Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent leerlingenvervoer en jeugdhulpvervoer (Herziene beleidsregels leerlingenvervoer en jeugdhulpvervoer gemeente Noordwijk 2019)

Geldend van 01-11-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent leerlingenvervoer en jeugdhulpvervoer (Herziene beleidsregels leerlingenvervoer en jeugdhulpvervoer gemeente Noordwijk 2019)

Inleiding

In sommige gevallen kunnen ouders/verzorgers in aanmerking komen voor bekostiging van vervoer. We onderscheiden leerlingenvervoer en jeugdhulpvervoer.

Beleidsregels leerlingenvervoer

  • a.

    Verordening leerlingenvervoer is de basis

    In de onderwijswetgeving is bepaald dat elke gemeente een regeling moeten hebben voor het leerlingenvervoer. Het leerlingenvervoer betreft het vervoer van en naar school van een kind. Gemeente Noordwijk heeft hiervoor de Verordening leerlingenvervoer gemeente Noordwijk 2019 vastgesteld (hierna: Verordening). Deze Verordening is de basis voor de toekenning van een vervoersvoorziening leerlingenvervoer.

  • b.

    Nadere uitwerking

    In voorliggende beleidsnotitie wordt nader uitgewerkt op welke wijze gemeente Noordwijk uitvoering geeft aan de Verordening. Met deze beleidsregels beschikt de gemeente over een instrument om op een -zo mogelijk- eenduidige wijze het vervoer voor leerlingen toe te kennen. De regels komen voort uit praktijksituaties en zijn in samenspraak met de gemeenten Katwijk, Hillegom, Lisse en Teylingen opgesteld. De beleidsregels van deze gemeenten zijn overigens niet helemaal gelijk. Dit komt doordat de vervoersovereenkomsten verschillen en ook de historie van het leerlingenvervoer in de betrokken gemeenten divers is.

  • c.

    Zelfstandigheid

    Bij de toekenning van een voorziening op grond van de Verordening wordt gekeken naar de specifieke mogelijkheden en onmogelijkheden van het kind en zijn ouders.

    Zelfstandigheid van het (kwetsbare) kind en het streven naar de meest optimale vorm van zelfstandigheid is het uitgangspunt. De kern van de Verordening leerlingenvervoer is dan ook gericht op reizen per openbaar vervoer of fiets, desnoods met (tijdelijke) begeleiding.

    In bepaalde gevallen is het kind blijvend aangewezen op een specifieke vorm van vervoer. In andere gevallen kan met behulp van een training en/of tijdelijke begeleiding het kind leren zelfstandig naar school te gaan.

    Dit maakt dat het toekennen van leerlingenvervoer maatwerk is, waarbij iedere aanvraag individueel wordt beoordeeld.

  • d.

    Adviesrol

    De gemeente heeft een actieve rol door het verstrekken van vervoersadviezen aan de ouders.

Beleidsregels jeugdhulpvervoer

  • a.

    Verordening jeugdhulp is de basis

    De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeenten, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. De Verordening jeugdhulp Noordwijk 2019, (hierna Verordening Jeugdhulp) gaat in op de gemeentelijke jeugdhulp voorzieningen. In het geval er vervoer nodig is vanuit een jeugdhulpvraag spreken we van jeugdhulpvervoer. De grondslag voor een toekenning van jeugdhulpvervoer is de “Verordening jeugdhulp Noordwijk 2019”.

  • b.

    Nadere uitwerking

    In de notitie “Nadere regels jeugdhulp Noordwijk 2019” wordt uitgewerkt op welke wijze de gemeente Noordwijk uitvoering geeft aan de Verordening Jeugdhulp. Artikel 2.7 beschrijft het zogenaamde jeugdhulpvervoer.

    In deze beleidsnotitie wordt ingegaan op het verstrekken van een vervoersvoorziening in het kader van jeugdhulp door de gemeente.

  • c.

    Uitgangspunt

    Het uitgangspunt in het kader van jeugdhulpvervoer is dat primair de ouders verantwoordelijk zijn. Bij de casussen waar naar het oordeel van het College, de Jeugdwet artikel 2.3 lid 2 van toepassing is, kan een compensatie respectievelijk tegemoetkoming in de kosten worden geboden. Deze hoeft niet of niet altijd volledig kostendekkend te zijn. Daarbij richt de tegemoetkoming zich alleen op de jeugdige waarbij het doel is de jeugdige in staat te stellen jeugdhulp te ontvangen als hij/zij zelf noch eigen netwerk in staat is te reizen naar de plek waar de behandeling wordt geboden. De jeugdwet kent ook de vorm vervoer in het Persoons gebonden budget (PGB) in combinatie met een beschikking voor begeleiding groep.

  • d.

    De verschillende vervoersvoorzieningen binnen de jeugdzorg

    • -

      Vervoer ten behoeve van de gesloten jeugdzorg: het beveiligde vervoer wordt geregeld via de Dienst Vervoer en Ondersteuning.

    • -

      Vervoer naar jeugdinstellingen voor jeugdigen met een lichtverstandelijke beperking (LVB): voor het grootste deel wordt het vervoer naar jeugdhulpvoorzieningen (daghulp, dagopvang, dagbehandeling in kinderdiensten centra of naschoolse opvang) geregeld door de ouders en jeugdhulpaanbieders zelf.

      Aanbieders die zelf de jeugdigen vervoeren zijn: Cardea, Raamwerk, Gemiva, Ipse de Burgen en ’s Heerenloo.

    • -

      Vervoer naar dagbehandeling, naschoolse behandeling (GGZ): wordt geregeld door de ouders/verzorgers, de zorgaanbieders zelf of eventueel via de gemeente.

      (80% van de behandelingen vinden plaats bij Curium in Oegstgeest)

    • -

      Vervoer in het kader van jeugd- en opvoedhulp: het eventueel benodigd vervoer wordt geregeld door de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld Horizon en Cardea).

    • -

      Vervoer naar onderwijs-zorgarrangementen: het eventueel benodigd vervoer vraagt een gecombineerde aanpak van leerlingenvervoer en jeugdhulpvervoer (bijvoorbeeld ’s Heerenloo en Cardea).

    • -

      Overig vervoer: vervoer naar een zorgboerderij of een specifiek begeleidingscentrum wordt geregeld door ouders/verzorgers, de zorgaanbieders zelf of eventueel via de gemeente.

  • e.

    Uitvoerende rol

    Jeugd- en gezinsteam van de gemeente (JGT)

    De noodzaak van vervoer naar dagbehandeling, naschoolse behandeling, of overig zorgvervoer van jeugdigen, volgt uit de toekenning van een jeugdhulpvoorziening door het JGT. Het eigen kracht principe is leidend. Dat betekent dat ouders niet standaard in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. In een gesprek met de ouders/jeugdige is het van belang om te bekijken wat de mogelijkheden zijn om zelf het vervoer te kunnen regelen en welke combinaties van vervoer er mogelijk zijn. Dit gesprek voert het JGT bij elke nieuwe aanvraag en bij elke verlengingsvraag.

Om te kunnen bepalen of een vervoervoorziening jeugdhulp noodzakelijk is, hanteert het JGT onderstaande criteria*):

  • 1.

    De regeling is alleen van toepassing indien het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige, die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp;

  • 2.

    Er is sprake van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid;

  • 3.

    Het is niet mogelijk om op eigen (financiële) daadkracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren;

  • 4.

    Er is geen andere regeling/voorziening waarvan de jeugdige gebruik kan maken voor het vervoer naar de jeugdhulpvoorziening;

  • 5.

    De afstand bedraagt meer dan 6 kilometer tot de jeugdhulpvoorziening om voor een vervoersvoorziening Jeugdhulp in aanmerking te komen. Een reisafstand binnen 6 kilometer wordt gezien als gebruikelijke zorg en/of hulp; van ouders wordt verwacht dat zij dit zelf regelen.

  • 6.

    Het betreft zodanig langdurige en/of intensieve hulp dat het niet redelijk en billijk is van de ouders te verlangen, dat zij de jeugdige steeds zelf brengen en halen.

Wanneer er naar het oordeel van het JGT een vervoersvoorziening Jeugdhulp nodig is, kan dit team aangepast vervoer aanvragen bij de gemeente, team leerlingenvervoer.

Wanneer de jeugdhulp wordt verstrekt middels een PGB, kan dit budget inclusief vervoer worden verstrekt. De Intergemeentelijke Dienst Bollenstreek zorgt na de toekenning van deze jeugdhulpvoorziening voor de beschikking en de uitbetaling ervan.

Team leerlingenvervoer van de gemeente

De gemeente toetst deze aanvragen op vergelijkbare wijze, zoals in het leerlingenvervoer. Het betreft afstandscriteria, reisduur en frequentie.

Voor zeer jonge kinderen (< 4 jaar) en in het geval de zorg een periodieke behandeling betreft ligt het voor de hand dat een ouder meereist en het kind begeleidt. Hier worden in principe geen aanvullende voorzieningen voor verstrekt.

Het team leerlingenvervoer bij de gemeente toetst de aanvragen, regelt zo nodig het aangepast vervoer met de vervoerder van het leerlingenvervoer en communiceert met de ouders/verzorgers over de uitvoering van het vervoer.

*) Toelichting criteria:

Van medische noodzaak is sprake wanneer:

een jongere door zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking niet in staat is om (eventueel onder begeleiding van een volwassene) gebruik te maken van het openbaar vervoer.

Van beperkingen in de zelfredzaamheid is sprake wanneer:

De leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met het OV, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor de begeleiding; of

er sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het OV of eigen vervoer onmogelijk maken; of er andere redenen van niet-medische aard zijn die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het OV of eigen vervoer onmogelijk maken;

dan wel er is wel mogelijkheid het vervoer zelf te regelen, maar er is geen financiële draagkracht.

Financiële draagkracht

Financiële kracht vormt een van de criteria voor het recht op een vervoersvoorziening. Het college bepaalt in overleg met ouders per situatie wat redelijk en billijk is om van ouders te mogen verwachten in het kader van zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. Vervolgens wordt met inachtneming van de financiële situatie van het gezin afgewogen of ouders kunnen voldoen aan deze verwachting.

Ter info voor de ondersteuning van de overweging: er is sprake van een laag inkomen wanneer mensen een inkomen hebben van 110% van de normen genoemd in artikel 21 sub a en sub b van de Participatiewet voor respectievelijk de alleenstaande ouder en het gezin. Hierbij wordt niet gekeken naar de grootte van het gezin.

Het percentage is overgenomen uit de Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2019

De bijzondere bijstand (artikel 35 van de PW): bijstand die bestemd is voor de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten, die niet kunnen worden voldaan uit het inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorziening en/of uit het aanwezige vermogen en/of uit de individuele inkomenstoeslag

In het geval er door hantering van dit artikel een onevenredige belasting voortvloeit voor de ouders kan artikel 20 van deze beleidsregel worden aangewend. Dit is ter beoordeling van het college.

Passende vervoersvoorziening

  • a.

    Als aan de voorgaande criteria is voldaan bepaalt het JGT in overleg met de ouders of, en zo ja welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is.

  • b.

    De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    • 1.

      Vervoer geregeld door de zorgaanbieder

    • 2.

      Een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2de klas) indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    • 3.

      Kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief: € 0,19 per km, van toepassing op het aantal km bij meer dan 6 km enkele reis;

    • 4.

      Een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2de klas) met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

    • 5.

      Aangepast vervoer (taxivervoer) indien voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren.

Beleidsregels leerlingenvervoer (beleidsregels 1 t/m 14)

De aanvullende beleidsregels 1 tot en met 14 hebben betrekking op enkele (onderdelen van) artikelen van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Noordwijk 2019.

Begripsbepalingen

Artikel 1, Begripsomschrijving b. afstand en v. woning

Beleidsregel 1, afstand bepalen tussen de woning en de school

Voor het bepalen van de afstand tussen het woonadres en het schooladres maakt het college gebruik van de website Google Maps, route met de auto of de fiets, optie kortste route. Het door deze routeplanner aantal uitgerekende kilometers is voor het college te allen tijde uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag en voor de toekenning van bekostiging van leerlingenvervoer.

Beleidsregel 2: tijdelijk verblijf in andere gemeente

Indien de leerling in een andere gemeente verblijft gedurende een kortere periode dan zes weken en zijn eigen school blijft bezoeken, dan zal de gemeente van herkomst het leerlingenvervoer voor de duur van maximaal zes weken (blijven) regelen en bekostigen op basis van de eigen verordening. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in geval van crisisopvang. Als het verblijf een langere periode in beslag neemt, wordt geen vergoeding meer verstrekt.

Men dient dan een nieuwe aanvraag voor leerlingenvervoer in te dienen bij de “nieuwe” gemeente waar het kind gedurende die periode feitelijk woont.

Deze regeling geldt niet als het een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders/verzorgers tijdelijk elders verblijft.

Als er sprake is van een co-ouderschap en de leerling op verschillende woonadressen in de gemeente verblijft, worden er aan het begin van het schooljaar afspraken gemaakt over het vervoer die gelden voor het hele schooljaar.

De dichtstbijzijnde toegankelijke school

Artikel 3, Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

In de Verordening is expliciet bepaald dat leerlingenvervoer alleen geldt voor vervoer van het woonadres van de leerling naar de school in de zin van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het Voortgezet onderwijs die de leerling bezoekt.

Beleidsregel 3, onderwijs op of nabij een zorginstelling

Volgt een kind ook onderwijs op of nabij een zorginstelling, medisch kinderdagverblijf of dergelijke, dan kan het zijn dat de ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming bij de gemeente kunnen krijgen. Het moet dan gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat, op grond van de Verordening leerlingenvervoer, de gemeente vervoert in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, volgens het schoolplan. Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg/behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenververvoer.

Beleidsregel 4, taalproblematiek

Primair onderwijs

Als blijkt dat de dichtstbijzijnde school voor primair onderwijs niet toegankelijk is door taalproblematiek, kan de locatie van een internationale schakelklas voor basisonderwijs als de dichtstbijzijnde toegankelijke school worden aangemerkt. De criteria voor het toekennen van een vervoersvoorziening zijn hetzelfde als voor het basisonderwijs, met dien verstande dat:

  • -

    een dergelijke beschikking voor een beperkte periode wordt afgegeven. Zodra de leerlingen voldoende taalvaardig zijn, kunnen zij een reguliere basisschool bezoeken en is vervoer c.q. bekostiging van vervoer niet meer aan de orde.

  • -

    in afwijking van de Verordening artikel 10, lid 1, de afstand van de woning naar de schakelklas meer dan drie kilometer bedraagt.

Voortgezet onderwijs

Als het gaat om een schakelklas in het voortgezet onderwijs, dan komt men alleen in aanmerking voor bekostiging van een vervoersvoorziening als de leerling vanwege een lichamelijke, verstandelijk, zintuigelijke of psychische handicap niet zelfstandig naar school toe kan reizen.

Beleidsregel 5, stage

Wanneer stage een onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma, dan bestaat aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. De toekenningscriteria zijn daarbij gelijk aan die van het onderwijs. Het stagevervoer vindt in principe plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Daarnaast dient het stageadres op de route van het bestaande leerlingenvervoer te liggen, ten einde de bekostiging van deze specifieke ritten beperkt te houden.

Beleidsregel 6, buitenschoolse opvang

Vervoer van buitenschoolse opvang naar school en van school naar buitenschoolse opvang wordt alleen verzorgd als:

  • -

    het gaat om vervoer van of naar één vast adres;

  • -

    dit adres in de plaats komt van het woonadres;

  • -

    hier voor de gemeente geen extra kosten mee gemoeid zijn.

Beleidsregel 7, hoogbegaafde leerlingen

Aanvragen voor leerlingenvervoer die betrekking hebben op het bezoek aan een (deeltijd)klas voor hoogbegaafde leerlingen worden niet gehonoreerd. Dit is conform de daarvoor geldende jurisprudentie. Tot nog toe oordeelde de rechter in deze zaken dat niet voldoende is aangetoond dat hoogbegaafde leerlingen geen onderwijs op maat kunnen krijgen op een dichter bijgelegen school. 

Aanvraagprocedure

Artikel 5, lid 2 Aanvraagprocedure, aanvullende gegevens en lid 3 behandeltermijn

Beleidsregel 8, gehandicapte leerling

In de verordening is bepaald dat gehandicapte leerlingen, die op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, op een passende wijze dienen te worden vervoerd.

De noodzaak voor begeleiding en/of aangepast vervoer dient in die gevallen aangetoond te worden door middel van een nader (medisch) advies.

Indien dit aangeleverde advies geen duidelijkheid schept over de noodzaak tot een vervoersvoorziening leerlingenvervoer, kan de gemeente een onafhankelijke instantie (bijvoorbeeld de GGD HM) om dit advies vragen. Dit laatste advies inzake de medische en/of sociale situatie is leidend bij de toekenning van een vervoersvoorziening. Bij dit advies draait het om de volgende kernvragen:

  • -

    Is het kind in staat zelfstandig te reizen?

  • -

    Is het kind in staat te reizen met het openbaar vervoer of per fiets onder begeleiding? (ongeacht of de ouders in staat zijn om te begeleiden)

  • -

    Is er sprake van een structurele handicap?

Indien de gemeente overgaat tot het inwinnen van dergelijk advies wordt de aanvrager geacht hier volledige medewerking aan te verlenen; de gemeente zal de betreffende advieskosten betalen. Pas als dit aanvullende advies is ontvangen, is de aanvraag compleet en gaat de behandeltermijn van acht weken in.

De handicap dient ook van langdurige aard te zijn. Een tijdelijke handicap tot drie maanden geeft geen recht op leerlingenvervoer.

Beleidsregel 9, eigen bijdrage/ drempelbedrag

Om te kunnen bepalen of het drempelbedrag als bedoeld in artikel 14 van de verordening moet worden geheven, is het noodzakelijk dat door de aanvrager bij de aanvraag inkomensgegevens worden overlegd. Indien deze gegevens ontbreken of niet (volledig) kunnen worden beoordeeld, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken alsnog deze gegevens aan te leveren. Als na afloop van deze termijn de gegevens nog niet ontvangen zijn, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen (Awb art. 4:15)

De eigen bijdrage/ drempelbedrag wordt alleen toegepast in het geval er gekozen wordt voor een verder gelegen school in verband met de schooldenominatie en er een voorziening in het aangepast vervoer wordt toegekend.

Vervoersvoorzieningen voor leerlingen in het speciaal basisonderwijs (SBO) worden op gelijke wijze verstrekt, als voor leerlingen in het speciaal onderwijs (SO).

Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Artikel 12, Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (PO)

Artikel 18, Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer (VO)

Beleidsregel 10: reistijd/wachttijd

Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Uitsluitend als een leerplichtige leerling ten gevolge van een structurele handicap of ziekte slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan in voorkomend geval wel tijdens de schooltijd vervoerd worden.

Als er sprake is van kortere schooltijden in verband met een ‘wenperiode’ (bijvoorbeeld vanwege de jonge leeftijd van het kind) zijn de ouders zelf verantwoordelijk voor het vervoer buiten de schooltijden.

Uitgangspunt is het streven naar een zo kort mogelijke reistijd en wachttijd. De gemeente heeft echter ook rekening te houden met een efficiënte uitvoering van het leerlingenvervoer door bijvoorbeeld het combineren van vervoer. De aflever- en ophaaltijd aan school moet liggen binnen een marge van 15 minuten voor de aanvangstijd respectievelijk na de eindtijd van de school. Afwijkingen hierop zijn alleen toegestaan in overleg met en na goedkeuring van de gemeente.

De individuele verblijfstijd per kind in het voertuig mag niet meer bedragen dan 60 minuten bij een rit binnen gemeente Noordwijk. De individuele verblijfstijd per kind in het voertuig mag niet meer bedragen dan 90 minuten bij een rit buiten gemeente Noordwijk, de woonplaats van de leerling.

Afwijking van die maximale reistijd is alleen mogelijk indien het door de afstand en het dagelijks verkeer niet mogelijk is binnen de maximale tijdsduur te blijven.

Combinatie van leerlingen mag niet leiden tot overschrijding van deze individuele reistijdcriteria. Het ophalen of wegbrengen van leerlingen op en naar adressen waarvoor de gemeente geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven is niet toegestaan.

Beleidsregel 11: overlast in het vervoer

Ouders zijn te allen tijde verantwoordelijk voor het gedrag van hun kind in de (taxi)bus. Zij moeten hun kinderen instrueren zich zo te gedragen, dat tijdens het vervoer geen ongeregeldheden ontstaan.

Bij aanvang van het vervoer ontvangen de ouders een handboekje van de vervoerder, waarin staat wat er van de leerling die vervoerd wordt, wordt verwacht.

Protocol in geval van overlast.

  • -

    In geval er sprake is van overlast maken ouders/verzorgers hun klacht kenbaar bij de vervoerder en proberen in overleg met de vervoerder tot een oplossing te komen.

  • -

    Ook de vervoerder kan een klacht hebben over het gedrag van een leerling en naar aanleiding daarvan in contact treden met de ouders/verzorgers.

  • -

    Wanneer het overleg met de vervoerder niet tot een oplossing leidt, zal de gemeente in contact treden met beide partijen om het probleem helder te krijgen.

  • -

    De ouders/verzorgers van de leerling die overlast veroorzaakt, worden uitgenodigd voor een gesprek. De uitkomsten van dit gesprek worden vastgelegd in een brief, daarin wordt tevens een vervolgstap vermeld.

  • -

    Als ouders/verzorgers hun kind niet kunnen corrigeren in hun gedrag tijdens het vervoer, kan een oplossing zijn dat één van hen als begeleider mee reist in het vervoer. De gemeente stelt dan een zitplaats ter beschikking tijdens het vervoer van de leerling. Voor de terugreis van de begeleider, dient deze zelf zorg te dragen. ’s Middags na schooltijd geldt hetzelfde in omgekeerde volgorde.

  • -

    Het college kan een leerling aan wie een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer is verstrekt, tijdelijk of voor de rest van het schooljaar de toegang tot dit vervoer ontzeggen indien bij herhaling is gebleken dat de leerling door agressief gedrag of anderszins de orde in de bus verstoort of de veiligheid van bus en inzittenden in gevaar brengt. Als het zover komt, zal de gemeente hiervan mondeling of telefonisch mededeling doen, deze beslissing wordt schriftelijk bevestigd.

Beleidsregel 12: begeleiding / aangepast vervoer

Indien het begeleiden van een leerling (die naar het oordeel van het college is aangewezen op openbaar vervoer of fiets onder begeleiding) door de ouders of anderen onmogelijk is, dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden en een andere oplossing onmogelijk is, verstrekt het college aan de ouders van de leerling bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer.

Om te kunnen beoordelen of begeleiding onmogelijk is of dat een gezin ernstig wordt benadeeld als het moet zorgen voor de begeleiding van een kind naar (speciale scholen voor) basisonderwijs of het speciaal onderwijs, zijn de onderstaande

criteria opgesteld.

  • 1.

    De reistijd per openbaar vervoer gaat voor de begeleider een maximale reisduur te boven. Er wordt uitgegaan van de mogelijkheid dat het kind overblijft en de begeleider na het wegbrengen ook weer terug naar huis moet, en 's middags naar de school moet reizen om het kind weer op te halen. Indien de reistijd voor de begeleider langer is dan de maximale reisduur en er is geen aantoonbare andere mogelijkheid om vervoer te combineren met kinderen uit de buurt, dan kan het kind in aanmerking komen voor aangepast vervoer. De reisduur wordt bepaald met behulp van Google Maps. Wanneer de leerling tussen de middag naar huis gaat, telt deze reistijd niet mee bij de berekening van de reistijd per dag.

    • De reisduur inzake de begeleiding van een kind naar school wordt gesteld op maximaal anderhalf uur per dag. Dit betekent dus een reisduur van maximaal 22 minuten volgens Google Maps OV reisinformatie per enkele reisafstand.

  • 2.

    Als een ouder een ander kind/andere kinderen in het gezin tegelijkertijd naar een andere school moet brengen en aannemelijk maakt dat hij/zij hierdoor niet in staat is de leerling naar school te begeleiden, kan de leerling in aanmerking komen voor aangepast vervoer. Er moet dan wel sprake zijn van een eenoudergezin en door de ouder moet aannemelijk worden gemaakt dat een andere oplossing (bijvoorbeeld het inschakelen van buren of familie) niet mogelijk is.

  • 3.

    Als er sprake is van een eenoudergezin en deze ouder aangeeft op medische gronden de leerling niet te kunnen begeleiden, dient dit altijd vergezeld te gaan van een (goed onderbouwde) medische verklaring. Onder een eenoudergezin wordt verstaan: een huishouden bestaande uit één volwassene met een of meer thuiswonende kinderen. Huishoudens van (on)gehuwde paren met kind(eren) worden gerekend tot de gezinnen met twee ouders.

  • 4.

    Als de leerling in een woonvoorziening/instelling woont en aannemelijk is gemaakt dat begeleiders en ouders niet in staat zijn de leerling naar school te begeleiden.

Het hebben van (betaalde) werkzaamheden van één of beide ouder(s) is geen reden om tot bekostiging van aangepast vervoer over te gaan.

Ter onderbouwing bij de hierboven vermelde punten 2, 3 en 4 wordt de ouders/verzorgers gevraagd dit aannemelijk te maken door het indienen van een verklaring waaruit blijkt wat de ouders/verzorgers hebben ondernomen om de begeleiding van hun kind te organiseren en waarom dit niet lukt. De intern begeleider op school, het jeugd- en gezinsteam of een andere specialist kan hierbij ondersteuning bieden.

Ook wordt gekeken naar begeleidingsmogelijkheden van mensen uit het sociale netwerk van de ouders. Voor immigranten kan gelden dat zij hun netwerk nog moeten opbouwen, waardoor zij geen mensen kennen die hen kunnen helpen met het naar school begeleiden van hun kind.

Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Artikel 13, Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer (PO)

Artikel 19, Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer (VO)

Artikel 14, Drempelbedrag

Artikel 15, Financiële draagkracht

Beleidsregel 13: de hoogte van de vergoeding voor vervoer

Het college verstrekt een vergoeding aan de ouders/verzorgers van een leerling die aanspraak maken op een vervoervoorziening leerlingenvervoer en gebruik maken van openbaar vervoer of vervoer per fiets, auto of brommer.

Openbaar vervoer

Reist de leerling (al dan niet onder begeleiding) met de trein, dan kunnen de ouders een jaarabonnement afsluiten voor het te reizen traject. De gemeente vergoedt ook het abonnement voor de eventuele begeleider. Uitgangspunt is de goedkoopst mogelijke wijze van vervoer. Op dit moment is de “Voor Elkaar Pas” (VEP) van Arriva beschikbaar. Dit is de goedkoopste optie voor busvervoer. Bij toekenning van een VEP wordt de eigen bijdrage niet in rekening gebracht.

Eigen vervoer

Brengt een ouder een leerling met de auto naar school of gaat hij/zij (al dan niet onder begeleiding) met de fiets of brommer, dan berekent de gemeente op grond van de reisafstand van huis naar school op welke vergoeding een ouder recht heeft.

De hoogte van deze vergoedingen worden afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Afwijken van bepalingen

Artikel 23, Afwijken van bepalingen

Beleidsregel 14: hardheidsclausule

De Verordening leerlingenvervoer gemeente Noordwijk 2019 kent een hardheidsclausule. In deze hardheidsclausule is bepaald dat het college in bijzondere gevallen voor het vervoer naar en van school ten gunste van de ouders kan afwijken van bepalingen in de verordening.

Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld. Er kan alleen sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als die omstandigheid het gezin onderscheidt van andere gezinnen.

Ook voor de kwetsbare leerlingen, die in een woonvoorziening/instelling wonen kan in bijzondere omstandigheden de hardheidsclausule van toepassing zijn.

Beleidsregels jeugdhulpvervoer (beleidsregels 15 t/m 20)

Onderstaande beleidsregels hebben betrekking op het zogenaamde jeugdhulpvervoer, zoals beschreven onder de Inleiding beleidsregels jeugdvervoer.

Beleidsregel 15: de procedure

De gemeente toetst de aanvragen voor een vervoersvoorziening jeugdhulpvervoer.

Wanneer er jeugdzorg wordt verleend in plaats van onderwijs en er dagelijks vervoer nodig is, wordt de aanvraag - op vergelijkbare wijze met het leerlingenvervoer – getoetst en toegekend.

Beleidsregel 16: aanvraag via het Jeugd- en gezinsteam

Wanneer naar het oordeel van het jeugd- en gezinsteam een vervoersvoorziening moet worden toegekend ontvangt de gemeente hiervan een ondertekend formulier met de gegevens die nodig zijn voor het regelen van het vervoer. De gemeente toetst de aanvraag zoals beschreven in beleidsregel 15.

Beleidsregel 17: overig vervoer

Niet elk kind dat in aanmerking komt voor jeugdhulpvervoer is bekend bij het Jeugd- en gezinsteam. Wanneer duidelijk is, wat de gezinssituatie is en hoe één en ander is gelopen, kan de gemeente ook een voorziening toekennen op basis van een medische verklaring, de (leerlingenvervoer) geschiedenis, de bestemming en de frequentie van het vervoer.

Beleidsregel 18: onderwijszorgarrangementen

Voor onderwijszorgarrangementen geldt een gecombineerd aanpak van de zorgaanbieder en gemeente. Dit betekent in veel gevallen, dat de leerling heen met het leerlingenvervoer reist en terug met het vervoer van de zorgaanbieder.

De gemeente oordeelt steeds op de noodzaak van het vervoer en verstrekt alleen vervoersvoorziening als er geen andere passende oplossing voor handen is. 

Beleidsregel 19: bijzondere situaties

Bij aanvragen die geen betrekking hebben op dagelijks vervoer, dan wel vervoer betreffen vanuit een andere plaats dan de woonplaats volgens BRP van de jeugdige (specifiek voor jeugdhulp), worden er aanvullende gegevens gevraagd om de noodzaak van dit (tijdelijke) vervoer vast te stellen. Te denken aan: medisch advies, informatie voortgang gezinsplan.

De beleidsadviseurs Jeugd en Onderwijs hebben overleg om vast te stellen of een dergelijke aanvraag gehonoreerd moet worden en voor welke periode dit dan nodig is.

Beleidsregel 20: hardheidsclausule

De Verordening jeugdhulp Noordwijk 2019 kent een hardheidsclausule. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Slotbepalingen

Intrekking oude regelingen

De “Beleidsregels leerlingenvoer gemeente Noordwijk 2019” worden ingetrokken per 1 november 2019.

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 november 2019.

  • 2.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Herziene beleidsregels leerlingenvervoer en jeugdhulpvervoer gemeente Noordwijk 2019.

Ondertekening