Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus

Geldend van 01-01-2022 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Gemeenten: de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam;

  • b.

    Colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

  • c.

    Regeling: gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus;

  • d.

    Rogplus: openbaar lichaam Rogplus;

  • e.

    De Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Openbaar lichaam Rogplus

  • 1. Er is een openbaar lichaam genaamd Rogplus.

  • 2. Openbaar lichaam Rogplus is de opvolger van gemeenschappelijk orgaan Rogplus.

  • 3. Het rechtsgebied van het lichaam omvat het grondgebied van de gemeenten Maassluis, Vlaardingen en Schiedam.

  • 4. Rogplus is gevestigd te Maassluis.

Hoofdstuk II Doelstelling en bevoegdheden/taken

Artikel 3 Relevante belangen

Deze regeling is door de colleges getroffen voor een kwalitatief hoogwaardige, effectieve en efficiënte uitvoering van in ieder geval de voorzieningen van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en - vanaf 1 januari 2023 - de Jeugdwet, dan wel voor andere taken in het sociaal domein die de colleges, met instemming van de raden, delegeren aan Rogplus.

Artikel 4 Taken en bevoegdheden

  • 1. De colleges delegeren de volgende taken naar Rogplus:

    • a.

      Indicatiestelling voor maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de toegang tot algemene voorzieningen vallend onder genoemde wet, uitgezonderd maatschappelijke opvang en - vanaf 1 januari 2023 - alle vormen van jeugdhulp;

    • b.

      Inkoop maatwerkvoorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en - vanaf 1 januari 2023 - alle vormen van jeugdhulp uitgezonderd het Landelijk Transitie Arrangement (LTA), Gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis;

    • c.

      Het contractmanagement voor bovengenoemde voorzieningen;

    • d.

      Het informatiemanagement voor bovengenoemde voorzieningen.

  • 2. De in het voorgaande lid vermelde taken kunnen nader worden uitgewerkt in dienstverleningsovereenkomsten tussen de gemeenten en het openbaar lichaam Rogplus.

  • 3. De colleges zijn bevoegd aanvullende bevoegdheden op- dan wel over te dragen aan het algemeen bestuur dan wel het dagelijks bestuur, mits deze passen binnen de in artikel 3 genoemde belangen.

  • 4. Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dit in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 5. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

Hoofdstuk III Het algemeen bestuur

Artikel 5 Samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zes leden.

  • 2. De colleges wijzen elk twee leden en twee plaatsvervangende leden uit hun midden als lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor de duur van de zittingsperiode van het college. Bij de aanvang van elke zittingsperiode vindt de aanwijzing plaats in een van de eerste vergaderingen van de nieuwe benoemde colleges.

  • 4. Het lid dat ter vervulling van een buiten de gewone tijd van aftreden opengevallen plaats tot lid van het algemeen bestuur is aangewezen, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

Artikel 6 Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts indien de voorzitter dit nodig oordeelt of indien tenminste een vijfde van de leden van het algemeen bestuur daarom, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, schriftelijk aan de voorzitter verzoekt. De vergadering vindt plaats binnen twee weken na de ontvangst van het verzoek.

  • 2. In het algemeen bestuur heeft ieder lid één stem. Bij het nemen van besluiten door het algemeen bestuur wordt gestreefd naar consensus.

  • 3. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden vertegenwoordigd is.

  • 4. Het algemeen bestuur vergadert in het openbaar. De deuren worden gesloten wanneer ten minste een vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

  • 5. In een besloten vergadering wordt niet beraadslaagd of besloten over:

    • a.

      de vaststelling en wijziging van de begroting;

    • b.

      de vaststelling van de jaarrekening;

    • c.

      het doen van een uitgave voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgave is geraamd, is vastgesteld.

Artikel 7 Reglement van orde

  • 1. Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2. Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt ter kennisneming aan de gemeenteraden toegezonden.

Artikel 8 Bevoegdheden

  • 1. De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij de wet of in de regeling anders is bepaald.

  • 2. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen van de begroting respectievelijk begrotingswijzigingen of van de jaarrekening;

    • b.

      het doen van voorstellen inzake het toetreden tot, het uittreden uit of het wijzigen van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 9 Informatie en verantwoording

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur kan door het college en door de raad van zijn gemeente ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur geeft op de in die gemeente gebruikelijke wijze aan het college of de raad van zijn gemeente alle inlichtingen die door het college of de raad, of één of meer leden daarvan, worden verlangd.

  • 3. Het algemeen bestuur verstrekt aan de raden van de gemeenten de door één of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen.

  • 4. Het algemeen bestuur geeft de raden van de gemeenten alle inlichtingen die de raden nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. Het algemeen bestuur informeert de raden actief in die gevallen waarin de eigen colleges dat ook doen en wel op de wijze die gebruikelijk is in de onderscheiden gemeenten.

Hoofdstuk IV Het dagelijks bestuur

Artikel 10 Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter van het algemeen bestuur en twee leden door en uit het algemeen bestuur aangewezen. In het dagelijks bestuur zijn de drie colleges vertegenwoordigd.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 3. Het aanwijzen van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of anderszins openvallen, vindt plaats uiterlijk één maand na dat openvallen.

  • 4. De leden van het dagelijks bestuur treden af zodra het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling een nieuw dagelijks bestuur heeft aangewezen.

Artikel 11 Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert ten minste viermaal per jaar en voorts indien de voorzitter dit nodig oordeelt of indien tenminste één lid van het dagelijks bestuur hierom, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, schriftelijk aan de voorzitter verzoekt. In het laatste geval vindt de vergadering binnen twee weken na de ontvangst van het verzoek plaats.

  • 2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

  • 3. In het dagelijks bestuur heeft ieder lid één stem. Bij het nemen van besluiten door het dagelijks bestuur wordt te allen tijde gestreefd naar consensus.

  • 4. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste twee derde van het aantal zitting hebbende leden vertegenwoordigd is.

  • 5. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, belegt de voorzitter opnieuw een vergadering.

  • 6. Op de vergadering, bedoeld in het vijfde lid, is het vierde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerdere vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien ten minste twee derde van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 12 reglement van orde

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergadering een reglement van orde vast.

  • 2. Dit reglement, alsmede een wijziging hiervan, wordt ter kennisneming aan het algemeen bestuur toegezonden.

Artikel 13 Bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van Rogplus te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

    • d.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van Rogplus te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a van de wet;

    • e.

      te besluiten namens het openbaar lichaam rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

  • 2. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 14 Informatie en verantwoording

  • 1. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

Hoofdstuk V De voorzitter

Artikel 15 De voorzitter

  • 1. Door en uit het algemeen bestuur wordt een voorzitter aangewezen.

  • 2. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen en van het dagelijks bestuur.

  • 3. Jaarlijks rouleert de functie van voorzitter onder de leden van het dagelijks bestuur, waarbij iedere gemeente gelijk aan bod komt.

  • 4. Het algemeen bestuur beslist omtrent schorsing en ontslag van de voorzitter.

  • 5. De voorzitter kan bij verhindering bij vergaderingen van het algemeen bestuur dan wel het dagelijks bestuur worden vervangen door één van de andere leden van respectievelijk het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 16 Bevoegdheden voorzitter

  • 1. De voorzitter is belast met het bevorderen van een goede behartiging van de zaken van het gemeenschappelijk openbaar lichaam.

  • 2. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en van het dagelijks bestuur.

  • 3. Hij tekent alle stukken die van het algemeen of van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. Voorts is hij, naast het leiden van de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur, belast met:

    • a.

      het terstond ter tafel brengen van alle tot het algemeen en/of het dagelijks bestuur gerichte brieven en andere stukken in de vergadering van het orgaan tot welks bevoegdheid het nemen van een beslissing omtrent de daarin behandelde zaak behoort;

    • b.

      het zo nodig instellen van een onderzoek, voordat bepaalde zaken ter overweging en beslissing worden voorgelegd aan het algemeen en/of het dagelijks bestuur.

  • 5. De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte.

  • 6. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een rechtsgeding waarbij het lichaam is betrokken, wordt het lichaam door een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van dit bestuur, vertegenwoordigd.

Hoofdstuk VI Gemeenschappelijke adviescommissie

Artikel 17

  • 1. Op voorstel van de raden van de gemeenten gezamenlijk stelt het algemeen bestuur een gemeenschappelijke adviescommissie in die het algemeen bestuur van advies kan voorzien, de besluitvorming van de raden van de deelnemende gemeenten met betrekking tot de regeling kan voorbereiden of de raden van advies kan voorzien.

  • 2. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden, de taken en werkwijze van de commissie, nadat het de raden van de deelnemende gemeenten in de gelegenheid heeft gesteld hun wensen en bedenkingen hieromtrent ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

  • 3. De commissie bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden worden aangewezen. Een raad kan besluiten geen lid aan te wijzen.

  • 4. Het lidmaatschap van de gemeenschappelijke adviescommissie eindigt van rechtswege op het moment dat men ophoudt lid te zijn van de raad uit wiens midden men aangewezen is.

Hoofdstuk VII Directeur

Artikel 18

  • 1. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de organisatie.

  • 2. De directeur is secretaris van het algemeen en het dagelijks bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt een statuut voor de directeur vast.

Hoofdstuk VIII Financiële bepalingen

Artikel 19 Begroting openbaar lichaam

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt elk jaar, met in achtneming van de voorschriften genoemd in de financiële regelingen van het openbaar lichaam, een ontwerpbegroting van inkomsten en uitgaven op voor het komend dienstjaar van het openbaar lichaam, voorzien van de nodige toelichting en specificaties. Tevens stelt hij elk jaar een meerjarenbegroting op.

  • 2. Elk jaar ontvangen de raden in februari een financiële kadernota, uiterlijk op 15 april van dat jaar gevolgd door een concept begroting. Dat laatste is twaalf weken voordat de begroting aan het algemeen bestuur wordt voorgelegd.

  • 3. De raden van gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de concept begroting naar voren brengen en wel binnen twaalf weken na ontvangst van de concept begroting. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de concept begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt de begroting. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de vastgestelde begroting aan de raden van de gemeenten.

  • 6. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 34 tweede lid van de wet genoemde datum van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 7. Voor begrotingswijzigingen wordt geen zienswijzenprocedure als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      het gaat om staand beleid en

    • b.

      de begrotingswijziging heeft geen gevolgen hebben voor de hoogte van bijdragen van de gemeenten gevolgd of

    • c.

      de begrotingswijziging is uitsluitend het gevolg van een getroffen open einde financiering

  • 8. Bij toepassing van het zevende lid ontvangen de raden wel de van toepassing zijnde begrotingswijzigingen.

  • 9. De raden ontvangen uiterlijk op 31 augustus een jaarprognose op basis van de halfjaarcijfers en indien de derde kwartaalrapportage aanleiding geeft tot een wijziging van de eerdere jaarprognose.

Artikel 20 Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt elk jaar uiterlijk op 15 april de rekening van baten en lasten van het voorgaande jaar op met in achtneming van de voorschriften genoemd in de financiële regelingen en nadere regels van Rogplus. Het dagelijks bestuur zendt de rekening ter controle naar de accountant, met het verzoek uiterlijk op 15 juni het controlerapport uit te brengen.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt vóór 30 april de voorlopige jaarrekening aan de raden van de gemeenten.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening uiterlijk op 15 juli vast.

  • 4. Het algemeen bestuur zendt uiterlijk op 30 juli de vastgestelde jaarrekening met het controlerapport en de accountantsverklaring aan de raden van de gemeenten.

  • 5. Het besluit van het algemeen bestuur, houdende vaststelling van de rekening, strekt voor zover het daarin opgenomen ontvangsten en uitgaven betreft het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in recht gebleken onregelmatigheden.

Artikel 21 Reserves

Het algemeen bestuur kan reserves voor de bedrijfsvoering in te stellen.

Artikel 22 Financiële verplichtingen

  • 1. De gemeentes zullen zorgdragen dat Rogplus te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Hoofdstuk IX Geschillen

Artikel 23 Geschillen

In geval van geschillen als bedoeld in artikel 28 van de wet zullen partijen deze in eerste instantie proberen op te lossen met behulp van mediation door een MfN-register mediator.

Hoofdstuk X Klachtbehandeling

Artikel 24 Klachtbehandeling

De Nationale ombudsman is bevoegd tot de behandeling van de verzoekschriften tot het instellen van onderzoeken naar de wijze waarop een bestuursorgaan van het openbaar lichaam zich in een bepaalde aangelegenheid jegens verzoeker of een ander heeft gedragen.

Hoofdstuk XI Archief

Artikel 25 Archief

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de informatie- en archiefbescheiden van het lichaam overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen archiefregeling, onverminderd het bepaalde in de Archiefwet en de Wet bescherming persoonsgegevens. De zorg voor de archiefbescheiden die ontstaan uit hoofde van de door de colleges gedelegeerde taken berust bij de gemeenten.

  • 2. De directeur is belast met het beheer van de fysieke en digitale informatie- en archiefbescheiden voor zover deze niet zijn overgebracht naar de door het dagelijks bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats.

  • 3. De archivaris van de in het tweede lid bedoelde archiefbewaarplaats oefent toezicht uit op het in het tweede lid genoemde beheer.

Hoofdstuk XII Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 26 Toetreding

  • 1. Aan toetreding kunnen door het algemeen bestuur bepaalde voorwaarden worden verbonden.

  • 2. Alle colleges van de gemeenten dienen in te stemmen met een voorgenomen besluit tot toetreding en de eventuele voorwaarden die hieraan worden verbonden.

  • 3. De raden van de gemeenten kunnen bij de colleges binnen acht weken na ontvangst van het ontwerp hun zienswijze over het voorgenomen besluit tot toetreding naar voren brengen. Indien de raden geen zienswijze naar voren wensen te brengen stellen zij de colleges hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.

  • 4. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijze gegeven is stelt het dagelijks bestuur de raden van de deelnemende gemeenten en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vorige lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5. Toetreding gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle raden van de gemeenten hebben ingestemd met het besluit tot toetreding, tenzij het algemeen bestuur met instemming van de gemeenten anders bepaalt.

Artikel 27 Uittreding

  • 1. Te allen tijde kan een gemeente besluiten uit deze regeling te treden. Uittreding dient te geschieden bij besluit van het college. De uittreding treedt in werking aan het eind van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het uittredingsbesluit ter kennis is gebracht van het algemeen bestuur of eventueel op een later tijdstip indien een geschil over de uittreding aan de orde is.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de berekeningswijze van de aan een uittredende gemeente toe te rekenen kosten bij uittreding en de wijze waarop deze door de uittredende gemeente worden betaald. Deze toe te rekenen kosten dienen te worden vastgesteld op basis van een advies van een externe accountant en bevatten in ieder geval de volgende elementen:

    • a.

      eventueel nog te verrekenen bedragen, uitgaande van de bestaande systematiek voor berekening van financiële bijdrage per gemeente;

    • b.

      kosten van de uitvoerende gemeente die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de uittreding;

    • c.

      kosten in verband met mogelijk doorlopende verplichtingen ten aanzien van aanbieders van jeugdhulp tot levering aan de uittredende gemeente;

    • d.

      overige frictiekosten die redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan de uittreding.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt in overleg met de uittredende gemeente en in overeenstemming met de regels genoemd in het tweede lid van dit artikel, ten minste zes maanden voor het tijdstip van uittreding een ontwerp regeling op met betrekking tot de gevolgen van de uittreding. Daarbij kan overeengekomen worden dat de uittredende gemeente bepaalde verplichtingen ten opzichte van derden overneemt, ten einde de kosten van uittreding als bedoeld in het tweede lid te beperken. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt, wordt een geschil als bedoeld in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, geacht te bestaan.

  • 4. De raden van de gemeenten kunnen bij de colleges binnen acht weken na ontvangst van het ontwerp hun zienswijze over het voorgenomen besluit tot uittreding naar voren brengen. Indien de raden geen zienswijze naar voren wensen te brengen stellen zij de colleges hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.

Artikel 28 Wijziging

  • 1. Een voorstel aan de gemeenten tot wijziging van deze regeling kan worden gedaan door het algemeen bestuur en wel met algemene stemmen.

  • 2. Alle colleges van de gemeenten dienen in te stemmen met een besluit tot wijziging van deze regeling na toestemming van de raden.

  • 3. De raden van de gemeenten kunnen bij de colleges binnen acht weken na ontvangst van het ontwerp hun zienswijze over het voorgenomen besluit tot wijziging naar voren brengen. Indien de raden geen zienswijze naar voren wensen te brengen stellen zij de colleges hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.

  • 4. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijze gegeven is stelt het dagelijks bestuur de raden van de deelnemende gemeenten en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vorige lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5. De wijziging gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop alle raden van de gemeenten hebben ingestemd met het besluit tot wijziging, tenzij het algemeen bestuur met instemming van de gemeenten anders bepaalt.

  • 6. De wijziging van de regeling treedt niet eerder in werking dan nadat deze door de gemeenten bekend is gemaakt op de in iedere gemeente gebruikelijke wijze.

Artikel 29 Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van tenminste twee van drie gemeenten.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt, de raden van de gemeenten gehoord, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.

  • 3. De organen van het lichaam blijven, zo nodig, na het tijdstip van de beëindiging in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

Hoofdstuk XIII Evaluatie gemeenschappelijke regeling

Artikel 30

  • 1. Iedere vier jaar wordt deze gemeenschappelijke regeling geëvalueerd.

  • 2. De evaluatie is een gemeenschappelijke taak van het algemeen bestuur en de colleges.

  • 3. De evaluatie ziet in ieder geval toe op:

    • a.

      de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de regeling;

    • b.

      de samenwerking tussen het algemeen en het dagelijks bestuur;

    • c.

      de samenwerking binnen het algemeen bestuur en die binnen het dagelijks bestuur;

    • d.

      de samenwerking tussen het bestuur van het openbaar lichaam en de colleges;

    • e.

      de wijze waarop het bestuur van het openbaar lichaam verantwoording aflegt aan en inlichtingen verstrekt aan de colleges en de raden en de waardering daarvan van de colleges en raden.

  • 4. De uitkomsten van de evaluatie worden neergelegd in een evaluatierapport dat wordt besproken met de colleges en de raden.

Hoofdstuk XIV Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 31 Inwerkingtreding

Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd en treedt in werking op 1 januari 2022.

Artikel 32 Bekendmaking

Het bestuur van de gemeente Maassluis maakt de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend op de in de wet voorgeschreven wijze.

Artikel 33

Deze regeling wordt aangehaald als ‘gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam Rogplus’.

Ondertekening

TOELICHTING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING OPENBAAR LICHAAM ROGPLUS

De gemeenschappelijke regeling Rogplus heeft een algemene toelichting waarin de structuur van de organisatie, de overgedragen bevoegdheden en de verantwoordingsrelaties worden toegelicht.

Daarnaast wordt ingegaan op de rol van de gemeenteraad. De artikelen sluiten zoveel mogelijk aan bij de Wet gemeenschappelijke regelingen (‘Wgr’) en hebben geen aparte toelichting.

1.De structuur van de organisatie

De samenwerking tussen Maassluis, Vlaardingen en Schiedam is vormgegeven in een gemeenschappelijke regeling met een openbaar lichaam en heeft de volgende organisatiestructuur, algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

Het algemeen bestuur

De gemeenschappelijke regeling Rogplus is een collegeregeling, er zijn uitsluitend collegebevoegdheden gemandateerd. Bij een collegeregeling worden de leden van het algemeen bestuur gekozen door en uit de colleges (art. 13 lid 6 Wgr). Zij vertegenwoordigen de colleges in het algemeen bestuur en worden geacht het eigen belang van de deelnemer te behartigen Raadsleden kunnen in een collegeregeling geen lid zijn van het algemeen bestuur. In de GR Rogplus bestaat het algemeen bestuur uit de zes wethouders. De colleges van Maassluis, Vlaardingen en Schiedam benoemen ieder twee leden en twee plaatsvervangende leden.

In het algemeen bestuur heeft ieder lid één stem.

Het dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur bestaat uit drie leden. De leden worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

In het dagelijks bestuur heeft ieder lid één stem. Een lid van het dagelijks bestuur is derhalve ook lid van het algemeen bestuur en heeft in feite twee petten op; als van het algemeen bestuur behartigt hij/zij de belangen van de eigen gemeenteraad (opdrachtgeverschap) en als lid van het dagelijks bestuur vertegenwoordigt hij/zij het algemeen bestuur en wordt hij/zij geacht de belangen van de GR te dienen (opdrachtgeverschap.

De voorzitter

De voorzitter van het openbaar lichaam is een zelfstandig bestuursorgaan, zoals ook de burgemeester dat is binnen de gemeente. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen (art. 13 Wgr). Door de toevoeging ‘en uit’ blijkt dat de voorzitter dus altijd een lid van het algemeen bestuur moet zijn. Een externe voorzitter is niet mogelijk. Anders dan de burgemeester ten opzichte van de raad, is de voorzitter van het openbaar lichaam een volledig stemrecht hebbend lid van het algemeen bestuur. De voorzitter van het openbaar lichaam is ook voorzitter van het algemeen bestuur (art. 12 lid 3 Wgr). Hij heeft binnen het algemeen bestuur een dubbelrol.

Tenslotte is de voorzitter van het algemeen bestuur ook voorzitter van het dagelijks bestuur (artikel 15 lid 2). In de GR is vastgelegd dat de voorzitter ieder jaar rouleert: ieder jaar komt een voorzitter uit een andere MVS-gemeente.

2.Bevoegdheden

Om een effectieve en efficiënte werkwijze van de GR te bevorderen worden uitvoeringstaken van de colleges op het gebied van de Wmo 2015 en – vanaf 1 januari 2023 - alle vormen van jeugdhulp uitgezonderd het Landelijk Transitie Arrangement (LTA), Gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis gedelegeerd naar OL Rogplus. De verantwoordelijkheid voor deze taken komt te liggen bij het bestuur van Rogplus. De colleges kunnen besluiten het delegatiebesluit in te trekken en sturen op de uitvoering door middel van beleidsregels. De raden behouden hun kaderstellende bevoegdheden door het vaststellen van het strategisch beleid en verordeningen inzake de Wmo 2015 en de Jeugdwet.

3.Verantwoordingsrelaties

Algemeen bestuur

Bij een collegeregeling leggen de leden van het algemeen bestuur verantwoording af aan het college dat hem of haar heeft benoemd. Het algemeen bestuur als entiteit kan niet ter verantwoording worden geroepen door colleges en raden.

Het algemeen bestuur heeft een inlichtingenplicht aan alle colleges en raden, passief en actief. Het algemeen bestuur informeert de raden actief in die gevallen waarin de eigen colleges dat ook doen en wel op de wijze die gebruikelijk is in de onderscheiden gemeenten.

Leden van het algemeen bestuur worden benoemd door de colleges van de deelnemende gemeenten. Een lid van het algemeen bestuur kaan uitsluitend worden ontslagen door het college dat hem of haar heeft benoemd.

Dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur. Er geldt voor leden van het dagelijks

bestuur uitsluitend een verantwoordingsplicht aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur moet het algemeen bestuur daarnaast alle inlichtingen verschaffen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taken nodig heeft.

Leden van het dagelijks bestuur worden door en uit het algemeen bestuur benoemd. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslaan indien dit lid niet langer het vertrouwen van het algemeen bestuur geniet.

4.De rol van de gemeenteraden

De kaderstellende bevoegdheid

De GR is een collegeregeling waarin het college zijn bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam heeft gedelegeerd. De colleges sturen door middel van beleidsregels.

Doordat het een collegeregeling betreft behouden de raden hun kaderstellende bevoegdheden. Het vaststellen van het strategisch beleid en van verordeningen blijft een bevoegdheid van de raad.

De begroting

Om de raden bij het samenwerkingsverband te betrekken is in de Wgr een verplichte voorhangprocedure of zienswijzenprocedure opgenomen. Het dagelijks bestuur biedt in februari de raden een kadernota aan. Deze wordt uiterlijk op 15 april gevolgd door een concept begroting. De raden kunnen binnen een termijn van twaalf weken na ontvangst van de concept begroting een zienswijze presenteren aan het dagelijks bestuur. Het is aan het dagelijks bestuur om te bepalen of en in hoeverre de zienswijzen van de raden worden verwerkt in de begroting die aan het algemeen bestuur wordt verzonden en door deze wordt vastgesteld.

Toestemming en zienswijzeprocedure

Uit artikel 1 tweede lid van de Wgr volgt dat de raden van de deelnemende gemeenten toestemming moeten verlenen voor het treffen van een gemeenschappelijke regeling. Ook voor het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een gemeenschappelijke regeling is toestemming van de betrokken gemeenteraden vereist. Dit volgt uit artikel 1 derde lid van de Wgr.

Ter versterking van de democratische legitimiteit is in GR bepaald dat in geval van het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit de GR net als bij de begroting een zienswijzeprocedure wordt gevolgd. Hiermee wordt ook vooruitgelopen op een wijziging van de Wgr die naar verwachting volgend jaar in werking zal treden. In de genoemde situaties kunnen de gemeenteraden bij de colleges binnen acht weken na ontvangst van het ontwerp voor toetreden, wijzigen en uittreden hun zienswijze over het voorgenomen besluit tot wijziging naar voren brengen. Indien de raden geen zienswijze naar voren wensen te brengen stellen zij de colleges hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.

Gemeenschappelijke adviescommissie

De gewijzigde Wgr introduceert de figuur van een gemeenschappelijke adviescommissie (in de gemeenschappelijke regeling opgenomen in artikel 17). Als de raden van de gemeenten die deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling deelnemen het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling (in casu OL Rogplus) voorstellen een gemeenschappelijke adviescommissie in te stellen moet het algemeen bestuur daar gehoor aan geven. Een voorstel kan uitsluitend door alle raden worden ingediend. Als één raad het voorstel niet onderschrijft kan geen gemeenschappelijke adviescommissie worden ingesteld. Overigens kan een gemeenteraad het voorstel ondersteunen, maar geen leden uit de eigen raad afvaardigen naar de commissie. De raden kiezen zelf de leden van de commissie. Zij opereren zonder last of ruggespraak. Als een individuele raad van mening is dat zijn raadslid de lokale belangen onvoldoende behartigt kan hij een voordracht doen aan het bestuur van het openbaar lichaam om het betreffende raadslid te vervangen.

Met de gemeenschappelijke adviescommissie wordt beoogd dat de raden in een vroegtijdig stadium kunnen worden betrokken bij voorgenomen besluiten door het bestuur van de regeling. Zij fungeert daarmee als ‘vooruitgeschoven post’ van de gemeenschappelijke raden. De gemeenschappelijke adviescommissie kan het bestuur van een openbaar lichaam adviseren omtrent voorgenomen besluiten, zelf aandacht voor een onderwerp kunnen vragen en (gezamenlijke) standpunten van de raden van de deelnemende gemeenten op het punt van de regeling voorbereiden en daaromtrent adviseren. Daarmee kunnen de raden eerder en nauwer betrokken worden dan op dit moment het geval is. Er is geen sprake van delegatie van bevoegdheden aan de gemeenschappelijke adviescommissie. Uiteindelijk blijven de raden beslissingsbevoegd over in te dienen zienswijzen. Indien de gemeenschappelijke adviescommissie een advies uitbrengt voor een zienswijzeprocedure en een gemeenteraad is het niet eens met dit advies, behoudt de laatste het recht om zelf een zienswijze aan de gemeenschappelijke regeling (in casu OL Rogplus) aan te bieden.

De instelling van deze commissie vindt plaats door het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling (in casu OL Rogplus) omdat de gemeenschappelijke adviescommissie onderdeel van de regeling is en daardoor bij de organisatie van het samenwerkingsverband hoort en niet bij de gemeentelijke organisatie. Daarbij regelt het algemeen bestuur een aantal zaken met betrekking tot het functioneren van de commissie, na de raden de gelegenheid geboden te hebben hun wensen hieromtrent naar voren te brengen, omdat de gemeenschappelijke adviescommissie die niet voor zichzelf kan regelen voordat zij begonnen is. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam wordt geacht binnen een redelijke termijn na indiening van het voorstel door de raden van de deelnemende gemeenten de gemeenschappelijke adviescommissie in te stellen.

Evaluatie van de GR

In de GR is in artikel 30 bepaald dat de GR eens in de vier jaar wordt geëvalueerd. De evaluatie ziet in ieder geval toe op:

  • de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de regeling;

  • de samenwerking tussen het algemeen en het dagelijks bestuur;

  • de samenwerking binnen het algemeen bestuur en die binnen het dagelijks bestuur;

  • de samenwerking tussen het bestuur van het openbaar lichaam en de colleges;

  • de wijze waarop het bestuur van het openbaar lichaam verantwoording aflegt aan en inlichtingen verstrekt aan de colleges en de raden en de waardering daarvan van de colleges en raden.

De uitkomsten van de evaluatie worden neergelegd in een evaluatierapport dat wordt besproken met de colleges en de raden.

Enquêterecht gemeenteraden bij gemeenschappelijke regelingen

Op grond van het nieuwe artikel 155g Gemeentewet artikel kan de gemeenteraad tezamen met de andere gemeenteraden van de deelnemende gemeenten op voorstel van een van de gemeenteraden van de

deelnemende gemeenten aan een gemeenschappelijke regeling een onderzoek instellen naar het door een openbaar lichaam als Rogplus gevoerde bestuur. Alle betrokken gemeenteraden dienen met het voorstel in te stemmen. Is dit niet het geval dan blijft een enquête achterwege. Gezien het feit dat het enquêterecht bedoeld is als onderzoeksinstrument en controlemiddel van de raad richting het collegebestuur, kan het gemeenschappelijke enquêterecht enkel worden ingesteld door gemeenteraden van deelnemende gemeenten aan een collegeregeling, zoals bij Rogplus het geval is.

Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door de gemeenteraden gezamenlijk in te stellen gemeenschappelijke onderzoekscommissie. De onderzoekscommissie wordt vormgegeven door het instellen van een gemeenschappelijk orgaan. De gemeenschappelijke onderzoekscommissie heeft ten minste drie leden en bestaat uitsluitend uit leden van de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten. In de regeling waarmee de gemeenschappelijke onderzoekscommissie wordt ingesteld worden nadere regels met betrekking tot het onderzoek gesteld waarbij in ieder geval een regeling dient te worden opgenomen met betrekking tot de ambtelijke bijstand die aan de onderzoekscommissie wordt verschaft, waarmee de onafhankelijkheid van de bijstand die wordt verleend dient te worden gewaarborgd.

De rekenkamer

De raden van de gemeenten kunnen de door hen ingestelde rekenkamer verzoeken een onderzoek te verrichten (artikel 184 lid 1 onder a Gemeentewet) bij het openbaar lichaam.