Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld tot vaststelling van nadere regels in het kader van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld (Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld)

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2023

Intitulé

Besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld tot vaststelling van nadere regels in het kader van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld (Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

gelet op artikelen 11, 12, 12.a, 16 en artikel 18 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld;

besluit:

vast te stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een gemeentelijke vangnetvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • b.

    abonnementstarief: een door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) vast te stellen maandelijkse bijdrage die bij de verstrekking van een gemeentelijke vangnetvoorziening in natura of in de vorm van een pgb, dan wel bij verordening aangewezen algemene voorziening, betaald moet worden;

  • c.

    kostprijs: de werkelijke prijs die door de gemeente wordt betaald voor een gemeentelijke vangnetvoorziening of algemene voorziening;

  • d.

    verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld;

  • e.

    gemeentelijke vangnetvoorziening: een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • f.

    budgethouder: de cliënt, of degene die namens de cliënt het pgb beheert.

  • g.

    collectieve voorziening: één voorziening waar meerdere inwoners met een beperking gebruik van kunnen maken.

HOOFDSTUK 2 BIJZONDERE REGELS OVER HET PGB

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1. Verstrekking van een toegekende gemeentelijke vangnetvoorziening in de vorm van een pgb vindt plaats nadat de cliënt een pgb-plan heeft ingediend en het plan goedgekeurd is door het college.

  • 2. Verstrekking als pgb vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een pgb;

    • b.

      uit onderzoek is gebleken dat de gekozen dienst of product geen adequate voorziening is;

    • c.

      uit onderzoek is gebleken dat de cliënt een eerder verstrekt pgb niet in overeenstemming met doel en/of bestemming heeft ingezet;

    • d.

      verstrekking van een pgb gezien de (verwachte) korte duur van de verstrekking zou leiden tot een inefficiënte besteding van gemeentelijke middelen;

    • e.

      de dienstverlener tevens budgethouder is.

  • 3. De verantwoording van het pgb door de budgethouder aan het college vindt plaats met tussenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die belast is met de uitvoering en uitbetaling van de pgb’s, tenzij het pgb niet met tussenkomst van de SVB is uitbetaald.

  • 4. De besteding van het pgb dient volledig verantwoord te worden. Indien de budgethouder de besteding (gedeeltelijk) niet kan verantwoorden, vordert het college het niet verantwoorde deel terug.

  • 5. Binnen zes maanden na uitbetaling van het pgb dient verantwoording aan het college plaats te vinden door middel van overlegging van de factuur voor de aangeschafte voorziening. Indien het pgb niet binnen zes maanden na uitbetaling is aangewend voor bekostiging van de voorziening kan het college de beslissing tot verlening van het pgb herzien of intrekken.

Artikel 3 Beperkingen bestedingsmogelijkheden pgb

  • 1. De volgende activiteiten mogen niet uit het pgb worden betaald:

    • a.

      administratiekosten;

    • b.

      bemiddelingskosten;

    • c.

      eenmalige uitkering.

  • 2. Het pgb mag niet worden besteed aan ondersteuning in het buitenland.

Artikel 4 Terugvordering pgb na intrekking

  • 1. Bij intrekking van een pgb ten behoeve van de aanschaf van een voorziening, niet zijnde een woningaanpassing vordert het college, voordat een periode van zeven jaar is verstreken, het pgb gedeeltelijk terug, tenzij de cliënt het eigendom van de voorziening waarvoor het pgb is aangewend overdraagt aan het college.

  • 2. Het terugvorderingsbedrag wordt gelijkgesteld met de verkoopwaarde die de voorziening, waarvoor het pgb is aangewend, ten tijde van het intrekkingsbesluit heeft.

  • 3. Indien in geschil, wordt de verkoopwaarde van de voorziening vastgesteld door een aanbieder die soortgelijke voorzieningen in natura levert.

  • 4. Indien de cliënt bij aanschaf van de voorziening, bedoeld in het eerste lid, eigen middelen naast het pgb heeft aangewend, bedraagt het terugvorderingsbedrag, in afwijking van het tweede lid, een gedeelte van de verkoopwaarde, in gelijke verhouding tussen de aangewende eigen middelen en het aangewende pgb voor de aanschaf van de voorziening.

  • 5. In geval van een pgb verstrekt voor een woningaanpassing, dient deze terugbetaald te worden indien de woning verkocht wordt binnen zeven jaar na verstrekking. Dit bedrag wordt dan verminderd met het percentage van de afschrijving van de woningaanpassing. De afschrijving van een woningaanpassing is zeven jaar op basis van het volgende afschrijvingsschema:

    • a.

      10% bij verkoop binnen één jaar;

    • b.

      25% bij verkoop na één tot twee jaar;

    • c.

      40% bij verkoop na twee tot drie jaar;

    • d.

      55% bij verkoop na drie tot vier jaar;

    • e.

      70% bij verkoop na vier tot vijf jaar;

    • f.

      85% bij verkoop na vijf tot zes jaar;

    • g.

      95% bij verkoop na zes tot zeven jaar;

    • h.

      100% bij verkoop na zeven jaar.

Artikel 5 Pgb bij hulpmiddelen

Bij een pgb voor een hulpmiddel kan eenmaal per jaar een bedrag voor onderhoud en reparatie, en indien van toepassing verzekering, worden uitgekeerd, na declaratie door de cliënt. De hoogte van dit bedrag is maximaal de kosten die de leverancier voor naturavoorzieningen rekent voor onderhoud, reparatie en verzekering voor een soortgelijke voorziening.

HOOFDSTUK 3 ABONNEMENTSTARIEF

Artikel 6 Regels omtrent het abonnementstarief

  • 1. Vaststelling en inning van het abonnementstarief vindt plaats door het Centraal Administratie Kantoor (CAK), met uitzondering van de vangnetvoorziening maatschappelijke opvang.

  • 2. Indien voor gebruikmaking van een algemene voorziening het abonnementstarief verschuldigd is, wordt de cliënt hiervan vooraf op de hoogte gesteld door de aanbieder.

  • 3. Het abonnementstarief is verschuldigd zolang cliënt gebruik maakt van de voorziening of tot het moment dat de afzonderlijke betalingen van het abonnementstarief samen de kostprijs van de voorziening hebben bereikt.

  • 4. In geval van het plaatsen van een woonunit wordt de kostprijs vermeerderd met de plaatsings-, aansluit- en geraamde verwijder- en herstelkosten.

  • 5. Indien een voorziening is toegekend aan een minderjarige cliënt, wordt de cliënt, zodra hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, verantwoordelijk voor het betalen van het abonnementstarief.

HOOFDSTUK 4 TEGEMOETKOMING IN DE MEERKOSTEN

Artikel 7 Tegemoetkoming in de kosten voor een sporthulpmiddel

  • 1. De cliënt komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van een sporthulpmiddel als:

    • a.

      de cliënt aantoonbaar een sport beoefent waarvoor het sporthulpmiddel noodzakelijk is;

    • b.

      de cliënt de sport recreatief beoefent;

    • c.

      de cliënt in de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag niet eerder een tegemoetkoming ontvangen heeft voor de aanschaf van een sporthulpmiddel; én

    • d.

      de sport wordt beoefend in verenigings- of soortgelijk groepsverband.

  • 2. De tegemoetkoming voor de aanschaf en het onderhoud van een sporthulpmiddel bedraagt € 2.525,- per 36 maanden.

Artikel 8 Tegemoetkoming in de kosten van verhuizing

  • 1. De cliënt komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing als:

    • a.

      de huidige woning ongeschikt is, als gevolg van een lichamelijke beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen van de ingezetene, en bij hem leidt tot onvoldoende zelfredzaamheid;

    • b.

      in redelijkheid niet was te voorzien dat de woning ongeschikt zou worden; én

    • c.

      de cliënt verhuist naar zelfstandige woonruimte die langdurig geschikt is.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komt de cliënt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing als naar aanleiding van een melding als genoemd in artikel 2.3.2 Wmo 2015 het college van oordeel is dat de huidige woning niet geschikt te maken is en/of dat het primaat van verhuizen van toepassing is.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid komt een cliënt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing als hij een medische urgentie heeft verkregen op grond van artikel 28 van de Huisvestingsverordening 2019-2023 gemeente Barneveld.

  • 4. Geen tegemoetkoming wordt verstrekt als:

    • a.

      de cliënt verhuist naar een recreatiewoning waar permanente bewoning niet is toegestaan; of

    • b.

      de cliënt de ongeschikte woning, genoemd in het eerste lid onder a, reeds heeft verlaten.

  • 5. De tegemoetkoming bedraagt € 500,-.

  • 6. De tegemoetkoming wordt, na toekenning, aan de cliënt uitbetaald zodra hij een afschrift van de koop- of huur overeenkomst van de te betrekken woonruimte aan het college heeft overhandigd.

HOOFDSTUK 5 OVERIG

Artikel 9 Voorziening voor huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die op grond van de Wmo 2015 voor meer dan € 15.000,– is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, gedurende de periode dat de eigenaar de woning beschikbaar houdt voor een cliënt die een dergelijk aangepaste woning behoeft. De eerste maand huurderving komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag (de zogenaamde huurgrens).

Artikel 10 Valleihopper

  • 1. Met de pas van de Valleihopper kan maximaal 2500 kilometer per kalenderjaar tegen het kortingstarief met de Valleihopper worden gereisd. Dit wordt het kilometerbudget genoemd.

  • 2. Wanneer cliënt, naast een pas voor de Valleihopper, ook een scootmobiel heeft, wordt het kilometerbudget verlaagd naar maximaal 1250 kilometer per kalenderjaar.

  • 3. De in eerste en tweede lid genoemde kilometerbudgetten worden op het moment van toekenning voor het resterende deel van het kalenderjaar naar rato vastgesteld.

  • 4. Om gebruik te kunnen maken van het kilometerbudget dient de cliënt te beschikken over een pas van de Valleihopper. Voor deze pas is de cliënt eenmalig € 7,50 verschuldigd.

Artikel 11 Financiële bijdrage collectieve voorzieningen

  • 1. Het college kan een financiële bijdrage verlenen ten behoeve van het aanbrengen van een collectieve woonvoorziening in een wooncomplex, waardoor de zelfredzaamheid van bewoners met een beperking in het wooncomplex aantoonbaar wordt vergroot.

  • 2. Een financiële bijdrage wordt alleen verleend als het college van oordeel is dat de kostenbesparing op termijn opweegt tegen de extra investeringen op dit moment, mede in relatie tot de verwachte vermindering van het aantal aanvragen voor individuele woonvoorzieningen in het kader van de Wmo 2015.

  • 3. De financiële bijdrage bedraagt maximaal 50% van de realisatiekosten van de goedkoopst adequate voorziening.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van dit besluit als toepassing daarvan leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020 en wordt aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld.

  • 2. Op 1 januari 2020 wordt het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld, vastgesteld op 4 augustus 2016, en laatstelijk gewijzigd op 1 januari 2017, ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 3 december 2019.

Burgemeester en wethouders voornoemd,

H.F.B. van Steden

Secretaris

dr. J.W.A. van Dijk,

Burgemeester

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld – Toelichting

INLEIDING

De Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 gemeente Barneveld vraagt om nadere uitwerking. In dit besluit worden de regels uit de verordening geconcretiseerd.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

In dit hoofdstuk zijn de definities opgenomen.

HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET PGB

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

Verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb) vindt plaats op gemotiveerd verzoek van de

aanvrager. Dit gebeurt bij voorkeur tegelijk met de aanvraag. De cliënt wordt tijdens het gesprek geïnformeerd over de mogelijkheden en voorwaarden voor een pgb. Het tweede lid a tot en met e geven aan wanneer er geen pgb wordt verstrekt. Deze bepalingen zijn opgenomen om misbruik van het pgb te voorkomen.

In gevallen waarbij het ziektebeeld progressief is en de verwachting is dat er maar korte tijd gebruik

gemaakt zal worden van de voorziening, kan de gespreksvoerder beslissen geen pgb te verstrekken; dit om kapitaalvernietiging te voorkomen.

Het derde lid sluit aan bij de wet. In de Wmo 2015 is voor pgb’s het trekkingsrecht via de Sociale Verzekeringsbank Bank (SVB) als verplichting vastgelegd. Gemeenten maken het pgb niet meer rechtstreeks over op de rekening van de cliënt, maar op de rekening van de SVB. De SVB betaalt uit dit budget de rekeningen die de cliënt indient voor de geleverde ondersteuning. De wetgever beoogt mede door middel van het trekkingsrecht fraude met pgb’s tegen te gaan en daarmee de houdbaarheid van het pgb te vergroten. Het trekkingsrecht geldt in beginsel voor alle pgb’s in de Wmo, maar voor eenmalige pgb’s voor maatwerkvoorzieningen in de vorm van woningaanpassingen, vervoersvoorzieningen en andere hulpmiddelen is een (tijdelijke) uitzondering gemaakt. Sinds 2015 voeren de gemeenten de daaraan verbonden betalingen zelf uit. De SVB heeft daartoe een mandaatbesluit getekend voor alle gemeenten. Daarmee kunnen gemeenten niet alleen (betaal)besluiten nemen met betrekking tot eenmalige pgb’s, maar ook andere, daarmee in verband staande handelingen verrichten.

Artikel 3 Beperkingen bestedingsmogelijkheden pgb

Dit artikel geeft aan welke activiteiten niet uit een pgb mogen worden betaald. Het betreft geen limitatieve opsomming; komt een onderwerp niet in de opsomming voor, dan betekent dit niet dat het wel of niet uit een pgb gefinancierd mag worden. De reden dat een onderwerp niet in de opsomming voorkomt is dat er nog geen uitspraak over gedaan is. De gespreksvoerder zal dan aan de hand van wet -en regelgeving en jurisprudentie bepalen of het onderwerp betaald mag worden uit het pgb.

Artikel 4 Terugvordering pgb na intrekking

Bij het verstrekken van een pgb ten behoeve van de aanschaf van een hulpmiddel wordt het hulpmiddel geacht een levensduur van zeven jaar te hebben voordat deze geheel is afgeschreven. Als voor het verstrijken van deze zeven jaar het pgb wordt ingetrokken omdat het hulpmiddel dat van het pgb is aangeschaft niet meer gebruikt wordt of niet meer toereikend is, heeft het hulpmiddel nog restwaarde. Het pgb is niet bedoeld om de cliënt in een financieel betere positie te brengen dan als de cliënt gekozen had voor een hulpmiddel in natura. Daarom heeft de cliënt in deze gevallen de keuze om, of het hulpmiddel dat van het pgb is aangeschaft in eigendom over te dragen aan de gemeente, of het pgb gedeeltelijk terug te betalen.

Evenmin is het de bedoeling van de gemeente om de cliënt in een financieel slechtere positie te brengen bij de keuze voor een pgb. Het terugvorderingsbedrag wordt daarom gelijk gesteld met de reële verkoopwaarde van het hulpmiddel, zodat de cliënt bij verkoop van het hulpmiddel geen ‘schuld’ aan de gemeente hoeft te verkrijgen.

Vaak wordt een pgb gehanteerd voor de aanschaf van een hulpmiddel dat ‘luxer’ is dan de goedkoopste adequate voorziening. In dat geval zet de cliënt eigen middelen in om het hulpmiddel aan te schaffen. De restwaarde van het hulpmiddel is in dat geval hoger dan wanneer de cliënt enkel het pgb heeft aangewend voor de aanschaf. Om de afschrijving gelijkelijk te dragen is de verhouding tussen eigen middelen en terugvorderingsbedrag van de verkoopwaarde gelijk aan de verhouding tussen de aanwending van eigen middelen en het aangewende pgb ten opzichte van de aanschafwaarde.

Het vijfde lid bevat een afschrijvingsschema, aan de hand waarvan bij verkoop binnen zeven jaar na de woningaanpassing een eventueel aan de gemeente hiervoor terug te betalen bedrag wordt bepaald.

Artikel 5 Pgb bij hulpmiddelen

Dit artikel regelt de wijze waarop de kosten voor onderhoud, reparatie en eventueel verzekering bij een pgb voor een hulpmiddel worden vergoed. Het bedrag dat door de cliënt eenmaal per jaar gedeclareerd kan worden, is maximaal het bedrag dat de leverancier van naturavoorzieningen hanteert aan kosten voor een soortgelijke voorziening.

HOOFDSTUK 3 ABONNEMENTSTARIEF

Artikel 6 Regels omtrent het abonnementstarief

In dit artikel staan enkele praktische regels over het abonnementstarief. In het eerste lid is vastgelegd dat het tarief wordt vastgesteld en geïnd door het CAK, met uitzondering van de vangnetvoorziening maatschappelijke opvang.

Het tweede lid geeft aan dat een aanbieder van een algemene voorziening waar het abonnementstarief voor verschuldigd is, de cliënt daarover informeert. Dit is noodzakelijk, omdat cliënten, zich zonder tussenkomst van de gemeente, bij een aanbieder kunnen melden.

Als een woningaanpassing wordt toegekend aan een minderjarige cliënt, dan wordt het abonnementstarief bij de ouders in rekening gebracht. Vanaf het moment dat de minderjarige cliënt de leeftijd van achttien jaar bereikt, wordt hij zelf verantwoordelijk voor het betalen van het abonnementstarief. Als een minderjarige cliënt een hulpmiddel ontvangt, wordt geen eigen bijdrage geheven tot de leeftijd van achttien jaar. Vanaf dat moment dat hij meerderjarig is geworden, dient hij het abonnementstarief te gaan betalen. In het vijfde lid wordt deze werkwijze vastgelegd.

HOOFDSTUK 4 TEGEMOETKOMING IN DE MEERKOSTEN

Artikel 7 Tegemoetkoming in de kosten van een sporthulpmiddel

Dit artikel geeft de mogelijkheid van het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van de aanschaf van een sporthulpmiddel. Tevens staan de voorwaarden benoemd, waaraan de aanvraag moet worden voldoen. Noodzakelijk is dat de cliënt een sport beoefent in verenigings- of soortgelijk groepsverband, zodat het sporthulpmiddel aantoonbaar bijdraagt aan de participatie van de cliënt.

Artikel 8 Tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen van het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van een verhuizing van een cliënt. Tevens zijn hierin de voorwaarden benoemd waaraan een aanvraag moet worden voldaan. Een voorwaarde kan zijn dat het primaat van verhuizen van toepassing is. Dat houdt in dat het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding voorrang heeft op het verstrekken van andere woonvoorzieningen, zoals een woningaanpassing. De achterliggende gedachte bij het primaat van verhuizen is dat er zo efficiënt mogelijk met de beschikbare middelen en de woningvoorraad wordt omgegaan.

HOOFDSTUK 5 OVERIG

Artikel 9 Voorziening voor huurderving

In geval van huurbeëindiging van een woonruimte die voor meer dan € 15.000,– is aangepast op grond van de Wmo kan het college een tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden. De eerste maand huurderving komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit behoort tot het normale risico van leegstand.

Door de eigenaar van de woning een tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan

bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor inwoners met een beperking. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke. Een algemene termijn die redelijk geacht kan worden is zes maanden. In bepaalde gevallen kan echter geconcludeerd worden dat een kortere periode ook redelijk is. Dit is afhankelijk van de woningmarktsituatie. Op grond van dit artikel is de hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag (de zogenaamde huurgrens).

Artikel 10 Valleihopper

In dit artikel is vastgelegd hoe het kilometerbudget wordt bepaald. Daarnaast is het bedrag aan eenmalige paskosten, die de cliënt aan de Valleihopper verschuldigd is, opgenomen.

Artikel 11 Financiële bijdrage collectieve voorzieningen

In dit artikel wordt bepaald dat er een financiële bijdrage kan worden verstrekt aan een wooncomplex om daar een collectieve voorziening te realiseren. De voorziening dient de zelfredzaamheid van de bewoners van het complex met een beperking te vergroten. Een voorwaarde voor verstrekking is dat het realiseren van de collectieve voorziening (op termijn) leidt tot een kostenbesparing.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Hardheidsclausule

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.