Regeling vervallen per 11-11-2023

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom houdende regels omtrent giften en schadevergoedingen Werk en Inkomen Lekstroom (Beleidsregels giften en schadevergoedingen WIL 2021)

Geldend van 15-07-2021 t/m 10-11-2023

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom houdende regels omtrent giften en schadevergoedingen Werk en Inkomen Lekstroom (Beleidsregels giften en schadevergoedingen WIL 2021)

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom,

gelet op:

de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

artikel 31 tweede lid onder m. van de Participatiewet;

overwegende dat:

het gewenst is om beleidsregels vast te stellen omtrent wanneer klanten, met een uitkering op grond van de Participatiewet, ontvangen giften en/of schadevergoedingen mogen behouden, zonder dat dit wordt gekort op de uitkering dan wel effect heeft op de toekenning van aanvragen voor bijzondere bijstand of andere voorzieningen. Deze beleidsregel creëert duidelijkheid voor zowel klanten als de uitvoering;

besluit de volgende beleidsregel vast te stellen:

Beleidsregels giften en schadevergoedingen WIL 2021

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze beleidsregels worden de volgende begrippen gebruikt:

  • a.

    Klant: de inwoner die een uitkering/bijzondere bijstand/minimavoorziening aanvraagt bij of ontvangt van WIL.

  • b.

    Gift: een ontvangst in geld of natura; die de verstrekker onverplicht heeft gegeven en waar de klant niets voor hoeft terug te doen en die de klant ook niet terug hoeft te betalen.

  • c.

    Eenmalige gift: eenmaal per kalenderjaar van één persoon of organisatie ontvangen.

  • d.

    Periodieke gift: tweemaal of meer per kalenderjaar van één of meerdere personen of organisaties ontvangen.

  • e.

    Schadevergoeding: een vergoeding voor geleden of nog te lijden schade.

  • f.

    Middelen: de middelen zoals bedoeld in artikel 31 van de Participatiewet.

  • g.

    Inkomen: inkomsten die in mindering moeten worden gebracht op de bijstandsuitkering zoals bedoeld in artikel 32 en 33 lid 1 van de Participatiewet.

  • h.

    Vermogen: de waarde van bezittingen van de klant na aftrek van schulden.

  • i.

    Periode: de hoogte van de gift(en) wordt bepaald over de periode van een kalenderjaar.

  • j.

    Materiële schade: vermogensschade oftewel op geld waardeerbare schade, zoals bedoeld in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek.

  • k.

    Immateriële schade: smartengeld oftewel schade die niet op geld waardeerbaar is, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2. Giften

  • 1.

    WIL laat een gift vrij als deze is bedoeld voor de kosten waarvoor de klant, zonder de gift, een vergoeding bijzondere bijstand of bijvoorbeeld een WMO voorziening zou krijgen. Dit kunnen eenmalige en periodieke giften zijn.

  • 2.

    Andere (periodieke) giften (in geld en/of de waarde in natura) dan genoemd in het eerste lid van dit artikel laat WIL per kalenderjaar vrij tot € 1200,-. Dit geldt voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden/samenwonenden. Het meerdere wordt gezien als middel in de maand waarin de gift is ontvangen. Is dit meerdere bedrag zo hoog dat het niet volledig in mindering kan worden gebracht op de maanduitkering, dan wordt het resterende bedrag tot het vermogen gerekend.

  • 3.

    Bij de beoordeling van de (periodieke) bijzondere bijstand of overige minimavoorzieningen wordt rekening gehouden met giften. Per kalenderjaar wordt tot € 1200,- vrijgelaten. Dit geldt voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden/ samenwonenden. Zijn de giften hoger dan dit bedrag, dan zijn deze middelen van invloed op de draagkracht.

  • 4.

    Giften van werkgevers worden niet tot de middelen gerekend, als deze onbelast zijn voor de klant.

  • 5.

    Giften in de vorm van verstrekkingen van de voedselbank, kledingbank, speelgoedbank en andere soortgelijke organisaties worden niet tot de middelen gerekend.

  • 6.

    Bij een gift in natura bepaalt WIL wat de gift waard is in geld en of dit tot de middelen gerekend wordt.

  • 7.

    Alle niet herleidbare ontvangsten of ontvangsten waarvoor geen afdoende verklaring is, zijn middelen. Dit zijn bijvoorbeeld kasstortingen, betaalverzoeken, cryptovaluta en/of bijschrijvingen op de bankrekening van de klant of zijn in de bijstand inbegrepen gezinsleden.

Artikel 3 Materiële schadevergoeding

  • 1.

    WIL laat een materiële schadevergoeding vrij als de klant de vergoeding gebruikt om de geleden of (begrote) toekomstige schade te herstellen.

  • 2.

    Als de klant een schadevergoeding voor materiële schade niet gebruikt om de schade te herstellen, dan wordt de vergoeding aangemerkt als vermogen.

  • 3.

    Een schadevergoeding voor het verlies van inkomsten uit werk is een middel.

Artikel 4 Immateriële schadevergoeding

  • 1.

    Van het bedrag aan ontvangen immateriële schadevergoeding rekent WIL 2/3e deel tot het vermogen en 1/3 e deel niet.

  • 2.

    Het deel van de immateriële schadevergoeding dat tot het vermogen wordt gerekend, wordt afgezet tegen de ruimte waarmee het vermogen tot aan de vermogensgrens van artikel 34 lid 3 van de Participatiewet nog mag groeien. Het meerdere wordt gezien als een middel.

Artikel 5 Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien de onverkorte toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 6 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na die van de dag van bekendmaking.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel komt paragraaf 2.3 van de Beleidsregels WWB Werk en Inkomen Lekstroom, vastgesteld door het dagelijks bestuur op 20 juni 2013, te vervallen.

Artikel 7 Citeertitel

De beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregels giften en schadevergoedingen WIL 2021’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom, gehouden op 12 juli 2021.

De voorzitter, De secretaris,

W. Eggengoor R.H. Esser

TOELICHTING

Algemeen

Bij de start van WIL zijn door het dagelijks bestuur (DB) van WIL op 20 juni 2013 de Beleidsregels WWB Werk en Inkomen Lekstroom vastgesteld. Paragraaf 2.3 van deze beleidsregels, genaamd V rijlaten giften en andere vergoedingen , gaat over dezelfde onderwerpen als de nieuwe beleidsregels (zij het dat deze onderwerpen in paragraaf 2.3 minder diepgaand uitgewerkt zijn). Met de inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregels, die volledig zien op giften en schadevergoedingen, komt paragraaf 2.3 van de Beleidsregels WWB Werk en Inkomen Lekstroom logischerwijs te vervallen.In de nieuwe beleidsregels is het vrijlatingsbedrag € 1200,- per kalenderjaar. Daarmee is de beleidsregel aangepast aan de huidige maatschappelijke ontwikkelingen: een mensgerichte benadering en meer maatwerk.

De genoemde criteria in deze beleidsregels zijn handvatten om tot een redelijke afweging te komen wat wel en wat niet verantwoord is in het kader van (verdere) bijstandsverlening: in bijzondere situaties kan het individualiseringsprincipe worden toegepast.

Deze beleidsregel is alleen van toepassing op de Participatiewet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, dat onderdeel uitmaakt van de Participatiewet.

Het is niet van toepassing op uitkeringen die verstrekt worden op basis van de IOAW en IOAZ. Het begrip middel, en daarmee ook de inhouding van inkomsten op de uitkering, is wat betreft deze wetten vastgelegd in artikel 8 van de IOAW en IOAZ. Andere vormen van middelen/inkomen die hierin niet zijn genoemd, moeten buiten beschouwing worden gelaten en zijn niet van invloed op het recht op uitkering. Hieruit vloeit voort dat voor deze uitkeringen giften en schadevergoedingen niet als middel aangemerkt kunnen worden.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Onder klant wordt in deze beleidsregel verstaan een inwoner van de gemeente Houten, IJsselstein, Lopik of Nieuwegein die een uitkering bij WIL aanvraagt of een uitkering van WIL ontvangt. Daarnaast wordt onder klant ook de grote groep inwoners verstaan die bijzondere bijstand of een minimavoorziening aanvraagt of ontvangt. Dit kan zijn een van de minimaregelingen van de gemeenten of bijzondere bijstand voor bijvoorbeeld een wasmachine of een volledige woninginrichting.

Een gift is een ontvangst van een derde of derden die uit vrijgevigheid en dus onverplicht wordt verstrekt en die kan worden gegeven in geld of in natura (voorwerp, dienst, betaling voor een ander). De ontvanger hoeft hier niets voor terug te doen (geen tegenprestatie) en er bestaat ook geen verplichting tot terugbetaling.

Een schadevergoeding is een geldbedrag om schade te kunnen herstellen of te compenseren, bijvoorbeeld na een ongeluk of brand. Er zijn twee soorten schadevergoedingen, namelijk materiële en immateriële:

  • 1.

    Een materiële schadevergoeding is bedoeld om concrete kosten te betalen die zijn gemaakt of nog gemaakt gaan worden. Denk bijvoorbeeld aan het repareren van een bril of gemaakte ziekenhuiskosten.

  • 2.

    Een immateriële schadevergoeding is bedoeld voor emotionele schade zoals verdriet, pijn of verlies van plezier in het leven. Deze schadevergoeding heet ook wel smartengeld.

Over vermogen kan nog worden opgemerkt dat voor de weging van vermogensbestanddelen wordt aangesloten bij de regels die zijn vastgelegd in de Participatiewet zelf en de Beleidsregel WWB Werk en Inkomen Lekstroom van 20 juni 2013.

Bij de vaststelling van vermogen wordt rekening gehouden met schulden. De vaststelling van vermogen gebeurt meestal bij aanvraag van een uitkering. Mocht er sprake zijn van bijvoorbeeld het niet melden van vermogen en/of andere inkomsten, dan wordt bij de vaststelling van vermogen geen rekening gehouden met de schulden.1 We beoordelen daarbij altijd of het al dan niet verwijtbaar is en of de schulden bij de berekening mogen worden betrokken. Het gaat hier om maatwerk.

Artikel 2. Giften en ontvangsten

Het krijgen van een gift heeft niet altijd gevolgen voor een uitkering, bijzondere bijstand of een minimaregeling. Wij laten giften voor een bepaald doel vrij als de klant - wanneer deze de gift niet had gekregen – daarvoor een vergoeding uit een voorziening zoals de bijzondere bijstand of de Wet maatschappelijke ondersteuning had kunnen krijgen. Bijvoorbeeld voor zwemlessen van een kind. Het wordt onredelijk geacht om de besparing van een beroep op een van deze overheidsvoorzieningen te niet te doen door deze mee te wegen bij de verlening van algemene- of bijzondere bijstand dan wel een minimavoorziening. Daarom wordt dit soort giften vrijgelaten. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om periodieke- of eenmalige giften van één of meerder personen of organisaties.

Ook andere giften dan genoemd in het eerste lid van dit artikel laten wij voor een deel vrij. WIL laat een gift tot € 1.200,- per kalenderjaar vrij. Meerdere giften worden bij elkaar opgeteld en worden vrijgelaten voor zover zij samen niet boven dit bedrag per kalenderjaar uitkomen. Wanneer het bedrag en/of de gezamenlijke waarde in natura hoger is dan € 1.200,- per kalenderjaar, dan moet de klant dit melden.

Bij de hoogte van het bedrag is aansluiting gezocht bij uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over vrijlatingen,2 de landelijke trend inzake giften en Tweede Kamer moties om tot een hoger bedrag vrij te laten.3 Vanuit systemisch oogpunt wordt gekozen voor één vrijlatingsbedrag; dit geeft duidelijkheid aan zowel de klant als aan de uitvoering.

Daarnaast worden giften van werkgevers vrijgelaten voor zover deze onbelast zijn voor de klant. Het kan hierbij gaan om een kerstpakket, cadeaubon, e.d. Overige giften in de vorm van verstrekkingen van de voedselbank, kledingbank, speelgoedbank en andere soortgelijke organisaties worden ook vrijgelaten. Vaak gaat het hier om kleinere bedragen.

Als een gift in natura wordt ontvangen bepaalt WIL de waarde in geld. Hoe wij dat doen is afhankelijk van de aard van de gift. De waarde van een voorwerp of reis kan bijvoorbeeld bepaald worden via een nota, de NIBUD-normen of een bankafschrift van de verstrekker. Het kan ook nodig zijn om de waarde te laten bepalen door een deskundige via een taxatie of schatting gebaseerd op gemiddelde vergelijkbare handels-/verkoopprijzen. Wanneer een klant stelt een reis of vakantie te hebben gekregen, dan dient ook hiervan de waarde bekend te worden gemaakt door de klant. Als een klant eenmaal per jaar een gift krijgt voor bijvoorbeeld een reis of vakantie, kan deze dus tot € 1.200,- worden vrijgelaten, omdat dit dan onder artikel 2 van deze beleidsregel valt.

Bij aanvragen bijzondere bijstand kijken wij in het algemeen naar de giften in de afgelopen 3 maanden en nemen dit mee in de beoordeling. Is hier aanleiding toe dan worden over een langere periode inkomensgegevens/bankafschriften opgevraagd om helderheid te krijgen over de hoogte van de giften.

Niet-herleidbare kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening worden tot de middelen gerekend. Dit kunnen ook andere vormen zijn zoals betaalverzoeken en dergelijke. Zij dienen daarom volledig in mindering te worden gebracht op het recht op algemene bijstand. Er geldt hiervoor dus geen vrijlatingsbedrag. Er is dan namelijk sprake van een (structurele) inkomensverbetering en dat verhoudt zich niet met het karakter van bijstand als minimumvoorziening. Niet herleidbaar betekent niet dat er geen verklaring is gegeven door de klant, maar dat deze verklaring niet is aangetoond en voor WIL niet verifieerbaar is. Ook kunnen niet-herleidbare kasstortingen effect hebben op het besluit om bijzondere bijstand of een minimavoorziening al dan niet toe te kennen. Dat wordt individueel beoordeeld.

Cryptovaluta wordt in het algemeen aangemerkt als vermogen. Is herkomst niet verifieerbaar dan wordt het aangemerkt als middel.

De waarde wordt als volgt bepaald:

  • Bij een lopende uitkering: De waarde op de datum van ontvangst, veelal de datum van het openen van de rekening(en).

  • Bij een nieuwe aanvraag: De waarde op de datum van aanvraag.

Verder kunnen herleidbare bijschrijvingen ook middelen zijn. Geldleningen bijvoorbeeld zijn niet van het middelenbegrip uitgezonderd. Wanneer men over het geleende geldbedrag kan beschikken en dit kan aanwenden voor de kosten van levensonderhoud, dan zijn dit ook middelen. Dat kan anders zijn als men, in de periode die vooraf gaat aan de beslissing op de bijstandsaanvraag, vanwege gebrek aan een ander inkomen voor de noodzakelijke bestaanskosten is aangewezen op een geldlening. De stelregel is dat klanten over 1x de maand norm moeten kunnen beschikken, zonder dat dit als vermogen wordt gezien (paragraaf 3.1 Beleidsregels WWB Werk en Inkomen Lekstroom 2013). Het zou echter ook kunnen dat dergelijke betalingen tot € 1200,- per kalenderjaar als gift worden aangemerkt.

Ontvangsten als gevolg van een prijs of loterij worden altijd tot de middelen gerekend. Zij volgen, voor de vraag of deze als inkomen of vermogen moeten worden aangemerkt, de weg van beoordeling zoals deze ook voor giften is beschreven in artikel 2 van deze beleidsregel. Dus de prijzen in een loterij van minder dan € 1.200,- worden niet aangemerkt als middel, tenzij deze prijs, al dan niet in combinatie met andere prijzen en/of giften, het bedrag van € 1.200,- per kalenderjaar overschrijdt. Alleen het meerdere moet als middel worden aangemerkt.

Om de beoordeling te kunnen maken of giften en/of ontvangsten tot de middelen moeten worden gerekend en al dan niet onder het vrijlatingsbedrag blijven, is het noodzakelijk dat klanten WIL informeren als het maximale bedrag van € 1.200,- wordt overschreden.

Als er sprake is van een tussentijds heronderzoek of wanneer daar anderszins aanleiding toe bestaat, bijvoorbeeld in geval van een handhavingsonderzoek of aanvraag bijzondere bijstand, dan moet de klant giften en/of ontvangsten wel melden, ook al is het bedrag lager dan € 1.200,- per kalenderjaar. Dit op grond van de algemene inlichtingenplicht van artikel 17, lid 1 van de Participatiewet.

Artikel 3. Materiële schadevergoeding

De klant moet aantonen waar de schadevergoeding voor bedoeld is. Ook moet de klant bewijsstukken laten zien dat de vergoeding is gebruikt om de schade te herstellen. De schadevergoeding heeft dan geen gevolgen voor het recht op een uitkering. Het kan zijn dat de schadevergoeding is bedoeld voor kosten die de klant in de toekomst gaat maken. Het kan bijvoorbeeld zijn dat iemand voor de rest van zijn leven fysiotherapie nodig heeft, bepaalde hulpmiddelen nodig gaat hebben of eerder dan gebruikelijk bepaalde uitgaven voor bijvoorbeeld thuiszorg gaat krijgen. Ook dan laat WIL de schadevergoeding vrij. De klant moet wel aantonen welke kosten nog gemaakt gaan worden. Dit kan bijvoorbeeld via een schadestaat (een overzicht van de kostenposten) op basis waarvan de vergoeding is betaald of een rechterlijke uitspraak over de schadevergoeding.

Een uitzondering is de materiële schadevergoeding die bedoeld is als inkomen. De klant krijgt deze als hij/zij niet of niet volledig meer kan werken. De klant kan hierdoor bijvoorbeeld zijn baan verliezen waardoor het inkomen lager is of helemaal wegvalt. Een schadevergoeding die hiervoor bedoeld is zien wij als middel. Wij kijken dan voor welke periode de schadevergoeding precies bedoeld is. Dat kan ook een periode in het verleden zijn. Het afhandelen van een schade duurt namelijk vaak lang. Meestal is de schadevergoeding één bedrag. Het is dan lastig om een bedrag per maand te bepalen. De klant wordt gevraagd aan te tonen hoeveel het inkomen is gedaald. Dat kan met salarisstroken of jaaropgaven, maar ook met een brief van bijvoorbeeld het UWV of de werkgever. Ook kan een overzicht van de schade van een schadespecialist duidelijkheid geven. Hierbij moet goed gekeken worden op welke periode dit betrekking heeft en welke periode in aanmerking moet worden genomen.

Artikel 4. Immateriële schadevergoeding

Immateriële schadevergoeding laat WIL tot 1/3e deel vrij, zodat 2/3e deel tot het vermogen wordt gerekend.4

Het vermogen dient vervolgens te worden afgezet tegen de ruimte waarmee het vermogen nog mocht groeien. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het bij een vermogenstoename afhankelijk is van de hoogte van het eerder vastgestelde vermogen en de nog toegestane vermogensaanwas of het gevolgen heeft voor een lopende bijstandsuitkering. Gaat het om vermogen bij een aanvraag, dan is het recht op bijstand afhankelijk van het vastgestelde vermogen en de vermogensgrens van artikel 34, lid 3 van de Participatiewet.

Vergoedingen voor materiele en immateriële schade worden volledig vrij gelaten wanneer deze zijn gebaseerd op een ministeriële regeling (zie artikel 31, lid 2 van de Participatiewet), waarbij als meest in het oog springende regeling gewezen kan worden op de vergoedingen in het kader van de Toeslagenaffaire.

Artikel 5 Hardheidsclause

In dit artikel is een algemene hardheidsclausule opgenomen.

In een individueel geval zou toepassing van de beleidsregel voor de klant kunnen leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Dit artikel geeft de mogelijkheid om in zo’n situatie af te wijken van de regels ten gunste van de klant. Het blijft individueel maatwerk.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Bij de start van WIL zijn door het dagelijks bestuur (DB) van WIL op 20 juni 2013 de Beleidsregel WWB Werk en Inkomen Lekstroom vastgesteld. Voornoemde beleidsregels gaan in paragraaf 2.3, genaamd Vrijlaten giften en andere vergoedingen, in op dezelfde onderwerpen als de nieuwe beleidsregels.

In de nieuwe beleidsregels worden de onderwerpen ‘’giften’’ en ‘’schadevergoedingen’’ echter veel diepgaander uitgewerkt. Daarnaast is de nieuwe beleidsregel, met de introductie van een vrij te laten bedrag tot € 1200,- per kalenderjaar inzake giften en/of ontvangsten, in lijn met de huidige tijdgeest. Daarom komt gelijktijdig met het vaststellen van de nieuwe Beleidsregel giften en schadevergoedingen WIL 2021 paragraaf 2.3 van de Beleidsregel WWB Werk en Inkomen Lekstroom beleidsregels WWB te vervallen.

Artikel 7 Citeerartikel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.


Noot
1

Wijziging van de Participatiewet in verband met het uitsluiten van fraudevorderingen bij de vermogenstoets (Kamerstukken II 2019/20, 35374, nr. 3); zie de volgende link: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35374-3.html.

Noot
2

CRvB 25 januari 2012,ECLI:NL:CRVB:2012. In deze uitspraak heeft de Raad besloten dat giften verantwoord zijn om vrij te laten, voor zover deze per kalenderjaar beneden de voor die persoon geldende bijstandsnorm per maand blijft.

Noot
3

Kamerstukken II 2010/21, 24515, nr. 580 en Kamerstukken II 2010/21, 35394, nr. 14. Tweede Kamer motie die inhoudt dat giften tot € 1200,- per jaar worden vrijgelaten is aangenomen. Dit is echter nog niet opgenomen in de Participatiewet. Zie de volgende links: https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/moties/detail?id=2021Z03769&did=2021D08261 en https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/amendementen/detail?id=2020Z24563&did=2020D51546 .

Noot
4

Dit is in lijn met jurisprudentie, zie CRvB 13 september 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU3208 en CRvB 22 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3395.