VERORDENING RECHTSPOSITIE RAADS- EN COMMISSIELEDEN GEMEENTE BRUMMEN 2019

Geldend van 14-11-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

VERORDENING RECHTSPOSITIE RAADS- EN COMMISSIELEDEN GEMEENTE BRUMMEN 2019

Kenmerk Z034310/D304013

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BRUMMEN,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 juni 2019 met kenmerk D304012;

Gehoord het behandeladvies van het forum Samenleving/Bestuur/Financiën van 05 september 2019;

HEEFT BESLOTEN:

1. De verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014 in te trekken.

2. De verordening rechtspositie Raads- en commissieleden Gemeente Brummen 2019 vast te stellen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers: het Koninklijk Besluit van 15 oktober 2018, Staatsblad, jaargang 2018, 386;

b. Regeling decentrale politieke ambtsdragers: de ministeriële regeling van 16 november 2018, nr. 2018-0000893805, Staatscourant 23 november 2018;

c. Reisbesluit binnenland: het Koninklijk Besluit van 1 maart 1993, Staatsblad 144;

d. Reisregeling binnenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 16 maart 1993, nr. AB93/U280, Staatscourant 56;

e. Reisbesluit buitenland: het Koninklijk Besluit van 29 juli 1994, Staatsblad 218;

f. Reisregeling buitenland: het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 12 september 1994, Staatscourant 181;

g. Raadslid: lid van de gemeenteraad;

h. Griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet;

i. Gemeentesecretaris: de secretaris, bedoeld in artikel 102 van de Gemeentewet;

j. Commissie: commissie, bedoeld in hoofdstuk V van de Gemeentewet.

k. Commissielid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet ingesteld door de raad, dat niet tevens raadslid is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

Aan het raadslid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan artikel 3.1.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

Artikel 3. Toelage raadslid onderzoekscommissie

Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend van € 248 per maand.

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente

  • 1.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 97 Gemeentewet worden aan een raads- of commissielid vergoed:

a. de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

b. bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt .

  • 2.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente, ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, worden aan een raadslid of commissielid bij gebruik van eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed.

  • 3.

    Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 4.

    Als een raadslid of commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen als bedoeld in het eerste lid, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 5.

    De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raadslid of commissielid maakt in verband met reizen buiten het grondgebied ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur worden ten laste van de gemeente vergoed. De hoogte van de te vergoeden verblijfskosten zijn maximaal de bedragen, zoals genoemd in de Reisregeling binnenland en Reisregeling buitenland.

Artikel 5. Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

[gereserveerd]

Artikel 6. Loopbaanoriëntatie raadsleden

[gereserveerd]

Artikel 7. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

  • 1.

    Een raads- of commissielid dat wil deelnemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van zijn functie als bedoeld in artikel 3.3.3 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, dient daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier.

  • 2.

    Deze aanvraag gaat vergezeld van stukken met inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 3.

    Het presidium beslist op de aanvraag op basis van bewijsstukken, overeenkomstig het tweede lid.

  • 4.

    De aanvrager doet na afloop van de activiteit kort verslag aan het presidium.

Artikel 8. Verhoging vergoeding commissieleden (niet-raadsleden) voor het bijwonen van commissievergaderingen i.v.m. bijzondere deskundigheid of zwaarte taak

[gereserveerd]

Artikel 9. Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en commissieleden

  • 1.

    Een raads- of commissielid lid ontvangt aan het begin van het raadslidmaatschap voor de uitoefening van het ambt een tablet-pc en/of daarmee gelijk te stellen informatie- en communicatievoorzieningen in bruikleen.

  • 2.

    Een raads- of commissielid tekent een bruikleenovereenkomst wanneer hem ten laste van de gemeente voor de duur van de uitoefening van zijn functie informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking worden gesteld bedoeld in artikel 3.3.2 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het college stelt het model van de bruikleenovereenkomst vast.

  • 3.

    Een raads- of commissielid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij de gemeente.

Artikel 10. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

  • 1.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden verder aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964.

Artikel 11. Betaling vaste vergoedingen

Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van de vergoeding van raads- en commissieleden, maandelijks plaats.

Artikel 12. Betaling en declaratie van onkosten

  • 1.

    Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen plaats door:

  • a.

    betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreeks aan de gemeente toegezonden factuur,

  • b.

    betaling vooruit uit eigen middelen.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van een declaratieformulier en bewijsstukken.

  • 3.

    Het declaratieformulier en de bewijsstukken worden uiterlijk binnen twee maanden na factuurdatum of betaling door raads- of commissieleden ingediend bij de griffier.

Artikel 13. Intrekking oude verordening

De Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden 2014 wordt ingetrokken.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van het Gemeenteblad waarin deze verordening wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

Artikel 15 Overgangsbepaling

Tot de inwerkingtreding van de Regeling rechtspositie burgemeester en wethouder blijven de bepalingen van de oude verordening, voor zover deze zien op de rechtspositie van burgemeester en wethouders, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raads- en commissieleden, gemeente Brummen 2019.

Ondertekening

Dit besluit is genomen tijdens de openbare raadsvergadering van 05 september 2019.

De raad van de gemeente Brummen,

De griffier, A.R.M. Nengerman

De voorzitter A.J. van Hedel

Toelichting Verordening rechtspositie raads- en commissieleden, gemeente Brummen 2019

ALGEMEEN DEEL

Wettelijke regelingen

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nader regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten)vergoedingen nader uitgewerkt.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden en leden van gemeentelijke commissies zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsoperatie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overweging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken.

Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, zijn een aantal regels van belang.

In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, ontvangen de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissie (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoedingen en tegemoetkomingen.

De arbeidsverhoudingen en fiscale positie

Raadsleden en commissieleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raads- en commissieleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raads- en commissieleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst.

Als de raads- en commissieleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan geldt dat de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten moeten worden verantwoord en mogen de (beroeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raads- of commissielid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raads- en commissieleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst doorgeven middels een formulier IB-47. Omdat raads- en commissieleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raads- en commissieleden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1. Begrippen

Dit betreft een actualisatie van de bovenliggende regelgeving en heeft geen materiele gevolgen. Toegevoegd is het begrip commissielid. In deze verordening zijn nu ook bepalingen opgenomen voor commissieleden die zitting hebben in een door de raad ingestelde commissie, niet zijnde raadsleden.

Artikel 2. Vergoeding voor de werkzaamheden van raadsleden

De hoogte van de raadsvergoeding is verplichtend bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse (per 1-1-2019, inwonersklasse 3, € 990,55). Vanaf de dag van beëdiging hebben de raadsleden recht op de vergoedingen die verbonden zijn aan hun functie. Wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden is dit geregeld in artikel 3.1.1, eerste lid.

Het raadslid kan de vergoeding niet weigeren en de gemeente is verplicht de raadsvergoeding aan het raadslid over te maken op zijn of haar bankrekeningnummer. Het raadslid mag zelf (een deel) van de raadsvergoeding afdragen aan de politieke partij, maar is in beginsel juridisch niet verplicht mee te werken aan een overdracht van (een deel) van zijn of haar raadsvergoeding. Een akte van cessie waarbij de raadsvergoeding direct aan een politieke groepering wordt overgemaakt is juridisch niet toegestaan. De reden hiervoor is dat het raadslid een onafhankelijke positie heeft en niet financieel afhankelijk mag zijn van de politieke groepering.

De gemeenteraad kan op grond van het vierde lid van artikel 3.1.1 bij verordening bepalen dat een deel van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt uitbetaald als presentiegeld. Het gaat om maximaal 20% van de vergoeding. In een dergelijke verordening mag geen onderscheid worden gemaakt tussen de raadsleden: een presentievergoeding geldt dan voor alle raadsleden. Deze bepaling kan bijvoorbeeld worden benut bij spookleden. Spookleden zijn volksvertegenwoordigers die wel zijn gekozen, maar die niet of nauwelijks aanwezig zijn bij de vergaderingen of activiteiten van de desbetreffende gemeenteraad. In Brummen doet dit fenomeen zich niet of nauwelijks voor, zodat niet gekozen is voor die variant.

Artikel 3. Toelage lid onderzoekscommissie van raadsleden

Dit artikel betreft de toelage voor de raadsleden die lid zijn van zogenaamde onderzoekscommissie. Dit betreft een commissie, zoals bedoeld in artikel 155a van de Gemeentewet. Uit die bepaling vloeit de raadsbevoegdheid voort om een onderzoek naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur in te stellen.

De toelage voor de leden van de onderzoekscommissie bedraagt per jaar maximaal driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Voor Brummen geldt daarom dat de maximale vergoeding per maand €248 bedraagt (3 maanden x €990,55, gedeeld door 12).

Het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers regelt verder dat raadsleden die zitting hebben in een ‘bijzondere commissie’, te weten de vertrouwenscommissie en de rekenkamerfunctie (artikel 3.1.2 Rechtspositiebesluit) een toelage wordt toegekend van € 120. Omdat dit rechtstreeks voortvloeit uit het Rechtspositiebesluit hoeft daarvoor in de verordening niks te worden opgenomen.

Het bedrag wordt naar rato van de duur van de activiteiten toegepast. Zolang een commissie “slapend” is, althans niet actief, ontvangen de leden geen toelage: niet de duur van het lidmaatschap is van belang, maar de duur van de activiteiten.

Voor ‘andere bijzondere commissies’ als bedoeld in artikel 3.1.4, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit kan via de onderhavige verordening voor de duur van de activiteiten van de commissie ook een toelage worden toegekend van maximaal € 120 per maand. Aangezien de kans klein is dat een dergelijke commissie – naast de al genoemde commissies – wordt ingesteld is niet daarvoor gekozen. Overigens dient een dergelijke commissie per verordening te worden ingesteld, zodat in dat uitzonderlijke geval ook de vergoeding kan worden meegenomen.

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente

Ingevolge artikel 96, in samenhang met artikel 97, van de Gemeentewet kunnen kosten voor (dienst)reizen buiten het grondgebied van de gemeente alleen op basis van een verordening van de gemeenteraad worden vergoed. Artikel 4 van de onderhavige verordening voorziet in deze regeling.

In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente kunnen krijgen ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur. Deze bepaling geldt voor zowel raads- als commissieleden. Het genoemde maximum bedrag (lid 1, sub b) bedraagt in 2019 €0,19 per kilometer. Onder gemeentebestuur wordt hier verstaan: ieder bevoegd orgaan van de gemeente (artikel 5 Gemeentewet).

Onder reizen “buiten de gemeentegrenzen” kunnen ook de buitenlandse dienstreizen worden geschaard. De naar redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten voor dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de gemeente zijn georganiseerd komen ook voor vergoeding in aanmerking.

De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten (lid 5) bedraagt de werkelijk gemaakte kosten, maar maximaal de vergoedingen, zoals die zijn opgenomen in de Reisregeling binnenland en Reisregeling Buitenland.

Voor reis- en verblijfkosten binnen de gemeente is dwingend voorzien in het rechtspositiebesluit (artikel 3.1.7) en – regeling (artikel 3.1), zodat hiervoor geen nadere regeling hoeft te worden getroffen in de verordening. Deze landelijke regeling is grotendeels gelijkluidend aan het hierboven gestelde.

Artikel 5. Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

In artikelen 3.1.9 van het Rechtspositiebesluit is de (nieuwe) grondslag gecreëerd om bij verordening te bepalen dat de raadsleden een bedrag per jaar ontvangen ter hoogte van één maandbedrag van hun vergoeding voor de werkzaamheden, waarmee zij voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden. De gedachte achter deze bepaling is dat raadsleden vaak een significant deel van de werkweek voor de gemeenteraad bezig en kunnen daardoor vaak in hun hoofdfunctie minder pensioen opbouwen. Raadsleden hebben bovendien niet allemaal een hoofdfunctie in loondienst.

Artikel 5 van de modelverordening is hiervoor gereserveerd. In Brummen is er echter voor gekozen om geen toepassing te geven aan deze bepaling. Dit wordt niet passend geacht bij de omvang van de gemeente en past beter bij een 100.000+ gemeente.

Tekst van de modelverordening:

1. Een raadslid wordt eenmaal per jaar een bedrag toegekend ter hoogte van het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden voor één maand, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waarmee het raadslid voorzieningen kan treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een raadslid dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van tijdelijk ontslag van een raadslid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, op grond van artikel X12 van de Kieswet.

Artikel 6. Loopbaanoriëntatie raadsleden

Artikel 3.1.8 van het Rechtspositiebesluit regelt dat de kosten die raadsleden maken omdat zij zich tijdens het ambt oriënteren op hun verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooien, ten laste komen van de gemeente.

Niet alle gemeenten hebben in dezelfde mate behoefte aan deze regeling. De grondslag voor deze regeling is daarom nog niet ingevoerd voor alle volksvertegenwoordigers, maar alleen voor raadsleden van gemeenten groter dan 100.000 inwoners (artikel 3.1.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers). Om die reden is de regeling momenteel niet van toepassing binnen de gemeente Brummen.

Artikel 7. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

Voor raads- en commissieleden is in het Rechtspositiebesluit (artikel 3.3.3.) expliciet bepaald dat de kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste kunnen worden gebracht van de gemeente. Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.

Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de scholingskosten, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij. Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die lasten komen ten laste van de gemeente.

De raad kan nadere regels stellen voor de hier bedoelde scholingskosten en/of een maximumvergoeding per scholingsaanvraag/per persoon (artikel 3.3.3., tweede lid van het Rechtspositiebesluit). Deze bepaling van de verordening voorziet hierin. Kern van de nadere regels betreft dat de aanvraag bij de griffier moet worden ingediend en dat het presidium beslist. In voorkomende gevallen van disputen of tegenstrijdigheden beslist het presidium bij meerderheid van stemmen. Een maximering van de te vergoeden kosten is mogelijk, maar wordt vooralsnog niet nodig geacht.

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikel 8. Verhoging vergoeding commissieleden (niet-raadsleden) voor het bijwonen van commissievergaderingen i.v.m. bijzondere deskundigheid of zwaarte taak

De hoogte van de vergoeding voor leden van gemeentelijke commissies, die zijn ingesteld op basis van artikel 82, 83 en 84 van de Gemeentewet zijn imperatief bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse voor elke bijgewoonde vergadering van de commissie.

In bepaalde gevallen, zoals bij bijzondere deskundigheid en/of zwaarte van de taak in de commissie, is het mogelijk om een hoger bedrag aan vergoeding per vergadering toe te kennen dan bepaald in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het kan bijvoorbeeld gaan om een raadscommissie met een bijzondere opdracht die een hogere belasting kent voor één of meerdere commissieleden.

Door het verordeningsvereiste kan op lokaal niveau een algemene en politieke afweging worden gemaakt. In Brummen is er voor gekozen om geen gebruik te maken van deze mogelijkheid.

Tekst van de Modelverordening

Een commissielid wordt een vergoeding toegekend van [percentage (bijvoorbeeld 110%)] van de vergoeding waarop hij overeenkomstig artikel 3.4.1, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers aanspraak op maakt als:

a. het commissielid op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie is aangetrokken en/of

b. het commissielid een vergoeding ontvangt die niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en/of de omvang van de door hem te verrichten arbeid.

Artikel 9 Informatie- en communicatievoorzieningen

Het college van burgemeester en wethouders stelt ten laste van de gemeente aan een raads- of commissielid voor de duur van de uitoefening van zijn functie de noodzakelijke informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking. In de gemeente Brummen betreft dit in de regel een tablet-pc. Andere informatie- en communicatievoorzieningen worden slechts verstrekt voor zover dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van het ambt. Ook commissieleden kunnen aanspraak maken op ICT-middelen op grond van art. 3.4.4 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

Onder informatie- en communicatievoorzieningen wordt ook verstaan een smartphone, een computer en de daarbij behorende (internet)abonnementen. Er mag slechts één computer verstrekt worden per raads- of commissielid. Geadviseerd wordt te verstrekken op basis van een bruikleenovereenkomst. Een computer is een desktop, laptop, tablet- of minicomputer. Een smartphone is niet te kwalificeren als computer.

Artikel 10 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 zijn een aantal vergoedingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting, waardoor de vergoeding belastingvrij (netto) aan de politieke ambtsdrager kan worden overgemaakt. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of een verstrekking of vergoeding onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil-waarderingen valt.

Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte - tot 1,2% fiscale loonsom - onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeente 80% eindheffing moeten betalen.

Artikel 11 Betaling vaste vergoedingen & artikel 12 Betaling en declaratie van onkosten

Het Rechtspositiebesluit en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden aan raads- en commissieleden. Daar waar geen expliciete termijn is genoemd, kunnen deze artikelen uitkomst bieden. De betaling van onkosten kan worden voorgeschoten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur wordt rechtstreeks naar de gemeente verstuurd. Hierbij gaat de voorkeur uit naar rechtstreeks facturering bij de gemeente. Het verdient aanbeveling dat het college een formulier vaststelt waarmee raads- en commissieleden gemaakte onkosten kunnen verantwoorden. Raads- en commissieleden declareren in beginsel hun kosten bij de griffier.

Artikel 13. Intrekking oude verordening & artikel 15 Overgangsrecht

De intrekking van de oude verordening heeft als gevolg dat ook de hoofdstukken ten aanzien van het wethouders vervallen. Dit is onwenselijk zolang het college niet hiertoe een regeling heeft aangenomen om dat te ondervangen. In het overgangsrecht is een bepaling opgenomen om te voorkomen dat er een lacune in de regelgeving plaats vindt.