Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoeksche Waard 2020)

Geldend van 15-02-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoeksche Waard 2020)

Considerans

De raad van de gemeente Hoeksche Waard;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 oktober 2019;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna te noemen de wet) en artikel[en 3.8, tweede lid, en] 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoeksche Waard 2020:

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoeksche Waard 2020 (hierna te noemen de Verordening).

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en die niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      Beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot zelfredzaam zijn en/of te kunnen participeren;

    • c.

      Besluit: het door het college vastgestelde vigerende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoeksche Waard, waar op grond van deze verordening nadere regels en tarieven zijn vastgesteld;

    • d.

      Budgetplan: een door de cliënt opgesteld, en door het college goedgekeurd plan, waarin opgenomen is welke maatwerkvoorziening en de resultaten die daarmee worden bereikt de cliënt inkoopt met een Persoonsgebonden budget;

    • e.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • f.

      Dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • g.

      Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die een leefeenheid vormen;

    • h.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de cliënt of waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken. Hieronder begrepen ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

    • i.

      Gesprek: een gesprek naar aanleiding van een hulpvraag waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

    • j.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de BRP ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • k.

      Huisgenoot: de persoon met wie de cliënt duurzaam gezamenlijk een huishouden voert;

    • l.

      Huishoudelijke ondersteuning: het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten die leiden of die dreigen te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de cliënt dan wel van de leefeenheid waartoe hij behoort;

    • m.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning waarvoor een melding wordt gedaan;

    • n.

      Instandhoudingskosten: een door het College te bepalen bedrag dat bestemd is voor bijvoorbeeld onderhoud, reparatie en verzekering, verband houdend met de te verstrekken maatwerkvoorziening, waaronder ook een WA-verzekering bij vervoersvoorzieningen kan worden gerekend;

    • o.

      Kortdurend verblijf: verblijf van de cliënt waarbij permanent toezicht en ondersteuning wordt geboden elders dan in de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft;

    • p.

      Leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren en geacht kunnen worden gebruikelijke hulp te bieden aan elkaar;

    • q.

      Meerkosten: kosten niet zijnde de kosten bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten (van een voorziening) die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • r.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • s.

      Ondersteuningsplan: een door de aanbieder in samenspraak met de cliënt opgesteld plan over de inzet van activiteiten voor het te bereiken resultaat;

    • t.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet;

    • u.

      Professionele organisatie: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of Kamer van Koophandel (KvK) als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en die voldoet aan door het College te beoordelen kwaliteitseisen voor in ieder geval de medewerkers die bij de instelling in dienst zijn;

    • v.

      Sociale redzaamheid: de mate waarin de cliënt beschikt over voldoende maatschappelijke- en zelfredzaamheidvaardigheden;

    • w.

      Spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;

    • x.

      Uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (landelijk);

    • y.

      Verslag: een schriftelijk document als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de wet met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet bedoelde onderzoek waarin de oplossingen in samenspraak met de cliënt zijn benoemd;

    • z.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • aa.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • bb.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanent bewoning;

    • cc.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik in de woning;

    • dd.

      Zelfstandig werkend ondernemer: een ondernemer die geen personeel in dienst heeft en is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:

      • -

        niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;

      • -

        door de Belastingdienst aangemerkt worden als ondernemer voor de Inkomstenbelasting (voor eigen rekening en risico verrichten van werkzaamheden).

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. De hulpvraag kan schriftelijk, telefonisch of per email worden gedaan.

  • 3. Het college bevestigt de ontvangst van een hulpvraag schriftelijk of per e-mail.

  • 4. Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan en dat het binnen zeven dagen na de hulpvraag kan worden ingediend.

  • 5. In spoedeisende gevallen treft het college na de hulpvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomsten van het gesprek.

  • 6. Het college kan afspraken maken met aanbieders op welke wijze zij, namens de cliënt, met (een gewijzigde) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding kunnen doen.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Het gesprek

  • 1. Het college nodigt de cliënt met een hulpvraag zo spoedig mogelijk uit voor het gesprek.

  • 2. Ingeval van mantelzorg wordt, indien de cliënt dat wenst of het college dat noodzakelijk acht, de mantelzorger(s) uitgenodigd voor het gesprek.

  • 3. Het college kan voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in het eerste lid eerst de van belang zijnde gegevens voor dat gesprek verzamelen alvorens een afspraak wordt gemaakt.

  • 4. Bij het gesprek staat het belang van de cliënt centraal.

Artikel 2.4 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.5 Verslag van het gesprek

  • 1. Het college stelt van het gesprek een schriftelijk verslag op.

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid heeft betrekking op de uitkomsten van het gesprek en indien aanwezig het persoonlijk plan.

  • 3. Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

HOOFDSTUK 3 AANVRAAG

Artikel 3.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een ondertekend verslag, voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt, aanmerken als aanvraag.

  • 3. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5 tweede lid van de wet op te schorten indien voor de beoordeling van aanspraak op, dan wel welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage kan leveren een deskundigenadvies nodig is.

  • 4. Indien een aanvraag en een daarbij behorend verslag naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, dan wordt deze aangemerkt als hulpvraag.

Artikel 3.2 Advisering

  • 1. Het college kan om deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college voornemens is de aanvraag om medische redenen af te wijzen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren:

    • a.

      uit te nodigen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen.

HOOFDSTUK 4 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

Artikel 4.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      ondersteuning bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • c.

      ondersteuning bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger.

Artikel 4.2 Wettelijke criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Hoeksche Waard komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • d.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

    kan verminderen of wegnemen.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

Artikel 4.3 Gebruikelijke hulp

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college geacht kunnen worden gebruikelijke hulp te verlenen.

  • 2. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard, de omvang en de te verwachten duur van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie met de persoon binnen de leefeenheid, tenzij het huishoudelijke ondersteuning betreft;

    • c.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

Artikel 4.4 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan de toe te kennen maatschappelijke ondersteuning combineren met eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp bijvoorbeeld uit de sociale omgeving en verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan.

  • 2. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve - en individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de collectieve verstrekking.

  • 3. Het college kan de maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend toekennen indien de cliënt of personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 4. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het vorige lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

Artikel 4.5 Specifieke criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt gericht is.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien in de hulpvraag van de cliënt met een voor hem als algemeen gebruikelijk te beschouwen voorziening kan worden voorzien;

    • b.

      voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande verordeningen is verstrekt en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • e.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden heeft om zelf voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie;

    • f.

      indien een maatwerkvoorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs te vergen medewerking van de cliënt, diens huisgenoten, mantelzorger, aanbieder of van anderen uit diens sociale netwerk aan het oplossen van de beperkingen;

    • g.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 3. De aanvraag om een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een Persoonsgebonden budget) wordt geweigerd indien de maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk is gerealiseerd vóór de beslissing op de aanvraag.

  • 4. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat indien de cliënt geen woonplaats heeft of zal hebben in de gemeente Hoeksche Waard.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Criteria Persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een Persoonsgebonden budget met inachtneming van artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2. Het college kan de cliënt die in aanmerking wenst te komen voor een Persoonsgebonden budget voor diensten verplichten een Budgetplan op te stellen.

  • 3. Het Persoonsgebonden budget:

    • a.

      mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt;

    • b.

      mag niet aan een persoon worden besteed die tot de leefeenheid van de cliënt behoort die feitelijk gebruikelijke hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting;

    • c.

      wordt binnen zes maanden na toekenning aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Voor woningaanpassingen kan het college een langere termijn hanteren.

  • 4. De cliënt draagt zorg voor een afdoende verzekering van de met het Persoonsgebonden budget aangeschafte of bekostigde maatwerkvoorziening tegen schade en diefstal in binnen- en buitenland.

  • 5. Het Persoonsgebonden budget is toereikend om conform de toepasselijke afschrijvingsperiode de geïndiceerde maatwerkvoorziening aan te kunnen schaffen dan wel gedurende de budgetperiode, in geval van diensten, de geïndiceerde maatwerkvoorziening in te kunnen kopen.

Artikel 5.2 Schriftelijke overeenkomst bij diensten

De cliënt sluit met degene aan wie het Persoonsgebonden budget wordt besteed een door het college én de Sociale verzekeringsbank goedgekeurde schriftelijke overeenkomst. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de toepasselijke modelovereenkomst die de Sociale verzekeringsbank ter beschikking stelt.

Artikel 5.3 Verplichtingen bij hulpmiddelen en woningaanpassingen

  • 1. De cliënt draagt er zorg voor dat degene aan wie het Persoonsgebonden budget wordt besteed de maatwerkvoorziening levert conform de eisen die daaraan gesteld mogen worden die in het besluit tot toekenning zijn neergelegd.

  • 2. Het college stelt in het Besluit nadere regels over de eisen zoals bedoeld in het eerste lid voor de met het Persoonsgebonden budget aan te schaffen hulpmiddel of te realiseren woningaanpassing. Deze eisen kunnen ook van toepassing zijn indien een maatwerkvoorziening in natura wordt verleend.

Artikel 5.4 Hoogte Persoonsgebonden budget begeleiding en kortdurend verblijf

  • 1. De hoogte van een Persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op basis van het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan of het aantal geïndiceerde dagdelen of etmalen in natura.

  • 2. De hoogte van een Persoonsgebonden budget bedraagt niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage, tenzij de cliënt aantoont dat met het toe te kennen Persoonsgebonden budget de geïndiceerde maatwerkvoorziening niet kan worden ingekocht. Daaronder is ook het vervoer begrepen van en naar de locatie waar de geïndiceerde maatwerkvoorziening wordt geboden.

  • 3. Voor de goedkoopst passende bijdrage hanteert het college gedifferentieerde tarieven die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft ingekocht:

    • a.

      90% voor ondersteuners die niet bij een door het college gecontracteerde professionele organisatie werken; en

    • b.

      75% voor ondersteuners die werkzaam zijn als zelfstandig werkend ondernemer.

  • 4. Het Persoonsgebonden budget voor begeleiding voor personen die behoren tot het sociaal netwerk van de cliënt bedraagt niet meer dan het op grond van de Wet langdurige zorg geldende tarief voor zorg van niet-professionele zorgverleners.

  • 5. De tegemoetkoming voor op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning voor kortdurend verblijf voor een hulp uit het sociaal netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 1 bedraagt maximaal € 141,-- per kalendermaand.

  • 6. Het college kan in het Besluit nadere regels stellen over het vrij besteedbaar bedrag in het kader van de verantwoording van het Persoonsgebonden budget.

  • 7. Het College stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders vast in het Besluit.

Artikel 5.5 Hoogte Persoonsgebonden budget Huishoudelijke Ondersteuning

  • 1. De hoogte van een Persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op basis van het aantal geïndiceerde uren dan wel een tijdseenheid naar rato daarvan.

  • 2. Het Persoonsgebonden budget voor Huishoudelijke Ondersteuning bedraagt 51% van het tarief waarvoor het college de geïndiceerde huishoudelijke ondersteuning heeft ingekocht.

  • 3. Het College stelt de stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders vast in het Besluit.

Artikel 5.6 Hoogte Persoonsgebonden budget overig

  • 1. De hoogte van het Persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen bedraagt in ieder geval niet meer dan het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende bijdrage in natura waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere noodzakelijke bijkomende kosten.

  • 2. De hoogte van het Persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen wordt mede gebaseerd op de betreffende afschrijvingsperiode zoals bedoeld in artikel 10.1 vijfde lid van de verordening.

  • 3. Het college stelt het Persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing vast op basis van een programma van eisen waarbij het uitgangspunt van de goedkoopst passende bijdrage geldt. Daarbij kan het college bijkomende noodzakelijke kosten in aanmerking nemen.

  • 4. Het college kan de hoogte van het Persoonsgebonden budget vaststellen op basis van een offerte indien de geïndiceerde maatwerkvoorziening waaronder inbegrepen de instandhoudingskosten of andere bijkomende noodzakelijke kosten niet binnen het assortiment van gecontracteerde aanbieders vallen.

  • 5. Het college stelt in het Besluit nadere regels over de omvang van de budgetperiode van hulpmiddelen.

  • 6. Het College stelt de tarieven die het verschuldigd is aan de (gecontracteerde) aanbieders vast in het Besluit.

HOOFDSTUK 6 HUISHOUDELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 6.1 Specifieke criteria

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van huishoudelijke ondersteuning.

  • 2. Een cliënt komt niet in aanmerking voor huishoudelijke ondersteuning indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijk hulp kunnen verlenen.

  • 3. Huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit de volgende activiteiten:

    • a.

      Licht huishoudelijk werk

    • b.

      Zwaar huishoudelijk werk

    • c.

      Wasverzorging

    • d.

      Boodschappen voor het dagelijks leven

    • e.

      Maaltijdverzorging

    • f.

      Opvang en verzorging minderjarige kinderen/volwassen huisgenoten

    • g.

      Advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden

    • h.

      Dagelijkse organisatie van het huishouden (niet zijnde begeleiding)

    • i.

      Hulp bij ontregelde huishouding door psychische stoornissen (niet zijnde begeleiding)

  • 4. Huishoudelijke activiteiten gericht op het schoonhouden van de woning worden slechts geboden indien dit betrekking heeft op de ruimten die gericht zijn op het normale gebruik van de woning.

HOOFDSTUK 7 BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

  • a.

    begeleiding bij het in staat stellen tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen, het voeren van een gestructureerd huishouden of dagbesteding waaronder zo nodig het noodzakelijke vervoer;

  • b.

    kortdurend verblijf.

Artikel 7.2 Specifieke criteria begeleiding en dagbesteding

  • 1. Voor de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 7.1 onder a van de verordening geldt het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening.

  • 2. De cliënt komt niet in aanmerking voor begeleiding of dagbesteding indien tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 3. De cliënt kan in aanmerking komen voor dagbesteding of begeleiding indien dat bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie.

  • 4. Onder de activiteiten van begeleiding of dagbesteding wordt in ieder geval verstaan ondersteuning bij:

    • a.

      sociale redzaamheid;

    • b.

      gedrag;

    • c.

      psychisch functioneren;

    • d.

      geheugen of oriëntatiestoornissen;

    • e.

      de organisatie van het huishouden of ondersteuning bij een ontregeld huishouden;

    • f.

      zelfzorg;

    • e.

      participatie (dagbesteding).

  • 5. Het college draagt zo nodig zorg voor het noodzakelijke vervoer zodat de cliënt gebruik kan maken van de dagbesteding.

  • 6. Het vervoer als bedoeld in het vorige lid wordt in ieder geval noodzakelijk geacht indien:

    • a.

      de cliënt niet zelf, zelfstandig lopend al dan niet met een algemeen gebruikelijk loophulpmiddel, in staat is de dagbesteding te bereiken of zelfstandig met een algemeen gebruikelijk vervoermiddel te reizen;

    • b.

      de cliënt niet met beschikbare hulp van personen uit diens sociale netwerk of vrijwilligers kan reizen of op een andere manier door hen kan worden begeleid.

Artikel 7.3 Begeleiding en dagbesteding

De te bereiken resultaten van begeleiding en/of dagbesteding worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:

  • a.

    het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven voor zover het dagbesteding betreft;

  • b.

    het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven voor zover het begeleiding betreft;

  • c.

    zoveel mogelijk in aanvaardbare mate met anderen kunnen meedoen in de maatschappij.

  • d.

    in samenhang met de vorige resultaten de mantelzorger(s) te ontlasten.

Artikel 7.4 Specifieke criteria kortdurend verblijf

  • 1. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van kortdurend verblijf in een accommodatie van een instelling (aanbieder).

  • 2. De cliënt kan slechts in aanmerking komen voor kortdurend verblijf indien:

    • a.

      dit noodzakelijk is om de mantelzorger te ontlasten; en

    • b.

      de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning die gepaard gaat met het overnemen van permanent toezicht, niet zijnde het bieden van geneeskundige zorg en het overnemen van ADL-verrichtingen; en

    • c.

      begeleiding en dagbesteding al dan niet aangevuld met (ambulante) geneeskundige zorg niet als passende bijdrage kan worden aangemerkt.

  • 3. Kortdurend verblijf omvat een etmaal. Het college kan kortdurend verblijf ook voor een aaneengesloten periode per kalenderjaar verlenen.

HOOFDSTUK 8 ONDERSTEUNING GERICHT OP HET WONEN

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    Woonvoorzieningen;

  • b.

    Zich in en om de woning verplaatsen.

Artikel 8.2 Woonvoorzieningen

Het te bereiken resultaat ten aanzien van woonvoorzieningen wordt slechts geboden indien deze bestaat uit het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimten in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

Artikel 8.3 Criterium primaat van verhuizen

  • 1. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 8.2 van deze verordening, zal deze mogelijkheid eerst beoordeeld worden om het bedoelde resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van aanpassing van de woning het in het Besluit genoemde bedrag te boven gaan:

    • a.

      Het college kan de cliënt op wie het primaat als bedoeld in dit artikel van toepassing is zonder aanvraag in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van deze verordening;

    • b.

      De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizen als bedoeld in het eerste lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

Artikel 8.4 Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een woonvoorziening worden verleend aangaande de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van woonvoorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het treffen van woonvoorzieningen in, specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 3. Een woningaanpassing wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de woningaanpassing wordt getroffen.

  • 4. De aanvraag kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woningaanpassing het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt, die een woningaanpassing aanvraagt, niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op een woningaanpassing of een traplift in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    • d.

      de cliënt, die een woningaanpassing aanvraagt, verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      de noodzaak tot het treffen van een woningaanpassing het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

  • 5. Het college stelt in het Besluit de afschrijftermijnen vast als bedoeld in het vorige lid onderdeel f.

Artikel 8.5 Zich verplaatsen in en om de woning

De te bereiken resultaten van het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning.

HOOFDSTUK 9 ONDERSTEUNING BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER

Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning

Onder maatschappelijke ondersteuning in dit hoofdstuk wordt in ieder geval verstaan:

  • a.

    Het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving;

  • b.

    Medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan, gericht op zelfredzaamheid en participatie.

Artikel 9.2 Specifieke criteria

  • 1. Met het oog op het zich verplaatsen, kan een maatwerkvoorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert in principe het primaat van de collectieve verstrekking.

Artikel 9.3 Het zich kunnen verplaatsen

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen gericht op zelfredzaamheid en participatie bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het kunnen doen van boodschappen;

    • b.

      het kunnen onderhouden van sociale contacten;

    • c.

      het deelnemen aan activiteiten, waaronder inbegrepen dagbesteding, binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Onder de leefomgeving in het vorige lid wordt de Hoeksche Waard en het overige gebied binnen een afstand van 25 kilometer rondom de woning verstaan, tenzij de cliënt geen aansluiting heeft op het Valysvervoer.

  • 3. Het te bereiken resultaat als bedoeld in het eerste lid onder a, b en c (tezamen) maakt participatie mogelijk met een omvang van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer per jaar.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het tweede of derde lid.

HOOFDSTUK 10 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 10.1 Maatwerkvoorziening en Persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

    • a.

      een maatwerkvoorziening (in natura), zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of kan maken;

    • b.

      een Persoonsgebonden budget gedurende de budgetperiode.

  • 2. De bijdrage in de kosten is verschuldigd met inachtneming van de regels waaronder het bijdrageplichtig inkomen van het Uitvoeringsbesluit.

  • 3. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of Pgb zijn gelijk aan de kostprijs of een gedeelte van de kostprijs, zoals aangegeven in artikel 10.2, tot aan ten hoogste de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 4. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage in de kosten verschuldigd voor:

    • a.

      een minderjarige cliënt, waaronder ook een woningaanpassing;

    • b.

      rolstoelen;

    • c.

      aan een rolstoel gekoppelde voorzieningen (zoals handbikes).

  • 5. Afschrijvingsperioden voor hulpmiddelen bedragen:

    • a.

      tilliften en trapliften: 10 jaar;

    • b.

      overige hulpmiddelen ten behoeve kinderen: 5 jaar;

    • c.

      overige hulpmiddelen ten behoeve volwassenen: 7 jaar.

  • 6. De bijdrage in de kosten bedraagt niet meer dan de kostprijs.

Artikel 10.2 Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1. De bijdrage in de kosten bij een Persoonsgebonden budget voor scootmobielen en tilliften en trapliften geldt per maand voor de duur van de afschrijvingsperiode als bedoeld in artikel 10.1 vijfde lid van de verordening.

  • 2. De bijdrage in de kosten bij een Persoonsgebonden budget voor douche/badvoorzieningen, fietsen en/of driewielfietsen wordt als volgt berekend, bij een kostprijs:

    • a.

      lager dan € 500,00 wordt de kostprijs gedeeld door 6 voor de duur van 6 maanden;

    • b.

      hoger dan € 500,00 doch lager dan € 1.000,00 wordt de kostprijs gedeeld door 12 voor de duur van 12 maanden;

    • c.

      hoger dan € 1.000,00 doch lager dan € 5.000,00 wordt de kostprijs gedeeld door 60 voor de duur van 60 maanden;

    • d.

      hoger dan € 5.000,00 wordt de kostprijs gedeeld door 120 perioden voor de duur van 120 maanden.

  • 3. De bijdrage in de kosten voor woningaanpassingen bedraagt 100% van de kostprijs en geldt voor een periode van maximaal 10 jaar.

  • 4. De bijdrage in de kosten voor overige maatwerkvoorzieningen, niet zijnde maatwerkvoorzieningen zoals bedoeld in de vorige leden, in natura en het toepasselijke Persoonsgebonden budget wordt als volgt berekend, bij een kostprijs:

    • a.

      lager dan € 500,00 wordt de kostprijs gedeeld door 6 voor de duur van 6 maanden;

    • b.

      hoger dan € 500,00 doch lager dan € 1.000,00 wordt de kostprijs gedeeld door 12 voor de duur van 12 maanden;

    • c.

      hoger dan € 1.000,00 doch lager dan € 5.000,00 wordt de kostprijs gedeeld door 60 voor de duur van 60 maanden;

    • d.

      hoger dan € 5.000,00 wordt de kostprijs gedeeld door 120 voor de duur van 120 maanden.

Artikel 10.3 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van de maatwerkvoorziening is:

    • a.

      de huurprijs van die het college verschuldigd is aan de aanbieder inclusief de eventueel bijkomende kosten zoals instandhoudingskosten;

    • b.

      de koopprijs die het college verschuldigd is aan de aanbieder (al dan niet naar rato in verband met de economische afschrijftermijn), inclusief de eventueel bijkomende kosten zoals instandhoudingskosten;

    • c.

      de waarde van de maatwerkvoorziening in depot van de gemeente dan wel de instandhoudingskosten die aan de maatwerkvoorziening zijn verbonden;

    • d.

      voor diensten geldt het tarief welke het college verschuldigd is aan de aanbieder.

  • 2. De kostprijs van een Persoonsgebonden budget is gelijk aan het (maandelijkse) bedrag van het Persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 11 TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 11.1 Aanspraak

  • 1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:

    • a.

      verhuiskosten- en inrichtingskosten;

    • b.

      een sportrolstoel;

    • c.

      deelname aan het maatschappelijk verkeer met een maatwerkvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 9 van deze verordening.

  • 2. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten voor zover op deze persoon het primaat van verhuizen van toepassing is als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening.

Artikel 11.2 Aanvraag

  • 1. De tegemoetkoming wordt op aanvraag verleend.

  • 2. De tegemoetkoming voor een sportrolstoel wordt voor een periode van minimaal drie jaar verleend en wordt alleen verstrekt indien de met een reeds eerder verstrekte tegemoetkoming aangeschafte sportrolstoel technisch is afgeschreven.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuiskosten- en inrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 8.3 van de verordening. In het toekenningsbesluit kan het college een periode opnemen waarbinnen de cliënt de kosten dient te declareren.

Artikel 11.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

  • 1. De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald dan nadat de persoon als bedoeld in artikel 11.1 eerste lid van de verordening is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

  • 2. Het college stelt in het Besluit nadere regels waaronder in ieder geval:

    • a.

      de hoogte van de tegemoetkoming;

    • b.

      de wijze waarop die te gelde kan worden gemaakt waaronder begrepen declaratie van kosten; en

    • c.

      de wijze waarop rekening wordt gehouden met samenvallende vervoersbehoeften van personen in verband met de hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 11.1 eerste lid onder c van de verordening.

HOOFDSTUK 12 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING, TERUGVORDERING EN TERUGBETALING

Artikel 12.1 Opschorting en beëindiging

Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel (uitbetaling van) Persoonsgebonden budget of een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van de verordening geheel of gedeeltelijk beëindigen, dan wel de inzet (levering) daarvan tijdelijk (laten) opschorten indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of de verordening;

  • b.

    de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

  • c.

    de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    de cliënt is overleden waarbij het Persoonsgebonden budget eindigt op de eerste dag volgend op dag van overlijden.

Artikel 12.2 Herziening of intrekking

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet of het recht op een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van de verordening.

  • 2. Het college kan onder toepassing van het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 herzien of intrekken indien achteraf blijkt dat de persoon bedoeld in dat hoofdstuk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.

  • 3. Een besluit tot verlening van een Persoonsgebonden budget kan worden herzien of ingetrokken indien blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of als bedoeld in hoofdstuk 5 van deze verordening.

Artikel 12.3 Terugvordering en verrekenen

Onverminderd artikel 2.4.1 van de wet kan het college nadat het besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening (natura of in de vorm van een Persoonsgebonden budget) of een tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van de verordening is herzien of ingetrokken:

  • a.

    het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten terugvorderen van de cliënt of de derde aan wie het Persoonsgebonden budget is uitbetaald;

  • b.

    de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 11 van deze verordening terugvorderen;

  • c.

    de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen;

  • d.

    de wijze waarop de terugvordering wordt geïnd, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de te compenseren beperkingen.

HOOFDSTUK 13 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 13.1 Fraudepreventie

Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening (in natura of in de vorm van een Persoonsgebonden budget) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Artikel 13.2 Controle

Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de persoonsgebonden budgetten. Tevens beoordeelt het college of de cliënt nog voldoet aan de criteria om voor een Persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

HOOFDSTUK 14 OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 14.1 Waardering

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers indien mantelzorg wordt verleend aan een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente NAAM.

  • 2. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college oog voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 14.2 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de registratie en afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 14.3. Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 14.4 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders zorgen voor: een goede kwaliteit van maatwerkvoorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt en het aansluiten bij de informele zorg;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg waaronder inbegrepen de informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van maatwerkvoorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde maatwerkvoorzieningen.

Artikel 14.5 Prijs kwaliteitsverhouding

  • 1. Het college stelt voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet, vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. De vaste prijs of de reële prijs voor een dienst is ten minste gebaseerd op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet;

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de ondersteuning, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken ondersteuners;

    • c.

      redelijke overheadkosten;

    • d.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • e.

      reis- en opleidingskosten;

    • f.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • g.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 3. Het college kan bij het verlenen van de opdracht voor te leveren diensten rekening houden met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 4. Het college houdt bij het verlenen van de opdracht voor te leveren overige voorzieningen door een derde (niet zijnde diensten) rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier aanbieder worden gevraagd, zoals:

      • aanmeten, levering en plaatsing van de voorziening;

      • instructie over het gebruik van de voorziening;

      • onderhoud van de voorziening.

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 14.6 - Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college kan in het Besluit nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

§ 5. Beschikking

Artikel 14.7 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als Persoonsgebonden budget wordt verleend.

  • 2. Bij het verlenen van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      welke de te verlenen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verleend, en indien van toepassing,

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

  • 3. Bij het verlenen van een voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het Persoonsgebonden budget moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het Persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het Persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat ingangsdatum en de duur is van de verstrekking is;

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • f.

      welke verplichtingen voortvloeien uit het persoonsgebonden budget;

    • g.

      of het Persoonsgebonden budget wordt overgemaakt aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Indien de cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd wordt dat en de kostprijs opgenomen in de beschikking.

HOOFDSTUK 15 SLOTBEPALINGEN

Artikel 15.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 15.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het hierop berustende Besluit geldende bedragen (niet zijnde de bijdrage in de kosten) verhogen of verlagen met een index. De wijze van indexeren is opgenomen in het Besluit.

Artikel 15.3 Overgangsrecht

  • 1. Met de inwerkingtreding van deze verordening worden:

    • a.

      de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Binnenmaas 2018, vastgesteld op 21 december 2017;

    • b.

      de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Cromstrijen 2018, vastgesteld op 13 februari 2018;

    • c.

      de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Korendijk 2018, vastgesteld op 5 december 2017;

    • d.

      de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oud-Beijerland 2018, vastgesteld op 19 december 2017; en

    • e.

      de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Strijen 2018, vastgesteld op 19 december 2017

    ingetrokken, met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van die verordeningen, met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen, waarbij het toekenningsbesluit van de maatwerkvoorziening of het Persoonsgebonden budget wordt ingetrokken.

  • 2. Op de aanvraag welke is gedaan voor 1 januari 2020 beslist het college met toepassing van de verordening van de voormalige gemeente van de inwoner zoals bedoeld onder lid 1, tenzij toepassing van deze verordening gunstiger is.

Artikel 15.4 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoeksche Waard 2020.

Artikel 15.5 Inwerkingtreding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hoeksche Waard 2020 treedt in werking op 15 februari 2020.

Ondertekening

Dit besluit is vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van gemeente Hoeksche Waard op 28 januari 2020.

G. de Schipper-Tinga

Griffier

J.P.J. Lokker

Raadsvoorzitter


Noot
1

hulp uit het sociale netwerk: natuurlijk persoon die maatschappelijke ondersteuning verleent die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen hem en de cliënt bestaande sociale relatie, tenzij die maatschappelijke ondersteuning beroeps- of bedrijfsmatig wordt verleend.