Regeling vervallen per 11-01-2022

Financiële verordening De Fryske Marren 2021

Geldend van 13-04-2021 t/m 10-01-2022

Intitulé

Financiële verordening De Fryske Marren 2021

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen 3

Artikel 1. Definities 3

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording 3

Artikel 2. Programma-indeling 3

Artikel 3. Planning- en controlcyclus 3

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken 3

Artikel 5. Kaders voor de begroting 4

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten 4

Artikel 7. Tussentijdse rapportage 4

Artikel 8. Informatieplicht 5

Artikel 9. EMU-saldo 5

Hoofdstuk 3. Financieel beleid 5

Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa 5

Artikel 11. Voorziening voor oninbare vorderingen 6

Artikel 12. Reserves en voorzieningen 6

Artikel 13. Kostprijsberekening 6

Artikel 14. Belastingen, rechten, heffingen en prijzen 6

Artikel 15. Financieringsfunctie 6

Artikel 16. Circulaires gemeentefonds 7

Artikel 17. Beheerplannen 7

Artikel 18. Nota Grondbeleid 7

Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer 8

Artikel 19. Administratie 8

Artikel 20. Financiële organisatie 8

Artikel 21. Interne controle 8

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen 9

Artikel 22. Intrekken oude verordening en overgangsrecht 9

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel 9

Bijlage 1 10

Artikel 1. Afschrijvingsbeleid 10

Artikel 2. Afschrijvingstermijnen 10

De raad van gemeente De Fryske Marren;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente De Fryske Marren 2021.

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • de gemeente: in de hoedanigheid als gemeente De Fryske Marren;

  • afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • productgroep: onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende producten of een enkel product van de productenraming en productenrealisatie.

  • taakvelden: een taakveld is een samenhang van activiteiten zoals in het BBV omschreven.

  • jaarstukken: de jaarstukken bestaan uit het jaarverslag en de jaarrekening.

  • budgetten: jaarlijks terugkerende bedragen in de begroting.

  • Investeringskredieten: Incidenteel beschikbaar gestelde bedragen, ook wel projecten genoemd.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij het vaststellen van de begroting de programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt, op voorstel van het college, per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3.

    Het college stelt de productgroepen per programma vast.

  • 4.

    Het college wijst taakvelden toe aan de programma’s.

Artikel 3. Planning- en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college in overleg met de raad een overzicht aan met daarin in elk geval de data van het aanbieden door het college en het behandelen door de raad van de jaarstukken, de kadernota, de voor- en najaarsrapportage, de begroting met de meerjarenraming en de belastingverordeningen.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s en het overzicht van algemene dekkingsmiddelen de lasten en baten per productgroep weergegeven.

  • 2.

    Mocht het autorisatieniveau door de gemeenteraad verlegd zijn van programma naar productgroep (zie art. 6), dan worden bij de begroting en de jaarstukken onder elk van de productgroepen en het overzicht van algemene dekkingsmiddelen de lasten en baten per product weergegeven.

  • 3.

    In de begroting wordt in ieder geval van de nieuwe investeringen groter dan € 100.000 per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven.

  • 4.

    In de jaarstukken wordt in ieder geval van de investeringen oorspronkelijk groter dan € 100.000 de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 5.

    De begroting en de jaarstukken bevatten naast de verplichte paragrafen een paragraaf subsidies. In deze paragraaf geeft het college in ieder geval een overzicht van de te verstrekken subsidies aan instellingen en ondernemingen, als mede het doel van de toegekende subsidies.

Artikel 5. Kaders voor de begroting

  • 1.

    Het college biedt voor 1 juni aan de raad de kadernota aan met daarin in ieder geval:

    • a.

      de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar;

    • b.

      het gewenste nieuwe beleid voor het lopende en komende jaren;

    • c.

      een overzicht van de nieuwe investeringen, vervangingsinvesteringen en investeringen ten laste van reserves en voorzieningen;

    • d.

      een overzicht van aanmeldingen ten laste van de exploitatie;

    • e.

      een meerjarenperspectief waarin de onderdelen a t/m d verwerkt zijn;

    • f.

      een paragraaf ontwikkelingen en risico’s;

    • g.

      een meerjarenoverzicht van het verloop van de reserves.

      De raad stelt deze nota voor 1 juli vast.

  • 2.

    De begroting dient te sluiten met een voordelig saldo van tenminste € 100.000, met een streven naar € 1.000.000 passend bij de omvang van de gemeente, om onvoorziene zaken in de loop van het jaar te dekken. Voorstellen ter besteding van dit saldo dienen door de raad te worden goedgekeurd.

  • 3.

    De ramingen van onderhoudsbudgetten in de begroting worden gebaseerd op de beheerplannen, zoals die door de raad zijn vastgesteld.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de lasten en de baten van de eerste jaarschijf per programma.

  • 2.

    De raad kan bij het vaststellen van de begroting, van één of meer programma’s de baten en lasten per productgroep autoriseren.

  • 3.

    De baten en lasten voor de productgroep 1.1 Bestuur worden geautoriseerd door de gemeenteraad.

  • 4.

    Programma 5 Sociaal Domein (baten en lasten) wordt door de gemeenteraad geautoriseerd op productgroep (5.1 tot en met 5.9).

  • 5.

    Bij het vaststellen van de kadernota worden uitsluitend voor het lopende jaar de kredieten beschikbaar gesteld en budgetten aangepast

  • 6.

    Het college is bevoegd overschrijdingen van de geautoriseerde lasten en onderschrijdingen van de geautoriseerde baten binnen een programma te dekken.

  • 7.

    Uitsluitend bij spoedeisende zaken is het college bevoegd te beschikken over het bedrag voor onvoorziene zaken zonder de raad vooraf te informeren.

  • 8.

    Nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de begroting geautoriseerd.

  • 9.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

  • 10.

    Kredieten voor vervangingsinvesteringen tot maximaal € 250.000 betreffende de bedrijfsvoering worden door het college beschikbaar gesteld.

Artikel 7. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van een voor- en najaarsrapportage over de realisatie van het in de begroting vastgestelde beleid en beschikbaar gestelde middelen over de eerste vier maanden en de eerste acht maanden van het lopende boekjaar. Deze rapportages worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

  • 2.

    De voor- en najaarsrapportage bevatten per programma een uiteenzetting over de uitvoering van het beleid en er wordt gerapporteerd over:

    • a.

      de realisatie van de beleidsindicatoren;

    • b.

      de voortgang van de onderwerpen op de termijn agenda;

    • c.

      de afwijkingen in baten en lasten per programma;

    • d.

      de afwijkingen in baten en lasten van investeringskredieten.

  • 3.

    Daarnaast wordt in de tussenrapportages een prognose gegeven voor het rekeningresultaat en worden de ontwikkelingen weergegeven van de in de begroting benoemde risico’s.

  • 4.

    In de voor- en najaarsrapportage worden verwachte afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten per programma groter dan € 100.000 van de raming toegelicht en verwachte afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van investeringskredieten groter dan 10% toegelicht. Dit laatste met een minimumbedrag van € 50.000.

  • 5.

    Projecten waarvan de (begrotings)omvang tenminste € 1.000.000 bedraagt worden in de rapportages telkens apart benoemd en toegelicht.

Artikel 8. Informatieplicht

Het college besluit niet eerder over:

  • a.

    de aan- en verkoop van gronden groter dan € 100.000 voor zover hiervoor geen krediet beschikbaar is gesteld door de raad;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000;

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen groter dan € 100.000,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 9. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad hierover.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Kosten voor onderzoek en ontwikkeling (voorbereidingskosten) voor een bepaald actief worden uitsluitend geactiveerd indien:

    • a.

      het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

    • b.

      de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

    • c.

      het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren;

    • d.

      de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld en het actief geactiveerd wordt.

  • 2.

    De kosten van onderzoek en ontwikkeling worden toegevoegd aan de boekwaarde van het betreffende actief en afgeschreven in dezelfde afschrijvingstermijnen als het betreffende actief.

  • 3.

    Overige kosten van onderzoek en ontwikkeling worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5.

    Bijdragen aan activa in eigendom van derden die voldoen aan de voorwaarden gesteld in Artikel 61 van het BBV worden geactiveerd en afgeschreven volgens dezelfde afschrijvingstermijnen als materiele vaste activa.

  • 6.

    Materiële vaste activa worden, onder aftrek van bijdragen van derden, geactiveerd. Hiervoor worden de methodieken en termijnen gehanteerd, zoals vermeld in de bijlage 1 (afschrijvingsbeleid vaste activa) die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

  • 7.

    Activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervangingspijs. Voor onderhanden werk op het gebied van de grondexploitatie wordt de verkrijgingsprijs, c.q. de vervaardingsprijs gevormd door de kosten van grondverwerving, bouw- en woonrijp maken, beheer- en administratiekosten (inclusief toerekening uren eigen organisatie) en rente. De opbrengsten van grondverkopen en de ontvangen bijdragen van derden worden hierop in mindering gebracht.

Artikel 11. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor openstaande vorderingen wordt op balansdatum een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 12. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding voorzieningen.

  • 2.

    Bestemmingsreserves hebben een structureel karakter en worden uitsluitend gevormd voor de uitvoering van beleid waarvoor geen of onvoldoende structurele middelen beschikbaar zijn.

  • 3.

    Middelen bestemd voor incidentele investeringsvoornemens worden toegevoegd aan de reserve Onderhanden werk.

Artikel 13. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de kostprijs voor producten, rechten, heffingen, projecten en grondexploitaties wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden de salarislasten, lasten voor tractie en huisvesting en de bedrijfsvoeringskosten betrokken.

  • 2.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan rechten, heffingen, projecten en grondexploitaties wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de totaal betrokken kosten zoals benoemd in het eerste lid.

Artikel 14. Belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college biedt de raad jaarlijks een voorstel aan voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, heffingen en rechten middels separate verordeningen.

  • 2.

    In de paragraaf lokale heffingen wordt de methodiek beschreven van de kostentoerekening van de geraamde overheadkosten en rente aan de rechten, heffingen en leges waarmee kosten in rekening worden gebracht.

  • 3.

    In de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:.

    • a.

      het beleid ten aanzien van de lokale heffingen;

    • b.

      een aanduiding van de lokale lastendruk;

    • c.

      een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het beperken van de kosten van leningen;

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

    • e.

      Het optimaliseren van de renteresultaten binnen de kaders van geldende wet en regelgeving.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • b.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zo veel mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

  • 4.

    Het college stelt voor het uitvoeren van de financieringsfunctie nadere richtlijnen vast in het treasurystatuut. Deze richtlijnen worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.

  • 5.

    In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      het verloop van de leningenportefeuiile met een looptijd langer dan een jaar en het gemiddelde rentepercentage;

    • b.

      de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar;

    • c.

      de rentevisie.

Artikel 16. Circulaires gemeentefonds

  • 1.

    De meicirculaire van het gemeentefonds wordt na het verschijnen, vergezeld van een memo, aangeboden aan de raad en wordt verwerkt in de jaarstukken van het lopende jaar en in begroting van het daaropvolgende jaar.

  • 2.

    De septembercirculaire van het gemeentefonds wordt na het verschijnen, vergezeld van een memo, aangeboden aan de raad en wordt verwerkt in de jaarstukken van het lopende jaar en in de kadernota van het daaropvolgende jaar.

  • 3.

    De decembercirculaire van het gemeentefonds wordt verwerkt in de jaarstukken van het betreffende jaar. Voor zover het structurele effecten heeft worden deze meegenomen in de kadernota van het komende jaar.

Artikel 17. Beheerplannen

  • 1.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar beheerplannen voor het onderhoud van de openbare ruimte aan. De plannen geven de kaders weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, vaarwegen, oeverconstructies, wegen en kunstwerken. De raad stelt de plannen vast.

  • 2.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een beheerplan vastgoed aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    De in lid 2, 3 en 4 genoemde beheerplannen worden zo mogelijk in het 2e jaar van de raadsperiode aangeboden.

Artikel 18. Nota Grondbeleid

  • 1.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      de verwerving en uitgifte van gronden;

    • d.

      de uitgangspunten voor prijsstelling van de verkoop van gronden;

    • e.

      beleid waardering gronden niet in exploitatie in relatie met de voorziening hertaxatie.

Hoofdstuk 4. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 19. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

  • 2.

    Onder administratie wordt verstaan het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

Artikel 20. Financiële organisatie

  • 1.

    Het college draagt zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

    • f.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

    • h.

      Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota over aanbesteding en inkoop ter vaststelling aan. In de nota worden de kaders vastgelegd van het inkoop- en aanbestedingsbeleid.

Artikel 21. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarstukken, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 22. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële verordening gemeente De Fryske Marren 2017 vastgesteld door de raad van de gemeente De Fryske Marren op 29 november 2017 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Investeringen die zijn geactiveerd voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgeschreven volgens de destijds vastgestelde afschrijvingstermijnen en methodiek, voor zover de raad niet heeft aangegeven dat deze investeringen vervroegd moeten worden afgeschreven.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente De Fryske Marren 2021.

Bijlage 1

Afschrijvingsbeleid bij artikel 10 van de Financiële Verordening gemeente de Fryske Marren 2021

Artikel 1. Afschrijvingsbeleid

  • 1.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen en gekentekende voertuigen. Deze worden altijd geactiveerd.

  • 2.

    Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

  • 3.

    Er wordt gestart met afschrijven de maand volgend op de eerste investering.

Artikel 2. Afschrijvingstermijnen

De volgende materiële vaste activa worden lineair afgeschreven in:

  • 1.

    Gebouwen en inrichting

    • a.

      40 jaar: nieuwbouw woonruimten, bedrijfsgebouwen, kantoren en schoolgebouwen;

    • b.

      25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, bedrijfsgebouwen, kantoren en schoolgebouwen;

    • c.

      15 jaar: technische installatie in woonruimten, bedrijfsgebouwen, kantoren en schoolgebouwen;

    • d.

      15 jaar: meubilair en inrichting.

  • 2.

    Vervoermiddelen

    • a.

      15 jaar: motorvaartuigen;

    • b.

      7 jaar: vrachtauto’s, bestelauto’s, personenauto’s tractoren, maaimachines en overige tractiemiddelen.

  • 3.

    Machines, apparaten, installaties en overige

    • a.

      5 jaar: soft- en hardware

    • b.

      max 10 jaar: overige machines, apparaten, installaties e.d. De indien de verwachte levensduur korter is dan 10 jaar dan wordt het actief afgeschreven gedurende de verwachte levensduur

  • 4.

    Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

    • a.

      25 jaar: aanleg en reconstructie wegen, straten, fiets- en voetpaden en aanleg sportvelden

    • b.

      15 jaar: renovatie sportvelden, aanleg kunstgrasvelden

    • c.

      40 jaar: betonnen fietspaden, walbeschoeiing, remmingswerken, bruggen, tunnels, viaducten e.d.

    • d.

      60 jaar: kunststof walbeschoeiing.

  • 5.

    Rioleringswerken

    • a.

      60 jaar: aanleg riolering en relining

    • b.

      40 jaar: bouwkundige werken

    • c.

      15 jaar: technisch werken

  • 6.

    Overige

    • a.

      Overige materiële vaste activa worden afgeschreven gedurende de verwachte levensduur van het actief.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 31 maart 2021.

De voorzitter,

De griffier,