Verordening individuele inkomenstoeslag

Geldend van 01-01-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag

De raad van de gemeente Hof van Twente;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 8 en artikel 36a van de Participatiewet;

Overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een inkomenstoeslag bij verordening te regelen;

besluit:

vast te stellen de navolgende verordening individuele inkomenstoeslag 2021

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet: de Participatiewet;

b. WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

c. WSF 2000: Wet Studiefinanciering 2000;

d. bijstandsnorm: de normen als bedoeld in artikel 21 van de wet;

e. referteperiode: een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

f. peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt door middel van een daarvoor bestemd aanvraagformulier;

g. inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op inkomenstoeslag als inkomen gezien.

Artikel 2 Rechthebbenden

1. Voor een inkomenstoeslag komt in aanmerking degene, die 21 jaar of ouder maar jonger is dan de voor hem of haar geldende pensioengerechtigde leeftijd en die gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen per maand, dat niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

2. Het recht op inkomenstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Zij moeten allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Als één van beide gehuwden niet voldoet aan de voorwaarden, dan hebben beide echtgenoten geen recht op inkomenstoeslag.

Artikel 3 Hoogte van de toeslag

1. De inkomenstoeslag bedraagt per jaar:

a. voor gehuwden €400,00;

b. voor een alleenstaande ouder €360,00, en

c. voor een alleenstaande €280,00.

2. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op inkomenstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de gezinssituatie op de datum van aanvraag bepalend.

Artikel 4 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de rechthebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5 Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.

Artikel 6 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de hoogte van de bijdrage opnieuw vaststellen.

Artikel 7 Onvoorziene gevallen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als de Verordening individuele inkomenstoeslag 2021.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening individuele inkomenstoeslag 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hof van Twente d.d. 15 december 2020.

De raad van Hof van Twente,

de griffier, de voorzitter,

mr. A. Venema drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

Toelichting op de verordening individuele inkomenstoeslag 2021

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 bij de invoering van de Participatiewet vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet).

Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. Er is in principe geen zicht op inkomensverbetering als de aanvrager dat ook de afgelopen 3 jaar (zie ook referteperiode) buiten zijn toedoen niet heeft kunnen realiseren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1Begrippen

Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Ten aanzien van een aantal begrippen, die niet in de Participatiewet staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met de bijstandsnorm wordt altijd bedoeld de voor de aanvrager geldende norm. Voor een alleenstaande en alleenstaande ouder is dat 70%, voor een kostendeler het berekende percentage en een gezin 100% van het netto minimumloon. Er wordt geen rekening gehouden met wel of geen woonkosten.

Voor de alleenstaande ouder met een ander inkomen dan bijstand wordt voorgesteld uit te gaan van 90% van het WML. Dit, omdat de norm alleenstaande ouder als norm uit de Participatiewet is verdwenen. Zodoende kunnen ook alleenstaande ouders, die geen bijstand hebben, maar wel een laag inkomen, in aanmerking komen voor de toeslag.

Referteperiode: dit is een periode van drie jaar gedurende welke men aan de voorwaarden voor het recht op een inkomenstoeslag moet hebben voldaan om hiervoor in aanmerking te kunnen komen. Nadat iemand 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer aanwezig.

De minimumleeftijd voor het recht op een inkomenstoeslag is 21 jaar. Iemand is immers vanaf een leeftijd van 18 jaar voor de bijstand een zelfstandig rechtssubject.

Peildatum: de datum waarop men de inkomenstoeslag aanvraagt.

Artikel 2Rechthebbenden

Iemand heeft recht op een inkomenstoeslag als hij gedurende een periode van drie jaar een inkomen heeft gehad, dat niet hoger is dan 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Dit inkomen hoeft niet te zijn een inkomen uit een bijstandsuitkering. Ook mensen die een inkomen hebben uit of in verband met arbeid dat gelijk is aan of lager is dan de bijstandsnorm, komen voor de toeslag in aanmerking.

Het recht op inkomenstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Zij moeten allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Als één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op inkomenstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 Participatiewet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op inkomenstoeslag. Verdere toelichting op de uitzonderingen hierop staan bij de toelichting bij artikel 3.

Artikel 3Hoogte van de toeslag

De gezinssituatie op de peildatum is bepalend voor welke toeslag men krijgt.

Als er sprake is van een niet-rechthebbende partner (artikel 11) of als een partner uitgesloten is van het recht op bijstand (artikel 13, lid 1), bijvoorbeeld vanwege detentie, dan kan de rechthebbende partner in aanmerking komen voor een inkomenstoeslag. De hoogte van de toeslag is dan die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Als het vermogen van de rechthebbende op de peildatum hoger is dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet, bestaat er geen recht.

Omdat de inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, wordt in het derde lid ook zo’n regeling gegeven voor het recht op inkomenstoeslag. Dit is iets anders dan als een van de gehuwden geen recht heeft op de inkomenstoeslag, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden. Dan bestaat in het geheel geen recht op een inkomenstoeslag.

Artikel 10 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de hoogte van de toeslag opnieuw vaststellen.