BELEIDSREGELS UITWEGEN BRUMMEN 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGELS UITWEGEN BRUMMEN 2019

Kenmerk Z029459 / D292233

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE BRUMMEN,

Gelet op artikel 2:12 van de algemene Plaatselijke Verordening Brummen,

Hebben besloten:

  • 1.

    De Beleidsregels uitwegen Brummen 2019 vast te stellen.

Beleidsregels uitwegen Brummen 2019

Betreffende het aanvragen, aanleggen, in stand houden, verplaatsen en verwijderen van uitwegen.

Inhoudsopgave

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

1.2. Doelstelling

2. Wettelijke basis

2.1. Inleiding

2.2. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

2.3. Wegenwet

2.4. APV

2.5. Bestemmingsplannen

3. Algemene regels

3.1. Kosten betreffende de aanvraag

3.2. Voorschriften betreffende de aanvraag

3.3. Procedure en toetsing

3.4. Geldigheid van de vergunning (tot de aanleg en nadien)

3.5. Verwijzing naar bestaande situaties bij weigering van een vergunning

3.6. Het wijzigen of verplaatsen van een uitweg

3.7. Het vervallen van het hebben van een uitwegvergunning

4. Nadere uitwerking toetsingscriteria

4.1. Ter voorkoming van gevaar voor verkeer op de weg

4.2. Indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats

4.3. Indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast

4.4. Indien sprake is van een vergunningaanvraag voor een tweede uitweg

4.5. Indien sprake is van een aantasting van het beoogde aanzien van de omgeving

5. Uitvoeringsaspecten

5.1. Algemene uitgangspunten

5.2. Specifieke uitgangspunten binnen de bebouwde kom

5.3. Specifieke uitgangspunten buiten de bebouwde kom

6. Overgangs- en slotbepalingen

6.1. Hardheidsclausule

6.2. Inwerkingtreding

6.3. Overgangsbepaling

Hoofdstuk 1 Inleiding

Artikel 1.1 Aanleiding

Een uitweg, ook wel inrit, uitrit of oprit genoemd, is een aansluiting vanaf een perceel op de openbare weg. Deze beleidsregels zijn geldig voor uitwegen naar “bestemmingen” (bijvoorbeeld woningen en bedrijven).

Het is verboden zonder vergunning een uitweg te maken of veranderen. Op grond van de Wabo in combinatie met de APV, kan hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd. In de APV zijn weigeringsgronden opgenomen. Bovendien kan de gemeente, ter bescherming van het belang waarvoor de vergunning is vereist, voorschriften en beperkingen verbinden aan de vergunning. Er bestaat binnen de gemeente behoefte aan een kader op basis waarvan vergunningsaanvragen voor uitwegen worden getoetst. Dit toetsingskader is in dit document vastgelegd. De beleidsregels bevorderen eenduidige besluitvorming (consistentie) en bieden de aanvrager vooraf inzicht in de toetsingscriteria (transparantie).

Artikel 1.2 Doelstelling

De doelstelling van onderhavige beleidsregels is een heldere en formeel kader te scheppen, waarin onder andere de voorwaarden en beheer en onderhoud met betrekking tot de aanleg van uitwegen naar gemeentelijke wegen zijn vastgelegd.

Hoofdstuk 2 Wettelijke basis

Artikel 2.1 Inleiding

Met betrekking tot het maken en veranderen van een uitweg is diverse wet- en regelgeving van belang. Hieronder wordt kort op deze wet- en regelgeving ingegaan.

Artikel 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo is in artikel 2.2 lid 1 sub e het volgende opgenomen: “Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om: een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen. Geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning”.

Artikel 2.3 Wegenwet

Op grond van artikel 14 van de Wegenwet moet de eigenaar van een weg de uitwegen hierop in beginsel gedogen. Ten einde de bruikbaarheid van de weg te waarborgen is het toegestaan een vergunning te eisen en via voorschriften de wijze waarop wordt aangesloten te regelen.

Deze regeling is opgenomen in de APV artikel 2:12 “Maken en veranderen van een uitweg” en daarmee de wettelijke basis voor deze uitweg-beleidsregels.

Artikel 2.4 APV

In de APV wordt artikel 2:12 lid 1 bepaald dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning van het bevoegde gezag een uitweg naar de openbare weg te maken of te veranderen.

In artikel 2:12 lid 2 staan criteria waarop een vergunning kan worden geweigerd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 3.1 Kosten betreffende de aanvraag

Aan de aanvraag om vergunning zijn legeskosten verbonden. De legeskosten zijn te vinden in de legesverordening Brummen. Alle met de aanleg samenhangende kosten (waaronder ook de kosten voor verplaatsing van straatmeubilair, lichtmasten, rooien van bomen, planten van nieuwe bomen, aanpassing groen en/of leidingwerk) alsmede de leges voor de behandeling van de vergunningaanvraag komen voor rekening van de aanvrager. De uitvoeringskosten worden hierbij vooraf in rekening gebracht.

Artikel 3.2 Voorschriften betreffende de aanvraag

Bij de aanvraag dient overlegd te worden: een ingevuld aanvraagformulier met daarbij een tekening van de bestaande situatie en een tekening van de gewenste situatie (inclusief maatvoering). Indien de aanvraag niet volledig is zal er een verzoek tot aanvulling worden verzonden, overeenkomstig de bepalingen in de Awb.

Artikel 3.3 Procedure en toetsing

Op de aanvraag is de reguliere procedure, uit de Wabo, artikel 2.2 lid 1 sub e Wabo juncto artikel 3.7 Wabo van toepassing.

Een aanvraag om een vergunning wordt getoetst aan onderhavige beleidsregels. Voldoet een aanvraag niet aan deze beleidsregels, dan weigert het bevoegd gezag de vergunning, tenzij dit wegens bijzondere omstandigheden onevenredig is. Afwijking van de beleidsregels is altijd mogelijk op grond van artikel 4:84 Awb.

Artikel 3.4 Geldigheid van de vergunning (tot de aanleg en nadien)

Als de uitweg niet binnen twee jaar na verlening van de vergunning wordt aangelegd, gaat de gemeente Brummen actief over tot intrekking van de vergunning.

De vergunninghouder kan eenmaal verlenging van deze termijn krijgen voor een periode van drie maanden. Een dergelijke verlenging dient schriftelijk verzocht worden en uiterlijk twee maanden voor de einddatum van de verstrekte vergunning door ons ontvangen te zijn.

In bijzondere omstandigheden kan een afwijkende termijn worden toegestaan. Een aanvrager die een vergunning voor de aanleg wenst te verkrijgen voor een duur die langer is dan twee jaar dient dit bij de aanvraag te vermelden en de bijzondere omstandigheden aan te tonen.

Artikel 3.5 Verwijzing naar bestaande situaties bij weigering van een vergunning

Door andere in het verleden verworven rechten op het maken/hebben van een uitweg in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van de in dit document omschreven criteria is getrokken. Indien de vergelijkbare vergunning is verleend voor de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zal afwijzing van een vergunning plaats kunnen vinden onder verwijzing naar gewijzigd beleid.

Artikel 3.6 Het wijzigen of verplaatsen van een uitweg

Verzoeken tot wijziging of verplaatsing van een bestaande uitweg wordt beschouwd en getoetst als een nieuwe aanvraag. Hierop zijn de bepalingen in deze beleidsregels van toepassing.

Artikel 3.7 Het vervallen van het hebben van een uitwegvergunning

Het (recht op het) hebben van een uitweg vervalt:

a. Indien bij het uitvoeren van herbestratingswerkzaamheden en/of een wegreconstructie blijkt dat het perceel op de plaats van de uitweg geen uitweg meer heeft naar de openbare weg;

b. Indien de vergunninghouder dit verzoekt. De werkzaamheden worden in dat geval door de gemeente uitgevoerd voor rekening van de aanvrager.

Hoofdstuk 4 Nadere uitwerking toetsingscriteria

Artikel 4.1 Ter voorkoming van gevaar voor verkeer op de weg

De veiligheid van het verkeer op de weg is een zwaarwegend criterium. Een uitweg wordt geweigerd indien de uitweg komt te liggen:

a. Op een plaats waar door de uitweg de verkeersveiligheid in gevaar komt;

b. Op of binnen 5 meter van een bocht, rotonde, kruising of splitsing van wegen;

c. Op of binnen 5 meter van een voetgangersoversteekplaats;

d. Op of binnen 5 meter van een bushalte;

e. Op een plaats waar belemmeringen ontstaan voor het in- en uitrijden met een personenauto van één of meer bestaande garages;

f. Op een plaats waar de uitweg op een fiets- en/of voetpad uitkomt en dat pad moet worden bereden om vanaf de openbare weg het perceel te bereiken;

g. Op een plaats waar verlichting of bebording is aangebracht en deze uit oogpunt van veilig gebruik van de weg niet verplaatst kan worden;

h. Op een plaats waar het zicht vanaf de uitweg op de weg/fietspad/voetpad onvoldoende is voor verkeer;

i. Op of aan een gebiedsontsluitingsweg (maximum snelheid gelijk of hoger dan 50 km/u), tenzij de uitweg noodzakelijk is voor de ontsluiting van het perceel en deze uitweg een veilig en doelmatig gebruik van de weg niet belemmert;

j. De uitweg tot gevolg heeft dat straatmeubilair of een nutsvoorziening en/of ander obstakel dienen te worden verplaatst, terwijl er in de nabije omgeving geen geschikte alternatieve locatie voor genoemde objecten voorhanden is en/of er geen overeenstemming tot verplaatsing van het obstakel is met de eigenaar.

Artikel 4.2 Indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats

Een uitweg wordt geweigerd indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. Van een dergelijke situatie is onder meer sprake als:

a. De aanleg van een uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats, tenzij één of meerdere parkeerplaatsen op eigen terrein worden gecompenseerd als gevolg van de aanleg van een uitweg;

b. De aanleg van een uitweg de bruikbaarheid van de overblijvende openbare parkeerplaatsen belemmert.

Artikel 4.3 Indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast

Een uitweg kan worden geweigerd indien:

a. Deze is voorzien in een groenstrook die in het vigerende groenstructuurplan als beeldbepalend is aangeduid;

b. Ter plaatse van de uitweg houtopstanden of een boom met een beschermende status aanwezig zijn, en voor het kappen van de boom geen vergunning kan worden verleend;

c. De uitweg binnen het worteloppervlak van een boom wordt gesitueerd;

d. De uitweg versnippering van haag of groen veroorzaakt, waardoor efficiënt groenonderhoud niet meer mogelijk is.

Artikel 4.4 Indien sprake is van een vergunningaanvraag voor een tweede uitweg

Een uitweg wordt geweigerd indien sprake is van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten. Indien op twee percelen één woning is of wordt gebouwd, dan gelden de regels als ware het één perceel. Bij twee aangesloten percelen waarop twee woningen zijn of worden gebouwd, worden uitwegen zoveel mogelijk gecombineerd.

In uitzonderlijke gevallen kan vergunning worden verleend voor een tweede uitweg. Dit kan het geval zijn bij:

a. Woningen, indien de aanvrager gefundeerd kan motiveren waarin de noodzaak voor een tweede uitweg is gelegen. Een voorbeeld hiervan is eventuele noodzaak vanwege een handicap van één of meerdere bewoners.

b. Bedrijven, indien de aanvrager gefundeerd kan motiveren dat een tweede uitweg de efficiëntie van de bedrijfsvoering verbetert, en de (verkeers)veiligheid op de openbare weg niet in het geding is.

Voor aan-huis-gebonden beroepen gelden dezelfde regels als voor een woning.

Artikel 4.5 Indien sprake is van een aantasting van het beoogde aanzien van de omgeving

Een uitweg naar een woning wordt geweigerd indien:

a. Aansluitend aan de uitweg, op eigen terrein geen minimale ruimte beschikbaar is van 5 meter lang en/of 2,5 meter breed;

b. Er op eigen terrein minder dan 2,5 meter ruimte is naast de woning, wat leidt tot parkeren in de voortuin van de woning;

c. De uitweg leidt tot parkeren in de voortuin van tussenwoningen;

d. De uitweg in strijd is met het geldende inrichtings-, bestemmings- en/of definitief beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

Artikel 5.1 Algemene uitgangspunten

Algemene uitgangspunten bij uitwegen:

a. De aanleg van een uitweg op gemeentegrond binnen de bebouwde kom wordt door of namens de gemeente uitgevoerd, in verband met uniformiteit en aansprakelijkheid. Er mag dus niet zelf overgegaan worden tot het aanleggen van een uitweg. Uitritten”).

b. De aanleg van een uitweg op gemeentegrond buiten de bebouwde kom wordt door de aanvrager uitgevoerd, conform de uitgangspunten van de gemeente. Bij een eventuele duiker in gemeentelijke watergang dient de uitweg door de gemeente uitgevoerd te worden op kosten van de aanvrager.

c. De aanleg van een uitweg op gemeentegrond buiten de bebouwde kom wordt door of namens de aanvrager uitgevoerd, conform de uitgangspunten van de gemeente. Bij een eventuele duiker in gemeentelijke watergang dient door de gemeente uitgevoerd te worden op kosten van de aanvrager.

d. Voor een uitweg over een watergang van het Waterschap dient de aanvrager ook een vergunning bij waterschap aan te vragen.

Artikel 5.2 Specifieke uitgangspunten binnen de bebouwde kom

Specifieke uitgangspunten bij uitwegen binnen de bebouwde kom:

a. De constructie wordt bepaald door de gemeente en bestaat in principe uit het standaard type Brummen:

- Inritblokken;

- Verlaagde trottoirbanden;

- Inritblokken (hoekstukken) met tussenliggende betonstraatstenen.

De uitwegconstructie dient te voldoen aan de CROW-richtlijnen (publicatie 344 “Richtlijn drempels, pletaus en uitritten”).

b. De afmetingen van de maximale uitwegbreedtes zijn:

- Uitweg bij 1 woning: 3 meter;

- Gecombineerde uitweg 2 woningen: 6 meter;

- Uitweg bij bedrijf: maximaal 8 meter (twee richtingen).

c. De uitweg op particuliere grond dient over minimaal 1 meter aansluitend aan de openbare weg voorzien te zijn van gesloten of elementverharding.

Artikel 5.3 Specifieke uitgangspunten buiten de bebouwde kom

Specifieke uitgangspunten bij uitwegen van landbouwpercelen buiten de bebouwde kom:

a. De constructie wordt bepaald door de gemeente en bestaat in principe uit:

- fundering van 25 cm;

- Straatzand 5 cm;

- Grijze betonklinkers of het aanwezige type bestrating;

- Opsluitbanden;

- Er mag geen gesloten verharding worden aangebracht.

De uitwegconstructie dient te voldoen aan de CROW-richtlijnen (publicatie 344 “”Richtlijn drempels, plateaus en uitritten”).

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Hardheidsclausule

De beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels uitwegen Brummen 2019.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze beleidsregels naar hun oordeel tot een onbillijkheid van bijzondere aard leidt af te wijken van deze beleidsregels.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels worden bekendgemaakt op de website en in het gemeenteblad en treden in werking op 1 januari 2019.

Artikel 6.3 Overgangsbepaling

Vergunningen verleend op basis van de APV juncto Wabo, danwel op basis van oud uitwegenbeleid, genomen vóór inwerkingtreding van deze beleidsregels gelden als vergunningen verleend krachtens deze beleidsregels. Ook wanneer een eerder toegestane uitweg in strijd is met het nieuwe beleid behoudt deze zijn rechtsgeldigheid.

Ondertekening

Dit besluit is genomen tijdens de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders van 22 januari 2019.

Het college B&W van de gemeente Brummen,

Burgemeester A.J. van Hedel