Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2021

Geldend van 11-02-2021 t/m heden

Intitulé

Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2021

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 4, artikel 4:3), de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020.

Overwegende dat het noodzakelijk is om nadere regels beleidsregels vast te stellen inzake het uitwerken van de uitvoeringen van de bevoegdheid van het college inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Besluit

Vast te stellen de volgende regeling:

Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2021.

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

1.1 Inleiding

Op grond van de Wmo 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2020 vastgesteld. De Verordening maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2020 vormt samen met deze nadere regels en beleidsregels het kader waaronder de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo 2015) in De Ronde Venen wordt uitgevoerd.

In de Wmo 2015 staat een zorgvuldige toegangsprocedure centraal. Het doel is om de ondersteuningsvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen en te achterhalen wat iemand op eigen kracht, met informele hulp, kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. In aanvulling hierop wordt gekeken of algemene voorzieningen beschikbaar zijn of dat (daarnaast) een maatwerkvoorziening nodig is.

De Wmo 2015 en de Verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De Uitvoering hiervan zal echter in regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige ambtenaren. Waar in de Verordening en in de Wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht.

1.2 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze nadere regels en beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening maatschappelijke ondersteuning de Ronde Venen 2020 (de verordening).

Normale afschrijftermijn - Bij normaal gebruik zal de voorziening na een aantal jaren moeten worden vervangen.

Respijtzorg – Zorg aan een inwoner, met als doel om diens mantelzorger(s) tijdelijk te ontlasten.

Keukentafelgesprek – Een uitgebreid persoonlijk gesprek waarin de zorgvraag en behoeften van de inwoner besproken worden.

Hoofdstuk 2. Procedure

2.1 Melding behoefte aan maatschappelijke ondersteuning

In de wet is bepaald (artikel 2.3.2, eerste lid) dat indien bij het college melding wordt gedaan van een

behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Een informatie- of adviesvraag of een vraag om ondersteuning die door het kernteam zelf geleverd wordt hoeft geen melding te zijn. Tijdens het eerste contact met de inwoner wordt beoordeeld of de vraag om informatie of advies direct afdoende en naar tevredenheid kan worden beantwoord. Bij twijfel of als uit het contact blijkt dat er een onderzoek moet plaatsvinden, wordt de melding geregistreerd.

Het onderzoek kan bestaan uit:

  • een telefonisch onderzoek tijdens het (eerste) contact waarna een verwijzing volgt naar bijvoorbeeld een andere voorziening (bijvoorbeeld een algemene voorziening);

  • een uitgebreid onderzoek waarin beoordeeld wordt welke voorziening toereikend en passend is, het zogenaamde keukentafelgesprek.

Een melding kan door of namens de inwoner worden gedaan bij de gemeente. Naast de inwoner kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Dit kan op verschillende manieren (telefonisch, persoonlijk, schriftelijk en digitaal).

Naar aanleiding van de melding wordt contact opgenomen met de inwoner. In dit eerste contact komen in ieder geval de procedure, de mogelijkheden van (gratis) cliëntondersteuning en het persoonlijk plan aan de orde. Niet bij elke melding dient een uitgebreid onderzoek plaats te vinden. Wanneer de inwoner voldoende bekend, en diens persoonlijke situatie niet noemenswaardig veranderd is, kan direct een aanvraag voor een maatwerkvoorziening volgen.

afbeelding binnen de regeling

2.2 Het onderzoek

Naar aanleiding van een melding wordt een onderzoek uitgevoerd ter verheldering van de hulpvraag.

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. In enkele gevallen wordt hiervoor bij een externe partij medisch advies opgevraagd. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de inwoner (en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger) wordt verricht. Dit neemt niet weg dat het college te allen tijde het recht heeft de inwoner zonder aanwezigheid van derden te spreken. Het college kan, in het belang van het onderzoek, een reden hebben om de inwoner (ook) alleen te spreken, bijvoorbeeld als het college de indruk heeft dat door de aanwezige derden ongeoorloofde druk of invloed op de inwoner wordt uitgeoefend, bijvoorbeeld om bepaalde dienstverlening al dan niet te verkrijgen.

In de Wmo 2015 is bepaald dat de onderzoeksfase (van melding tot afronding van het onderzoek) maximaal zes weken mag duren. In de praktijk kan tijdens het onderzoek blijken dat meer tijd nodig is om tot een goede beoordeling van de situatie te komen. Dit kan het geval zijn als op informatie van derden moet worden gewacht en als - in het geval van een woningaanpassing - niet duidelijk is of de noodzakelijke vergunningen kunnen worden afgegeven. In overleg met de inwoner kan dan van de onderzoekstermijn van maximaal zes weken worden afgeweken. Dit dient schriftelijk te worden vastgelegd.

Het doel van het onderzoek is het verkrijgen van een actueel beeld van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Het college onderzoekt de onderwerpen die in de wet en de verordening staan opgenomen, zoals de hulpvraag, de beperkingen en de mogelijkheden van de inwoner en/of zijn netwerk om zelf oplossingen te vinden voor zijn belemmeringen en/of beperkingen. Ook onderzoekt het college of hiervoor passende algemene voorzieningen beschikbaar zijn. Het college verstrekt aan de inwoner de benodigde informatie over bijvoorbeeld beschikbare voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, vrijwilligerswerk en de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en pgb.

Wanneer tijdens het onderzoek blijkt dat inwoner mogelijk recht heeft op ondersteuning vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of andere (voorliggende) voorzieningen, wordt het door de inwoner aanvragen hiervan opgenomen in het ondersteuningsplan.

Medisch advies

Om de ondersteuningsbehoefte helder te krijgen is het soms nodig advies in te winnen bij een onafhankelijk deskundige. Bij twijfel over de (mate van) beperkingen of als een voorziening mogelijk invaliderend kan werken, zal een medisch adviseur (keuringsarts) moeten worden ingeschakeld. Dit is ook het geval als niet duidelijk is of het inzetten van een op het individu toegesneden voorziening medisch noodzakelijk is vanwege de ondervonden beperkingen. Een onafhankelijk oordeel van de medisch adviseur is noodzakelijk om in dit soort situaties het besluit voldoende te motiveren.

Financiële mogelijkheden

De wet staat niet toe dat slechts op basis van inkomen ondersteuning wordt verleend of geweigerd.

Tegelijkertijd biedt het beschikken over financiële middelen de mogelijkheid in eigen oplossingen te voorzien. Het college mag hierop een beroep doen in het gesprek met de inwoner, maar het mag geen reden zijn om passende ondersteuning te weigeren.

2.3 Ondersteuningsplan

Overeenkomstig artikel 2.3.2, achtste lid, van de wet verstrekt het college aan de inwoner dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. De informatie die tijdens het onderzoek is verzameld wordt verwerkt in het ondersteuningsplan. Indien nodig worden medische adviezen, offertes of andere aanvullende informatie opgevraagd en in het ondersteuningsplan verwerkt. Het ondersteuningsplan geeft weer welke afspraken met de inwoner zijn gemaakt naar aanleiding van de melding, evenals de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.

Als het resultaat met een maatwerkvoorziening kan worden bereikt, komt in het ondersteuningsplan ook aan de orde in welke vorm - in natura of een persoonsgebonden budget - de maatwerkvoorziening kan worden verstrekt, voor welke termijn en in welke frequentie.

De inwoner heeft de mogelijkheid om in het ondersteuningsplan correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke ondersteuningsplan, maar worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd en worden zo onderdeel van het dossier.

Niet eens met conclusie onderzoek

Wanneer een inwoner het niet eens is met de conclusie van het onderzoek (bijv. dat hij niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening) dan kan hij altijd een aanvraag voor een voorziening doen. Het college zal deze als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening behandelen. Op deze aanvraag zal een beschikking worden afgegeven waarin de aanvraag wordt afgewezen. De inwoner kan vervolgens hiertegen bezwaar maken.

2.4 Aanvraag

Als een inwoner in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening moet daarvoor een aanvraag worden ingediend. De aanvraag kan worden ingediend door middel van:

  • een daarvoor beschikbaar gesteld aanvraagformulier of

  • door ondertekening van het ondersteuningsplan.

In het kader van de wet kan een aanvraag in principe niet worden behandeld voordat het onderzoek is afgerond (behalve wanneer de onderzoekstermijn is verstreken).

Na de aanvraag ontvangt de inwoner een beschikking ter toekenning of ter afwijzing van de

maatwerkvoorziening. Het ondersteuningsplan maakt integraal onderdeel uit van deze beschikking.

De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven. Deze termijn mag verlengd worden op grond van de Awb artikel 4:14.

Hoofdstuk 3. Criteria voor een maatwerkvoorziening

Het beoordelingskader en de toegangscriteria om in aanmerking te komen voor maatwerkvoorzieningen worden bepaald door de wet (zoals de doelgroep en de eigen verantwoordelijkheid), de Verordening (criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening) en de onderhavige nadere regels en beleidsregels. Daarnaast geldt dat van maatwerk sprake moet zijn. Bij de aanspraak op iedere maatwerkvoorzineng wordt in ieder geval gekeken naar:

  • 1.

    algemene beoordelingskader

  • 2.

    algemene toegangscriteria

3.1 Algemeen beoordelingskader

Bij het beoordelen moet worden gekeken naar:

  • 1)

    Betreft het een inwoner van gemeente De Ronde Venen?

  • 2)

    Eigen kracht

  • 3)

    Gebruikelijke hulp

  • 4)

    Mantelzorg

  • 5)

    Voorliggende voorzieningen

  • 6)

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen

3.1.1 Betreft het een inwoner van De Ronde Venen?

Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening is dat de inwoner zijn hoofdverblijf in de gemeente De Ronde Venen heeft. De inwoner moet ingeschreven staat in de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente De Ronde Venen. Hoofdverblijf betekent volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het BRP; de inwoner moet daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de inwoner kan aantonen dat hij op korte termijn in gemeente De Ronde Venen komt wonen, kan (als hij nog niet in het BRP staat ingeschreven) de melding in ontvangst worden genomen. Het onderzoek kan alvast gestart worden. Met de inwoner wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn. Op het moment dat de inwoner is ingeschreven in de gemeente De Ronde Venen kan de aanvraag in behandeling worden genomen.

Hotels, pensions, trekkerswoningen, vakantiewoningen en tweede woningen worden niet als hoofdverblijf aangemerkt.

Voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang geldt deze bepaling niet. In de wet is bepaald dat inwoners zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen of maatschappelijke opvang.

3.1.2 Eigen kracht

Voordat een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening dient hij in eerste instantie te kijken in hoeverre hijzelf, of - indien mogelijk - met zijn directe omgeving een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie. Het wordt als normaal gezien om je in te spannen om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner, een familielid of iemand uit je netwerk. Bij het onderzoek naar het vaststellen van de eigen kracht zijn de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner van belang. Daarnaast is het van belang te onderkennen dat hierbij grenzen kunnen zijn aan de eigen kracht van een inwoner. De eigen kracht is afhankelijk van de individuele situatie van de inwoner, waarbij zijn beperkingen en leerbaarheid van invloed zijn.

De eigen kracht komt op verschillende momenten tot uitdrukking. Namelijk niet alleen als iemand al beperkingen heeft maar ook in de situatie die daaraan voorafgaat. Bijvoorbeeld door te anticiperen op een levensfase waarin beperkingen niet ongebruikelijk meer zijn. Voorbeelden hiervan zijn: verhuizen naar een kleinere woning in verband met het vertrek van kinderen uit het huis, verhuizen naar een gelijkvloerse woning, het kopen van zoveel mogelijk strijkvrije kleding, zelf aanpassingen in de woning realiseren enz. Via algemene voorlichting worden inwoners geïnformeerd over hun eigen verantwoordelijkheid voor het tijdig nemen van maatregelen die leiden tot zelfredzaamheid en participatie, bijvoorbeeld bij het organiseren van zorg, het aanschaffen van kleding en het geschikt maken en houden van de woning.

3.1.3 Gebruikelijke hulp

Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de normale dagelijkse hulp die de partner en andere huisgenoten (waaronder kinderen) geacht worden elkaar te bieden omdat ze een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden. Wat concreet onder “gebruikelijke hulp” valt wordt bepaald door wat naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid van de ouder of het inwonend kind of de andere huisgenoot mag worden verwacht. Dit kan betekenen dat zij veranderingen moeten aanbrengen in hun dagelijks leven, zoals: het werken van minder uren (wanneer dit financieel haalbaar is) en het anders indelen van het sociaal en maatschappelijk leven. Er wordt hierbij een actieve houding verwacht van de inwoner en diens netwerk. Dergelijke veranderingen kosten tijd, hier wordt in het onderzoek rekening mee gehouden.

Van gebruikelijke hulp is sprake als in het huishouden een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht om bijvoorbeeld (niet limitatief):

  • -

    het huishouden over te nemen;

  • -

    mee te gaan met familiebezoek of naar de huisarts;

  • -

    het doen van de administratie;

  • -

    de opvoeding van en zorg voor kinderen op zich te nemen;

  • -

    activeren tot het ondernemen van activiteiten;

  • -

    het gezamenlijk ondernemen van activiteiten;

  • -

    ondersteunen bij de persoonlijke hygiëne;

  • -

    ondersteunen bij het verkrijgen van dagstructuur.

Het college dient aan de hand van de individuele omstandigheden onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de inwoner om met (onder meer) gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren. Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de inwoner. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.

De resultaten van het onderzoek worden vastgelegd in het ondersteuningsplan. Hierbij dient het college met inachtneming van het voorgaande inzichtelijk te maken welke taken (gedeeltelijk) als gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, welke taken (gedeeltelijk) boven-gebruikelijke hulp betreffen en hoeveel tijd hier (dagelijks) mee gemoeid is.

Overbelasting

Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Hierbij dient wel onderzocht te worden wat de reden van overbelasting is. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.

Bij overbelasting zorgen de taken en verantwoordelijkheid die het beheer van een pgb met zich meebrengen enkel voor extra belasting. Bij overbelasting kan enkel een maatwerkvoorziening in natura toegekend worden.

Gebruikelijke hulp in het huishouden

Indien een persoon huisgenoten heeft die in staat zijn om de huishoudelijke taken over te nemen, dan wordt verondersteld dat zij deze taken overnemen. Dit principe is gebaseerd op de achterliggende gedachte dat een leefeenheid gezamenlijk verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk (het draaiende houden van een huishouden). Van iedere volwassene wordt verwacht dat zij naast andere dagelijkse bezigheden (werk, vrije tijd, enz.) een huishouden kunnen voeren. Indien een huisgenoot vanwege beperkingen uitvalt, wordt verwacht dat een andere huisgenoot deze taken overneemt. Dit geldt voor alle huisgenoten van 18 jaar en ouder. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen huisgenoten op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

Wanneer gebruikelijke hulp van een kind wordt verwacht, dan moet onderzoek worden gedaan naar het vermogen van dit kind voor wat betreft het verrichten van huishoudelijk werk. Hierbij wordt rekening gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind mag worden verwacht, de ontwikkelingsfase van het kind en het feitelijke vermogen van het kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder de schoolprestaties. De volgende richtlijnen worden gehanteerd ten aanzien van gebruikelijke hulp van kinderen in het huishouden:

  • -

    Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • -

    Kinderen van 5 tot 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden zoals: opruimen, tafel dekken en afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen en kleding in de wasmand gooien.

  • -

    Kinderen vanaf 13 jaar kunnen naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen en het bed verschonen.

  • -

    Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt. Een 18-23 jarige wordt verondersteld een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. De huishoudelijke taken voor een eenpersoonshuishouden zijn:

    • -

      schoon houden van de sanitaire ruimte

    • -

      schoon houden van de keuken en een kamer

    • -

      de was doen

    • -

      boodschappen doen

    • -

      maaltijd verzorgen

    • -

      afwassen en opruimen.

  • Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Indicatie voor het aanleren van huishoudelijke activiteiten

Redenen als 'niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is- kan er een indicatie worden gesteld voor 6 weken ondersteuning voor het aanleren van huishoudelijke taken en/of het leren (efficiënter) organiseren van het huishouden.

3.1.4 Mantelzorg

Mantelzorg is de hulp ten behoeve van zelfredzaamheid en participatie die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact houdt. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet per se in één huis te wonen. Mantelzorg gebeurt op basis van vrijwilligheid. Indien er tegen betaling zorg wordt verleend door het sociale netwerk is van mantelzorg geen sprake.

Het verlenen van mantelzorg overstijgt qua duur en intensiteit de normale gang van zaken. Bij mantelzorg wordt de normale (gebruikelijke) zorg in zwaarte, duur of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Een huisgenoot kan daardoor naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen, omdat de zorg die hij verleent boven de gebruikelijke hulp uitstijgt. Aangezien mantelzorg vrijwillig is, kan het college de huisgenoot niet verplichten om deze mantelzorg te verlenen.

Belastbaarheid van de mantelzorger

Door middel van mantelzorg kan de zelfredzaamheid en de participatie van de inwoner worden bevorderd. De mantelzorger wordt daarom zoveel als mogelijk betrokken bij het keukentafelgesprek. De belastbaarheid van de mantelzorger dient echter wel in de gaten te worden gehouden. Overbelasting van de mantelzorger dient te worden voorkomen. Hierbij wordt gekeken naar de behoeften, mogelijkheden en de belastbaarheid van de mantelzorger en daarbij wordt uitgegaan van wat redelijkerwijs de mogelijkheden van de mantelzorger zijn. Wat redelijkerwijs van een mantelzorger verwacht kan worden, verschilt van persoon tot persoon en is mede afhankelijk van de aard van de relatie, en de situatie waarin de inwoner en de mantelzorger zich op dat moment bevinden. Het college gaat hierbij vooral uit van dat wat de mantelzorger zelf aangeeft. Naast de fysieke gesteldheid van de mantelzorger, wordt rekening gehouden met de tijd die de mantelzorger beschikbaar heeft en de reistijd die de mantelzorger nodig heeft. Inzet van respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken.

Het college hecht veel waarde aan de inzet van mantelzorgers. Dit komt op verschillende manieren tot uitdrukking, bijvoorbeeld in de vorm van een mantelzorgwaardering. Ook door het aanbieden van verschillende faciliteiten probeert het college mantelzorgers zo veel als mogelijk in staat te stellen om mantelzorg te kunnen (blijven) bieden. Mantelzorg de Ronde Venen biedt ondersteuning aan mantelzorgers op het gebied van:

  • Informatie (bijv. themabijeenkomsten, website, mantelzorgkrant)

  • Advies en praktische hulp

  • Emotionele steun (bijv. groepsbijeenkomsten, lotgenotencontact, individueel gesprek)

  • Educatie (bijv. cursussen, trainingen, voorlichtingsbijeenkomsten)

Mantelzorg door kinderen

Naast volwassenen zijn ook kinderen in het gezin vaak mantelzorger. Gemeente De Ronde Venen vindt het belangrijk dat de mantelzorg van deze kinderen nooit ten koste gaat van het welbevinden en de ontwikkeling van de kinderen, zoals het omgaan met leeftijdsgenoten, vrijetijdsbesteding en schoolprestaties.

3.1.5 Voorliggende voorzieningen

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die voor gaan op de verstrekking van een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo 2015. Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet of regelingen van het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV).

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en

passend is. Is dat niet of deels het geval, dan moet alsnog een (aanvullende) maatwerkvoorziening vanuit de Wmo worden geboden. Indien de inwoner geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de inwoner dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.

Algemene voorzieningen

Wanneer blijkt dat een inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of zogenaamde algemene voorzieningen de problemen die de inwoner ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Een algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, zoals een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten.

Indien de betrokkene op grond van een andere regeling aanspraak kan maken op de voorziening wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Het kan daarbij gaan om een andere wettelijke regeling maar ook om privaatrechtelijke aanspraken (bijvoorbeeld aansprakelijkheidsverzekeringen).

3.1.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voor iedereen beschikbaar, of mensen nu wel of geen beperking hebben. Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient altijd te worden onderzocht of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon die de maatwerkvoorziening aanvraagt. Uit de jurisprudentie blijkt dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Beugels in het toilet kunnen bijvoorbeeld voor een persoon boven de 70 jaar wel algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jonger persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.

De volgende criteria spelen een rol bij het bepalen of een voorziening algemeen gebruikelijk is voor de persoon:

  • -

    Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?

  • -

    Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • -

    Is de voorziening niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking?

  • -

    Zou een gezond persoon, ook gelet op de individuele omstandigheden, waaronder de leeftijd, over de voorziening beschikken?

In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd, vanwege omstandigheden van de inwoner toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen. Ook wanneer de inwoner een inkomen heeft dat door aantoonbare kosten als gevolg van de beperking, onder de van toepassing zijnde bijstandsnorm dreigt te komen, kan een algemeen gebruikelijke voorziening voor vergoeding in aanmerking komen.

3.2 Algemene toetsingscriteria

3.2.1 Noodzakelijkheidscriterium

In de Verordening is aangegeven dat een maatwerkvoorziening slecht wordt verstrekt wanneer sprake is van een langdurige noodzaak. Voor het criterium langdurig noodzakelijk is gekozen vanwege het nadrukkelijke beroep om de inwoner om het probleem zelf of met het netwerk op te lossen, zeker als problemen kortdurend zijn.

Begrenzing in tijd:

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. De grens wordt bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend, is er sprake van ontwikkelingspotentieel (positief of negatief) of niet.

Kenmerkend voor een blijvend probleem is dat de ondervonden beperking naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de inwoner. In dit kader is de prognose van groot belang. Zegt de prognose dat de inwoner na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van een kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Bij een inwoner die nog een korte levensverwachting heeft, is sprake van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de beperkingen van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan worden gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij een ontregeld huishouden.

Noodzakelijk:

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien er sprake is van gewenste of makkelijke verstrekkingen.

3.2.2 Goedkoopst adequate voorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Vaak zijn meerdere geschikte oplossingen mogelijk, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de inwoner een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de inwoner. In dergelijke situaties zal de verstrekking, als de inwoner met een pgb kan omgaan, plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorzieningen.

3.3.3 Vermijdbaarheid en voorzienbaarheid

De inwoner kan alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komen als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar of niet voorzienbaar was. Achtergrond is dat van iedereen mag worden verwacht tijdig te anticiperen op ondersteuningsvragen die te voorzien zijn, bijvoorbeeld door rekening te houden met zijn of haar (leeftijdgerelateerde) beperkingen in keuzes die worden gemaakt. Het verhuizen naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de inwoner en/of zijn huisgenoten betekent dat er geen aanspraak bestaat op woonvoorzieningen. Ook een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar.

Aanvragen voor maatwerkvoorzieningen die het gevolg zijn van een verhuizing vanuit een voor de inwoner geschikte woning en waarvoor dus geen noodzaak bestaat, leiden tot een afwijzing. Dat is anders als er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat. Onder belangrijke reden kan bijvoorbeeld worden verstaan: het gaan samenwonen, huwelijk of echtscheiding en het aanvaarden van werk op een zodanige afstand dat verhuizen noodzakelijk is. De beoordeling of er sprake is van een belangrijke reden is steeds afhankelijk van een weging van alle van belang zijnde feiten en omstandigheden. Van een belangrijke reden is alleen sprake als de inwoner zonder deze reden geen mogelijkheden meer heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen. Dan is deze reden van belang bij het toewijzen van een passende maatwerkvoorziening In deze uitzonderingssituaties mag verwacht worden dat de inwoner vooraf contact opneemt, zodat het college mee kan bepalen wat de goedkoopst adequate oplossing is.

3.2.4 Eerder verstrekte voorziening

Als de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling én de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, kan een inwoner geen aanspraak op een maatwerkvoorziening maken. Een uitzondering kan worden gemaakt als de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner zijn toe te rekenen. Het is redelijk te achten dat de inwoner, indien een ander dan hemzelf schade heeft veroorzaakt, de ander daarvoor aansprakelijk stelt.

3.2.5 Aanvaardbaar niveau

Het streven is om de inwoner op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn van belang: de situatie van betrokkene, voordat hij getroffen werd door zijn beperkingen, én de situatie van inwoners in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Dit betekent ook dat de inwoner zich er soms bij neer moet leggen dat belemmeringen blijvend zijn, of dat hij zich enige beperkingen zal moeten getroosten. De ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van zelfredzaamheid en participatie, en breidt zich niet uit tot wat de inwoner zelf noodzakelijk vindt in het kader van smaak en gewoonte. Het betekent bijvoorbeeld niet per definitie dat hij alle hobby’s moet kunnen uitoefenen die hij voorheen uitoefende.

Hoofdstuk 4. Verstrekkingsvormen

Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). In geval van een voorziening in natura regelt het college dat de inwoner de toegekende voorziening krijgt. Daarvoor heeft het college contracten gesloten met zorgaanbieders en leveranciers van hulpmiddelen.

De inwoner mag ook kiezen voor het ontvangen van een pgb voor de realisatie van de maatwerkvoorziening. Bij een pgb regelt de inwoner zelf de voorziening door een contract aan te gaan met een (zorg)aanbieder. Hier zijn voorwaarden aan verbonden. De inwoner is tevens budgetverantwoordelijke. Goederen die via een pgb worden aangekocht behoren altijd tot het eigendom van de inwoner. Voor zover aan de orde kan ook budget voor onderhoud en reparatie worden toegekend. Deze worden dan in het toekenningsbesluit meegenomen.

Een derde mogelijkheid om een voorziening te ontvangen is in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening. De financiële tegemoetkoming is gemaximeerd tot een norm- of maximumbedrag en wordt los van de werkelijke kosten en los van het inkomen vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag, maar een tegemoetkoming voor de kosten van een voorziening.

4.1 Voorziening in natura

Maatwerkvoorzieningen in natura kunnen in eigendom, in bruikleen of op bij wijze van persoonlijke dienstverlening worden verstrekt. Maatwerkvoorzieningen in de vorm van een hulpmiddel worden binnen de gemeente in eigendom of in bruikleen verstrekt aan de inwoner. Een of ander hangt af van de waarde van de maatwerkvoorziening en de mogelijkheden tot hergebruik. De inwoner heeft hierbij geen keuzemogelijkheid, hij wordt hierover geïnformeerd. In het besluit wordt ook vermeld of het hulpmiddel in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt. In geval van bruikleen verklaart de inwoner zich schriftelijk akkoord met de voorwaarden die aan de bruikleen worden gesteld (bruikleenovereenkomst).

4.2 Voorziening in een persoonsgebonden budget (pgb)

Een pgb kan een inwoner gebruiken om de maatwerkvoorziening naar eigen wensen en behoeften te realiseren. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Het college streeft ernaar dat een pgb niet noodzakelijk is, omdat bijna alle gewenste voorzieningen op lokaal niveau aanwezig zijn. Wanneer een inwoner in aanmerking wilt komen voor een pgb wordt hij eerst gewezen op de mogelijkheid van het testen van zijn bekwaamheid met betrekking tot het omgaan met een pgb op www.pgb-test.nl. Het testen is bedoeld om de inwoner bewust te maken van de taken en verantwoordelijkheden die horen bij het beheren van een pgb, zodat hij een weloverwogen keuze voor een pgb of zorg in natura kan maken.

4.2.1 Voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een pgb te kunnen krijgen

Aan het verstrekken van een pgb zijn wel een aantal voorwaarden verbonden die hieronder worden genoemd. Naar oordeel van het college dient de inwoner op eigen kracht voldoende in staat te zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, en in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Daarbij zijn de tien punten voor pgb-vaardigheid (zie bijlage 1) het uitgangspunt. Voorbeelden voor mogelijk relevante omstandigheden met betrekking tot een contra-indicatie ten aanzien van de pgb-vaardigheid zijn: problematische schulden, ernstige verslavingsproblematiek, aanmerkelijke verstandelijke beperking, ernstig psychiatrisch ziektebeeld, vastgestelde blijvende cognitieve stoornis, of onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal.

De kwaliteit van de met een pgb in te kopen maatwerkvoorziening dient voldoende te zijn. De beoordeling hiervan ligt bij het college. Dit wil zeggen dat de maatwerkvoorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb is toegekend. Hiertoe levert de inwoner een budgetplan aan, waarin de inwoner samen met de ondersteuner afspraken vastlegt inzake de gewenste ondersteuning. Hierin kan de inwoner motiveren waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wil ontvangen. Daarnaast maakt de inwoner in het ondersteunings- en budgetplan in ieder geval inzichtelijk:

  • a.

    hoe de inwoner zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

  • b.

    wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te willen ontvangen;

  • c.

    welke voorziening de inwoner met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

  • d.

    op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en in hoeverre de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt; en

  • e.

    de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

Op grond van artikel 2.3.9, eerste lid van de wet en artikel 13 van de verordening Maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2020 is het college bevoegd om besluiten te heroverwegen. Bij een heroverweging evalueren het college en de inwoner samen de met het pgb behaalde resultaten en de daaraan verbonden voorwaarden. Ook de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen heeft voldaan komt hierbij aan bod.

4.2.2. Beheer pgb door vertegenwoordiger

Als de inwoner de aan een pgb verbonden taken uitvoert met hulp van een vertegenwoordiger, toetst het college deze persoon op dezelfde wettelijke voorwaarden als de inwoner. In beginsel is het toegestaan dat de inwoner zich bij het beheer van zijn pgb laat vertegenwoordigen door een familielid in de eerste of tweede graad, dat tevens (een deel van) de ondersteuning levert, tenzij er naar het oordeel van het college sprake is van ongewenste belangenverstrengeling. Het belang van de inwoner staat centraal. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de inwoner vanwege zijn beperkingen een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een pgb te kiezen. De dubbelrol van informele zorgverlener en pgb-beheerder mag daarnaast niet ten koste gaan van het bereiken van de gewenste resultaten. Ervaringen die eventueel vanuit het verleden met ondersteuning en het beheer van het pgb opgedaan zijn, kunnen hierbij een rol spelen. Aangezien de combinatie van beheerder van het pgb en uitvoerder van ondersteuning kwetsbaar is, kan gekozen worden om de indicatieduur te beperken of frequenter tussentijds te evalueren hoe de ondersteuning en het beheer van het pgb verloopt.

Beheer door hulpverlener

Voorwaarden voor het verstrekken van een pgb is dat de inwoner naar het oordeel van het college met hulp van zijn sociaal netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Volgens de wetsgeschiedenis moet bij deze taken gedacht worden aan bijvoorbeeld het sluiten van overeenkomsten en het aansturen en aanspreken van de hulpverlener op zijn verplichtingen.

De dubbelrol vertegenwoordiger/hulpverlener is dan ook niet toegestaan, omdat de zorgverlener niet in staat is om met voldoende afstand en kritisch de beheerstaken uit te voeren.

4.2.3. Uitgangspunten pgb in sociaal netwerk

Op grond van artikel 2.3.6, vierde lid van de wet kan een inwoner die in aanmerking komt voor een pgb dit inzetten om ondersteuning te betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Dit mag echter niet leiden tot vergoeding van ondersteuning die anders onbetaald geleverd zou worden. Uitgangspunt is dat ondersteuning uit de eigen omgeving reeds maximaal moet worden ingezet voordat een beroep gedaan wordt op het college. Voor ondersteuning die in redelijkheid van het eigen netwerk verwacht mag worden (taken die een ander onbetaald bij familie zou verrichten) ligt het niet voor de hand om een maatwerkvoorziening te verstrekken. Een beoordeling van de eigen kracht van de inwoner en het sociale netwerk is hierbij van belang.

Een aanvraag voor een pgb ter besteding aan een persoon uit het sociaal netwerk van de inwoner wordt in ieder geval niet toegekend als:

  • -

    de persoon uit het sociale netwerk op enige wijze druk heeft uitgeoefend op de inwoner in de keuze voor een pgb;

  • -

    de persoon uit het sociale netwerk (dreigend) overbelast is;

  • -

    de persoon uit het sociale netwerk vanwege andere redenen niet in staat is om de gevraagde ondersteuning te bieden;

  • -

    de continuïteit van zorg gewaarborgd is, voor zover dit noodzakelijk is voor het welbevinden van de inwoner. Is bijvoorbeeld een keer overslaan vanwege ziekte of vakantie mogelijk?

4.2.4. Trekkingsrecht en facturatie

Het pgb wordt niet rechtstreeks overgemaakt op rekening van de inwoner, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betaalt de zorgverleners. Dit is het geval bij maatwerkvoorzieningen waarbij er een overeenkomst is tussen inwoner en hulpverlener. Dit is wettelijk zo geregeld om misbruik en oneigenlijk gebruik van het pgb tegen te gaan, deze regeling heet het trekkingsrecht.

Naast het budgetplan moet de inwoner ook de zorgovereenkomst van de SVB invullen. Hierin worden afspraken gemaakt over het aantal te leveren uren en worden uurtarieven vastgelegd. De budgetbeheerder is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de bestedingen uit het budget.

De inwoner aan wie een pgb is toegekend heeft de mogelijkheid om te kiezen voor een ondersteuner die een hoger tarief hanteert dan het tarief waarop het pgb is gebaseerd. Indien als gevolg hiervan sprake is van meerkosten, dan komen deze volledig voor rekening van de inwoner.

4.2.5 Besteding pgb in het buitenland

Er bestaat geen recht op pgb voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent. De inwoner dient uiterlijk een maand voor het verblijf in het buitenland bij het college om toestemming te vragen. Indien nodig kan het college extern advies vragen over de wenselijkheid en noodzaak van het verblijf in het buitenland, ten behoeve van het bevorderen van de participatie na terugkomst in Nederland. Als de inwoner niet tijdig toestemming heeft gevraagd en gekregen van het college, wordt de maatwerkvoorziening ingetrokken.

De eisen die in de wet, verordening en in deze nadere regels en beleidsregels staan gelden ook voor besteding van het pgb in het buitenland, denk daarbij bijvoorbeeld aan de kwaliteit van dienstverlening en verantwoording van de pgb. Als de inwoner niet voorafgaand aan het verblijf in het buitenland toestemming van het college heeft gekregen wordt de maatwerkvoorziening beëindigd en wordt tot terugvordering overgegaan.

4.2.6 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling van een pgb.

Binnen zes maanden na het verlenen van een voorziening verklaart de ontvanger van het pgb dat de bedoelde voorziening is aangeschaft of gerealiseerd. Dit is het geval bij verplaatsingsvoorzieningen zoals rolstoelen, vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen. Deze gereedmelding gaat vergezeld met een verklaring en onderliggende bewijsstukken zoals bijvoorbeeld facturen. Uit deze bewijsstukken blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan waaronder de voorziening is verleend. Dit is ook het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. De termijn van 6 maanden is opgenomen om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling blijft bestaan. Het college controleert of aan de voorwaarden bij de verlening van voorziening is voldaan. Het overleggen van een verklaring dient ertoe om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de verleende voorziening alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd. De uitbetaling van het pgb zal plaatsvinden door het college aan de inwoner.

Hoofdstuk 5. Verstrekking van een maatwerkvoorziening

Nadat op basis van het gesprek en het onderzoek is gebleken dat er een maatwerkvoorziening nodig is, beoordeeld het college welke voorzieningen en in welke vorm deze bijdragen aan het ondersteunen.

De volgende soorten maatwerkvoorzieningen kunnen binnen de Wmo worden onderscheiden;

  • -

    Verplaatsingsvoorzieningen;

  • -

    Woonvoorziening;

  • -

    Huishoudelijke ondersteuning;

  • -

    Begeleiding;

  • -

    Sportvoorziening.

5.1 Verplaatsingsvoorzieningen

Om te kunnen participeren in de samenleving is het van belang dat een inwoner zich in en om de woning kan verplaatsen en de lokale/regionale voorzieningen kan bereiken. De inwoner moet in staat worden gesteld zijn sociale contacten te onderhouden, boodschappen te kunnen doen en deel te kunnen nemen aan sociale en culturele activiteiten. Hierbij wordt als eerste gekeken naar de eigen mogelijkheden van het eigen netwerk. Tevens wordt gekeken of de inwoner gebruik kan maken van algemene voorzieningen, zoals het openbaar vervoer of voorzieningen zoals automaatje.

Eenvoudige mobiliteitsmiddelen zoals krukken, een wandelstok, looprekjes, een trippelstoel of een rollator komen voor rekening van de inwoner. Deze hulpmiddelen worden niet meer vergoed uit het basispakket van de zorgverzekering. De reden hiervoor is dat de verzekerden zelf een verantwoordelijkheid hebben en dat zij zorg waarvan de kosten te overzien zijn en die bij het dagelijks leven behoren, zelf worden geacht te bekostigen.

Uitleen van hulpmiddelen

De uitleen van enkele specifieke hulpmiddelen valt onder de Zorgverzekeringswet. Of een inwoner in aanmerking komt voor hulpmiddelen via de uitleen is afhankelijk van de termijn waarop een inwoner aangewezen is op hulpmiddelen. In de praktijk wordt een termijn van 6 maanden gehanteerd.

Onderhoud en verzekering

Alleen voor voorzieningen waar, op grond van de Wmo 2015, recht op bestaat komen in aanmerking voor vergoeding van onderhoud, verzekering en reparatie.

Als de voorziening in natura is verstrekt dient de leverancier volgens afspraak onderhoud en reparatie uit te voeren.

Als de voorziening is afgegeven in een Pgb is het bepaalde budget inclusief de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering.

5.1.1 Rolstoel

Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om inwoners die voor het dagelijks verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel. Onder rolstoelvoorzieningen wordt verstaan een handbewogen rolstoel of een elektrische rolstoel inclusief de benodigde accessoires.

Als een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik noodzakelijk is, zal zo nodig via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld. In de regel wordt gebruik gemaakt van de expertise van de leveranciers.

Indien nodig kunnen aan de rolstoel aanpassingen worden gedaan. Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen, een werkblad of een houder voor een zuurstoffles) en die wel noodzakelijk zijn voor de inwoner. Tijdens het onderzoek wordt door het college ook rekening gehouden met belangen van eventueel aanwezige mantelzorgers. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat, als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, een ondersteunende motorvoorziening kan worden toegekend.

Wanneer slechts incidenteel gebruik wordt gemaakt van een rolstoel, zoals wanneer de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen, in het ziekenhuis of bij uitstapjes, te gebruiken, kan de inwoner worden verwezen naar de uitleen of de mogelijkheid om op locatie een rolstoel te lenen/huren.

Voor een rolstoelvoorziening is een inwoner geen eigen bijdrage verschuldigd.

5.1.2 Vervoersvoorzieningen

Het college verstrekt vervoersvoorzieningen aan mensen met beperkingen die problemen hebben met het zich buitenshuis lokaal verplaatsen in een vervoermiddel. Door het verstrekken van vervoersvoorzieningen wordt de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie zoveel mogelijk behouden en verbeterd.

Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de inwoner de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot ongeveer 25 kilometer afstand vanaf de woning van de inwoner) 1500 tot 2000 kilometer moet kunnen reizen.

5.1.3 Collectief vervoer

Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Dat betekent dat eerst wordt bekeken of de inwoner in staat is gebruik te maken van het collectief vervoer. Pas indien de inwoner geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt. De vraag of het collectief vervoer als voorziening voldoet aan de compensatieplicht, kan slechts beantwoord worden op grond van een onderzoek naar de (inventarisatie van) beperkingen, maar ook de persoonskenmerken en vervoersbehoeften van de inwoner.

Wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat het collectief vraagafhankelijke vervoer voor deze inwoner niet of onvoldoende compenserend is, kan er een indicatie worden gegeven voor individueel vervoer per regiotaxi. Ook een indicatie voor rolstoelvervoer en medische begeleiding is mogelijk.

Bovenregionale vervoersdoelen

Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Voor vervoersbehoefte buiten de regio is de Valys aangewezen. Om Valys aan te vragen moet de inwoner beschikken over het volgende;

  • -

    Een bewijs van het college dat de inwoner recht heeft op een maatwerkvoorziening in het kader van Wmo-vervoer of;

  • -

    Een verklaring van, of namens het college dat, ondanks dat betrokkene niet beschikt over de vereiste documenten, er wel een noodzaak voor bovenregionaal vervoer bestaat.

Waarvoor geldt het collectief vervoer (regiotaxi) niet?

  • 1.

    De regiotaxi mag niet worden gebruikt voor het reizen naar geïndiceerde dagbesteding. Als de inwoner niet zelfstandig van en naar de dagbesteding kan komen dan moet er een indicatie dagbesteding inclusief vervoer afgegeven te worden. De zorgaanbieder krijgt een vergoeding om het vervoer voor de inwoner te regelen. Bij een pgb voor dagbesteding krijgt de inwoner extra budget toegekend voor het vervoer van en naar de dagbesteding.

  • 2.

    Wanneer een inwoner naar het ziekenhuis moet, is de zorgverzekeraar wettelijk gezien verantwoordelijk voor de kosten.

  • 3.

    Vervoer naar en van werk of school. Uitkeringsinstantie UWV of het leerlingenvervoer regelt het vervoer naar en van het werk of school. De werkgever of school kan de inwoner daar meer over vertellen. Ook hiervoor mag géén gebruik worden gemaakt van de Wmo-taxi.

Financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer

Als uitgesloten is dat een inwoner gebruik kan maken van het collectief vervoer kan er compensatie gegeven worden voor het gebruik van de eigen auto of taxi.

Voorziening tarieven

Maximaal 2.000 km op jaarbasis

Maximumbedrag op jaarbasis

Eigen auto/bruikleenauto

€ 0,19 per km

€ 380,-

Kosten taxi

€ 2,40 per km

€ 4.800,- op declaratiebasis

Kosten rolstoeltaxi

€ 3,02 per km

€ 6.040,- op declaratiebasis

De ingangsdatum van de financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer start op de eerste van de maand volgend op de aanvraagdatum.

5.1.4 Aangepaste fietsen

Een fiets met (extra) lage instap, fiets met ondersteuning, tandem of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.

Het college zal in voorkomende gevallen moeten beoordelen of een inwoner jonger dan 16 jaar voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en normale deelname aan het maatschappelijk verkeer is aangewezen op een aangepaste fiets. Dit moet blijken uit de noodzaak daarvoor: dat zal in de meeste gevallen een medische noodzaak zijn. Kort gezegd: wat zijn de beperkingen in de activiteiten en draagt de maatwerkvoorziening bij aan het opheffen of verminderen daarvan? Heeft het verstrekken van een dergelijke fiets een therapeutisch doel (in beweging blijven of afvallen), dan valt dat in principe niet onder de ondersteuningsplicht van het college.

Daarnaast bestaan fietsen zoals de driewieler, rolstoelfiets en een duofiets; deze fietsen zijn speciaal ontworpen en bestemd voor mensen met een beperking en worden alleen bij gespecialiseerde bedrijven verkocht. Deze fietsen kunnen als maatwerkvoorziening worden verstrekt.

5.1.5 Handbike

Het verstrekken van een handbike is aan de orde als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • -

    de inwoner is volledig rolstoelgebonden;

  • -

    de inwoner heeft een vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag (zelf boodschappen kunnen doen, familie bezoeken, deelnemen aan hobby of andere vrijetijdsactiviteiten);

  • -

    De inwoner beschikt over voldoende verkeersinzicht om zich op veilige en verantwoorde wijze met de handbike aan het verkeer deel te nemen.

Indien de inwoner niet volledig rolstoelgebonden is en een handbike wil voor therapeutische doeleinden zoals blijven bewegen en sporten word de handbike gezien als sportvoorziening. De voorwaarden hiervoor zie je bij hoofdstuk 5.5 van deze nadere regels en beleidsregels.

5.1.6 Scootmobiel

Een scootmobiel is bedoeld voor het vervoer van de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer.

In basis wordt de goedkoopst adequate scootmobiel verstrekt, conform de laagste categorie in het assortiment van de gecontracteerde hulpmiddelenleveracier(s). Indien uit medische/ergonomische objectiveerbare gegevens wordt aangetoond dat die scootmobiel niet voldoet, wordt er gekozen voor een hogere categorie en/of het doen van aanpassingen.

Stalling

Het stallen van de scootmobiel moet op een adequate wijze. Een aanwezige schuur, berging, garage, bijkeuken of tuinhuisje kan als adequaat worden beschouwd. Ook het afdekken van een scootmobiel met een hoes is een adequate oplossing als de inwoner, de huisgenoten of de mantelzorger daartoe in staat zijn en er een oplaadmogelijkheid voor handen is.

Als de inwoner geen mogelijkheid heeft tot het stallen van de scootmobiel, dan valt het realiseren daarvan onder de ondersteuningsplicht op basis van de Wmo 2015.

5.1.7 Gesloten buitenwagen

Een gesloten buitenwagen, ook wel gehandicaptenvoertuig genoemd, is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km per uur rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. Een gesloten buitenwagen kan alleen een passende oplossing zijn als op medisch advies is vastgesteld dat er geen voorliggende voorzieningen voldoen om het probleem op te lossen.

Een gesloten buitenwagen is niet hetzelfde als een brommobiel. Hoewel een brommobiel ook maar 45 kilometer per uur rijdt gelden voor een brommobiel geen aparte verkeersregels. Een brommobiel is niet specifiek bedoeld voor gehandicapten en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd.

5.1.8 Autoaanpassing

Als een inwoner zonder aanpassingen geen gebruik kan maken van zijn eigen auto en het openbaar vervoer, het collectieve vervoer of het individuele taxivervoer niet voldoen, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of de aanpassing algemeen gebruikelijk is (dus geen stuurbekrachtiging of cruise control). Hierbij wordt van de levensduur van minimaal 5 jaar van de aanpassingen uitgegaan (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de inwoner op dat moment). Bij verstrekking van een autoaanpassing is het daarom noodzakelijk dat de inwoner aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is en de inwoner nog minimaal 5 jaar van de auto gebruik maakt.

Het aanschaffen van de auto is verantwoordelijkheid van de inwoner zelf. Het college zal enkel de aanpassing vergoeden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De hoogte van het pgb wordt vastgesteld op basis van ten minste twee offertes, aan te leveren door de inwoner. Eventueel kan deze offerte worden aangevuld met aangetoonde meerkosten voor verzekering. De uitbetaling vind plaats op declaratiebasis na het overleggen van de facturen.

5.1.9 Kindvoorzieningen

Tijdens de groei en ontwikkeling van een kind met beperkingen, zijn vaak snel verschillende voorzieningen noodzakelijk. Het doel van het verstrekken van een kindvoorziening is dat het kind in staat wordt gesteld om deel te kunnen nemen aan het dagelijks leven. Dat kan door:

  • de zelfverzorging van het kind mogelijk te maken;

  • het zich zelfstandig verplaatsen mogelijk te maken;

  • de woonsituatie zo in te richten, dat het kind mee kan doen met de dagelijkse activiteiten in huis.

Bij kindvoorzieningen gaat het om voorzieningen die ten behoeve van het kind worden verstrekt. Het kan gaan om woonvoorzieningen (bv. douche- toiletstoel), vervoersvoorzieningen (bv. duofiets) en rolstoelvoorzieningen (bv. kinderrolstoel). De inwoner zal in de meeste gevallen de ouder van het kind zijn die de voorziening ten behoeve van het kind aanvraagt.

5.1.10 Een ander verplaatsingsmiddel

Naast de beschreven voorzieningen zijn er nog vele andere verplaatsingsmiddelen die op grond van het gemeentelijke beleid in natura of als pgb kunnen worden verstrekt. Te denken valt aan (fiets/auto-) zitjes voor kinderen in speciale uitvoering, aanpassingen aan (elektrische) fietsen enz.

5.2 Woonvoorzieningen

Het college verstrekt woonvoorzieningen om de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van inwoners met een beperking te bevorderen. Hierbij gaat het vooral om mensen die hulpmiddelen nodig hebben bij het normale gebruik van de woning. Met behulp van woonvoorzieningen kunnen personen met beperkingen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen. Hierbij valt te denken aan aanpassingen aan de woning (aanpassing van keuken of toilet) en voorzieningen in de woning (douchezitje, tillift etc.). Daarnaast kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor de verhuis- en inrichtingskosten.

Een woonvoorziening is een voorziening die de inwoner in staat stelt tot het normale gebruik van de woning. Onder het normale gebruik van de woning verstaat het college de normale woonfuncties zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van huishoudelijke werkzaamheden, keukengebruik en het zich verplaatsen binnen de woning.

Het moet gaan om elementaire woonfuncties en het opheffen of verminderen van problemen bij het normale gebruik van de woning. Dit betekent dat géén rekening wordt gehouden met voorzieningen met een therapeutisch doel (bijvoorbeeld dialyseruimte, therapeutisch bad).

Ten behoeve van het gebruik van hobbyruimtes en studeerkamers worden in beginsel geen woonvoorzieningen getroffen, omdat dit in het algemeen geen ruimtes zijn met een elementaire woonfunctie. Een afwijkend advies wordt schriftelijk gemotiveerd.

Het college verstrekt onder meer de onderstaande woonvoorzieningen:

  • -

    Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

  • -

    Woningaanpassingen;

  • -

    een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten;

  • -

    overige woonvoorzieningen.

Sociale woningbouw

Een voorziening word geweigerd als een voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van de sociale woningbouw. Zo zal een voorziening voor het gebruik van de kelder of zolder geweigerd worden.

5.2.1 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard

Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel kan ook worden gebruikt om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing. Bij het bepalen van al dan niet bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.

Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuwe hulpmiddel) zullen in eigendom worden verstrekt.

5.2.3 Woningaanpassingen

Woningaanpassingen zijn bouwkundige of woontechnische ingrepen, die gericht zijn op compensatie van beperkingen die de inwoner ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte. Het gaat om onroerende, dus aard- en/of nagelvaste voorzieningen. Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

Kosten die vergoed kunnen worden

  • 1.

    De aanneemsom (hierin inbegrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

  • 3.

    Het architectenhonorarium, inclusief btw, tot ten hoogste 10% van de aanneemsom. Alleen in gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect wordt ingeschakeld worden deze kosten vergoed;

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien noodzakelijk, tot een maximum van 2% van de aanneemsom (inclusief btw);

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen de oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 7.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en door het college noodzakelijk geachte adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 8.

    De kosten van heraansluiting op openbare nutsvoorzieningen.

Traplift

Een traplift is een bouwkundige woonvoorziening die bedoeld is om ergonomische belemmeringen bij het traplopen op te heffen. Voor het leveren van nieuwe dan wel hergebruikte trapliften, inclusief service, onderhoud, keuring en reparatie heeft het college een overeenkomst afgesloten met één leverancier. Alle te leveren trapliften hebben een technische levensduur van minimaal tien jaar. In principe worden in een huis geen twee trapliften aangebracht.

Uitraasruimte

De uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een inwoner met een beperking die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Bij het realiseren van een uitraasruimte is het ontbreken van ergonomische belemmeringen geen afwijzingsgrond voor toekenning. Het betreft hier geen slaapkamer.

Bezoekbaar maken

Het college kan, indien de inwoner in een Wlz-instelling verblijft, bijdragen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente. Het betreft hier een buitenwettelijke voorziening, omdat de inwoner ofwel geen ingezetene is van de gemeente ofwel niet zijn hoofdverblijf heeft in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

Met het bezoekbaar maken van de woonruimte bedoelt het college dat de inwoners de woonruimte, de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken tot een maximum van € 1500,-.

Aanpassen gemeenschappelijke ruimten

Voor het aanpassen van de gemeenschappelijke ruimten in een wooncomplex heeft het college geen of slechts een beperkte compensatieplicht. Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen voor ouderen of personen met een beperking valt niet onder de compensatieplicht, omdat dit tot het uitrustingsniveau van een dergelijk wooncomplex behoort en daarmee algemeen gebruikelijk is. Het college moet hierbij wel onderzoeken of er sprake is van een specifiek op ouderen of personen met beperking gericht woongebouw.

5.2.4 Verhuizen

Op het moment dat iemand beperkingen ervaart in de woning wordt er gekeken naar de goedkoopst adequate oplossing. In een aantal gevallen is het goedkoper om te verhuizen naar een andere woning. Hier ligt ook het primaat. Het stimuleert de doorstroming van woningen. Daarnaast hoeven er dan minder woningen aangepast te worden. Om te verhuizen naar een geschikte woning kan het zijn dat de inwoner een medische verhuisurgentie nodig heeft, in sommige gevallen gebeurt dit in combinatie met een verhuiskostenvergoeding.

Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol

kunnen spelen bij het primaat van verhuizen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, dat afhankelijk van de situatie, een rol kan spelen bij de besluitvorming:

  • -

    de woonlasten en financiële consequenties van de verhuizing;

  • -

    de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medische verantwoorde termijn);

  • -

    de sociale omstandigheden;

  • -

    eventueel aanwezige mantelzorg.

Medische urgentie

Vaak hebben mensen een medische urgentie nodig om sneller te kunnen verhuizen naar een andere woning. Het zijn over het algemeen gelijkvloerse woningen waar veel vraag naar is en waarvan het aanbod in de gemeente laag is.

Door het verkrijgen van medische urgentie kunnen mensen sneller een woning toegewezen krijgen. De inwoner dient dan het advies van de gemeente in te leveren bij Het Vierde Huis.

Dit advies voor medische urgentie geldt ook voor mensen die naar een andere gemeente verhuizen, het is aan de woningcorporatie daar of zij deze medische urgentie ook accepteren.

Verhuiskostenvergoeding

Het kan zij dat een inwoner alleen een medische urgentie nodig heeft omdat zij de verhuizing op eigen kracht kunnen bekostigen. Op het moment dat mensen gaan verhuizen naar een andere woning als gevolg van het afgeven van een medische urgentie kunnen ze in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Dit kan alleen als inwoners dit niet op eigen kracht kunnen betalen.

De inwoner krijgt een financiële tegemoetkoming in de kosten. De inwoner hoeft geen rekeningen te overhandigen van kosten die gemaakt zijn. De verhuiskostenvergoeding wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming tot een bedrag van maximaal € 2.400,-.

Voorwaarden bij een verhuiskostenvergoeding:

  • 1.

    De verhuizing mag pas plaatsvinden nadat hiertoe door het college toestemming is verleend;

  • 2.

    De inwoner verhuis vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • 3.

    De inwoner gaat niet voor het eerst zelfstandig wonen;

  • 4.

    De inwoner verhuist niet naar een Wlz-instelling;

  • 5.

    In de te verlaten woonruimte worden ergonomische beperkingen ondervonden;

  • 6.

    De uitbetaling vind pas plaatst nadat de inwoner schriftelijk bewijs kan overleggen dat hij/zij het nieuwe huurcontract heeft getekend en is ingeschreven in het bevolkingsregister op het nieuwe adres;

Verlaten van een aangepaste woning

Er kan een indicatie afgegeven worden voor en verhuiskostenvergoeding wanneer een inwoner of zijn huisgenoten een aangepaste woning op het verzoek van het college verlaat. Het betreft een situatie waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast bijvoorbeeld is verhuist naar een instelling voor langdurige zorg of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was. Hierdoor zijn er meer aangepaste woningen beschikbaar in de gemeente. De hoogte van de tegemoetkoming bedraagt maximaal € 4.800,-.

5.2.5 Tijdelijke huisvesting

In uitzonderlijke situaties kan een indicatie afgegeven worden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden). Dit is wanneer een inwoner gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de (toekomstige) eigen woning kan wonen. Deze voorziening kan het bedrag dat per maand genoemd is in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

5.2.6 Voorziening voor huurderving

Aan de eigenaar van een woning kan een voorziening huurderving worden toegekend met het doel deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen. Deze voorziening kan alleen uitbetaald worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming aan de eigenaar van de woning.

Voorwaarden:

  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de kale huur van de woning met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag;

  • 2.

    De tegemoetkoming wordt maximaal 6 maanden verstrekt;

  • 3.

    De eerste maand huur wordt niet vergoed.

Indien de verhuurder een vergoeding wenst voor huurderving, dient hij hiervoor schriftelijk een verzoek bij het college .

5.2.7 Woningsanering

Wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van het ontstaan van COPD, astma of allergie, waarvoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een indicatie worden afgegeven. Verwacht wordt dat de inwoner (of diens verzorger) zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het Pakket van Eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van klachten. Woningsanering kan enkel in de vorm van een pgb worden toegekend.

In aanmerking voor vergoeding komen: vloerbedekking en overgordijnen en vitrage. Hierbij worden enkel de gangbare verblijfsruimten (woonkamer en eigen slaapkamer) gesaneerd. Bedragen worden vastgesteld op basis van Nibud prijzen (vloerbedekking en jaloezieën).

Voorwaarden:

In de regel kan er een vergoeding worden verstrekt indien:

  • 1.

    De allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning;

  • 2.

    De inwoner niet tevoren had kunnen weten dat allergie, astma of COPD zou ontstaan of verergeren;

  • 3.

    Vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is;

  • 4.

    De te vervangen artikelen ouder dan 7 jaar zijn.

5.2.8. Terugbetaling bouwkundige woningaanpassing bij verkoop

Wanneer de eigenaar van de woning, die het pgb heeft ontvangen binnen 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing de woning in eigendom overdraagt, dient de eventuele meerwaarde van de woning als gevolg van de aangebrachte woonvoorziening te worden terugbetaald volgens onderstaand afschrijvingsschema.

Terug te betalen (tot maximaal de kostprijs) bij verkoop binnen:

  • Jaar 1 en 2: 100% van de meerwaarde;

  • Jaar 3 en 4: 80% van de meerwaarde;

  • Jaar 5 en 6: 60% van de meerwaarde;

  • Jaar 7 en 8: 40% van de meerwaarde;

  • Jaar 9 en 10: 20% van de meerwaarde.

De meerwaarde wordt bepaald op grond van een taxatie door een onafhankelijke taxateur. De taxatiekosten worden vergoed door het college.

5.3 Huishoudelijke ondersteuning.

Het doel van huishoudelijke ondersteuning is de inwoner zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving ondersteuning te bieden bij huishoudelijke taken waardoor zij (beter) in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Huishoudelijke ondersteuning kent 6 resultaten die deel kunnen uitmaken van de ondersteuning bij het huishouden.

  • 1.

    Schoon en leefbaar huis;

  • 2.

    Wasverzorging;

  • 3.

    Boodschappen;

  • 4.

    Regie en organisatie;

  • 5.

    Maaltijden;

  • 6.

    Kindzorg.

Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van de woning zoals het ramen lappen aan de buitenkant of het onderhoud van de tuin, maakt geen deel uit van de huishoudelijke ondersteuning. Van de inwoner wordt medewerking gevraagd om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Dit betekent dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning, het voorkomen van grote verzamelingen en het opruimen van de woning zodat het schoonmaken zo efficiënt mogelijk uitgevoerd kan worden.

Particuliere huishoudelijke hulp kan voorliggend zijn

Als inwoners al langere tijd particuliere hulp hebben, en zij na het ontstaan van beperkingen Hulp bij het huishouden aanvragen, kan sprake zijn van de volgende situaties:

  • -

    De financiële situatie is gewijzigd

    Wanneer in de financiële situatie van de inwoner iets veranderd is (bijvoorbeeld verlies van baan ten gevolge van een beperking) waardoor de aanwezige particuliere huishoudelijke hulp niet gecontinueerd kan worden, kan aanspraak op de voorziening hulp bij het huishouden worden gemaakt. Is de situatie niet gewijzigd dan gaan we er vanuit dat er de beperkingen in het voeren van de huishouding voldoende gecompenseerd zijn.

  • -

    De zorgbehoefte is gewijzigd

    Indien een inwoner reeds een particuliere hulp heeft, en meer hulp nodig is, dan dient de totale zorgbehoefte van de inwoner te worden bepaald conform de criteria zoals in deze nadere regels en beleidsregels zijn aangegeven. Hier wordt de particuliere hulp op in mindering gebracht die al in het huishouden aanwezig is. Voor het aantal overblijvende uren kan een positief advies voor hulp bij het huishouden worden afgegeven.

  • -

    Indien de particuliere hulp stopt om welke reden dan ook, en de hulpvraag blijft bestaan, kan, indien de inwoner niet zelf een particuliere huishoudelijke hulp kan vinden, alsnog een beroep gedaan worden op de Wmo.

Bij het definiëren van de normen is gebruik gemaakt van verschillende onderzoeken.

Zo is gebruik gemaakt van:

  • 1.

    normenkader huishoudelijke ondersteuning, bureau HHM, 2019

  • 2.

    Indicatieadvisering voor Hulp bij het huishouden, CIZ, 2006 (voor kindzorg)

5.3.1 Context normenkader

In het normenkader Huishoudelijke Hulp wordt per onderdeel de frequentie en/of de benodigde tijd genoemd dat toegekend kan worden voor de basisactiviteiten en voor de aanvullende activiteiten.

Het gaat hierbij om een beleidsregel, met als doel om uniformiteit na te streven. Iedere individuele situatie wordt onderzocht en als die situatie erom vraagt dan wordt van onderstaande richtlijn afgeweken. Het college kan gemotiveerd afwijken, het college zal in deze situatie onderbouwen waarom verhoging of verlaging noodzakelijk is.

afbeelding binnen de regeling

Gemiddeld huishouden

Dit normenkader is van toepassing op een gemiddelde cliëntsituatie. Door uit te gaan van een gemiddelde situatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. In het schema hieronder staat de gemiddelde cliëntsituatie beschreven.

afbeelding binnen de regeling

Niet-gemiddeld huishouden

Een aantal factoren kan maken dat een situatie niet gemiddeld is, maar dat een andere inzet nodig is door een andere frequentie van activiteiten of een andere tijdbesteding.

Het aantal personen en leeftijd van leden in het huishouden

Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet per se extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp). De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

Mogelijkheden inwoner zelf

De fysieke mogelijkheden van de inwoner om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de inwoner mee.

Beperkingen en belemmeringen van de inwoner

Beperkingen en belemmeringen van de inwoner die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. Leidend is de hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is; niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt.

Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers

De hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de inwoner en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

Huisdieren

Het hebben van huisdieren is een keuze van de inwoner (tenzij het een hulphond betreft). In deze situaties wordt verwacht dat de hulpvrager zelf voor deze huisdieren kan zorgen. Huisdieren zijn dan ook niet van invloed op de frequentie van de uit te voeren taken.

Omvang van de woning

Een grote woning kan, maar hoeft niet per sé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

Indirecte tijd

Dit is de tijd die de hulpen per bezoek besteden aan aankomst en vertrek, administratie bij de inwoner, sociale interactie met de inwoner en het pakken en opruimen van schoonmaakspullen. Deze tijd maakt standaard onderdeel uit van de integrale normtijd bij het onderdeel schoon en leefbaar

houden van het huis. Bij indirecte tijd gaat het om de tijd dat de hulp in de woning van de inwoner aanwezig is, het gaat dus niet om reistijd of niet-cliëntgebonden tijd.

5.3.2 Resultaat Schoon en leefbaar huis

Een schoon en leefbaar huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.

De basismodule heeft betrekking op de woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning en die daadwerkelijk dagelijks in gebruik zijn. In het algemeen zijn dit de volgende woonruimtes:

  • -

    Woonkamer;

  • -

    Slaapkamers, in gebruik bij de inwoner en huisgenoten;

  • -

    Badkamer;

  • -

    Toilet;

  • -

    Keuken;

  • -

    Verkeersruimten (hal, overloop, bijkeuken);

  • -

    Trap, mits één van de hierboven genoemde ruimten zich op een andere etage bevinden.

Per woonruimte wordt aangegeven welke activiteiten met welk frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Het type woning, de grootte van de woning of het aantal bewoners hebben geen invloed op de frequentie van de activiteiten.

5.3.3 Resultaat Wasverzorging

Het resultaat van deze module is het beschikken over schone kleding en omvat het wassen, drogen en vouwen van kleding. Het aantal in te zetten uren wordt aangepast aan dat wat de inwoner zelf nog kan t.a.v. de wasverzorging. Daarbij wordt per situatie bekeken welke taken wel of niet uitgevoerd kunnen worden. Bijvoorbeeld het sorteren en het vullen van de wasmachine met kleding zijn veelal lichte werkzaamheden die meestal niet direct overgenomen hoeven te worden. Gaat het om beddengoed dan is dit vaak zwaarder en dient dit mogelijk wel overgenomen te worden. Ook het vouwen van kleding is een taak die veelal zittend uitgevoerd kan worden door de inwoner zelf. Is dit niet mogelijk, dan kan de taak overgenomen worden. Een wasdroger is een gebruikelijke voorziening en daarom voorliggend. Ook de aanwezigheid van een eventuele wasservice is voorliggend op de inzet van deze module.

afbeelding binnen de regeling

5.3.4 Resultaat Boodschappen

Het indiceren van tijd voor boodschappen doen kan alleen gebeuren op het moment dat de eigen kracht mogelijkheden en hulp van het netwerk of vrijwilliger geen uitkomst bieden. In principe gaat wij ervan uit dat inwoners op eigen kracht boodschappen kunnen doen. Hieronder valt bijvoorbeeld het online bestellen van de boodschappen.

afbeelding binnen de regeling

5.3.5 Resultaat Regie en organisatie

In sommige situaties is het wenselijk een specifieke toegeruste professional in te zetten voor de uitvoering van de huishoudelijke hulp. Dit kan het geval zijn, wanneer er sprake is van ernstige psychiatrische, psycho-geriatrische of psychosociale problemen bij de inwoner. In deze situaties kan sprake zijn van regieverlies van de inwoner waardoor overname van de organisatie van het huishouden op zijn plaats is. De hulp neemt naast de huishoudelijke taken ook de aansturende en regietaken ten aanzien van het huishouden over. De hulp heeft daarnaast ook een signalerende functie van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de inwoner.

afbeelding binnen de regeling

5.3.6 Resultaat Maaltijden

Onder deze module wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd en het opwarmen van de warme maaltijd. Zoals ook in het aanvullende afwegingskader opgenomen, bestaan diverse voorliggende voorzieningen ten aanzien van het bereiden van de maaltijden. Deze mogelijkheden dienen als eerste benut te worden. Verder is er soms een samenloop met zorg vanuit de Zorgverzekeringswet mogelijk voor het bereiden en/of klaarzetten van de maaltijden. Ook deze optie dient benut te worden. Verder worden er voor deze taken zoveel mogelijk eigen oplossingen van de inwoner verwacht (benutten sociale netwerk, vrijwilligers etc.). In het voorkomende geval dat er geen mogelijkheden bestaan ten aanzien van het bereiden en/of klaarzetten van maaltijden, is het mogelijk om hiervoor de module maaltijden in te zetten. Het uitgangspunt voor het te behalen resultaat is dat indien nodig één keer per dag de broodmaaltijd wordt bereid en klaargezet (waarbij een tweede broodmaaltijd klaargezet kan worden in de koelkast) en één keer per dag een warme maaltijd wordt opgewarmd en/of klaargezet.

afbeelding binnen de regeling

5.3.7 Resultaat Kindzorg

Tenslotte valt het resultaat kindzorg buiten de reikwijdte van het normenkader. Voor dit resultaat is sprake van veel beïnvloedende variabelen met een sterk wisselende uitkomst. Daardoor is het onmogelijk een algemeen geldende maatstaf op te stellen. Voor de normering van de activiteiten met betrekking tot het thuis verzorgen van kinderen heeft het college zich geconformeerd aan 3.2.1 en 3.2.2 van de ’Wmo richtlijn, Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden’ van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van december 2006.

De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen en het voeden van het kind. Het passen op kinderen valt hier niet onder, hierop is voorliggend kinderopvang/gastouder enz. Er kan alleen tijd voor kindzorg worden ingezet als het gaat om een acuut ontstaan probleem. Het gaat alleen om kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. Deze ondersteuning is altijd tijdelijk, maximaal drie maanden. Er wordt van ouders verwacht om zo snel mogelijk met een oplossing te komen.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

5.4. Individuele begeleiding

Individuele begeleiding betreft de individuele ondersteuning van de inwoner bij het zelfstandig kunnen wonen en participeren in de maatschappij. De ondersteuning is gericht op het bevorderen, het behoud van en/of het ondersteunen van de zelfredzaamheid van de inwoner, zodat de inwoner zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven functioneren.

Het gaat vaak om begeleiding bij het zelf uitvoeren van de taken.

Individuele begeleiding kan bestaan uit:

  • -

    het organiseren en stimuleren van deelname aan activiteiten in het dagelijks leven;

  • -

    het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of praktische handelingen gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid;

  • -

    het versterken en bevorderen van het sociaal netwerk;

  • -

    het vergroten en optimaliseren van de inzet van het sociaal netwerk;

  • -

    het stimuleren van sociale contacten en voorkomen van een sociaal isolement;

  • -

    het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie bij het voeren van een huishouding;

  • -

    het toezien op algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL)-activiteiten door de inwoner.

Omvang van de individuele begeleiding

Het college bepaalt de omvang van de individuele begeleiding en de resultaten die met de deze begeleiding moeten worden behaald. De omvang wordt geïndiceerd in uren.

De inzet van individuele begeleiding door een aanbieder dient in alle gevallen antwoord te geven op de ondersteuningsvraag van de inwoner. Daarnaast dient een ‘meetbaar’ resultaat voor de inwoner te worden geformuleerd, zodat de inwoner samen met de begeleider doelmatig kan werken aan zijn eigen zelfredzaamheid.

5.5 Begeleiding groep

Begeleiding groep is veelal bekend onder de naam ‘dagbesteding’. Bij begeleiding groep draait het primair om het bieden van een structuur door een zinvolle invulling te geven aan de dag. Het streven hier is dat de inwoner zo lang mogelijk thuis kan blijven, dat wordt voorkomen dat de inwoner in een isolement terecht komt en dat eventuele mantelzorgers worden ontlast. De dagbesteding vindt zo veel mogelijk lokaal plaats en waar mogelijk in of met gemengde groepen. Begeleiding Groep zou in sommige gevallen ook op een individu gericht kunnen zijn, zolang het doel van de begeleiding Groep overeenkomt met hetgeen hieronder aangegeven.

Begeleiding groep is gericht op:

  • -

    stimuleren van sociale contacten;

  • -

    voorkomen van sociaal isolement;

  • -

    ontlasten van mantelzorgers;

  • -

    structureren van de dag;.

  • -

    leren omgaan met fysieke en/of cognitieve beperkingen;

  • -

    handhaven en bevorderen van zo zelfstandig mogelijk functioneren;

  • -

    voorkomen van achteruitgang in fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele vaardigheden;

  • -

    aanleren en/of onderhouden van arbeidsvaardigheden afgestemd op de interesses en mogelijkheden van de betrokkenen.

Vervoer van en naar de dagbesteding

Bij een indicatie voor begeleiding groep wordt onderzocht of de inwoner in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een inwoner in staat is met het openbaar vervoer (eventueel na oefenen onder begeleiding), met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) te reizen naar de dagbesteding dan is dat voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is zal vervoer van en naar de dagbesteding worden geïndiceerd. Voor vervoer naar de dagbesteding mag geen gebruik worden gemaakt van het collectieve vervoer zoals de Regiotaxi.

Als vervoer wordt geïndiceerd, maakt het onderdeel uit van het totale arrangement dagbesteding en wordt het geregeld door de aanbieder. Het vervoer mag groepsgewijs worden geregeld voor meerdere inwoners waar vervoer onderdeel uitmaakt van de maatwerkvoorziening begeleiding groep. Toezicht in het vervoer wordt niet geïndiceerd omdat wordt aangenomen dat het niveau van het vervoer naar dagbesteding is aangepast aan de gebruikers.

5.6 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is een vorm van begeleiding die wordt ingezet om de mantelzorger(s) en de directe omgeving tijdelijk te ontlasten, met als doel het versterken en/of behoud van de aanwezige mantelzorg en een leefbare thuissituatie. Kortdurend verblijf is een voorziening die bedoeld is als respijtvoorziening. Dat houdt in dat kortdurend verblijf geïndiceerd kan worden als de gebruikelijke ondersteuning (mantelzorg) tijdelijk niet in staat is de begeleidingsfunctie uit te voeren of deze daarvan te ontlasten.

5.6.1. Het ontlasten van een mantelzorger

Er zijn veel mogelijkheden om de mantelzorger te ontlasten. Zodra duidelijk wordt dat een mantelzorger overbelast dreigt te raken en daardoor niet meer in staat is de mantelzorg (volledig) te leveren, beoordeelt het college eerst of binnen het eigen netwerk een oplossing voor de overbelasting kan worden gevonden. Te denken valt aan een familielid die een middag of weekend de zorg overneemt. Ook het indiceren van dagbesteding kan als doel hebben de mantelzorger te ontlasten. Tevens kan gedacht worden aan de inzet van een vrijwilliger en Mantelzorg De Ronde Venen dat informatie en advies geeft. Als blijkt dat dit niet voldoende is om de dreigende overbelasting van de mantelzorger te voorkomen, kan kortdurend verblijf worden geïndiceerd.

5.6.2. Richtlijnen kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf betreft het verblijven op een locatie anders dan het eigen woonadres. Cliënten die in aanmerking komen voor kortdurend verblijf ontvangen langdurig ondersteuning van mantelzorgers bij het kunnen functioneren in de thuissituatie. De mantelzorger heeft mogelijk ondersteuning nodig om de mantelzorg vol te kunnen houden. Kortdurend verblijf is er op gericht om het toezicht op de cliënt tijdelijk over te nemen.

Kortdurend verblijf kan gecombineerd worden met huisartsengeneeskundige of verpleegkundige zorg vanuit de Zorgverzekeringswet. In sommige gevallen vergoedt de zorgverzekering via een aanvullende polis het kortdurend verblijf. Via zo’n aanvullende polis biedt de zorgverzekeraar de mogelijkheid om de mantelzorg tijdelijk door een derde over te laten nemen. Cliënten zijn niet verplicht om zich hiervoor te verzekeren. Kortdurend verblijf vanuit de Wmo is niet gericht op herstel van de cliënt na ziekte en/of ziekenhuisopname.

Het kortdurend verblijf wordt geïndiceerd in etmalen. De duur van het kortdurend verblijf is afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er zijn situaties denkbaar waarbij gedacht kan worden aan verblijf van een week of enkele weken achtereen. Indien er structureel meer dan 3 etmalen per week noodzakelijk is, dan is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van de Wlz moet worden gesteld.

5.6.3. Gepland en ongepland kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf kan in de eerste plaats ongepland verblijf betreffen, bijv. bij het plotseling wegvallen van een mantelzorger of ter ontlasting van de mantelzorgers, waarbij het eigen netwerk van de inwoner geen oplossing kan bieden. De Wmo is alleen dan van toepassing indien er geen noodzaak is voor opname in een instelling. Indien de inwoner een tijdelijke behoefte heeft aan medisch noodzakelijk verblijf in verband met geneeskundige zorg dan valt dit onder de Zorgverzekeringswet.

Bij een geplande voorzienbare afwezigheid, zoals een geplande ziekenhuisopname van de mantelzorger is het college verantwoordelijk voor tijdelijke overname van de zorg ter ondersteuning van de mantelzorger. Dit is ook het geval wanneer een mantelzorger vakantie nodig heeft om de zorg voor de inwoner vol te houden en de cliënt tijdelijk opgevangen moet worden.

5.6 Beschermd wonen

Beschermd wonen is bedoeld voor inwoners die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijkse activiteiten. De doelgroep bestaat uit mensen met vaak psychische problematiek al dan niet in combinatie met een (licht) verstandelijke beperking, schulden en verslaving. Inwoners krijgen begeleiding (24/7 beschikbaar) bij het aanbrengen van structuur in hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor het merendeel van de inwoners is beschermd wonen een opstap naar zelfstandig wonen. Beschermd wonen is nu nog een taak voor de centrumgemeenten, in ons geval is dit gemeente Utrecht.

5.6.1 Toegang tot beschermd wonen

In tegenstelling tot andere vormen van Wmo ondersteuning, is in de wet bepaald dat voor beschermd wonen en voor maatschappelijke opvang geldt dat mensen zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De gemeente heeft samen met de regio ervoor gekozen om de uitvoering en financiële verantwoordelijk voor beschermd wonen bij de centrumgemeente Utrecht te leggen. Het onderzoek wordt allereerst lokaal in samenwerking met de regionale toegang en aanbieders door het kernteam uitgevoerd. De regionale toegang beoordeelt vervolgen of iemand in aanmerking komt voor beschermd wonen en zorgt voor de indicatiestelling.

5.7 Maatschappelijke opvang

Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan inwoners die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Utrecht is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. De daklozenopvang bevindt zich in Utrecht, andere vormen van maatschappelijke opvang zijn verspreid over de regio.

De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. In het uitvoeringsplan GGZ in de Wijk is vastgelegd wat het basisniveau aan ondersteuning moet zijn, zodat inwoners met een psychische kwetsbaarheid zo veel als mogelijk in de thuissituatie ondersteund kunnen worden. Doel daarvan is dat inwoners in hun thuissituatie kunnen blijven en dat terugval wordt voorkomen, zodat dakloosheid zo veel als mogelijk wordt voorkomen. Hierbij is het noodzakelijk dat de betrokken partijen intensief met elkaar samenwerken, zodat zorg en ondersteuning op elkaar zijn afgestemd en inwoners in hun eigen kracht worden ondersteund.

5.8 Sportvoorziening

Wanneer het voor de inwoner zonder sport/hulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, kan een sportvoorziening worden verstrekt. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel. Op grond van eerdere regelgeving Wmo en jurisprudentie is het redelijk om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De inwoner moet aantonen dat van een actieve sportbeoefening sprake is.

Gezien de aard van de voorziening wordt de sportvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt tot een bedrag van maximaal € 3.000,-. Dit bedrag is inclusief onderhoud en reparatie. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de inwoner zelf ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt.

Hoofdstuk 6 Eigen bijdrage

De Wmo 2015 biedt de mogelijkheid om bij verordening te regelen dat er een eigen bijdrage is verschuldigd voor algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. Algemene voorzieningen zijn voor alle inwoners toegankelijk. Maatwerkvoorzieningen worden alleen op individuele aanvraag verstrekt.

6.1 Eigen bijdrage algemene voorziening

Voor het gebruik van algemene voorzieningen hoeft geen eigen bijdrage te worden betaald.

Wel kunnen bij algemene voorzieningen algemeen gebruikelijke kosten in rekening worden gebracht. Bijvoorbeeld voor een kopje koffie, materiaal of een geringe bijdrage om mee te kunnen doen aan een activiteit. Dat zijn kosten die alle inwoners kwijt zouden zijn geweest. Deze bijdrage mag maximaal kostendekkend zijn en niet inkomensafhankelijk.

6.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Een inwoner is voor een maatwerkvoorziening een eigen bijdrage verschuldigd, conform het geen hierover is bepaald in de wet en in de verordening. Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn conform de gebruiksperiode. Uitzondering hierop zijn hulpmiddelen en woningaanpassingen die in pgb verstrekt worden. Voor hulpmiddelen en woningaanpassing die zijn verstrekt aan jongeren onder de 18 jaar geldt geen eigen bijdrage. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.

6.2.1 Eigen bijdrage pgb hulpmiddelen en woningaanpassingen

De berekening en duur van de eigen bijdrage voor hulpmiddelen en woningaanpassingen die in pgb verstrekt worden is afhankelijk van de economische afschrijving van de voorziening. In het onderstaande overzicht is de minimale gebruiksduur van hulpmiddelen en woningaanpassingen weergegeven:

Vervoersvoorziening

Scootmobiel

7 jaar

Handbike

7 jaar

Fietsvoorziening overig

7 jaar

Autoaanpassing

7 jaar

Woonvoorziening

Traplift

10 jaar

Tillift

7 jaar

Transferhulpmiddel

5 jaar

Woningaanpassing

10 jaar

Losse sanitaire voorzieningen

7 jaar

Woningaanpassing: Drempels/toegankelijkheid, deurautomaten, deuren

10 jaar

Drempelhulpen (voor zover niet algemeen gebruikelijk)

7 jaar

6.3 Geen eigen bijdrage

Het college kan in zeer uitzonderlijke situaties besluiten om geen eigen bijdrage op te leggen. Dit is mogelijk in het kader van een integrale persoonsgerichte aanpak. Het aanleveren van een vrijstelling kan niet met terugwerkende kracht en wordt in het besluit opgenomen.

Hoofdstuk 7 Slotbepaling

  • 1.

    De Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2021 treden in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    Op het moment van inwerkingtreding van deze “Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2021”, worden de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2016 gelijktijdig ingetrokken.

  • 3.

    Op het moment van inwerkingtreding van deze “Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2021”, wordt het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning De Ronde Venen 2016 gelijktijdig ingetrokken.

  • 4.

    Deze nadere regels en beleidsregels worden aangehaald als:

    Nadere regels en beleidsregels maatschappelijke ondersteuning De Ronde Venen 2021

Ondertekening

Mijdrecht, 2 februari 2021

Burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,

de loco-secretaris,

Ton Poot

de burgemeester,

Maarten Divendal

Bijlage 1. 10 punten pgb-vaardigheid

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2. Normenkader: activiteiten en frequenties

afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling afbeelding binnen de regeling