Regeling vervallen per 01-01-2023

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe houdende regels omtrent leerlingenvervoer (Beleidsregels leerlingenvervoer West Betuwe 2021)

Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2022

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe houdende regels omtrent leerlingenvervoer (Beleidsregels leerlingenvervoer West Betuwe 2021)

Het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe;

gelet op de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente West Betuwe houdende de bekrachtiging van de regels omtrent leerlingenvervoer (Verordening leerlingenvervoer gemeente Geldermalsen 2018)

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

vast te stellen de volgende ‘Beleidsregels leerlingenvervoer West Betuwe 2021’.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a. AZC – Asielzoekerscentrum

  • b. Co-Ouderschap - Er is sprake van co-ouderschap als beide ouders in een regelmatige afwisseling de zorg voor de leerling hebben.

  • c. Schakelklas - Een schakelklas is een vorm van regulier (basis- of voortgezet) onderwijs waarbij leerplichtige nieuwkomers (kinderen die geen Nederlands spreken) onderwijs krijgen in de Nederlandse taal.

Artikel 2 Afstand en reistijd

  • 1. De afstand tussen de woning en de school wordt bepaald met behulp van de ANWB routeplanner (www.anwb.nl), met als instelling ‘auto’ en via de ‘kortste route’.

  • 2. Voor de beoordeling voor een toekenning van een fietsvergoeding, als bedoeld in artikel 10 van de verordening, wordt gebruik gemaakt van de ANWB routeplanner (www.anwb.nl), met als instelling ‘fiets’ en via de ‘kortste route’.

  • 3. Bij het berekenen van de afstand wordt geen rekening gehouden met wegwerkzaamheden, omleidingen en overige onvoorziene omstandigheden op de weg.

  • 4. Het vaststellen van de reistijd met het openbaar vervoer vindt plaats op basis van de door de Reisinformatiegroep B.V. beschikbaar gestelde informatie, www.9292.nl. Daarbij wordt uitgegaan van de adressen van de woning en de school.

Artikel 3 Opstap- en uitstapplaatsen

  • 1. Er wordt gebruik gemaakt van opstapplaatsen en uitstapplaatsen voor de leerlingen indien de vervoerder aantoont dat dit efficiënter is. Bij voorkeur zijn dit bestaande bushaltes op maximaal 1.500 meter lopen van de woning van de leerling.

  • 2. De ouders/verzorgers zijn verantwoordelijk voor de begeleiding van en naar de opstap- en uitstapplaats.

  • 3. Er wordt niet gewerkt met opstap- en uitstapplaatsen voor leerlingen die op medische gronden niet in staat zijn om zelfstandig of met begeleiding van ouders naar de opstap- en uitstapplaats te komen.

Artikel 4 Dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de soort die de leerling nodig heeft. Wanneer er zwaarwegende belangen zijn bij de gewenste richting van de school vanuit godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging kan hier ook rekening mee worden gehouden.

  • 2. Wanneer niet de dichtstbijzijnde school wordt bezocht en dit voor de gemeente extra kosten geeft, wordt voor deze extra kosten geen vergoeding verstrekt aan de ouders / verzorgers, behoudens in de volgende gevallen:

    • a.

      Wanneer de leerling vanwege een wachtlijst bij de dichtstbijzijnde school naar een verder weg gelegen school vervoerd moet worden, worden de volledige vervoerskosten vergoed tot het moment dat de leerling bij de dichtstbijzijnde toegankelijke school geplaatst kan worden. Er wordt dan een tijdelijke beschikking afgegeven naar de verder weg gelegen school; of

    • b.

      Bij verhuizing in het laatste of voorlaatste schooljaar, kan een leerling op de huidige school blijven als de afstand tussen de huidige school en dichtstbijzijnde school niet meer bedraagt dan 10 km extra.

  • 3. Binnen het regulier onderwijs dient ook voor hoogbegaafde leerlingen een passend onderwijsaanbod gegeven te worden.

    • a.

      Aanvragen naar specifieke scholen voor hoogbegaafde leerlingen worden in beginsel afgewezen. Ouders dienen aan te tonen dat alle dichterbij gelegen scholen niet toegankelijk zijn voor de leerling. Hierbij is in ieder geval een verklaring van de scholen nodig dat zij niet toegankelijk zijn voor hoogbegaafden.

    • b.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 3, derde lid, sub a, kan een vervoersvoorziening slechts worden toegekend voor de afstand naar de dichtstbijzijnde school.

    • c.

      Aanvragen voor leerlingenvervoer naar scholen die werken met “plusklassen” worden niet toegekend.

  • 4. Vervoer naar een (internationale) schakelklas

    • a.

      Vervoer naar een internationale schakelklas binnen het basisonderwijs wordt voor maximaal één jaar toegekend. De afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke schakelklas moet meer dan 6 kilometer zijn.

    • b.

      Samenwerkingsverband Rivierenland dient schriftelijk aan te tonen dat er noodzaak is voor een tijdelijke deelname aan een schakelklas én dat de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool niet in de onderwijsbehoefte voor de leerling kan voorzien.

    • c.

      Vervoer naar een internationale schakelklas binnen het voortgezet onderwijs, wordt maximaal drie maanden ingezet wanneer een leerling (nog) niet in staat is zelfstandig te reizen. De afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke internationale schakelklas moet meer dan 6 kilometer zijn.

    • d.

      Leerlingen van een AZC komen niet in aanmerking voor het leerlingenvervoer omdat zij taalonderwijs krijgen op het terrein van het AZC.

Artikel 5 Stagevervoer

  • 1. Stage valt onder het leerlingenvervoer, wanneer dit een onderdeel is van het onderwijsprogramma en staat opgenomen in de schoolgids. Leerlingen lopen stage om zich voor te bereiden op deelname aan het maatschappelijk verkeer. Daarom wordt van de leerling, de ouders/verzorgers, maar ook van de school verwacht dat de maximaal mogelijke zelfstandigheid in het reizen naar het stageadres wordt nagestreefd. Stagevervoer wordt pas ingezet als er geen andere voorliggende oplossingen zijn.

  • 2. Een verzoek om stagevervoer moet vergezeld gaan van een stageovereenkomst.

  • 3. De school dient te zoeken naar een stageplaats zo dicht mogelijk bij de woning of op de route tussen woning en school. Wanneer hiervan wordt afgeweken, wordt bekostiging van vervoer naar een stageplaats alleen toegekend als de school deze keuze toereikend motiveert.

  • 4. Stagevervoer vindt uitsluitend plaats op vaste uren in de ochtend en middag, aansluitend aan de schooltijden zoals vermeld in de schoolgids. Wanneer andere werktijden gangbaar zijn in de beroepssector kan hier gemotiveerd van worden afgeweken.

  • 5. Stagevervoer wordt zoveel mogelijk gecombineerd met het reguliere leerlingenvervoer. Is dit niet mogelijk dan zijn er twee opties:

    • a.

      Er wordt gekeken naar de eigen mogelijkheden van ouders om hun kind te vervoeren. Indien ouders zelf voor het vervoer naar en van stage zorgen, krijgen zij hiervoor een vergoeding van €0,39 per km (beladen). Dit is voorliggend op de inzet van stagevervoer.

    • b.

      Wanneer ouders geen eigen mogelijkheden hebben om de leerling naar en van de stage te vervoeren, en het reguliere leerlingenvervoer ook geen uitkomst biedt, kan taxivervoer worden ingezet.

  • 6. Stagevervoer wordt niet ingezet in het weekend of tijdens vakanties en feestdagen.

Artikel 6 Vervoer buiten reguliere schooltijden

  • 1. De schooltijden zoals opgenomen in de schoolgids van de school zijn leidend voor het vervoer naar en van school. Voor afwijkende schooltijden vanwege examens, toetsweken, uitval van lesuren, schoolreisjes of ziekte kan geen aanspraak gemaakt worden op het leerlingenvervoer. De schooltijden in de schoolgids en niet die van het individuele lesrooster zijn dus leidend.

  • 2. Ouders/verzorgers zijn verantwoordelijk voor het vervoer van hun kind naar en van school buiten de reguliere schooltijden en ontvangen daar geen vergoeding voor.

  • 3. Bij extreme weersomstandigheden beslist de vervoerder of het vervoer niet of op een later tijdstip plaats moet vinden. De vervoerder communiceert dit naar ouders/verzorgers en naar de gemeente. Dit geldt alleen wanneer de veiligheid van het vervoer in het geding is.

Artikel 7 Vervoer naar andere bestemmingen

  • 1. Leerlingenvervoer is uitsluitend bestemd voor vervoer naar en van school.

  • 2. Het college kan leerlingenvervoer van school naar de buitenschoolse opvang of een door ouders/verzorgers aangewezen ander opvangadres toekennen als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het opvangadres ligt binnen de route van het vervoermiddel waarin de leerling vervoerd wordt; en

    • b.

      er geen extra kosten mee gemoeid zijn; en

    • c.

      de overige leerlingen in betreffend vervoermiddel er geen onevenredig veel nadeel van ondervinden; en

    • d.

      dit structureel is. Voor incidenten wordt geen omweg gemaakt door vervoerder.

  • 3. Het college kan leerlingenvervoer weigeren als het gaat om:

    • a.

      vervoer tussen schoolgebouwen onderling;

    • b.

      vervoer tussen school en zwembad of gymnastieklokaal;

    • c.

      vervoer voor medische of paramedische behandeling;

    • d.

      vervoer voor schoolreisjes en sportdagen;

    • e.

      vervoer naar logeerhuizen.

Artikel 8 Woonplaatsbeginsel ouders/verzorgers

  • 1. Het college kan besluiten tot het inzetten van leerlingenvervoer indien de leerling structureel en feitelijk in de gemeente verblijft.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 8, eerste lid, kan het college besluiten tot het inzetten van leerlingenvervoer indien:

    • a.

      de leerling in de gemeente West Betuwe gebruik maakt van het leerlingenvervoer; en

    • b.

      het vast staat dat de leerling een korte tijd (max. 6 weken) in een andere gemeente zal verblijven; en

    • c.

      de leerling de ’huidige’ school blijft bezoeken; en

    • d.

      de leerling na deze korte tijd terug zal keren naar de gemeente West Betuwe.

  • 3. In alle andere situaties dat een kind tijdelijk elders verblijft geldt de hoofdregel.

Artikel 9 Co-ouderschap

Wanneer in het geval van co-ouderschap leerlingenvervoer noodzakelijk is, moeten beide ouders afzonderlijk, voor de dagen dat de leerling doordeweeks bij hen verblijft, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Hierbij wordt gekeken naar de feitelijke verblijfplaats van de leerling, niet alleen het adres waar de leerling staat ingeschreven.

Artikel 10 Begeleiding in vervoer

  • 1. Van ouders/verzorgers wordt geen begeleiding in het vervoer verlangd als:

    • a.

      het een éénoudergezin betreft, waarbij de ouder/verzorger werkt of een opleiding volgt, die moet leiden tot het vinden van werk en aanpassing van de werk- of lestijden het onmogelijk maken de leerling te begeleiden. Dit moet aangetoond worden (door middel van een verklaring). Ook moet worden aangetoond dat anderen in het sociaal netwerk niet kunnen helpen; of

    • b.

      het een éénoudergezin betreft en de ouder/verzorger één of meerdere kinderen, jonger dan 11 jaar uit hetzelfde gezin, tegelijkertijd naar een andere school moet brengen. Er moet aannemelijk worden gemaakt dat een andere oplossing (bijvoorbeeld het inschakelen van het sociale netwerk) niet mogelijk is; of

    • c.

      door een medisch deskundige is vastgesteld dat er medische gronden zijn die (één van de) ouders/verzorgers belemmeren de leerling te begeleiden en anderen hierbij niet behulpzaam kunnen zijn.

  • 2. Naast deze criteria wordt per situatie bekeken wat in redelijkheid van de ouders/verzorgers mag worden verwacht.

  • 3. De begeleiding van een leerling naar school mag de begeleider maximaal vier uur per dag kosten en maximaal één uur per enkele reisafstand. De inzet van meerdere begeleiders is mogelijk.

Artikel 11 Stimuleren zelfredzaamheid in het vervoer

  • 1. Om de zelfredzaamheid van de leerling bij het fietsen of het reizen met het openbaar vervoer te vergroten, kan de leerling deelnemen aan een speciaal project gericht op het leren van zelfstandig reizen.

  • 2. Door middel van gesprekken met ouders/verzorgers en scholen wordt onderzocht wat de leerling nodig heeft om zelfstandig te kunnen reizen.

  • 3. Ouders/verzorgers worden gestimuleerd en gemotiveerd om met hun kind te oefenen, hun kind te (laten) begeleiden bij het zelfstandig reizen.

Artikel 12 Handicap

  • 1. Leerlingen die vanwege een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap in het geheel niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, komen in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Voor deze leerlingen geldt geen kilometergrens, drempelbedrag of inkomensafhankelijke bijdrage.

  • 2. Wanneer een leerling vanwege herstel of revalidatie langer dan drie maanden afhankelijk is van een medisch hulpmiddel (bijv. een rolstoel), kan er een beroep worden gedaan op het leerlingenvervoer. Hiervoor moet een medische verklaring overlegd worden. De gemeente kan een vervoersvoorziening toekennen voor de duur van het herstel en/of de revalidatie.

  • 3. De gemeente verstrekt geen vervoersvoorziening op tijdelijke medische gronden (korter dan drie maanden). Ouders/verzorgers zijn zelf verantwoordelijk om deze tijdelijke situatie op te vangen.

Artikel 13 Advies andere deskundigen

  • 1. Wanneer wordt aangegeven dat een leerling gebruik moet maken van aangepast vervoer op grond van een handicap, moet ter onderbouwing een medische verklaring worden meegestuurd. Deze medische verklaring moet inzicht geven waarom de leerling niet zelfstandig of niet onder begeleiding gebruik kan maken van het openbaar vervoer. De medische verklaring mag niet ouder zijn dan drie jaar.

  • 2. Voor de beoordeling van de aanvraag en het voorbereiden van de beslissing op de aanvraag kan het college een onafhankelijk onderzoek instellen naar welke vorm van vervoer een leerling in aanmerking moet komen. Deze kosten zullen door de gemeente worden gedragen.

  • 3. Het onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd door een door de gemeente aan te wijzen onafhankelijke adviesorganisatie.

Artikel 14 Ongewenst gedrag

  • 1. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de leerling gedurende het vervoer berust bij de leerling en de ouders/verzorgers.

  • 2. Een leerling kan gedrag vertonen dat onacceptabel is. Bijvoorbeeld omdat het daarmee een gevaar voor zichzelf en/of anderen veroorzaakt, bedreigend of onhygiënisch is. Wanneer zo’n situatie zich voordoet kan onderzocht worden of hier een medische oorzaak aan ten grondslag ligt. Afhankelijk van het medische advies kan de toegekende vervoersvoorziening zo nodig worden aangepast.

  • 3. In situaties waarbij een leerling ontoelaatbaar gedrag vertoont in het (aangepaste) vervoer, worden ouders/verzorgers hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld en wordt hen de gelegenheid geboden hun kind te (laten) begeleiden. Hiertoe stelt de gemeente een extra zitplaats beschikbaar.

  • 4. Over de noodzaak van begeleiding of de inzet van individueel vervoer voor de leerling kan de gemeente zich laten adviseren door een externe deskundige.

  • 5. Ook wanneer er een medische oorzaak is aan te wijzen voor de misdragingen en die misdragingen kunnen met het bieden van begeleiding onder controle gehouden worden, zijn het de ouders/verzorgers die de begeleiding dienen te organiseren.

  • 6. Wanneer het gedrag niet verbetert, kan de gemeente besluiten het vervoer voor deze leerling te beëindigen, op te schorten of in te trekken.

Artikel 15 Berekening en uitbetaling vergoedingen

  • 1. Vergoedingen voor eigen vervoer per fiets of auto worden berekend op basis van de vergoedingen in de VNG Modelverordening Leerlingenvervoer.

  • 2. De vergoeding voor eigen vervoer per auto wordt berekend op basis van één maal heen- en één maal terugreis.

  • 3. De vergoeding voor het openbaar vervoer wordt vastgesteld aan de hand van de meest kostenefficiënte oplossing.

  • 4. Uitbetaling vindt plaats op basis van declaratie van het daadwerkelijk gereden kilometers per jaar.

Artikel 16 Drempelbedrag

  • 1. De hoogte van het drempelbedrag is gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer op grond van de zone-indeling voor een jeugdjaarkaart op basis van twee sterren in 2012. Per 2013 wordt dit bedrag jaarlijks met het CBS indexcijfer verhoogd volgens opgave door VNG.

  • 2. Het drempelbedrag wordt berekend op basis van een heel schooljaar. Als slechts een gedeelte van het schooljaar gebruik gemaakt wordt van leerlingenvervoer, wordt het drempelbedrag berekend naar rato van het aantal maanden. Hierbij wordt een periode van minder dan een halve maand afgerond naar beneden en meer dan een halve maand afgerond naar boven.

  • 3. Ouders zijn geen drempelbedrag verschuldigd wanneer hun inkomen beneden een bepaalde grens ligt. Dit drempelbedrag is in de verordening vastgelegd.

  • 4. De peildatum van het inkomen ligt 2 jaar voor het aanvraagjaar. Bij een aantoonbare structurele daling van het inkomen in de periode tussen het peiljaar en het jaar van de aanvraag, kan een later peiljaar gekozen worden.

  • 5. Beoordeling van het gezamenlijk inkomen gebeurt aan de hand van een IB60 verklaring. Als de ouders/verzorgers de gevraagde inkomensgegevens niet verstrekken, wordt automatisch het drempelbedrag in rekening gebracht.

  • 6. Gezien het maatschappelijk belang van de inzet van pleegouders wordt aan verzorgers geen drempelbedrag in rekening gebracht.

  • 7. Als ouders/verzorgers in de schuldsanering of schuldhulpverlening zitten wordt afgezien van het opleggen van het drempelbedrag.

  • 8. Bij meer kinderen uit een gezin, die gebruik maken van aangepast vervoer, zal over maximaal 2 kinderen een drempelbedrag verschuldigd zijn. Bij eigen vervoer door ouders/verzorgers wordt er geadviseerd 1 kind voor het leerlingenvervoer op te geven.

Artikel 17 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als ‘Beleidsregels leerlingenvervoer West Betuwe 2021’.

  • 2. De beleidsregels treden in werking na bekendmaking op 1 januari 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 15 december 2020

Burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe,

De secretaris,

de burgemeester,