Beleidsregel Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Wet inburgering gemeente Zandvoort (2022/24666)

Geldend van 10-02-2022 t/m 27-06-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2022

Intitulé

Beleidsregel Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Wet inburgering gemeente Zandvoort (2022/24666)

Het college van burgemeester en wethouders van Zandvoort,

gelet op:

  • -

    de Participatiewet,

  • -

    de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW),

  • -

    de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),

  • -

    Wet inburgering 2021

  • -

    artikel 4:81 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht en

  • -

    het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

overwegende dat:

het college het wenselijk vindt om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden het college over gaat tot het terug- en invorderen van verstrekte uitkeringen;

hiermee duidelijkheid gegeven kan worden voor de uitvoering en voor de inwoner over het gebruik van de bevoegdheden en de hierin te nemen belangenafwegingen;

besluit:

vast te stellen de “Beleidsregel Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Wet inburgering gemeente Zandvoort” met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      Bbz: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • e.

      Tozo: Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers;

    • f.

      Wi: Wet inburgering 2021

    • g.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • h.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • i.

      Rv: Wetboek van rechtsvordering;

    • j.

      Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

    • k.

      de wetten: de onder a tot en met h genoemde wetten en regelingen tezamen;

    • l.

      terugvordering: ziet op de terugvordering van de wetten genoemd in a tot en met h;

    • m.

      invordering: wijze waarop de terugvordering of boete voor zover genoemd in de wetten genoemd in a tot en met h, dient te worden terugbetaald of de verrekening plaatsvindt;

    • n.

      debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd;

    • o.

      afloscapaciteit: bedrag dat debiteur kan aflossen gezien het inkomen, het vermogen en de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken;

    • p.

      ontstaansmoment van de vordering: datum van de beschikking van het vaststellen van de vordering;

    • q.

      voorschot: voorschot als bedoeld in artikel 52 van de wet.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wetten en de daarop berustende regelingen.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Hoofdstuk 2 van deze beleidsregel is uitsluitend van toepassing op de terugvordering en invordering waarvoor het college beleidsvrijheid heeft en is dus niet van toepassing op de dwingend voorgeschreven bepalingen zoals vermeld in de wetten.

  • 2. Hoofdstuk 3 van deze beleidsregel gaat over bijzondere bepalingen over terug- en invordering bij schending van de inlichtingenplicht en voorschotten.

  • 3. Leningen vallen buiten de reikwijdte van deze beleidsregel.

Hoofdstuk 2. Bevoegdheden vorderingen zonder schending inlichtingenplicht

Artikel 3. Herzien, intrekken, terugvordering en verrekenen

  • 1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit zoals vermeld in de wetten.

    • b.

      Het terugvorderen van verleende uitkeringen en gelden zoals vermeld in de wetten.

    • c.

      Het terugvorderen van afgedragen loonbelasting en premie volksverzekeringen zoals vermeld in de wetten wanneer het een dwingende bepaling tot terugvordering in de wetten betreft.

    • d.

      Het verrekenen zonder terugvorderingsbesluit zoals vermeld in de wetten.

    • e.

      Het verrekenen van de terugvordering met de uitkeringen en gelden van de wetten.

  • 2. Van het nemen van een terugvorderingsbesluit wordt afgezien indien het netto terug te vorderen bedrag lager is dan € 250,-.

Artikel 4. Invordering

  • 1. Bij verrekening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder e vindt de verrekening plaats met inachtneming van de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Rv.

  • 2. Terugvorderingen worden ineens opgeëist bij naderhand ontvangen inkomen of vermogen, zoals vermeld in de wetten.

  • 3. Bij beëindiging van de uitkering worden alle terugvorderingen ineens opgeëist.

  • 4. Op verzoek van debiteur kan de vordering worden afgelost in maandelijkse termijnen, binnen 36 maanden.

  • 5. Als vorderingen niet binnen 36 maanden kunnen worden afgelost, stellen burgemeester en wethouders een onderzoek in naar de hoogte van het inkomen teneinde een afloscapaciteit vast te stellen, en wordt de vordering met de vastgestelde afloscapaciteit afgelost.

  • 6. De vastgestelde aflossing uit het vierde en vijfde lid geldt als een betalingsverplichting.

  • 7. Voor debiteuren, waarvan de uitkering wordt beëindigd, wegens het volgen van ’s Rijks kas bekostigd onderwijs, wordt afgezien van invordering gedurende de duur van de opleiding.

  • 8. Het zevende lid is niet van toepassing op invorderingen van terugvorderingen wegens schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 5. Afloscapaciteit

  • 1. Wanneer verrekening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder e niet mogelijk is dan wordt voor de afloscapaciteit wat betreft het inkomen aansluiting gezocht bij artikel 475d Rv.

  • 2. Bij de afloscapaciteit voor wat betreft de bezittingen worden in ieder geval de bezittingen van debiteur boven de bedragen genoemd in artikel 34 Participatiewet betrokken.

  • 3. Bij het vaststellen van de afloscapaciteit wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden van debiteur.

  • 4. De afloscapaciteit van een debiteur, waarvan de uitkering ingevolge de Participatiewet, of IOAW, of IOAZ is beëindigd wegens werkaanvaarding, wordt gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van die uitkering gelijkgesteld aan de afloscapaciteit van een debiteur met een inkomen op bijstandsniveau, tenzij het (gezins)inkomen hoger is dan 150% van de van bijstandsnorm genoemd in artikel 21 van de wet.

Artikel 6. Beslaglegging

  • 1. Als debiteur een opgelegde betalingsverplichting ook na aanmaning niet nakomt, vindt invordering plaats middels dwangbevel als bedoeld in paragraaf 4.4.4.2. Awb.

  • 2. Conservatoir beslag bij terugvordering groter dan € 2.000,- kan worden gelegd op geld en goederen van betrokkene.

  • 3. Zowel in het geval van conservatoir en executoriaal beslag kan gebruik worden gemaakt van de diensten van een deurwaarder.

Artikel 7. Overnemen invordering

Een incassobureau kan de invordering van de gemeente overnemen als blijkt dat debiteur niet voldoet aan de betalingsverplichting, ondanks dat hij daartoe herhaaldelijk is aangemaand.

Artikel 8. Kosten

  • 1. Als wordt overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 6 dan wordt de vordering verhoogd met de kosten van invordering. Deze kosten worden gesteld op 10% van het saldo van de vorderingen met een minimum van € 45,- en een maximum van € 1.000,-.

  • 2. Als de invordering wordt overgenomen als bedoeld in artikel 7 wordt de vordering verhoogd met de daarvoor gemaakte kosten.

Artikel 9. Afzien van verdere terugvordering

  • 1. Het afzien van terugvordering betekent het buiten invordering stellen van de terug te vorderden bijstand zodat slechts een natuurlijke verbintenis blijft bestaan;

  • 2. In afwijking van de artikelen 4 en 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van verdere terugvordering af te zien. Dit gebeurt in ieder geval als:

    • a.

      na het onstaansmoment van een vordering 36 maanden zijn verstreken en debiteur gedurende deze 36 maanden volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan van de betreffende of andere vordering zoals genoemd in artikel 1 lid 1, niet zijnde een boete of vordering wegens schending van de inlichtingenplicht;

    • b.

      debiteur 50% van zijn (rest)vordering ineens voldoet;

    • c.

      debiteur bij een vordering gedurende 3 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar de achterstallige betalingen over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog binnen 30 dagen na het verzoek tot betaling heeft betaald;

    • d.

      debiteur gedurende 5 jaar geen betaling heeft verricht op een vordering en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • e.

      een minnelijke of dwingende schuldregeling op grond van artikel 2 Wgs en de Gedragscode Schuldregeling NVVK tot stand is gekomen en de vordering ten minste wordt voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang én de schuldregeling met succes is afgerond;

    • f.

      debiteur genoemd in artikel 4, zevende lid het diploma na de gebruikelijke duur van de opleiding behaalt.

  • 3. De bepaling in artikel 9, tweede lid, onder a en b zijn niet van toepassing

    • a.

      indien debiteur op dat moment over voldoende bezittingen beschikt om de vordering ineens af te lossen; en/of

    • b.

      bij vorderingen die zijn ontstaan door naderhand ontvangen inkomen of vermogen voor zover genoemd in de wetten.

  • 4. Invorderingskosten worden niet buiten invordering gesteld, met uitzondering van de situaties zoals vermeld in artikel 9, tweede lid, sub d, e, f en g en artikel 11, eerste en tweede lid.

  • 5. De invordering van een schuld die is ontstaan nadat een minnelijke of dwingende schuldregeling tot stand is gekomen, wordt opgeschort voor de duur van de schuldregeling.

  • 6. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt.

Hoofdstuk 3. Bijzondere bepalingen over terug en invordering

Artikel 10. Afzien van terugvordering bij schending inlichtingenplicht Participatiewet, IOAW, IOAZ

  • 1. Voorafgaande aan het besluit af te zien van invordering zoals opgenomen in artikel 58 lid 7 Participatiewet, artikel 25 lid 6 IOAW en IOAZ, wordt een onderzoek naar de bezittingen van de debiteur ingesteld.

  • 2. Het college stelt het percentage zoals bedoeld in artikel 58 lid 7 sub d van de wet, artikel 25 lid 6 onder d IOAW en IOAZ op 50%. Voorafgaand aan dit besluit wordt een onderzoek naar de bezittingen naar de debiteur ingesteld.

  • 3. De afloscapaciteit zoals genoemd in artikel 5 van deze beleidsregel is van toepassing.

Artikel 11. Voorschotten

  • 1. Als het saldo van het voorschot lager is dan € 250,- en er gedurende 12 maanden geen invorderingsmogelijkheden zijn, kan worden afgezien van invordering van dit saldo;

  • 2. Als het saldo van het voorschot hoger is dan € 250,- en er gedurende 60 maanden geen invorderingsmogelijkheden zijn, kan worden afgezien van invordering van dit saldo.

Hoofdstuk 4. Volgorde invordering

Artikel 12. Volgorde invordering

In geval sprake is van een combinatie van boete en terugvordering, dan is als uitgangspunt de volgorde van aflossing:

  • 1.

    kosten invordering

  • de boete;

  • 2.

    terugvordering voor zover dwingend geregeld in de wetten;

  • 3.

    terugvordering(en) voor zover niet dwingend geregeld in de wetten gedurende (maximaal) 36 maanden;

  • 4.

    bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48, 49 en 51 van de wet.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt met terugwerkende kracht op 1 januari 2022 in werking.

Artikel 14. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel Terug- en Invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Wet inburgering gemeente Zandvoort

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 1 februari 2022,

Het college van burgemeester en wethouders,

de secretaris,

M. Pippel

de burgemeester,

D. Moolenburgh

Toelichting op de beleidsregel

Algemene toelichting

Op grond van de Participatiewet is het terugvorderen van onterecht verleende bijstand wegens het schenden van de inlichtingenplicht een verplichting die volgt uit de wet, het college heeft hierin geen beleidsvrijheid. Per 1 januari 2022 is de wet veranderd en heeft het college de bevoegdheid om mee te werken aan een minnelijke schuldenregeling bij vorderingen wegens ‘lichte’ schending van de inlichtingenplicht.

Het terugvorderen van onterecht verleende bijstand voor overige (niet-fraude)vorderingen is een bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Daarom heeft het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort in deze beleidsregels neergelegd in welke gevallen en op welke wijze zij van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik maakt. In de vorige versie van deze beleidsregel maakte de wijze van verhaal ook deel uit van de beleidsregel. In deze versie is gekozen om deze twee onderwerpen op te nemen in twee verschillende beleidsregels aangezien de definities van deze twee onderwerpen niet overeenkomen en dit tot onduidelijkheden in de beleidsregel leidt.

Het college wil een tijdelijk vangnet bieden voor inwoners die dat nodig hebben. Uitgangspunt van deze beleidsregels is dat bijstand die ten onrechte dan wel te veel is verleend, in principe terugbetaald moet worden. Het kennen van onze klant en het toepassen van maatwerk, zijn daarbij onontbeerlijk: door een goed contact met de klant en een – bij voorkeur - minnelijke regeling streven wij ernaar dat zoveel mogelijk debiteuren hun financiële verplichtingen in het kader van terugvordering nakomen. Ook streeft het college naar het voorkomen van het verhogen van vorderingen door extra incassokosten. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het opzettelijk plegen van schending van de inlichtingenplicht (bijstandsfraude) niet mag lonen.

Voorop in ons beleid staat echter het bevorderen van duurzame uitstroom uit de bijstand naar werk of studie en economische zelfstandigheid. Het college wil dan ook voorkomen dat een te rigide toepassing van de bevoegdheid tot terugvordering de uitstroom uit de uitkering belemmert of de instroom bevordert. Het signaleren van geldzorgen en schulden en het aanbieden van schuldhulpverlening is onderdeel van de integrale aanpak van schulden en armoede.

Met deze beleidsregel streeft het college naar een klantgerichte uitvoering en het toepassen van de menselijke maat, waarbij binnen het wettelijk kader, het feitencomplex, de sociale situatie en eventuele dringende redenen kan worden afgeweken van de hoofdregel.

Zodat elke debiteur het perspectief krijgt om op enig moment een ‘schone lei’ te behalen en zonder schulden verder te gaan.

Deze beleidsregel bevat geen hardheidsclausule. Kenmerk van beleid is immers deinherente afwijkingsbevoegdheid van het college op grond van artikel 4:84 Awb.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Toelichting op artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die noodzakelijk zijn voor het begrip van deze regeling. Begrippen die reeds in de genoemde wetten en regelingen zijn gedefinieerd en niet nader zijn gedefinieerd hebben in deze regels dezelfde betekenis.

Onder p is het ontstaansmoment van de vordering opgenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat in één beschikking meerdere vorderingen kunnen zijn opgenomen.

Toelichting op artikel 2 Reikwijdte

Nadrukkelijk is bepaald dat deze beleidsregel alleen van toepassing is voor zover dit niet in strijd is met – hogere – wetten en regelingen. De beleidsregel heeft alleen betrekking op terugvorderingen van genoten uitkering. (Bijzondere) bijstand die is verstrekt in de vorm van een lening valt hier niet onder. Een lening is een vorm van verstrekte bijstand en al bij het verstrekken van die bijzondere bijstand wordt bepaald of de toe te kennen bijzondere bijstand om niet (als gift) of als lening wordt verstrekt. Bij het verstrekken van de lening wordt onderzocht in hoeverre debiteur in staat is om de lening terug te betalen. Alleen het deel dat iemand daadwerkelijk terug kan betalen wordt verstrekt als bijzondere bijstand in de vorm van een lening, een eventueel overgebleven deel wordt bij de toekenning direct toegekend als een gift.

Toelichting op artikel 3 Bevoegdheid

In dit artikel wordt de bevoegdheid tot het terugvorderen en verrekenen van genoten uitkering geregeld.

lid 1 en 2: Herziening en intrekking van het recht op een uitkering vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering zijn herziening en intrekking een bevoegdheid van het college. Gemeente Zandvoort maakt van deze bevoegdheden volledig gebruik in alle situaties en voor alle personen zoals in de wetten geformuleerd.

Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Lid 3: De terugvordering is altijd netto indien deze in het jaar van het ontstaan van de vordering wordt afgelost. De afgedragen loonbelasting en premie volksverzekeringen kunnen door de gemeente over dat kalenderjaar immers nog worden gecorrigeerd. Ook terugvordering van een eerder kalenderjaar wordt altijd netto gedaan tenzij een dwingende bepaling tot terugvordering in die wetten en regelingen dit in de weg staat. Hier volgt uit dat terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht altijd bruto zal zijn, dus inclusief afgedragen loonbelasting en premie volksverzekeringen. Behalve wanneer deze vordering in het jaar van het ontstaan wordt afgelost, of voor het deel dat in het jaar van ontstaan wordt afgelost.

Lid 4 en 5: Hierin wordt aangegeven dat het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot verrekening en terugvordering in de genoemde wetten.

Lid 6: Uit pragmatische overwegingen kan het nemen van een terugvorderingsbesluit achterwege blijven wanneer het netto terug te vorderen bedrag lager is dan € 250,- Dit laat onverlet dat verrekening conform artikel 58 lid 4 voor gaat op het achterwege laten van een terugvorderingsbesluit. Dit is zonder het toepassen van het verrekenen van vakantiegeld.

Toelichting op artikel 4 Invordering

In dit artikel wordt de bevoegdheid tot het invorderen, dus de wijze van terugbetaling, van genoten uitkering geregeld.

Lid 1: Het aflossen van een vordering bij een debiteur met een lopende uitkering vindt plaats door inhouding op de uitkering met inachtneming van de beslagvrije voet.

Lid 2: Indien over een periode dat uitkering is verleend sprake is van naderhand ontvangen inkomen of vermogen dan wordt de terugvordering ineens opgeëist, zowel bij het beëindigingen van de uitkering als bij voortzetting hiervan. Het is immers aannemelijk dat debiteur nog beschikt over de naderhand ontvangen inkomen of vermogen. Direct opeisen van de vordering voorkomt dat de debiteur het geld uitgeeft aan andere zaken dan aan de nog terug te betalen uitkering. Hiermee wordt voorkomen dat nieuwe schulden ontstaan en dat langdurig moet worden teruggevorderd.

Lid 3: Bij beëindiging van de uitkering worden alle vorderingen ineens opgeëist. Indien de debiteur deze vorderingen niet ineens kan aflossen zal er een betalingsregeling worden getroffen. Uitgangspunt bij de invordering is dat alle terugvorderingen binnen 36 maanden worden terugbetaald met inachtneming van de beslagvrije voet.

Lid 4: bij het vaststellen van de hoogte van de termijnen wordt rekening gehouden met de gehele financiële situatie van debiteur en wordt de beslagvrije voet in acht genomen. De vordering wordt in maximaal 36 maanden afgelost, dit kan ook sneller indien mogelijk. Bij een te grote schuldenlast wordt doorverwezen naar schuldhulpverlening.

Lid 5: Als er sprake is van te hoge vorderingen of andere schulden (van derden) waardoor het niet mogelijk is om de terugvordering binnen 36 maanden te betalen dan wordt de mogelijkheid van schuldhulpverlening besproken om te komen tot een totale oplossing van de schulden van de debiteur. Hierbij wordt gestreefd naar een schuldenvrije toekomst.

Lid 8 en 9: Het college wil (met name jongeren) het perspectief bieden op een zelfstandige toekomst. Hierbij helpt het volgen van een opleiding. Schulden daarentegen belemmeren de overstap naar een studie en daarmee de ontwikkeling naar zelfstandigheid. Om die reden wordt afgezien van invordering als een uitkering wordt beëindigd wegens het gaan volgen van scholing (’s Rijks kas bekostigd onderwijs). De studiefinanciering bestaat immers ook (soms deels) uit een lening. Dit helpt de jongere op weg naar een zelfstandig bestaan. Dit afzien van invordering is niet van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan wegens schending van de inlichtingenplicht.

Toelichting op artikel 5 Afloscapaciteit

In artikel 475d Rv wordt o.a. rekening gehouden met de meerkosten van betrokkene voor huur en ziektekosten en aantoonbare aflossing van preferente schulden in verband met noodzakelijke bestaanskosten. Het college heeft de bevoegdheid om de menselijke maat te hanteren en maatwerk toe te passen bij het vaststellen van de hoogte van de aflossing. Zo kan indien nodig bijvoorbeeld rekening worden gehouden met de kosten voor het uitoefenen van een beroep

In het vierde lid is geregeld dat de afloscapaciteit, voor debiteuren waarvan de uitkering is beëindigd wegens het aanvaarden van werk, gedurende 12 maanden, gelijk blijft aan de afloscapaciteit van de van toepassing zijnde bijstandsnorm indien zij met hun werkzaamheden niet meer verdienen dan 150% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hiermee wil het college het aanvaarden van werk aanmoedigen. Het percentage van 150% sluit aan bij de inkomensgrens waarvan het Nibud aangeeft dat men hierboven daadwerkelijk meer bestedingsruimte heeft.

Toelichting op artikel 6 Beslaglegging en artikel 7. Overnemen invordering

In dit artikel worden de mogelijkheden benoemd die het college heeft om aflossing van de vordering af te dwingen wanneer de debiteur in gebreke blijft en over de oorzaak hiervan geen of onvoldoende informatie verstrekt. Debiteuren kunnen op eigen initiatief dan wel op verzoek van het college informatie verstrekken over gewijzigde omstandigheden waardoor zij de vastgestelde betalingsverplichting niet langer kunnen nakomen. Het college heeft de bevoegdheid de aflossingscapaciteit opnieuw vast te stellen bij gewijzigde omstandigheden. Indien echter een debiteur zich niet houdt aan de betalingsverplichting, of het verzoek indient deze betalingsverplichting opnieuw vast te stellen én hiervoor de benodigde niet informatie verstrekt, dan kan het college overgaan tot beslag op inkomen en/of goederen van debiteur. Hiervoor kan het college een deurwaarder of een incasso bureau inschakelen (artikel7).

Toelichting op artikel 8 Kosten

De kosten die voortvloeien uit het inschakelen van een deurwaarder of een incassobureau worden toegevoegd aan de vordering. Voor het vaststellen van de hoogte van de kosten sluit Zandvoort aan bij de Wet Incasso Kosten (WIK).

Toelichting op artikel 9 Afzien van verdere terugvordering

tweede lid onder a

De buiteninvordering stelling wordt toegepast indien debiteur gedurende 36 maanden na het ontstaan van de vordering zich volledig heeft gehouden aan zijn aflossingsverplichting aan de gemeente. Ook als de aflossing een andere vordering betreft binnen de wetten genoemd in artikel 1 lid 1. Dit is niet van toepassing wanneer de aflossing wordt toegepast op een boete of vordering wegens schending van de inlichtingenplicht. Indien debiteur een verzoek indient om minder af te lossen dan op grond van artikel 5 is vastgesteld, en dit verzoek wordt ingewilligd dan wordt de termijn van 36 maanden verlengd met de gemiste aflosbedragen. Bij het signaleren van een stapeling en/of problematische schulden wordt doorverwezen naar schuldhulpverlening (Wet gemeentelijke schuldhulpverlening).

tweede lid onder b

De buiteninvordering stelling in het tweede lid onder b geeft debiteuren van vorderingen die niet zijn ontstaan wegens schending van de inlichtingenplicht de mogelijkheid om te allen tijde de vordering ineens af te lossen tegen betaling van 50% van de restsom. Deze mogelijkheid biedt de wet en deze beleidsregel (artikel 10 lid 2) ook aan debiteuren met een vordering wegens schending van de inlichtingenplicht.

tweede lid onder e

Onder de buiteninvordering stelling in het tweede lid onder e wordt meegewerkt om debiteur de mogelijkheid te geven om vrij van schulden zijn toekomst te kunnen oppakken. Als de schuldenregeling niet succesvol wordt afgerond, volgt geen buiteninvorderingstelling van de vorderingen aangezien het schuldenvrije toekomstperspectief niet meer haalbaar is. De buiteninvorderingstelling is pas definitief na het succesvol afronden van de schuldregeling.

tweede lid onder f

De bepaling in het tweede lid onder f is vantoepassing op debiteuren die bij het beëindigen van hun uitkering scholing gaan volgens (’s Rijks kas bekostigd onderwijs). Gedurende die opleiding wordt afgezien van invordering, na het behalen van het diploma wordt ook afgezien van verdere terugvorderingen. Deze bepalingen zijn alleen van toepassing op vorderingen waarbij geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Toelichting op artikel 10 Afzien van terugvordering bij schending inlichtingenplicht Participatiewet, IOAW, IOAZ

Het college heeft de plicht over te gaan tot terugvordering en het opleggen van een boete bij schending inlichtingenplicht, hierin heeft het college geen beleidsvrijheid. Dit in tegenstelling tot de invordering van overige schulden. De wet biedt wel enkele specifieke mogelijkheden om af te zien van terugvordering. Binnen de beperkte gemeentelijke beleidsvrijheid kiest het college voor de meest ruimhartige invulling van het beleid.

Lid 1: Uitgangspunt blijft wel dat fraude niet mag lonen. Daarom stelt het college een onderzoek in naar het beschikbare vermogen op moment dat wordt besloten over het afzien van invordering. Bij dit onderzoek worden ook aanwezige schulden betrokken. Indien debiteur op dat moment wel beschikt over voldoende vermogen zal dit vermogen worden betrokken bij de vaststelling van de buiten invorderingstelling.

Lid 2: in de wetten is opgenomen dat na betaling van minimaal 50% van de restsom ineens het college het restant buiten invordering kan stellen van de terugvordering na schending inlichtingenplicht. Het college heeft de bevoegheid dit percentage hoger dan 50% vast te stellen maar kiest voor het laagste percentage van 50% om mensen een uitweg uit de schulden te bieden. Bij schending van de inlichtingenplicht wordt immers ook een boete opgelegd naast de terugvordering. Aan de toepassing van dit artikel is geen termijn verbonden. Een debiteur kan daarmee kort na het opleggen van de terugvordering gebruik maken van de bepalingen uit dit artikel, waarbij uiteraard het op dat moment aanwezige vermogen zal worden betrokken.

Lid 3: Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om bij een minnelijke schuldregeling ook de terugvorderingen van de “lichte” schending van de inlichtingenplicht mee te nemen tegen finale kwijtschelding. Het gaat dan om de terugvorderingen waarbij de bijbehorende boete is geclassificeerd als: verminderde verwijtbaarheid of geen opzet of grove schuld. Deze buiteninvordering maakt deel uit van een minnelijke schuldenregeling van alle schulden die debiteur heeft. Waardoor debiteur uitzicht krijgt op een schuldenvrije toekomst.

Lid 4: spreekt voor zich

Toelichting op artikel 11 Voorschotten

Dit artikel regelt het buiteninvordering stellen van voorschotten die zijn verstrekt op grond van artikel 52 van de wet tijdens de aanvraag. De bepalingen in het eerste en tweede lid spreken voor zich.

Toelichting op artikel 12 Volgorde invordering

Dit artikel regelt de volgorde van invordering wanneer sprake is van een combinatie van vorderingen. De mogelijkheid van buiteninvorderingstelling moet apart worden beoordeeld voor elke boete en/of terugvordering wegens schending inlichtingenplicht. Afwijking van de standaard volgorde is mogelijk wanneer individuele gevallen hierom vragen.

Als sprake is van meerdere overige vordering(en) dan is het uitgangspunt dat zij gezamenlijk na (maximaal) 36 maanden worden beoordeeld op buiteninvorderingstelling. Bij het toekennen van ‘bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 van de wet’ wordt bij de verstrekking al rekening gehouden met bestaande vorderingen en leningen en hierop wordt de hoogte van het te lenen bedrag afgestemd. Als later blijkt dat door een gewijzigde situatie of andersinds de vastgestelde lening te hoog is, kan het toekenningsbesluit worden herzien.

Toelichting op artikel 13 Inwerkingtreding

De beleidsregel treedt 1 januari 2021, met terugwerkende kracht in werking. Overgangsrecht is niet van toepassing aangezien de wijzigingen in de beledisregel versoepelingen zijn.