Verordening Fysieke Leefomgeving De Ronde Venen

Geldend van 01-05-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving De Ronde Venen

De raad van de gemeente De Ronde Venen

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (raadsvoorstel nr. 10/21 van 6 april 2021);

Gelet op

  • -

    de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 (grondslag Erfgoedverordening);

  • -

    de artikelen 10.23, 10.24, tweede lid, 10.25 en 10.26 van de Wet milieubeheer (grondslag Afvalstoffenverordening en Verordening inzameling oud papier);

  • -

    artikel 8 van de Woningwet (grondslag Bouwverordening);

  • -

    de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (grondslag diverse Wabo-toestemmingen);

  • -

    de artikelen 108, 147 en 149 van de Gemeentewet (algemene grondslag gemeentelijke verordenende bevoegdheid).

Overwegende dat;

  • -

    Naar verwachting per 1 januari 2022 de Omgevingswet van kracht zal worden;

  • -

    Door de Omgevingswet in principe alle gemeentelijke regelgeving met betrekking tot de fysieke leefomgeving samengebracht zal worden, uiteindelijk in één omgevingsplan;

  • -

    Het een omvangrijke operatie is om alle betrokken gemeentelijke regelgeving af te stemmen en te integreren;

  • -

    Hiertoe een tussenstap nuttig is, in de vorm van het nu alvast integreren van diverse gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving, voor zover het niet om bestemmingsplannen gaat;

  • -

    Een Verordening Fysieke Leefomgeving hiervoor de goede vorm is;

Besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening Fysieke Leefomgeving De Ronde Venen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

§ 1.1 Algemene doelen Verordening Fysieke Leefomgeving

Artikel 1.1.1 Algemene doelen

De algemene maatschappelijke doelen van de Verordening Fysieke Leefomgeving zijn:

  • 1.

    een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit bereiken en in stand houden;

  • 2.

    de fysieke leefomgeving doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen;

  • 3.

    de bovenstaande doelen zijn met inbegrip van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

§ 1.2 Begripsbepalingen

Artikel 1.2.1 Begripsbepalingen

  • -

    afnemer: degene, die met de AVU een overeenkomst heeft over de afname van oud papier;

  • -

    APV: Algemene Plaatselijke Verordening De Ronde Venen;

  • -

    AVU: Afval Verwijdering Utrecht (gemeenschappelijke regeling);

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    beeldbepalend pand: een pand dat binnen een in De Ronde Venen vigerend bestemmingsplan of beheersverordening is aangeduid of bestemd als karakteristiek pand, MIP pand of pand van cultuurhistorische of monumentale waarde en als zodanig is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    bomenlijst: de door burgemeester en wethouders vastgestelde lijst met waardevolle bomen;

  • -

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 cm of een stamomtrek van minimaal 70 cm op 1,3 meter hoogte vanaf het maaiveld gemeten. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede of stamomtrek van de dikste stam;

  • -

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • -

    bromfiets: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van gemeente De Ronde Venen;

  • -

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • -

    dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

  • -

    dunning: velling ter bevordering van de groei en instandhouding van de houtopstand, gelijk aan een vorm van bosbeheer, waarbij periodiek 25 % tot maximaal 60% van het areaal wordt geveld en waarbij de kronen zich na drie jaar weer sluiten;

  • -

    gebouw: wat daaronder wordt verstaan bij of krachtens de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo);

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    gevoelige gebouwen: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteiten-besluit milieubeheer;

  • -

    gevoelige terreinen: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteiten-besluit milieubeheer;

  • -

    hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die periodiek (minimaal één keer in de 10 jaar) worden geveld, ter verkrijging van nieuwe twijgen en dunne stammen;

  • -

    handelsreclame of reclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee duidelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    houder van een milieu-inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een milieu-inrichting drijft;

  • -

    houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • -

    vellen: rooien, met inbegrip van verplanten, en ook het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • -

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • -

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    inzamelaar oud papier: In De Ronde Venen gevestigde scholen en verenigingen, kerkgenootschappen, instellingen en organisaties, die in het algemeen of plaatselijk belang werkzaam zijn, met een sociale of culturele doelstelling en zonder winstoogmerk en steunend op de inzet van vrijwilligers, of een daarmee door de gemeente gelijk te stellen organisatie, die oud papier inzamelt of wenst in te zamelen;

  • -

    kampeermiddel: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • -

    motorvoertuig: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • -

    openbaar water: wateren die - met of zonder beperking - voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare ruimte en openbare plaats: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties, oftewel: een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek. Openbaarheid al dan niet met beperkingen;

  • -

    oud papier: papier of karton, dat afkomstig is uit particuliere huishoudens;

  • -

    parkeren: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Voor fietsen, bromfietsen en motoren geldt hier "onmiddellijk op- of afstappen");

  • -

    publieke houtopstand: houtopstand staande op grond van overheden, bijvoorbeeld gemeente, provincie, waterschap of Rijkswaterstaat met uitzondering van een houtopstand met poot- of gedoogrecht;

  • -

    rechthebbende: iedereen die over een roerende of onroerende zaak beschikking, beheer of anderszins zeggenschap heeft, krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    voertuig: wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens), met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • -

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    weg: wat in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan (alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten).

Hoofdstuk 2. Procedures

Artikel 2.1 Verhouding tot de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De artikelen 2.2 tot en met 2.5 en 2.8 zijn niet van toepassing voor zover in het onderwerp wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevings-recht (Wabo), op een wijze die uitputtend is, of afwijkend van de Verordening Fysieke Leefomgeving.

Artikel 2.2 Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergunning, ontheffing of een melding kan altijd schriftelijk worden ingediend.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een aanvraag of melding in plaats daarvan ook elektronisch kan worden ingediend (via website of email).

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen per soort activiteit nadere regels stellen omtrent de inhoud, de inrichting, de uitvoering, de vorm, het aantal en de wijze van indiening van een aanvraag om vergunning of ontheffing of het doen van een melding.

  • 4. Een aanvraag kan alleen worden ingediend door een privaatrechtelijk bevoegde partij (eigenaar, huurder met toestemming, enz.) ten aanzien van de zaak waar het om gaat (perceel, bouwwerk, voertuig, enz.). In het geval van het vellen van een houtopstand kan de aanvraag bovendien worden ingediend door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 5. Aan de aanvrager wordt zo spoedig mogelijk een ontvangstbevestiging verzonden.

  • 6. Er is pas sprake van een rechtsgeldige melding wanneer de melding op de juiste wijze, volledig, naar waarheid en binnen de gestelde termijn is ingediend.

Artikel 2.3 Bevoegd gezag

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd gezag op grond van deze verordening, tenzij in deze verordening of in een andere wettelijke bepaling een ander bestuursorgaan wordt genoemd.

Artikel 2.4 Procedures

  • 1. Op procedures ingevolge de Verordening Fysieke Leefomgeving, is de gewone procedure van hoofdstuk 4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing, en niet de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure (de zienswijzenprocedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Dit tenzij door een andere wet, of bij besluit van burgemeester en wethouders anders wordt bepaald.

  • 2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (vergunning van rechtswege) is niet van toepassing op procedures van de Verordening Fysieke Leefomgeving. Op de ontheffingen van de artikelen 3.1.2, 4.3.2, 5.1.4 , 5.1.5 en 5.1.6 van de Verordening Fysieke Leefomgeving is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wel van toepassing.

Artikel 2.5 Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de termijn voor ten hoogste zes weken verlengen.

  • 3. Als de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure wordt toegepast en het een besluit op aanvraag betreft, gelden de maximale beslistermijnen van artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Van de leden 1 - 3 kan worden afgeweken als dat in deze verordening wordt bepaald, of als dat volgt uit een andere wettelijke bepaling.

Artikel 2.6 Voorwaarden, voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning, ontheffing of toestemming na melding kunnen voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. De voorwaarden, voorschriften en beperkingen strekken alleen tot bescherming van het belang of de belangen

    • -

      die verbonden zijn aan de doelen zoals genoemd in artikel 1.1.1, dan wel

    • -

      die in verband waarmee de vergunning, ontheffing of toestemming zijn vereist, dan wel

    • -

      de belangen zoals bedoeld in de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 2.7.

  • 3. Degene aan wie een vergunning, ontheffing of toestemming is verleend en degene voor wie deze geldt, is verplicht de daaraan verbonden voorwaarden, voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 2.7 Weigering

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang of de belangen:

    • a.

      zoals genoemd in of blijkt uit andere delen van de Verordening Fysieke Leefomgeving;

    • b.

      in verband met de doelen genoemd in art. 1.1.1. van de Verordening Fysieke Leefomgeving;

    • c.

      van de openbare veiligheid;

    • d.

      van de openbare orde;

    • e.

      van de volksgezondheid;

    • f.

      van de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor zo kort voor de beoogde datum van de start van de activiteit is ingediend dat een behoorlijke behandeling daardoor onmogelijk wordt of in het gedrang komt / kan komen. In principe geldt hiervoor een periode van 3 weken voor de start van de activiteit. Een en ander ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

Artikel 2.8 Voor wie en hoe lang gelden vergunningen, ontheffingen en toestemmingen na meldingen

  • 1. De vergunning, ontheffing of toestemming na een melding geldt voor

    • -

      degene aan wie deze is verleend,

    • -

      de gerechtigde ter zake van het object of de activiteit,

    • -

      degene onder wiens verantwoordelijkheid het object valt of de activiteit wordt uitgevoerd, en voor

    • -

      degene die de betreffende activiteit uitvoert.

    Een en ander tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een vergunning, ontheffing of toestemming persoonlijk is, dan wel op naam van een rechtspersoon of samenwerkingsverband is.

  • 2. De vergunning, ontheffing of toestemming geldt voor onbepaalde tijd, tenzij daarin anders is bepaald of de aard van de vergunning, ontheffing of toestemming zich daartegen verzet.

  • 3. De aard van de vergunning, ontheffing of toestemming verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen, ontheffingen of toestemmingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen, ontheffingen of toestemmingen overtreft.

Artikel 2.9 Intrekken en wijzigen

De vergunning of ontheffing kan in elk geval worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    als ter verkrijging van de vergunning of de ontheffing onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    als op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    als de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    als van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, één en ander ter beoordeling van het burgemeester en wethouders;

  • e.

    als de houder dit verzoekt. Het verzoek wordt ingediend overeenkomstig art. 2.2.

Hoofdstuk 3. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

§ 3.1 Bruikbaarheid, uiterlijk, veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 3.1.1 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, gevaar of een belemmering vormt of kan vormen voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg; of

    • b.

      hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Behoudens voor zover anders is bepaald in nadere regels, is van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg in ieder geval sprake wanneer bij voetpaden minder dan 1,5 meter vrije doorgang wordt gelaten, 3,5 meter op de rijbaan voor gemotoriseerd en fietsverkeer en 2,4 meter op de fietspaden met 1 richting en 3,5 meter op fietspaden met 2 richting verkeer.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en het aanbrengen van reclame-, sandwich- en driehoeksborden.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. De ontheffing wordt verleend als een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (vergunning voor opslaan of laten opslaan, artikel 4.4.1).

  • 6. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);

    • c.

      het maken en hebben van geveltuinen of het adopteren van een boomspiegel voor zover deze zijn gemeld en uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften als bedoeld in het ‘Groenuitgiftebeleid 2019-2024’;

    • d.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Provinciale Wegenverordening.

Artikel 3.1.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt door burgemeester en wethouders verleend als omgevingsvergunning, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4. Het verbod is tevens niet van toepassing op geveltuinen en boomspiegels als bedoeld in artikel 3.1.1, zesde lid onder c.

  • 5. Het verbod is ook niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening en de Leidingenverordening.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3.1.3 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.7 wordt de vergunning geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het maken of veranderen van een uitweg.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Provinciale Wegenverordening.

Artikel 3.1.4 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 3.1.5 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 3.1.6 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, beplantingen of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk van de gemeente

§ 4.1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4.1.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door burgemeester en wethouders per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen:

    • a.

      de kern Abcoude;

    • b.

      de kern Baambrugge;

    • c.

      de kern Mijdrecht;

    • d.

      de kern Vinkeveen;

    • e.

      de kern Wilnis;

    • f.

      de kern Amstelhoek;

    • g.

      de kern De Hoef;

    • h.

      de kern Waverveen.

  • 4. Burgemeester en wethouders maken de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kunnen burgemeester en wethouders een festiviteit ogenblikkelijk als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting in de buitenruimte, bedraagt niet meer dan 75 dB(A) voor mechanische muziek en niet meer dan 80 dB(A) voor levende muziek, beide gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting vanuit het bebouwde gedeelte van de inrichting, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter of in in- en aanpandige woningen, bedraagt niet meer dan de waarden zoals opgenomen in de tabel hieronder (onder e) waarbij er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of laten uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      tabel

      07.00 - 19.00 uur

      19.00 - 23.00 uur

      23.00 - 07.00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      60 dB(A)

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      80 dB(A)

      75 dB(A)

      70 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 8. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde en zevende lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk een half uur voor sluitingstijd te worden beëindigd.

Artikel 4.1.2 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden, zowel binnen als buiten de inrichting, waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, op voorwaarde dat de houder van de inrichting ten minste twee weken voor het beginnen van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, op voorwaarde dat de houder van de inrichting ten minste twee weken voor het beginnen van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan burgemeester en wethouders.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4. De melding wordt aangenomen te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De melding wordt aangenomen te zijn gedaan wanneer burgemeester en wethouders op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, ogenblikkelijk toestaan.

  • 6. Met uitzondering van een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien is, is een incidentele festiviteit zoals aangeven in lid 1 en lid 2, slechts toegestaan indien er tenminste 14 dagen zijn verstreken vanaf het moment dat de vorige incidentele festiviteit heeft plaatsgevonden.

  • 7. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting vanuit het bebouwde gedeelte van de inrichting, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter of in in- en aanpandige woningen, bedraagt niet meer dan de waarden zoals opgenomen in de tabel hieronder (onder e), waarbij er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen gelden niet als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of laten uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.

    • e.

      tabel

      07.00 19.00 uur

      19.00 23.00 uur

      23.00 07.00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      60 dB(A)

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      80 dB(A)

      75 dB(A)

      70 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 8. Op de dagen bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra (inclusief onversterkte) muziek - hoger dan de geluidsnorm bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - op zondag tot en met donderdag uiterlijk om 00:00 uur en in de nacht van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag om uiterlijk 01:00 uur beëindigd. De muziek mag na de genoemde tijden tot de officiële sluitingstijd binnen de geldende geluidsnormen worden voortgezet. De geluidsnorm is exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 9. Burgemeester en wethouders kunnen, na een gemotiveerd verzoek daartoe, besluiten om geluidsnormen te stellen die afwijken van de in lid 7 genoemde waarden.

  • 10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.3 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 55 dB(A), 50 dB(A) en 40 dB(A) tussen respectievelijk 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.

  • 2. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT in geluidsgevoelige ruimten niet meer dan 40 dB(A), 35 dB(A) en 25 dB(A) tussen respectievelijk 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen, na een gemotiveerd verzoek daartoe, geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 1 en 2 genoemde waarden.

  • 4. Het eerste lid en het tweede lid zijn niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4.1.1 en artikel 4.1.2.

  • 5. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

Artikel 4.1.4 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een milieu-inrichting om in de openbare ruimte en de private buitenruimte toestellen, technische installaties of muziekinstallaties in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Van geluidshinder, zoals bedoeld in lid 1, is sprake als het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, hoger is dan 45 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 35 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen en op de grens van geluidsgevoelige terreinen. De geluidsniveaus worden gemeten en beoordeeld conform de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen en kunnen daarbij geluidsvoorschriften stellen die afwijken van de in lid 2 genoemde geluidsniveaus en/of van de in lid 2 genoemde beoordelingspunten.

  • 4. Het verbod geldt niet voor geluidswagens op maandag tot en met zaterdag van 09.00 uur tot 20.00 uur voor zover behorende bij een evenement.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuur-werkbesluit, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4.1.5 (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een milieu-inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of anders voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 4.1.6 Gebruik knalapparaten

  • 1. Het is verboden buiten een milieu-inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Activiteitenbesluit milieubeheer één of meerdere knalapparaten in werking te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod in lid 1 ontheffing verlenen en kunnen daarbij voorwaarden en voorschriften stellen aan het gebruik van de knalapparaten.

§ 4.2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4.2.2 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4.2.3 Oplaten van ballonnen

  • 1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen of in de lucht te brengen.

  • 2. Onder een ballon wordt ook verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, geluks-lampion, Thaise wensballon, papierballon, geluks-ballon etc.

  • 3. Onder een ballon wordt in dit verband niet bedoeld een luchtballon, bedoeld voor personenvervoer.

§ 4.3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Omgevingsvergunning voor het vellen van waardevolle houtopstand

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een houtopstand te vellen of te laten vellen die staat vermeld op de Bomenlijst.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid bedoelde vergunning alleen verlenen als aannemelijk is gemaakt dat:

    • a.

      de conditie van de houtopstand dermate slecht is dat instandhouding niet langer verantwoord is;

    • b.

      een zwaarwegend belang zwaarder weegt dan het belang van het behoud van de houtopstand;

    • c.

      de instandhouding van de houtopstand zo een onevenredige overlast oplevert dat instandhouding redelijkerwijs niet gevergd kan worden en aannemelijk is dat onderhoudsmaatregelen niet tot een acceptabele oplossing leiden.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde, een direct gevaar voor personen of goederen of de houtopstand wegens ziekte besmettingsgevaar oplevert (noodkap).

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen een herplantplicht opleggen voor waardevolle publieke houtopstand.

Artikel 4.3.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van publieke houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een publieke houtopstand te vellen of te laten vellen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      een houtopstand die een stamdiameter heeft kleiner dan 20 cm , of een omtrek kleiner dan 70 cm, gemeten op 1,3 meter vanaf maaiveld;

    • b.

      wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • c.

      dunning van bomen in bosjes, bomenrijen of bosachtige beplantingen, binnen en buiten de bebouwde kom;

    • d.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders;

    • e.

      dode houtopstand;

    • f.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud.

  • 3. De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde, een direct gevaar voor personen of goederen of de houtopstand wegens ziekte besmettingsgevaar oplevert (noodkap).

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen een herplantplicht opleggen.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4.3.3 Bescherming publieke houtopstanden

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die in eigendom van de gemeente zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2. Het is verboden één of meer voorwerpen in of aan een houtopstand in eigendom van de gemeente aan te brengen of op andere manier te bevestigen via voorwerpen welke de bast beschadigen.

Artikel 4.3.4 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Als zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van een besmettelijke boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, als hij daartoe door burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een gevelde houtopstand of delen daarvan te hebben of te vervoeren, als het een boomsoort betreft die de desbetreffende besmettelijke boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Bij het niet voldoen aan de aanschrijving van lid 1, kan bestuursdwang worden toegepast, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4.3.5 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, tot de grens tussen percelen in privaat eigendom, is vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen, en tot de grens tussen percelen in privaat en gemeentelijk eigendom, op nihil voor bomen, heesters en heggen.

§ 4.4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een milieu-inrichting de volgende zaken aanwezig te hebben (opslagverbod):

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats een (aangewezen) voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of een Provinciale Verordening.

Artikel 4.4.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak reclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

§ 5.1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5.1.1 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt ook verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.1.2 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.3 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een duidelijk verwaarloosde toestand is, op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties die worden geregeld door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.4 Kampeermiddelen, aanhangwagens en andere voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of andere niet-verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar oordeel van burgemeester en wethouders negatief voor het uiterlijk van de gemeente is.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale Wegenverordening of de Provinciale Landschapsverordening.

Artikel 5.1.5 Reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden om een voertuig met reclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee reclame te maken.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.1.6 Grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door burgemeester en wethouders aangewezen weg, waar dit naar hun oordeel buitensporig is met het oog op de beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het tweede lid is verder niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of bewoners of gebruikers andere hinder of overlast hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.8 Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen

  • 1. Het is verboden om een voertuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van meer dan 10 kilo gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te parkeren als zich binnen een straal van 250 meter gebouwen bevinden waarbinnen zich personen plegen op te houden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Vuurwerkbesluit.

Artikel 5.1.9 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te plaatsen of laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.1.10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1. Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door burgemeester en wethouders aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5.1.11 Parkeren van fietsen of bromfietsen

  • 1. Het is verboden een fiets, bromfiets, gehandicaptenvoertuig of vergelijkbaar vervoermiddel, al of niet voor onmiddellijk gebruik geschikt, te parkeren als daardoor:

    • a.

      op een voetpad of trottoir de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

    • b.

      de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;

    • c.

      op of aan een openbare plaats hinder, overlast of schade ontstaat; of

    • d.

      voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets, bromfiets of vergelijkbaar vervoermiddel staat geparkeerd de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd.

  • 2. Het is verboden:

    • a.

      een fiets of bromfiets te parkeren in door burgemeester en wethouders daarvoor aangewezen gebieden, langer dan een door burgemeester en wethouders te bepalen periode;

    • b.

      fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een duidelijk verwaarloosde toestand verkeren, op of aan de weg of in fietsenrekken te laten staan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de veiligheid en ter voorkoming van hinder een gebied aanwijzen waarin fietsen of bromfietsen uitsluitend in een parkeervoorziening mogen worden geparkeerd.

  • 4. Het is verboden een fiets of een bromfiets in een gebied als bedoeld in het derde lid buiten een parkeervoorziening te plaatsen.

§ 5.2 Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5.2.1 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben of beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met of voor een vaartuig op niet volgens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties die worden geregeld door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Verordening Vinkeveense Plassen, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Provinciale Vaarwegenverordening of de Provinciale Landschapsverordening en de geldende bestemmingsplannen van de gemeente De Ronde Venen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen aan een rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk van de gemeente.

  • 5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

§ 5.3 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.3.1 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden, te laten houden, daaraan deel te nemen, en om een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen terreinen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de i wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.3.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen terreinen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

§ 5.4 Vuurverbod

Artikel 5.4.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten milieu-inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten milieu-inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5.4.2 Verbod carbidschieten

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      acetyleengas (C2H2) afkomstig van een reactie tussen carbid (calcium-carbide, chemische formule CaC2) en water; of

    • b.

      waterstof (H2) afkomstig van een reactie tussen natronloog (natriumhydroxide, chemische formule NaOH) en water; of

    • c.

      gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen; of

    • d.

      al dan niet vernevelde, vloeistoffen of stoffen met vergelijkbare eigenschappen;

    in een al dan niet afgesloten vat, bus, fles of dergelijk voorwerp op explosieve wijze te verbranden of te bewerken op zodanige wijze dat daardoor gevaar, schade of hinder voor de omgeving kan worden veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden carbid op of aan de openbare weg of op een voor publiek toegankelijke plaats voorhanden te hebben.

  • 3. Het is verboden carbid af te leveren en ter aflevering voorhanden te hebben wetende of vermoedende dat daarmee een gebruik wordt gemaakt als omschreven in lid 1.

  • 4. Het bepaalde in de leden 2 en 3 geldt niet voor degene die aannemelijk maakt, dat het carbid niet gebruikt wordt of bestemd is voor handelingen die ingevolge lid 1 verboden zijn.

  • 5. Het is verboden carbid op of aan de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats achter te laten of voorhanden te hebben op een zodanige wijze dat derden onbedoeld met die stof in contact kunnen komen.

  • 6. Het verbod als bedoeld in lid 1 onder b, c en d is niet van toepassing op het normale gebruik van wettelijk toegestane verbrandingsmotoren.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 6. Erfgoed

§ 6.1 Algemeen

Artikel 6.1.1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door iedereen te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet;

    • c.

      gegevens over beeldbepalende panden die zijn opgenomen in bestemmingsplannen en beheersverordeningen.

§ 6.2 Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 6.2.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeolo-gisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op Rijksmonumenten.

Artikel 6.2.2 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6.2.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6.2.3 Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 6.3 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6.2.2 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6.2.4 Advies Monumentencommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6.2.1 advies aan de Monumentencommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Leden van het gemeentebestuur maken geen deel uit van de Monumentencommissie.

  • 2. De Monumentencommissie brengt binnen 5 weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen de procedure zonder advies van de Monumentencommissie vervolgen, als binnen de in het tweede lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Artikel 6.2.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing moet worden besloten binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding, een actuele foto en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 6.2.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6.2.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 6.2.4 wordt in dat geval aan de Monumentencommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 16 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6.2.1.

  • 3. Paragraaf 6.3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 6.2.6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 6.2.8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 6.3 van overeenkomstige toepassing

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister. Het vervallen van de aanwijzing wordt ogenblikkelijk bijgewerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4. Als burgemeester en wethouders de aanwijzing intrekken, zijn artikel 6.2.4 en artikel 6.2.5 eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het verzoek tot intrekking van de aanwijzing moet een bouwkundig rapport bevatten waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangetoond wat de bouwkundige staat van het monument is.

  • 6. Burgemeester en wethouders trekken de aanwijzing niet in, voordat een rapport is overgelegd waarin de bouwhistorische en cultuurhistorische waarden van het gemeentelijke monument naar oordeel van het college voldoende zijn gedocumenteerd.

§ 6.3 Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 6.3.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan geen onderhoud te plegen dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 6.3.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning in het belang van monumentenzorg verzoeken om een bouwhistorisch onderzoek.

  • 4. Op een aanvraag om een Omgevingsvergunning zijn artikel 6.2.4, tweede lid en derde lid van toepassing.

  • 5. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer sprake is van:

    • a.

      regulier onderhoud, onderhoudswerkzaamheden die erop gericht zijn om te behouden wat er is, waarbij materiaalsoort, kleur, vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen.

    • b.

      een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft, tenzij bij de werkzaamheden een monumentaal onderdeel wordt of dreigt te worden aangetast.

    • c.

      Onder de volgende voorwaarden:

      • i.

        er is sprake van een technische noodzaak voor het vervangen of herstellen van materiaal op beperkte schaal;

      • ii.

        aangetaste delen mogen worden vervangen of hersteld;

      • iii.

        de werkzaamheden dienen zonder hak- en breekwerk in het historisch casco te worden uitgevoerd. Voor zover er geen sprake is van de onder a. en b. bedoelde werkzaamheden en/of er wordt niet voldaan aan de onder I t/m III gestelde voorwaarden dan is een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een monument vereist.

Artikel 6.3.3 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder toestemming van de eigenaar.

§ 6.4 Beeldbepalend pand

Artikel 6.4.1 Advies omgevingsvergunning beeldbepalend pand

Burgemeester en wethouders zenden zo snel mogelijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen of wijzigen van een beeldbepalend pand voor advies aan de Monumentencommissie, als bedoeld in artikel 6.2.4 eerste lid, voordat zij beslissen op de aanvraag. Artikel 6.2.4, tweede lid en derde lid en artikel 2.9 en 2.7 zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 6.5 Rijksmonumenten

Artikel 6.5.1 Omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1. Burgemeester en wethouders zenden zo snel mogelijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de Monumentencommissie, bedoeld in artikel 6.2.4, eerste lid. Artikel 6.2.4, tweede lid en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning in het belang van monumentenzorg verzoeken om een bouwhistorisch onderzoek.

§ 6.6 Beschermde dorpsgezichten

Artikel 6.6.1 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6.2.4, eerste lid. Artikel 6.2.4, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk dorpsgezicht wordt zo snel mogelijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 6.6.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6.6.1, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6.6.1, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat zo snel mogelijk bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6.6.3 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Het is in een beschermd dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 2.7, 2.9 en 6.3.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

§ 6.7 Archeologie

Artikel 6.7.1 Instandhouding archeologische terreinen

  • 1. Het is verboden in afwijking van een omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren die verstoring van mogelijke archeologische resten onder het maaiveld of aan de waterbodem kunnen veroorzaken, waaronder:

    • a.

      bouw- of sloopwerkzaamheden;

    • b.

      grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, en ook het vergraven, uitbaggeren, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

    • c.

      het verlagen of verhogen van het waterpeil;

    • d.

      het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;

    • e.

      het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

  • 2. Het verbod, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is niet van toepassing als één van de volgende gevallen zich voordoet:

    • a.

      de werkzaamheden veroorzaken dieper dan 0,30 meter onder het maaiveld of de waterbodem geen verstoring;

    • b.

      op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart is gelet op de aard van het archeologische (verwachtings)gebied en de omvang van het plangebied geen vergunning nodig;

    • c.

      de activiteiten worden getoetst aan de regels en voorschriften van een vanaf 1 januari 2012 vastgesteld en geldend bestemmingsplan of geldende beheersverordening waarin regels zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • d.

      er is sprake van een vanaf 1 januari 2012 verleende omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid, van de Wabo en hierin zijn voorschriften opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • e.

      de bouwwerkzaamheden betreffen vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en uitsluitend gebruik gemaakt wordt van de bestaande fundering;

    • f.

      de werkzaamheden mogen op het tijdstip van in werking treden van deze verordening worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;

    • g.

      de werkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van in werking treden van deze verordening;

    • h.

      de werkzaamheden behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden;

    • i.

      de werkzaamheden worden uitgevoerd ten dienste van archeologisch onderzoek;

    • j.

      (voor waterbodems) de onderhoudsbaggerwerkzaamheden gaan aantoonbaar niet dieper dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;

    • k.

      aanvrager heeft een rapport overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van burgemeester en wethouders niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het stellen van regels, gericht op:

      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);

      • het doen van opgravingen (behoud ex situ);

      • begeleiding van de beschreven activiteiten door een hiertoe bevoegde (archeologische) instantie.

    • De bepalingen uit de artikelen 6.3.1 (Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument) 6.3.2 (Omgevingsvergunning gemeentelijk monument) en 6.3.3 (Weigeringsgronden gemeentelijk monument), zijn van overeenkomstige toepassing.

    • l.

      Burgemeester en wethouders hebben een omgevingsvergunning verleend, waarbij in de regels of voorschriften is vastgelegd dat een archeologisch rapport overgelegd moet worden waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, worden door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden naar oordeel van burgemeester en wethouders niet geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van regels, gericht op:

      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);

      • het doen van opgravingen (behoud ex situ);

      • begeleiding van de beschreven activiteiten door een hiertoe bevoegde (archeologische) instantie.

    • De bepalingen uit de artikelen 6.3.1 (Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument) 6.3.2 (Omgevingsvergunning gemeentelijk monument) en 6.3.3 (Weigeringsgronden gemeentelijk monument), zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg afwijken van het bepaalde in lid 2.

Artikel 6.7.2 Opgravingen en begeleiding

  • 1. Als binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988 met uitzondering van boringen, moeten, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, burgemeester en wethouders een programma van eisen vaststellen, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

  • 2. Als binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van boringen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, moet, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders overleggen. De bepalingen uit de artikelen 6.3.1 (Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument) 6.3.2 (Omgevingsvergunning gemeentelijk monument), zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In de nadere regels nemen burgemeester en wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek moeten aanwijzingen van burgemeester en wethouders in acht worden genomen.

Artikel 6.7.3 Aanpassing gemeentelijke archeologische beleidskaart

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de archeologisch (verwachtings)gebieden op de gemeentelijke archeologische beleidskaart te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, als:

    • a.

      naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • b.

      naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse gevonden archeologische waarden aanleiding geven tot een andere waardering te komen;

  • 2. Voor een besluit te nemen als genoemd in het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in bij een archeologisch deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

Artikel 6.7.4 Advies archeologisch deskundige

  • 1. Voordat burgemeester en wethouders een besluit nemen over de vaststelling van een plan van aanpak of programma van eisen voor de uitvoering van archeologisch onderzoek, of over de vaststelling van een archeologische rapportage, winnen zij advies in bij een archeologisch deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

  • 2. De archeologisch deskundige brengt binnen 4 weken na ontvangst van de adviesaanvraag een schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen op verzoek van de archeologisch deskundige de adviestermijn genoemd in het tweede lid eenmalig met maximaal 4 weken verlengen, als dit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van archeologische monumentenzorg.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de procedure zonder advies van de archeologisch deskundige vervolgen, als binnen de in het tweede en derde lid genoemde termijn geen advies is uitgebracht.

Hoofdstuk 7 Afvalstoffen en inzameling oud papier

§ 7.1 Huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 7.1.1 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1. Burgemeester en wethouders wijzen de inzameldienst(en) aan die is (zijn) belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de voorbereiding van de aanwijzing en over het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 7.1.2 Regulering van andere inzamelaars

  • 1. Het is anderen dan de inzameldienst(en) verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij de inzamelaar:

    • a.

      daartoe is aangewezen door burgemeester en wethouders;

    • b.

      bij nadere regels van burgemeester en wethouders van het verbod is vrijgesteld; of

    • c.

      verplicht is tot inname, bedoeld in artikel 9.5.2, derde lid, aanhef en onderdeel b, of vierde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2. Op de aanwijzing van een inzamelaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, is artikel 7.1.1, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.1.3 Aanwijzing van inzamelplaats

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeente, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

Artikel 7.1.4 Algemene verboden

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

  • a.

    ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 7.1.2, eerste lid;

  • b.

    over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 7.1.2, eerste lid; of

  • c.

    achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 7.1.3.

Artikel 7.1.5 Afvalscheiding

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk door de inzameldienst worden ingezameld, over de frequentie van de inzameling van elk van deze bestanddelen, en over de locaties van deze inzameling bij of nabij elk perceel.

  • 2. In ieder geval de volgende bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen worden afzonderlijk ingezameld:

    • -

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • -

      oud papier en karton;

    • -

      glas en vlakglas;

    • -

      textiel;

    • -

      PMD (plastic verpakkingen, metaalverpakkingen en drankenkartons);

    • -

      elektrische of elektronische apparatuur;

    • -

      klein chemisch afval;

    • -

      bouw- en sloopafval;

    • -

      verduurzaamd hout;

    • -

      grof tuinafval;

    • -

      asbest en asbesthoudend afval;

    • -

      grof huishoudelijk afval;

    • -

      huishoudelijk restafval;

    • -

      autobanden;

    • -

      ijzer;

    • -

      hout;

    • -

      puin;

    • -

      metaal;

    • -

      dakleer;

    • -

      tapijt;

    • -

      piepschuim;

    • -

      matrassen;

    • -

      hard plastic;

    • -

      kleine dode huisdieren.

  • 3. In het belang van een doelmatig afvalstoffenbeheer kunnen burgemeester en wethouders de aanwijzing van afzonderlijk in te zamelen bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in het tweede lid, of fracties daarvan, achterwege laten.

Artikel 7.1.6 Gescheiden aanbieding

  • 1. Het is verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 7.1.5, anders dan afzonderlijk:

    • a.

      ter inzameling aan te bieden;

    • b.

      achter te laten op een inzamelplaats, bedoeld in artikel 7.1.3.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen. Deze regels kunnen voor categorieën van gevallen of personen een vrijstelling inhouden van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7.1.7 Tijdstip van aanbieding

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door burgemeester en wethouders daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 7.1.8 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouders te stellen regels over het gebruik van:

    • a.

      inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

    • b.

      inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • 2. Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de tijden, bedoeld in artikel 7.1.7, buiten een perceel te laten staan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

§ 7.2 Bedrijfsafvalstoffen

Artikel 7.2.1 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Burgemeester en wethouders kunnen bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen krachtens artikel 7.1.1, in gevallen waarin de voor deze inzameling krachtens Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing 2016 verschuldigde heffing is voldaan.

Artikel 7.2.2 Aanbieden ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 7.1.2 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden, aan de inzameldienst over te dragen of bij de inzamelplaats, bedoeld in artikel 7.1.3, achter te laten.

Artikel 7.2.3 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouders te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 7.2.1 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbieden of overdragen van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen ook worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, inhouden.

§ 7.3 Zwerfafval en overige

Artikel 7.3.1 Dumpingsverbod

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders, buiten een milieu-inrichting, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d.

      handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Wet bodembescherming, de Waterwet of het Besluit bodemkwaliteit.

  • 3. Als de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 7.3.2 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2. Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt ogenblikkelijk opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3. Het is verboden ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of deze anderszins te behandelen.

Artikel 7.3.3 Zwerfafval rondom milieu-inrichtingen

  • 1. Degene die een milieu-inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de milieu-inrichting, van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

  • 2. Degene die de milieu-inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen die kennelijk uit de milieu-inrichting afkomstig zijn of voor de milieu-inrichting zijn bestemd binnen een straal van ten minste 25 meter van de milieu-inrichting.

  • 3. De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 7.3.4 Afval en verontreiniging op de weg

  • 1. Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of andere voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 2. Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt of diens opdrachtgever zorgt ogenblikkelijk na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

Artikel 7.3.5 Geen opslag van afval in de open lucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een milieu-inrichting op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met paragraaf 7.1 van deze verordening aanbieden of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 7.3.6 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een milieu-inrichting als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken.

§ 7.4 Inzameling oud papier

Artikel 7.4.1 Registratie

  • 1. De inzamelaar oud papier verplicht zich ten behoeve van de registratie van het oud papier het door de AVU beschikbaar gestelde inzamelgegevens-formulier tijdig in te vullen en aan de AVU beschikbaar te stellen. Tevens zorgt de inzamelaar oud papier er voor, dat bij wijziging van de gegevens van het inzamel-gegevens-formulier, dit direct wordt gemeld aan de AVU.

  • 2. De afnemer moet ten gunste van de inzamelaar oud papier registratie doen van het aangeleverde oud papier, waarbij vermeld moet zijn:

    • -

      de hoeveelheid afgeleverd oud papier in kilogrammen;

    • -

      de datum, waarop het oud papier door de inzamelaar oud papier aan de afnemer is afgeleverd;

    • -

      de woonkern, waarbinnen de inzameling heeft plaatsgevonden.

  • 3. De afnemer dient maandelijks, in de maand na de inzameling van het oud papier, de inzamelaar oud papier een overzicht te verschaffen van het door de inzamelaar oud papier aangeboden oud papier.

Artikel 7.4.2 Garantievergoeding

  • 1. Burgemeester en wethouders garanderen aan de inzamelaar oud papier, dat de prijs van het aan de afnemer afgeleverde oud papier gelijk zal zijn aan de door de gemeenteraad vastgestelde garantievergoeding.

  • 2. Burgemeester en wethouders betalen de kosten voor de huis-aan-huisinzameling, het gebruik van een verzamelcontainer, evenals de aan de inzameling verbonden administratiekosten van de afnemer.

  • 3. De afnemer dient maandelijks, in de maand na de inzameling van het oud papier, zorg te dragen voor uitbetaling van de garantievergoeding.

  • 4. De garantievergoeding bedraagt € 50,- per 1.000 kilogram.

Artikel 7.4.3 Aanwijsbesluit

Een inzamelaar oud papier dient te worden aangewezen door burgemeester en wethouders, zoals bepaald in artikel 7.1.2 eerste lid.

Artikel 7.4.4 locatie verzamelcontainer oud papier

  • 1. Bij gebruik van een verzamelcontainer voor oud papier moet de inzamelaar oud papier de directe omgeving van de container schoon houden en er voor te zorgen dat er geen zwerfvuil ontstaat.

  • 2. Bij gebruik van een verzamelcontainer van oud papier moet de inzamelaar oud papier zorgen voor een veilige doorgang van het verkeer.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen aan de plaats waar de container wordt geplaatst en de manier waarop dit gebeurt.

  • 4. De inzamelaar oud papier moet zodanige maatregelen treffen, dat wordt voorkomen dat de gemeente en/of derden schade lijden.

  • 5. Er mag geen reclame op de container zijn, tenzij het opschriften betreft die betrekking hebben op de in uitvoering zijnde werkzaamheden. Burgemeester en wethouders behouden zich de bevoegdheid voor om, als zij daartoe aanleiding vinden, verwijdering van deze reclame te gelasten, of deze voor rekening van de inzamelaar oud papier te laten verwijderen.

  • 6. De ongehinderde doorgang van hulpdiensten moet te allen tijde gewaarborgd blijven.

  • 7. Nooduitgangen en vluchtwegen dienen te allen tijde vrij te worden gehouden.

  • 8. Een ongestoorde ligging van de kabels en leidingen dient te zijn gewaarborgd.

  • 9. De inzamelaar oud papier stelt de gemeente en nutsbedrijven te allen tijde in staat alle door hen gewenste werkzaamheden aan de openbare ruimte en kabels en leidingen onbelemmerd uit te voeren.

Artikel 7.4.5 Besteding opbrengst

De inzamelaar oud papier mag de in artikel 7.4.2, lid 4 bedoelde garantievergoeding uitsluitend aanwenden voor het verenigingsleven. Op eerste aanvraag dient zij burgemeester en wethouders aan te geven aan welke activiteiten de opbrengst is besteed.

Hoofdstuk 8 voormalige Bouwverordening

§ 8.1 Omgevingsvergunning bouwen en bodemverontreiniging

Artikel 8.1.1 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder ook begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek ook plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 of 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

  • 3. Burgemeester en wethouders staan een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toe als voor toepassing van artikel 8.1.2 bij burgemeester en wethouders reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als bedoeld in artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.

  • 5. Als het bouwen pas kan starten nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 8.1.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 8.1.3 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 8.1.2 van deze verordening, en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevings-recht, kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

§ 8.2 Welstand

Artikel 8.2.1 De advisering door de welstandscommissie

  • 1. De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan MooiSticht. hierna te noemen: de welstandscommissie.

  • 2. De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • 3. De welstandscommissie baseert haar advies op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria.

  • 4. In de bijlage 2 bij de voorliggende verordening is het reglement van orde van de welstandscommissie beschreven.

Artikel 8.2.2 Samenstelling van de welstandscommissie

  • 1. De welstandscommissie bestaat ten minste uit een voorzitter en drie stemgerechtigde leden, waaronder de secretaris, waarvan ten minste drie leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2. Voor leden worden plaatsvervangers aangewezen.

  • 3. De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen als ten minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand.

  • 4. De leden van de commissie zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur.

Artikel 8.2.3 Jaarlijkse verantwoording

De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • -

    op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de wel-standsnota;

  • -

    de werkwijze van de welstandscommissie;

  • -

    op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • -

    de aard van de beoordeelde plannen;

  • -

    de bijzondere projecten.

De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Artikel 8.2.4 Termijn van advisering

  • 1. De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen uit binnen twee weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2. De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, als deze vergunning betrekking heeft op een deel van project of een gefaseerde aanvraag betreft, uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven als de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 8.2.5 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

  • 1. De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Als burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders aan hun besluit tot tegemoet komen daaraan, klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2. Als de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen hierom bij het indienen van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.

  • 3. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

Artikel 8.2.6 Afdoening onder verantwoordelijkheid

  • 1. De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 8.2.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2. In geval van twijfel wordt het bouwplan alsnog voorgelegd aan de welstandscommissie.

Artikel 8.2.7 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1. De welstandscommissie adviseert en motiveert haar advies schriftelijk.

  • 2. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Artikel 8.2.8 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening of in de bij deze verordening behorende bijlagen wordt verwezen, als de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

§ 8.3 Algemene bepaling

Artikel 8.3.1 Algemene bepaling, Bouwverordening

De artikelen 8.1.1. tot en met 8.2.8 gelden als Bouwverordening in de zin van artikel 8 van de Woningwet.

Hoofdstuk 9 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 Sanctiebepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de regels in hoofdstuk 3, 4 en 5 van deze verordening bepaalde en de op grond van de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3.1.1, vijfde lid, 3.1.2, tweede lid, 4.3.1, eerste lid en 4.3.2, eerste lid.

  • 3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 4. Degene, die handelt in strijd met het tweede lid van artikel 6.3.1 of artikel 6.3.2, tweede lid of artikel 6.7.1, eerste lid van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

  • 5. Overtreding van

    • -

      artikel 7.1.2,

    • -

      artikel 7.1.4,

    • -

      artikel 7.1.6 tot en met artikel 7.1.8,

    • -

      artikel 7.2.2 tot en met artikel 7.3.6,

    is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, onderdeel 3, van de Wet op de economische delicten.

Artikel 9.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de opsporingsambtenaren zoals bedoeld in artikel 141 sub b Wetboek van Strafvordering.

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn eveneens belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aan te wijzen personen. Deze aanwijzing kan (tevens) krachtens artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn.

Artikel 9.3 Intrekking oude verordeningen

Ingetrokken worden

  • a.

    de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017

  • b.

    De Afvalstoffenverordening De Ronde Venen 2016

  • c.

    De Verordening Inzameling oud papier 2017

  • d.

    De Bouwverordening De Ronde Venen 2018

Artikel 9.4 Overgangsbepalingen

  • 1. Besluiten inzake onderwerpen of bepalingen waarin deze Verordening Fysieke Leefomgeving DRV voorziet, genomen krachtens

    • a.

      De ingetrokken delen van de Algemene Plaatselijke Verordening DRV 2020

    • b.

      de Erfgoedverordening De Ronde Venen 2017

    • c.

      De Afvalstoffenverordening De Ronde Venen 2016

    • d.

      De Verordening Inzameling oud papier 2017

    • e.

      De Bouwverordening De Ronde Venen 2018

    of voorgangers van deze verordeningen, welke besluiten gelden op het moment van de inwerkingtreding van de voorliggende Verordening Fysieke Leefomgeving, en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Aanvragen en meldingen ingediend voordat de voorliggende verordening van kracht is geworden, worden afgehandeld volgens het oude recht.

  • 3. Voor ambtshalve besluiten (niet op aanvraag) geldt de dag van besluiten (primair of op bezwaar). Als het gaat om een ambtshalve besluit dat wordt voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, geldt het oude recht als de eerste dag van de ter inzage legging van het ontwerp voor de dag van inwerkingtreding van deze verordening is.

Artikel 9.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking per de dag na die van bekendmaking.

Artikel 9.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving De Ronde Venen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen van 6 april 2021,

De raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

Bijlage 1: Archeologische beleidskaarten

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2 Reglement van orde van de welstandscommissie (commissie ruimtelijke kwaliteit)

1. Benoeming en samenstelling van de commissie ruimtelijke kwaliteit

1.1 Benoemingsprocedure

De voorzitter en deskundige leden van de commissie ruimtelijke kwaliteit en hun plaatsvervangers worden door het college benoemd en ontslagen. MooiSticht doet daartoe een voorstel.

Alle leden van de commissie ruimtelijke kwaliteit en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. Bij afwezigheid van de voorzitter of de leden van de commissie, treden plaatsvervangers op in de commissievergadering. De adviseur ruimtelijke kwaliteit kan zich door een collega adviseur ruimtelijke kwaliteit of de directeur van MooiSticht laten vervangen. De voorzitter, de adviseur ruimtelijke kwaliteit, de externe deskundigen en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstands- of monumenten aspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid, inclusief het erfgoedbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

1.2 Samenstelling van de commissie

De commissie ruimtelijke kwaliteit bestaat uit een bestuurlijk voorzitter, de adviseur ruimtelijke kwaliteit van MooiSticht en tenminste twee externe deskundigen van buiten het bureau. Deze twee zijn net als de adviseur ruimtelijke kwaliteit deskundig op het terrein van architectuur en/of stedenbouw. Indien er tevens geadviseerd wordt in het kader van de Erfgoedwet/Monumentenwet worden er aan de commissie twee leden toegevoegd; deskundigen op het gebied van cultuurhistorie en restauratie. De adviseur ruimtelijke kwaliteit fungeert tevens als secretaris-deskundige van de commissie.

De commissie ruimtelijke kwaliteit kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van MooiSticht of daarbuiten. Dit betreft disciplines als cultuur- en bouwhistorie, stedenbouw en landschapsarchitectuur. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. De commissie ruimtelijke kwaliteit kan slechts adviezen uitbrengen indien tenminste drie leden aanwezig zijn (waaronder de adviseur ruimtelijke kwaliteit of zijn/haar vervanger).

2. Taakomschrijving

2.1 Taakomschrijving commissie ruimtelijke kwaliteit

De commissie ruimtelijke kwaliteit is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de commissie ruimtelijke kwaliteit worden uitgevoerd op grond van de Woningwet en de Erfgoedwet/Monumentenwet. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota en aan het gemeentelijk erfgoedbeleid.

2.1.1 Wettelijke taken

  • 1.

    Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken.

    De commissie is bevoegd om B&W te adviseren over de welstandsaspecten van reguliere en gefaseerde aanvragen om omgevingsvergunning om te bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Regulier vergunningplichtige omgevingsaanvragen om te bouwen worden in de regel binnen twee weken na behandeling van een welstandsadvies voorzien.

  • 2.

    Jaarverslag commissie ruimtelijke kwaliteit.

    De commissie ruimtelijke kwaliteit legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie ruimtelijke kwaliteit.

2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken

De commissie ruimtelijke kwaliteit krijgt – indien door de gemeente gewenst – de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:

  • a.

    beoordeling van aanvragen voor reclames (inzake de gemeentelijke APV);

  • b.

    onder de regie van de gemeente, en op verzoek van de commissie, de gemeente of de aanvrager, noodzakelijk geacht overleg voeren met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen;

  • c.

    desgevraagd adviezen uitbrengen aan B&W over de aspecten van ruimtelijke kwaliteit van in voorbereiding zijnde structuurplannen, bestemmingsplannen, beeldkwaliteitplannen, stedenbouwkundige plannen en andere relevante beleidsstukken;

  • d.

    desgevraagd adviseren over stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente;

  • e.

    desgevraagd adviseren in het geval van excessen: buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn;

  • f.

    voorlichting inzake ruimtelijke kwaliteit aan de gemeenteraad, B&W en burgers.

2.2 Taakomschrijving commissieleden

2.2.1 Taken van de adviseur ruimtelijke kwaliteit

De adviseur ruimtelijke kwaliteit van MooiSticht is secretaris-deskundige van de commissie. Hij/zij voert als gemandateerd lid van de commissie ruimtelijke kwaliteit de eerste gesprekken – het vooroverleg – met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van bouwplannen in de commissie ruimtelijke kwaliteit voor. De plannen waarvoor de adviseur ruimtelijke kwaliteit een mandaat heeft, worden door hem/haar van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling). De adviseur ruimtelijke kwaliteit stelt de agenda voor de commissievergadering op en geeft die door aan de behandelend ambtenaar van de gemeente. Tijdens de commissievergadering introduceert de adviseur ruimtelijke kwaliteit de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. Onder de verantwoordelijkheid van de adviseur ruimtelijke kwaliteit wordt de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uitgewerkt in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen één week na de commissievergadering verzonden wordt.

2.2.2 Taken van de voorzitter

De voorzitter van de commissie ruimtelijke kwaliteit wordt voorgedragen uit de kring van gemeentebestuurders en oud-gemeentebestuurders van andere gemeenten. Hij/zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk beleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in het vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter (of de adviseur ruimtelijke kwaliteit) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is. De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda. Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in het jaarlijks verslag van de commissie ruimtelijke kwaliteit.

2.2.3 Taken van de externe deskundigen

In de commissie hebben tenminste twee externe deskundigen op het gebied van de architectuur en/ of stedenbouw zitting. Zij geven vanuit hun ervaring en inzicht in het vakgebied een onafhankelijke visie op de adviesaanvragen. Extra deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie en landschap kan in overleg met de gemeente aan de commissie worden toegevoegd (Zie ook 1.2 Samenstelling van de commissie).

Op het moment dat een extern commissielid op de een of andere wijze een zakelijke binding heeft met een bepaald bouwplan laat hij/zij zich voor de betreffende commissievergadering vervangen. Bij langlopende projecten waarbij de inbreng van de commissie verwacht wordt en waarbij de extern deskundige een zakelijke binding heeft, treedt deze in overleg met de commissie en het bureau tijdelijk terug. Ook kan op verzoek van de gemeente de advisering over een dergelijk plan in overleg met de commissie plaatsvinden door een commissie uit een aangrenzend rayon.

3. Werkwijze Vergunningverlening

De adviesprocedure begint met een selectie van bouwplannen bij de afdeling Ruimte.

Deze afdeling toetst een bouwplan eerst op de vereisten in het bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de advisering beoordeelt de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor).

4. Werkwijze van de commissie ruimtelijke kwaliteit

4.1 Vooroverleg over bouwplannen

De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om een nog niet formeel aangevraagd bouwplan in een vooroverleg met de commissie ruimtelijke kwaliteit toe te lichten en te bespreken. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de commissie ruimtelijke kwaliteit.

4.2 Gemandateerde behandeling

De adviseur ruimtelijke kwaliteit behandelt in de regel om de twee weken op locatie de bouwplannen. Hij/zij heeft een mandaat van de commissie om zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de adviseur ruimtelijke kwaliteit alleen de plannen beoordeelt van een relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel legt de adviseur ruimtelijke kwaliteit het bouwplan voor aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het advies.

4.2.1 Mandaat ‘kleine commissie’

De gemandateerde adviseur ruimtelijke kwaliteit wordt – op verzoek van de commissie ruimtelijke kwaliteit, de gemeente of op eigen verzoek – bijgestaan door een ander commissielid. Deze ‘kleine commissie’ beschikt over hetzelfde mandaat als de adviseur ruimtelijke kwaliteit.

4.2.2 Het mandaatadvies

De adviseur ruimtelijke kwaliteit brengt adviezen uit aan B&W conform artikel. 12 lid 1 Woningwet. Beoordeling vindt plaats aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota/nota voor ruimtelijke kwaliteit. In het geval dat de aanvraag een monument betreft of een plan in een gemeentelijk beschermd stads- op dorpsgezicht wordt bezien of het plan de bijbehorende monumentale waarden niet in het geding brengt. Een positief mandaatadvies wordt uitgebracht door een stempel ‘geen bezwaar’ op het adviesformulier en de bijbehorende plantekeningen te plaatsen. Een negatief mandaatadvies wordt schriftelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de relevante criteria uit het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente.

4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling

De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar.

De gemeente draagt zorg voor de informatie betreffende het tijdstip en plaats van de gemandateerde behandeling.

4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de gemeente. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.

4.2.5 Spreekrecht

Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden aan opdrachtgevers en ontwerpers. Dit geldt ook indien de plannen digitaal aan de adviseur zijn aangeboden.

4.3 Openbare commissievergadering

De commissie ruimtelijke kwaliteit vergadert in de regel één keer per twee weken. De adviseur ruimtelijke kwaliteit behandelt in de tussenliggende periode de kleinere bouwplannen (zie 2.2.1 t/m 2.2.3 voor taken adviseur ruimtelijke kwaliteit, voorzitter en externe deskundigen tijdens de commissievergadering).

4.3.1 Locatie vergadering

De commissie ruimtelijke kwaliteit vergadert op een vaste, nader in overleg te bepalen, locatie.

4.3.2 Bekendmaking agenda

De gemeente draagt zorg voor de bekendmaking betreffende de agenda voor de commissievergadering via een verwijzing naar de agenda op de website van MooiSticht: www.mooisticht.nl

De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarvan is niet openbaar in gevallen als bedoeld in art. 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper

Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de gemeente. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.

4.3.4 Spreekrecht

Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden aan opdrachtgevers en ontwerpers.

4.4 Het advies

De commissie ruimtelijke kwaliteit brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan B&W conform art. 12 lid 1 Woningwet. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. In het geval dat de aanvraag een monument betreft of een plan in een gemeentelijk beschermd stads- op dorpsgezicht wordt bezien of het plan de bijbehorende monumentale waarden niet in het geding brengt.

Een advies kan de volgende uitkomsten hebben:

  • -

    Akkoord

    De commissie ruimtelijke kwaliteit is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde criteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand / geen aantasting vormt van cultuurhistorische waarden. Desgewenst motiveert de commissie haar advies schriftelijk.

  • -

    Akkoord mits

    De commissie ruimtelijke kwaliteit is van oordeel dat het plan op onderdelen niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota / geen aantasting vormt van cultuurhistorische waarden, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden zoals de commissie ruimtelijke kwaliteit die – verwijzend naar de criteria en/of waarden heeft geformuleerd. De commissie geeft nauwkeurig aan welke onderdelen van het plan gewijzigd moeten worden. De aanvrager krijgt vervolgens de gelegenheid zijn plan aan te passen, voor – zover de gemeente van oordeel is dat dit nog binnen de resterende vergunning termijn kan worden gerealiseerd.

  • -

    Niet akkoord

    De commissie is van oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand / een aantasting vormt van bestaande cultuurhistorische waarden. Een negatief advies betekent dat een bouwplan moet worden gewijzigd alvorens er positief kan worden geadviseerd. Adviseert de commissie negatief, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde criteria en/of waarden en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.

  • -

    Aanhouden

    De commissie ruimtelijke kwaliteit kan het advies aanhouden – waarbij het team Vergunningen aangeeft of en hoe lang dit mogelijk is binnen de resterende vergunning termijn – wanneer meer informatie of een toelichting van de ontwerper noodzakelijk is.

4.5 Afwijken van het advies en/of -criteria

B&W hebben de wettelijke mogelijkheid om af te wijken van een advies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld.

B&W kunnen, eventueel op advies van de commissie ruimtelijke kwaliteit, gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél aan redelijke eisen van welstand. B&W verwijzen in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.

4.5.1 Second opinion

Alvorens een second opinion te vragen, bieden B&W eerst de vaste commissie ruimtelijke kwaliteit de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. Bij een second opinion wordt de aanvraag om omgevingsvergunning om te bouwen voorgelegd aan een nadere commissie van MooiSticht dan wel aan een commissie buiten MooiSticht. Hierover neemt de gemeente contact op met de Federatie Ruimtelijke Kwaliteit.

5. Aanvulling, evaluatie en aanpassing van de welstandsnota

5.1 Jaarverslag B&W

B&W leggen de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij uiteenzetten:

  • -

    Op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de commissie ruimtelijke kwaliteit;

  • -

    In welke categorieën van gevallen:

    • *

      zij tot aanschrijving op grond van art. 5.2 Wabo zijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen ofwel het uitvoeren van de aanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk of de standplaats binnen de door hen te bepalen termijn, en

    • *

      zij bij of na een aanschrijving op grond van artikel 5.2 Wabo zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 5.17 Wabo.

5.2 Jaarverslag commissie ruimtelijke kwaliteit

De commissie ruimtelijke kwaliteit legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de commissie ruimtelijke kwaliteit (Zie ook onder punt 2.1.1).