Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021

Geldend van 23-09-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021

De raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 juli 2021

gelet op bepalingen opgenomen in de Wet op het Primair Onderwijs, Wet op het Voortgezet Onderwijs en de Wet op de Expertisecentra;

besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening;

  • -

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

  • -

    advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school;

  • -

    IHP: Integraal Huisvestingsplan Onderwijs Rotterdam

  • -

    lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs of een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • -

    medegebruik: gebruik van een onderwijsgebouw of een gedeelte daarvan ten behoeve van onderwijs van een andere school of van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • -

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    monumentaal schoolgebouw: schoolgebouw dat is opgenomen op de Rijks- dan wel gemeentelijke monumentenlijst;

  • -

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikelen 73b, 73c en 73d van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • -

    overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 Wet op het primair onderwijs, artikel 94 Wet op de expertisecentra en artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 40 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    programma: programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs, artikel 93 Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    renovatie: grootschalige aanpak van een bestaand schoolgebouw dat niet gesloopt mag worden vanwege monumentenstatus of beeldbepalend karakter en waarmee de levensduur verlengd wordt met minimaal 20 jaar en het gebouw (weer) voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit.

  • -

    school:

    • 1°.

      school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • 2°.

      school of instelling voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    • 3°.

      school voor voortgezet onderwijs zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    schriftelijk: daar waar in de tekst ‘schriftelijk’ staat, betekent dit per brief of digitaal, waaronder ook begrepen e-mail;

  • -

    tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    VE peuteropvang: programma van voorschoolse educatie van ten minste 960 uur verdeeld over ten hoogste 60 weken en gemiddeld 16 uur per week, inclusief de momenten voor brengen en halen, bij een openstelling van ten minste 40 weken per kalenderjaar;

  • -

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II ten minste 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II ten minste 4 jaar en ten hoogste 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

  • 1. Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

    • a.

      voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

      • 1°.

        nieuwbouw van een lesgebouw of een lokaal voor bewegingsonderwijs voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw of renovatie om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie, waaronder tevens wordt verstaan het zoveel mogelijk vernieuwen van een niet-monumentaal gebouw, of een gedeelte daarvan, dat om stedenbouwkundige, architectuur- en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college niet kan worden gesloopt;

      • 2°.

        uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

      • 3°.

        het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

      • 4°.

        verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

      • 5°.

        terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°;

      • 6°.

        inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

      • 7°.

        inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

      • 8°.

        medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;

      • 9°.

        huur.

    • b.

      herstel van constructiefouten bestaande uit een gebrek aan de bouwconstructie, zijnde elk deel van een bouwwerk dat herleidbaar uit twee of meer delen is samengevoegd en dat is bestemd om belasting te dragen, met schade aan een gebouw tot gevolg veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

    • c.

      herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

    • d.

      huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

  • 2. Onder de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid onderdeel a, onder 1°, 2° en 3°, worden tevens begrepen de toeslagen daarop als vermeld bij de desbetreffende voorzieningen in bijlage IV.

Artikel 3a Planvoorbereidingskrediet

  • 1. Voor projecten die opgenomen zijn in een vastgesteld IHP kan het college eenmalig een planvoorbereidingskrediet verstrekken aan een bevoegd gezag tot een maximum van € 20.000 voor het uitvoeren of laten uitvoeren van een verkennende studie naar de haalbaarheid van een aan te vragen voorziening in de huisvesting.

  • 2. Een bevoegd gezag kan een planvoorbereidingskrediet gedurende het gehele jaar aanvragen via het onderwijsloket. Het bevoegd gezag vermeldt daarbij:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor mogelijk een voorziening zal worden aangevraagd;

    • d.

      de hoogte van het gewenste planvoorbereidingskrediet.

Artikel 3b Bouwvoorbereidingskrediet

  • 1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2°, kan het college een bouwvoorbereidingskrediet verstrekken aan een bevoegd gezag ter bekostiging van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan.

  • 2. Een bevoegd gezag kan een bouwvoorbereidingskrediet gedurende het gehele jaar aanvragen via het onderwijsloket. Het bevoegd gezag voegt daarbij:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2° zal worden aangevraagd;

    • d.

      in geval van een IHP project een startnotitie waaruit volgt dat het bevoegd gezag in aanmerking komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2°.

  • 3. De vergoeding voor een bouwvoorbereidingskrediet wordt vastgesteld op ten hoogste 5 procent van het geraamde investeringsbedrag van de aan te vragen voorziening.

  • Dit totale investeringsbedrag blijkt uit een door het bevoegd gezag op te stellen business case.

  • 4. Bij toekenning van een bouwvoorbereidingskrediet kan het college een voorschot verlenen op het bouwvoorbereidingskrediet van ten hoogste € 50.000 ten behoeve van het opstellen van een business case.

  • De uitbetaling van het resterende bedrag van het bouwvoorbereidings-krediet vindt plaats na goedkeuring van de business case door het college.

  • 5. Het beschikbaar gestelde bouwvoorbereidingskrediet, inclusief voorschot daarop, maakt onderdeel uit van het totale investeringsbedrag en wordt hierop in mindering gebracht.

Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 6° en 7°, wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen.

  • 2. Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

  • 3. Indien er voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 2 onderdeel a, onder 1° en 2° aantoonbaar sprake is van extra, locatiegebonden investeringskosten kan het college op verzoek van het bevoegd gezag besluiten een opslag te verstrekken boven de geldende normbedragen. Voor het indienen van een dergelijk verzoek is hoofdstuk 2 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt de vergoeding van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 6° en 7° die zijn opgenomen in de eerste, tweede of derde tranche van het IHP 2015-2019 vastgesteld op basis van de feitelijke kosten.

Artikel 5. Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het onderwijsloket.

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6. Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 15 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar dat het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen. De aanvraag geschiedt elektronisch via het onderwijsloket (www.onderwijsloket.nl) als bedoeld in artikel 2:15 Algemene wet bestuursrecht. Een aanvraag wordt ondertekend met een elektronische handtekening als bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel op een andere wijze waardoor geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.

  • 2. Aanvragen die na de datum, bedoeld in het eerste lid, worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

      • 1°.

        een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 8° en 9°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven;

      • 2°.

        als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw (of renovatie) van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

      • 3°.

        als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting;

      • 4.

        als de aanvraag mede betrekking heeft op een VE peuteropvang als bedoeld in artikel 1, een opgave van het adres van het gebouw waar het ve-programma peuteropvang zal worden uitgevoerd, het aantal leerlingen van de school per teldatum 1 oktober, de omvang van de vermindering van capaciteit die wordt aangevraagd en de datum met ingang waarvan het ve-programma peuteropvang in de school wordt aangeboden.

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening; en

    • g.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening zal worden gerealiseerd.

  • 2. Het college kan verlangen dat het schoolbestuur nadere gegevens overlegt ter onderbouwing van de noodzaak van de gevraagde voorziening die al dan niet via het onderwijsloket moeten worden verstrekt.

  • 3. Het geheel of gedeeltelijk ontbreken van de vereiste gegevens kan bij gebruikmaking van het onderwijsloket leiden tot het niet ter behandeling elektronisch kunnen indienen van de aanvraag.

  • Het college stelt de aanvrager voor 1 november schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 november de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 4. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan onder opgave van redenen welke niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Een overleg waarin de aanvraag wordt toegelicht vindt plaats binnen 4 maanden na de datum waarop ontbrekende gegevens moeten zijn aangevuld, genoemd in artikel 7, derde lid.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3. Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 april van het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen 2 weken na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies heeft betrekking op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8. Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 2 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 9. Het overleg als bedoeld in het eerste lid wordt gevoerd in de sectorkamers. Op het overleg is de Procedure Overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Rotterdam van toepassing.

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening.

  • 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 mei in het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2. De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma

Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Voor de uitvoering van de op het programma geplaatste voorzieningen wordt de Leidraad Bouwprojecten Onderwijs aangehouden.

  • 2. Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 101 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt.

  • 3. De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 2 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen 2 weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert, wordt over het verslag geacht overeenstemming te zijn bereikt.

  • 4. Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid, neemt het college binnen 6 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1. Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, derde lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, tweede lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. De bouwopdracht wordt pas verleend nadat het college heeft ingestemd met het bouwplan en de begroting.

  • 2. Het college beslist binnen 6 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 3 weken. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3. De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

Artikel 15. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. Voor 15 december van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 31 december afschrift aan het college. In geval van IHP projecten geldt dat binnen een jaar na dagtekening van de beschikking van het bouwvoorbereidingskrediet of het voorschot daarop gebruik moet zijn gemaakt van de beschikte middelen. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 3. De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    • b.

      de aanvrager voor 31 december een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4. Het college beslist op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 17. Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. De aanvraag geschiedt elektronisch geschieden via het onderwijsloket (www.onderwijsloket.nl) zoals bedoeld in artikel 2:15 Algemene Wet Bestuursrecht. Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag en wordt ondertekend met een elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene Wet Bestuursrecht, dan wel op een andere door het college toegestane wijze van elektronische indiening waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.

Artikel 18. Inhoud aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

Artikel 19. Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen 6 weken nadat de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 20. Vervallen aanspraak op bekostiging

De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet binnen 3 maanden na de beschikking een bouwopdracht is gegeven dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.

Artikel 21. Uitvoeren beslissing

Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19 waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, een termijn van 3 weken geldt.

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 22. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik kan worden voorzien in de behoefte aan huisvesting van:

    • 1°.

      een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend; of

    • 2°.

      een school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs waarbij sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze; en

  • b.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school of in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

Artikel 23. Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

    • a.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren.

Artikel 24. Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik zal plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

Artikel 25. Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3. Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 2 weken na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4. De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt; en

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 26. Vergoeding

De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 27. Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2. In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

Paragraaf 4.2 Verhuur

Artikel 28. Verzoek toestemming college

  • 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 29. Staat van onderhoud

  • 1. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein. Achterstallig onderhoud is aanwezig indien het gebouw of terrein niet ten minste aan conditieniveau 3 voldoet conform NEN2767.

  • 2. Als het college vermoedt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

  • 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 5. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Na schriftelijke toestemming kan het bevoegd gezag vrijgesteld worden van deze verplichting. Als geen overeenstemming wordt bereikt, vindt er arbitrage plaats.

  • 6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 30. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1. Het college stelt jaarlijks voor 31 januari voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt. Een aanvraag geschiedt elektronisch via het onderwijsloket (www.onderwijsloket.nl) zoals bedoeld in artikel 2:15 Algemene wet bestuursrecht. Een aanvraag wordt ingediend door het bevoegd gezag en dient ondertekend te worden met een elektronische handtekening, zoals bedoeld in artikel 2:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel op een andere door het college toegestane wijze van elektronische indiening waarbij geen twijfel bestaat over de authenticiteit van de aanvraag.

  • 2. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3. Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 1 april een voorlopig rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs. Een school komt in aanmerking voor de toewijzing van een preferente zaal, als deze school op basis van de normuren voor bewegingsonderwijs tot minimaal 60% bezetting van deze gymzaal komt. Dit betekent dat alléén scholen voor een preferente zaal in aanmerking komen wanneer ze voldoende leerlingen (nu en in de toekomst op basis van leerlingenprognose) hebben om deze zaal te vullen.

  • 4. Het college stelt het bevoegd gezag, nadat het rooster voorlopig is vastgesteld, voor 1 april in kennis van het rooster. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 5. De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 1 mei reageren op het voorstel.

  • 6. Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen. Dit overleg vindt plaats tussen 1 april en 1 mei. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.

  • 7. Het college stelt het rooster voor 1 mei definitief vast en houdt hierbij waar mogelijk rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen.

  • 8. Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 9. Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 31. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 32. Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 33. Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2019 wordt ingetrokken.

Artikel 34. Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen om voorzieningen of aanvragen om bouwvoorbereidingskredieten die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening en waar nog niet op is beslist, worden afgehandeld met inachtneming van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2019.

  • 2. Op bezwaarschriften gericht tegen een besluit op een aanvraag om een voorziening of een aanvraag om een bouwvoorbereidingskrediet wordt beslist met toepassing van deze verordening, tenzij dit de bezwaarmaker in een nadeligere positie brengt.

Artikel 35. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 9 september 2021.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

C.M. Zeegers, plv.

Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

Deel A - Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

A.1 Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht gedurende de volgende termijn:

    • 1°.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht; of

    • 2°.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht;

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis¬vesting voor de school te realiseren.

A.2 Vervangende bouw

  • 1.

    De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als:

    • a.

      er zich één van de volgende gevallen voordoet:

      • 1°.

        het adres voorkomt op de lijst van aandachtspanden, zoals vastgesteld door het college of het in zo’n slechte of matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname, bedoeld in artikel 7, zodat onderhoud of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging;

      • 2°.

        een herschikkingsoperatie heeft plaatsgevonden waardoor behoefte bestaat aan een nieuw gebouw; of

      • 3°.

        ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening hebben plaatsgevonden waardoor behoefte bestaat aan een nieuw gebouw;

    • b.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht gedurende de volgende termijn:

      • 1°.

        als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

      • 2°.

        als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

    • c.

      geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; en

    • d.

      het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis¬vesting voor de school te realiseren.

  • 2

    In plaats van vervangende nieuwbouw kan gekozen worden voor renovatie als:

    • a.

      vervangende nieuwbouw niet mogelijk is omdat het bestaande pand niet gesloopt mag of kan worden vanwege het monumentale of beeldbepalende karakter van het pand;

    • b.

      aanpassing van het gebouw aan de eisen van het Bouwbesluit op nieuwbouwniveau noodzakelijk is; en

    • c.

      renovatie de levensduur van het pand verlengt met minimaal 20 jaar.

  • 3.

    Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw wordt gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

A.3 Uitbreiding

A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

  • a.

    de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht gedurende de volgende termijn:

    • 1°.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste vijftien jaar kunnen worden verwacht; of

    • 2°.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht;

  • c.

    de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest;

  • d.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; en

  • e.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis¬vesting voor de school te realiseren.

A.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:

  • a.

    tot een speciale school voor basisonderwijs ten minste twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school ten minste vijftien jaar zal blijven bestaan;

  • c.

    in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is;

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter hemelsbreed onmogelijk is; en

  • e.

    het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

  • 1.

    De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

    • a.

      de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

    • b.

      de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht gedurende de volgende termijn:

      • 1°.

        als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste vijftien jaar kunnen worden verwacht; of

      • 2°.

        als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste vier jaar kunnen worden verwacht;

    • c.

      geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

    • d.

      het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; en

    • e.

      de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

  • 2.

    Het in gebruik te nemen gebouw voldoet ten minste aan conditieniveau 3 conform NEN2767.

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

  • a.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

  • b.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • c.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren; en

  • d.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein voldoet aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

A.7 Eerste inrichting

  • 1.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school op grond van de laatste teldatum, voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid is met een ruimtebehoefte van ten minste 55 m2 voor een school voor basisonderwijs en 50 m2 voor een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en hiervoor nog niet eerder bekostiging heeft gekregen.

  • 2.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair ontstaat wanneer een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze hiervoor nog niet eerder bekostiging heeft gekregen.

  • 3.

    De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een speciale school wordt uitgebreid met een speellokaal.

  • 3.

    Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair of leer en hulpmiddelen toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

A.8 Medegebruik

  • 1.

    De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

    • a.

      gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C; en

    • b.

      een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal 4 jaar noodzakelijk is.

  • 2.

    Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2 km, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

A.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstan¬digheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

B.1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1°.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 2°.

      speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimte;

    • 3°.

      voortgezet onderwijs om binnen 2 km gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het College vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

B.1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo’n slechte of matige conditie zijn van voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname dat onderhoud of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren;

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1°.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 2°.

      speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 3°.

      voortgezet onderwijs om binnen 2 km gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het College vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig zullen zijn.

B.1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1°.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 2°.

      speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 3°.

      voortgezet onderwijs het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2 km gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten, en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig zullen zijn.

B.1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a.

    het feit dat:

    • 1°.

      de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; of

    • 2°.

      het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform artikel B.1.2, onderdeel a, voor vervangende nieuwbouw in aanmerking komt;

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om voor een school voor:

    • 1.

      basisonderwijs binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

    • 2.

      speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten; of

    • 3.

      voortgezet onderwijs om binnen 2 km gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten;

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig zullen zijn; en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

B.3 Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als nieuwbouw of uitbreiding van een bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en nog niet eerder voor de desbetreffende leerlingen bekostiging van eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

B.4 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

B.5 Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

B.6 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II – Prognosecriteria

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor ten minste een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

B. Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool; en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

D. Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geeft inzicht in:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven;

  • c.

    de voorgestelde datum van ingang van bekostiging; en

  • d.

    als het een school voor meervoudig gehandicapte kinderen betreft, de handicaps van de leerlingen waarvoor de school bestemd is.

E. Prognose school voor voortgezet onderwijs

De prognose van een school voor voortgezet onderwijs geeft inzicht in:

  • a.

    de gemeente van herkomst van de leerlingen;

  • b.

    het voedingsgebied;

  • c.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven; en

  • d.

    instroom van nieuwe leerlingen zoals vastgesteld in de Overstaproute 1

Bevoegde gezagsorganen conformeren zich aan de gemeentelijke prognose, dan wel kiezen voor een andere prognose. Indien voor een andere prognose gekozen wordt, wordt dezelfde teldatum als die van de gemeentelijke prognose gehanteerd. De prognoses moeten voldoen aan de eisen als vermeld in de Regeling modelprognose primair onderwijs 2013.

Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

Deel A – Vaststellen capaciteit

A.1 Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met middelen van het bevoegd gezag zelf of met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, kan het bevoegd gezag een verzoek indienen bij gemeente Rotterdam om dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw te rekenen. Dit deel wordt wel geregistreerd.

A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs

  • 1.

    De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

  • 2.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, onder A.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht.

  • 3.

    Als sprake is van een schoolgebouw met een zeer ongunstige bruto-nuttig-verhouding kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

  • 4.

    Voor een school voor basisonderwijs geldt dat ruimte voor een eventueel aanwezige voorziening peuteropvang waar een door het college gesubsidieerd programma peuteropvang uitgevoerd wordt, in mindering wordt gebracht op de capaciteit van het gebouw.

A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

A.1.5 Inventaris

  • 1.

    Voor de inventaris van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt de ruimtebehoefte op grond van de laatste teldatum, voorafgaand aan het indienen van de aanvraag als uitgangspunt.

  • 2.

    Voor de inventaris van een school voor voortgezet onderwijs is de bruto vloeroppervlakte van de school de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs

A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs.

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt ten hoogste 40 klokuren.

A.1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

A.1.6.3 Inventaris

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als nieuwbouw of uitbreiding van een lokaal voor bewegingsonderwijs is goedgekeurd, en nog niet eerder voor de desbetreffende leerlingen bekostiging van eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

B.1 Lesgebouwen

B.1.1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en is inclusief een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. Aan de ruimtebehoefte wordt een toeslag verbonden, indien voor de school aanvullende bekostiging beschikbaar wordt gesteld.

  • 2.

    De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

  • B = 200 + 5,03 * L, waarbij:

  • B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

  • L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 3.

    Indien een school een vergoeding ontvangt op grond van de achterstandsscore als bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging Wet op het primair onderwijs wordt een toeslag voor de ruimtebehoefte toegekend. De toeslag wordt berekend met de formule:

  • T = 1,40 * G, waarbij:

  • T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

  • G = De achterstandsscore, zoals gepubliceerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vermenigvuldigd met 7,17%, rekenkundig afgerond op een geheel getal.

B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

  • R = 250 + 7,35 * L, waarbij

  • R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

  • L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 2.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

  • R = 370 + [8,8 * Leerling SO] + [12,2 * Leerling VSO] , waarbij

  • R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

  • 370 = De vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor de hoofdvestiging van een school en bij een zelfstandige locatie met meer dan 120 leerlingen

  • Leerling SO = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school voor speciaal onderwijs zijn ingeschreven.

  • Leerling VSO = Aantal leerlingen op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school voor voortgezet speciaal onderwijs zijn ingeschreven.

  • 2.

    Voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs met lichamelijk gehandicapte kinderen of meervoudig gehandicapte kinderen vindt een toeslag in de ruimtebehoefte plaats. Voor Leerling SO bedraagt de toeslag 5 vierkante meter per leerling en voor Leerling VSO 3,3 vierkante meter per leerling.

  • De aantallen van de lichamelijk gehandicapte kinderen en meervoudig gehandicapte kinderen worden door de Dienst Uitvoering Onderwijs niet geregistreerd in de leerling gegevens.

  • 3.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

B.1.4 School voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:

    • a.

      een leerlinggebonden component, en

    • b.

      een vaste voet.

  • 2.

    De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, het profiel dat de leerling volgt.

  • 3.

    De vaste voet per instelling is 980 m² bruto vloeroppervlakte, die wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m² bruto vloeroppervlakte. Wanneer een nevenvestiging geen spreidingsnoodzaak heeft, maar minimaal 300 leerlingen op grond van de laatste formele teldatum, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, geldt ook een aanvullende vaste voet van 550 m² bruto vloeroppervlakte.

  • De vaste voet voor een hoofdvestiging of nevenvestiging met of zonder spreidingsnoodzaak is niet van toepassing op een zelfstandige school voor praktijkonderwijs. Voor praktijkonderwijs geldt een vaste voet van 306 m² voor zowel een zelfstandige vestiging als een afdeling voor praktijkschool.

  • Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend aan de vestiging waarvan de omvang afhankelijk is van het VMBO-profiel, dat wordt aangeboden en de sector een omvang heeft van ten minste 100 leerlingen.

  • 4.

    De ruimtebehoefte is de som van:

    • a.

      de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;

    • b.

      de vaste voet per instelling, en

    • c.

      als dit van toepassing is, een vaste voet per VMBO-profiel, uitgedrukt in bruto vierkante meter.

Tabel 1.a – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg2

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

-

Specifiek

5,47

-

BLW

Algemeen

4,69

-

-

Specifiek

8,99

-

LWOO

Algemeen

4,44

-

-

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

-

Specifiek

0,89

-

BLW

Algemeen

5,56

-

-

Specifiek

2,25

-

LWOO

Algemeen

5,85

 
 

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

 
 

Specifiek

2,10

 

BLW

Algemeen

4,71

 
 

Specifiek

4,22

 

LWOO

Algemeen

4,85

 
 

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

 
 

Specifiek

0,78

 

BLW

Algemeen

5,37

 
 

Specifiek

2,34

 

LWOO

Algemeen

5,03

 
 

Specifiek

4,69

Tabel 1.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak met >300 leerlingen

Algemeen

550

Tijdelijke nevenvestiging

Algemeen

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

5. In het Regionaal Plan Onderwijsvoorzieningen 2021-2026 zijn afspraken vastgelegd over de omvang van schoolgebouwen in relatie tot het leerlingenaantal.

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

    • a.

      voor een school voor basisonderwijs, op 2 klokuren per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

    • b.

      voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, op 2,25 klokuren per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en

    • c.

      als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuren per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

  • 2.

    Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 2 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.

Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO per leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

-

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

-

1,99

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende ten minste vijftien jaar blijft bestaan.

C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:

    • a.

      school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:

      • 1°.

        55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;

      • 2°.

        50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs;

      • 3°.

        50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

    • b.

      school voor voortgezet onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.

  • 2.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoeld in het eerste lid, 90 vierkante meter.

C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor ten minste vier jaar en ten hoogste vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is het verschil:

  • a.

    bij een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte; en

  • b.

    bij een school voor voortgezet onderwijs het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b.

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • a.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.

  • b.

    eerste aanschaf van:

    • 1°.

      onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en

    • 2°.

      leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs,

  • is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

  • c.

    tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

  • d.

    herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

C.4 Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

    • a.

      voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte; en

    • b.

      voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit.

  • 2.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

  • 3.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

  • 4.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.

  • 5.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

C.5 Frictieruimte

Bij de bepaling van de huisvestingsbehoefte voor scholen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs wordt gerekend met 5% ruimteopslag in te zetten als frictieruimte. Het rekenen met deze ruimteopslag kan zolang de omvang van het bestaande gebouw dit toelaat en indien de ruimten niet voor andere onderwijsdoeleinden benodigd zijn. Het kan niet leiden tot een ruimtetekort of meer m2 bij nieuwbouw.

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

D.1 Terreinoppervlakte

  • 1.

    Voor een schoollocatie voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt voor de speelplaats een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.

  • 2.

    Bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt, indien hier plaatselijk de mogelijkheid toe is, voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:

    Aantal leerlingen van de school

    Omvang buitenruimte

    1-100 leerlingen

    300

    101-200 leerlingen

    300 + 3 * (L - 100)

    201-400 leerlingen

    600

    401-600 leerlingen

    600 + 3 * (L - 400)

    601-800 leerlingen

    1200

    801-1000 leerlingen

    1200 + 3 * (L - 800)

    1001 leerlingen of meer

    1800

    L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 3.

    Bij nieuwbouw of vervangende nieuwbouw voor een school voor voortgezet onderwijs geldt, indien hier plaatselijk de mogelijkheid toe is, voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:

    Aantal leerlingen van de school

    Omvang buitenruimte

    1-300 leerlingen

    300

    301 leerlingen of meer

    300 + 0,75 * (L - 300)

    L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde normen betreffen de exclusieve speel- en beweegruimte voor de leerlingen van de school. Het terrein voor voorzieningen dient te worden opgeteld bij de norm.

  • 5.

    Voor parkeervoorzieningen wordt de voor de locatie van het terrein geldende gemeentelijke parkeernorm gehanteerd.

D.2 Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.

D.3 Lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is ten minste 308 m², bij voorkeur in de verhouding LxBxH van 22x14x5.5 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat ten minste twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

E.2.2 Voortgezet onderwijs

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:

  • a.

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en

  • b.

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter.

E.2.3 Uitzonderingen

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand- of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

  • 4.

    In het geval er sprake is van een schoolgebouw met veel inefficiënte meters kan een schoolbestuur een verzoek indienen tot bijstelling van de bruto vloeroppervlakte. Dit conform de regeling Inefficiënte meters schoolgebouwen.

Bijlage IV –Financiële normering

Deel A – Indexering

De in de verordening genoemde normbedragen gelden voor 2021. Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Deel B – Normbedragen

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen. Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn inclusief BTW.

A.Nieuwbouw met permanente bouwaard

A.1 Kostencomponenten nieuwbouw

  • 1.

    De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

    • a.

      kosten voor terrein;

    • b.

      bouwkosten;

    • c.

      toeslag voor verhuiskosten bij vervangende bouw;

    • d.

      indien noodzakelijk toeslag paalfundering;

    • e.

      als het een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal, en

    • f.

      als het een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs betreft, toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie.

  • 2.

    Als vervangende nieuwbouw of renovatie wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf C.

  • 3.

    Indien sprake is van renovatie gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B. Indien uit de uitwerking in de businesscase blijken dat de normbedragen niet toereikend zijn, kan het college besluiten een bovennormatieve vergoeding te verstrekken.

A.2 Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt.

De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. Deze worden op basis van werkelijke kosten vergoed.

A.3.1 Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en

    • b.

      de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

  • De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief bouwvoorbereiding, fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. Tevens zijn in de bedragen de extra ambitie van Frisse Scholen opgenomen en maatregelen om te voldoen aan Bijna Energie Neutraal Bouwen (BENG).

  • 2.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen worden de in bijlage III, deel B en C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte gerealiseerd.

A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo3

€ 1.396.385,69

Voor elke volgende m2 bvo

€ 2.389,62

   

  

A.3.3 Toeslag paalfundering school voor basis onderwijs

  • 1.

    Voor de school voor basis onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie met fundering op staal. Voor paalfundering wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld die bestaat uit een vast bedrag voor de eerste 350 m2 bvo en een bedrag per volgende m2 bvo (A).

  • 2.

    De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 15.925,64

    +

    (€ 27,68 * A)

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 23.233,26

    +

    (€ 48,13 * A)

    Paallengte 20 meter of langer

    € 37.179,48

    +

    (€ 85,43 * A)

A.3.4 Bouwkosten school voor speciaal basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 2.262.565,02

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 2.502,24

Toeslag voor elk speellokaal

€ 214.676,68

A.3.5 Toeslag paalfundering school voor speciaal basis onderwijs

  • 1.

    Voor de school voor basis onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie met fundering op staal. Voor paalfundering wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld die bestaat uit een vast bedrag voor de eerste 670 m2 bvo en een bedrag per volgende m2 bvo (A).

  • 2.

    De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 23.304,26

    +

    (€ 27,68 * A)

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 35.961,74

    +

    (€ 48,13 * A)

    Paallengte 20 meter of langer

    € 60.229,84

    +

    (€ 85,43 * A)

A.3.6 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 2.177.352,96

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 2.487,40

Toeslag voor elk speellokaal

€ 214.676,68

Toeslag liftinstallatie als bij nieuwbouw een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

€ 211.004,84

A.3.7 Toeslag paalfundering school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

  • 1.

    Voor de school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie met fundering op staal. Voor paalfundering wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld die bestaat uit een vast bedrag voor de eerste 677 m2 bvo en een bedrag per volgende m2 bvo (A).

  • 2.

    De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 23.304,26

    +

    € 27,68 * A)

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 35.961,74

    +

    € 48,13 * A)

    Paallengte 20 meter of langer

    € 60.229,84

    +

    € 85,43 * A)

A.3.8 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.

  • 2.

    De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs bestaat uit:

    • a.

      een startbedrag, afhankelijk van de omvang van de voorziening;

    • b.

      een werkplaatstoeslag, afhankelijk van het profiel in het VMBO;

    • c.

      een bedrag afhankelijk van het aantal vierkante meters, vastgesteld op basis van de toegekende ruimtebehoefte per onderwijssoort, overeenkomstig bijlage III, deel C.

Startbedrag

< 455 m2

€ 0

> 455 m2 < 2500 m2

€ 698.943,65

>2500 m2

€ 882.417,14

Werkplaatstoeslag VMBO = Voor de onderwijssoort VMBO met de profielen: bwi, pie, mot, mat, hbr en g een bedrag van € 85.618,99.

Ruimteafhankelijke vergoeding = Een bedrag per vierkante meter, dat afhankelijk is van de omvang van de voorziening en van de onderwijssoort en bijbehorende profiel

 

bvo totaal exclusief gymnastiek

 

<=455 m2

>455 m2

<2.500 m2

>=2.500 m2

 

Onderwijssoort

Profielen

 

PRO, HAVO, VWO

VMBO-TL, VMBO TL-IW

 

€ 3.739,08

€ 2.218,27

€ 2.165,71

 
 
 

VMBO Gemengde leerweg

 
 

bwi, pie, mot, mat

€ 4.294,20

€ 2.548,93

€ 2.487,61

 

mvi, eo, hbr

€ 4.377,41

€ 2.598,20

€ 2.535,79

 

zw

€ 3.739,08

€ 2.218,27

€ 2.165,71

 

g

€ 4.874,49

€ 2.892,73

€ 2.823,75

 

d&p

€ 4.025,95

€ 2.389,07

€ 2.332,14

 

VMBO Basisberoepsgerichte/ Kaderberoepsgerichte leerweg

 

bwi, pie, mot, mat

€ 4.489,09

€ 2.663,89

€ 2.600,39

mvi, eo, hbr

€ 4.577,78

€ 2.716,45

€ 2.651,85

zw

€ 3.739.08

€ 2.218,27

€ 2.165,71

g

€ 4.832,89

€ 2.867,54

€ 2.799,66

d&p

€ 3.344,92

€ 1.985,05

€ 1.937,97

 

VMBO Leerwegondersteunend onderwijs

 

bwi, pie, mot, mat

€ 4.582,16

€ 2.719,73

€ 2.654,04

mvi, eo, hbr

€ 4.756,25

€ 2.822,65

€ 2.754,77

zw

€ 3.739,08

€ 2.218,27

€ 2.165,71

g

€ 4.323,76

€ 2.565,35

€ 2.504,04

d&p

€ 4.196,75

€ 2.490,90

€ 2.430,68

bwi = bouwen, wonen en interieur

pie produceren, installeren en energie

mot = mobiliteit en transport

mat = maritiem en techniek

mvi = media, vormgeving en ict

eo = economie en ondernemen

hbr = horeca, bakkerij en recreatie

zw = zorg en welzijn

g = groen

A.3.9 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld:

    • a.

      paalfundering, en

    • b.

      bemaling.

  • 2.

    De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules:

    Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 5.730,54

    +

    € 30,07 * A)

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 6.100,89

    +

    € 50,86 * A)

    Paallengte 20 meter of langer

    € 6.811,44

    +

    € 91,02 * A)

    Uitbreiding > = 1000 m2

    Paallengte 1 tot 15 meter

    € 6.998,03

    +

    € 10,53 * A)

    Paallengte 15 tot 20 meter

    € 9.127,77

    +

    € 27,32 * A)

    Paallengte 20 meter of langer

    € 13.861,27

    +

    € 55,26 * A)

  • 3.

    Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 19,52 per vierkante meter terrein.

A.4 Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw

  • 1.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor één verhuizing.

  • 2.

    Als een school tijdens de realisatie van vervangende nieuwbouw tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor twee verhuizingen.

  • 3.

    De vergoeding wordt vastgesteld op feitelijke kosten.

B. Uitbreiding met permanente bouwaard

B.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte en van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1000 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf B overeenkomstig van toepassing.

B.2 Kosten terrein

Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in B.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.

B.3.1 Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, en

    • b.

      kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

  • 2.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen wordt de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte gerealiseerd.

B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

€ 170.405,64

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo

€ 113.603,75

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 2.269,99

B.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter

€ 175.239,05

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo

€ 116.826,04

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 2.315,22

Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 204.298,75

Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 375.615,56

B.3.4 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter

€ 158.714,60

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo

€ 105.809,74

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 2.319,80

Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 178.897,23

Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 375.615,56

Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

€ 211.353,30

B.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

Het bepaalde in A3.9 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding.

C. Lokalen bewegingsonderwijs

C.1 Bouwkosten nieuwbouw

  • 1.

    De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met minimaal een netto speeloppervlakte van 308 vierkante meters bedraagt € 1.790.904,18 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 1.827.126,28 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein. De bouwkosten van het gebouw bestaan uit de kosten van bouwkundige werken, installaties (werktuigbouwkundige en elektrische installaties) en vaste inrichtingen. Tevens zijn in de bedragen de extra ambitie van Frisse Scholen opgenomen en maatregelen om te voldoen aan Bijna Energie Neutraal Bouwen (BENG).

  • 2.

    Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

    Paallengte

    Vergoeding

    1<15 m

    € 30.018,38

    15<20 m

    € 41.381,88

    >20 m

    € 58.119,07

D. Tijdelijke voorziening

Koop en huur (inclusief plaatsingskosten) van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

E. Eerste inrichting onderwijsleerpakket voor een school ten behoeve van basisonderwijs, speciaalonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

E.1.1Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair

Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

E.1.2 Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

€ 41.801,99

Voor elke volgende m2 bvo

€ 146,24

E.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

€ 88.688,82

Naast het startbedrag voor elke volgende m2 bvo

€ 151,29

E.1.4 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

€ 313.772

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 215

E.1.5 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt € 8.093,25.

F. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school ten behoeve van voortgezet onderwijs

F.1 School voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per onderwijssoort. De vergoeding per onderwijssoort wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

    Onderwijssoort

    per m2 bvo

    Praktijkonderwijs

    € 331

    VMBO Theoretische leerweg (TLW)

    € 173

    VMBO Theoretische leerwegondersteunend onderwijs (TLW-LWOO)

    € 173

    VMBO- Profiel Bouwen, Wonen en Interieur (BWI)

    € 423

    VMBO- Profiel Produceren, Installeren en Energie (PIE)

    € 423

    VMBO- Profiel Mobiliteit en Transport (M&T)

    € 423

    VMBO- Profiel Maritiem en Techniek (MaT)

    € 423

    VMBO- Profiel Media, Vormgeving en ICT (MVI)

    € 247

    VMBO- Profiel Economie en Ondernemen (E&O)

    € 247

    VMBO- Profiel Horeca, Bakkerij en Recreatie (HBR)

    € 819

    VMBO- Profiel Zorg-Welzijn (Z&W)

    € 403

    VMBO- Profiel Groen

    € 423

    VMBO- Profiel Dienstverlening en Producten (D&P)

    € 173

    HAVO

    € 173

    VWO

    € 173

  • 2.

    Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

G. Lokalen bewegingsonderwijs

G.1.1 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 56.002.

G.1.2 OLP/meubilair school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs bedraagt € 56.002.

G.1.3 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

 

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

Eerste lokaal

€ 1.183

€ 70.529

€ 71.712

Tweede lokaal

€ 1.183

€ 55.018

€ 56.201

Derde lokaal

€ 1.183

€ 23.919

€ 25.102

Oefenplaats 1

€ 0,00

€ 15.576

€ 15.576

Oefenplaats 2

€ 0,00

€ 1.798

€ 1.798

G.1.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

  • a.

    medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of

  • b.

    huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

H. Huur sportvelden

  • 1.

    Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor ten hoogste 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 23 per klokuur.

  • 2.

    Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

DEEL C Vergoeding op basis van feitelijke kosten

Bepaling van de feitelijk kosten

De feitelijke kosten van de in artikel 4 genoemde voorzieningen worden bepaald aan de hand van de in de demarcatielijst opgenomen investeringskosten eigenaar versus gebruiker voor zover vereist uit relevante regelgeving. Deze kosten en het minimale kwalitatieve gebruikers niveau van deze investeringskosten staan beschreven in de Leidraad Bouwprojecten Onderwijs. Hierbij wordt rekening gehouden met de wet- en regelgeving, lokaal onderwijsbeleid, locatiegebonden factoren en de actuele marktsituatie. Het College toetst zowel de bouwkundige als de prijstechnische aspecten, met als uitgangspunt "sober en doelmatig". Vaststelling van het uiteindelijke budget vindt plaats na het overleg zoals omschreven in artikel 9.

Huur van tijdelijke lokalen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van feitelijke kosten, exclusief onderhoud.

Ten aanzien van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1 en 2, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Deze vergoeding omvat maximaal 5 procent van het geraamde investeringsbedrag van de aan te vragen voorziening.

Het beschikbaar gestelde bouwvoorbereidingskrediet, inclusief voorschot daarop, maakt onderdeel uit van het totale investeringsbedrag en wordt hierop in mindering gebracht.

Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, eerste lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dienen de wettelijke voorschriften ten aanzien van aanbesteding voor de sector overheid en de aanbestedingsregels van de gemeente Rotterdam voldaan te worden.

De laatste zijn beschreven in de “Leidraad Bouwprojecten Onderwijs”.

Het uiteindelijke budget op basis van de feitelijke toegekende kosten wordt beschouwd als een taakstellend budget inclusief BTW. Hieronder vallen alle kosten die met de toegekende voorziening gemoeid zijn, alsmede verhuiskosten en parkeerafkoopregelingen.

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

1. Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst. Een aanvraag die voldoet aan een criterium met de hoogste prioriteit krijgt voorrang op een aanvraag die voldoet aan een criterium met een lagere prioriteit.

Hieronder volgt een lijst van voorzieningen in volgorde van toepassing:

Prioriteit 1: Opheffen van capaciteitstekorten

Voorzieningen om capaciteitstekorten op te heffen (als bepaald op basis van bijlage III).

  • A.

    Medegebruik;

  • B.

    Ingebruikneming van een gebouw;

  • C.

    Huur;

  • D.

    Verplaatsen noodlokalen bij tijdelijk capaciteitstekort;

  • E.

    (Vervangende) nieuwbouw of uitbreiding als gevolg van permanent capaciteitstekort;

  • F.

    Eerste inrichting (onderwijsleerpakketten, meubilair, leer- en hulpmiddelen, gymnastiek);

  • G.

    Terrein.

Binnen de subprioriteiten geldt, daar waar procentueel het capaciteitstekort het grootst is, voor gaat. Het capaciteitstekort wordt vastgesteld op het niveau van het administratieve nummer van de school, het zogenaamde vestigingsnummer van het desbetreffende BRINnummer.

Prioriteit 2: Handhaven adequaat niveau

Voorzieningen om adequaat niveau te handhaven.

  • A.

    Herstel constructiefout;

  • B.

    Herstel en vervanging in verband met schade;

  • C.

    (Vervangende) nieuwbouw (of renovatie) zoals opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan;

  • D.

    (Vervangende) nieuwbouw (of renovatie)

De afweging van de volgorde binnen subprioriteiten A, B en D wordt op basis van de conditie gemaakt welke op basis van bouwkundig onderzoek, urgentie en gevaarzetting bepaald wordt. Binnen subprioriteit C geldt als basis de volgorde zoals opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan.

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 16 september 2021 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)


Noot
1

Voor het voortgezet onderwijs geldt dat de jaarlijkse instroom van nieuwe leerlingen per school wordt vastgesteld in de Overstaproute en het afgestemde aantal beschikbare brugklasplaatsen per school wordt gepubliceerd in Onderwijs Transparant. In de Overstaproute staan de afspraken die de schoolbesturen in Rotterdam en omgeving hebben gemaakt over de overstap naar de middelbare school

Noot
2

TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Noot
3

Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte.