Regeling vervallen per 03-04-2024

Nadere regels en beleidsregels jeugdhulp De Ronde Venen 2021

Geldend van 06-10-2021 t/m 02-04-2024

Intitulé

Nadere regels en beleidsregels jeugdhulp De Ronde Venen 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen;

gelet op de artikelen 1, 2 en 14 van de Verordening jeugdhulp De Ronde Venen 2020;

overwegende dat het noodzakelijk is om nadere regels beleidsregels vast te stellen ter uitvoering van de Verordening Jeugdhulp De Ronde Venen 2020 met betrekking tot:

  • -

    de voorwaarden die gelden bij het indienen van een aanvraag voor een algemene en individuele voorziening;

  • -

    de methodiek en procedure waarmee het gesprek wordt gevoerd en het ondersteuningsplan tot stand komt;

  • -

    de criteria voor een individuele voorziening en de methodiek waarmee de noodzaak tot het bieden van een individuele voorziening wordt vastgesteld;

  • -

    de wijze van indienen van een verzoek voor gebruik van het persoonsgebonden budget en het afwegingskader bij een dergelijk verzoek.

besluit vast te stellen de volgende regeling:

Nadere regels en beleidsregels jeugdhulp De Ronde Venen 2021.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

1.1 Inleiding

Op grond van de Jeugdwet 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening jeugdhulp De Ronde Venen 2020 vastgesteld. De Verordening jeugdhulp De Ronde Venen 2020 vormt samen met deze Nadere regels en beleidsregels jeugdhulp De Ronde Venen 2021 het kader waaronder de Jeugdwet in De Ronde Venen wordt uitgevoerd.

1.2 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze nadere regels en beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Jeugdwet 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening jeugdhulp de Ronde Venen 2020 (de verordening).

Hoofdstuk 2: Procedure

2.1 Hulpvraag

Jeugdige en/of hun ouders kunnen met hun hulpvraag terecht bij de gemeente. In een eerste contact wordt de hulpvraag verder geïnventariseerd. Als hieruit blijkt dat informatie of advies voldoende is voor de jeugdige en/of ouder om het ondervonden probleem op te lossen, is daarmee de hulp- en ondersteuningsvraag beantwoord.

Indien verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, volgt een afspraak met de jeugdconsulent van de gemeente. Vooraf krijgen inwoners informatie over:

  • 1)

    De mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 2)

    De mogelijkheid van het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 3)

    De identificatiecheck (persoonsgegevens, BSN, gezag).

2.2 Het onderzoek

De beoordeling bestaat uit:

  • 1)

    Onderzoeken of deze gemeente verantwoordelijk is

  • 2)

    Onderzoeken of de Jeugdwet van toepassing is

  • 3)

    Vraagverheldering: in kaart brengen van beperkingen/problematiek

  • 4)

    Gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp

  • 5)

    Bepalen welke hulp nodig is

  • 6)

    Onderzoeken van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)

  • 7)

    Aanspraak op een algemene voorziening

  • 8)

    Aanspraak op een individuele voorziening

2.2.1 Onderzoeken of deze gemeente verantwoordelijk is

Nadat is vastgesteld wat de hulpvraag is, moet beoordeeld worden of het college van de desbetreffende gemeente verantwoordelijk is op grond van het woonplaatsbeginsel.

2.2.2 Onderzoeken of de Jeugdwet van toepassing is

De Jeugdwet is van toepassing op in Nederland verblijvende jeugdigen tot 18 jaar die in aanmerking komen voor jeugdhulp of te maken krijgen met een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Daarnaast kan de Jeugdwet ook gelden voor ouders die hulp nodig hebben bij opvoedingsproblemen. Kinderbeschermingsmaatregelen eindigen per definitie na het 18e levensjaar. Jeugdreclassering kan doorlopen tot uiterlijk de leeftijd van 23 jaar. Jeugdhulp eindigt in beginsel bij 18 jaar. Als voortzetting van ondersteuning noodzakelijk is, geldt voor de meeste hulp dat dit na het 18e jaar onder een ander wettelijk kader valt (Zorgverzekeringswet, Wmo of Wet langdurige zorg). In uitzonderingsgevallen kan jeugdhulp doorlopen tot maximaal het 23e levensjaar (zie hoofdstuk 5).

2.2.3 Vraagverheldering: in kaart brengen van beperkingen/problematiek

Het college brengt nader in kaart aan de hand van alle leefgebieden wat de hulpvraag is en wat mogelijk achterliggende vragen zijn. Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht:

  • de aard, ernst en urgentie van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen;

  • de sterke kanten en mogelijkheden van jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk en de veroorzakende of in stand houdende factoren;

  • de kans dat problemen zich blijven voordoen indien er geen hulp geboden wordt;

  • de mogelijke gevolgen nu en in de toekomst wanneer er geen hulp geboden wordt;

  • de balans tussen draagkracht en draaglast bij ouders en jeugdige;

  • de veiligheid van de jeugdige (conform de wettelijke meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling).

Deze analyse kan kort en snel gedaan worden, maar kan ook langer duren of uitgebreider zijn. Er kunnen meerdere gesprekken plaatsvinden met de jeugdige en/of ouders. De informatie die met het gezin in kaart wordt gebracht dient bij te dragen aan de beslissing over passende hulp. Hoe ernstiger en complexer de problemen en hoe ingrijpender de beslissing, des te uitgebreider zal de aard en ernst van de problemen in kaart gebracht worden. Indien nodig wordt gebruik gemaakt van externe deskundigheid of kan er, met toestemming van de jeugdige en zijn ouders, worden overlegd met betrokken professionals (zoals huisarts, school, hulpverlening). Met hen kan worden afgestemd wat de meest aangewezen hulp zou kunnen zijn, waaronder ook inzetten/versterken van de eigen kracht en/of sociale omgeving en het inzetten van algemene- en/of andere voorzieningen. Deze afstemming kan ook doormiddel van een overleg met alle betrokkenen plaatsvinden in het bijzijn van de jeugdige en/of ouders.

Als de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, wordt dit meegenomen in het onderzoek.

2.2.4 Gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp

Vervolgens wordt geïnventariseerd wat het gewenste resultaat is vanuit de hulpvraag. Aan welke concrete doelen willen jeugdige en/of ouders werken? Wat willen zij bereiken/veranderen, hoe en op welke termijn? De hulp die ingezet wordt moet de jeugdige in staat stellen binnen de afgesproken termijn de doelen te bereiken om:

  • gezond en veilig op te kunnen groeien

  • te groeien naar zelfstandigheid

  • voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

2.2.5 Bepalen welke hulp nodig is

Als duidelijk is wat de aard en ernst is van de problematiek en welke doelen de jeugdige en/of ouders willen behalen, moet het college bepalen welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie.

Vervolgens wordt onderzocht met het gezin, wie welke hulp kan bieden; wat kunnen jeugdige/ouders zelf, wat kan hun sociale netwerk betekenen, welke voorliggende/algemene voorzieningen zouden kunnen helpen en welke individuele voorziening is mogelijk passend? Deze onderzoekvragen worden nader uitgewerkt in punt 2.2.6, tot en met punt 2.2.8.

2.2.6 Onderzoeken van eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)

Als vaststaat welke hulp nodig is, moet het college beoordelen welke bijdrage de jeugdige, zijn ouders en het sociale netwerk hierin kunnen leveren. Wanneer de jeugdige en/of zijn ouders (deels) in staat zijn om zelf in een oplossing te voorzien, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk, hoeft er geen (volledig) individuele voorziening ingezet te worden.

Eigen kracht

Het moet voor ouders en professionals vanzelfsprekend zijn dat ouders zelf de regie nemen en houden over de opvoeding van hun kinderen (tenzij dit een onverantwoord risico voor de jeugdige of omgeving oplevert). Er wordt uitgegaan van de ‘eigen kracht’ van jeugdigen en ouders en het besef dat zij verantwoordelijk zijn voor zichzelf en, in het geval van ouders, ook voor hun kinderen. Hierop zijn zij ook aanspreekbaar. Dit betekent dat er met ouders en jeugdige wordt gesproken in plaats van over hen en dat er wordt aangesloten bij wat de jeugdige/ouders samen met hun sociale netwerk zelf kunnen.

Gebruikelijk hulp

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp en zorg die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden. Voor minderjarige jeugdigen (tot 18 jaar) behoren ouders hen te verzorgen, op te voeden en toezicht te bieden, ook als er sprake is van een jeugdige met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking (zie hoofdstuk 3).

(dreigende) Overbelasting

Er wordt door de gemeente afgewogen of in de individuele situatie sprake kan zijn van een uitzondering op grond waarvan toch taken of activiteiten in het kader van gebruikelijke hulp –al dan niet tijdelijk– moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degene van wie wordt verwacht dat zij gebruikelijke hulp bieden, overbelast is (of dreigt te geraken) en niet meer in staat is dat te doen. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. Overbelasting wordt alleen opgelost door de belasting te verminderen doordat een ander een deel van het werk overneemt. Er wordt altijd eerst onderzocht of er mogelijkheden zijn vanuit het eigen netwerk om de gebruikelijke zorg over te nemen, dan wel of er alternatieven zijn in de vorm van een algemene voorziening (zoals maatjes, inzet vrijwilligers, kinderopvang etc.) voordat een individuele voorziening wordt ingezet.

Op het moment dat een individuele voorziening wordt ingezet om de (dreigende) overbelasting tegen te gaan, is dit altijd tijdelijk. Van de zorgaanbieder wordt verwacht dat zij met ouders toewerken naar meer eigen kracht om de gebruikelijk zorg weer zelf (dan wel met behulp van het netwerk) te kunnen bieden. Wanneer een nieuwe/herhaalde zorgtoewijzing wordt aangevraagd, wordt gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen. Hier wordt bij de zorgtoewijzing rekening mee gehouden.

2.2.7 Aanspraak op een algemene voorziening

Wanneer blijkt dat de jeugdige en zijn ouders niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of zogenaamde algemene voorzieningen de problemen (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Als een algemene vrij toegankelijke voorziening de problemen van de jeugdige kan oplossen, hoeft geen individuele voorziening te worden ingezet.

2.2.8 Aanspraak op een individuele voorziening

Wanneer na een zorgvuldige beoordeling blijkt dat ook de voorliggende/algemene voorzieningen niet toereikend zijn om de problemen (gedeeltelijk) op te lossen, kan er door de jeugdige en/of zijn ouders een aanvraag worden ingediend voor een individuele voorziening. Op basis van de ondersteuningsvraag en het te bereiken resultaat wordt een passende vorm van ondersteuning ingezet. Centraal staat dat de ondersteuning zo licht en kortdurend als mogelijk wordt ingezet en zo specialistisch en intensief als nodig.

Het college legt aan de jeugdige en/of ouders voor welke mogelijke zorgaanbieders passend zouden kunnen zijn en in samenspraak met de jeugdige en/of ouders wordt een keuze gemaakt.

Indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, met de jeugdige en/of de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen. Dit alles met het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur. Het college behoudt na start van de hulpverlening een regiefunctie. Vanuit deze regie wordt de voortgang van de hulpverlening gemonitord en geëvalueerd of de zorgaanbieder aan de gestelde resultaten werkt. Regie betekent ook de intensiteit en duur van het traject monitoren, indien nodig opschalen en waar mogelijk afschalen dan wel afronden.

2.3 Ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan is een schriftelijke weergave namens het college van de uitkomsten van het onderzoek, zoals een verwijzing, het inzetten van voorliggende/algemene voorzieningen, een aanvraag tot jeugdhulp of een combinatie hiervan. In het ondersteuningsplan worden afspraken vastgelegd met betrekking tot de hulpvraag, de bevindingen uit het onderzoek en gekozen oplossingsrichting. De doelen worden concreet geformuleerd en er wordt vastgelegd wie wat gaat doen. Indien een probleem of beperking bij de jeugdige nog niet duidelijk is en nog gediagnosticeerd moet worden door een gespecialiseerde zorgaanbieder, kan dit ook het (voorlopige) doel zijn. Er wordt vastgelegd hoe en wanneer de resultaten van de jeugdhulp met de jeugdige en/of zijn ouders, het college en de jeugdhulpaanbieder geëvalueerd worden. De jeugdhulpaanbieder biedt hulp en ondersteuning op basis van dit plan.

De jeugdige en/of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het verslag te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats, maar worden aan het verslag toegevoegd.

2.4 Aanvraag

Jeugdige en/of ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen bij de gemeente. De aanvraag kan worden ingediend doormiddel van:

  • een vastgesteld aanvraagformulier of

  • een door jeugdige en/of ouders ondertekend ondersteuningsplan.

Het college neemt een besluit binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Als deze termijn overschreden lijkt te worden, wordt de inwoner schriftelijk geïnformeerd binnen een zo kort mogelijke termijn. De beoordeling met betrekking tot het aanvragen van een individuele voorziening wordt vervolgens formeel vastgelegd in een beschikking. De beschikking voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 9 van de Verordening jeugdhulp De Ronde Venen 2020.

Hoofdstuk 3: Gebruikelijke hulp

3.1 Wat is gebruikelijke hulp

In de Jeugdwet is het begrip gebruikelijke hulp niet gedefinieerd. Het college verstaat onder gebruikelijke hulp, in het kader van ‘eigen kracht’ en tegen de achtergrond van de wettelijke verantwoordelijkheid en zorgplicht van ouders, het vermogen van ouders om binnen de eigen mogelijkheden en die van het sociale netwerk, een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

Voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de jeugdige zijn ouders verantwoordelijk voor:

  • een veilige en beschermende woonomgeving (hiermee wordt fysieke en sociale veiligheid bedoeld);

  • een passend pedagogisch klimaat en stimulans in de ontwikkeling van de jeugdige;

  • verzorging, begeleiding en opvoeding.

Het is gebruikelijk dat ouders de jeugdige de dagelijkse zorg, hulp en ondersteuning bieden die past bij de levensfase van de jeugdige. Gebruikelijke hulp heeft, anders dan mantelzorg dan ook een verplichtend karakter. De aanwezigheid van gebruikelijke hulp betekent dan ook dat er geen reden is om (voor dat deel van de ondersteuning) een individuele voorziening toe te kennen. Het kan daarbij gaan om activiteiten die niet standaard bij alle jeugdigen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp en zorg van ouders kunnen worden gezien. Bij jeugdigen met een chronische aandoening, ziekte, stoornis of beperking is het gebruikelijk dat ouders zo veel mogelijk de dagelijkse zorg leveren, ook als dat meer is dan gemiddeld bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd. Dit is een belangrijk uitgangspunt. Immers, ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse zorg van jeugdige tot jeugdige. De ene jeugdige ontwikkelt zich nu eenmaal anders dan de ander en heeft meer of minder begeleiding en zorg nodig (zie bijlage 1 voor de richtlijnen gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen per levensfase).

3.2 Onderzoek gebruikelijke hulp

In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 juli 2019 wordt aangegeven dat het college slechts een voorziening hoeft te treffen voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (eigen kracht) van de jeugdige en zijn ouders, eventueel met ondersteuning van het sociale netwerk, ontoereikend zijn. Het uitgangspunt van de Jeugdwet is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien allereerst bij de jeugdige en zijn ouders zelf ligt. Van ouders mag verwacht worden dat zij indien noodzakelijk, vergaande aanpassingen doen om dit te realiseren. Dit kan betekenen dat een ouder het eigen toekomstperspectief (carrière) of financiële situatie zal moeten bijstellen om voor de jeugdige beschikbaar te zijn en de noodzakelijke zorg te kunnen bieden.

Om dat vast te stellen moet het college goed onderzoeken of er sprake is van voldoende eigen kracht van jeugdige/ouders en hun netwerk. Uit de uitspraak van de CRvB volgt dat de volgende factoren in ieder geval van belang zijn:

  • de behoefte en de mogelijkheden van de jeugdige;

  • de voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

  • de mogelijkheden, de draagkracht en belastbaarheid van ouders/het netwerk:

    • -

      Zijn de ouders/het netwerk in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

    • -

      Zijn de ouders/het netwerk beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

    • -

      Levert het bieden van de hulp geen overbelasting op?

  • de samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

  • het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen (financiële draagkracht):

    • -

      Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouders wordt geboden? Voor dit deel van het onderzoek past het college de normen van het persoonlijk budgetadvies van het Nibud toe.

Ook wordt een redelijkheidstoets gedaan: wat mag in redelijkheid verwacht worden van de ouders en hun netwerk in de betreffende situatie. Dit gaat verder dan de vraag of de geboden ondersteuning als normaal of gangbaar gezien kan worden. Dit is ter afweging aan het college in overleg met de jeugdige en/of ouders, rekening houdend met de specifieke omstandigheden en eigen mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouders en het netwerk.

Als alle relevante factoren en belangen gewogen zijn en dit tot de conclusie leidt dat ouders de noodzakelijke hulp kunnen bieden, is sprake van voldoende eigen kracht en hoeft geen jeugdhulp toegewezen te worden, ook niet in de vorm van een pgb.

3.3 Voorbeelden van gebruikelijke hulp

Van ouders kan worden verwacht dat zij de jeugdige:

  • begeleiden naar activiteiten zoals muziekles, zwemles en sport;

  • begeleiden naar het ziekenhuis. Deze uren kunnen wel meegewogen worden in het totaalplaatje van de (over)belasting van de ouders voor de zorg van hun jeugdige;

  • ondersteunen bij het leren valt in de regel onder ofwel gebruikelijke zorg, ofwel onder onderwijs, niet onder jeugdhulp;

  • begeleiden bij plannen en structureren van dagindeling, (huis)werk en vrijetijdsbesteding;

  • vervoeren naar de locatie waar jeugdhulp geboden wordt. Als de jeugdige is aangewezen op speciaal vervoer, valt dit wel onder de Jeugdwet. Als de jeugdige niet in staat is om zelfstandig te reizen, vanwege een medische noodzaak of een gebrek aan zelfredzaamheid en ouders zijn daarbij niet in staat de jeugdige zelf te vervoeren of te laten vervoeren met het openbaar vervoer, dan valt dit ook onder de Jeugdwet (zie hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 4: Persoonsgebonden budget (pgb)

Op moment dat uit onderzoek de noodzaak van jeugdhulp is vastgesteld, is het uitgangspunt dat de jeugdige en zijn ouders zich oriënteren op de mogelijkheden van zorg in natura. Dat wil zeggen dat de jeugdige en/of zijn ouders hulp ontvangen van een jeugdhulpaanbieder die door de gemeente is gecontracteerd. Pas wanneer het contracteerde aanbod onvoldoende passend is, kunnen jeugdige en zijn ouders gebruik maken van een pgb. Aan het toekennen van een pgb zijn wel voorwaarden verbonden.

4.1 Voorwaarden pgb

Het college verstrekt een pgb als na onderzoek blijkt dat er een individuele voorziening jeugdhulp passend is en als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1)

    De jeugdige of zijn ouders zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder gesloten jeugdhulp in staat de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

  • 2)

    De jeugdige of zijn ouders stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een zorgaanbieder, niet passend achten.

  • 3)

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het pgb-budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

4.1.1 Bekwaamheid van de aanvrager

Om na te gaan of de aanvrager op verantwoorde wijze om kan gaan met een pgb wordt de bekwaamheid beoordeeld. Is de budgethouder in staat, met hulp uit zijn sociale netwerk, of met een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder gesloten jeugdhulp, de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen. Daarbij zijn de tien punten voor pgb-vaardigheid het uitgangspunt (zie bijlage 2).

Voorbeelden voor een contra-indicatie ten aanzien van de pgb-vaardigheid zijn: problematische schulden, ernstige verslavingsproblematiek, aanmerkelijke verstandelijke beperking, ernstig psychiatrisch ziektebeeld, vastgestelde blijvende cognitieve stoornis, of onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal.

4.1.2 Motivering dat zorg in natura niet passend is

Uit de argumentatie moet blijken dat de jeugdige of zijn ouders zich voldoende hebben georiënteerd op de mogelijkheden voor zorg in natura. De jeugdige of zijn ouders kunnen onderbouwen dat de individuele voorziening, die wordt geleverd door een aanbieder, voor hen niet passend is en beschrijven dit in het budgetplan. Dit kan bijvoorbeeld voorkomen als:

  • de jeugdhulp niet goed vooraf is in te plannen,

  • de jeugdhulp op ongebruikelijke tijden of op veel korte momenten per dag geboden moet worden,

  • jeugdhulp op verschillende locaties moet worden geleverd,

  • het noodzakelijk is om 24 uur jeugdhulp op afroep te organiseren, of

  • als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

4.1.3: Waarborgen kwaliteit

De jeugdhulp die de jeugdige en zijn ouders met het pgb willen inkopen, moet voldoen aan kwaliteitseisen. De jeugdhulp is veilig, doeltreffend en cliëntgericht.

Professionele jeugdhulpaanbieders die uit een persoonsgebonden budget worden betaald, moeten daarnaast voldoen aan de eisen die bij jeugdwet en jeugdverordening aan de aanbieders van jeugdhulp in natura worden gesteld. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) houden toezicht op de kwaliteitseisen.

Bij hulp die een persoon uit het sociale netwerk biedt, moet het college vaststellen of deze hulp passend en toereikend is gelet op de (achtergrond van de) problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige.

Het college toetst de kwaliteitseisen aan de hand van het ingevulde budgetplan. Het college kan hierover aanvullende informatie opvragen middels een gesprek met de budgetbeheerder eventueel samen met de beoogde hulpverlener.

4.2 Beheer pgb

De jeugdige wordt vertegenwoordigd in het beheer van het pgb door een ouder/wettelijk vertegenwoordiger, met behulp van iemand vanuit het sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, een gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp. In de meest voorkomende situaties wordt het pgb beheerd door de ouder/wettelijk vertegenwoordiger.

Beheer door hulpverlener niet toegestaan

Voorwaarden voor het verstrekken van een pgb is dat de budgethouder voldoende in staat is de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen. Volgens de wetsgeschiedenis moet bij deze taken gedacht worden aan bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten en het aansturen en aanspreken van de hulpverlener op zijn verplichtingen.

De dubbelrol vertegenwoordiger/hulpverlener (zowel formeel als informeel) is dan ook niet toegestaan, omdat de zorgverlener niet in staat is om met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken uit te voeren.

Hulp vanuit het sociaal netwerk bij het beheer

De jeugdige en/of ouders kunnen bij het beheer ondersteund worden door iemand uit hun sociale netwerk. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het pgb blijft bij de wettelijk vertegenwoordiger.

4.3 Uitgangspunten pgb in sociaal netwerk

De ondersteuning van een familielid of van iemand uit het sociaal netwerk valt onder de eigen kracht van het gezin. Het uitgangspunt van het college is dat met een pgb geen mensen uit een sociaal netwerk worden gefinancierd, tenzij alle andere vormen van zorg in natura of pgb, onvoldoende aansluiten bij de ondersteuningsvraag van de jeugdige en/of ouders.

Jeugdigen en ouders die voor een pgb in aanmerking komen kunnen dit inzetten om ondersteuning te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. De jeugdige en/of zijn ouders aan wie een persoonsgebonden budget wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren voor begeleiding, persoonlijke verzorging of kortdurend verblijf/logeren.

Het pgb is geen inkomensondersteuning, maar wordt ingezet in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de inwoner ontoereikend zijn.

4.3.1 Aanvullende voorwaarden pgb sociaal netwerk

Onderstaande pgb voorwaarden gelden voor het inzetten van een persoon uit het sociale netwerk:

  • 1)

    de inzet van de persoon uit het sociale netwerk leidt tot aantoonbaar doelmatige en effectieve ondersteuning en is aantoonbaar beter of minimaal gelijkwaardig aan professionele ondersteuning;

  • 2)

    de geboden hulp is passend, toereikend en veilig;

  • 3)

    de persoon uit het sociale netwerk is achttien jaar of ouder;

  • 4)

    de persoon uit het sociale netwerk heeft aangegeven dat de zorgverlening niet tot overbelasting leidt;

  • 5)

    de persoon uit het sociale netwerk mag op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouders hebben uitgeoefend bij hun besluitvorming

  • 6)

    de persoon uit het sociale netwerk stemt af met de andere betrokken;

  • 7)

    de persoon uit het sociale netwerk noteert de voortgang en resultaten en het college kan deze inzien;

  • 8)

    de persoon uit het sociale netwerk kan de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning gewenst is.

Hoofdstuk 5: Jeugdhulp na 18de levensjaar

5.1 Verlengde jeugdhulp

De Jeugdwet geeft in artikel 1.1 onder de definitie ‘jeugdige’ aan dat jeugdhulp soms ook mogelijk is tot de leeftijd van 23 jaar (verlengde jeugdhulp). Dit kan voorkomen als:

  • de jeugdige het ermee eens is;

  • de hulp niet onder een ander wettelijk kader valt, bijvoorbeeld: Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

  • de hulp al voor het 18e levensjaar is begonnen en er een besluit is genomen voor het 18e levensjaar dat voortzetting noodzakelijk is;

  • na afronding van de jeugdhulp binnen een half jaar blijkt dat opnieuw jeugdhulp nodig is;

  • wanneer de jeugdhulp wordt geboden in het kader van straffen en maatregelen of van reclasseringstoezicht (jeugdstrafrecht). De kinderrechter kan een machtiging gesloten jeugdhulp verlengen. Dit kan tot maximaal zes maanden na de 18e verjaardag. Het jeugdstafrecht wordt toegepast voor jeugdigen die op het moment van het begaan van het delict jonger zijn dan 23 jaar. Op het moment van berechting of gedurende de tenuitvoerlegging van de straf, kunnen ze echter ouder zijn dan 23 jaar. De jeugdhulp loopt in dat geval dus ook door na het 23e jaar.

In geval van een ondertoezichtstelling is het van groot belang dat de gecertificeerde instelling tijdig het college betrekt die de jongere ook na het 18e jaar kan ondersteunen in de regievoering. De gecertificeerde instelling neemt (ruim voor meerderjarigheid) contact op met ouders en het college om afspraken te maken over eventueel noodzakelijke vervolghulp.

5.2 Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar

Het college ziet erop toe dat de zorgaanbieder die de ondersteuning voor het 18e jaar levert vroegtijdig (minimaal 12 maanden voor de 18e verjaardag) een (toekomst/perspectief)plan opstelt waarin (indien nodig) de doorloop van ondersteuning na het 18e levensjaar centraal staat. Het opstellen van het (toekomst)plan gebeurt samen met de jeugdige en/of ouders en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet. Op het moment dat een jeugdige 17 jaar of ouder is, beschrijft de jeugdhulpaanbieder in het plan hoe en wie de volgende zaken heeft geregeld voor de jeugdige als deze de leeftijd van 18 jaar bereikt op het gebied van:

  • huisvesting;

  • financiën;

  • werk/onderwijs/dagbesteding, en indien nodig;

  • zorg en ondersteuning.

In het plan wordt bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar eventueel wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wmo, Zvw of Wlz. Als de zorgbehoefte van een 18-jarige jeugdige niet onder een van deze wetten valt, dan kan de verlengde jeugdhulp worden ingezet rekening houdend met de voorwaarden genoemd in punt 5.1.

5.3 Verlengde pleegzorg

  • Een pleegzorgrelatie kan alleen eindigen voor het 21e levensjaar wanneer pleegkinderen dit zelf willen.

  • Pleegzorg als vorm van verlengde jeugdhulp, zoals beschreven in de Jeugdwet, blijft mogelijk vanaf 21 jaar tot 23 jaar. Pleegkinderen kunnen tot een half jaar na hun 21e verjaardag een beroep doen op verlengde jeugdhulp. Voorwaarde is dat de jeugdige al pleegzorg ontvangt en voortzetting noodzakelijk is.

  • Verlengde jeugdhulp eindigt als er geen hulpvraag meer is, het pleegkind geen hulp meer wil, of het pleegkind 23 jaar is.

5.4 Verblijf in gezinshuis

Het verblijf in een gezinshuis is standaard tot 21 jaar tenzij:

  • de jeugdige dat zelf niet wil;

  • en/of de gezinshuisouder(s) niet instemmen;

  • en/of voor alle partijen (inclusief de jeugdige) duidelijk is dat de jeugdige andere passende hulp nodig heeft en die hulp ook beschikbaar is;

  • en/of de jeugdige voldoet aan de criteria van de Wlz.

Hoofdstuk 6: Vervoer naar jeugdhulplocatie

6.1 Criteria vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening wordt uitsluitend toegekend wanneer:

  • 1)

    het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp waarbij een zodanig langdurig en/of intensieve hulptraject is geïndiceerd dat het niet redelijk en billijk is van de ouders te verlangen dat zij de jeugdige (gedeeltelijk) zelf brengen en halen (langdurig houdt in langer dan drie maanden, intensief houdt in vaker dan twee keer per week), en

  • 2)

    er is sprake van een medische noodzaak dan wel een dermate beperking in de zelfredzaamheid, en

  • 3)

    het voor de jeugdige en/of zijn ouders niet mogelijk is om op eigen (financiële) kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren. Onder omstandigheden kan er sprake zijn van onvoldoende eigen kracht. Van ouders mag dan worden verwacht dat zij inzicht geven in hun financiële situatie, zodat het college kan toetsen of zij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, en

  • 4)

    er geen andere regeling/voorziening is waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening, en

  • 5)

    er geen passende jeugdhulpvoorziening op kortere afstand beschikbaar is, en

  • 6)

    de minimale afstand tot de jeugdhulpvoorziening meer dan 6 kilometer bedraagt, het zorgtraject langer duurt dan 3 maanden en vaker dan 2 keer per week de totale afstand (retour) moet worden overbrugd voor behandeling; alles daaronder wordt gezien als gebruikelijk hulp/zorg en wordt van ouders verwacht dat zij dit zelf regelen of organiseren.

6.2 Passende vervoersvoorziening

Indien vervoer niet is inbegrepen bij de ingekochte zorg die wordt ingezet en als aan de criteria onder 6.1 is voldaan bepaalt het college in overleg met de ouders welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) passend is. De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

  • 1)

    een vergoeding voor openbaar vervoer indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

  • 2)

    een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren te reizen met openbaar vervoer;

  • 3)

    aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek door de gemeente;

  • 4)

    kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief: € 0,19 per km, alleen van toepassing op het aantal km boven de 6 km enkele reis;

  • 5)

    vervoer dat de zorgaanbieder regelt;

  • 6)

    aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

6.3 Toekenning vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de tegemoetkoming, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel tegemoetkoming.

  • 2.

    Het college zal bij de afwegingen over de toekenning van een vervoersvraag de mogelijkheden betrekken die er voor een jeugdige zijn om zelfstandig te leren reizen.

6.4 Berekening financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is mogelijk voor de kosten die de gebruikelijke hulp overstijgen, mits voldaan wordt aan de criteria beschreven in artikel 6.1.

De tegemoetkoming van het eigen vervoer, wordt berekend met € 0,19 per km x gereden km – 6 km op basis van een enkele reis.

De tegemoetkoming van het openbaar vervoer betreft de gemaakte kosten. In overleg met het college wordt binnen de mogelijkheden van de jeugdige (en eventueel de begeleider) de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route.

De financiële tegemoetkoming wordt door het college vooraf berekend en betaald aan ouders.

Hoofdstuk 7 Slotbepaling

  • 1.

    De Nadere regels en beleidsregels jeugdhulp De Ronde Venen 2021 treden in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Op het moment van inwerkingtreding van deze “Nadere regels en beleidsregels jeugdhulp De Ronde Venen 2021”, worden de Nadere regels bij Jeugdverordening De Ronde Venen 2017 gelijktijdig ingetrokken.

  • 3.

    Deze nadere regels en beleidsregels worden aangehaald als:

    Nadere regels en beleidsregels jeugdhulp De Ronde Venen 2021

Ondertekening

Mijdrecht, 28 september 2021

Burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,

de secretaris,

Ruud Kleijnen

de burgemeester,

Maarten Divendal

Bijlage 1: Richtlijnen gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen per levensfase (CIZ Indicatiewijzer)

Richtlijnen ten aanzien van gebruikelijke zorg van ouders voor kinderen met een gemiddeld ontwikkelingsprofiel in verschillende levensfasen van het kind in relatie tot jeugdhulp:

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • ouderlijk toezicht is 24 uur per dag zeer nabij nodig;

  • zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen, al dan niet met begeleiding en een steunend netwerk;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Bijlage 2:

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling