Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden

De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Krimpenerwaard, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Waddinxveen, Zoeterwoude en Zuidplas, ieder voor zover het zijn bevoegdheden betreft;

Overwegende dat:

• sinds het vaststellen van de gemeenschappelijke regeling RDOG HM wetswijzingen van onderliggende wet- en regelgeving hebben plaatsgevonden waaronder de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet publieke gezondheid en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

• de aan de gemeenschappelijke regeling RDOG HM opgedragen taken niet meer actueel zijn en het wenselijk is de actuele taken een basis te geven in de gemeenschappelijke regeling RDOG HM;

• deze wetswijzingen en het actualiseren van taken nopen tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling RDOG HM;

• dit tevens gelegenheid biedt enkele onvolkomenheden in de gemeenschappelijke regeling RDOG HM te herstellen.

Gelet op:

• de Gemeentewet, de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet publieke gezondheid, de Wet veiligheidsregio’s, de Tijdelijke wet ambulancezorg, de Wet kinderopvang, de Wet op de lijkbezorging, de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Wet verplichte ggz, de Archiefwet 1995 en andere relevante wet- en regelgeving;

• de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden zoals ingegaan op 1 april 2014;

• de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Hollands Midden zoals ingegaan op 1 april 2014;

Besluiten:

De Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden te wijzigen, waardoor deze als volgt komt te luiden:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Krimpenerwaard, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Waddinxveen, Zoeterwoude en Zuidplas zijn aangegaan de gemeenschappelijke regeling welke luidt als volgt:

Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden;

b. openbaar lichaam: het openbaar lichaam bedoeld in artikel 3;

c. college: het college van burgemeester en wethouders van de aan deze regeling deelnemende gemeente;

d. burgemeester: de burgemeester van de aan deze regeling deelnemende gemeente;

e. raad: de gemeenteraad van de aan deze regeling deelnemende gemeente;

f. deelnemende gemeente: de gemeente waarvan het college deze regeling heeft getroffen;

g. directeur Publieke Gezondheid: de directeur Publieke Gezondheid zoals bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid;

h. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.

Artikel 2

Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in die artikelen gelezen voor gemeente, raad, college van burgemeester en wethouders, en burgemeester onderscheidenlijk openbaar lichaam, algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

§ 2. Het openbaar lichaam

Artikel 3

1. Er is een openbaar lichaam met de taken en aanduiding zoals omschreven in artikel 5 met de naam Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden.

2. Het openbaar lichaam is gevestigd te Leiden.

Artikel 4

Het openbaar lichaam heeft ten doel de belangen te behartigen van de aan de regeling deelnemende gemeenten op het terrein van de openbare gezondheidszorg, de volksgezondheid, kwetsbare inwoners op het grensvlak van zorg en veiligheid, geneeskundige hulpverlening in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de ambulancezorg.

Artikel 5

1. Het openbaar lichaam heeft tot taak:

a. het in stand houden van een regionale gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, tevens ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid aangeduid als gemeentelijke gezondheidsdienst;

b. uitvoering te geven aan de in hoofdstuk II van de Wet publieke gezondheid aan het college opgedragen taken;

c. het in stand houden van een meldkamer ambulancezorg als onderdeel van een gemeenschappelijke meldkamer en het verlenen of doen verlenen van ambulancezorg als bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg en het daartoe verwerven van een vergunning door de Regionale Ambulancevoorziening Hollands Midden welke onderdeel uitmaakt van het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke wet ambulancezorg;

d. de organisatie van de geneeskundige hulpverlening als bedoeld in artikel 2 van de Wet veiligheidsregio’s en in artikel 2 van de Wet publieke gezondheid;

e. uitvoering te geven aan hetgeen bepaald is in de paragrafen 1 en 2 van Afdeling 4 van de Wet kinderopvang;

f. de organisatie en uitvoering van gemeentelijke lijkschouwing in het kader van de Wet op de lijkbezorging;

g. het instellen en in stand houden van een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

h. het inrichten en in stand houden van een netwerksamenwerking tussen deelnemende gemeenten en organisaties op het terrein van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving, met als doel:

I. het bieden van begeleiding en/of zorg- en hulpverlening in het belang van het voorkomen, verminderen en bestrijden van criminaliteit, recidive, (ernstige) overlast en;

II. het voorkomen en verminderen van onveilige situaties voor personen in Hollands Midden;

i. het instellen en in stand houden van een advies- en meldpunt voor overlast en zorgen met betrekking tot kwetsbare inwoners;

j. het instellen en in stand houden van een dienst voor crisisinterventies en procesregie voor kwetsbare jeugdigen en hun ouders;

k. het instellen en in stand houden van begeleiding aan jeugdigen die lichte strafbare feiten hebben gepleegd en hun ouders ter preventie van (verder) afglijden in crimineel gedrag;

l. uitvoering te geven aan het bepaalde in paragraaf 1 van Hoofdstuk 5 Wet verplichte ggz.

2. Het openbaar lichaam kan taken en opdrachten, anders dan bedoeld in het eerste lid, uitvoeren voor één of meerdere deelnemende gemeenten of derden als deze daarom verzoeken en voor zover:

a. deze redelijkerwijs aansluiten bij de in het eerste lid genoemde taken en de doelstelling zoals genoemd in artikel 4 en deze de daar genoemde taken en doelstelling niet belemmeren;

b. deze worden uitgeoefend tegen minimaal kostendekkende tarieven;

c. van de opdrachtgever een bijdrage wordt verlangd in alle kosten van het aangaan dan wel beëindigen van de taken;

d. van de opdrachtgever wordt verlangd dat hij zich verbindt de taken af te nemen gedurende een minimumperiode, al dan niet met een nader te bepalen opzegtermijn.

3. De taken en opdrachten, bedoeld in het tweede lid, worden slechts op basis van een daaraan ten grondslag liggende tussen het openbaar lichaam en de opdrachtgever gesloten overeenkomst uitgevoerd.

4. Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen de uitvoering van de taken als bedoeld in het eerste lid gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze regeling strekten, dan wel indien in deze taken ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door hun wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die in de genoemde artikelleden aan het openbaar lichaam zijn opgedragen.

Artikel 6

1. Waar in wettelijke regelingen, op grond waarvan de taken in artikel 5 lid 1 aan het openbaar lichaam zijn opgedragen, bevoegdheden van regeling en bestuur zijn toegekend aan de gemeente, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester, of plichten zijn opgelegd, komen die bevoegdheden toe en rusten die plichten op onderscheidenlijk het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur en de voorzitter, tenzij de wettelijke regelingen of deze regeling anders bepalen een en ander behoudens hetgeen bepaald is in artikel 30, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

2. De directeur Publieke Gezondheid is toezichthouder in de zin van artikel 1.61, eerste lid Wet kinderopvang.

3. De directeur Publieke Gezondheid is bevoegd om namens het college gemeentelijke lijkschouwers te benoemen.

§ 3. Het bestuur

Artikel 7

Het openbaar lichaam heeft de volgende bestuursorganen:

a. het algemeen bestuur,

b. het dagelijks bestuur,

c. de voorzitter.

§ 4. Het algemeen bestuur

Artikel 8

1. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen door en uit het college van de deelnemende gemeente. Het college van de deelnemende gemeente wijst elk één lid en één plaatsvervangend lid aan.

2. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats binnen twee maanden na de gemeenteraadsverkiezingen of in de eerste collegevergadering na het tussentijds ontstaan van een vacature.

3. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt wanneer:

a. het lid geen deel meer uitmaakt van het college waardoor hij is aangewezen;

b. het lid aan het college te kennen geeft geen lid meer te willen zijn van het algemeen bestuur.

4. Van een aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur en van het eindigen van het lidmaatschap in de gevallen genoemd in het derde lid geeft het college van de gemeente die het lid heeft aangewezen, binnen een week na de aanwijzing of beëindiging kennis aan de voorzitter van het openbaar lichaam.

5. Het tweede tot en met het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur.

Artikel 9

1. Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dat nodig oordeelt, dan wel indien ten minste één vijfde van het aantal leden, onder opgaaf van redenen, schriftelijk daarom verzoekt.

2. Op het houden van de vergaderingen van het algemeen bestuur zijn de artikelen 22 en 23 van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing.

3. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd noch een besluit worden genomen, betreffende onderwerpen als vermeld in artikel 24 aanhef en onder a, b en d van de Gemeentewet.

4. In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen betreffende:

a. wijziging en opheffing van de regeling;

b. vaststellen, wijzigen en intrekken van verordeningen;

c. het toetreden tot en uittreden uit de regeling;

d. het oprichten van of deelnemen in stichtingen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelneming.

Artikel 10

1. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt aan het college dat hem heeft aangewezen en zijn raad alle inlichtingen die door het college, de raad, of één of meer leden daarvan worden verlangd.

2. Een lid van het algemeen bestuur is aan het college dat hem heeft aangewezen en zijn raad verantwoording schuldig over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

3. De raden en colleges bepalen voor hun gemeente de wijze waarop het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het eerste lid en het ter verantwoording roepen als bedoeld in het tweede lid plaatsvindt.

4. Een lid van het algemeen bestuur geeft geen inlichtingen en legt geen verantwoording af over zaken waaromtrent krachtens artikel 23 Wet gemeenschappelijke regelingen geheimhouding is opgelegd, behoudens na opheffing van de geheimhouding door het algemeen bestuur.

Artikel 11

Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast overeenkomstig artikel 22, eerste lid, Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 12

Het aantal stemmen dat door een lid in de vergadering van het algemeen bestuur wordt uitgebracht is afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente waaruit het lid afkomstig is, gerekend naar het laatstelijk door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfer per 1 januari. Het aantal uit te brengen stemmen per lid bedraagt voor de gemeenten met een inwoneraantal:

- beneden 20.000: 1 stem;

- van 20.000 tot 40.000: 2 stemmen;

- van 40.000 tot 60.000: 3 stemmen;

- van 60.000 tot 80.000: 4 stemmen;

- van 80.000 tot 100.000: 5 stemmen;

- van 100.000 en meer: 6 stemmen.

§ 5. Bevoegdheden en taken van het algemeen bestuur

Artikel 13

1. Het algemeen bestuur heeft met betrekking tot de aan openbaar lichaam opgedragen taken alle bevoegdheden en verricht alle taken voor zover deze niet bij of krachtens wettelijke regelingen of deze regeling rechtstreeks aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter zijn op- of overgedragen.

2. Het algemeen bestuur kan, binnen het kader van het doel zoals omschreven in artikel 4, besluiten tot het oprichten en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van deelname daaraan. Artikel 31a van de Wet gemeenschappelijke regelingen is hierop van toepassing.

3. Het algemeen bestuur kan de uitoefening van de door hem te bepalen bevoegdheden volgens door hem te stellen regels overdragen aan het dagelijks bestuur, de voorzitter of aan commissies als bedoeld in artikel 19 van deze regeling.

Niet kan worden overgedragen de bevoegdheid tot:

a. het vaststellen en wijzigen van de begroting;

b. het vaststellen van de jaarrekening;

c. het vaststellen en wijzigen van jaarplannen en werkplannen;

d. het vaststellen en wijzigen van verordeningen;

e. het besluiten over het toetreden tot, uittreden uit of wijzigen van de regeling;

f. het treffen, wijzigen, verlengen of opheffen van een gemeenschappelijke regeling tussen het RDOG HM en een ander openbaar lichaam, alsmede het toetreden tot en het uittreden uit een dergelijke regeling;

g. het oprichten en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van deelname daaraan;

h. het nemen van besluiten over het instellen van commissies als bedoeld in artikel 19 van de regeling.

§ 6. Het dagelijks bestuur

Artikel 14

1. Het dagelijks bestuur bestaat uit ten minste vijf en maximaal acht leden, waaronder begrepen de voorzitter. De leden worden aangewezen door en uit de leden van het algemeen bestuur. Bij de aanwijzing wordt rekening gehouden met de geografische spreiding van de gemeenten waaruit de leden afkomstig zijn.

2. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, voor het door hen gevoerde beleid verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur.

3. De leden van het dagelijks bestuur geven tezamen dan wel afzonderlijk aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

4. De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur heeft plaats uiterlijk een maand na het tijdstip van aantreden van het algemeen bestuur.

5. Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit, een en ander overeenkomstig artikel 19a, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

6. In een vacature in het dagelijks bestuur wordt voorzien in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur.

7. Wie ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

Artikel 15

1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig acht of wanneer twee leden daarom schriftelijk, onder opgaaf van redenen, verzoeken.

2. Op het houden van de vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 52 tot en met 60 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

1. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem.

2. De artikelen 28, eerste tot en met derde lid, 29, en 30 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 7. Bevoegdheden en taken van het dagelijks bestuur

Artikel 17

1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur.

2. Het dagelijks bestuur oefent toezicht uit op al hetgeen het openbaar lichaam aangaat.

3. Het dagelijks bestuur beheert de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam.

4. Het dagelijks bestuur oefent de bevoegdheden uit die door het algemeen bestuur en krachtens de regeling aan hem zijn opgedragen.

5. Het dagelijks bestuur besluit over:

a. het voeren van rechtsgedingen door het openbaar lichaam daaronder begrepen het al dan niet instellen van hoger beroep tegen uitspraken van de rechter,

b. het berusten in een tegen het openbaar lichaam ingestelde rechtsvordering.

§ 8. De voorzitter

Artikel 18

1. De voorzitter wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

3. De voorzitter is voor het door hem gevoerde beleid verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur.

4. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Artikel 273 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur genomen besluiten.

5. De voorzitter geeft aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

6. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

7. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan het vertegenwoordigen van het openbaar lichaam opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

8. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een geding waarbij het openbaar lichaam is betrokken, oefent een door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid uit zijn midden de in het zevende lid genoemde bevoegdheid uit.

§ 9. Commissies

Artikel 19

Het algemeen bestuur kan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen commissies instellen.

§ 10. Organisatie en medewerkers

Artikel 20

Het dagelijks bestuur regelt de inrichting van de organisatie van het openbaar lichaam.

Artikel 21

1. De secretaris wordt, op voordracht van het dagelijks bestuur, door het algemeen bestuur benoemd, geschorst of ontslagen.

2. De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

3. De secretaris is tevens algemeen directeur van de organisatie van het openbaar lichaam. Als algemeen directeur heeft deze de algemene leiding over de organisatie.

4. De secretaris is verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur.

5. De secretaris woont de vergaderingen bij van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. In deze vergaderingen heeft hij een adviserende stem.

6. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de secretaris bij zijn verhindering of ontstentenis.

7. Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast.

Artikel 22

1. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

2. Hij zorgt voor aantekening van het verhandelde in de vergaderingen van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en op grond van een nadere afspraak of regeling de commissies.

3. Alle stukken, die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door hem mede ondertekend.

Artikel 23

1. Het algemeen bestuur benoemt in overeenstemming met het bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden de directeur Publieke Gezondheid.

2. Het algemeen bestuur maakt afspraken met het bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden over de procedure bij benoeming, functioneren, beoordelen en ontslag van de directeur Publieke Gezondheid.

3. De directeur Publieke Gezondheid is belast met de uitvoering van de taken en bevoegdheden die aan hem bij of krachtens de Wet publieke gezondheid, bij of krachtens enige andere wet of bij deze regeling zijn toegekend.

4. De directeur Publieke Gezondheid draagt over het programma Geneeskundige Hulpverlening verantwoording af aan het bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden.

5. De functies directeur Publieke Gezondheid en secretaris/algemeen directeur kunnen ook door één persoon worden uitgevoerd.

6. Het algemeen bestuur stelt voor de directeur Publieke Gezondheid een instructie vast.

7. Overige leden van de directie, niet zijnde de directeur Publieke Gezondheid en de algemeen directeur, worden benoemd, geschorst en ontslagen door het dagelijks bestuur.

8. Het dagelijks bestuur regelt de taken en bevoegdheden van deze directieleden.

§ 11. Rechtspositie

Artikel 24

1. Het dagelijks bestuur regelt de rechtspositie van het personeel.

2. Het dagelijks bestuur is bevoegd om arbeidsovereenkomsten aan te gaan alsmede om ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan met uitzondering van de secretaris en de directeur Publieke Gezondheid.

§ 12. Financiën

Artikel 25

1. Het algemeen bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Op deze regels is artikel 212 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

2. Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Op deze regels is artikel 213 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

1. Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene en financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening van het jaar daarvoor aan de raad.

2. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk acht weken voorafgaand aan het tijdstip waarop de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, de ontwerpbegroting voor het komende kalenderjaar, vergezeld van toelichting, toe aan de raad.

3. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor eenieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

4. De raad kan binnen acht weken na toezending bij het dagelijks bestuur zijn zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren, waarin deze zienswijzen zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

5. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast vóór 15 juli van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de begroting moet dienen.

6. Terstond na de vaststelling zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raad.

7. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

8. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat het algemeen bestuur bij verordening kan bepalen ten aanzien van welke categorieën begrotingswijzingen van het bepaalde in dit artikel mag worden afgeweken.

9. Van het bepaalde in dit artikel kan in ieder geval worden afgeweken ten aanzien van begrotingswijzigingen die de gemeentelijke bijdragen niet aantasten, alsmede geen wijziging inhouden van het algemeen en financieel beleid.

10. Het dagelijks bestuur vraagt advies aan het bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden over de programmabegroting en programmarekening Geneeskundige Hulpverlening, over de bestemming van het resultaat van dit programma en over het deelprogramma infectieziektebestrijding.

11. Het algemeen bestuur wijkt slechts af van het advies van het bestuur van de Veiligheidsregio over de programmabegroting en rekening Geneeskundige Hulpverlening en het deelprogramma infectieziektebestrijding na overleg tussen beide besturen.

12. Het openbaar lichaam publiceert binnen twee weken na vaststelling zowel de begroting als de jaarrekening op de website van het openbaar lichaam.

Artikel 27

1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

2. Als verdeelsleutel voor de bijdrage in de kosten van de taken genoemd in artikel 5, eerste lid, wordt gehanteerd het aantal inwoners, of indien van toepassing het aantal kinderen tot 4 jaar, volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar, voorafgaande aan dat waarvoor de bijdrage verschuldigd is, dan wel indien bedoelde bevolkingscijfers op genoemd tijdstip niet openbaar gemaakt zijn, de laatste door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers. Uitzonderingen hierop zijn de taken zoals genoemd onder c en e van artikel 5, eerste lid. De kosten voor de taak onder e van artikel 5 worden verrekend op basis van het aantal en type verrichtingen.

3. Voor de kosten die voortvloeien uit taken genoemd in artikel 5, tweede lid, is uitsluitend een bijdrage verschuldigd door de opdrachtgever.

4. Bij de berekening van de gemeentelijke bijdragen wordt rekening gehouden met bijdragen van het Rijk en van andere organisaties.

5. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot iedere 1e werkdag van het kwartaal een kwart van de verschuldigde bijdrage.

6. De deelnemende gemeenten dragen er zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

7. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert de in de dit artikel bedoelde bijdragen in zijn begroting op te nemen, doet het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten het verzoek om over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

8. Indien zich een substantiële verandering in de doeluitkering rampenbestrijding voordoet waardoor de financiering van óf de Veiligheidsregio óf de uitvoering van taken van de geneeskundige hulpverlening in het geding komen, treedt het bestuur in overleg met het bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden om tot een afgestemd voorstel voor een oplossing te komen aan de deelnemende gemeenten.

Artikel 28

1. Het dagelijks bestuur biedt de rekening over het afgelopen jaar, onder toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door een door het algemeen bestuur overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet ingestelde deskundige, en van hetgeen het dagelijks bestuur te zijner verantwoording dienstig acht, met alle bijbehorende bescheiden jaarlijks vóór 1 juni ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

2. Het algemeen bestuur stelt de rekening vast vóór 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

3. De rekening wordt binnen twee weken, doch in ieder geval vóór 15 juli, met alle bijbehorende stukken aan gedeputeerde staten aangeboden. Van de vaststelling doet het dagelijks bestuur ook direct mededeling aan de raad.

4. Vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

5. In de rekening wordt het door elke van de deelnemende gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

6. De kosten worden, rekening houdende met andere inkomsten en uitgaven, over de deelnemende gemeenten verdeeld naar rato van het aantal inwoners per 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar.

7. Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 27, eerste lid, bepaalde en het werkelijk verschuldigde, vindt plaats terstond nadat de rekening overeenkomstig het derde lid aan gedeputeerde staten is aangeboden.

8. De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen niet is afgeweken.

§ 13. Het archief

Artikel 29

1. Het algemeen bestuur stelt overeenkomstig de Archiefwet 1995 regels vast betreffende de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

2. Het dagelijks bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden.

3. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden.

§ 14. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 30

1. Een gemeente die tot de regeling wenst toe te treden of uit te treden, richt het verzoek ter zake aan het algemeen bestuur.

2. Het algemeen bestuur zendt het verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen drie maanden aan de colleges van de deelnemende gemeenten, onder overlegging van zijn advies omtrent de toetreding of de uittreding en de eventueel aan de toetreding of de uittreding te verbinden voorwaarden.

3. Toetreding vindt plaats indien de colleges van de meerderheid van de deelnemende gemeenten daarmee hebben ingestemd.

4. Aan de toetreding kunnen bij de in het derde lid bedoelde besluiten de in het tweede lid bedoelde voorwaarden worden verbonden.

5. De toetreding gaat in op 1 januari van het jaar, volgende op het jaar waarin is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 26, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

6. Het algemeen bestuur stelt een regeling vast waarin wordt vastgelegd onder welke voorwaarden uittreding kan plaatsvinden.

7. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast.

8. De uittreding gaat in op 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur het besluit zoals genoemd in het eerste lid heeft ontvangen, tenzij door het algemeen bestuur een eerdere datum is bepaald.

Artikel 31

1. De regeling kan worden gewijzigd of het openbaar lichaam kan worden opgeheven bij daartoe strekkend besluit van de colleges van tweederde van het aantal deelnemende gemeenten met inachtneming van het bepaalde in artikel 1 lid 2 en 3 Wet gemeenschappelijke regelingen.

2. Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling of opheffing van het openbaar lichaam wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het daartoe strekkend voorstel van het algemeen bestuur toekomen aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

3. De bij de wet voorgeschreven toezending van de wijziging of opheffing bedoeld in het eerste lid aan gedeputeerde staten geschiedt door het college van de gemeente Leiden.

Artikel 32

1. In geval van opheffing van het openbaar lichaam besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regelen. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

2. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld.

3. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de beëindiging heeft voor de medewerkers als bedoeld in artikel 21, 23 en 24.

4. Het liquidatieplan geeft regels voor de wijze waarop de deelnemende gemeenten, voor zover het saldo ontoereikend is, zorgdragen voor de nakoming van de verplichtingen van het openbaar lichaam.

5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

6. Zo nodig blijven de organen van het openbaar lichaam ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

§ 15. Slotbepalingen

Artikel 33

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 34

De regeling gaat in op 1 januari 2021.

Artikel 35

1. Het college van de gemeente Leiden zendt de regeling toe aan gedeputeerde staten.

2. Het college van de gemeente Leiden draagt zorg voor de bekendmaking van de regeling in de Staatscourant.

Artikel 36

1. De regeling wordt aangehaald als ‘Gemeenschappelijke Regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden’.

2. De Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden kan worden afgekort als ‘RDOG HM’.

Ondertekening

Vastgesteld door de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeente Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Krimpenerwaard, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Waddinxveen, Zoeterwoude en Zuidplas.