Regeling vervallen per 30-11-2023

Beleidsregels Bijzondere bijstand van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden

Geldend van 01-10-2021 t/m 29-11-2023

Intitulé

Beleidsregels Bijzondere bijstand van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden

Besluit van het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden tot wijziging van de beleidsregels Bijzondere bijstand 2020 van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden.

Het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden;

Gelezen het voorstel van de afdeling Werk, Inkomen en Zorg met nummer Z21.093739 / D21.232285

overwegende dat,

het gewenst is regels vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend;

gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

artikel 35 van de Participatiewet,

b e s l u i t vast te stellen de volgende beleidsregels:

Beleidsregels Bijzondere bijstand van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden

Beleidsregels Bijzondere bijstand van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • 1.

      het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking De Bevelanden;

    • 2.

      het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland of Reimerswaal;

    • 3.

      de bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet;

    • 4.

      de bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 20 tot en met 28 van de Participatiewet;

    • 5.

      de voorliggende voorziening: de voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet;

    • 6.

      de eigen verantwoordelijkheid: de mate waarin de inwoner zelf verantwoordelijk is voor de bekostiging van zijn kosten, via zijn eigen netwerk, sociale omgeving of andere voorliggende voorzieningen;

    • 7.

      maatwerk: bijzondere bijstand wordt primair op grond van de wettelijke bepalingen en deze beleidsregels vastgesteld, maar bij (zeer) bijzondere individuele omstandigheden die de persoon, zijn sociale omgeving of zijn gezin of kinderen kan raken, kan de bijstand afwijkend worden vastgesteld.

Artikel 2 Maatwerk en vorm bijstand

  • 1.

    Voordat maatwerk toegepast wordt, is eerst rekening gehouden met de bijzondere noodzaak, eigen verantwoordelijkheid en voorliggende voorzieningen.

  • 2.

    De bijstand wordt verstrekt als de inwoner voldoende besef van eigen verantwoordelijkheid heeft getoond, hij niet beschikt over de middelen om de kosten betalen, c.q. niet heeft kunnen reserveren voor de kosten en een beroep op eigen netwerk, de sociale omgeving of voorliggende voorzieningen niet mogelijk is geweest.

  • 3.

    Tot de voorliggende voorzieningen voor medische kosten behoren in ieder geval de Wet langdurige zorg (Wlz) en de zorgverzekering (basis en aanvullend). Er wordt vanuit gegaan dat iedereen voldoende besef van verantwoordelijkheid toont door zich (aanvullend) te verzekeren. Het is daarbij niet van belang of dit de collectieve zorgverzekering betreft, of een andere zorgverzekering.

    • 1.

      In geval van tekortschietend besef van eigen verantwoordelijkheid kan de gevraagde bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt of gedeeltelijk of volledig worden geweigerd, met toepassing van de Afstemmings- en handhavingsverordening van de gemeente.

    • 2.

      Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet (zonder terugbetaalverplichting).

    • 3.

      De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die worden genoemd in artikel 48, tweede lid van de Participatiewet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijk duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de Participatiewet.

    • 4.

       Periodieke bijzondere bijstand wordt toegekend voor de duur van maximaal één jaar.

Artikel 3 Moment van aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend binnen een termijn van 3 maanden gerekend vanaf de datum waarop de kosten zijn gemaakt. Dit geldt alleen voor kostensoorten waarvan de noodzaak voor de kosten zonder meer kan worden aangenomen, omdat die al door een andere instantie is vastgesteld. Voorbeelden zijn onder bewindstelling, bewindvoering, de toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand voor rechtshulp, een warme maaltijdvoorziening, personenalarmering, reiskosten schoolgaande kinderen.

  • 2.

    Het vorige lid is niet van toepassing op aanvragen waarbij het dagelijks bestuur zelf een onderzoek moet instellen naar de individuele omstandigheden en de noodzaak van de kosten, zoals bijvoorbeeld verhuis- en/of inrichtingskosten, babyuitzet, aanvullende bijzondere bijstand voor jongeren tussen 18- en 21 jaar, duurzame gebruiksgoederen, enzovoorts. Dergelijke aanvragen dienen te worden gedaan, voordat de kosten worden gemaakt.

  • 3.

    Om te voorkomen dat voor elke kleine bijzondere uitgaaf een aanvraagprocedure moet worden gevolgd, wordt toegestaan dat inwoner maximaal zes maanden nadat de eerste kosten zijn gemaakt, voor zover deze blijven beneden het in artikel 35 lid 2 Participatiewet genoemde bedrag, wacht met het indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand.

  • 4.

    Afwijken van artikel 3 lid 1 en 2 is mogelijk, wanneer:

    • 1.

      de inwoner redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen; of

    • 2.

      indien er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de al gemaakte kosten bijstand te verstrekken.

  • 1.

    Wanneer het genoemde in het vierde lid zich voordoet, kan bijstand worden verleend met terugwerkende kracht tot maximaal 6 maanden

Artikel 4 Uitbetaling 

De bijzondere bijstand wordt betaald nadat de betalingsbewijzen of offertes zijn overlegd. In situaties waarin de inwoner het bedrag niet kan voorschieten, wordt -als de inwoner daar toestemming voor verleend - rechtstreeks aan de leverancier betaald op basis van een proforma nota van de leverancier.

Hoofdstuk 2. Categoriale bijstand collectieve zorgverzekering

Artikel 5 Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM)

  • 1.

    Inwoners met een netto maandinkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm en een bescheiden vermogen kunnen op aanvraag deelnemen aan de collectieve zorgverzekering voor minima van CZ-zorgverzekeringen (CZM). De kostendelersnorm is hierop niet van toepassing.

  • 2.

    Inwoners van wie het besteedbaar inkomen als gevolg van een wettelijke of minnelijke schuldregeling minder bedraagt dan de in het voorgaande lid genoemde inkomensgrens, kunnen eveneens deelnemen aan de CZM.

    • 1.

      Deelnemers aan de CZM ontvangen een tegemoetkoming in de premie voor de aanvullende verzekering inclusief module eigen bijdragen Wmo/Wlz. De hoogte van de bijdrage is opgenomen in de Bijlage Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

    • 2.

      Studenten of scholieren met een inkomen uit de Wet Studiefinanciering of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zijn van de CZM uitgesloten.

    • 3.

      De nadere uitwerking van het bepaalde in het eerste lid wordt vastgelegd in door het dagelijks bestuur vastgesteld uitvoeringsbeleid.

    • 4.

    • 5.

Hoofdstuk 3 Individuele verstrekkingen Paragraaf 3.1 Algemeen Artikel 6 Vaststellen hoogte vergoeding 

  • 1.

    Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen (zie bijlage) en de vergoedingen zoals die gelden in de collectieve zorgverkering minima (CZM).

  • 2.

    Als het bedrag niet is opgenomen in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen gelden de volgende percentages van de Nibud prijzengids:

    • 1.

      Wasmachine, koelkast/koelvriescombinatie, gas-of elektrisch fornuis, stofzuiger, computer/laptop of tablet, printer: 100%;

    • 2.

      Overige duurzame gebruiksgoederen en overige kosten woninginrichting: 50%

    • 3.

      Op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten worden altijd de kosten die voor eenieder algemeen gebruikelijk zijn in mindering gebracht.

Artikel 7 Draagkracht uit vermogen

  • 1.

    Het vermogen wordt vrijgelaten tot de vermogensgrenzen genoemd in artikel 34, tweede lid en derde lid van de Participatiewet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden spaargelden opgebouwd tijdens de bijstandsperiode niet vrijgelaten en tot de draagkracht gerekend, voor zover het totale vermogen daardoor boven de van toepassing en zijnde vermogensgrens uitkomt en tot maximaal het bedrag waarmee de vermogensgrens wordt overschreden.

  • 3.

    Het vermogen boven het vrij te laten vermogen, wordt voor de vaststelling van de draagkracht geheel in aanmerking genomen.

  • 4.

    Het vermogen verbonden in een eigen woning wordt volledig vrijgelaten.

Artikel 8 In aanmerking te nemen inkomen bij beslag, MSNP of WSN

  • 1.

    Indien sprake is van een inwoner op wiens inkomen beslag of gelegd of die is toegelaten tot de Wet natuurlijke schuldsanering, wordt bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen of bij de draagkrachtberekening, rekening gehouden met het vrijgelaten inkomen waarover de klant feitelijk kan beschikken.

  • 2.

    Als sprake is van een minnelijke schuldregeling wordt bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen of de draagkrachtberekening, rekening gehouden met het inkomen waarover de inwoner feitelijk kan beschikken, op voorwaarde dat het minnelijke traject goed verloopt en de inwoner zich aan de afspraken over het traject houdt.

Artikel 9 Samenloop WSNP en MSNP met bewindvoering en budgetbeheer

In afwijking van het bepaalde in artikel 8 van deze beleidsregels, wordt bij de samenloop van een aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind of budgetbeheer met een WSNP of MSNP-traject uitgegaan van het werkelijke inkomen. Als de kosten van beschermingsbewind of budgetbeheer geheel of gedeeltelijk uit het inkomen kunnen worden betaald, wordt de aanvraag om bijzondere bijstand (gedeeltelijk) afgewezen en dient de inwoner een correctie van het vrij te laten bedrag aan te vragen.

Artikel 10 Vaststellen maandinkomen en draagkrachtruimte

  • 1.

    Bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen zijn de vrijlatingen op grond van artikel 31, tweede lid van de Participatiewet van toepassing.

  • 2.

    Het inkomen dat voor de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen, wordt over de in artikel 12 eerste en tweede lid aangegeven periode op maandbasis vastgesteld.

  • 3.

    Bij de vaststelling van het maandinkomen wordt ten aanzien van regelmatig ontvangen inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de laatste gebruikelijke betalingsperiode voorafgaande aan het tijdstip waarop de in artikel 12 aangegeven periode van een jaar aanvangt.

  • 4.

    Bij wisselende inkomsten wordt voor het vaststellen van het maandinkomen de som van deze inkomsten over de 6 maanden berekend voorafgaande aan het tijdstip waarop de in artikel 12 aangegeven periode van een jaar aanvangt, gedeeld door 6.

Artikel 11 Kostendelersnorm, Inkomensgrenzen en draagkrachtpercentages

  • 1.

    De draagkracht is een percentage van het inkomen waarmee de van toepassing zijnde inkomensgrens wordt overschreden.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de draagkracht wordt rekening gehouden met de kostendelersnorm, met uitzondering van de collectieve zorgverzekering en de maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten.

  • 3.

    De volgende inkomensgrenzen zijn van toepassing.

    • 1.

      Collectieve zorgverzekering: 130%van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld;

    • 2.

      Maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten:

130%van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld;

  • 1.

    Maatwerkvoorziening schoolgaande kinderen;

120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld

  • 1.

    Alle overige kostensoorten

100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

  • 1.

    De volgende draagkrachtpercentages zijn van toepassing.

    • 1.

      100% voor de volgende kosten

      • 1.

        toeslagen zoals genoemd in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels;

      • 2.

        aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen of kosten van woninginrichting;

      • 3.

        kosten van budgetbeheer, bewindvoering en curatele.

    • 2.

      35% voor alle overige kostensoorten.

Artikel 12 Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand wordt ingediend of waarop de bijstandsverlening betrekking heeft.

  • 2.

    De draagkrachtperiode voor pensioengerechtigden wordt vastgesteld op 3 jaar.

  • 3.

    Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht van de gehele periode in één keer verrekend met het uit te betalen bedrag.

  • 4.

    Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht evenredig verrekend over de uit te betalen bijstand.

  • 5.

    Wijzigingen in inkomen of vermogen tijdens de draagkrachtperiode van 10% of meer, leiden tot wijziging van de draagkracht.

Paragraaf 3.2 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden Artikel 13 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden

  • 1.

    Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale, medische of financiële omstandigheden:

    • 1.

      de kosten van een begrafenis of crematie in Nederland, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate mogelijkheid. De bijstand kan worden verstrekt aan erfgenamen en bloed- en aanverwanten van de overledene, voor zover de uitvaartkosten niet uit de nalatenschap kunnen worden voldaan en de inwoner niet over toereikende middelen beschikt om (zijn/ haar aandeel) van de uitvaartkosten te voldoen;

    • 2.

      de kosten van het noodzakelijk verhuizen;

    • 3.

      de dubbele woonkosten of eerste huur als gevolg van het noodzakelijk verhuizen.

    • 4.

      reiskosten in Nederland in de volgende gevallen:

      • 1.

        ziekenbezoek aan gezinsleden of naaste familieleden t/m de 2e graad die thuis of in een instelling worden verpleegd;

      • 2.

        bezoeken van uit huis geplaatste kinderen;

      • 3.

        bezoeken van een gedetineerde partner of gezinslid t/m de 2e graad.

    • 5.

      de eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp en/of rechtsbijstand;

    • 6.

      vaste woonlasten tijdens verblijf in een Wlz-instelling;

    • 7.

      de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap;

    • 8.

      de kosten van budgetbeheer;

    • 9.

      kosten medisch advies ontheffing inburgeringsplicht op grond van de Wet Inburgering (oud);

    • 10.

      j. een overbruggingsuitkering voor de noodzakelijke kosten van bestaan bij:

i een eerste vestiging op grond van de taakstelling huisvesting vergunninghouders;

ii voormalig dak- en thuisloze en personen die uit detentie komen;

iii overige situaties waarbij sprake is van een niet verwijtbare onvoorziene terugval in inkomen.

  • 1.

    een waarborgsom die betaald moeten worden bij ondertekening van een nieuw huurcontract in een situatie als bedoeld in sub j van dit artikel, de bijstand wordt als lening verstrekt;

Paragraaf 3.3 Maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten Artikel 14 Doelgroep

  • 1.

    De doelgroep bestaat uit personen die als gevolg van een chronische ziekte of handicap te maken hebben met hogere kosten van het bestaan.

  • 2.

    Voor deze doelgroep geldt een inkomensgrens van 130 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 15 Voorliggende voorzieningen medische kosten

1. De Zvw, Wlz, de Wmo of vergelijkbare regelingen zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen voor medische kosten. Kosten die onder de werkingssfeer van deze regelingen vallen maar waarvoor geen (volledige) vergoeding wordt gegeven, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

2. Het fa biedt personen die chronisch ziek of gehandicapt zijn en die als gevolg daarvan hogere zorgkosten hebben, de mogelijkheid deel te nemen aan de collectieve zorgverzekering voor minima zoals beschreven in artikel 5 van deze beleidsregels.

Artikel 16 Voor vergoeding in aanmerking komende kosten

Als hiervoor geen voorliggende voorziening is, komen in ieder geval onderstaande kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking:

  • 1.

    de meerkosten van een maaltijdvoorziening;

  • 2.

    de meerkosten van een medisch noodzakelijk dieet;

  • 3.

    de ten gevolge van langdurige ziekte of beperking ontstane meerkosten van slijtage van kleding en/of beddengoed en bewassing;

  • 4.

    de meerkosten van verwarming of bewassing die het gevolg zijn van een beperking of langdurige ziekte;

  • 5.

    de meerkosten van medisch noodzakelijk aangepast schoeisel;

  • 6.

    de eigen bijdrage in de kosten van professionele alarmering.

Artikel 17 Extra financiële tegemoetkoming

  • 1.

    1. Personen die behoren tot de in artikel 14, lid 1 genoemde doelgroep en op wie ten minste een van onderstaande situaties van toepassing is, komen in aanmerking voor een extra financiële vergoeding:

    • 1.

      a. een uitkering WIA/WAJONG/WAZ/WAO op basis van 80% tot 100% arbeidsongeschiktheid;

    • 2.

      b. een Wmo-indicatie voor een vervoersvoorziening, een rolstoel, woningaanpassing, begeleiding/dagbesteding of hulp bij het huishouden, waarbij de 2 laatste voorzieningen zijn toegekend voor een periode van een jaar of langer;

    • 3.

      c. een indicatie voor persoonlijke verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet;

    • 4.

      d. een diabetespaspoort;

    • 5.

      e. een geldige gehandicaptenparkeerkaart;

    • 6.

      f. minimaal tweemaal kinderbijslag van de SVB vanwege thuiswonende gehandicapte kinderen;

    • 7.

      g. of op andere, door de inwoner aan te tonen gronden.

  • 2.

    2. De extra financiële tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten die als gevolg van chronische ziekte of handicap over het voorgaande kalenderjaar zijn gemaakt.

  • 3.

    3. De hoogte van de tegemoetkoming is opgenomen in de Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

  • 4.

    4. Het UWV verstrekt een keer per kalenderjaar ambtshalve een tegemoetkoming arbeidsongeschikten aan personen met een WAJONG-uitkering of aan personen met WIA//WAZ/WAO op basis van tenminste 35% arbeidsongeschiktheid. Deze wordt op de extra financiële tegemoetkoming die op grond van artikel wordt verstrekt, in mindering gebracht.

  • 5.

    5. Voor de aanvraag wordt gebruik gemaakt van het daarvoor beschikbaar gestelde aanvraagformulier.

Paragraaf 3.4 Maatwerkvoorziening gezinnen met schoolgaande kinderen Artikel 18 Doelgroep

  • 1.

    1. De doelgroep bestaat uit gezinnen (gehuwden/samenwonenden en alleenstaande ouders) met ten laste komende schoolgaande kinderen vanaf groep 1 basisonderwijs tot 18 jaar.

  • 1.

    2. Ten aanzien van de doelgroep kan gesteld worden dat zij te maken hebben met extra kosten wegens het volgen van onderwijs door de ten laste komende kinderen.

  • 2.

    3. Voor deze doelgroep geldt een inkomensgrens van 120 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 3.

Artikel 19 Voor vergoeding in aanmerking komende kosten

  • 1.

    1. Onderstaande kosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking:

    • 1.

      a. een fiets of reiskosten openbaar vervoer voor schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs;

    • 2.

      b. overige indirecte schoolkosten voor schoolgaande kinderen vanaf groep 1 basisonderwijs.

  • 2.

    2. Bij aanvragen van inwoners van de gemeente Noord-Beveland wordt rekening gehouden met de vergoeding die zij uit het Declaratiefonds van hun gemeente kunnen krijgen voor de kosten van een fiets en overige schoolkosten.

Artikel 20 Computerregeling schoolgaande kinderen

  • 1.

    1. De doelgroep bestaat uit gezinnen (gehuwden/samenwonenden en alleenstaande ouders) met ten laste komende kinderen vanaf groep 7 basisonderwijs tot 18 jaar die onderwijs volgen.

  • 2.

    2. Onder een computer wordt verstaan: een computer, laptop of tablet.

3. De bijzondere bijstand wordt maximaal eenmaal per 6 jaar en om niet verstrekt.

  • 1.

    4. Inwoners van de gemeente Noord-Beveland die een beroep kunnen doen op vergoeding van een computer uit het Declaratiefonds van hun gemeente, komen niet in aanmerking voor deze computerregeling.

  • 2.

    5. Inwoners die op grond van artikel 25 van deze beleidsregels al bijzondere bijstand voor een computer hebben ontvangen, komen niet meer in aanmerking voor de verstrekking van een computer voor een schoolgaand kind.

Paragraaf 3.5 Duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting  Artikel 21 Incidentele vervanging duurzame gebruiksgoederen of stoffering

  • 1.

    Er is recht op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en/ of stoffering als deze noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouding en waarin de inwoner niet zelf kan voorzien omdat hij niet over de middelen beschikt, hij geen beroep kan doen op zijn eigen netwerk, de sociale omgeving en/of een voorliggende voorziening en hij niet of niet voldoende voor deze kosten heeft kunnen reserveren. 

  • 2.

    De noodzaak van de bijstandsverlening voor duurzame gebruiksgoederen wordt mede beoordeeld aan de hand van:

    • 1.

      de feitelijke toestand van de te vervangen duurzame gebruiksgoederen;

    • 2.

      de grootte van de woning van de inwoner;

  • 1.

    De reserverings- en aflossingsruimte in het inkomen wordt met ingang van 1 oktober 2021 vastgesteld op 5% per maand van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld.

  • 2.

    Indien de inwoner in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen, wordt deze als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 3.

    De aflossingsruimte voor leenbijstand die is verstrekt voor 1 oktober 2021 wordt met ingang van 1 oktober 2021 verlaagd naar 5% per maand van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Indien als gevolg hiervan na afloop van de aflossingstermijn van 36 maanden nog een af te lossen bedrag resteert, wordt dit bedrag kwijtgescholden.

  • 4.

Artikel 22 Bijzondere bijstand voor een complete woninginrichting

1. Bijzondere bijstand voor een complete woninginrichting kan verleend worden als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

2. De volgende omstandigheden worden altijd als bijzonder aangemerkt:

a. er is sprake van een noodzakelijke niet voorzienbare verhuizing. In principe is slechts bijstand mogelijk voor stoffering van de nieuwe woning;

b. bij een eerste huisvestiging op grond van de taakstelling huisvesting vergunninghouders;

c. als er sprake is van een andere situatie die naar het oordeel van het dagelijks bestuur is aan te merken als een bijzondere omstandigheid.

3. Er is geen sprake van een bijzondere omstandigheid als een thuiswonende jongere voor het eerst vanuit het ouderlijk huis zelfstandig gaat wonen.

Artikel 23 Vorm van de bijstand 

1. Bijzondere bijstand voor incidentele aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 21 van deze beleidsregels en voor een complete woninginrichting als bedoeld in artikel 22, tweede lid onder b en c, wordt in principe verstrekt in de vorm van een renteloze lening, tenzij elders in dit artikel anders is bepaald. De maximale lening is gelijk aan 36 maal 5% van de van toepassing zijnde norm per maand. Als de noodzakelijke kosten hoger zijn dan de maximale lening, wordt het deel dat niet uit de lening kan worden betaald, om niet verstrekt.

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de kosten van stoffering (vloerbedekking en gordijnen), verf en behang wordt om niet verleend.

  • 2.

    In afwijking het eerste lid van dit artikel wordt de bijzondere bijstand voor:

    • 1.

      een koelkast met vriesvak/koelvriescombinatie;

    • 2.

      een wasmachine;

    • 3.

      een gas- of elektrische kookplaat of fornuis;

    • 4.

      een televisie;

    • 5.

      een stofzuiger.

om niet verleend, als:

  • 1.

    sprake is van een complete woninginrichting als bedoeld in artikel 23 van deze beleidsregels, of

  • 2.

    de inwoner langer dan drie jaar van een inkomen van maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft moeten rondkomen.

  • 1.

    Indien de inwoner in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen, wordt deze als draagkracht in aanmerking genomen

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel wordt de bijzondere bijstand om niet verstrekt zolang de inwoner in een traject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen zit.

Artikel 24 Hoogte en frequentie bijzondere bijstand

  • 1.

    De maximale hoogte van de bijzondere bijstand die op grond van dit hoofdstuk wordt verstrekt is opgenomen in de bijlage Financiële richtlijnen.

2. De bijzondere bijstand voor de in artikel 23 derde lid onder a tot en met e genoemde duurzame gebruiksgoederen wordt maximaal een keer per tien jaar verstrekt, voor zover de noodzaak voor vervanging aanwezig is.

3. De bijzondere bijstand voor stoffering, verf en behang en voor overige kosten van woninginrichting wordt maximaal een keer per acht jaar verstrekt, voor zover de noodzaak voor vervanging aanwezig is.

Artikel 25 Algemene computerregeling

  • 1.

    1. Er is recht op bijzondere bijstand voor een computer/laptop/tablet en printer, als de inwoner daarin zelf niet kan voorzien omdat hij niet over de middelen beschikt, hij geen beroep kan doen op zijn eigen netwerk, de sociale omgeving en/of een voorliggende voorziening en hij niet of niet voldoende voor deze kosten heeft kunnen reserveren, zoals bedoeld in artikel 21, lid 3 van deze beleidsregels. Er wordt alleen bijzondere bijstand verstrekt als in het huishouden nog geen computer/laptop of tablet aanwezig is of als de aanwezige computer vervangen moet worden.

  • 2.

    2. Inwoners die op grond van artikel 20 van deze beleidsregels in aanmerking komen voor een computer voor een ten laste komende schoolgaande kind, kunnen geen meer gebruik maken van de algemene computerregeling als bedoeld in dit artikel.

  • 3.

    3. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een lening verstrekt, tenzij elders in dit artikel anders is bepaald.

  • 4.

    4. Als de aanvrager al een lening heeft voor woninginrichting of andere duurzame gebruiksgoederen, wordt de lening verhoogd met de kosten voor de computer. Als de voor de aanvrager van toepassing zijnde maximale lening zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid al is bereikt, wordt het deel dat niet uit de lening kan worden betaald, om niet verstrekt.

5. In afwijking van het derde lid van dit artikel wordt de bijzondere bijstand om niet verstrekt als de inwoner langer dan drie jaar van een inkomen van maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft moeten rondkomen.

6. Indien de inwoner in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen, wordt deze als draagkracht in aanmerking genomen, voor zover de toeslag niet is besteed aan andere noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen.

7. De bijzondere bijstand bedraagt maximaal 100% van de Nibudnorm.

8. Er wordt maximaal een keer per zes jaar bijzondere bijstand voor een computer/laptop/tablet en printer verstrekt, voor zover de noodzaak voor vervanging aanwezig is.

9. Inwoners van de gemeente Noord-Beveland die een beroep kunnen doen op vergoeding van een computer uit het Declaratiefonds van hun gemeente, komen niet in aanmerking voor deze computerregeling.

Hoofdstuk 4 Jongeren tussen 18 en 21 jaar Artikel 26 Zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor noodzakelijke bestaanskosten van jongeren van 18 tot 21 jaar wordt verleend als en voor zover:

    • 1.

      er een noodzaak is om zelfstandig te wonen, én

    • 2.

      de noodzakelijke kosten van bestaan uitgaan boven de geldende bijstandsnorm en in de hogere bestaanskosten niet kan worden voorzien door het delen van deze kosten met (een) ander(en); én

      • 1.

        voor de kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat:

        • 1.

          de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

        • 2.

          de jongere redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht richting, tegenover zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 1.

    Er is in ieder geval een noodzaak om zelfstandig te wonen als:

    • 1.

      de ouder(s) is/zijn overleden;

    • 2.

      de ouder(s) in het buitenland woont/wonen en contact is niet (goed) mogelijk;

    • 3.

      de jongere op de ingangsdatum van de bijstandverlening 12 maanden of langer zelfstandig woont;

    • 4.

      de jongere is opgenomen in een inrichting zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel f Participatiewet;

    • 5.

      de jongere in het kader van de Jeugdwet buiten het gezin is geplaatst;

    • 6.

      er sprake is van een acute crisissituatie, waarin door de jongere zelf geen verandering kan worden gebracht. Hiertoe dient een indicatie te worden gegeven door een hulpverlenende instantie.

  • 1.

    De noodzakelijke kosten van het bestaan van de zelfstandig wonende alleenstaande (ouder) van 18 tot 21 jaar, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, worden vastgesteld op 55% van de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 jaar – pensioengerechtigde leeftijd inclusief vakantietoeslag. De hoogte van de bijzondere bijstand is het verschil tussen 55% van de wettelijke bijstandsnorm voor gehuwden van 21 jaar – pensioengerechtigde leeftijd inclusief vakantietoeslag en de wettelijke bijstandsnorm voor de alleenstaande (ouder) van 18 tot 21 jaar.

  • 2.

    De noodzakelijke kosten van het bestaan van de zelfstandig wonende gehuwden die beiden of een van de twee de leeftijd hebben van 18 tot 21 jaar worden vastgesteld aan de hand van onderstaande schema:

Gehuwden beiden < 21 jaar

70%

Gehuwden 1 < 21 jaar en 1 > 21 jaar

80%

Gehuwden beiden < 21 jaar met kinderen

70% + alo-kop

Gehuwden 1 < 21 jaar en 1 > 21 jaar met kinderen

80% + alo-kop

De bijzondere bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen de wettelijke bijstandsnorm voor de betreffende categorie en de hier van toepassing zijnde bedragen.

Artikel 27. Reiskosten jongeren tussen 18 en 21 jaar naar ISK

1. Aan jongeren van 18 tot 21 jaar die middelbaar onderwijs aan het ISK volgen kan bijzondere bijstand voor de reiskosten worden verstrekt als:

a. de jongere voor zijn 18e jaar ook al naar het ISK ging; én

b. waarvan de ouders tot het 18e levensjaar van de jongere in aanmerking kwamen voor bijzondere bijstand voor de reiskosten van deze jongere; én

c. de jongere geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 onderdeel c van deze beleidsregels.

2. De reiskostenvergoeding wordt verstrekt zolang er tijdens de opleiding geen beroep kan worden gedaan op de onderhoudsplicht van de ouders of op een voorliggende voorziening.

Artikel 28 Jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting

  • 1.

    Aan de alleenstaande en de gehuwde(n) van 18 tot 21 jaar die in een inrichting verblijft, kan bijzondere bijstand worden verleend voor zijn persoonlijke uitgaven, voor zover de eigen middelen en die van zijn ouders niet toereikend zijn of van de inwoner redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat hij voor financiële hulp een beroep op zijn ouders doet.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt individueel bepaald en afgestemd op de persoonlijke uitgaven. De bijzondere bijstand bedraagt nooit meer dan de jongerennorm bedoeld in artikel 20 Participatiewet'.

  • 3.

Hoofdstuk 5. Toeslagen Artikel 29 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Onder woonkosten in dit artikel wordt verstaan:

    • 1.

      Indien een huurwoning wordt bewoond: de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

    • 2.

      Als een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

  • 1.

    Woonkostentoeslag voor een huurwoning of gehuurde woonwagen:

    • 1.

      Indien inwoner een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor toekenning van de huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop de inwoner wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

    • 2.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die inwoner gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 1.

    Woonkostentoeslag bij een woning in eigendom:

    • 1.

      Indien inwoner een eigen woning bezit, waar hij ook woont, waarvan de woonkosten minder bedragen dan de in de Wet op de huurtoeslag genoemde maximale huur, wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

    • 2.

      De toeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die inwoner op grond van de Wet op de huurtoeslag gelet op zijn financiële situatie voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

    • 3.

      Het deel van de (achteraf) te ontvangen belastingteruggaaf dat betrekking heeft op de kosten waarvoor de woonkostentoeslag is verleend, wordt van de inwoner teruggevorderd.

  • 1.

    Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs kan worden verstrekt voor de duur van maximaal een jaar.

  • 2.

    Aan de woonkostentoeslag bedoeld in het vierde lid is de voorwaarde verbonden dat de inwoner naar vermogen tracht goedkopere woonruimte te vinden (verhuisplicht). Dit wordt jaarlijks gecontroleerd.

  • 3.

    Als de inwoner naar het oordeel van het dagelijks bestuur naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet is gelukt, dan kan de woonkostentoeslag worden verlengd met maximaal een jaar.

  • 4.

    De verhuisplicht wordt niet opgelegd aan:

    • 1.

      personen met een beperking, als de hoge huur wordt veroorzaakt door voorzieningen die in de woning zijn aangebracht vanwege de beperking;

    • 2.

      personen ouder dan de pensioengerechtigde leeftijd, als een goedkoper redelijk woonalternatief, gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is;

    • 3.

      aan huishoudens die bestaan uit 8 personen of meer;

    • 4.

      aan zelfstandigen die gedurende korte tijd een beroep doen op het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen. De verhuisplicht geldt wel voor zelfstandigen die hun bedrijf beëindigen.

Hoofdstuk 6 Bijstand en schulden Artikel 30 Bijstand voor schulden 

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor schulden is niet mogelijk. Dat is bepaald in artikel 13 eerste lid onder g van de Participatiewet. Deze uitsluiting geldt ook voor huur-, energie-, en zorgverzekeringsschulden.

  • 2.

    Afwijken kan alleen als er sprake is van “zeer dringende redenen”, als bedoeld in het Crisisprotocol van de afdeling Schulddienstverlening van GR De Bevelanden.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen Artikel 31 Uitvoeringsregels

Het dagelijks bestuur kan ter nadere uitvoering van deze beleidsregels uitvoeringsregels opstellen.

Artikel 32 Indexering

  • 1.

    De bedragen, zoals genoemd in de bijlage gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen bij deze beleidsregels, worden jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met de Schulinck index.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, worden de normbedragen voor een complete woninginrichting jaarlijks per 1 oktober aangepast

  • 3.

    Voor bedragen die zijn gebaseerd op de Nibud Prijzengids die niet zijn vermeld in de bijlage Financiële uitvoeringsrichtlijnen geldt de meeste recente versie van de Prijzengids.

  • 4.

Artikel 33 Afwijking van de beleidsregels

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels of de Participatiewet of strikte toepassing onredelijke of nadelige gevolgen heeft voor de inwoner, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 34 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2020 en worden aangehaald als 'Beleidsregels Bijzondere Bijstand afdeling Werk, Inkomen en Zorg GR De Bevelanden 2020'.

  • 2.

    De 'Beleidsregels Bijzondere Bijstand afdeling Werk, Inkomen en Zorg GR De Bevelanden 2015 worden per 1 januari 2020 ingetrokken.

Aldus vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden in de vergadering van 16 december 2019.

de secretaris, de voorzitter, mr. F.L.A.R. Marquinie MBA Drs. M.C. Mulder MSc

Overzicht wijzigingen

Datum inwerkingtreding : Datum bekendmaking digitaal gemeenteblad

Terugwerkende kracht : 1 oktober 2021

Datum uitwerkingtreding : n.v.t.

Betreft : wijziging

Bron bekendmaking : Digitaal gemeenteblad

Kenmerk voorstel : Besluit DB GR De Bevelanden 20 september 2021

Datum inwerkingtreding : 01-01-2021

Terugwerkende kracht : n.v.t.

Datum uitwerkingtreding : n.v.t.

Betreft : wijziging

Bron bekendmaking : Bevelandse en Reimerswaalse en Kapelse Bode 16 december 2020

Kenmerk voorstel : Besluit DB GR De Bevelanden 30 november 2020

Datum inwerkingtreding : 01-01-2020

Terugwerkende kracht : n.v.t.

Datum uitwerkingtreding : n.v.t.

Betreft : nieuwe regeling

Bron bekendmaking : Bevelandse en Reimerswaalse en Kapelse Bode 24 december 2019

Kenmerk voorstel : Besluit DB GR De Bevelanden 16 december 2019

Algemene toelichting

De bijzondere bijstand is geregeld in artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet.

Artikel 35 lid 1 Participatiewet stelt de volgende voorwaarden aan het recht op bijzondere bijstand:

  • 1.

    een inwoner heeft noodzakelijke kosten van het bestaan;

  • 2.

    deze kosten vloeien voort uit bijzondere omstandigheden;

  • 3.

    inwoner heeft niet genoeg inkomen en vermogen om deze kosten te kunnen betalen; en

  • 4.

    deze kosten kunnen volgens het college niet worden voldaan uit:

    • 1.

      de bijstandsnorm (artikel 5 onderdeel c Participatiewet; zie Algemene bijstand) én

    • 2.

      de individuele inkomenstoeslag (artikel 36 Participatiewet; zie Recht op langdurigheidstoeslag),

    • 3.

      de individuele studietoeslag (artikel 36b Participatiewet; zie Individuele studietoeslag),

    • 4.

      het vermogen (artikel 34 Participatiewet; zie Vermogen); en

    • 5.

      het inkomen (artikel 32 Participatiewet; zie Inkomen) voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Daarnaast gelden voor de bijzondere bijstand ook de algemene voorwaarden zoals die voor algemene bijstand gelden.

Voor het verlenen van bijzondere bijstand zijn beleidsregels opgesteld. Het verstrekken van bijzondere bijstand is per definitie maatwerk en dat betekent dat het recht op een vergoeding individueel wordt bepaald. Daarom moeten deze beleidsregels niet worden gezien als een limitatieve opsomming van kostensoorten die vergoed kunnen worden.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de begripsbepalingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de in de wet genoemde begrippen. Begrippen die in de Participatiewet voorkomen en zijn gedefinieerd hebben in deze beleidsregels dezelfde betekenis. Voor een aantal andere begrippen is in deze beleidsregels een definitie gegeven.

Artikel 2 Maatwerk en vorm bijstand

Artikel 2 lid 1 tot en met 3

De verlening van bijzondere bijstand is geen vanzelfsprekendheid. Verwacht mag worden dat de persoon zelf inspanningen verricht om de behoefte aan bijzondere bijstand te verminderen, of geheel onnodig te maken. De mate waarin iemand zichzelf kan redden wordt meegenomen in de overwegingen op de aanvraag. Bij eigen verantwoordelijkheid kan gedacht worden aan het kiezen voor een goede (aanvullende)

zorgverzekering. Hiermee kan men voorkomen dat men plotseling met hoge kosten geconfronteerd wordt.

Artikel 2 lid 4

Het maatwerkprincipe houdt in dat de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen moeten worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de inwoner(n) (maatwerk). Het kan dus voorkomen dat de algemene richtlijnen moeten wijken voor individualisering als de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van persoon en/of gezin daartoe aanleiding geven.

Artikel 2 lid 5 en 6

In lid 5 staat dat de bijstand in principe om niet wordt verstrekt. In lid 6 staat in welke gevallen de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt. Hierbij is aangesloten bij het bepaalde in artikel 48, tweede lid en artikel 51 van de Participatiewet.

Artikel 2 lid 7

Op grond van dit artikel wordt periodieke bijzondere bijstand voor de duur van maximaal 12 maanden toegekend. Na afloop van die periode wordt de noodzaak tot voortzetting van de bijstandsverlening opnieuw beoordeeld en wordt de draagkracht opnieuw berekend.

Artikel 3 Moment van aanvraag 

Artikel 3, lid 1

Bijzondere bijstand kan met terugwerkende kracht worden verleend, voor zover de noodzaak voor de kosten zonder meer kan worden aangenomen, omdat een voorliggende voorziening dat heeft vastgesteld. Als er bijvoorbeeld een toevoeging is verstrekt door de Raad van Rechtsbijstand, staat daarmee de noodzaak voor de kosten vast. Hetzelfde geldt voor de kosten van beschermingsbewind. Als de rechter iemand onder bewind heeft gesteld, staat daarmee de noodzaak voor de kosten vast. De bijstand moet wel worden aangevraagd binnen 3 maanden na de datum waarop de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Met het woord ‘gemaakt’ in deze beleidsregel wordt bedoeld de datum van de factuur. Daarnaast moet een bewijsstuk worden overgelegd waaruit de noodzaak voor de kosten blijkt. Bijvoorbeeld uitspraak rechtbank bewindvoering, toevoeging Raad voor Rechtsbijstand, schoolverklaring.

Artikel 3, lid 2

Het eerste lid is niet van toepassing op de verlening van bijzondere bijstand voor kosten waarvan de afdeling WIZ de noodzaak zelf moeten onderzoeken. (tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3 lid 4). Hiervoor moet de inwoner wel vooraf een aanvraag indienen. De reden hiervan is, dat het niet mogelijk is achteraf de noodzaak van de hieraan verbonden kosten vast te stellen.

Artikel 3, lid 3

Een strikte uitleg van het verbod op bijstand met terugwerkende kracht kan leiden tot administratieve

lastenverzwaring omdat een inwoner dan voor elke afzonderlijke kostenpost een aanvraag moet indienen. Ook als het kleine kostenposten betreft die bijvoorbeeld het drempelbedrag niet overschrijden. Daarom is in dit lid bepaald dat het is toegestaan om maximaal zes maanden te wachten met het indienen van een aanvraag om bijzondere bijstand voor meerdere geringe kostenposten, voor zover deze kosten in totaal niet meer bedragen dan het drempelbedrag genoemd in artikel 35 lid 2 van de Participatiewet en de noodzaak van de kosten nog kan worden vastgesteld.

Artikel 3, lid 4

Dit lid biedt de mogelijkheid in bijzondere situaties af te wijken van lid 1 en lid 2.

Artikel 3, lid 5

In bijzondere situaties, waarin voorgaande leden niet voorzien, kan de bijstand met terugwerkende kracht tot maximaal zes maanden worden verleend. Dit is individueel maatwerk.

Artikel 4 Uitbetaling 

Uitbetaling vindt plaats nadat de betalingsbewijzen of offertes zijn overlegd. Als op basis van een offerte wordt betaald, dient de inwoner de rekening binnen vier weken in te leveren.

Als het gaat om hoge bedragen kan het voorschieten van de kosten een probleem opleveren. In die gevallen kan de bijzondere bijstand op verzoek van de aanvrager rechtstreeks aan de leverancier worden betaald op basis van een pro-forma rekening. De aanvrager geeft hiervoor toestemming op het aanvraagformulier.

Hoofdstuk 2. Categoriale bijzondere bijstand Collectieve zorgverzekering

Artikel 5 Collectieve zorgverzekering (CZM)

Artikel 5 lid 1

De doelgroep voor de CZM bestaat uit personen met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm en een bescheiden vermogen. Het vermogen in de eigen woning telt niet mee voor de beoordeling van het recht op deelname.

De kostendelersnorm wordt niet toegepast bij de CZM. Bijzondere kosten zijn persoonsgebonden, dat geldt ook voor de kosten van een zorgverzekering. Het feit dat men met meer mensen in een woning woont, doet hieraan niets af. De wetgever heeft met de invoering van de kostendelersnorm beoogd dat er financiële voordelen zijn bij het delen van kosten binnen een huishouden. Ook moet het lonend blijven om op zoek te gaan naar werk. Bij bijzondere bijstand spelen deze overwegingen geen rol. Immers ook niet uitkeringsgerechtigden kunnen deelnemen aan de CZM.

Artikel 5 lid 2

Personen met een inkomen boven de inkomensgrens behoren niet tot de doelgroep. Er zijn echter situaties

waarbij een inwoner weliswaar een inkomen boven de inkomensgrens heeft, maar wiens besteedbaar inkomen als gevolg van een wettelijke of minnelijke schuldregeling onder de inkomensgrens komt. In die gevallen wordt uitgegaan van het besteedbare inkomen waarover de inwoner daadwerkelijk kan beschikken.

Artikel 5 lid 3

De premie voor de basis- en aanvullende verzekering wordt jaarlijks door de CZ vastgesteld. Op grond van de beleidsregels bijzondere bijstand wordt een bijdrage in de premie verstrekt. Dit hoogte van de bijdrage is per 1 januari 2022 vastgesteld op € 32,50 per maand. Het bedrag wordt opgenomen in de Bijlage Financiële Uitvoeringsrichtlijnen inclusief Nibud en wordt vanaf 2023 jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 5 lid 4

Studenten hebben weliswaar een laag inkomen uit studiefinanciering, maar zij worden niet tot de minima gerekend en kunnen daarom niet deelnemen aan de collectieve zorgverzekering voor minima. Veel zorgverzekeraars bieden betaalbare verzekeringen aan voor studenten.

Artikel 5, lid 5

Hierin is geregeld dat het Dagelijks bestuur nadere uitvoeringsregels kan opstellen.

Hoofdstuk 3 Individuele verstrekkingen

Paragraaf 3.1 Algemeen

Artikel 6 Vaststellen hoogte vergoeding 

Artikel 6 lid 1

Voor een aantal kostensoorten wordt een maximumvergoeding gehanteerd. Deze vergoedingen staan in de bijlage Financiële Uitvoeringsrichtlijnen. De vergoedingen zijn onder andere tot stand gekomen met behulp van de Prijzengids uitgegeven door het NIBUD.

Artikel 6 lid 2

Voor de bepaling van de verstrekking van bijzondere bijstand wordt als uitgangspunt 50% of 100% van de NIBUD-richtlijnen genomen. In dit lid is vermeld voor welke goederen 100% van de Nibudnorm wordt aangehouden.

Artikel 6 lid 3

Een besparing van kosten die algemeen gebruikelijk zijn, wordt op de bijzondere bijstand in mindering gebracht.

Artikel 7 Draagkracht uit vermogen

Artikel 7, lid 1

Het vermogen van de inwoner wordt voor 100% als financiële draagkracht aangemerkt voor zover dat hoger is dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de Participatiewet.

Artikel 7, lid 2 en 3

Sparen tijdens de bijstand heeft alleen gevolgen voor de draagkracht als daardoor het vermogen meer gaat bedragen dan het vrij te laten vermogen. In dat geval wordt het deel van het vermogen dat meer is dan het vrij te laten vermogen voor 100% als draagkracht aangemerkt.

Artikel 7, lid 4

Het vermogen in de vorm van overwaarde van een door de inwoner zelf bewoonde eigen woning, telt niet mee voor de berekening van de draagkracht, ook niet als het vermogen meer bedraagt dan het vrij te laten vermogen genoemd in artikel 34 Participatiewet.

Artikel 8 In aanmerking te nemen inkomen bij beslag, MSNP of WSNP 

Artikel 8, lid 1

Als beslag is gelegd op het inkomen of als sprake is van een WSNP-traject, wordt de draagkracht berekend over de middelen waarover inwoner wel kan beschikken. Bij beslag is dat de beslagvrije voet. Bij een WSNP-traject is dat het door de rechter-commissaris vastgestelde vrijgelaten bedrag. In 2019 is jurisprudentie verschenen waarin de CRvB heeft bepaald dat geen rekening gehouden moet worden met beslag. Die uitspraak betrof algemene bijstand. Op het moment van schrijven van deze beleidsregels is niet duidelijk of de uitspraak ook geldt voor bijzondere bijstand. In afwachting van meer jurisprudentie wordt het beleid dat wel rekening houden met beslag, WSNP en MSNP voortgezet.

Artikel 8, lid 2

Ook bij een minnelijk traject dat wordt uitgevoerd door een bij de NVVK aangesloten instantie voor schuldhulpverlening kan de draagkracht worden berekend over het inkomen waarover men daadwerkelijk kan beschikken. Hieraan is echter de voorwaarde gekoppeld dat het minnelijke traject goed verloopt en de inwoner zich aan de afspraken houdt.

Artikel 9 Samenloop WSNP en MSNP met bewindvoering en budgetbeheer

Personen in een WSNP of MSNP-traject mogen een deel van het inkomen houden, het vrij te laten bedrag. In een aantal situaties kan dit vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris of de schuldhulpverlener worden aangepast. Dat kan als kosten moeten worden gemaakt voor bewindvoering en budgetbeheer. Wanneer dit het geval is, moet de draagkracht worden berekend over het daadwerkelijke inkomen dat iemand normaal gesproken zou ontvangen, als er geen schulden zouden zijn geweest. Ook moet het vermogen worden bepaald.

Als de kosten van beschermingsbewind of budgetbeheer geheel of gedeeltelijk uit het daadwerkelijke inkomen of vermogen kunnen worden betaald, wordt de aanvraag om bijzondere bijstand (gedeeltelijk) afgewezen en dient de inwoner een correctie van het vrij te laten bedrag aan te vragen.

Als het beschermingsbewind samenloopt met een WSNP-traject, dan moet de rechter-commissaris deze correctie toestaan. Als het beschermingsbewind tijdens een minnelijk schuldhulpverleningstraject loopt, dan past de schuldhulpverlener de correctie toe.

Artikel 10 Vaststellen maandinkomen en draagkracht

Artikel 10 lid 1

In dit lid is bepaald dat de vrijlatingen op grond van artikel 31, tweede lid, Participatiewet, ook van toepassing zijn op de bijzondere bijstand. Hiermee wordt dus rekening gehouden bij het berekenen van de draagkracht uit het inkomen.

Artikel 10, lid 2,3 en 4

Behoeft geen toelichting.

Artikel 11 Kostendelersnorm, Inkomensgrenzen en draagkrachtpercentages

Artikel 11, lid 1

Als het netto-inkomen inclusief vakantiegeld van de inwoner meer bedraagt dan de van toepassing zijnde inkomensgrens inclusief vakantiegeld, wordt de inwoner geacht over draagkracht te beschikken om zelf of voor een deel in de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De inkomensgrenzen en draagkrachtpercentages staan in lid 3 en lid 4.

Artikel 11, lid 2

In het tweede lid is bepaald dat bij de berekening van de draagkracht, rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm. Doordat kostendelers lagere algemene kosten van bestaan hebben, hebben zij meer ruimte om in bijzondere kosten te voorzien.

Hierop zijn 2 uitzonderingen, de collectieve zorgverzekering en de financiële tegemoetkoming voor chronisch zieken. Daarbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm.

Artikel 11, lid 3.

In principe wordt uitgegaan van een inkomensgrens van 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantiegeld, in een aantal gevallen geldt een hogere inkomensgrens. Deze worden in dit artikel genoemd.

Artikel 11 lid 4

Om mensen met een laag inkomen tegemoet te komen als zij te maken hebben met bijzondere en

noodzakelijke kosten, is besloten om 35% van het meerdere inkomen boven de bijstandsnorm als draagkracht aan te merken.

Voor een aantal kostensoorten wordt de volledige draagkracht gebruikt. Het gaat hier om kostensoorten die weliswaar worden verstrekt als bijzondere bijstand, maar die naar hun aard horen tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan of te maken hebben met het betalen van de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Het gaat om de volgende kostensoorten:

  • 1.

    woonlasten die niet uit de norm kunnen worden betaald;

  • 2.

    aanschaf van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen;

  • 3.

    kosten van budgetbeheer, bewindvoering en curatele.

Artikel 12 Draagkrachtperiode

Artikel 12 lid 1

Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking worden genomen.

De draagkracht uit het inkomen wordt in principe vastgesteld voor een periode van 12 maanden, vanaf de eerste dag van de maand waarin de bijstandsaanvraag wordt ingediend. De draagkracht kan over een afwijkende periode dan hiervoor genoemd worden vastgesteld als hiervoor aanleiding is. Als binnen de vastgestelde periode van 12 maanden een nieuwe bijstandsaanvraag wordt ingediend, blijft de al eerder vastgestelde draagkracht voor die periode gelden.

Artikel 12 lid 2

Omdat het inkomen van de inwoner die pensioengerechtigd is meestal niet zal wijzigen, geldt in deze gevallen een draagkrachtperiode van 3 jaar. Wijzigt het inkomen of vermogen binnen deze periode van 3 jaar, dan moet de inwoner dat op grond van de algemene inlichtingenplicht van artikel 17 Participatiewet melden en dit kan leiden tot aanpassing van de draagkracht en draagkrachtperiode.

Artikel 12 lid 3 en 4

Deze behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 12 lid 5

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in principe niet meer aangepast.

Het kan gebeuren dat er in de loop van de vastgestelde draagkrachtperiode ontwikkelingen voordoen die aanleiding geven om de draagkracht te herzien. Dat is in ieder geval als sprake is van een inkomens- of vermogenswijziging van 10% of meer.

Paragraaf 3.2 Kosten van bijzondere sociale of financiële omstandigheden.

Artikel 13 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden 

Artikel 13 lid 1 sub a Kosten van een begrafenis of crematie

De kosten van een uitvaart moeten worden betaald uit de nalatenschap, voor zover ze niet op een andere manier kunnen worden gedekt. Voorliggende voorzieningen zijn: levens-, overlijdens- of begrafenis/crematieverzekering, speciaal voor dit doel gereserveerd geld op bankrekening. Bijstandsverlening aan de overledene zelf voor de kosten van de begrafenis of crematie is niet mogelijk.

Als de kosten niet of niet volledig uit de nalatenschap of een voorliggende voorziening kunnen worden betaald, komen deze voor rekening van de erfgenamen. Elke nabestaande kan op individuele basis naar rato van het aantal nabestaanden bijzondere bijstand aanvragen in de eigen woongemeente. Bijvoorbeeld: Als de overledene drie kinderen had, dient elk kind 1/3 van de kosten te betalen. Elk kind kan afzonderlijk, in de gemeente waar hij/zij woont een aanvraag om bijstand voor zijn/haar deel indienen.

Als de nabestaande géén opdracht heeft gegeven tot de uitvaart én afstand heeft gedaan van de nalatenschap is hij/zij ook niet aansprakelijk voor de uitvaartkosten.

Als de nabestaande wél opdracht heeft gegeven tot de uitvaart op grond van "dringende verplichting van moraal en fatsoen" (Burgerlijk Wetboek), maar de nalatenschap heeft verworpen, dan is hij/zij wel aansprakelijk voor de kosten van de uitvaart.

Geen bijstand wordt verleend voor begrafenis- of crematiekosten in het buitenland. Ook wordt geen bijstand verleend voor reiskosten naar het buitenland om een begrafenis of crematie bij te wonen of voor de kosten die gepaard gaan met het vervoer van de overledene naar het buitenland (op grond van het territorialiteitsbeginsel).

Als noodzakelijke kosten voor een begrafenis of crematie in Nederland worden in deze beleidsregels aangemerkt:

  • 1.

    Akte van overlijden

  • 2.

    Basistarief van de uitvaartverzorger

  • 3.

    Overbrengen van de overledene naar het rouwcentrum

  • 4.

    Laatste verzorging overledene

  • 5.

    Een eenvoudige kist

  • 6.

    Opbaren in het rouwcentrum inclusief condoleancebezoek

  • 7.

    Rouwauto + 1 volgauto

  • 8.

    Gebruik condoleanceruimte

  • 9.

    Dragers

  • 10.

    In het geval van een begrafenis: de grafrechten van een algemeen graf voor 10 jaar

  • 11

    In het geval van een crematie: de crematiedienst in aula crematorium

In de bijlage Financiële Uitvoeringsrichtlijnen zijn de maximale bedragen opgenomen voor een begrafenis of crematie. Deze zijn gebaseerd op informatie van www.uitvaart.nl.

De Wet op de lijkbezorging regelt de uitvaart van overledenen in het geval niemand een opdracht tot lijkbezorging heeft gegeven. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente waarin het lichaam van de overledene zich bevindt. Deze gemeente heeft daarbij een verhaalsrecht op de onderhoudsplichtige familieleden van de overledene

Artikel 13 lid 1 sub b Kosten van noodzakelijk verhuizen

De kosten van verhuizen behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die men in principe moet voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten. We beschouwen de kosten van een verhuizing als noodzakelijk als de verhuizing zelf noodzakelijk is op medische, sociale en/of financiële gronden en deze niet voorzienbaar was.

Allereerst moet worden beoordeeld of aanspraak kan worden gemaakt op een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo. Als dat niet het geval is, wordt de noodzaak voor bijzondere bijstand aan de hand van de volgende vragen beoordeeld.

  • 1.

    Is er sprake van bijzondere omstandigheden?

Voorbeelden van medische, sociale en/of financiële gronden zijn:

  • 1.

    de huidige woning kan niet langer bewoond worden vanwege een aandoening aan de luchtwegen (medisch);

  • 2.

    de huidige woning kan vanwege bedreiging door de ex-partner niet langer bewoond worden (sociaal);

  • 3.

    de huidige woning is (veel) te duur (financieel);

  • 4.

    de woning moet op grond van een echtscheiding worden verlaten omdat deze aan de ex-partner is toebedeeld.

Er is geen sprake van een noodzakelijke verhuizing als deze te voorzien was, bijvoorbeeld de persoon op hoge(re) leeftijd die naar een aanleunwoningwoning verhuist. In dergelijke gevallen wordt men geacht voor deze kosten te reserveren.

Uitgangspunt is dat de verhuizing zo goedkoop mogelijk wordt uitgevoerd door de inwoner zelf, eventueel met behulp van mensen uit zijn eigen netwerk. Als binnen het netwerk geen transportmiddel beschikbaar is, worden de kosten voor het huren van een bestelwagen of boedelbak als noodzakelijke kosten aangemerkt. De huur- en brandstofkosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking.

De kosten van een professionele verhuizer worden slechts vergoed als de inwoner de verhuizing zelf niet kan uitvoeren en hij hiervoor geen beroep kan doen op zijn netwerk. In dat geval moet de inwoner drie offertes overleggen om de goedkoopst adequate voorziening te vinden.

Artikel 13 lid 1 sub c Dubbele woonkosten of eerste huur als gevolg van noodzakelijk verhuizen

De huur voor huurwoningen moet bijna altijd vooraf worden betaald. Bij een verhuizing is meestal sprake van een maand overlapping van huur voor de oude woning en huur voor de nieuwe woning. In principe behoren de betaling van eerste huurlasten voor de nieuwe woning tot de algemene kosten van bestaan waarin een inwoner moet voorzien door reservering vooraf of gespreide betaling.

In de praktijk zijn er echter een aantal situaties aan te wijzen waarin een inwoner niet geacht kan worden in staat te zijn geweest om voor deze kosten te reserveren en dit ook niet verwijtbaar is, bijvoorbeeld personen van wie het college heeft vastgesteld dat sprake is van een noodzakelijke verhuizing.

In die gevallen is strikte toepassing van het voorgaande niet redelijk is. In deze en vergelijkbare gevallen kan bijstand worden verstrekt voor genoemde kosten. De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

Als een waarborgsom vereist is kan hiervoor bijzondere bijstand in de vorm van een lening worden verstrekt.

De huurtoeslag kent geen dubbele toeslag bij verhuizing. Bij een verhuizing wordt maar voor één maand huurtoeslag verstrekt, terwijl men dan twee keer huur moet betalen. De huurtoeslag moet worden toegerekend aan de vorige woning en kan niet in mindering worden gebracht op de bijzondere bijstand voor de eerste huur voor de nieuwe woning.

Artikel 13 lid 1 sub d Reiskosten in Nederland

Reiskosten zijn algemene kosten van bestaan. Inwoners worden geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm de vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Slechts als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan voor reiskosten die binnen Nederland gemaakt worden (artikel 11 lid 1 Participatiewet, territorialiteitsbeginsel) bijzondere bijstand verleend worden. Toepassing van de gemeentelijke beoordelingssystematiek is bij deze kosten belangrijk (het Kantelingsprincipe).

De volgende soorten reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking:

Ziekenbezoek in Nederland

Incidentele reiskosten in verband met bezoek van een ziek familielid moeten in principe worden betaald uit een inkomen op bijstandsniveau. Als er sprake is van een langdurige opname, komen de reiskosten in aanmerking voor bijzondere bijstandsverlening. Van een langdurige opname is sprake als de opname langer dan 2 weken duurt.

De bijstand wordt verstrekt voor maximaal 2 keer per week en voor maximaal 2 personen op basis van het reizen per openbaar vervoer, 2e klas, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding op basis van de onbelaste vergoeding van de belastingdienst en de kortste route. Er geldt een minimale enkele reisafstand van 10 kilometer.

Een vergoeding van een ziektekostenverzekeraar geldt als voorliggende voorziening.

Voor de reiskosten in verband met een eigen medische behandeling kan geen bijzondere bijstand worden verleend wegens een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). In een aantal gevallen bestaat recht op een vergoeding van de ziektekostenverzekeraar op grond van het Besluit zorgverzekering:

  • 1.

    als de verzekerde nierdialyses moet ondergaan;

  • 2.

    als de verzekerde oncologische behandelingen met chemotherapie of radiotherapie moet ondergaan;

  • 3.

    als de verzekerde zich uitsluitend met een rolstoel kan verplaatsen;

  • 4.

    als het gezichtsvermogen van de verzekerde zodanig is beperkt dat hij zich niet zonder begeleiding kan verplaatsen.

Voor andere gevallen dient inwoner een beroep te doen op de hardheidsclausule van de zorgverzekering. Of een beroep kan worden gedaan op de hardheidsclausule is als volgt te berekenen: aantal aaneengesloten maanden (maximaal 12) dat vervoer noodzakelijk is x het aantal keren per week x het aantal kilometers enkele reis. Als de uitkomst groter of gelijk is aan 250 kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan.

Bezoek uit huis geplaatste kinderen in Nederland

Reiskosten voor bezoek van uit huis geplaatste kinderen aan hun familie moeten worden voldaan uit de pleegvergoeding die de pleegouders of de instelling hiervoor ontvangen. Reiskosten voor bezoek aan een uit huis geplaatst kind door de ouder(s) komen wel voor bijzondere bijstand in aanmerking.

De bijzondere bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de bezoekregeling die is opgesteld door de Raad voor de Kinderbescherming of door de instelling waar het kind verblijft met een frequentie van maximaal 2 per week. De bijstand wordt verstrekt voor maximaal 2 personen op basis van het reizen per openbaar vervoer, 2e klas, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding op basis van de onbelaste vergoeding van de belastingdienst en de kortste route. Er geldt een minimale enkele reisafstand van 10 kilometer.

Bezoek gedetineerd gezinslid in Nederland

Onder een gedetineerde wordt verstaan diegene die in afwachting van een berechting of na een veroordeling verblijft in een penitentiaire inrichting. Ook plaatsing in een justitiële jeugdinrichting wordt gezien als een vorm van detentie.

Voor het bezoeken van een gedetineerde kan met een frequentie van maximaal 1 keer per twee weken bijzondere bijstand worden verleend voor maximaal 2 personen op basis van het reizen per openbaar vervoer, 2e klas, dan wel bij eigen vervoer tegen een kilometervergoeding op basis van de onbelaste vergoeding van de belastingdienst en de kortste route. Er geldt een minimale enkele reisafstand van 10 kilometer.

Om voor bijstand in aanmerking te komen, dient aan beide navolgende voorwaarden te worden voldaan:

  • 1.

    de gedetineerde is de partner dan wel een bloed- of aanverwant tot en met de 2e graad en behoorde tot aan de detentie tot het gezin van inwoner;

  • 2.

    de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting binnen Nederland en heeft geen recht op verlof.

Artikel 13 lid 1 sub e Eigen bijdrage in de kosten van rechtshulp en/of rechtsbijstand

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand als deze kosten noodzakelijk zijn. De noodzakelijkheid wordt aangenomen als er een advocaat is toegevoegd op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Omgekeerd geldt dat, als het verzoek om toevoeging van een advocaat door de Raad voor de Rechtsbijstand is afgewezen, de procedure in beginsel niet noodzakelijk is.

Wanneer aan een inwoner een toevoeging is verleend, is verder van belang of inwoner aanspraak maakt op verlaging van de eigen bijdrage. De eigen bijdrage wordt verlaagd wanneer een inwoner, voordat hij een advocaat raadpleegt, eerst (gratis) rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket. Om voor de verlaging in aanmerking te komen is vereist dat het Juridisch Loket inwoner in persoon rechtshulp heeft verleend en dit heeft geleid tot een diagnosedocument. Het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand voorziet overigens in uitzonderingen op het systeem dat eerst het Juridisch Loket moet worden geraadpleegd om de eigen bijdrage te verlagen.

Wanneer een inwoner niet eerst rechtshulp vraagt aan het Juridisch Loket en als gevolg daarvan wordt geconfronteerd met een hogere eigen bijdrage, dan kan de bijzondere bijstand worden afgestemd wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Deze verlaging wordt

toegepast op grond van de Handhavings- en afstemmingsverordening Participatiewet 2015.Een beroep op de rechtsbijstandsverzekering van een inwoner kan een voorliggende voorziening zijn.

Artikel 13 lid 1 sub f Vaste woonlasten tijdens verblijf in een Wlz-instelling

Wlz-instellingen zijn instellingen waar iemand (tijdelijk) woont en zorg krijgt op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Dit zijn onder andere verpleeghuizen en verzorgingshuizen, (psychiatrische) ziekenhuizen en instellingen voor gehandicapten. Als iemand tijdelijk wordt opgenomen in een dergelijke instelling, kan bijzondere bijstand worden verleend voor de doorbetaling van de vaste woonlasten. Hieronder wordt ook verstaan de gedwongen opname op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ). Bijzondere bijstand voor het aanhouden van de woning aan gedetineerden is niet mogelijk (artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet).

Aansluiting moet worden gezocht bij de omzetting van de algemene bijstandsnorm naar een zak- en kleedgeldnorm. Pas vanaf het moment dat de zak- en kleedgeldnorm geldt, kan gesteld worden dat de norm niet voldoet om de woonlasten te betalen. Steeds moet bezien worden of het aanhouden van de eigen woning noodzakelijk is. Als richtlijn geldt een periode van maximaal zes maanden.

Voor vergoeding komen in aanmerking:

  • 1.

    indien een huurwoning wordt bewoond: de op de aanvangsdatum van het lopende huursubsidietijdvak per maand geldende huurprijs als omschreven in artikel 1 van de Wet op de huurtoeslag, onder aftrek van de huurtoeslag die voor de woning wordt ontvangen

  • 2.

    indien een eigen woning wordt bewoond: de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar de omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

  • 3.

    voorschotnota's voor energie tot maximaal het bedrag dat in overleg met het energiebedrijf als nieuw voorschot wordt vastgesteld;

  • 4.

    nutsvoorzieningen;

  • 5.

    onroerendezaakbelasting;

  • 6.

    verzekeringen zoals inboedelverzekering;

  • 7.

    abonnementen van bijvoorbeeld telefoon en kabeltelevisie.

Artikel 13 lid 1 sub g en h WSNP bewindvoering, beschermingsbewind, budgetbeheer, curatele en mentorschap

In onderstaand schema is weergegeven wanneer er wel en wanneer er geen recht is op bijzondere bijstand voor WSNP bewindvoering, beschermingsbewind en budgetbeheer

Omschrijving

Recht op bijzondere bijstand

Toelichting

Bewindvoering in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP)

Nee

Wanneer de bewindvoering plaatsvindt in het kader van de WSNP dan geldt het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering als een voorliggende voorziening (artikel 15, eerste lid, Participatiewet). Alle kosten van de bewindvoerder worden op grond van dit besluit betaald uit de boedel.

Bewindvoering in het kader van beschermingsbewind

Ja

De beloning voor de bewindvoerder wordt door de kantonrechter vastgesteld op grond van de “Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren”.

Als de inwoner de kosten van de beloning zelf niet kan dragen komen die kosten in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand

Bewindvoering in het kader van beschermingsbewind bij samenloop WSNP of MSNP

Geen recht als op basis van daadwerkelijke inkomen sprake is van draagkracht

Wel recht als er op basis van daadwerkelijk inkomen geen sprake is van draagkracht.

Aanvraag beoordelen op basis van werkelijk inkomen en afwijzen als er voldoende draagkracht is. In dat geval moet betrokken correctie vrij te laten bedrag aanvragen. Als sprake is van draagkracht moet de aanvraag worden afgewezen.

Is er geen draagkracht dan is er wel recht op bijzondere bijstand.

Extra vergoeding problematische schulden

Ja

Om voor deze vergoeding in aanmerking te komen zal de bewindvoerder zich tot de kantonrechter moeten wenden. Als deze vergoeding wordt toegekend, komt deze eveneens in aanmerking voor vergoeding via de bijzondere bijstand

Kosten bewindvoerder

(alleen bij beschermingsbewind)

Ja

Als een bewindvoerder aantoonbaar concrete kosten maakt, zoals reiskosten, dan komen deze kosten ook in aanmerking voor bijstandsverlening.

Curatele

Ja

De vergoeding van de kosten van curatele gebeurt op dezelfde manier als bij bewindvoering in het kader van beschermingsbewind. De bijzondere bijstand wordt uitbetaald na het overleggen van de beschikking van de rechtbank waarin de curatele en de vaststelling van de hoogte van de vergoeding vastgelegd is

Vrijwillig budgetbeheer

Nee

Er is sprake van vrijwilligheid, kosten worden niet vergoed

Budgetbeheer door afdeling WIZ

n.v.t.

Er worden geen kosten in rekening gebracht.

Samenloop budgetbeheer met MSNP en WSNP

Geen recht als op basis van daadwerkelijke inkomen sprake is van draagkracht

Wel recht als er op basis van daadwerkelijk inkomen geen sprake is van draagkracht.

Aanvraag beoordelen op basis van werkelijk inkomen en afwijzen als er voldoende draagkracht is. In dat geval moet betrokken correctie vrij te laten bedrag aanvragen. Als sprake is van draagkracht moet de aanvraag worden afgewezen.

Is er geen draagkracht dan is er wel recht op bijzondere bijstand.

Voor curatele en mentorschap geldt dat de noodzaak van de eventuele kosten daarvan als vaststaand moet worden beschouwd, als de rechter belanghebbende onder bewind c.q. curatele geplaatst heeft dan wel een mentor heeft benoemd. Het college kan in deze geen eigen afweging meer maken. Voorzover belanghebbende de kosten niet uit eigen middelen kan betalen, kan bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 13 lid 1 sub i Kosten medisch advies ontheffing inburgeringsplicht op grond van de Wi (oud)

Bijzondere bijstand kan alleen worden verstrekt als de inburgeraar vóór 2013 is gestart met het inburgeringstraject en daardoor onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt. Inburgeringstrajecten die vanaf 2013 zijn gestart, vallen onder de verantwoordelijkheid van het DUO. Een ontheffing moet daar worden aangevraagd. De kosten vallen niet onder de bijzondere bijstand.

Artikel 13 lid 1 sub j Overbruggingsuitkering

Het gaat hier in ieder geval om nieuwkomers/vluchtelingen die een verblijfsstatus hebben gekregen en als direct gevolg daarvan recht hebben op algemene bijstand kunnen een beroep doen op de overbruggingsuitkering voor de noodzakelijke kosten van bestaan bij een eerste vestiging op grond van de taakstelling huisvesting vergunninghouders. Overige situaties kunnen zijn: personen die na een echtscheiding de echtelijke woning hebben moeten verlaten of personen die na een periode van detentie of dakloosheid weer eigen woonruimte krijgen.

De overbruggingsuitkering kan bestaan uit:

  • 1.

    een bedrag om niet ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand exclusieve vakantietoeslag voor de noodzakelijke kosten van bestaan in de eerste maand;

  • 2.

    een bedrag om niet ter compensatie en ter hoogte van het gemis aan huur- en zorgtoeslag en indien noodzakelijk de alo-kop van het kindgebondenbudget over de eerste maand, mits dit een gebroken maand betreft;

  • 3.

    indien blijkt dat de toeslagen over de 1e volledige maand niet tijdig verstrekt kunnen worden, op basis van maatwerk, een lening verstrekken ter compensatie en ter hoogte van het gemis aan huur- en zorgtoeslag en eveneens indien noodzakelijk de alo-kop van het kindgebondenbudget voor de eerste volledige maand

Wanneer dit noodzakelijk is, kan de overbruggingsuitkering verlengd worden op basis van maatwerk.

Inkomsten worden niet in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering, maar op de algemene bijstandsuitkering.

Artikel 13 lid 1 sub k Waarborgsom

Bij eerste huisvesting kunnen de kosten van een waarborgsom verstrekt worden in de vorm van een lening. De aflossing vindt plaats in maandelijkse termijnen van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm vanaf de tweede volledige maand.

De waarborgsom wordt direct doorbetaald aan de verhuurder.

Artikel 13 lid 2

In dit lid is vastgelegd dat de in het eerste lid genoemde kostensoorten geen limitatieve opsomming is.

Paragraaf 3.3 Maatwerkvoorziening chronisch zieken en gehandicapten

Op grond van dit hoofdstuk kunnen vergoedingen worden verstrekt aan personen die als gevolg van een chronische ziekte of handicap extra kosten hebben.

Artikel 14 Doelgroep

Artikel 14 lid 1

Dit lid behoeft geen toelichting

Artikel 14, lid 2

Voor de toetsing van het inkomen aan de grens van 130% van de bijstandsnorm, houden we geen rekening met de kostendelersnorm. Voor de toetsing van het vermogen houden we geen rekening met een vermogen in de eigen woning. Reden hiervoor is dat men niet daadwerkelijk kan beschikken over dit vermogen.

Artikel 15 Voorliggende voorzieningen medische kosten

Artikel 15 lid 1

Een van de beginselen van de Participatiewet is dat er geen recht bestaat op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de inwoner toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. De Wlz, de Wmo en de Zvw vergoeden noodzakelijke kosten die verband houden met (para)medische behandelingen. In principe zijn deze regelingen toereikend en passend waardoor er geen recht op bijstand bestaat.

Ook ten aanzien van de in het Besluit Zorgverzekering en de Regeling Zorgverzekering vastgelegde wettelijke eigen bijdragen stelt de wetgever dat met deze eigen bijdragen een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, waardoor artikel 15, lid 1, Participatiewet in de weg staat aan bijstandsverlening voor deze eigen bijdragen, ongeacht de medische noodzaak van inwoner (CRvB 21-05-2013, nr. 12/623 WWB).

Artikel 15 lid 2

De collectieve zorgverzekering minima is in principe een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten. Twee wijzigingen per 1 januari 2015 maken de CZM met name ook toegankelijk en aantrekkelijk voor de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten:

  • 1.

    oprekking van de inkomensgrens naar 130% waardoor een grotere doelgroep in aanmerking komt;

  • 2.

    toevoeging van de module eigen bijdrage Wmo waardoor alle eigen bijdragen van Wmo-voorzieningen tot een vastgesteld maximumbedrag per jaar vergoed worden door de CZM.

Kosten als gevolg van een chronische ziekte of handicap die de CZM niet vergoedt en die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, worden in artikel 16 beschreven.

Artikel 16 Voor vergoeding in aanmerking komende kosten

In dit artikel worden voorbeelden van kosten genoemd ten gevolge van ziekte of gebrek waarbij geen voorliggende voorziening aan te wijzen is maar die toch aan te merken zijn als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.

Na een objectieve indicatie van een (medisch) deskundige kan bijzondere bijstand worden verstrekt. Hier hoeft niet altijd een keuringsarts aan te pas te komen. Indicaties voor bijvoorbeeld maaltijdvoorziening en personenalarmering worden vaak door ouderenwerkers vastgesteld. Hiermee kan de noodzaak worden aangenomen. De noodzaak voor aangepast schoeisel blijkt uit de gedeeltelijke vergoeding van de zorgverzekeraar.

De meerkosten van een maaltijdvoorziening, meerkosten dieet, extra kosten slijtage en bewassing, meerkosten verwarming en meerkosten aangepast schoeisel worden aan de hand van de in de Nibud prijzengids vermelde normbedragen vastgesteld. Voor bijzondere bijstand komen de meerkosten ten opzichte van de normbedragen in aanmerking.

In sommige gemeenten bestaat een maaltijdvoorziening standaard uit een voorgerecht, hoofdgerecht en nagerecht en kan de gebruiker niet kiezen voor alleen een hoofdgerecht, In andere gemeenten kan de gebruiker zelf kiezen voor wel of geen voorgerecht en nagerecht. Besloten is geen onderscheid te maken in de vergoeding en alle onderdelen van de maaltijdvoorziening voor vergoeding in aanmerking te laten komen.

De bijzondere bijstand voor de kosten van alarmering wordt vastgesteld op de daadwerkelijke kosten.

De genoemde kosten zijn geen limitatieve opsomming. Ook andere kosten kunnen voor bijzondere bijstand in aanmerking komen als zij het gevolg zijn van individuele bijzondere omstandigheden. Te denken valt aan de extra kosten van thuisdialyse.

Artikel 17 Extra financiële tegemoetkoming

Het kabinet heeft met ingang van 1 januari 2014 de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie Eigen Risico (CER) afgeschaft. Het is nu de taak van de gemeenten om chronisch zieken en gehandicapten zo nodig in financiële zin te compenseren. De gemeenten ontvangen daartoe de middelen van het Rijk.

De doelgroep chronisch zieken en gehandicapten is niet aan de hand van specifieke kenmerken in te delen.

Iedere ziekte of handicap is anders en brengt ook specifieke meerkosten met zich mee. Om die reden is de

oelgroep chronisch zieken en gehandicapten voor de bijzondere bijstand niet bepaald aan de hand van specifieke kenmerken, maar aan de hand van het ontvangen van een bepaalde uitkering of voorziening in verband met handicap of ziekte. Deze worden in het eerste lid genoemd.

Personen die tot de doelgroep als bedoeld in artikel 14 behoren èn op wie ten minste een van de in artikel 17, lid 1 genoemde situaties van toepassing is, kunnen eenmaal per kalenderjaar in aanmerking komen voor een extra financiële tegemoetkoming.

Artikel 17 lid 2

De tegemoetkoming heeft betrekking op de kosten die men in voorgaande jaar heeft gemaakt. Maakt men bijvoorbeeld in 2019 voor het eerste kosten, dan kan men in 2020 een aanvraag indienen.

Op het aanvraagformulier moet men invullen welke kosten men heeft gehad als gevolg van een chronische ziekte of handicap over het voorgaande kalenderjaar. Hiervan worden geen bewijsstukken gevraagd. Achteraf vindt steekproefsgewijs een controle plaats. Men moet dan alsnog bewijsstukken overleggen van de kosten. Als men dat niet of onvoldoende kan, dan kan dat tot gevolg hebben dat de tegemoetkoming moet worden terugbetaald. Tot een bewijs van de kosten behoort ook de betaling van het verplicht eigen risico.

Het betreft geen limitatieve opsomming. Als inwoner kan aantonen dat hij tot de doelgroep behoort, kan hij in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor de financiële tegemoetkoming.

Artikel 17 lid 3

Dit behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 17 lid 4

Het UWV verstrekt eenmaal per jaar ambtshalve de Tegemoetkoming arbeidsongeschikten aan personen met een WAJONG-uitkering of personen met een WIA//WAZ/WAO-uitkering op basis van tenminste 35% arbeidsongeschiktheid. De tegemoetkoming van het UWV wordt in de maand september automatisch toegekend.

De Tegemoetkoming arbeidsongeschikten van het UWV wordt verstrekt voor hetzelfde doel als de extra

financiële tegemoetkoming namelijk voor de extra (ziekte)kosten die men maakt als gevolg van ziekte of handicap. Daarom wordt de Tegemoetkoming arbeidsongeschikten in mindering gebracht op de extra financiële tegemoetkoming die op grond van artikel 17 wordt verstrekt.

Artikel 17 lid 5

Dit behoeft geen nadere toelichting.

Paragraaf 3.4 Maatwerkvoorziening gezinnen met schoolgaande kinderen

Artikel 18 DoelgroepOuders met schoolgaande kinderen zijn aan te merken als een specifieke groep. Deze groep heeft te maken met een cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met de schoolverplichtingen van de kinderen te maken hebben. Voor deze doelgroep geldt een inkomensgrens van 120 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hiermee sluiten we aan bij diverse andere voorzieningen voor kinderen.

Artikel 19 Voor vergoeding in aanmerking komende kosten

Artikel 19, lid 1 Reiskosten

Kinderen die een opleiding volgen in het voortgezet onderwijs buiten de eigen woonplaats en waarbij is vastgesteld dat de opleiding niet in de eigen woonplaats gevolgd kan worden, hebben te maken met bijzondere kosten in de vorm van reiskosten. Voor deze kosten is geen passende en toereikende voorliggende voorziening aanwezig. Enige uitzondering zijn leerlingen van 16 en 17 jaar die een voltijds mbo-opleiding volgen, zij komen sinds 2017 in aanmerking voor een OV kaart.

De vergoeding op grond van de WTOS bevat slechts een forfaitair component voor reiskosten. De WTOS is weliswaar een voorliggende voorziening, maar deze kan niet als passend en toereikend worden beschouwd voor gezinnen van wie de feitelijke reiskosten ten gevolge van specifieke omstandigheden sterk afwijken en voor wie deze kosten een te zware belasting vormen. Het college kan dan ook in aanvulling op de WTOS bijzondere bijstand verstrekken voor reiskosten, indien sprake is van bijzondere omstandigheden (CRvB 27-01-2009, nr. 07/5172 WWB en Rechtbank Arnhem van 29-01-2008, nr. AWB 07/3591).

De kosten kunnen op 2 manieren worden vergoed:

1. Via een vergoeding in natura door middel van het verstrekken van een fiets via het Afac (Algemene fiets afhandel centrale) in het Wijkbedrijf Goes;

2. Via een vergoeding op basis van het openbaar vervoer.

Ad 1. Vergoeding van een fiets in natura

Bijzondere bijstand wordt als hoofdregel verstrekt als een geldbedrag ‘om niet’ (art 48 Participatiewet).

Op grond van art. 57 van de Participatiewet of voor de verstrekking van categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering is het mogelijk om bijzondere bijstand in natura te verstrekken. Daarnaast is het mogelijk om (individuele) bijzondere bijstand in natura te verstrekken in andere gevallen die niet wettelijk zijn geregeld. Feit is wel dat inwonern, daar waar de verstrekking in natura niet wettelijk geregeld is, altijd aanspraak kunnen maken op een uitkering in geld.

Dit maakt het mogelijk om een fiets in natura te verstrekken voor kinderen die voldoen aan de voorwaarden voor het recht op reiskostenvergoeding. Om beweging en gezond leven te bevorderen, verdient het in de eerste plaats aanbeveling dat een kind een fiets gebruikt voor het overbruggen van de reisafstand naar de school. Voor ieder kind dat voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaat, is het mogelijk een fiets te verstrekken via het Afac. Hierbij geldt geen minimale reisafstand. Als er geen geschikte fiets beschikbaar is, dan wordt eenmalig een bedrag verstrekt. De hoogte van dit bedrag is opgenomen in de Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

Ad 2. Vergoeding van kosten openbaar vervoer

In de gevallen waarbij het wegens individuele omstandigheden niet mogelijk is om op de fiets naar school te gaan en voor de maanden waarin wegens weersomstandigheden niet verlangd kan worden dat een kind op de fiets naar school gaat, kunnen de reiskosten op basis van openbaar vergoed worden. Hierbij geldt een minimale enkele reisafstand van 10 kilometer.

Een combinatie van een fiets en vergoeding van openbaar vervoer is dus ook mogelijk, bijvoorbeeld om bij mooi weer wel naar school te fietsen of om vanaf de bushalte of het station verder naar school te reizen

Voor scholieren van 12 tot en met 18 jaar zijn verschillende abonnementen met korting verkrijgbaar. Kijk hiervoor op www.9292.nl.

Daarnaast kunnen zij via de Stichting Scholierenvervoer Zeeland nog eens 15% reductie ontvangen op bus tarieven. Er zijn diverse abonnementsmogelijkheden:

  • 1.

    een schooljaar

  • 2.

    een examenjaar

  • 3.

    een winterabonnement.

Vrijwel alle middelbare scholen en ROC’s zijn bij deze stichting aangesloten. Abonnementen kunnen worden aangevraagd via de vervoerscoördinator van de desbetreffende school. Voor meer informatie: www.scholierenvervoerzeeland.nl. Bij het verstrekken van bijzondere bijstand dienen beide kortingsmogelijkheden benut te worden.

Artikel 19, lid 2 Overige indirecte schoolkosten

De schoolkosten zijn te verdelen in twee categorieën:

1. directe kosten:

Hieronder vallen kosten zoals lesgeld, schoolfonds, ouderbijdrage, schoolboeken, rekenmachine, woordenboek en diverse kleine kosten zoals een passer, driehoek, pennen, potloden, liniaal etc.

Het Kindgebonden Budget is een passende en toereikende voorliggende voorziening voor de directe schoolkosten. Voor deze kosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt.

2. indirecte kosten:

Hieronder vallen de kosten van een schooltas, huur schoolkluisje, schoolreisjes, excursies en/of vakantiekampen, sportactiviteiten, sportkleding, een computer en een fiets.

Voor de indirecte schoolkosten is er geen passende en toereikende voorliggende voorziening. Hiervoor kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Overige indirecte schoolkosten die in aanmerking komen voor een vergoeding zijn:

  • 1.

    kosten van een excursie of schoolreisje;

  • 2.

    kosten van sportkleding : 1 x per 2 jaar

  • 3.

    kosten van een schooltas: 1 x per 2 jaar

  • 4.

    kosten van huur van een kluisje.

De hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten tot een maximumbedrag zoals genoemd in de Financiële Uitvoeringsrichtlijnen.

Artikel 19, lid 3

Bij aanvragen van inwoners van de gemeente Noord-Beveland wordt rekening gehouden met de vergoeding die zij uit het Declaratiefonds van hun gemeente kunnen krijgen voor de kosten van een fiets en indirecte schoolkosten. Bijzondere bijstand is mogelijk voor zover de tegemoetkoming uit het Declaratiefonds van Noord-Beveland lager is dan de vergoedingen die op grond van deze beleidsregels bijzondere bijstand van toepassing zijn.

Artikel 20 Computer voor schoolgaande kinderen

In de dagelijkse onderwijspraktijk wordt op de basisschool al de basis gelegd voor kennis over en gebruik van een computer. Op de scholen wordt al met de computer gewerkt vanaf groep 3 (6 jaar). In de hogere groepen worden kinderen gestimuleerd om ook huiswerk te maken met behulp van de computer. Het is van belang te onderkennen dat kinderen die thuis niet over een computer beschikken, een veel grotere kans lopen dat ze een (digitale) ontwikkelingsachterstand krijgen ten opzichte van leeftijdsgenoten die wel over een computer beschikken. In gezinnen met een minimuminkomen bestaat vaak niet de mogelijkheid om geld te reserveren voor de aanschaf van een computer. Het is noodzakelijk schoolkinderen uit gezinnen met een minimuminkomen te stimuleren en te ondersteunen in hun digitale ontwikkeling.

Voorwaarden:

  • 1.

    een gezin/huishouden met schoolgaande kinderen komt in aanmerking voor een vergoeding van de aanschaf van een computer, laptop of tablet met toebehoren (beeldscherm en printer) als deze nog niet aanwezig is of als de aanwezige computer, laptop of tablet niet meer werkt en ouder is dan 6 jaar;

  • 2.

    er is geen regeling op de school waaruit een computer, laptop of tablet kan worden vergoed;

  • 3.

    recht op vergoeding ontstaat op het moment dat het oudste kind uit het gezin/huishouden naar groep 7 van de basisschool gaat;

  • 4.

    de hoogte van de vergoeding bedraagt 100% van het bedrag zoals genoemd in de prijzengids van het Nibud;

  • 5.

    de vergoeding wordt eenmaal per 6 jaar verstrekt, tot het jongste kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en onderwijs volgt;

  • 6.

    niet voor vergoeding komen in aanmerking bijkomende kosten zoals een computertafel, stoel, inktcartridges, internetaansluiting, softwarepakketten, reparatie etc.;

  • 7.

    de vergoeding voor een computer, laptop of tablet met toebehoren wordt verstrekt om niet en is gelijk aan 100% van de Nibud norm.

  • 8.

    Als er op grond van de algemene computerregeling zoals bedoeld in artikel 25 van de beleidsregels al bijzondere bijstand voor een computer is verstrekt, is er geen recht meer op een vergoeding voor een computer voor een schoolgaand kind.

Inwoners van de gemeente Noord-Beveland die een beroep kunnen doen op een vergoeding voor een computer uit het Declaratiefonds van hun gemeente, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Men kan een beroep doen op het Declaratiefonds als men langer dan een jaar een inkomen heeft dat niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk als men nog niet in aanmerking komt voor vergoeding uit het Declaratiefonds van Noord-Beveland.

Paragraaf 3.5 Duurzame gebruiksgoederen en woninginrichting

Artikel 21 Incidentele vervanging duurzame gebruiksgoederen of stoffering

Artikel 21 lid 1

In het algemeen behoren duurzame gebruiksgoederen of stoffering tot de algemene kosten van bestaan, waarvoor men moet reserveren. Ook verwachten we dat klanten binnen hun netwerk kijken of er wellicht een oplossing mogelijk is. Als dit alles niet mogelijk is, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

Artikel 21 lid 2

Er zijn meerdere manieren om de noodzaak voor de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed vast te stellen. In dit lid is weergegeven met welke aspecten rekening gehouden moet worden. Om de feitelijke toestand van duurzame gebruiksgoederen zoals meubilair vast te stellen kan het nodig zijn een huisbezoek af te leggen. In andere gevallen kan het overleggen van een aankoopbewijs waaruit blijkt dat het duurzame gebruiksgoed acht jaar c.q. 10 jaar of ouder is of een reparatieofferte waaruit blijkt dat het duurzame gebruiksgoed niet (tegen redelijke kosten) te repareren is, volstaan. In het aankoopbewijs of de reparatieofferte staat in ieder geval vermeld: datum, naam en adres van inwoner en relevante gegevens over het duurzame gebruiksgoed (prijs, merk, type, etc.). 

Artikel 21, lid 3

Bij het bepalen van de hoogte van de bijzondere bijstand wordt beoordeeld of men redelijkerwijs voor de kosten had kunnen reserveren en zo ja, hoe lang. Men wordt geacht te reserveren vanaf het moment dat de kosten voorzienbaar zijn, voor zover de noodzaak voor vervanging aanwezig is.

In dit artikel is bepaald dat met ingang van 1 oktober 2021 een percentage van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is bestemd voor reservering. Hiermee wordt aangesloten bij de regels van de Wet vereenvoudiging derdenbeslag. Als de kosten voorzienbaar worden, wordt de inwoner geacht hiervoor te reserveren. De berekende reservering wordt in mindering gebracht op de te verlenen bijstand.

Het ontbreken van (voldoende) reserveringsruimte, in verband met de verplichte aflossing van schulden, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het mogelijk is om bijzondere bijstand om niet te verlenen. Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet.

Artikel 21, lid 4

Personen die langer dan drie jaar rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau, kunnen een beroep

doen op een individuele inkomenstoeslag. Als men zo lang van een laag inkomen moet rondkomen is de rek uit het inkomen en is er geen reserveringscapaciteit meer. Met het verstrekken va de individuele inkomenstoeslag wordt dit verlies aan reserveringscapaciteit gerepareerd. Om die reden wordt een individuele inkomenstoeslag die in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag om bijzondere bijstand is ontvangen, in mindering gebracht op de te verlenen bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 21 lid 5

In dit artikel is een overgangsregeling bepaald voor leenbijstand die voor 1 oktober 2021 is verstrekt. Met ingang van 1 oktober geldt ook voor deze leningen een aflossingscapaciteit van 5% voor de rest van de looptijd van de lening. In een aantal gevallen zal daardoor na 36 maanden aflossen nog een restbedrag openstaan. Dit restbedrag wordt kwijtgescholden.

Artikel 22 Bijzondere bijstand voor een complete woninginrichting

Artikel 22, lid 1

Bijzondere bijstand voor een complete woninginrichting wordt alleen verleend als er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Artikel 22, lid 2

De volgende omstandigheden worden als bijzonder aangemerkt:

  • 1.

    er is sprake van een noodzakelijke niet voorzienbare verhuizing. In principe is slechts bijstand mogelijk voor stoffering van de nieuwe woning;

  • 2.

    bij een eerste huisvestiging op grond van de taakstelling na het verlaten van een AZC;

  • 3.

    als er sprake is van een andere situatie die naar het oordeel van het dagelijks bestuur is aan te merken als een bijzondere omstandigheid.

Artikel 22, lid 3

Een ‘vrijwillige’ verhuizing, dus zonder dat daar een bijzondere reden aan ten grondslag ligt, geeft geen recht op bijzondere bijstand voor een complete woninginrichting. Er is evenmin sprake van een bijzondere omstandigheid als een thuiswonende jongere voor het eerst zelfstandig gaan wonen.

Artikel 23 Vorm van de bijstand

Artikel 23, lid 1

Uitgangspunt is dat de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en overige kosten van woninginrichting in de vorm van een renteloze lening wordt verstrekt. De lening is nooit meer dan het bedrag wat men op basis van het aflossingspercentage in 36 maanden kan aflossen. Bedragen de kosten meer dan de maximale lening, dan wordt het meerdere om niet verstrekt.

Artikel 23, lid 2

Stoffering, verf en behang zijn geen duurzame gebruiksgoederen. De bijzondere bijstand hiervoor wordt

daarom om niet verstrekt.

Artikel 23, lid 3

In afwijking het eerste lid van dit artikel wordt de bijzondere bijstand voor de kosten van:

  • 1.

    een koelkast met vriesvak / koelvriescombinatie;

  • 2.

    een wasmachine;

  • 3.

    een gas- of elektrische kookplaat of fornuis;

  • 4.

    een televisie;

  • 5.

    een stofzuiger

om niet verstrekt indien sprake is van een complete woninginrichting als bedoeld in artikel 17 a van deze beleidsregels, of indien de inwoner langer dan drie jaar een inkomen van maximaal 100% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft gehad.

Artikel 23, lid 4

Ook geldt dat rekening wordt gehouden met een in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag ontvangen individuele inkomenstoeslag, voor zover deze nog niet is besteed aan de vervanging van een ander noodzakelijk duurzaam gebruiksgoed.

Artikel 23 lid 5

De bijzondere bijstand wordt eveneens om niet verstrekt zolang de inwoner in een traject op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen zit.

Artikel 24 Hoogte en frequentie bijzondere bijstand

Artikel 24, lid 1

De hoogte van de vergoeding voor duurzame gebruiksgoederen en overige kosten van woninginrichting zijn afgeleid van de Nibud richtlijnen. Voor de in artikel 24 lid 3 genoemde duurzame gebruiksgoederen bedraagt de bijzondere bijstand maximaal 100% van de Nibud norm is, voor overige gebruiksgoederen en woninginrichting is dat maximaal 50% van de Nibud norm.

Artikel 24, lid 2

De hoogte voor de in artikel 23 lid 3 genoemde duurzame gebruiksgoederen bedraagt maximaal 100% van de Nibud norm. Hiermee kan men kwalitatief goede, duurzame en energiezuinige apparaten kopen. Daarom is bepaald dat voor de artikelen genoemd in artikel 24, lid 3 onder a tot en met e maximaal eenmaal per 10 jaar bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Uiteraard is er alleen recht op bijzondere bijstand als de noodzaak voor vervanging aanwezig is.

Artikel 24, lid 3

Voor stoffering, verf en behang en overige kosten van woninginrichting wordt maximaal 50% van de Nibudnorm aangehouden. Voor deze artikelen kan maximaal eenmaal per 8 jaar bijzondere bijstand worden verstrekt. Uiteraard is er alleen recht op bijzondere bijstand als de noodzaak voor vervanging aanwezig is.

Artikel 25 Algemene computerregeling

Artikel 25, lid 1

Op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep moet een computer/laptop of tablet met printer worden aangemerkt als een noodzakelijk duurzaam gebruiksgoed. Deze kosten behoren tot de incidentele algemene kosten van het bestaan. Hiervoor moet vooraf worden gereserveerd of achteraf in worden voorzien door middelen van gespreide betaling. Alleen als sprake is van individuele bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan de inwoner niet heeft kunnen reserveren, kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen. De bijstand wordt alleen toegekend als er in het huishouden nog geen computer is of als deze vervangen moet worden.

Artikel 25, lid 2

Op grond van artikel 20 van deze beleidsregels wordt bijzondere bijstand voor een computer voor schoolgaande kinderen vanaf groep 7 verstrekt.

Personen die niet in aanmerking komen voor een computer voor een schoolgaand kind, kunnen op grond van artikel 25 in aanmerking komen voor een computer/laptop/tablet met toebehoren.

Is er al een computer verstrekt op grond van artikel 20 van deze beleidsregels, dan kan men gedurende de afschrijvingstermijn van die computer, geen beroep meer doen op de regeling van artikel 22.

 Artikel 25, lid 3

Net zoals dat voor andere duurzame gebruiksgoedereng geldt, wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt.

Artikel 25, lid 4.

Als er al een lening loopt voor de kosten van woninginrichting of duurzame gebruiksgoederen, wordt deze verhoogd met de lening voor de computer. Maar als de totale lening daardoor hoger wordt dan de maximale lening zoals bedoeld in artikel 23, lid 1, dan wordt het deel dat meer in de lening past, om niet verstrekt.

Artikel 25, lid 5

Inwoners die drie jaar of langer een inkomen hebben op bijstandsniveau, ontvangen de bijstand om niet.

Artikel 25, lid 6.

Ook geldt dat rekening wordt gehouden met een in de periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag ontvangen individuele inkomenstoeslag, voor zover deze nog niet is besteed aan de vervanging van een ander noodzakelijk duurzaam gebruiksgoed.

Artikel 25, lid 7

De hoogte van de bijstand bedraagt 100% van de Nibudnorm.

 Artikel 25, lid 8

Er kan maximaal een keer per zes jaar een beroep op de regeling worden gedaan.

Artikel 25, lid 9

Inwoners van de gemeente Noord-Beveland die een beroep kunnen doen op een vergoeding voor een computer uit het Declaratiefonds van hun gemeente, komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Men kan een beroep doen op het Declaratiefonds als men langer dan een jaar een inkomen heeft dat niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk als men nog niet in aanmerking komt voor vergoeding uit het Declaratiefonds

Hoofdstuk 4 Jongeren tussen 18 en 21 jaar

Artikel 26 Zelfstandig wonende jongeren van 18 tot 21 jaar

Artikel 26 lid 1

Voor jongeren van 18 tot 21 jaar zonder inkomen is er algemene bijstand naar de lage norm, gerelateerd aan de hoogte van de kinderbijslag. Bij thuiswonende jongeren wordt deze bijstandsnorm geacht toereikend te zijn. Uitwonende jongeren zullen een beroep op hun ouders moeten doen voor aanvullende inkomsten. Een jongere die beslist geen beroep op zijn ouders kan doen, komt mogelijk in aanmerking voor bijzondere bijstand voor levensonderhoud. De reden waarom de jongere geen beroep kan doen op zijn ouders moet goed worden onderzocht en gemotiveerd.

Artikel 26 lid 2

Cruciaal voor het recht op bijzondere bijstand is de vraag of de kosten noodzakelijk zijn, oftewel: is het noodzakelijk dat de jongere uitwonend is?

Meestal is sprake van een verstoorde verhouding tussen kind en ouder(s). Is een jongere buiten het gezin geplaatst in het kader van de Jeugdwet, dan is in ieder geval sprake van buitengewone omstandigheden. Ook wanneer de jongere al langer dan een jaar buiten het gezin woont, kan er van uit gegaan worden dat de noodzaak van uitwonend zijn, aanwezig is.

Naast de in artikel 26, lid 2 genoemde situaties, kunnen er nog meer redenen zijn waarom een jongere zelfstandig woont. Altijd dient een individuele beoordeling plaats te vinden naar de noodzaak hiervan.

Artikel 26 lid 3

De lage (algemene) bijstandsnorm kan met bijzondere bijstand worden aangevuld tot 55% van de bijstandsnorm voor gehuwden van 21 jaar – pensioengerechtigde leeftijd inclusief vakantietoeslag. De bijzondere bijstand kan lager worden vastgesteld wanneer de jongere lagere kosten van bestaan heeft.

Eventuele inkomsten worden op de bijstand in mindering gebracht. Denk hierbij aan ontvangen onderhoudsbijdrage of alimentatie van de ouder(s). Ontvangt de jongere kinderalimentatie, dan wordt de bijzondere bijstand lager vastgesteld. Het inkomen van de jongere bestaat dan uit: 1. algemene bijstand, 2. kinderalimentatie, 3. bijzondere bijstand.

Artikel 27 Reiskosten jongeren tussen 18 en 21 jaar naar ISK

Ook jongeren vanaf 18 jaar die tijdens de overgang van hun 17e naar 18e levensjaar naar het ISK gaan en waarvan de ouders tot de 18-jarige leeftijd van het kind bijzondere bijstand ontvingen voor de reiskosten, komen in aanmerking voor een overgangsrecht en behoren daarmee tot de doelgroep om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand voor reiskosten naar het ISK. Voorwaarde is dat zij geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders, zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel c.

Artikel 28 Jongeren van 18 tot 21 jaar in een inrichting

Artikel 28, lid 1

Personen van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijven, hebben geen recht op algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onderdeel a Participatiewet). In hun algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt grotendeels voorzien door de inrichting waar ze verblijven. Voor zover niet in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongeren van 18 t/m 20 jaar wordt voorzien door de inrichting waar zij verblijven - denk aan: ouderbijdrage, zak- en kleedgeld en overige bijzondere kosten die de inrichting niet vergoedt - zal eerst een beroep op de ouders moeten worden gedaan. Deze hebben volgens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een onderhoudsplicht totdat het kind de leeftijd van 21 jaar bereikt heeft.

Er kan echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de jongeren altijd voor hun bestaanskosten volledig een beroep op de ouders kunnen doen. Voor zover dit beroep niet mogelijk is, wordt voorzien in een recht op bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet).

Artikel 28, lid 2

Het komt slechts zeer incidenteel voor dat aan deze groep bijstand moet worden verstrekt. Nog meer dan bij jongeren die niet in een inrichting verblijven, zal de te verlenen bijzondere bijstand afhangen van de persoonlijke omstandigheden. Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de inwoner en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de inwoner. Het college zal daarom altijd onderzoek moeten doen naar de hoogte van de noodzakelijke kosten van het bestaan (zie CRvB 27-06-2000, nr. 98/6614 NABW en CRvB 14-05-2002, nrs. 99/3899 en 99/3900 NABW).

De hoogte van de bijzondere bijstand is nooit meer dan de bijstandsnorm voor jongeren tussen 18 en 21 jaar.

Hoofdstuk 5 Toeslagen

Artikel 29 Woonkostentoeslag

Huur en andere woonkosten behoren tot de algemene kosten van bestaan die moeten worden voldaan uit het reguliere inkomen. De huurtoeslag geldt hierbij als voorliggende voorziening. Deze voorziening wordt geacht passend en toereikend te zijn. Bij een minimuminkomen hoort een maximale huurtoeslag. Er zijn situaties waarbij iemand niet de maximale huurtoeslag ontvangt, bijvoorbeeld vanwege een hoger inkomen over het lopende kalenderjaar. In die situaties kan iemand in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag.

Artikel 29 lid 1

In dit lid is bepaald welke kosten tot de woonkosten van een huurwoning en welke kosten tot de woonkosten van een eigen woning worden gerekend.

Bij de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag worden de volgende kosten in aanmerking genomen:

  • 1.

    de hypotheekrente (dus niet de aflossing);

  • 2.

    het eigenaargedeelte van de onroerend zaak belasting;

  • 3.

    de opstalverzekering;

  • 4.

    de waterschapslasten (eigenaargedeelte);

  • 5.

    rioolrechten.

Kosten die verband houden met groot onderhoud van een eigen woning komen in beginsel niet in aanmerking voor bijstandsverlening. Deze kosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten moeten, met uitzondering van, onder voorbehoud van bijzondere omstandigheden, worden bestreden uit het reguliere inkomen aangezien in beginsel iedere woningeigenaar met die kosten wordt geconfronteerd (zie CRvB 23-03-2010, nr. 09/26 WWB).

Stelt een inwoner dat hij extra kosten heeft wegens bijzondere omstandigheden, dan zal hij dit aannemelijk moeten maken aan de hand van objectief verifieerbare gegevens. Het is daarom niet nodig om forfaitaire bedragen te hanteren voor de kosten van onderhoud van een woning.

Een berekeningsformulier voor de woonkostentoeslag is terug te vinden in het Handboek Participatiewet van Schulinck.

Artikel 29 lid 2

De Wet op de huurtoeslag is voor de kosten van huurwoningen de voorliggende voorziening. Deze wet wordt uitgevoerd door de Belastingdienst. Bij een (actueel) minimuminkomen hoort een maximale huurtoeslag. Zijn er wijzigingen in het inkomen dan kan dit worden doorgegeven en wordt de huurtoeslag navenant naar boven of beneden aangepast. Na afloop van het jaar wordt een definitieve vaststelling gemaakt. De rol van de woonkostentoeslag voor een huurwoning is dus niet zo groot meer. Slechts in uitzonderingssituaties (bijvoorbeeld de statushouders) waarin er (nog) geen volledige aanspraak is op huurtoeslag, zal de aanspraak op bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag onderzocht moeten worden

Artikel 29 lid 3

Eigenaren van woningen hebben geen recht op huurtoeslag. Bij een laag inkomen en hoge woonkosten kunnen zij in aanmerking komen voor woonkostentoeslag. Bij bepaling van de hoogte hiervan wordt (meestal) aangesloten bij de regels voor woonkostentoeslag aan huurders, dus het systeem van de Wet op de Huurtoeslag

Artikel 29 lid 4

In het geval de in aanmerking te nemen woonkosten van een huurwoning of eigen woning boven de grens van de huurtoeslag liggen, kan voor de duur van maximaal een jaar een woonkostentoeslag worden toegekend.

Huurwoning: bij de berekening van de bijzondere bijstand wordt de hoge huur eerst verminderd met de normhuur die in een bijstandsnorm is begrepen en de eventuele huurtoeslag. De huurlast die dan nog overblijft, wordt verminderd met draagkracht van een inwoner. Deze moet volledig worden aangewend voor de betaling van de huur.

Artikel 29 lid 5 en 6

Aan de verlening van de bijzondere bijstand voor woonkosten boven de maximale huur wordt de verplichting verbonden, dat de inwoner alles in het werk stelt om goedkopere woonruimte te verkrijgen, die het best overeenstemt met de eigen financiële omstandigheden en mogelijkheden. De toeslag kan zo nodig voor één jaar worden verlengd, als de inwoner nog niet heeft kunnen voldoen aan de voorwaarde om goedkopere woonruimte te verkrijgen.

Artikel 29 lid 7

Dit artikel noemt een aantal situaties waarin de verhuisplicht die in het vijfde lid van dit artikel is genoemd, niet wordt opgelegd.

Hoofdstuk 6 Bijstand en schulden

Artikel 30 Bijstand voor schulden

Bijzondere bijstand voor schulden is niet mogelijk. Dat is bepaald in artikel 13 eerste lid onder g van de Participatiewet. Deze uitsluiting geldt ook voor huur-, energie-, en zorgverzekeringsschulden.

Afwijken kan alleen als er sprake is van “zeer dringende redenen”, als bedoeld in het Crisisprotocol van de afdeling Schulddienstverlening van GR De Bevelanden

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 31 Uitvoeringsregels

De Participatiewet geeft het kader aan, waaraan het dagelijks bestuur is gehouden. Binnen dat kader heeft het dagelijks bestuur op bepaalde terreinen beleidsvrijheid. Die beleidsvrijheid op het gebied van de bijzondere bijstand wordt beschreven in deze beleidsregels. Het dagelijks bestuur is bevoegd bepaalde onderdelen uit deze beleidsregels nader uit te werken in Uitvoeringsregels.

Artikel 32 Indexering

Dit artikel bepaalt dat de bedragen die genoemd worden in de gemeentelijke Financiële Uitvoeringsrichtlijnen jaarlijks worden geïndexeerd met de Schulinck Index, zoals genoemd in de Handboeken van Schulinck.

Artikel 33 Afwijking

Bij dringende redenen of bijzondere omstandigheden kan het dagelijks bestuur afwijken van het gestelde in deze beleidsregels. Bij dringende redenen valt te denken aan een acute noodsituatie van levensbedreigende aard of een situatie die wegens het ontbreken van financiële middelen tot blijvend ernstige lichamelijke of psychische schade zou leiden.

De slechte financiële situatie van de inwoner wordt op zichzelf niet als een dringende reden beschouwd.

Artikel 34 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Ondertekening

Namens deze,

Margo Mulder en Patrick van den Beemt

Voorzitter AB en Directeur GR de Bevelanden