Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022

Geldend van 26-02-2022 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022

Inleiding

Op 27 januari 2015 heeft het college van Alkmaar de ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Alkmaar’ vastgesteld. Door wijzigingen in de landelijke regelgeving is de uitvoering van deze taak en daarmee ook de handhaving kinderopvang aan verandering onderhevig. Kinderen in de kinderopvang zijn kwetsbaar. De Rijksoverheid zet zich in om de veiligheid in de kinderopvang te verbeteren. De kinderopvangvoorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, voorziening voor gastouderopvang of gastouderbureau) zijn daarom volop in beweging. Door de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en de aanzienlijke wijzigingen in de wet- en regelgeving is het noodzakelijk om deze nieuwe beleidsregels op te stellen. De beleidsregels uit 2015 zijn niet meer actueel.

De Wet kinderopvang (Wko) bepaalt dat gemeenten in dit kader een toezicht- en handhavingstaak hebben en de Inspectie van het Onderwijs controleert jaarlijks of gemeenten hun wettelijke taken op het gebied van kinderopvang goed uitvoeren. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: college) is op grond van de Wet kinderopvang het bevoegd gezag voor het toezicht op en de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang. De GGD is bij wet de aangewezen toezichthouder. Het college heeft de GGD Hollands Noorden aangewezen om de kwaliteit van alle kinderopvanglocaties in de gemeente te inspecteren. De GGD controleert in opdracht van het college of kinderopvangorganisaties voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen. De toezichthouder kinderopvang van de GGD (hierna: de toezichthouder) legt haar bevindingen vast in een rapport en adviseert het college naar aanleiding van deze onderzoeken en brengt een (handhavings)advies uit. Op deze wijze werken de gemeente Alkmaar en de GGD Hollands Noorden samen aan kwalitatief goede kinderopvang.

In het kader van de beginselplicht tot handhaven moeten gemeenten in beginsel handhavend optreden als een kinderopvangorganisatie/-locatie niet voldoet aan de eisen. Het advies van de GGD is hierin van cruciaal belang. Afhankelijk van de geconstateerde overtreding(en) en het advies van de GGD is het aan het college om wel of niet handhavend op te treden. De ‘beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang’ verschaffen duidelijkheid over de wijze van handhaven en de handhavingsinstrumenten waarover het college beschikt.

Het afwegingsmodel is de basis voor het handhavingsbeleid en is gebaseerd op het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. In bijlage 1 is het ‘Afwegingsmodel handhaving kinderopvang VNG’ opgenomen. Dit model heeft betrekking op de verschillende vormen van kinderopvang die de wet onderscheidt en die bij het handhavingsbeleid worden toegepast: buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf, gastouders en gastouderbureau. Per inspectie-item is opgenomen hoe om te gaan met overtredingen van de kinderopvanghouders en welke prioriteit een overtreding moet hebben. Het afwegingsmodel wordt bij landelijke en wettelijke ontwikkelingen door de VNG geactualiseerd. De gemeente Alkmaar neemt in principe het geactualiseerde afwegingsmodel handhaving kinderopvang van de VNG over. Handhaving is echter maatwerk en zal in elke situatie apart afgewogen moeten worden. Daarom kan de gemeente waar nodig gemotiveerd afwijken van het model.

In de beleidsregels Handhaving Wet kinderopvang is opgenomen welk handhavingsmiddel in welke situatie of bij welke overtreding gebruikt wordt. Er is enige beleidsvrijheid in deze keuze. Zo legt niet elk college bij elke overtreding een bestuurlijke boete op. Op deze wijze levert de gemeente maatwerk met het inzetten van de instrumenten uit de Wko en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit is mede afhankelijk van het gevoerde beleid, het doel dat het college wil bereiken en op welke wijze.

Binnen de gemeente Alkmaar is inzet van handhaving erop gericht om de houder de gelegenheid te geven om geconstateerde gebreken te herstellen. Maar het is niet vrijblijvend: het dient de houder van begin af aan duidelijk te zijn dat geconstateerde gebreken opgeheven moeten worden en dat de gemeente dit eventueel zal afdwingen. Om ervoor te zorgen dat de geconstateerde gebreken worden hersteld, heeft de gemeente Alkmaar de voorkeur om als bestuurlijke maatregel zoveel mogelijk de last onder dwangsom/last onder bestuursdwang in te zetten. Een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang is immers gericht op het herstellen van de overtreding.

Het treffen van zo’n bestuurlijke maatregel is een ingewikkeld bestuursrechtelijk traject dat zorgvuldig moet worden voorbereid. Het doel van het handhavingsbeleid is om kwalitatief goede kinderopvang in stand te houden en overtredingen zo spoedig mogelijk te laten opheffen.

Dit heeft als gevolg dat in de beleidsregels er niet voor gekozen is om altijd direct een bestuurlijke boete op te leggen bij de overtredingen met de prioriteit ‘hoog’. Een bestuurlijke boete heeft immers een bestraffend karakter en een dergelijke boete betekent niet dat de overtreding daarmee ook wordt opgeheven.

Uiteraard kunnen er situaties zijn waarbij het opleggen van een bestuurlijke boete beter passend is dan het opleggen van een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang. Ook kunnen er situaties zijn waarbij het passend is om een bestuurlijke boete op te leggen naast het opleggen van een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang. Dit moet dan blijken uit de juridische en bestuurlijke afweging in het specifieke geval.

Bij overtredingen met de prioriteit ‘hoog’ kan het college dus in plaats van of naast een last onder dwangsom/last onder bestuursdwang een bestuurlijke boete opleggen.

De handhavingsbevoegdheden van het college ten aanzien van de regels bij of krachtens de Wet kinderopvang zijn gemandateerd aan de unitmanager.

(Landelijke) Ontwikkelingen

Op 1 januari 2018 zijn de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) en de laatste fase van de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in werking getreden. Hierdoor en door andere ontwikkelingen waarop wij hieronder ingaan, is het noodzakelijk om nieuwe beleidsregels voor de handhaving van de Wet kinderopvang vast te stellen. Het is onmogelijk om alle ontwikkelingen binnen de kinderopvang van de afgelopen jaren in deze ontwikkelingen op te nemen.

Hieronder een weergave van de ontwikkelingen die de meeste invloed hebben (gehad) op de kinderopvanghouders en de gemeente:

Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang

De Wet IKK legt de hoofdpunten van de wijzigingen vast. De nieuwe kwaliteitseisen zijn uitgewerkt in een besluit (Besluit kwaliteit kinderopvang van 23 augustus 2017 tot het stellen van eisen aan de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk, geldend vanaf 1 januari 2018) en een ministeriële regeling. Sommige onderdelen van de nieuwe kwaliteitseisen zijn in 2019 van kracht geworden, andere onderdelen worden vanaf 2025 ingevoerd.

Het Besluit gaat over de meeste wijzigingen in de kwaliteitseisen, zoals het pedagogisch beleidsplan, veiligheid- en gezondheidsbeleid, het mentorschap en de pedagogische beleidsmedewerker. Ook de beroepskracht-kind-ratio (BKR) wordt geregeld in het besluit. De pedagogische kwaliteit is versterkt door een aantal maatregelen, zoals structurele scholing van de pedagogische medewerkers, een betere mix van mbo- en hbo-functies op de werkvloer met o.a. inzet van een pedagogisch beleidsmedewerker. De opvang van baby’s is verbeterd door meer tijd en aandacht per baby.

Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

De regelgeving van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk was al voor een groot deel geharmoniseerd met behulp van eerdere wetten en regelingen. Met de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk is het laatste deel van de harmonisatie vormgegeven. De tot dan toe nog bestaande verschillen tussen de kwaliteitskaders zijn opgeheven bij de totale herijking van de kwaliteitskaders in 2018. Dit heeft tot gevolg dat er vanaf 2018 één nieuw kwaliteitskader geldt voor zowel het peuterspeelzaalwerk als de kinderopvang. Per 1 januari 2018 zijn de peuterspeelzalen omgevormd tot kinderdagverblijven en moeten zij hierdoor vanaf dat moment voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor kindercentra (dagopvang, buitenschoolse opvang).

Publicatie handhavingsbesluiten

De gemeente is vanaf 1 januari 2016 wettelijk verplicht om opgelegde sanctie(s) te publiceren. Dit gebeurt in het Landelijk Register Kinderopvang op het moment dat het besluit tot het opleggen van een sanctie onherroepelijk is. Dit blijft tot drie jaar na datum van publicatie voor eenieder zichtbaar.

Streng aan de poort

Vanaf januari 2018 is de gemeente Alkmaar samen met de GGD Hollands Noorden gestart met de werkwijze Streng aan de Poort. Voor de houder van een kindercentrum of gastouderbureau betekent dit dat er wat is veranderd. Het gaat om situaties waarin er een aanvraag gedaan wordt voor een houderwisseling, een nieuw gastouderbureau, een nieuw kindercentrum of een verhuizing van een kindercentrum.

Streng aan de poort houdt in dat een houder vanaf het moment dat het kindercentrum of gastouderbureau geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang, meteen moet voldoen aan alle kwaliteitseisen. Het college vraagt daarom de GGD om intensief onderzoek te doen, waarbij ook gekeken wordt naar (eventuele) eerdere of andere locaties die de houder heeft en hoe daar aan de kwaliteitseisen wordt voldaan. Als uit het GGD-onderzoek blijkt dat te verwachten is dat een houder, dan wel de locatie - zelfs met hersteltermijnen - niet direct vanaf de start redelijkerwijs aan alle kwaliteitseisen kan voldoen, dan geeft de GGD een negatief advies. Het college zal dan besluiten de locatie niet te registreren en dus kan de locatie niet starten.

Naast de registratie in het Landelijk Register Kinderopvang, is de houder er verantwoordelijk voor dat alle noodzakelijke vergunningen in orde zijn. Bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor brandveiligheid. Deze stappen moet de houder nemen vóórdat er een aanvraag tot registratie in het Landelijk Register Kinderopvang gedaan wordt. Zodra bekend is dat een houder een nieuwe locatie wil starten, informeert het college de houder over de benodigde vergunningen. Het aanvragen en verkrijgen van de diverse vergunningen blijft de verantwoordelijkheid van de houder.

Met de invoering van deze werkwijze verandert er niets aan de beslistermijn en/of de procedure voor het beslissen op een aanvraag.

Personenregister kinderopvang

Sinds 1 maart 2013 werden vaste medewerkers in de kinderopvang, gastouders en hun huisgenoten al continu gescreend. Met de invoering van het personenregister Kinderopvang is dit uitgebreid naar álle personen in de kinderopvang die een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) nodig hebben, dus inclusief de uitzendkrachten, stagiairs, vrijwilligers en zelfstandigen.

Iedereen die werkt of woont op een locatie waar kinderen worden opgevangen, moeten zich vanaf 1 maart 2018 inschrijven in het personenregister kinderopvang. Op die manier worden alle medewerkers in de kinderopvang continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend zijn voor het werken met kinderen.

Met het personenregister worden medewerkers continu gescreend op strafbare feiten die belemmerend of bezwaarlijk zijn bij het werken met kinderen. Het personenregister kinderopvang draagt in combinatie met maatregelen als het vierogen-principe voor kinderdagverblijven bij aan meer veiligheid in de kinderopvang.

Naast een toename van de veiligheid in de kinderopvang levert het personenregister administratieve voordelen op voor de professionals. Zo is er geen nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) nodig bij wisseling van werkgever. Medewerkers hebben alleen bij inschrijving in het personenregister een geldige VOG nodig, daarna niet meer. De werkgever hoeft de VOG niet meer zelf te controleren omdat het register hierin voorziet.

Herstelaanbod

Vanaf 2019 wordt er gewerkt met de methode ‘herstelaanbod’. Herstelaanbod is een eerste stap in het bevorderen van de naleving. Het is echter geen handhavingsmiddel en het valt ook niet onder ‘lichte handhaving’. Het betreft een informele methode zonder juridische status en is niet opgenomen in wet- en regelgeving. Herstelaanbod kan als werkwijze ingezet worden na onderlinge afstemming hierover tussen gemeente en GGD. We hebben met de GGD Hollands Noorden afspraken gemaakt over het invoeren van deze werkwijze per 1 januari 2019.

Bij het herstelaanbod maakt de toezichthouder met de houder afspraken dat binnen een termijn (maximaal 4 weken) de overtredingen zijn hersteld. De afspraak wordt per mail vastgelegd door de toezichthouder. Na afloop van de termijn volgt een nieuwe inspectie. Als de overtredingen hersteld zijn, volgt er geen handhaving. Als er nog steeds overtredingen zijn, volgt wel handhaving.

Het uitgangspunt is om het herstelaanbod toe te passen bij alle overtredingen, met uitzondering van:

  • overtredingen die niet binnen 4 weken kunnen worden hersteld (bijv. te complex of te veel overtredingen);

  • als er sprake is van structurele zware overtredingen (BKR);

  • als er sprake is van herhaalde overtredingen.

Het college gaat uit van vertrouwen. Het herstelaanbod is daarop gericht. Met deze vorm van toezicht kunnen houders overtredingen sneller en efficiënter ongedaan maken en voorkomen dat handhaving nodig is, hetgeen in ieders belang is. Tevens komt dit ten goede van de kinderen in de opvang. Want uiteindelijk hebben wij allemaal hetzelfde doel: een gezonde en veilige omgeving voor onze kinderen. Deze werkwijze kan hieraan bijdragen.

Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar

Gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht,

Gelet op de artikelen 1.61 eerste lid, 1.65 eerste lid en vierde lid, 1.66 en 1.72 eerste lid Wet kinder-opvang,

besluit:

de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Toepassing

  • 1. Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang (Wko) gestelde regelgeving.

Artikel 2 Vormen van handhaving

Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden:

  • a.

    Het toepassen van een informeel middel (zoals de waarschuwing);

  • b.

    Het opleggen van een herstelsanctie;

  • c.

    Het opleggen van een bestraffende sanctie.

Artikel 3 Kwaliteitseisen

  • 1. De kwaliteitseisen, waar aan voldaan moet worden, staan genoemd in de Wko en alle onderliggende regelgeving.

  • 2. De toezichthouder kinderopvang onderzoekt de naleving van deze kwaliteitseisen en legt de bevindingen vast in een inspectierapport.

  • 3. In deze beleidsregels wordt uitgegaan van de kwaliteitseisen zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 4. In het afwegingsoverzicht worden per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven en voorzien van een prioritering en bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete in geval van een overtreding. Het afwegingsoverzicht is als bijlage aan deze beleidsregels toegevoegd.

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

Artikel 4 Informeel herstellend

  • 1. Het college kan een informeel herstellend traject instellen in de volgende situaties:

    • a.

      de overtreding is al opgelost;

    • b.

      het informeel herstellende traject zorgt voor het op korte termijn oplossen van de overtredingen.

  • 2. Door de toezichthouder kinderopvang kan er tijdens de inspectieperiode een herstellend aanbod worden gedaan. Afhankelijk van het herstelaanbod gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      een overtreding is na herstelaanbod opgelost: het college treedt niet handhavend op;

    • b.

      na herstelaanbod heeft de toezichthouder geconstateerd dat de overtreding is verholpen. Bij bepaalde overtredingen is er gezien de aard van de overtreding meer risico op herhaling dan bij andere overtredingen: het college handhaaft in deze gevallen ook (herstellend) ter voorkoming van herhaling.

  • 3. Het college ziet het niet als verzwarende omstandigheid als de houder het herstelaanbod niet heeft uitgevoerd.

  • 4. Als de overtreding na herstelaanbod niet (volledig) is opgelost, handhaaft het college in principe conform het reguliere handhavingsbeleid.

Artikel 5 Herstelmaatregel

  • 1. Indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum (kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang), een gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend handhavingstraject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(-en) en voorkoming van herhaling van de overtreding(-en).

  • 2. Bij het uitvoeren van het herstellend traject hanteert het college de volgende stappen:

    • stap 1: aanwijzing als bedoeld in artikel 1.65 Wko;

    • stap 2: last onder dwangsom/last onder bestuursdwang;

    • stap 3: exploitatieverbod als bedoeld in artikel 1.66 eerste lid Wko;

    • stap 4: intrekken van de toestemming tot exploitatie en verwijdering uit het landelijk register kinderopvang (LRK) als bedoeld in artikel 1.46 Wko.

  • 3. Voorafgaand aan stap 1 kan het college een informeel middel inzetten. Daarnaast kan er door de toezichthouder conform art. 4 lid 2 een herstelaanbod worden aangeboden.

  • 4. Indien de aard van de overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellende traject over te slaan of meerdere keren toe te passen.

  • 5. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.

  • 6. Bij het opleggen van een schriftelijke aanwijzing of last onder dwangsom/last onder bestuursdwang gelden de volgende hersteltermijnen c.q. begunstigingstermijnen:

    • prioriteit hoog: maximaal 2 weken;

    • prioriteit gemiddeld: maximaal 2 maanden;

    • prioriteit laag: maximaal 6 maanden.

  • 7. Het college kan in een herstellend handhavingstraject besluiten een bestraffende maatregel te nemen als bij herhaling blijkt dat tekortkomingen in hetzelfde/dezelfde wettelijke domein(en) niet worden opgelost.

Artikel 6 Hoogte last onder dwangsom

  • 1. Bij berekening van de last onder dwangsom wordt voor alle overtredingen het bedrag dat is opgenomen in het afwegingsoverzicht gehanteerd.

  • 2. In afwijking van het vorige lid, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang een aangepast bedrag, zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht. Als het bedrag voor gastouders niet expliciet in het afwegingsoverzicht wordt vermeld, geldt dat het bedrag voor gastouders gehalveerd wordt.

Artikel 7 Intrekking beschikking en verwijderen registratie uit het LRK

Indien niet (langer) wordt voldaan aan de definities van de Wko voor wat betreft de te registreren voorzieningen (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) wordt de gegeven toestemming tot exploitatie ingetrokken door middel van een beschikking als bedoeld artikel 1.46 vijfde en zesde lid Wko. Aansluitend wordt de registratie verwijderd uit het LRK.

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject

Artikel 8 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen bij:

  • a.

    overtreden van de kwaliteitseisen uit de Wko en aanverwante regelgeving.:

    • prioriteit ‘hoog’, zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht, zonder dat er eerder handhavingsmaatregelen zijn ingezet;

    • prioriteit ‘gemiddeld’ of ‘laag’, zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht, als er eerder een of meerdere handhavingsmaatregelen zijn ingezet.

  • b.

    exploitatie zonder toestemming als bedoeld in artikel 1.46 Wko;

  • c.

    het niet opvolgen van een bevel of een aanwijzing;

  • d.

    niet meewerken aan een verzoek van de toezichthouder of het bewust verkeerd informeren van de toezichthouder;

  • e.

    het niet onverwijld melden van wijzigingen van het in het LRK opgenomen gegevens aan het college.

Alvorens een bestuurlijke boete op te leggen, stuurt het college eerst een voornemen, waarbij de houder in gelegenheid gesteld wordt een zienswijze te geven.

Artikel 9 Hoogte bestuurlijke boete

  • 1. Bij de berekening van de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1.72, eerste lid van de Wko, wordt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is neergelegd in het afwegingsoverzicht als uitgangspunt gehanteerd.

  • 2. In afwijking van het vorige lid, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang een aangepast boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht. Als het bedrag voor gastouders niet expliciet in het afwegingsoverzicht wordt vermeld, geldt dat het bedrag voor gastouders gehalveerd wordt.

Artikel 10 Herhaalde overtredingen (recidive)

Bij de vaststelling van de boete wordt uitgegaan van:

  • a.

    1,5 maal het onder artikel 9 bepaalde boetebedrag als een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat eerder een bestuurlijke boete is opgelegd voor een overtreding van dezelfde wettelijke voorwaarde;

  • b

    2 maal het onder artikel 9 bepaalde boetebedrag als er sprake is van een derde of volgende bestuurlijke boete voor een overtreding van dezelfde wettelijke voorwaarde binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan.

Artikel 11 Matiging

Het college kan besluiten op grond van artikel 5:46 Awb om de bestuurlijke boete te matigen of af te zien van het opleggen van een boete als de belanghebbende aannemelijk maakt dat boeteoplegging volgens de beleidsregels Wet kinderopvang onevenredig is vanwege:

  • a.

    de ernst van de overtreding;

  • b.

    de mate van verwijtbaarheid;

  • c.

    de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan of

  • d.

    de omstandigheden waarin de overtreder verkeert.

Artikel 12 Samenloop

Wanneer er sprake is van meerdere overtredingen worden de boetes per overtreding bij elkaar opgeteld in één beschikking. Hierbij geldt per beschikking een maximum van € 45.000,- (vijfenveertigduizend euro).

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 13 Overgangsbepaling

Op overtredingen die hebben plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregels zijn de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Alkmaar 2015 van toepassing.

Artikel 14 Intrekking en inwerkingtreding

1. De beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Alkmaar 2015 worden ingetrokken.

2. Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 15 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang gemeente Alkmaar 2022’.

Ondertekening

Alkmaar, 15 februari 2022

Het college van burgemeesters en wethouders van Alkmaar,

Burgemeester

secretaris

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Toepassing

Onder kinderopvang wordt verstaan (artikel 1.1, eerste lid, van de Wko): het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.

Tot kinderopvang wordt niet gerekend volgens artikel 1.1, tweede lid, van de Wko:

  • a.

    het toe­zichthouden op schoolgaande kinderen dat zich beperkt tot het toezicht tijdens de mid­dag­pauze;

  • b.

    verzorging en opvoeding die plaats­vindt in het kader van de Wet op de jeugdzorg;

  • c.

    de verzorging, de opvoeding en het bij­dragen aan de ontwikkeling van kinderen, anders dan gastouderopvang, die geschiedt op een plaats waar het kind zijn hoofdverblijf heeft (zoals een au pair).

Artikel 2 Vormen van sanctioneren

In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd. Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling. Een bestraffende sanctie is gericht op bestraf­fen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging.

Artikel 3 Kwaliteitseisen

De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wko voldaan moet worden staan in de wet- en regel­geving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte inspectierapporten.

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

Artikel 4 Informeel herstellend

Het kan zijn dat de beschouwing van de toezichthouder of de zienswijze van de houder in het inspec­tie­rapport er aanleiding toe geven om niet meteen een aanwijzing op te leggen. In dat ge­val kan aan er een informeel herstellend traject gestart worden.

Informeel herstellend is geen formeel handhavingsinstrument.

Overleg en overreding

Bij overleg en overreding gaat het college in gesprek met de houder om de situatie te bespreken. Dit type handhavingsmaatregel kan bijvoorbeeld ingezet worden als het college inschat dat het helpt om in een gesprek meer duidelijkheid te krijgen, waardoor de overtreding snel en efficiënt opgelost kan worden. De afspraken uit het overleg en overreding moeten schriftelijk bevestigd worden. Deze brief moet dezelfde onderdelen bevatten als de aanwijzing. De gemaakte afspraken worden hierin duidelijk ver­woord.

(schriftelijke) Waarschuwing

De schriftelijke waarschuwing moet dezelfde onderdelen bevatten als een schriftelijke aanwijzing. Deze handhavingsmaatregel kan ingezet worden als de overtredingen al zijn opgelost, maar het college het wel belangrijk vindt dat deze overtreding niet meer voorkomen.

Artikel 5 Herstelmaategelen

In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden.

Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid van de Wko)

De aanwijzing wordt door het college doorgaans ingezet als eerste stap in het handhavingstraject. In een aanwijzing wordt aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder genomen moeten worden. Daarvoor krijgt de houder een hersteltermijn. Afhankelijk van de ernst en/of de gevolgen van de overtreding en de tijd die nodig is om de overtreding te beëindigen, is deze hersteltermijn korter of langer.

Na afloop van de hersteltermijn kan het college de GGD de opdracht geven om een nader onderzoek uit te voeren om te beoordelen of de overtreding van de kwaliteitseis is beëindigd.

De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zo­als afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. Bij een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit, dan is de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.

Na het verstrijken van de hersteltermijn moet de overtreding beëindigd zijn. Ter controle hier­van kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen en/of de toezichthouder van de GGD opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden inge­zet.

Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)

De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In geval­len waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te be­ëindigen (op kos­ten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.

De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuurs­dwang­bevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb (Algemene Wet Bestuursrecht). Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de over­treding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding. De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden geno­men voor een geconsta­teer­de over­treding. Als een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan be­sloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zet­ten. Alvorens een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom op te leggen, stuurt het college eerst een voornemen, waarbij de houder wordt uitgenodigd een zienswijze te geven.

De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het ge­vaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Dat wil zeggen dat de over­tre­ding zich met aan zeker­heid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.

In een last onder dwangsom wordt met redenen omkleed aan­gegeven op welke punten de be­doelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aange­ge­ven welke maat­rege­len door de houder binnen de gestelde ter­mijn genomen moeten wor­den. De duur van de her­stel­termijn is afhankelijk van de priori­teit die is toegekend aan de kwa­liteitseis zo­als afgeleid kan wor­den uit het afwegings­over­zicht dat als bijlage is opgeno­men. In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit, dan be­draagt de her­steltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden. Een last wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Ook wordt in de last onder dwangsom aan­gekondigd welke boete zal worden op­gelegd op het moment dat er een overtreding op de be­tref­fende punten wordt geconsta­teerd in de periode dat de last geldt. De hoogte van de boete is net als de hersteltermijn afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afge­leid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen. In de last onder dwangsom wordt een plafond aangegeven van het totaal bedrag dat aan boetes kan worden opgelegd. Het totaal van boetes kan in de last onder dwangsom niet meer dan € 45.000,- bedragen.

Een last onder dwangsom wordt beëindigd:

  • a.

    op het moment dat de in de last genoemde periode is afgelopen;

  • b.

    het totaalbedrag aan opgelegde boetes is bereikt;

  • c.

    de houder aan het college aannemelijk heeft gemaakt dat de overtreding(en) duurzaam zijn opgelost en de last kan worden opgeheven.

Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 Wko)

Bij een exploitatieverbod verbiedt het college de houder om de voorziening in exploitatie te nemen of te houden. Dit is een zwaar handhavingsmiddel vanwege de verstrekkende gevolgen voor de houder, de ouders en de kinderen.

Het college kan een houder in de volgende gevallen een exploitatie verbod op leggen:

  • -

    zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt (en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is);

  • -

    als een kinderopvangvoorziening niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet

Bij het exploitatieverbod stelt de gemeente een maximale termijn. Dit is geen hersteltermijn zoals eerder in artikel 12 is beschreven.

Zodra de houder de maatregelen uit het exploitatieverbod of het eventueel daaraan voorafgaande bevel of de aanwijzing heeft opgevolgd, dient hij de gemeente daarover schriftelijk te berichten. De houder geeft in dat bericht een opsomming van de genomen maatregelen waaruit moet blijken dat hij aan de kwaliteitseisen zal gaan voldoen. Het college kan de GGD opdracht geven om naar aanleiding van deze melding op korte termijn te onderzoeken of de kinderopvangvoorziening voldoet aan de kwaliteitseisen van de Wko en onderliggende regelgeving. Hierna informeert de gemeente de houder of het verbod nog blijft gelden.

Indien bij het verstrijken van de gestelde termijn de kwaliteitseisen niet voldoende worden nageleefd, volgt het besluit tot intrekken van de toestemming tot exploitatie. De houder kan ook zelf verzoeken de gemeente de gegeven toestemming tot exploitatie in te trekken.

Stap 4: het intrekken van de beschikking met toestemming tot exploitatie en de verwijdering uit het landelijk register kinderopvang (LRK) (artikel 1.46, vijfde en zesde lid, artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang)

Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voor­zie­ning uit het LRK kan verwijderen:

  • a.

    als is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening of gastouderbureau exploiteert;

  • b.

    als uit een GGD-inspectie of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet of niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 of hoofdstuk 2 afdeling 2 , paragrafen 2 en 3 Wko gegeven voorschriften;

  • c.

    als drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderop­vang of gastouderbureau niet daadwerkelijk is gestart.

Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kin­deropvang in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang en tot een boete (zie hiervoor het afwegingsoverzicht in de bij­lage onder ‘overige overtredingen’) en/of vervolging door het Open­baar Ministerie op basis van over­treding van de Wet Economische Delicten.

Als de houder de ex­ploitatie wil voortzetten, moet hij een nieuwe aanvraag voor opname in het LRK doen. De aanvraag wordt beoordeeld en het college besluit op basis van een inspectie door de toe­zichthouder van de GGD opnieuw over al dan niet registreren in het LRK. Zo lang de locatie niet opnieuw in het LRK is opgenomen, mag de houder de opvang niet exploiteren.

Artikel 6 Hoogte last onder dwangsom

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 7 Intrekking beschikking en verwijderen registratie uit het LRK

Als een geregistreerde voorziening (kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang) niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wko, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat in de wet is bepaald dat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen, moeten worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet als herstel niet aan de orde is.

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject

Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een over­tre­ding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wko is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid van de Wko).

Artikel 8 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is.

Het college legt in beginsel een boete op bij de volgende overtredingen:

  • -

    het niet direct melden van wijzigingen als bedoeld in de arti­kelen 1.47 van de Wko,

  • -

    de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Awb,

  • -

    het exploi­teren in strijd met artikel 1.45 van de Wko,

  • -

    het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in de artikel 1.65 van de Wko,

  • -

    het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 van laatstgenoemde wet.

In het afwegings­over­zicht in de bijlage is beschreven welke boete er voor welke overtreding is bepaald.

Bij overtredingen die door de toezichthouder worden geconstateerd bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 van de in de Wko gestelde eisen, waar­aan het college in verband met de naleving ervan een hoge prioriteit heeft toegekend, kan het college een boete opleggen bij de eerste keer dat deze overtreding wordt geconstateerd. Of het college dit doet, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding.

Ook voor de overige overtredingen blijft het college bevoegd een boete op te leggen. Bij overtredingen die door de toezichthouder worden geconstateerd bij of krachtens de artikelen 1.47, eerste lid, en 1.49 tot en met 1.59 van de in de Wko gestelde eisen, waar­aan het college in verband met de naleving ervan een gemiddelde of lage prioriteit heeft toegekend, kan het college een boete opleggen als er al eerder handhavende sancties zijn opgelegd voor overtredingen in hetzelfde domein. Of het college dit doet, is afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding.

Het college stuurt de houder een brief met een voornemen van het opleggen van een bestuurlijke boete. In deze brief krijgt de houder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen. De termijn waarbinnen de zienswijze moet worden ingediend, moet redelijk zijn en wordt vermeld in de brief waarin het voornemen wordt aangekondigd. Afhankelijk van de inhoud van de zienswijze besluit het college de boete al dan niet op te leggen. Hierover stuurt het college een beschikking aan de houder.

Artikel 9 Hoogte bestuurlijke boete

Eerste lid

In de Wko is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleids­vrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag. Voor overtreding van de kwali­teitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in alge­me­ne zin sprake is van een ern­stige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lage­re prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.

Mede gelet op het in artikel 1.72 van de Wko neergelegde boetemaximum leidt dit tot de volgende verdeling:

Prioritering

Boetebedrag

Hoog

€ 1.000,- tot € 8.000,-

Gemiddeld

€ 750,- tot € 3.000,-

Laag

Maximaal € 1.500,-

Uitzonderingen hierop zijn:

  • Bij overtreding van de artikelen 1.66 en 1.45 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boete­bedra­gen in onderhavig beleid komen hiermee overeen. Deze boetes zijn te vinden in de categorie ‘overige overtredingen’ in het afwegingsoverzicht.

  • Overtreding van artikel 5:20 Awb (medewerkingsplicht) is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krach­tens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of ver­ijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wet­boek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie. Deze boete is te vinden in de categorie ‘overige overtredingen’ in het afwegingsoverzicht.

Tweede lid

Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoog­te van de op te leggen boete aan te passen (zie afwegingsoverzicht). Als het bedrag voor gastouders niet expliciet in het afwegingsoverzicht wordt vermeld, geldt dat het bedrag voor gastouders gehalveerd wordt.

Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie af­gestemd.

Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb ge­houden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtre­din­gen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.

Artikel 10 Herhaalde overtredingen (recidive)

Bij recidive (terugval/herhaling) treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de straf­verzwaring. Als de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding, verhoogt het college de boete met 50%. Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde over­treding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuter­speel­zaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de over­treder als houder al eerder een boete is opgelegd. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.

Artikel 11 Matiging

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12 Samenloop

Dit artikel spreekt voor zich.

Hoofdstuk 4 Slotbepaling

Artikel 13 Overgangsbepaling

Dit artikel spreekt voor zich

Artikel 14: Intrekking en inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 15: Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Bijlage: 1: afwegingsmodel kinderopvangvoorzieningen

Diversen mbt naleving, registratie en wijzigingen

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom / bestuursdwang per constatering1

Niet voldoen aan de definitie van kinderopvang, gastouderopvang, gastouder of gastouderbureau.

N.v.t, intrekken toestemming tot exploitatie is aan de orde.

n.v.t.

n.v.t.

Start exploitatie voor ontvangst toestemming college2 of voor de datum waarop college bepaald heeft dat exploitatie mag aanvangen.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 4e categorie (2022: € 22.500)

€ 22.5003

Houder geeft wijziging van in het LRK opgenomen gegevens later door / niet door terwijl dit zou moeten gebeuren zodra de houder bekend is met deze wijziging.

2 maanden

€ 2.000

€ 2.000

Niet nakomen van een vordering tot medewerking van de toezichthouder.

n.v.t.

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie

(2022: € 4.500)

Gelijk aan bedrag boete 2e categorie

Niet opvolgen van een aanwijzing / bevel.

2 weken

€ 4.000

n.v.t.

Niet opvolgen van exploitatieverbod gegeven opgelegd op grond van art. 1.66 Wko.

n.v.t.

€ 20.750

n.v.t.

Niet nakomen van een afspraak zoals genoemd in 167 Wet op het primair onderwijs.

n.v.t.

€ 4.000

n.v.t

Praktijk / uitvoering

 
 
 

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom / bestuursdwang per constatering

De houder biedt geen verantwoorde opvang.

2 weken

€ 8.000

GO: € 2.000

€ 8.000

GO: € 2.000

Het gastouderbureau voldoet niet aan zijn zorgplicht

2 weken

€ 4.000

€ 4.000

De houder voldoet niet aan zijn informatieplicht.

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000

De houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

De houder voldoet niet aan de eisen gesteld aan veilige en gezonde kinderopvang4.

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoet niet aan de eisen mbt formatie en/of kwalificatie.

2 weken

€ 5.000

GO: € 200

€ 5.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan de eisen mbt stabiliteit

(GO: groepsgrootte).

2 weken

€ 3.000

GO: € 300

€ 3.000

GO: € 300

De houder voldoet niet aan de eisen m.b.t de VOG’s en het personenregister kinderopvang.

2 weken

€ 3.000

GO: € 500

€ 3.000

GO: € 500

De houder voldoet niet aan de eis m.b.t. de voertaal, taal eis VE en de taal eis BSO.

2 weken

€ 3.000 (voertaal)

€ 1.500 (overige)

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De binnen- en buitenspeelruimtes voldoen niet aan de eisen.

De VGO voldoet niet aan de eisen.

2 weken

€ 2.000

GO: € 200

€ 2.000

GO: € 200

De houder voldoet niet aan het ouderadviesrecht / klachtrecht.

6 maanden (OC)

6 maanden (klachtrecht)

€ 1.000

€ 1.000

De houder van het gastouderbureau voert aantoonbaar de kassiersfunctie en/of de verplicht gestelde gesprekken niet uit.

2 weken

€ 3.000

€ 3.000

De houder voldoet niet aan de uren norm voor VE

2 weken

€ 2.000

€ 2.000

 
 
 
 

Documenten

 
 
 

Wettelijke bepaling / kwaliteitseis

Maximale hersteltermijn

Bestuurlijke boete

Last onder dwangsom/bestuursdwang per constatering

De houder heeft beleidsdocumenten die onvolledig zijn en/of niet alle verplicht te beschrijven onderwerpen bevatten en/of niet actueel zijn.

2 maanden

€ 3.000 voor het ontbreken van het document

€ 750 voor iedere (sub)eis waaraan niet is voldaan

€ 3.000 het ontbreken van het document

€ 750 voor ieder(e) (sub)eis waaraan niet is voldaan

De administratie van de houder bevat niet alle verplicht op te nemen documenten en/of is op verzoek van de toezichthouder niet onverwijld te raadplegen.

2 maanden

€ 3.000

per ontbrekend document

€ 3.000

per ontbrekend document

De houder gebruikt geen VE programma dat voldoet aan de eisen

2 maanden

€ 1.000

€ 1.000


Noot
1

Voor alle op te leggen lasten onder dwangsom geldt dat de uiteindelijk hoogte van het bedrag berekend wordt op de wijze zoals opgenomen in het handhavingsbeleid.

Noot
2

Overtreding van art. 1.45 en 1.46 Wko is een misdrijf conform art. 1 lid 2 Wet op de economische delicten. College zal eerst aangifte hiervan doen bij het OM, indien het OM aangeeft niet te vervolgen of de bestraffing aan het college over te laten, volgt oplegging van een boete maximaal gelijk aan de boete zoals genoemd in de Wet op de economische delicten.

Noot
3

Betreft een preventieve last onder dwangsom

Noot
4

Met uitzondering van het niet handelen conform beleid, dat valt onder “houder zorgt er niet voor dat conform het beleid gehandeld wordt”