adviseur en adviescommissie

  • 1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 8.1.2 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 8.1.3, eerste lid, of

    • b.

      meer adviseurs als bedoeld in artikel 8.1.3, vijfde lid.

  • 2. De aanvrager, andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meer adviseurs bij het college indienen.

  • 3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 8.1.6 Werkwijze adviseur en adviescommissie

  • 1. Het college stelt aan de adviseur en de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede schriftelijke en elektronische stukken ter beschikking.

  • 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meer hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten en de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te geven, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4. De hoorzitting als bedoeld in het derde lid vindt geen doorgang als geen van de betrokken partijen daaraan behoefte heeft.

  • 5. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen, als dat voor het advies nodig wordt geacht. In dat geval wordt de aanvrager voor de plaatsopneming uitgenodigd.

  • 6. Voor een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 7. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vijfde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 8. Voordat een advies wordt uitgebracht zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 9. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 10. In het geval binnen de gestelde termijn reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de reacties zijn betrokken.

  • 11. In het geval geen of niet op tijd reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Hoofdstuk 9 Kwaliteitseisen

Paragraaf 9.1 Kwaliteitseisen vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht

Artikel 9.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. wet: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • b. besluit: Besluit omgevingsrecht;

  • c. betrokken wetten: de wet en de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, voor zover bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van de wet van toepassing is;

  • d. kwaliteitscriteria: de in landelijke samenwerking tussen bevoegde bestuursorganen ontwikkelde en beschikbaar gestelde kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving met betrekking tot de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

  • e. basistaken: taken die in ieder geval door een omgevingsdienst worden uitgevoerd.

Artikel 9.1.2 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van het college.

Artikel 9.1.3 Betrokkenheid gemeenteraad

De gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 9.1.4 Kwaliteitsdoelen

  • 1. Het college beoordeelt de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door het college krachtens artikel 7.3, eerste lid van het Besluit gestelde doelen.

  • 2. De doelen die moeten worden gerealiseerd bij de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten bedoeld het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de:

    • a.

      dienstverlening;

    • b.

      uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

    • c.

      financiën.

Artikel 9.1.5 Kwaliteitsborging basistaken

  • 1. Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van het college betreffende de basistaken zijn de kwaliteitscriteria van toepassing.

  • 2. Over de naleving van de kwaliteitscriteria doet het college jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad.

  • 3. Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden nageleefd, doet het college daarvan gemotiveerd opgave.

Hoofdstuk 10 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10.1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van bij of krachtens de in deze verordening bepaalde artikelen en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens paragraaf 3.1; 3.2 en 3.8 en de artikelen 7.1.2 en 3.9.1 van deze verordening.

Artikel 10.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • de buitengewone opsporingsambtenaren als genoemd in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering;

    • de ambtenaren van de politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid van de Politiewet 1993, en

    • algemeen toezichthouders, die de taak hebben toezicht op gemeentelijke verordeningen uit te oefenen.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college of de burgemeester aan te wijzen personen inclusief de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 10.3 Intrekking Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2021 wordt ingetrokken.

Artikel 10.4 Overgangsrecht

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 10:3, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Lopende aanvragen om een vergunning op grond van de verordening bedoeld in artikel 10.3 en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, worden behandeld overeenkomstig deze verordening.

Artikel 10.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2022.

Artikel 10.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving Valkenburg aan de Geul 2022.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 21 februari 2022.

De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,

De griffier, De burgemeester,

Bijlage 1 Begripsbepalingen artikel 1.1

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

abri: een wachthuisje bij een halte van het openbaar vervoer;

afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

afvalwater: afvalwater als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

andere inzamelaars: de door het college aangewezen personen en organisaties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;

bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht;

boom: een plant met een verhoute stam en een kroon, met een diameter van de stam van minimaal 40 centimeter op 1.30 meter boven het maaiveld, gerekend langs de stam als het bomen betreft op particuliere percelen. Op openbaar terrein geldt een stamdiameter van 20 centimeter op 1.30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de diameter van de dikste stam;

bouwactiviteit: activiteit inhoudende het bouwen van een bouwwerk;

bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet, luidende voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

bouwen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerk gebonden installaties; onder bouwwerk wordt mede verstaan: een gedeelte van een bouwwerk;

college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul;

dagplaatsvergunning: publiekrechtelijke toestemming van het college om gedurende maximaal één dag een standplaats in te nemen op een bepaalde markt;

gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de Woningwet; onder gebouw wordt mede verstaan: een gedeelte van een gebouw;

gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel waarvoor op grond van artikel 10.21 en artikel 10.22 van de wet Milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

gemeente: de gemeente Valkenburg aan de Geul;

geurgevoelig object: object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

hakhout: één of meer bomen die, na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten en/of activiteiten, waarmee duidelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen;

historische muurreclames: de muurreclames die in de vorm van muurschilderingen voor 1930 op de zijgevel van het pand hoek Passage/Lindenlaan te Valkenburg zijn aangebracht en die worden teruggebracht op panden binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul alsmede andere historische muurreclames van voor 1930 die geen huidige commerciële uitdrukking bevatten en voldoen aan de gestelde criteria;

houtopstand; één of meer (monumentale) bomen, hakhout of een houtwal;

houtwal: geheel of gedeeltelijk aan de natuur overgelaten erfafscheiding, die kan bestaan uit bomen en/of struiken;

inzamelen: verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;

inzameldienst: de door het college aangewezen dienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer of klein chemisch afval-box, ten behoeve van één huishouden;

inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of –plaats, zoals een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, voor meer dan één huishouden;

kampeermiddel : een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

kweekgoed: bomen die worden gekweekt met het doel deze te verhandelen;

maaiveld: bovenkant van het terrein dat een boom direct omgeeft waarbij het hoogste punt geldt als meetpunt;

monumentale boom; een boom die na toetsing aan het Bomenbeleidsplan als monumentaal wordt aangemerkt;

motorrijtuigen: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

naambord: aanduiding familie- en/of bedrijfsnaam met beroep;

NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens;

rechthebbende: degene die over een zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

stadsbouwmeester: door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke deskundige die aan het college van burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bouwwerk is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand;

standplaats: het vanaf een vaste, op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel;

standplaatsvergunning: publiekrechtelijke toestemming van het college om gedurende een door het college te bepalen tijd een standplaats in te nemen op een vaste, op een openbare en in de openlucht gelegen plaats;

standwerkvergunning: publiekrechtelijke toestemming van het college voor iemand die publiek om zich heen verzamelt en dat door een aansprekend verhaal probeert over te halen artikelen te kopen;

straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes, blikjes, verpakkingsmateriaal, en etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

totaalplan: een door het bestuursorgaan welke bevoegd is om een besluit te nemen op een aanvraag om omgevingsvergunning, schriftelijk geaccordeerd plan waarin is vastgelegd op welke manier handelsreclame wordt gevoerd bij, aan of op bouwwerken die onderdeel uitmaken van een grootschalig nieuwbouwplan;

uitzoekhandel: handel waarbij de consument kan kiezen uit meer soorten van één artikel;

vaste-standplaatsvergunning: publiekrechtelijke toestemming van het college om gedurende een door het college te bepalen tijd een standplaats in te nemen op een bepaalde markt;

veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

vellen: rooien, inclusief verplanten, en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand tot gevolg kunnen hebben of hebben;

voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

voor inzameling aanbieden: overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of organisatie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of organisatie geplaatste inzamelmiddelen of –voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats;

weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.