Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent het beheer van ondergrond (Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam)

Geldend van 15-06-2021 t/m 14-02-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent het beheer van ondergrond (Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam)

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 september 2019: raadsvoorstel 19bb20657; raadsstuk 19bb21847;

overwegende dat:

  • -

    de ondergrond van onmisbare waarde is voor het functioneren van de stad;

  • -

    de ondergrondse infrastructuur aan kabels en leidingen van onmisbaar belang is voor het functioneren van de stad en haven;

  • -

    met deze kabels en leidingen ook grote andere belangen zijn gemoeid zoals openbare orde, milieu, veiligheid en (ondergrondse) ordening;

  • -

    de gemeentelijke riolering van onmisbaar belang is voor het functioneren van de stad en haven;

  • -

    met de gemeentelijke riolering ook grote andere belangen zijn gemoeid, zoals milieu, volksgezondheid en openbare orde;

  • -

    daarom een specifiek op deze belangen gerichte verordening noodzakelijk is;

gelet op de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet;

besluit:

Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam

Paragraaf 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam;

  • -

    gemeentelijk riolering: de riolering, gelegen in de openbare ruimte niet zijnde inrichtingen en openbaar toegankelijke ruimten in eigendom van derden, die bij de gemeente in eigendom of beheer is en bestemd voor de inzameling, transport of verwerking van afvalwater, hemelwater en grondwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen, installaties van overeenkomstige aard en voorzieningen voor het verwerken van hemelwater en grondwater, met uitzondering van het particuliere riool, bijzondere rioolaansluitingen en bijzondere voorzieningen;

  • -

    havengebied: gebied dat door de gemeente Rotterdam economisch is ingebracht in de onderneming van Havenbedrijf Rotterdam N.V. of in erfpacht is uitgegeven aan of in beheer is van Havenbedrijf Rotterdam N.V. binnen de gemeentegrens van Rotterdam;

  • -

    huisaansluiting: niet met andere kabels of leidingen samengebonden delen van kabels of leidingen die een verbinding vormen, niet zijnde een rioolaansluiting, tussen een net dat naar zijn aard voor aansluiting van huishoudens wordt opengesteld en een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onder a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken;

  • -

    kunstwerken: bruggen, tunnels, viaducten en specifiek voor de geleiding van een leiding aangebrachte infrastructuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan leidingentunnels en leidingenviaducten, en in infrastructuur aanwezige voorzieningen ten behoeve van de geleiding van leidingen;

  • -

    leiding: buis bestemd voor het transport van vaste stoffen, vloeistoffen en gassen, of een kabel bestemd voor het transport van elektrisch vermogen of informatieve data, gelegen in, op of boven de grond, met uitzondering van bovengrondse hoogspanningskabels, of in kunstwerken, met alle daarbij behorende voorzieningen, zoals transformatorstations, mantelbuizen, kabelgoten, afsluiters, brandkranen, kasten;

  • -

    leidingexploitant: natuurlijk persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechthebbende als bedoeld in deze verordening, door wie of onder wiens verantwoordelijkheid een leiding wordt aangelegd, beheerd of geëxploiteerd, waaronder tevens wordt begrepen de natuurlijk of rechtspersoon die een vergunning voor het aanleggen van een leiding heeft aangevraagd;

  • -

    ondergrondse obstakels: bodemverontreiniging, materialen, objecten en stoffen die nadelige beïnvloeding van de staat van een aan te leggen of gelegde leiding tot gevolg hebben of kunnen hebben;

  • -

    openbare ruimte: openbare gronden als bedoeld in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • -

    particulier riool: gedeelte van de rioolaansluiting gelegen op particulier terrein;

  • -

    rechthebbende:

    • a.

      natuurlijk persoon of rechtspersoon die bevoegd is een rioolaansluiting aan te sluiten of een rioolaansluiting te wijzigen of te verwijderen;

    • b.

      rechtverkrijgende natuurlijk persoon of rechtspersoon onder algemene of bijzondere titel van de onder a bedoelde natuurlijk persoon of rechtspersoon;

  • -

    rioolaansluiting: aansluiting, in eigendom van een particulier, van een gebouw, woning, object of perceel op de gemeentelijke riolering.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening is van toepassing op het aanleggen, houden, onderhouden, exploiteren en verwijderen van leidingen in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied alsmede op rioolaansluitingen.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op kabels als bedoeld in de Telecommunicatiewet en op leidingen, die onderdeel zijn van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer of deel uitmaken van drukapparatuur als bedoeld in het Warenwetbesluit drukapparatuur 2016.

Artikel 3 Handboek beheer ondergrond

Het college stelt ter uitvoering van deze verordening nadere regels vast, opgenomen in het handboek beheer ondergrond Rotterdam waarin onder meer regels zijn opgenomen betreffende de veiligheid, het ontwerp, het beheer, de aanleg, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leidingen, alsmede regels met betrekking tot rioolaansluitingen.

Paragraaf 2. Leidingen.

Artikel 4 Vergunningenstelsel

  • 1. Het is verboden zonder een vergunning leidingen in, op of boven de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied:

    • a.

      aan te leggen;

    • b.

      te houden;

    • c.

      te onderhouden;

    • d.

      te exploiteren; of

    • e.

      te verwijderen.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning bestaande leidingen:

    • a.

      te wijzigen;

    • b.

      te verplaatsen;

    • c.

      een andere functie te geven dan die in de vergunning is omschreven.

Artikel 5 Vergunning- en verkorte vergunningprocedure

  • 1. De aanvraag voor een vergunning wordt ingediend bij het college door middel van een daartoe door het college vastgesteld digitaal formulier.

  • 2. Het college stelt bij of krachtens nadere regels vast welke gegevens en documenten voor de beoordeling van de aanvraag benodigd zijn.

  • 3. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 4. Deze termijn kan eenmalig met acht weken worden verlengd.

  • 5. Het college houdt een beslissing op de aanvraag voor een vergunning aan, indien voor de aanleg, verplaatsing of verwijdering van de leiding tevens een vergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012 of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is en er geen grond is om de vergunning te weigeren, tenzij:

    • a.

      de betreffende vergunning is afgegeven en zes weken zijn verstreken waarbinnen geen bezwaar of beroep is aangetekend dan wel,

    • b.

      een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend en dat verzoek is afgewezen.

  • 6. In geval van werkzaamheden aan bestaande leidingen over een maximale lengte van 25 meter en het maken van huisaansluitingen met een maximale lengte van 25 meter in de openbare ruimte, kan het college, in afwijking van het derde lid, ten minste een dag voor de beoogde werkzaamheden vergunning verlenen indien ten minste vier werkdagen voorafgaande aan de werkzaamheden door de leidingexploitant een aanvraag is gedaan door middel van een door het college vastgesteld digitaal formulier.

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing op:

    • -

      leidingen in het havengebied;

    • -

      hoogspanningskabels;

    • -

      stadsverwarmingsleidingen;

    • -

      hoge druk gasleidingen;

    • -

      bouwaansluitingen;

    • -

      huisaansluitingen met een diameter groter dan 160 mm.

  • 8. Bij storingen, waarvoor uitstel van de reparatie niet mogelijk is of wanneer de storing buiten de normale werktijden plaatsvindt, wordt geacht een vergunning te zijn verleend indien de aanvraag met het in het zesde lid genoemde digitale formulier is ingediend.

Artikel 6 Karakter van de vergunning

  • 1. De vergunning, bedoeld in artikel 4, is zaaksgebonden. De leidingexploitant draagt er zorg voor dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.

  • 2. Indien de leiding waarvoor een vergunning is verleend wordt overgedragen of de leidingexploitant in een andere rechtsvorm wordt omgezet, melden de oude en de nieuwe leidingexploitant dan wel de nieuwe natuurlijk persoon of rechtspersoon dit onverwijld aan het college.

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan het college in de vergunning bepalen dat de vergunning persoonsgebonden is.

  • 4. Een krachtens deze verordening verleende vergunning geldt, voor zover van toepassing, tevens als een vergunning op grond van artikel 2:10 of 2:11 van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam, tenzij sprake is van een vergunning gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 7 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van de openbare orde;

    • b.

      de bescherming van de bodem en oppervlaktewater;

    • c.

      de bescherming van de volksgezondheid;

    • d.

      de voorkoming van gevaar, schade of hinder;

    • e.

      de bescherming van het historisch en archeologisch erfgoed;

    • f.

      de bescherming van de ondergrondse ordening.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan de vergunning worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 8 Voorschriften

  • 1. Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden.

  • 2. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de bescherming van de openbare orde;

    • b.

      de bescherming van de bodem en oppervlaktewater;

    • c.

      de bescherming van de volksgezondheid;

    • d.

      de voorkoming van gevaar, schade of hinder;

    • e.

      de verkeersveiligheid en goede doorstroming van het verkeer;

    • f.

      het verschaffen van nadere informatie;

    • g.

      de bescherming en ongestoorde exploitatie van naburige leidingen;

    • h.

      de afstemming met andere werken;

    • i.

      de verzekering van de toestand waarin het tracé na voltooiing van het werk moet worden opgeleverd;

    • j.

      het behoud van de integriteit van de leiding;

    • k.

      de bepaling van het tijdstip waarop de feitelijke werkzaamheden aan de leiding mogen of moeten beginnen;

    • l.

      de vaststelling van het in te dienen werkplan en de termijn waarbinnen het plan moet zijn ingediend;

    • m.

      het tijdschema voor de aanleg, wijziging of verwijdering van de leiding;

    • n.

      de voorwaarden waaronder afwijking van het werkplan of het tijdschema is toegestaan;

    • o.

      de bepaling van onderhoudsverplichtingen;

    • p.

      het tracé waar de leiding moet worden gelegd en gehouden; en

    • q.

      de bescherming van het historisch en archeologisch erfgoed.

Artikel 9 Geldigheidsduur, intrekkings- en wijzigingsgronden

  • 1. De verleende vergunning komt van rechtswege te vervallen indien de leidingexploitant niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning is aangevangen met de werkzaamheden als omschreven in de vergunning, tenzij het college hiervan uitdrukkelijk afwijkt in het besluit tot toekenning van de vergunning.

  • 2. Het college kan op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de leidingexploitant de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, met een door het college te bepalen termijn verlengen.

  • 3. Het college kan de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      de leidingexploitant de exploitatie of het onderhoud van de leiding gedurende een aaneengesloten periode van tenminste vierentwintig maanden staakt dan wel de leiding anderszins gedurende een periode van tenminste vierentwintig maanden niet in gebruik is of niet onderhouden;

    • b.

      blijkt dat de vergunning op basis van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

    • c.

      de vergunning in strijd met enig wettelijk voorschrift is afgegeven;

    • d.

      de leidingexploitant het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de vergunningvoorschriften niet naleeft;

    • e.

      na het verlenen van de vergunning naar het oordeel van het college gegronde aanleiding bestaat te veronderstellen dat het van kracht blijven van de vergunning onaanvaardbare schadelijke gevolgen heeft voor mens, natuur of milieu en hieraan door het stellen van nadere voorschriften en beperkingen aan de verleende vergunning niet kan worden tegemoetgekomen;

    • f.

      dit noodzakelijk is vanwege de uitvoering van werken.

  • 4. Het college kan een verleende vergunning wijzigen met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 8, tweede lid.

Artikel 10 Intrekking vergunning op verzoek

  • 1. Het college trekt de vergunning in indien de leidingexploitant schriftelijk verklaart van de vergunning geen gebruik meer te willen maken dan wel de leiding aan een andere natuurlijk persoon of rechtspersoon wenst over te dragen.

  • 2. De leidingexploitant die schriftelijk heeft verklaard dat hij geen gebruik meer van de vergunning wil maken, blijft gedurende de tijd dat de leiding na opzegging in de openbare ruimte aanwezig is, verantwoordelijk voor deze leiding.

  • 3. De leidingexploitant die schriftelijk heeft verklaard dat hij de leiding aan een andere natuurlijk persoon of rechtspersoon wenst over te dragen blijft verantwoordelijk voor deze leiding tot het moment dat aan de andere natuurlijk persoon of rechtspersoon een vergunning voor deze leiding is verleend.

  • 4. In geval van een persoonsgebonden vergunning als bedoeld in artikel 6, derde lid, wordt de vergunninghouder als leidingexploitant beschouwd en blijft hij verantwoordelijk voor deze leiding tot het moment dat de leiding verwijderd is.

  • 5. Het college kan met het oog op de belangen bedoeld in artikel 8, tweede lid, aan de intrekking bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

Artikel 11 Indienen documenten, termijn voltooiing

  • 1. Het college kan de leidingexploitant verplichten binnen een door het college vast te stellen termijn na verlening van de vergunning en voor de beoogde aanvang van de feitelijke werkzaamheden van de aanleg, wijziging of verwijdering van de leiding bij het college overeenkomstig de nadere regels, documenten in te dienen.

  • 2. De leidingexploitant voltooit de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg, wijziging of verwijdering binnen zes maanden na aanvang van de werkzaamheden, tenzij in de vergunning anders is bepaald.

Artikel 12 Inmeten, Schaderegeling Ingravingen Rotterdam

  • 1. De leidingexploitant stelt het college in de gelegenheid op werkdagen de gelegde leiding in te meten.

  • 2. De leidingexploitant draagt er zorg voor dat de openbare ruimte na afloop van het werk in de oorspronkelijke, dan wel in de vergunning omschreven staat wordt opgeleverd.

  • 3. Indien door de leidingexploitant werkzaamheden aan leidingen in de openbare ruimte worden uitgevoerd, brengt het college de kosten voor herstel, beheer, onderhoud en degeneratie van die openbare ruimte die het rechtstreekse gevolg zijn van de uitgevoerde werkzaamheden bij de leidingexploitant in rekening conform de Schaderegeling Ingravingen Rotterdam.

Artikel 13 Ondergrondse obstakels

  • 1. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ondergrondse obstakels worden aangetroffen, meldt de leidingexploitant dit onverwijld aan het college.

  • 2. Het college kan bij gebleken ondergrondse obstakels in of nabij het tracé van de leiding aan de leidingexploitant maatregelen opdragen ter bescherming van de belangen waartoe deze verordening strekt en opschorting van de werkzaamheden gelasten. De kosten van de te nemen maatregelen komen ten laste van de leidingexploitant.

  • 3. Deze opschorting wordt eerst gelast, indien:

    • a.

      is gebleken dat geen uitvoering is gegeven aan de door het college aan de leidingexploitant opgedragen maatregelen; of

    • b.

      naar het oordeel van het college deze maatregelen niet mogelijk zijn.

Artikel 14 Ter beschikking stellen tekeningen

De leidingexploitant stelt na de voltooiing van het werk digitale tekeningen, waaruit de feitelijke situatie na de uitvoering van de werkzaamheden blijkt, om niet ter beschikking aan het college.

Artikel 15 Integriteit van leiding door onderhoud

  • 1. De leidingexploitant draagt, met inachtneming van de nadere regels, zorg voor een goede staat van onderhoud van de leiding.

  • 2. Het college kan de leidingexploitant verplichten periodiek aan het college een door een onafhankelijk en deskundig bureau opgesteld rapport te verstrekken, waarin wordt aangetoond dat de leiding voldoet aan de voorschriften waaronder de vergunning is verleend.

  • 3. Indien naar het oordeel van het college een leiding onvoldoende is onderhouden, zendt het college een aanzegging naar de leidingexploitant. De leidingexploitant meldt binnen de in de aanzegging bepaalde termijn op welke wijze en binnen welke termijn onderhoudswerkzaamheden zullen worden verricht.

  • 4. Indien voor het verrichten van onderhoud aan de leiding graafwerkzaamheden in de openbare ruimte worden verricht zijn de artikelen 11 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 Nadeelcompensatie regeling kabels en leidingen Rotterdam

  • 1. Aan een leidingexploitant die als gevolg van een besluit van het college tot intrekking of wijziging van een vergunning op grond van artikel 9, derde lid, onderdeel f, schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel tot het normale maatschappelijke risico kan worden gerekend en waarvan een vergoeding niet of niet voldoende is verzekerd, wordt een vergoeding voor de geleden schade toegekend.

  • 2. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de aanspraak op nadeelcompensatie. Daarin worden in ieder geval regels gegeven betreffende:

    • a.

      de bepaling van de hoogte van de vergoeding;

    • b.

      de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen;

    • c.

      de procedure om in aanmerking te komen voor vergoeding; en

    • d.

      de uitbetaling van de nadeelcompensatie.

  • 3. De Algemene verordening nadeelcompensatie is niet van toepassing op schade die wordt geleden ten gevolge van een intrekking of wijziging van de vergunning op grond van artikel 9, derde lid, onderdeel f.

Artikel 17 Meldingsplicht, onderzoek, opschorting exploitatie

  • 1. De leidingexploitant is verplicht verontreiniging, gevaar of hinder, dan wel storingen waarbij verontreiniging, gevaar of hinder kunnen optreden, onverwijld bij het college te melden en alle maatregelen te treffen teneinde verdere verontreiniging, schade of hinder te voorkomen.

  • 2. Het college kan de leidingexploitant opdragen een milieutechnisch onderzoek dan wel een onderzoek naar mogelijk gevaar of hinder uit te voeren, indien een redelijk vermoeden bestaat van verontreiniging, gevaar of hinder, ontstaan bij de exploitatie van de leiding.

  • 3. Het college kan bij gebleken of ernstige dreiging van verontreiniging, gevaar of hinder in of nabij het tracé van de leiding opschorting gelasten van de exploitatie van de betreffende leiding en, indien sprake is van een vergrote kans op verontreiniging, gevaar of hinder door belendende leidingen, van laatstgenoemde leidingen.

Artikel 18 Termijn voor verwijdering

  • 1. De leidingexploitant verwijdert na het verlopen, opzeggen of geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning de leiding binnen een door het college te bepalen termijn.

  • 2. De artikelen 4, 5, 11, 12, 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op deze verwijderingen.

Paragraaf 3. Rioolaansluitingen.

Artikel 19 Vergunningenstelsel

  • 1. Het is verboden zonder vergunning een rioolaansluiting tot stand te brengen, te wijzigen of te verwijderen.

  • 2. Het college verleent alleen vergunning voor de afvoer van afvalwater, hemelwater, grondwater of een combinatie hiervan naar de ter plaatse aanwezige gemeentelijke riolering.

  • 3. Indien meer dan één rioolaansluiting tot stand wordt gebracht of indien meer dan één rioolaansluiting wordt gewijzigd, is het eerste lid voor iedere rioolaansluiting of wijziging afzonderlijk van toepassing.

  • 4. Het college kan aan de vergunning nadere voorschriften verbinden.

Artikel 20 Waterberging

  • 1. Met het oog op het beperken van wateroverlast wordt bij een te realiseren bouwwerk of terreinverandering hemelwater niet naar de gemeentelijke riolering afgevoerd of aan de openbare ruimte aangeboden, tenzij een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden.

  • 2. Het eerste lid (artikel 20.1) geldt niet als de totale oppervlakte van nieuwe bouwwerken en nieuwe terreinverharding op het perceel minder is dan 500 m².

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan in een omgevingsvergunning afwijken van lid 1, als bij nieuwbouw de maatregelen voor hemelwater in de directe omgeving of binnen de hydraulische eenheid genomen worden in plaats van op eigen terrein. Dit in overeenstemming met het kaderstellend Programma van Eisen Water van de gemeente en afgestemd met de beheerder van de openbare ruimte.

  • 4. De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is 50 mm ten opzichte van het oppervlak van het nieuw aan te brengen bouwwerk en terreinverharding.

  • 5. De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat:

    • a.

      deze binnen 50 uur na de neerslaggebeurtenis weer volledig beschikbaar is;

    • b.

      maximaal 2 mm per uur wordt geloosd op de gemeentelijke riolering.

  • 6. Het is toegestaan om een hoeveelheid hemelwater boven de 50 mm, die niet kan worden opgevangen op het eigen perceel, direct aan te bieden aan de openbare ruimte.

Artikel 21 Verkrijgen van de vergunning

  • 1. De aanvraag voor een vergunning, bedoeld in artikel 19, eerste lid, wordt door of namens de rechthebbende ingediend bij het college door middel van een daartoe door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Bij de aanvraag worden de volgende gegevens door de rechthebbende vermeld:

    • a.

      indien van toepassing, de ligging van het aan te sluiten dan wel aangesloten bouwwerk aan de hand van straat en huisnummer of, indien nog geen huisnummer is toegekend, aan de hand van het kadastraal nummer van het betreffende perceel en een situatieschets van 1:1000 of grotere schaal;

    • b.

      de aard en hoeveelheid van het af te voeren afvalwater, hemelwater en grondwater;

    • c.

      van de aan te sluiten of te wijzigen rioolaansluiting ten minste de volgende gegevens:

      • 1.

        de exacte locatie van het aansluitpunt;

      • 2.

        het toe te passen duidelijke verschil in kleur of symbolen tussen de verschillende soorten stedelijk afvalwater;

      • 3.

        materiaal van de leiding; en

      • 4.

        diameter van de leiding.

      • 5.

        aanvullend van de aan te leggen waterberging bedoeld in artikel 20 het ontwerp van de waterberging en de wijze waarop aan de vereisten van beschikbaarheid en lediging wordt voldaan.

  • 3. Het college kan aanvullende gegevens vragen.

  • 4. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Deze termijn kan eenmalig met acht weken worden verlengd.

Artikel 22 Weigeren van de vergunning

  • 1. De vergunning, bedoeld in artikel 19, eerste lid wordt geweigerd:

    • a.

      indien de rioolaansluiting of de wijziging daarvan vanwege technische, juridische, milieutechnische of milieu-economische redenen bezwaarlijk is;

    • b.

      indien niet aan de vereiste waterberging, bedoeld in artikel 20, wordt voldaan.

  • 2. De rioolaansluiting is in ieder geval bezwaarlijk indien:

    • a.

      rechthebbende niet kan voldoen aan de technische eisen die opgenomen zijn in de in artikel 3 bedoelde nadere regels;

    • b.

      de rioolaansluiting een lozing voor afvalwater of bronneringswater betreft, waarvoor krachtens de geldende milieuwetgeving een vergunning benodigd is, maar waarvoor deze niet is verleend, of waarbij niet aan de geldende regels is voldaan;

    • c.

      de rioolaansluiting bedoeld is voor de lozing van niet verontreinigd grondwater, dat zonder bezwaar op het oppervlaktewater of bodem kan worden aangesloten.

Artikel 23 Uitvoering aanleg, wijziging of verwijdering van een aansluiting

  • 1. De aanleg, wijziging of verwijdering van de rioolaansluiting vindt plaats door of namens de rechthebbende.

  • 2. De rechthebbende stelt na de voltooiing van de werkzaamheden digitale tekeningen, waaruit de feitelijke situatie na de uitvoering van de werkzaamheden blijkt, om niet ter beschikking aan het college.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college bepalen dat de gemeente zelf de aansluiting uitvoert. Dit wordt in de vergunning opgenomen. Het college meldt het tijdstip van uitvoering ten minste vijf werkdagen van tevoren aan de rechthebbende.

Artikel 24 (Beheer)kosten

De kosten voor aanleg, wijziging en verwijdering van een rioolaansluiting en het beheer en onderhoud van het particuliere riool komen voor rekening van de rechthebbende.

Artikel 25 Verwijderen rioolaansluiting

  • 1. Indien de vergunning voor het verwijderen van een rioolaansluiting is verleend, wordt de rioolaansluiting door en op kosten van of namens de rechthebbende verwijderd binnen een door het college te bepalen termijn.

  • 2. Het college kan in de vergunning nadere eisen stellen aan het verwijderen van een rioolaansluiting.

  • 3. De rechthebbende meldt het verwijderen van een rioolaansluiting uiterlijk vier werkdagen voordat de werkzaamheden aanvangen.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 26 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen toezichthouders.

Artikel 27 Termijn evaluatie

Het college zendt binnen tien jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens telkens na vijf jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening.

Artikel 28 Intrekking Leidingverordening 2015

De Leidingverordening 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 29 Overgangsregeling

  • 1. De schriftelijke toestemming of vergunning voor leidingen of rioolaansluitingen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig en in gebruik zijn, berusten na de inwerkingtreding van deze verordening op artikel 4 of 19 van deze verordening.

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op overeenkomsten die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn gesloten tussen de gemeente en de rechthebbende.

Artikel 30 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op: 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening Beheer Ondergrond Rotterdam.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 oktober 2019.

De griffier,

M.J.E.M. van Dam

De voorzitter,

A. Aboutaleb

TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BEHEER ONDERGROND ROTTERDAM

Algemeen

Het transport via ondergrondse leidingen heeft de afgelopen decennia een hoge vlucht genomen. De relatief lage transportkosten en aanzienlijke voordelen ten opzichte van de overige vervoersmodaliteiten hebben ertoe geleid dat veel bedrijven hebben geïnvesteerd in het ondergrondse transport. In de gemeente Rotterdam is dan ook een zeer uitgebreid netwerk aan ondergrondse leidingen (kabels en buizen) ontstaan. Niet alleen vindt (vooral in de stad) de levering van drinkwater en energie en de telecommunicatie grotendeels via ondergrondse leidingen plaats. Ook bevindt zich binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam (vooral in het havengebied) één van de grootste concentraties van (petro-) chemische en olie-industrieën ter wereld. Veel bedrijven vervoeren grote hoeveelheden verschillende stoffen via een netwerk van buisleidingen. Om die reden is het dan ook noodzakelijk om de regulering van deze ondergrondse leidingen alsmede de vergunningverlening en de te stellen voorwaarden en eisen vast te leggen in deze verordening of in het op deze verordening gebaseerde Handboek beheer ondergrond.

In de voorliggende verordening is eveneens de rioolaansluiting geregeld. Inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater is een taak van de gemeente. Stedelijk afvalwater is het geheel van afvalwater, hemelwater, grondwater of een combinatie daarvan. De gemeentelijke riolering bestaat uit verschillende leidingen of voorzieningen voor de afvoer van dit stedelijk afvalwater.

De gemeentelijke riolering is in eigendom of beheer bij de gemeente. Indien de gemeentelijke riolering op particulier terrein ligt, is er doorgaans een zakelijk recht voor gevestigd dan wel ligt de gemeentelijke riolering er met toestemming van de rechthebbende. Dit is bijvoorbeeld het geval bij pompputten en persleidingen in het buitengebied.

In voorkomende gevallen, bijvoorbeeld bij rioolvervangingsprojecten, zal voor dat deel van de gemeentelijke riolering dat in particulier terrein gelegen is contact met de rechthebbende worden opgenomen om een in het verleden verleende toestemming alsnog om te zetten in een zakelijk recht. Voor nieuwe situaties zal de gemeente direct een zakelijk recht laten vestigen.

Rioolaansluitingen van derden zijn in eigendom van die derden. Derden hebben uitsluitend het onderhoud en beheer van dat deel van de rioolaansluiting dat op particulier terrein ligt, het zo geheten particulier riool. Het deel van de rioolaansluiting gelegen in openbaar gebied maakt onderdeel uit van de gemeentelijke riolering, beheer en onderhoud hiervan ligt bij de gemeente.

Een verzamelleiding maakt in principe deel uit van de gemeentelijke riolering, mits de verzamelleiding ook in eigendom en beheer is bij de gemeente. In de praktijk komt het echter voor dat een verzamelleiding bijvoorbeeld op grond van een overeenkomst in beheer is bij een particulier. Indien een verzamelleiding in beheer is bij de particulier, valt die verzamelleiding onder de verantwoordelijkheid van de betreffende particulier(en).

Door het eenduidig vastleggen van het onderscheid tussen het particuliere deel van de rioolaansluiting (het particulier riool) en het gemeentelijk deel van de rioolaansluiting wordt de verdeling van de verantwoordelijkheid voor beheer en onderhoud duidelijk.

Welke gemeentelijke riolering ter plaatse aanwezig is, kan van straat tot straat verschillen. Om te kunnen beoordelen of de juiste afvalwatersoort op de juiste leiding van de gemeentelijke riolering wordt aangesloten en op veilige wijze, is het verplicht om door middel van een vergunning te beschikken over een toestemming van de gemeente om te mogen aansluiten op de gemeentelijke riolering.

Uitgangspunt van deze verordening is dat voor het maken van een rioolaansluiting of het wijzigen of verwijderen van een bestaande rioolaansluiting op de gemeentelijke riolering een vergunning van de gemeente is vereist. De vergunning behelst de gemeentelijke toestemming om een rioolaansluiting te realiseren of te wijzigen of te verwijderen. Dit is geregeld in paragraaf 3 van deze verordening.

Omdat een rioolaansluiting ook een leiding is betekent dit dat naast de aansluitvergunning ook een leidingvergunning benodigd is. De leidingvergunning is geregeld in paragraaf 2 van deze verordening. Het hebben van een leidingvergunning maakt de rechthebbende op de rioolaansluiting geen leidingexploitant. De bepalingen in paragraaf 2 van de verordening zijn derhalve niet allemaal van toepassing op de rechthebbende.

Juridische basis

Het leggen, houden, onderhouden, exploiteren en verwijderen van leidingen en het tot stand brengen, wijzigen en verwijderen van een rioolaansluiting wordt door middel van deze verordening publiekrechtelijk vergund. Voor het leggen en houden van telecomkabels is de Telecommunicatieverordening Rotterdam beschikbaar.

Deze verordening is gebaseerd op de artikelen 149 en 156 van de Gemeentewet. Kernartikelen van deze verordening zijn artikel 4 en 19. Artikel 4 het is verboden in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied een leiding aan te leggen, te houden, te onderhouden te exploiteren en te verwijderen zonder een vergunning van het college. Artikel 19 het is verboden zonder vergunning van het college een rioolaansluiting tot stand te brengen, te wijzigen of te verwijderen. Kernpunten van deze verordening en de daaraan gekoppelde vergunningen zijn:

  • de veiligheid van de leidingen;

  • het minimaliseren van risico’s voor milieu en gezondheid van mens en dier;

  • te stellen eisen aan ordening en allocatie van leidingen;

  • te stellen eisen aan exploitatie en onderhoud;

  • te stellen eisen aan wijzigingen van leidingentracé’s en verwijdering van leidingen;

  • het eenduidig vastleggen van de beheerverantwoordelijkheid van de gemeentelijke riolering ten opzichte van het particulier riool.

Deze verordening geeft het college de bevoegdheid om nadere regels te stellen ter uitvoering van deze verordening. Deze nadere regels zullen worden neergelegd in het Handboek beheer ondergrond en voornamelijk technische eisen behelzen (met verwijzing naar bijvoorbeeld NEN-normen), alsmede (procesmatige) eisen behelzen waaraan bijvoorbeeld een aanvraag moet voldoen. Deze opzet is gekozen om het college in staat te stellen flexibel te reageren op nieuwe ontwikkelingen op technisch gebied.

In sommige gevallen zullen behalve een vergunning op basis van deze verordening ook vergunningen op grond van andere wettelijke regelingen nodig zijn. Zo laat deze verordening de afgifte van eventuele milieu- en omgevingsvergunningen onverlet. Ook kunnen vergunningen van andere dan de gemeentelijke organisatie nodig zijn, zoals vergunningen op basis van het Algemeen reglement voor de stadsspoorwegen (Metroreglement), vergunningen van waterschappen, etc.

Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op alle leidingen en rioolaansluitingen die zich bevinden in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied binnen de gemeente Rotterdam. Het begrip ‘openbare ruimte’ moet breed worden opgevat en bevat in beginsel alle ruimten die al dan niet met enige beperking algemeen toegankelijk zijn. Het vergunningenstelsel is uit oogpunt van het publieke belang ook van toepassing op leidingen die in de openbare ruimte van het door de gemeente aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. (hierna: HbR) uitgegeven havengebied worden/zijn aangelegd en geëxploiteerd. Daarnaast is deze verordening, mede uit het oogpunt van het publieke belang, ook van toepassing op het aan de openbare ruimte grenzende gebied, voor zover de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van leidingen in dat gebied invloed kan hebben op de openbare ruimte. Het toepassingsbereik ten aanzien van het aan de openbare ruimte grenzende gebied is dus afhankelijk van de omstandigheden van het specifieke geval.

In dit kader wordt opgemerkt dat voor de aanleg, het houden, het onderhoud, de exploitatie en het verwijderen van bodemenergiesystemen, brandputten en dergelijke altijd een vergunning op grond van deze verordening vereist is, ook als deze zich op particulier terrein bevinden. Dergelijke systemen en putten bevinden zich immers in de diepe ondergrond en kunnen daardoor conflicteren met bijvoorbeeld (gestuurde) boringen en andere ondergrondse objecten.

Handhaving

Op het leggen, houden en exploiteren van leidingen wordt toezicht gehouden en wordt zo nodig gehandhaafd in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Stadsbeheer heeft daartoe het Leidingenbureau belast met de vergunningverlening en registratie van de vergunde leidingen. De registratieplicht van de gemeentelijke riolering vloeit voort uit de WIBON. Door deze registratie beschikt Rotterdam over een vrijwel volledige leidingen verzamelkaart hetgeen van groot belang is voor een goed beheer van de ondergrond en in geval van calamiteiten.

Het toezicht op de naleving van deze verordening is in handen van de hiertoe benoemde toezichthouders, respectievelijk de handhavers van Stadsbeheer. Bij overtreding van vergunningsvoorwaarden kan de gemeente een last onder dwangsom opleggen.

In dit verband wordt opgemerkt dat de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en dat Staatstoezicht op de Mijnen van het Ministerie van Economische Zaken belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit veiligheid lage druk gastransport.

Uitvoering en mandatering

De uitvoering van de Verordening Beheer ondergrond Rotterdam 2019 wordt gemandateerd aan het cluster Stadsbeheer. Dit cluster zal in naam en onder verantwoordelijkheid van het college de afhandeling van vergunningsaanvragen en vergunningverlening ter hand nemen. Voor het havengebied is tevens een rol weggelegd voor Havenbedrijf Rotterdam N.V. waaraan contractueel het beheer en onderhoud van de leidingenstroken in het havengebied is opgedragen. Een goede afstemming tussen Stadsbeheer en Havenbedrijf Rotterdam N.V. is in dit verband essentieel. In het kader van de verzelfstandiging van het Havenbedrijf zijn de bestaande procedureafspraken contractueel vastgelegd. Deze procedureafspraken vormen tevens het uitgangspunt bij de uitvoering van deze verordening.

De verordening is opgebouwd uit 4 paragrafen. Paragraaf 1 is het algemene deel. Paragraaf 2 behandelt het onderdeel leidingen en paragraaf 3 het onderdeel rioolaansluitingen. Paragraaf 4 behandelt de slotbepalingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE VERORDENING BEHEER ONDERGROND ROTTERDAM

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsomschrijvingen neergelegd. Van belang is op te merken dat in beginsel alle (horizontale maar ook verticale) leidingen in de openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied binnen de gemeente Rotterdam onder de reikwijdte van deze verordening vallen. Ook rioolbuizen, rioolaansluitingen, bodemenergiesystemen en brandputten vallen onder het toepassingsbereik van deze verordening. Voor wat betreft de bodemenergiesystemen wordt tevens verwezen naar de Verordening Bodemenergiesystemen Rotterdam.

Een aantal categorieën leidingen is van de werkingssfeer uitgezonderd. Zie daarvoor de toelichting bij artikel 2. Het bereik van deze verordening is niet beperkt tot leidingen die in de grond liggen, maar ook leidingen en bijbehorende voorzieningen die (deels) bovengronds liggen, en/of die door of over zogeheten kunstwerken zijn gelegd vallen onder de reikwijdte van deze verordening.

Met kunstwerken in wordt bedoeld infrastructuur die voor leidingen is aangelegd om bijvoorbeeld een natuurlijke barrière (zoals een rivier) over te kunnen steken. Hierbij zij gedacht aan leidingentunnels en leidingenviaducten. Ook worden voorzieningen in bestaande infrastructuur (zoals bruggen) in deze verordening als kunstwerken beschouwd

Met het begrip leidingexploitant wordt in eerste instantie bedoeld de natuurlijke persoon of rechtspersoon in wiens opdracht de leiding bedrijfsmatig wordt aangelegd. Leidingexploitant zijn met name de netbeheerders van nutsvoorzieningen als gas, water en elektriciteit. De rechthebbende op een rioolaansluiting die ook een leidingvergunning benodigd heeft valt uitdrukkelijk niet onder het begrip leidingexploitant. Voor het gemak wordt de aanvrager van een vergunning ook als leidingexploitant aangemerkt, hoewel daar feitelijk nog geen sprake van kan zijn (er is immers in geval van nieuwe leidingen nog geen leiding aanwezig). Nadat de leiding is aangelegd, zal de exploitant of beheerder van de leiding worden beschouwd als leidingexploitant. Veelal zal dat degene zijn onder wiens verantwoordelijkheid de leiding is aangelegd, maar dat behoeft niet altijd het geval te zijn. In geval van overdracht van de leiding gelden specifieke regels. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6.

Het havengebied wordt afzonderlijk gedefinieerd omdat in dat gebied een afwijkend (strenger) regime zal worden gehanteerd ten opzichte van het stedelijk gebied.

In de begripsbepalingen worden de rioolaansluiting, gemeentelijke riolering en particulier riool gedefinieerd met onder meer als doel om de beheerverantwoordelijkheid tussen gemeente en particulier vast te stellen.

Met de bijzondere rioolaansluitingen en bijzondere voorzieningen worden in ieder geval bedoeld:

Bijzondere rioolaansluitingen:

  • -

    De aansluiting van een woonboot op de gemeentelijke riolering in eigendom van een particulier, en wel het gedeelte van de woonboot tot aan de afsluiter gelegen op de oever.

  • -

    De aansluiting van een bodemenergiesysteem of een warmte-koude-opslag op de gemeentelijke riolering in eigendom van een particulier.

  • -

    De aansluiting van een woonboot, gebouw, woning of object op de gemeentelijke riolering in eigendom van een particulier en geheel of gedeeltelijk bestaande uit een persleiding, en wel het deel vanaf de woonboot, gebouw, woning of het object tot aan de perspomp, tenzij een zakelijk recht is gevestigd waarmee eigendom en beheer zijn overgedragen aan de gemeente.

  • -

    De aansluiting van vetvangput of IBA (Individuele Behandeling van Afvalwater) op de gemeentelijke riolering, en wel het deel vanaf het gebouw, woning, of object tot aan de vetvangput of IBA.

Bijzondere voorzieningen:

  • -

    Vetvangput

  • -

    IBA (Individuele Behandeling van Afvalwater)

  • -

    Terugslagklep in rioolaansluiting

Deze bijzondere rioolaansluitingen en voorzieningen, ook al liggen ze op gemeentelijk terrein en niet op particulier terrein maken geen deel uit van de gemeentelijke riolering.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In dit artikel wordt het toepassingsbereik van deze verordening weergegeven.

In de algemene toelichting is reeds ingegaan op het begrip openbare ruimte en het daaraan grenzende gebied.

Verder maakt het eerste lid van dit artikel duidelijk dat alle stadia van werkzaamheden, die verband houden met een leiding, onder de werkingssfeer vallen: van aanleg, wijziging en onderhoud tot verwijdering en herstel van de openbare ruimte.

In het tweede lid zijn kabels, die vallen binnen de reikwijdte van de Telecommunicatiewet en Telecommunicatieverordening, uitgezonderd van de werkingssfeer van deze verordening. Voor de aanleg, exploitatie en wijziging van die kabels is dan ook geen vergunning op basis van deze verordening benodigd, maar gelden de gedoogplicht en het instemmingbesluit op basis van voornoemde wet en verordening. Tevens zijn uitgezonderd alle leidingen die deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer. Niet is beoogd de leidingen die behoren tot de inrichting onder de vergunningplicht te stellen. Ook vallen leidingen die deel uitmaken van drukapparatuur in de zin van het Warenwetbesluit drukapparatuur niet onder de werkingssfeer van deze verordening.

Voorts geldt op basis van de artikelen 121 en 122 van de Gemeentewet vanzelfsprekend dat deze verordening niet van toepassing is indien en voor zover daarin wordt voorzien bij of krachtens hogere regelgeving. De gemeente kan dan door middel van deze verordening slechts aanvullende voorwaarden stellen, daar waar sprake is van overlap tussen hetgeen deze verordening en de betreffende hogere regelgeving beoogt. De meest relevante hogere regelgeving betreft in dit kader het Besluit externe veiligheid buisleidingen, het Besluit veiligheid lage druk gastransport, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Spoorwegwet en de Wegenverordening Zuid-Holland.

Artikel 3 Handboek beheer ondergrond

Dit artikel biedt de grondslag voor het college om ter uitvoering van deze verordening nadere regels te stellen. Deze nadere regels zullen worden vervat in het Handboek beheer ondergrond. Door vaststelling van het Handboek krijgen de daarin neergelegde normen een publiekrechtelijk karakter. In de overige artikelen van deze verordening wordt verwezen naar de op basis van dit artikel vast te stellen Handboek.

Het Handboek is beschikbaar op internet via de website van de gemeente.

Artikel 4 Vergunningenstelsel

Dit artikel vormt de kern van het vergunningenstelsel. Het is verboden om een leiding aan te leggen, te exploiteren, te onderhouden, te wijzigen, te verplaatsen (waaronder verticale verplaatsingen) of te verwijderen, tenzij de leidingexploitant of een rechthebbende in het bezit is van een vergunning.

Artikel 5 Vergunning- en verkorte vergunningprocedure

Degene die een leiding wenst aan te leggen (of te wijzigen of verwijderen etc.) dient daartoe een aanvraag in bij Stadsbeheer, via www.rotterdam.nl. De voor de aanvraag benodigde documenten worden opgesomd in het Handboek en informatie daarover is verkrijgbaar via de gemeentelijke website en bij Stadsbeheer.

Het derde, vierde en vijfde lid van dit artikel regelt de beslistermijn voor het college. Tevens wordt in dit artikel de verhouding weergegeven met andere vergunningen. De beslissing op een aanvraag voor een leidingenvergunning wordt aangehouden zolang geen vergunning op grond van de APV en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (zoals een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen) verstrekt is en deze vergunningen formele rechtskracht hebben. Dit geldt uiteraard alleen indien een dergelijke vergunning vereist is. Zie voor de samenloop met een vergunning om de weg open te breken de toelichting bij artikel 6.

In het zesde lid van dit artikel is expliciet opgenomen dat voor (ontstoppings)werkzaamheden aan bestaande leidingen over een lengte van minder dan 25 meter en voor het maken van huisaansluitingen met een maximale lengte van 25 meter een verkorte vergunning procedure geldt. Vier werkdagen vóór aanvang van de werkzaamheden dient, door middel van de digitale module op www.rotterdam.nl, melding gemaakt te worden waarna een toetsing door Stadsbeheer plaatsvindt en een vergunning verleend wordt. In geval van storingen waar reparatie geen uitstel kan lijden en in geval van calamiteiten wordt een vergunning geacht verleend te zijn indien een aanvraag via het digitale formulier is ingediend.

Op grond van het zevende lid geldt de verkorte vergunning procedure met nadruk niet voor leidingen in het havengebied, werkzaamheden aan hoogspanningskabels, stadsverwarmingsleidingen, hoge druk gasleidingen, bouwaansluitingen en huisaansluitingen met een diameter groter dan 160 mm. Met name vanwege veiligheidsaspecten en de ondergrondse ordening is het wenselijk dergelijke werkzaamheden te allen tijde aan een vergunningplicht te onderwerpen.

Artikel 6 Karakter van de vergunning

Deze bepaling brengt tot uitdrukking dat in geval van overdracht (bijv. verkoop) van een leiding de vergunning die op die leiding betrekking heeft, inclusief alle rechten en plichten, overgaat op de nieuwe leidingexploitant. De vergunning is zaaksgebonden en ‘volgt’ het object. Uiteraard dient de nieuwe leidingexploitant zich volledig te houden aan de in de vergunning vermelde voorschriften. Indien wijziging van leidingexploitant plaatsvindt (bij overdracht, maar ook ingeval de rechtspersoonlijkheid wijzigt) moeten zowel de oude als de nieuwe leidingexploitant hiervan melding doen aan Stadsbeheer.

De melding kan digitaal worden gedaan via de website van de gemeente. Het niet voldoen aan deze meldplicht levert een overtreding op. Op grond van het derde lid kan het college in bijzondere gevallen bepalen dat de vergunning persoonsgebonden en daarmee niet overdraagbaar is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij leidingen die gebruikt worden voor zeer gevaarlijke stoffen. Zie hierover overigens ook de toelichting bij artikel 10.

Het vierde lid bevat een samenloopbepaling: indien een leidingvergunning is verleend, geldt deze tevens als een vergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (APV) om een weg open te breken of tijdelijk in gebruik te nemen indien dit voor de aanleg of verwijdering van een leiding noodzakelijk is.

Artikel 7 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden dienen ter bescherming van gemeentelijke en maatschappelijke belangen in deze. Speciale aandacht verdient de weigeringsgrond in het belang van de bescherming van de ondergrondse ordening. Als gevolg van de Energietransitie opgave zal gas vervangen gaan worden door warmteleidingen. Voor deze warmteleidingen zal derhalve ruimte moeten worden gereserveerd zodat in voorkomende gevallen aanvragen om een leidingvergunning geweigerd kunnen worden als verlening van die vergunning betekent dat er geen ruimte meer overblijft voor een beoogde warmteleiding.

Artikel 8 Voorschriften

Dit artikel biedt de basis om aan de vergunning voorwaarden te verbinden. De Verordening en het Handboek vormen daarvoor gezamenlijk het kader. Bijbehorende toolkit(s) geven hierbij richting.

In het tweede lid staat een limitatieve lijst van belangen waartoe de voorwaarden en beperkingen kunnen strekken. Van belang is ook de bevoegdheid om aan de vergunning een beperkte tijdsduur te verbinden. Zodra die termijn afloopt, zal de leidingexploitant de leiding in beginsel moeten verwijderen. Vanzelfsprekend kan de leidingexploitant afspreken dat de leiding wordt overgedragen of op een later tijdstip wordt verwijderd. Zie ook de toelichting bij artikel 18.

Artikel 9 Geldigheidsduur, intrekkings- en wijzigingsgronden

In het eerste lid is bepaald dat de geldigheid van een verleende vergunning van rechtswege komt te vervallen indien de leidingexploitant niet binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van de vergunning is aangevangen met de werkzaamheden. Op die manier is het niet noodzakelijk een verleende vergunning actief in te trekken indien niet van die vergunning tijdig gebruik wordt gemaakt. De vergunning komt overigens niet van rechtswege te vervallen, indien het college dat in een specifiek geval uitdrukkelijk bepaalt.

Het niet tijdig aanvangen van de werkzaamheden is immers redelijkerwijs niet altijd aan de leidingexploitant te wijten.

Daarnaast geeft dit artikel het college de bevoegdheid om een vergunning in te trekken of te wijzigen indien sprake is van één of meer van de in het tweede lid genoemde gronden. De belangrijkste grond betreft het intrekken indien de leidingexploitant de voorschriften van de verordening, het Handboek of de vergunning niet naleeft. Onderdeel e is een vangnetbepaling, die het college de bevoegdheid geeft om in te grijpen indien er ernstige gevolgen voor gezondheid en milieu dreigen als gevolg van het in standhouden van de vergunning. Deze bevoegdheid kan echter als laatste middel gebruikt worden aangezien eerst moet worden bezien of de dreiging kan worden weggenomen door aanpassing van de vergunning of door het stellen van nadere eisen. Onderdeel f betreft het geval indien er werken ter plaatse van de vergunde leiding moeten worden uitgevoerd, waardoor deze leiding niet kan blijven liggen of moet worden aangepast. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 december 2012. Hierin is bepaald dat het intrekken van een vergunning voor de uitvoering van werken geen strijd oplevert met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (het verbod op détournement de pouvoir), ook niet als daarmee commerciële ontwikkelingen worden gefaciliteerd. Het college dient bij de intrekking van de vergunning invulling te geven aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het vierde lid biedt de basis voor het college om na afgifte uit eigen beweging een vergunning te wijzigen of aan te vullen. Vanzelfsprekend dient het college daarbij de belangen, genoemd in het tweede lid, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de Algemene wet bestuursrecht in acht te nemen.

Artikel 10 Intrekking vergunning op verzoek

In geval de leidingexploitant niet langer van een vergunning gebruik wenst te maken, kan hij hiervan schriftelijk mededeling doen aan Stadsbeheer. Met het afstand doen van de vergunning vervallen alle rechten die met de vergunning gepaard gaan. De leidingexploitant is vervolgens verplicht de leiding te verwijderen (artikel 18). Om te voorkomen dat een leidingexploitant door het afstand doen van een vergunning niet langer aanspreekbaar zou kunnen zijn, is in het tweede lid aangegeven dat de opzegger nog steeds wordt beschouwd als leidingexploitant in de zin van deze verordening. De verwijderingsplicht rust dan ook op hem. Dit geldt niet indien de leiding is overgedragen aan een andere (rechts)persoon. In dat geval wordt de nieuwe eigenaar, nadat aan hem vergunning is verleend vanaf dat moment, als leidingexploitant beschouwd. Uit oogpunt van een effectieve handhaving is het derde lid opgenomen waarin staat aangegeven dat in geval van een persoonsgebonden vergunning (zie artikel 6, derde lid) de vergunninghouder te allen tijde als leidingexploitant wordt beschouwd. Dit is alleen anders wanneer hij schriftelijk verklaart van de vergunning geen gebruik meer te maken, de exploitatie van de leiding staakt of de leiding verwijdert.

Artikel 11 Indienen documenten, termijn voltooiing

Nadat door Stadsbeheer de vergunning is verleend, kunnen de feitelijke werkzaamheden een aanvang nemen. Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om te eisen dat bouwtechnische tekeningen en andere documenten worden overgelegd voor de start van de werkzaamheden. Waar mogelijk wordt in het Handboek opgenomen welke documenten in ieder geval overgelegd dienen te worden. Uit oogpunt van veiligheid is de aanleg van een leiding een essentieel element; het toezicht van gemeentewege op de aanleg van de leidingen is dan ook van groot belang. Om dat toezicht goed te kunnen uitoefenen is het nodig dat Stadsbeheer op de hoogte is van alle na de vergunning afgifte geplande werkzaamheden.

Artikel 12 Inmeten, Schaderegeling Ingravingen Rotterdam

Uit beheersmatige overwegingen zullen enkele feitelijke werkzaamheden worden verricht door Stadsbeheer. Het betreft het registreren van de gelegde en de verwijderde leidingen. Hiertoe wordt de leiding van gemeentewege ingemeten en geregistreerd. De leidingexploitant is verantwoordelijk voor een goede en zorgvuldige aanleg van de leiding. Hij moet ervoor zorgen dat de grond of bodem weer in de oorspronkelijke wijze wordt opgeleverd, tenzij in de vergunningsvoorwaarden anders is bepaald. Het spreekt voor zich dat in het laatste geval oplevering dient plaats te vinden overeenkomstig de in de vergunning omschreven voorwaarden. Het derde lid bevat een regeling voor vergoeding van de kosten die gepaard gaan met herstel van de openbare ruimte die een direct gevolg zijn van werkzaamheden aan leidingen.

Artikel 13 Ondergrondse obstakels

Dit artikel heeft betrekking op het aantreffen van bodemverontreiniging en andere ondergrondse obstakels bij de aanleg van een leiding. De term 'bodemverontreiniging' is in deze verordening breder dan de terminologie in de Wet bodembescherming. Aan Stadsbeheer moeten alle stoffen en obstakels gemeld worden, die een nadelige invloed kunnen hebben op de staat van de leiding.

Hiermee wordt duidelijk wat de kritieke plaatsen in een leidingtracé zijn. Deze verplichting staat los van de plichten die reeds gelden op grond van de Wet bodembescherming (die is opgesteld vanuit milieubeschermingsoptiek). Dit artikel is aanvullend ten opzichte van het in voornoemde wet neergelegde regime.

In geval dergelijke verontreiniging of obstakels worden aangetroffen dat aanleg van een leiding niet verantwoord is als de verontreiniging of obstakels niet eerst zijn opgeruimd, kan het college de leidingexploitant opdragen bepaalde maatregelen te treffen. De kosten voor deze maatregelen komen ten laste van de leidingexploitant zelf. Als sluitstuk kan het college opschorting van de werkzaamheden vorderen. Bij het opleggen van dergelijke maatregelen vormen de belangen die beschermd worden met deze verordening het beoordelings- en beslissingskader.

Artikel 14 Ter beschikking stellen tekeningen

Dit artikel verplicht de leidingexploitant de zogeheten ‘as built’- en/of revisietekeningen ter beschikking te stellen. Deze verplichting voor netbeheerders vloeit overigens ook voort uit de Wibon.

Artikel 15 Integriteit van leiding door onderhoud

Een belangrijk element van deze verordening is de onderhoudsplicht. Het Handboek beheer ondergrond Rotterdam besteedt hier de nodige aandacht aan. De leidingexploitant is primair verantwoordelijk voor een goede staat van de leiding. Het college kan bepalen dat afschriften van de rapporten aan Stadsbeheer gezonden moeten worden. In geval de staat van de leiding onvoldoende is, is de leidingexploitant verplicht aan te geven op welke wijze en op welke termijn onderhoudswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd.

Indien de onderhoudsinspecties leiden tot de conclusie dat (een deel van) de leiding vervangen of aangepast moet worden, dan zal daarvoor op basis van artikel 4 een afzonderlijke vergunning moeten worden aangevraagd.

Een belangrijke indicatie van de toestand van de leiding is de mate waarin onderhoud wordt gepleegd aan de leiding. De noodzaak tot onderhoud en de tijdschema's voor onderhoud verschillen van leiding tot leiding en zijn afhankelijk van de getransporteerde stoffen. De vergunninghouder kan verplicht worden om periodiek verslag uit te brengen over de staat van de leiding. Indien naar het oordeel van Stadsbeheer blijkt dat onvoldoende onderhoud is gepleegd, kan Stadsbeheer de leidingexploitant aanzeggen onderhoudswerkzaamheden te verrichten. Op de werkzaamheden aan de leiding en het openbreken van de openbare ruimte zijn de voorschriften over de aanleg van een leiding van overeenkomstige toepassing, hetgeen o.m. betekent dat de aanwijzingen van het college moeten worden opgevolgd.

In de toelichting bij artikel 2 is reeds aangegeven dat deze verordening niet van toepassing is indien en voor zover sprake is van overlap tussen het bepaalde bij of krachtens onder andere het Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit veiligheid lagedruk gastransport enerzijds en deze verordening anderzijds. Dergelijke overlap zal met name aan de orde kunnen zijn bij voorwaarden ten aanzien van de integriteit van de leiding.

Artikel 16 Grondslag Nadeelcompensatie regeling kabels en leidingen Rotterdam

Op basis van artikel 9, derde lid, sub f kan het college een vergunning intrekken of wijzigen indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van werken. Voor zover de leidingexploitant daarbij schade lijdt die niet tot het normale maatschappelijke risico behoort en niet (voldoende) is verzekerd, zal het college hem een redelijke en billijke schadevergoeding toekennen (nadeelcompensatie). Het college stelt de nadere regels vast m.b.t. aanspraken op nadeelcompensatie.

Artikel 17 Meldingsplicht, onderzoek, opschorting exploitatie

Dit artikel betreft een incidentenregeling en behelst verplichtingen voor de leidingexploitant in geval van storingen en incidenten waarbij gevaar, hinder of verontreiniging plaatsvindt. Het geeft het college overigens de bevoegdheid om in voorkomende gevallen (waaronder ook concrete dreiging) maatregelen te treffen ten aanzien van de leiding die gevaar, hinder of verontreiniging veroorzaakt, maar ook – indien noodzakelijk – ten aanzien van de naburige leidingen. Overigens zal bij de toepassing van deze bevoegdheden zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van bestaande incidentenregelingen. Het in het tweede lid bedoelde onderzoek komt voor rekening van de leidingexploitant.

Ten aanzien van mogelijke overlap tussen deze verordening en hogere regelgeving wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.

Artikel 18 Termijn voor verwijdering

Na afloop van de geldigheidsduur van de vergunning, bij intrekking door het college en bij opzegging door de leidingexploitant moet de leiding worden verwijderd. Het ligt voor de hand om in de vergunning zelf voorwaarden op te nemen met betrekking tot het verwijderen van leidingen, maar zulks kan ook na afloop, intrekking of opzegging geschieden. De laatste exploitant of beheerder van de leiding is verplicht om voor verwijdering zorg te dragen. Mocht het om bepaalde redenen noodzakelijk of wenselijk zijn om de betreffende leiding te laten liggen, dan kan wijziging van de bestaande vergunning of een nieuwe vergunning aangevraagd worden.

Artikel 19 Vergunningstelsel

In artikel 19 wordt bepaald dat een rioolaansluiting of wijziging of verwijdering van een dergelijke aansluiting, niet toegestaan is zonder vergunning van de gemeente.

Op grond van lid 4 kan de gemeente voorschriften verbinden aan de vergunning. In de vergunning wordt standaard verwezen naar het Handboek beheer ondergrond. In dit handboek zijn nadere (technische) voorwaarden opgenomen ten aanzien van het tot stand brengen van een rioolaansluiting. Voorts kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het verlenen van een tijdelijke vergunning voor het lozen van bronneringswater of drainagewater op het openbaar riool.

Artikel 20 Verkrijgen van de vergunning

Artikel 20 bepaalt dat de vergunning moet worden aangevraagd door of namens de rechthebbende. Het is dus ook mogelijk dat een gemachtigde van de rechthebbende de aanvraag namens de rechthebbende indient.

De aanvraag kan zowel schriftelijk als digitaal worden gedaan. De aanvraag is digitaal in te dienen op www.rotterdam.nl/

Artikel 21 Weigeren van de vergunning

In artikel 21 is vastgelegd op welke gronden de vergunning geweigerd kan worden. Het gaat dan hoofdzakelijk om de bepalingen uit de verordening zelf, dan wel de bepalingen uit het Handboek beheer ondergrond. In de verordening is geen uitputtende regeling opgenomen met betrekking tot de weigeringsgronden van de vergunning.

Artikel 22 Uitvoering aanleg, wijziging of verwijdering van de aansluiting

In het tweede lid is bepaald dat de aanvrager tekeningen moet overleggen waaruit de feitelijke situatie blijkt na afloop van de werkzaamheden. Deze verplichting wordt aan de rechthebbende opgelegd omdat het deel van de rioolaansluiting dat in openbaar gebied is gelegen onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke riolering en de gemeente als netbeheerder moet voldoen aan de uit de Wibon voortvloeiende verplichting van digitale vastlegging van het net.

Artikel 23 (Beheer)kosten

Artikel 23 bepaalt dat de aanleg, wijziging en verwijdering van een rioolaansluiting, alsmede het beheer van het particulier riool voor rekening komt van de rechthebbende. Onder beheer wordt zowel verstaan het onderhoud, de renovatie als de vervanging van het particulier riool. De rechthebbende is dus zelf verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het particulier riool.

Artikel 24 Verwijderen rioolaansluiting

De melding als bedoeld in dit artikel dient te worden gericht aan de gebiedsbeheerder die het gebied beheert waarbinnen de betreffende rioolaansluiting is gelegen.

Artikel 25 Toezichthouders

Beoogd wordt een aantal ambtenaren van Stadsbeheer aan te wijzen als toezichthouder. Zij zullen toezicht houden op de naleving van de voorschriften bij of krachtens deze verordening.

In dit verband wordt opgemerkt dat de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en dat Staatstoezicht op de Mijnen van het Ministerie van Economische Zaken belast is met het toezicht op en de handhaving van het Besluit veiligheid lagedruk gastransport.

Artikel 26 Termijn evaluatie

Dit behoeft geen toelichting.

Artikel 27 Intrekking Leidingverordening 2015

Artikel 28 Overgangsregeling

Deze bepaling bevat het overgangsrecht. De eigenaren van de talloze leidingen die thans in de openbare ruimte aanwezig zijn is in de meeste gevallen – al dan niet privaatrechtelijk – een ligrecht gegund waaraan diverse voorwaarden verbonden zijn. Die voorwaarden zijn gebaseerd op het toenmalige Handboek Leidingen (thans Handboek beheer ondergrond Rotterdam) dat sinds 1986 als leidraad fungeert voor de afgifte van de privaatrechtelijke toestemmingen en de vergunningen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening. Om redenen van efficiency en om te voorkomen dat de huidige leidingexploitanten hoge kosten moeten maken is ervoor gekozen de huidige toestemmingen te beschouwen als een vergunning in de zin van deze verordening.

Artikel 29

Deze bepaling regelt de inwerkingtreding van de verordening.

Dit gemeenteblad 2019, nummer 147, is uitgegeven op 22 oktober 2019 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)