Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2020 gemeente Velsen

Geldend van 01-07-2020 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2020 gemeente Velsen

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

a. Awb: Algemene wet bestuursrecht.

b. Bruteren: Het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.

a. Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen.

b. Inlichtingenplicht: De verplichting genoemd in artikel 17 lid 1 Participatiewet, artikel 13, lid 1 IOAW, artikel 13 lid 1 IOAZ en artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

c. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemer.

d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

e. Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

f. Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen.

Artikel 2. Algemene bepalingen met betrekking tot terugvordering

Onverminderd de wettelijke verplichting ten aanzien van herziening en terugvordering bij vorderingen, maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot:

a. het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 Participatiewet, respectievelijk artikel 17 lid 3b IOAW/IOAZ, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

b. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of inkomensvoorziening zoals omschreven in de artikelen 58 lid 2 en artikel 59 Participatiewet respectievelijk de artikelen 25 lid 2 en artikel 26 van de IOAW en IOAZ;

c. het bruteren van vorderingen die zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b. genoemde bevoegdheid. Van brutering wordt afgezien bij niet verwijtbare vorderingen die ontstaan in het 4e kwartaal van dat lopende kalenderjaar.

d. het verhalen van kosten van bijstand overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 61 tot en met 62i van de Participatiewet.

Hoofdstuk 2 Terugvordering

Artikel 3. Reikwijdte

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op vorderingen ontstaan op grond van onterecht verstrekte bijstand en verstrekte leningen op grond van de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 4. Afzien van terugvordering

Het college ziet af van terugvordering, indien

het terug te vorderen bedrag aan inkomensvoorziening lager is dan € 250 en verrekening niet mogelijk is;

het terug te vorderen bedrag aan bijzondere bijstand lager is dan € 250 en verrekening niet mogelijk is. Een uitzondering geldt voor bijzondere bijstand voor de kosten van kinderopvang. Deze worden niet teruggevorderd wanneer het terug te vorderen bedrag lager is dan € 100 en verrekening niet mogelijk is;

het gaat om de inkomsten in de laatste maand van de periode waarop de inkomensvoorziening betrekking heeft die niet meer kunnen worden verrekend, onder de voorwaarde dat de belanghebbende al ten minste zes maanden ononderbroken met de inkomensvoorziening te verrekenen inkomsten heeft;

het terug te vorderen bedrag aan inkomensvoorziening is ontstaan doordat er recht is op ouderenkorting en/of alleenstaande ouderenkorting in het jaar dat de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd bereikt;

  • a.

    hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 5. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde inkomensvoorziening indien:

a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling, te weten een vastgestelde minnelijke regeling op basis van de Wgs dan wel een schuldsaneringstraject op basis van de Wsnp met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen.

Artikel 6. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek wordt afgezien indien:

a. de terugvordering van inkomensvoorziening het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 7. Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding kan worden ingetrokken indien:

a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen. Dit wordt als ontbindende voorwaarde in de beschikking opgenomen;

b. de schuldregeling voortijdig wordt beëindigd door toedoen van belanghebbende;

c. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

d. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 8. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

. Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding indien de belanghebbende:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en minimaal 50% van het oorspronkelijke openstaande bedrag van de vordering heeft afgelost;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en kosten, alsnog heeft betaald.

2. Aan de betalingsverplichting is voldaan indien men minimaal volgens de aflossingscapaciteit heeft afgelost.

Artikel 9. Kwijtschelding na het niet voldoen aan de betalingsverplichting

Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding, indien belanghebbende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en al vijf jaar niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

2. Het is in ieder geval aannemelijk dat belanghebbende geen betalingen meer zal verrichten indien:

a. belanghebbende zich in het buitenland bevindt;

b. niet bekend is waar belanghebbende zich bevindt;

c. belanghebbende preferente vorderingen heeft en daardoor niet kan aflossen;

3. Het college kan besluiten tot kwijtschelding van een restantvordering lager dan € 50 indien belanghebbende na een aanmaning niet tot betaling is overgegaan en het treffen van verdere invorderingsmaatregelen naar het oordeel van het college niet doelmatig is.

Artikel 10. Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting bij vermogen

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregels vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een zaak zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden of zijn verstrekt op basis van Bbz 2004.

Artikel 11. Kwijtschelding bij overlijden

In het geval van overlijden van de belanghebbende wordt de vordering kwijtgescholden, tenzij sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid.

Hoofdstuk 3 verhaal

Artikel 12. Verhaal

Het college verhaalt de kosten van bijstand met inachtneming van de wettelijke bepalingen en hetgeen hierover in deze beleidsregels staat vermeld.

Artikel 13. Afzien van verhaal

Het college ziet af van verhaal, indien:

a. het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 100 per maand.

b. sprake is van een schenking of een nalatenschap van minder dan € 1000.

Artikel 14. Berekening verhaalsbedrag en indexering

1. De op de onderhoudsplichtige te verhalen bijdrage wordt berekend aan de hand van de Tremanormen zoals die door de rechterlijke macht worden gehanteerd bij de alimentatievaststelling.

2. Als daartoe aanleiding bestaat, doch tenminste eens per drie jaar wordt de te verhalen onderhoudsbijdrage herberekend.

3. De volgens het eerste lid vastgestelde te verhalen bijdrage wordt jaarlijks verhoogd met het alimentatie-indexpercentage zoals dat door de minister van Justitie wordt vastgesteld.

Artikel 15. Ingangsdatum

De ingangsdatum van de te verhalen onderhoudsbijdrage is de eerste dag van de maand volgend op die waarin het verhaalsbesluit is genomen.

Artikel 16. Verhaal in rechte

1. Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging dan wel dan na daartoe te zijn aangemaand niet bereid is te verhalen gelden te betalen, dan wel niet tijdig overgaat tot betaling daarvan, besluit het college conform artikel 62h Participatiewet tot verhaal in rechte.

2. Het college gaat niet over tot verhaal in rechte als het totaal te verhalen bedrag lager is dan € 500.

Artikel 17. Vaststelling door rechter

1.Het college neemt een rechterlijke uitspraak over alimentatie onverkort over.

2. Op een uitspraak bedoeld in het eerste lid en op een uitspraak naar aanleiding van verhaal in rechte als bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregels is titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht inzake aanmanen en het opleggen van een dwangbevel van toepassing.

Hoofdstuk 4 invordering

Artikel 18. Invordering

Invordering van terug te vorderen bijstand vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 19. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, lid 3 en 4 Participatiewet en artikel 28, lid 2 en 3 IOAW en IOAZ en ongeacht de in de Algemene wet bestuursrecht genoemde betalingstermijn, gaat het college indien mogelijk, direct na de afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op inkomensvoorziening.

Artikel 20. Uitstel van betaling

1. Het college verleent, bij beschikking, op verzoek van belanghebbende dan wel ambtshalve uitstel van betaling als uit de beschikbare gegevens duidelijk is dat belanghebbende niet de mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn de vordering geheel af te lossen.

2. Beoordeling op het verzoek van uitstel van betaling vindt plaats met in achtneming van hetgeen gesteld in artikel 21 van deze beleidsregels.

Artikel 21. Aflossingscapaciteit

Indien de belanghebbende een inkomensvoorziening ontvangt, wordt de aflossingscapaciteit berekend met in achtneming van de regels met betrekking tot de beslagvrije voet.

De aflossing kan lager worden vastgesteld voor zover de vordering, niet zijnde een fraudevordering, binnen een periode van 60 maanden geheel kan worden afgelost.

  • 1.

    Bij beëindiging van de uitkering blijft de aflossing gedurende de resterende looptijd twaalf maanden beperkt tot het in lid 1 genoemde bedrag; dit wordt per beschikking aan de belanghebbende meegedeeld. Daarna wordt de aflossingscapaciteit opnieuw vastgesteld

Artikel 22. Wettelijke rente

Voor de periode dat uitstel is verleend, wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 23. Herbeoordeling lopende betalingsverplichtingen

1. Het college zal periodiek of op basis van beleidsmatige thematische keuzes een draagkrachtonderzoek instellen om de aflossingscapaciteit opnieuw vast te stellen. Bij wijziging van het eerder opgelegde aflossingsbedrag wordt de belanghebbende hiervan, bij beschikking, in kennis gesteld. Een wijziging van die verplichting gaat in op de eerste van de maand, volgend op die waarin de beschikking is genomen.

2. Als de belanghebbende gemotiveerd verzoekt om herziening van de betalingsverplichting, beslist het college hierover binnen acht weken. Een verzoek tot wijziging schort de lopende betalingsverplichting niet op.

Artikel 24. Niet of niet meer voldoen aan betalingsverplichting

1. Als de belanghebbende niet (meer) voldoet aan de betalingsverplichting, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 470g, tweede lid van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, op basis van een executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:114 Algemene wet bestuursrecht.

2. Bij toepassing van het eerste lid wordt de vordering verhoogd met een bedrag voor invorderingskosten.

Hoofdstuk 5 slotbepalingen

Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 juli 2020 en worden geciteerd als Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet IOAW, IOAZ en Bbz 2020 gemeente Velsen.

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL PARTICIPATIEWET , IOAW, IOAZ en Bbz 2020 GEMEENTE VELSEN

Algemeen

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet is het voor gemeenten mogelijk onterecht verleende bijstand of te veel verleende bijstand terug te vorderen. Tevens is het op grond van artikel 61 mogelijk de kosten voor bijstand te verhalen. Terugvordering en verhaal zijn daarmee belangrijke instrumenten voor gemeenten bij de uitvoering van de Participatiewet. Enerzijds wil de gemeente veelal uit kostenoogpunt zoveel mogelijk onterecht en teveel verstrekte bijstand terugvorderen. Anderzijds streeft de gemeente ook sociale doelstellingen na. Het terugvorderen of verhalen van bijstandskosten heeft effect op deze sociale doelstellingen, zoals het armoede-, schuldhulpverlenings- en re-integratiebeleid.

De gemeente Velsen houdt bij het terugvorderen en verhalen van onterecht of teveel verstrekte bijstand rekening met de verschillende effecten van terugvordering en verhaal. Uitgangspunt is dat alle onterecht en teveel verstrekte bijstand wordt teruggevorderd. Dit komt tot uitdrukking in de beleidsregels. Tevens zorgen de beleidsregels voor een duidelijk uitvoeringskader voor de medewerkers. Bij het vaststellen van deze beleidsregels zijn ontwikkelingen in wet- en regelgeving en de jurisprudentie meegenomen. In de artikelsgewijze toelichting worden alleen die artikelen toegelicht die uitleg behoeven.

Artikel 3. Reikwijdte

Als gevolg van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet 2013) en hetgeen gesteld in de Participatiewet gelden de beleidsregels alleen als het niet om fraudevorderingen gaat. Voor fraudevorderingen gelden de regels zoals vastgelegd in artikel 58 van de Participatiewet. Bij het opleggen van en omgaan met boetes in het kader van bijstandsvorderingen worden zoveel mogelijk de juridische lijnen gevolgd zoals die zijn uitgezet binnen het wettelijk kader en de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 4. Afzien van terugvordering

Indien op grond van dit artikel wordt afgezien van terugvordering, komt er geen terugvordering tot stand. Indien wordt afgezien van verdere invordering van een reeds bestaande terugvordering, wordt gesproken van kwijtschelding.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende inkomensvoorziening zodanig laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Ten aanzien van verleende inkomensvoorziening is het grensbedrag gesteld op € 250. Voor bijzondere bijstand bedraagt dit kruimelbedrag eveneens € 250, tenzij het gaat om bijzondere bijstand voor kinderopvangtoeslag. In dat geval wordt het bedrag vastgesteld op € 50 aangezien het maximaal te ontvangen bedrag aan kinderopvangtoeslag per jaar relatief laag is.

Verder worden inkomsten uit de laatste maand van de uitkeringsperiode niet meer teruggevorderd, mits de belanghebbende minstens zes maanden inkomsten heeft gehad die met de bijstand werden verrekend. Hierbij maakt het niet uit of er sprake is van één of meerdere werkgevers. Dit hangt samen met het systeem van achteraf verrekenen. Inkomsten worden na afloop van een maand opgegeven en verrekend met de inkomensvoorziening over de volgende maand. Hierdoor valt er een gat van een maand bij beëindiging van de inkomensvoorziening. Als die verrekening al gedurende een lange periode plaatsvindt, is er sprake van een zekere gewenning. Het wordt daarom niet billijk geacht het laatste bedrag aan inkomen dat niet meer kan worden verrekend (inclusief verrekening met het gereserveerde vakantiegeld), nog terug te vorderen.

De ouderenkorting en de alleenstaande ouderenkorting worden niet teruggevorderd wanneer de uitkeringsgerechtigde de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en vervolgens een uitkering op grond van de AOW gaat ontvangen. Aangezien pas aan het einde van het betreffende jaar duidelijk wordt hoe hoog deze ouderenkorting is en omdat het gaat om relatief lage bedragen wordt om doelmatigheidsredenen afgezien van terugvordering

Tenslotte kunnen er in individuele gevallen redenen zijn op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien.

Artikel 5. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In principe wordt alle onterecht en teveel verstrekte bijstand terug gevorderd vanwege het maatschappelijk belang. Echter, er kunnen redenen zijn om van terugvordering af te zien. Een belangrijke reden is de schuldenproblematiek. Er is voor gekozen het bedrag aan openstaande vorderingen kwijt te schelden ingeval de belanghebbende deelneemt aan een minnelijk schuldentraject dan wel een Wsnp-traject welke is uitgesproken door de rechter. In de gevallen dat de belanghebbende voortijdig stopt met het schuldentraject of deze niet tot stand is gekomen, is geen sprake van kwijtschelding.

Artikel 8. Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

Naast het nastreven van terugvorderingsdoelstellingen worden ook sociale doelstellingen nagestreefd. Deze beleidsregels zijn op dusdanige wijze vormgegeven dat aan beide doelstellingen tegemoet wordt gekomen, door mensen niet langer dan nodig in de bijstand te houden en de uitstroom naar werk zoveel mogelijk te bevorderen. Om die reden is ervoor gekozen om openstaande vorderingen na vijf jaar kwijt te schelden als aan de betalingsverplichting is gedaan. Aan deze betalingsverplichting is voldaan als een debiteur minimaal 50% van het oorspronkelijke bedrag van de openstaande vordering na vijf jaar heeft afgelost. Dit aflossingspercentage van 50% wordt gehanteerd om willekeur zoveel mogelijk te voorkomen. Als er sprake is van meer dan één vordering en iemand op één van die vorderingen naar capaciteit aflost, wordt aan de betalingsverplichting voor alle vorderingen voldaan.

Artikel 9. Kwijtschelding na het niet voldoen aan de betalingsverplichting

In het geval er al vijf jaar niet is afgelost en de verwachting is dat dit ook niet zal gaan gebeuren, wordt besloten om het restant van de vordering kwijt te schelden. In die gevallen wegen de invorderingskosten niet meer op tegen het te innen bedrag. Dit geldt ook wanneer de restantvordering lager is dan € 50 en belanghebbende na een aanmaning niet tot betaling is overgegaan.

Artikel 10. Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting bij vermogen

Vorderingen worden nooit kwijtgescholden indien er sprake is van een onderpand welke ten grondslag ligt aan de vordering, zoals een krediethypotheek. Daarnaast wordt geen kwijtschelding verleend voor vorderingen die zijn ontstaan als verstrekking op basis van de Bbz 2004.

Artikel 11. Overlijden

Bij overlijden van de debiteur wordt afgezien van verdere invordering bij eventuele erven. De belangrijkste reden hiervoor is dat het vaak niet reëel is om te verhalen op personen welke buiten de bijstand van de debiteur staan en geen verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van de bijstand en de daaruit voortgekomen schulden. Wanneer sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid, dan wordt de schuld teruggevorderd van de medeaansprakelijke.

Artikel 12. Verhaal

Kosten van bijstand kunnen op derden worden verhaald in de gevallen die de wet aangeeft. Benadrukt wordt dat de inkomensvoorziening uitsluitend wordt verhaald in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd. Het college kiest er – ter uitvoering van het bepaalde in de Handhavingsverordening – voor om te verhalen. Verhaal vindt niet plaats op de bijstandsgerechtigde, maar op een derde.

Artikel 13. Afzien van verhaal

Om doelmatigheidsredenen wordt niet verhaald bij relatief geringe bedragen. De te maken kosten wegen dan niet op tegen de te innen bedragen.

Artikel 14. Berekening verhaalsbedrag en indexering

De verhaalsbijdrage van de onderhoudsplichtige wordt berekend volgens de zogenaamde Tremanormen. Is er al een rechtelijke uitspraak waarbij de alimentatie wordt vastgesteld, dan wordt hierbij aangesloten. Dat wil zeggen dat dan geen zelfstandige berekening wordt gemaakt. Hiervan wordt afgeweken als uit de rechterlijke uitspraak blijkt dat de vastgestelde alimentatie niet is gebaseerd op financiële gegevens. Dat kan zich bijvoorbeeld voordoen als partijen zelf een afspraak maken over de alimentatie (of het afzien daarvan). De opgelegde alimentatie wordt geïndexeerd. In beginsel wordt eens per drie jaar de door de gemeente vastgestelde bijdrage herberekend.

Artikel 16. Verhaal in rechte

In rechte vastgestelde verhaalsbijdragen zijn bevoorrechte vorderingen. Met een beschikking van de rechter kan vereenvoudigd executoriaal beslag worden gelegd. Daar waar de rechter een alimentatieverplichting ten behoeve van kinderen heeft vastgesteld, kan de invordering van achterstallige alimentatie worden overgedragen aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen

Artikel 17. Vaststelling door rechter

Als de rechter alimentatie heeft vastgesteld, doet de gemeente geen nader onderzoek. Het door de rechter vastgestelde bedrag is dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij het verhaal van kosten van bijstand.

Artikel 21. Aflossingscapaciteit

De aflossingscapaciteit wordt altijd op dezelfde wijze – met inachtneming van de regels met betrekking tot de beslagvrije voet – berekend. Er is bewust gekozen om de aflossingscapaciteit bij beëindiging van de uitkering gedurende 12 maanden op hetzelfde niveau te houden. Dit om de inwoner in staat te stellen blijvend uit te stromen naar werk en de positieve effecten van extra inkomsten te behouden.

Artikel 23. Herbeoordeling lopende betalingsverplichtingen

Er wordt gestreefd naar een efficiënt en effectief debiteurenbeleid. Daarom is gekozen de financiële heronderzoeken zoveel mogelijk op thematische wijze vorm te geven. Periodieke heronderzoeken worden uitgevoerd volgens heldere criteria. Zo wordt voorkomen dat heronderzoeken onnodig vaak worden uitgevoerd. Financieel heronderzoek op verzoek van de debiteur is in geval er sprake is van gewijzigde omstandigheden altijd mogelijk.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheden waarop de regeling is gebaseerd:

Algemene wet bestuursrecht;

Besluit bijstandverlening zelfstandigen;

Participatiewet;

Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Fraudewet 2013);

Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Ondertekening