Regeling vervallen per 06-10-2022

Algemene subsidieverordening gemeente Delft

Geldend van 10-08-2022 t/m 05-10-2022

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Delft

De raad van de gemeente Delft;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 22 september 2020;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 4:21 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT

vast te stellen de verordening: Algemene subsidieverordening gemeente Delft.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Europese Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 127), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

  • de-minimisverordening: verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352), verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 352/9) en verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • Verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • Wet Bibob: Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid sub a en b van de Awb worden verstrekt.

  • 2. Op subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid sub c en d van de Awb worden verstrekt zijn alleen de artikelen 6 tot en met 20 uit deze verordening van toepassing.

Artikel 3. Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd te beslissen op subsidieaanvragen die vallen onder de reikwijdte van deze verordening en is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 2. Het college stelt bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Hierin kan tevens worden bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, welke verplichtingen worden opgelegd, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Het college kan subsidieplafonds vaststellen.

  • 2. Het college maakt het vastgestelde subsidieplafond en de gekozen verdelingswijze van de subsidie tijdig bekend. Dit doet het college op de wijze zoals geregeld in de van toepassing zijnde subsidieregeling.

  • 3. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder voorwaarde dat voldoende middelen op de Programmabegroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Hoofdstuk 2. Subsidieverlening

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college met gebruikmaking van het aanvraagformulier.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • 1.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • 2.

      de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • 3.

      een sluitende begroting van een realistisch dekkingsplan voor de kosten en opbrengsten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • 4.

      het jaarverslag en de jaarrekening van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag is gedaan;

    • 5.

      als het een subsidie betreft die per kalenderjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte of de statuten toe aan de aanvraag.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die voor een tijdvak van een boekjaar of meerdere boekjaren wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 13 weken voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Andere aanvragen om subsidie worden ingediend uiterlijk 8 weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Een aanvraag om subsidie voor een of meer boekjaren die niet betrekking heeft op het jaar of de jaren direct volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend, wordt buiten behandeling gelaten.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college beslist op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede lid, binnen 8 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb en artikel 6 van de Wet Bibob weigert het college de subsidie als:

    • a.

      de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader; of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

  • 3. Onverminderd de vorige leden kan het college de subsidie verder weigeren:

    • a.

      als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

    • b.

      als de te subsidiëren activiteit een commercieel doel heeft;

    • c.

      als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • d.

      als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • e.

      als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • f.

      als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • g.

      in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:57 van de Awb vordert het college een subsidie met wettelijke rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Hoofdstuk 3. Verplichtingen

Artikel 10. Meldplicht subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld schriftelijk aan het college.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert het college onverwijld schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet, niet tijdig of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 11. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Bij subsidies verleend voor activiteiten die zijn gericht op (groepen van) kwetsbare burgers of jeugd, kan de verplichting worden opgelegd tot het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag voor alle (vrijwillige) medewerkers die zich bezighouden met het verrichten van betreffende activiteiten.

  • 2. Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere doelgebonden verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38, eerste lid, van de Awb worden opgelegd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 12. Egalisatiereserve

  • 1. Bij verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger van een per boekjaar verstrekte subsidie een egalisatiereserve vormt.

  • 2. Het verschil tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt in dat geval ten gunste respectievelijk ten laste van de egalisatiereserve.

  • 3. De ontvanger van een andere subsidie dan bedoeld in het eerste lid kan het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen. In geval van toestemming is het bepaalde in lid 2 van toepassing.

Artikel 13. Vermogenstoets

  • 1. Voor organisaties die overwegend van een Delftse subsidie afhankelijk zijn geldt een vermogenstoets. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a.

      de vrij besteedbare middelen van de organisatie aan het einde van het boekjaar waarover de subsidie wordt verstrekt mogen maximaal 10% zijn van de inkomsten voor dat boekjaar;

    • b.

      per instelling kan worden bepaald dat voor de normering van het weerstandsvermogen de vuistregel “10% van het totaal aan inkomsten” een afwijkend percentage moet worden gehanteerd;

    • c.

      tot het vrij beschikbare reservevermogen worden tevens gerekend voorzieningen en bestemmingsreserves van de aanvrager c.q. begunstigde waarvan de noodzaak niet is aangetoond;

    • d.

      indien uit de bij de aanvraag gevoegde gegevens of anderszins blijkt dat het vrij beschikbare reservevermogen van de aanvrager meer bedraagt dan het genormeerde weerstandsvermogen gedurende het eerstvolgende jaar, dan kan het bedrag aan te verlenen subsidie overeenkomstig worden verlaagd;

    • e.

      indien uit de bij een rekening gevoegde balans blijkt dat het vrij beschikbare eigen vermogen van een begunstigde meer bedraagt dan het genormeerde weerstandsvermogen gedurende het verstreken jaar, kan het college van burgemeester en wethouders bij de subsidie-aanvraag voor het nieuwe subsidiejaar het meerdere op de subsidie in mindering brengen.

  • 2. Bij de subsidieregeling kan van het bepaalde in dit artikel worden afgeweken.

Artikel 14. Controleprotocol

Voor zover de subsidieontvanger verplicht is bij de aanvraag tot vaststelling een goedkeurende controleverklaring over te leggen, is hij verplicht het controleprotocol voorafgaand aan de controle ter beschikking van de accountant te stellen.

Hoofdstuk 4. Vaststelling en verantwoording

Artikel 15. Wijze van verstrekken en vaststelling subsidies tot en met €5.000,-

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000,- worden door het college zonder voorafgaande verlening vastgesteld.

  • 2. Bij de subsidieregeling kan van het bepaalde in dit artikel worden afgeweken.

Artikel 16. Termijn indienen aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan €5.000,-

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 5.000,- dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

    • a.

      in geval van een subsidie die voor een tijdvak van een kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 juni van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

    • b.

      in geval van een subsidie die voor een tijdvak van meerdere kalenderjaren wordt verstrekt, uiterlijk op 1 juni na afloop van het laatste kalenderjaar;

    • c.

      in andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. Bij subsidieregeling kan van het bepaalde in dit artikel worden afgeweken.

Artikel 17. Aanvraag tot vaststelling van subsidies van meer dan €5.000,- tot en met €75.000,-

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie van meer dan €5000,- tot en met €75.000,- bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, de aan de activiteiten verbonden doelstellingen zijn bereikt en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden lasten en baten (financieel verslag of jaarrekening); en

    • c.

      een bestuursverklaring, van het bestuur van betrokken instelling wordt verlangd dat zij verklaren getrouw en rechtmatig gehandeld te hebben.

  • 2. Bij subsidieregeling kan van het bepaalde in dit artikel worden afgeweken.

Artikel 18. Aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan €75.000,- tot €150.000,-

  • 1. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, de aan de activiteiten verbonden doelstellingen zijn bereikt en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden lasten en baten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      de door de accountant gecontroleerde jaarrekening (balans en exploitatierekening) van het vigerende subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een bestuursverklaring, van het bestuur van betrokken instelling wordt verlangd dat zij verklaren getrouw en rechtmatig gehandeld te hebben; en

    • e.

      een beoordelingsverklaring, met betrekking tot het genoemde in sub b, opgesteld door een onafhankelijke accountant als bedoeld in en overeenkomstig artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Bij subsidieregeling kan van het bepaalde in dit artikel worden afgeweken.

Artikel 19. Aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan € 150.000,-

  • 1. De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht, de aan de activiteiten verbonden doelstellingen zijn bereikt en aan de verplichtingen is voldaan;

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden lasten en baten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      de door de accountant gecontroleerde jaarrekening (balans en exploitatierekening) van het vigerende subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een bestuursverklaring: van het bestuur van betrokken instelling wordt verlangd dat zij verklaren getrouw en rechtmatig gehandeld te hebben; en

    • e.

      een controleverklaring met betrekking tot het genoemde in sub b, opgesteld door een onafhankelijke accountant als bedoeld in en overeenkomstig artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Bij subsidieregeling kan van het bepaalde in dit artikel worden afgeweken.

Artikel 20. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000,-

  • 1. Het college stelt een subsidie van meer dan € 5.000,- vast binnen 8 weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 8 weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers of activiteiten worden aangewezen waarvoor de subsidie wordt vastgesteld zonder voorafgaande verlening.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in artikel 16, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, stelt het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan het college overgaan tot ambtshalve vaststelling.

  • 5. Bij subsidieregeling kan het college afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 21. Hardheidsclausule

  • 1. Als een bij of krachtens deze verordening gestelde termijn voor een subsidieaanvrager of subsidieontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen, kan het college een andere termijn vaststellen.

  • 2. In een subsidieregeling kan worden bepaald dat het college van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of subsidieontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

  • 3. Toepassing van de vorige leden wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 22. Slotbepalingen

  • 1. Op aanvragen om subsidie die verleend zijn voor deze datum blijven de bepalingen van de Kaderverordening subsidies gemeente Delft 2014 van toepassing.

  • 2. De Algemene subsidieverordening gemeente Delft 2018 wordt ingetrokken.

    [In dit lid stond per abuis dat de Kaderverordening subsidies gemeente Delft 2014 werd ingetrokken. Dit betrof een kennelijke verschrijving en is derhalve aangepast.]

  • 3. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Delft.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 november 2020.

,burgemeester.

J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart

,griffier.

Drs. R.G.R. Jeene CMC

Toelichting Algemene subsidieverordening gemeente Delft

Algemeen

Subsidie is één van de instrumenten om een leefbare samenleving met toegankelijke voorzieningen voor iedereen, met elkaar te realiseren. Via gemeentelijke subsidies worden activiteiten en voorzieningen gerealiseerd die verbonden zijn aan gemeentelijk beleid.

De doelstellingen van het gemeentelijk beleid die van toepassing zijn op de periodieke of (meer)jaarlijkse subsidies, zijn: Schone en veilige stad, Sterk en sociaal, Solide maatschappelijke basis, Economische zelfstandigheid, Stad in bedrijf, Stad en bestuur.

Voor de éénmalige kortlopende subsidies geldt dat de activiteiten en projecten bijdragen aan de gemeentelijke doelen en het bevorderen van: Participatie van inwoners van Delft, Eigen en gezamenlijke kracht van Delftenaren, Sociaal klimaat en veiligheid bevorderen, Duurzaamheid en het Delftse milieu, Versterken van de eigen kracht van de organisatie.

Het subsidiebeleid van de gemeente Delft is afgestemd op de zittingsperiode van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. Het beleidskader Subsidies 2014-2018 Gemeente Delft is destijds vastgesteld door de gemeenteraad met het oog op de vaststelling van de toenmalige nieuwe subsidieregels (Kaderverordening Subsidies gemeente Delft 2014, beleidsregel Prestatiesubsidies, beleidsregel Stimulering van Participatie en Innovatie, beleidsregel Leefbare stad en beleidsregel Referendum). Voor de huidige periode 2019-2022 is gekozen om te werken met de Algemene subsidieverordening gemeente Delft (hierna ASV), deze is in de plaats gekomen van de Kaderverordening Subsidies gemeente Delft 2014. De ASV is door de raad vastgesteld. De ASV is grotendeels opgesteld conform het Model Algemene Subsidieverordening 2013 van de VNG. Het college stelt de nadere regelgeving op (subsidieregeling).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel zijn een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.

Onder het begrip ‘Europees steunkader’ vallen in ieder geval zowel de in dit artikel benoemde algemene groepsvrijstellingsverordeningen als de in dit artikel benoemde de-minimisverordeningen.

Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Artikel 2. Reikwijdte

Voor enkele activiteiten, zoals op het gebied van onderwijs, zijn specifieke subsidieverordeningen vastgesteld. Op subsidies voor die activiteiten is de ASV niet van toepassing. De ASV is ook niet van toepassing op subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid, onder a en b van de Awb worden verleend. Dit betreft subsidies die:

  • -

    worden verleend in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een jaar of totdat een binnen dat jaar bij de Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel is verworpen of tot wet is verheven en in werking in getreden (a); en

  • -

    rechtstreeks op grond van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of de Europese Commissie vastgesteld programma worden verstrekt (b).

Op subsidies die op grond van artikel 4:23, derde lid sub c en d van de Awb worden verstrekt zijn alleen de artikelen 6 tot en met 19 uit deze verordening van toepassing. Het betreft hier subsidies die zijn verstrekt op grond van de begroting, waarin de naam van de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld is vermeld en subsidies in incidentele gevallen.

Artikel 3. Bevoegdheid college

De raad stelt de ASV vast. Het college krijgt de bevoegdheid subsidieplafonds vast te stellen, te beslissen op de subsidieaanvragen die vallen onder de reikwijdte van de ASV en om nadere regels (subsidieregelingen) vast te stellen.

In de subsidieregelingen kan het college vastleggen welke activiteiten subsidiabel zijn, wat de doelgroep is, welke specifieke verplichtingen gelden, op welke wijze de subsidie berekend wordt en hoe de subsidie wordt uitbetaald.

Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid subsidieregelingen vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld.

Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb, bestaan hierop maar vier uitzonderingen:

  • a.

    de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);

  • b.

    de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidie-ontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);

  • c.

    de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);

  • d.

    de Europese subsidies (is voor gemeenten nauwelijks van belang).

In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van subsidieregeling zoals het afwijken van termijnen en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.

Artikel 4. Europees steunkader

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.

Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (lid 5).

Artikel 5. Subsidieplafond 

Het college stelt de subsidieplafonds (lid 1) en de verdeelregels (lid 2) vast. Bij de bekendmaking van het subsidieplafond moet het college de wijze van verdelen vermelden (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Dat kan door verwijzing naar de –door het college vastgestelde– subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Als dat geen bestaande subsidieregeling is zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht –in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb– (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (derde lid).

Artikel 6. Aanvraag 

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat de aanvraag met gebruikmaking van een aanvraagformulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid); bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (vierde lid).

Artikel 8. Beslistermijn

Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).

De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie en vervolgens teruggevorderd dient te worden.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings-en terugvorderingsgronden

In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb en van artikel 6 van de Wet Bibob, met andere verplichte weigeringsgronden aangevuld.

Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering. Vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a.

Wat betreft de verplichte weigeringsgrond opgenomen onder b dient het volgende opgemerkt te worden. Bepaalde Europese steunkaders verbieden –als er een bevel tot terugvordering uitstaat –alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een –op zichzelf verdedigbare– verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).

In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren [van de Europese Commissie] voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders –zonder de steun –niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.

In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht

Onderdelen a en c spreken voor zich. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

Onder f is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Onderdeel g ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen. Een subsidie kan ook geweigerd en ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet. Het gaat om de situatie waarin ernstig gevaar bestaat dat de subsidie mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.

Artikel 10. Meldplicht subsidieontvanger

Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.

Artikel 11. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).

Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 Awb (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie). In beginsel dient de verordening hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of –in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie– de verleningsbeschikking.

Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren. Het tweede lid biedt de grondslag om alle doelgebonden verplichtingen op te leggen waarvan het college vindt dat deze nodig zijn.

Het derde lid maakt het mogelijk in de subsidieregelingen verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.

Artikel 12. Egalisatiereserve

Het artikel van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waarin niet besteedde subsidie gelden worden gestort om in het jaar daarop de activiteiten alsnog te kunnen uitvoeren. De egalisatiereserve kan ook worden gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen.

Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve.

Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het derde lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.

Artikel 13. Vermogenstoets

De vermogenstoets is een (gesystematiseerde) aanscherping van het algemenebeginsel, dat als de gemeente bepaalde voorzieningen/activiteiten subsidieert de gemeente daarbij ook de eigen bijdragen kan/zal betrekken. Immers als men zelf de activiteit kan financieren, waarom is het dan nodig om daar publieke middelen voor vrij te maken.

Artikel 14. Controleprotocol 

Wanneer de subsidieverlening €150.000 of meer bedraagt, overlegt de subsidieontvanger bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een originele accountantsverklaring.

Artikel 15. Wijze van verstrekken en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 10). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.

Artikel 16. Termijn indienen aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan € 5000,-

Dit artikel geeft de termijn aan waarbinnen de aanvraag tot vaststelling ingediend dient te worden.

Artikel 17. Aanvraag tot vaststelling van subsidies van meer dan € 5.000,- tot en met € 75.000,-

In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 75.000 aan het college dienen te verantwoorden; de aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan.

Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt.

Het financieel verslag als bedoeld in lid 1 sub b geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de aanwending en de besteding van de verleende subsidie. Een financieel verslag kan de vorm hebben van een jaarrekening of een projectverantwoording. Het financieel verslag bevat minimaal een overzicht van de gerealiseerde baten en de bijbehorende gerealiseerde lasten, tenzij bij de verlening anders is bepaald. De subsidies worden verantwoord conform de indeling van de bij de verlening gehanteerde begroting.

Het tweede lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken.

Artikel 18. Aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan € 75.000,- tot €150.000,-

Bij subsidies vanaf € 75.000 tot €150.000,- wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde lasten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.

Het financieel verslag als bedoeld in lid 1 sub b geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de aanwending en de besteding van de verleende subsidie. Een financieel verslag kan de vorm hebben van een jaarrekening of een projectverantwoording. Het financieel verslag bevat minimaal een overzicht van de gerealiseerde baten en de bijbehorende gerealiseerde lasten, tenzij bij de verlening anders is bepaald. De subsidies worden verantwoord conform de indeling van de bij de verlening gehanteerde begroting.

Het tweede lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken.

Artikel 19. Aanvraag tot vaststelling subsidies van meer dan €150.000,-

Bij subsidies van meer dan € 150.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde lasten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten.

Het financieel verslag als bedoeld in lid 1 sub b geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de aanwending en de besteding van de verleende subsidie. Een financieel verslag kan de vorm hebben van een jaarrekening of een projectverantwoording. Het financieel verslag bevat minimaal een overzicht van de gerealiseerde baten en de bijbehorende gerealiseerde lasten, tenzij bij de verlening anders is bepaald. De subsidies worden verantwoord conform de indeling van de bij de verlening gehanteerde begroting.

Voorts wordt hier verzocht om een controleverklaring opgesteld door een accountant als bedoeld in en overeenkomstig artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek. Het tweede lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in dit artikel kan worden afgeweken.

Artikel 20. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000,-

Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst.

Het vijfde lid geeft aan dat bij subsidieregeling van het bepaalde in lid 1 en 2 van dit artikel kan worden afgeweken.

Artikel 21. Hardheidsclausule

In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.

Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.