Subsidieregeling kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie bij het midden- en kleinbedrijf (KEI 2019)

Geldend van 25-06-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 11-06-2019

Intitulé

Subsidieregeling kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie bij het midden- en kleinbedrijf (KEI 2019)

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 18 juni 2019, kenmerk 4.5/2019001480, team Economie, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van de subsidieregeling kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie bij het midden- en kleinbedrijf (KEI 2019)

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

gelet op de Algemene Subsidieregeling van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland 2019 (ASR SNN 2019) ;

gelet op artikel 25 van Verordening nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 (gewijzigd bij Verordening van 14 juni 2017 (EG) nr. 1084/2017), waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (de Algemene Groepsvrijstellingsverordening);

gelet op de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L352);

gelezen de Gemeenschappelijke regeling SNN;

gelet op het Operationeel Programma EFRO Noord-Nederland 2014-2020;

BESLUITEN:

de kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie bij het midden- en kleinbedrijf (KEI 2019) vast te stellen;

de KEI 2018 in te trekken.

Dit besluit treedt in werking met terugwerkende kracht tot 11 juni 2019.

Gedeputeerde Staten voornoemd,

mevrouw drs. J. Klijnsma, voorzitter

W. Brenkman, secretaris

Uitgegeven 24 juni 2019

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    mkb-onderneming: kleine onderneming, middelgrote of micro-onderneming in de zin van bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • b.

    grote onderneming: onderneming die niet voldoet aan de vastgestelde criteria in bijlage I van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • c.

    kennisinstelling: een entiteit, zoals een universiteit of onderzoeksorganisatie, ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling en het verspreiden van de resultaten daarvan door middel van onderwijs, publicaties of technologieoverdracht. Alle winst wordt opnieuw geïnvesteerd in die activiteiten, in de verspreiding van de resultaten daarvan, of in onderwijs. Ondernemingen die invloed over een dergelijke entiteit kunnen uitoefenen door middel van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, genieten geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van een dergelijke entiteit of tot de resultaten van haar onderzoek. Mbo- en hbo-instellingen en roc’s vallen ook onder de bedoelde entiteit;

  • d.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014, publicatieblad EU L187/1, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • e.

    SNN: het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

  • f.

    hooggekwalificeerd personeel: een medewerker met een afgeronde opleiding op HBO of WO niveau en ten minste 5 jaar relevante beroepservaring, waarbij de jaren die gemaakt zijn voor het behalen van een doctoraat meetellen als jaren van de relevante beroepservaring;

  • g.

    brutoloonkosten: de kosten berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend op basis van bruto jaarloon, vermeerderd met een opslag van 32% voor werkgeverslasten, waarna over dat bedrag 15% aan overheadkosten wordt berekend en dat bedrag vervolgens door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek wordt gedeeld;

  • h.

    kennisontwikkeling: opdoen en borgen van nieuwe kennis in de organisatie;

  • i.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L352);

  • j.

    technologische innovatie: een nieuwe technologie voor producten, diensten of processen van de onderneming;

  • k.

    organisatie-innovatie: het vernieuwen van de werkwijze van een onderneming met de bedoeling om de organisatie te verbeteren;

  • l.

    marktinnovatie: het aanboren van nieuwe markten, het introduceren van nieuwe producten op bestaande markten en het vernieuwen van de marktbenadering;

  • m.

    ASR SNN 2019: Algemene subsidieregeling SNN 2019.

Artikel 2 Doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan een mkb-onderneming die op het moment van aanvragen een vestiging heeft in de provincies Drenthe, Fryslân of Groningen en daar ondernemingsactiviteiten uitvoert.

Artikel 3 Doel van de regeling

De subsidieregeling heeft als doel kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie bij het midden- en kleinbedrijf in de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen, te stimuleren.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel (paragraaf 2);

  • plaatsen van personeel (paragraaf 3);

  • het tijdelijk in dienst of gedetacheerd hebben van een promovendus (paragraaf 4).

Artikel 5 Aanvraagperiode

Subsidie kan worden aangevraagd van 11 juni 2019 tot en met 31 december 2019.

Artikel 6 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3 van de ASR SNN 2019 en artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    de kennisontwikkeling niet ten goede komt aan de aanvrager;

  • b.

    ter zake van de subsidiabele kosten vóór ontvangst van de aanvraag verplichtingen zijn aangegaan of de activiteiten zijn aangevangen vóór de ontvangst van de aanvraag;

  • c.

    het project niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling;

  • d.

    het project niet in overeenstemming is met het doel van deze regeling;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 7 Minimale subsidiabele kosten en maximale subsidie

  • 1.

    Het bedrag aan subsidiabele kosten dat per project minimaal vereist is bedraagt € 10.000,--.

  • 2.

    De maximale subsidie voor een project betreffende het gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel, zoals bedoeld in paragraaf 2 van deze regeling, of plaatsen van personeel, zoals bedoeld in paragraaf 3 van deze regeling, bedraagt € 100.000,--.

  • 3.

    De maximale subsidie voor een project betreffende een promovendus, zoals bedoeld in paragraaf 4 van deze regeling, bedraagt € 200.000,--.

  • 4.

    Het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien de normen van de Europese Commissie daartoe nopen.

Artikel 8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de kosten van de uitvoering van het project worden op een eenduidige wijze in de administratie van de subsidieontvanger weergegeven;

  • b.

    het plaatsen van een korte beschrijving van het project op de website van de aanvrager, met het embleem van de Europese Unie, en vermelding van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • c.

    het plaatsen van ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plaats. Het format hiervoor wordt beschikbaar gesteld door het SNN;

  • d.

    wijzigingen in het project worden zo spoedig mogelijk gemeld aan het SNN.

Artikel 9 Maximum subsidie per onderneming

Het maximum aan totaal te ontvangen subsidie op basis van deze subsidieregeling bedraagt voor één onderneming € 200.000,--. Meerdere rechtspersonen kunnen in dit verband als één onderneming worden gezien. Voor het begrip onderneming wordt gekeken hoe de onderneming economisch opereert. Indien meerdere rechtspersonen nauw met elkaar verweven zijn, worden deze gezien als één onderneming. Daarbij kan gedacht worden aan het opereren op dezelfde of aanverwante economische markt en het hebben van stemrechten dan wel aandelen in elkaar.

Artikel 10 Subsidieplafond

  • 1.

    Het subsidieplafond bedraagt € 4.500.000,--.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur SNN verdeelt het in het vorige lid bedoelde bedrag op volgorde van ontvangst van de aanvragen.

  • 3.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen als bedoeld in het vorige lid, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 11 Voorschotten

  • 1.

    Binnen drie weken na de verleningsbeschikking worden subsidies voor 40% van het verleende subsidiebedrag bevoorschot. Een tweede voorschot van maximaal 40% kan op aanvraag van de subsidieontvanger eenmaal worden verleend naar evenredigheid van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten.

  • 2.

    Bij de verlening van een voorschot wordt in ieder geval de verplichting opgelegd dat als voorschot uitbetaalde bedragen onmiddellijk worden terugbetaald, indien en voor zover:

  • a.

    de subsidie lager wordt vastgesteld dan het uitbetaalde voorschot;

  • b.

    het verleningsbesluit wordt ingetrokken of gewijzigd.

Artikel 12 Wijzigings- of intrekkingsgronden

De subsidie kan onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:48 en 4:50 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien:

  • a.

    de activiteiten niet worden uitgevoerd in overeenstemming met het doel of de voorschriften van deze regeling;

  • b.

    de aanvrager niet de minimale subsidiabele kosten per project heeft gemaakt en betaald, die zijn vastgesteld conform artikel 6 lid 1;

  • c.

    tegen de uitvoering van de activiteiten overwegende bezwaren bestaan.

Artikel 13 Subsidievaststelling

  • 1.

    De subsidieontvanger dient uiterlijk vier weken na de realisatie van de activiteiten een verzoek om definitieve vaststelling van de subsidie in.

  • 2.

    De subsidieontvanger dient ten minste tien jaar nadat de vaststelling van de subsidie onherroepelijk is geworden haar administratie ten aanzien van de kosten van de uitvoering van de activiteiten te bewaren en toegankelijk te houden.

Artikel 14 Bedrag vaststelling

Het subsidiebedrag wordt vastgesteld op basis van de subsidiabele kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald ten behoeve van de subsidiabele activiteiten.

Paragraaf 2 Gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel

Artikel 15 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komt in aanmerking het bij de aanvrager gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel van een mkb-onderneming, grote onderneming of een kennisinstelling voor een nieuw gecreëerde functie ten behoeve van kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie.

Artikel 16 Subsidiabele kosten

Subsidiabel zijn de kosten van het inhuren van hooggekwalificeerd personeel. De kosten worden berekend door de gewerkte uren te vermenigvuldigen met het uurtarief van het hooggekwalificeerd personeel.

Artikel 17 Toetsingscriteria

  • 1.

    De gedetacheerde wordt geplaatst bij een vestiging van de aanvrager in de provincie Drenthe, Fryslân of Groningen.

  • 2.

    De gedetacheerde wordt minimaal 12 uren per week ingezet.

  • 3.

    Het gedetacheerd hebben van een medewerker geldt voor een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 24 maanden.

  • 4.

    Indien de activiteiten betrekking hebben op het gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel van een mkb-onderneming moet de aanvrager voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

  • 5.

    Er dient sprake te zijn van directe kennisoverdracht op medewerker(s). De medewerker aan wie de kennis wordt overgedragen dient na afloop van het project zelfstandig deze kennis te kunnen gebruiken in de praktijk

Artikel 18 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3 van de ASR SNN 2019 en in aanvulling op artikel 5 van deze regeling, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    een personeelslid van de aanvrager door de gedetacheerde vervangen wordt;

  • b.

    de mkb-onderneming, de grote onderneming of kennisinstelling waar het hooggekwalificeerd vanuit gedetacheerd wordt, niet onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager.

Artikel 19 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening wordt, in aanvulling op artikel 7 van deze regeling, in elk geval de verplichting opgelegd dat de gemaakte kosten van het gedetacheerd hebben van hooggekwalificeerd personeel worden aangetoond middels facturen en betalingsbewijzen. In de facturen zijn de werkzaamheden gespecificeerd naar uren.

Artikel 20 Subsidiepercentage

Het subsidiepercentage bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 3 Plaatsen van personeel

Artikel 21 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komt in aanmerking kennisontwikkeling middels het tijdelijk plaatsen van een medewerker van de aanvrager, met een relevante HBO of WO diploma of aantoonbare relevante werkervaring op vergelijkbaar niveau, bij een andere organisatie in de Europese Unie inclusief het begeleiden van deze medewerker door de andere organisatie. De kennisontwikkeling is gericht op technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie en komt ten goede aan de aanvrager.

Artikel 22 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De brutoloonkosten van de medewerker zijn subsidiabel, voor zover de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

  • 2.

    Subsidiabel zijn de loonkosten van de begeleider, voor zover de aanvrager voldoet aan de voorwaarden van artikel 28 lid 2 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De kosten worden berekend door de begeleidingsuren te vermenigvuldigen met het uurtarief van de begeleider van de organisatie waar de medewerker wordt geplaatst.

Artikel 23 Toetsingscriteria

  • 1.

    De tijdelijk te plaatsen medewerker is werkzaam bij een vestiging van de aanvrager in de provincie Drenthe, Fryslân of Groningen.

  • 2.

    De medewerker dient minimaal 12 uren per week geplaatst te worden.

  • 3.

    Het plaatsen van een medewerker geldt voor een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 24 maanden.

  • 4.

    De medewerker dient voorafgaand aan de plaatsing minimaal 3 maanden in loondienst te zijn bij de aanvrager.

  • 5.

    Er dient sprake te zijn van directe kennisoverdracht op medewerker(s). De medewerker aan wie de kennis wordt overgedragen dient na afloop van het project zelfstandig deze kennis te kunnen gebruiken in de praktijk.

Artikel 24 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3 van de ASR SNN 2019 en in aanvulling op artikel 5 van deze regeling, in ieder geval geweigerd indien de organisatie waar een medewerker geplaatst wordt, niet onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager.

Artikel 25 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden, in aanvulling op artikel 7 van deze regeling, in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de brutoloonkosten van de tijdelijk te plaatsen medewerker worden aangetoond middels loonstroken, betalingsbewijzen en een urenregistratie;

  • b.

    kosten van het begeleiden van de tijdelijk te plaatsen medewerker door de organisatie waar de medewerker geplaatst wordt, worden aangetoond middels facturen en betalingsbewijzen. In de facturen zijn de werkzaamheden gespecificeerd naar uren.

Artikel 26 Subsidiepercentage

  • 1.

    Het subsidiepercentage bedraagt 40 % van de brutoloonkosten van de tijdelijk te plaatsen medewerker.

  • 2.

    Het subsidiepercentage bedraagt 50 % van de brutoloonkosten van de tijdelijk te plaatsen medewerker indien de aanvrager actief is in een topsector en de medewerker geplaatst wordt bij een organisatie die actief is in een andere topsector.

  • 3.

    Het subsidiepercentage bedraagt 50 % van de kosten voor begeleiding van de medewerker.

Paragraaf 4 Promovendus

Artikel 27 Subsidiabele activiteiten

Voor subsidie komt in aanmerking het bij de aanvrager gedetacheerd hebben of het tijdelijk in dienst hebben van een promovendus ten behoeve van kennisontwikkeling op het gebied van technologische innovatie, organisatie-innovatie of marktinnovatie.

Artikel 28 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De brutoloonkosten van de promovendus zijn subsidiabel indien deze tijdelijk in dienst is.

  • 2.

    Subsidiabel zijn de loonkosten van de promovendus indien deze gedetacheerd is. Deze kosten worden berekend door de gewerkte uren te vermenigvuldigen met het uurtarief van de promovendus.

Artikel 29 Toetsingscriteria

  • 1.

    De promovendus is werkzaam bij een vestiging van de aanvrager in de provincie Drenthe, Fryslân of Groningen.

  • 2.

    De promovendus dient minimaal 12 uren per week ingezet te worden.

  • 3.

    Het gedetacheerd hebben of het in dienst hebben van een promovendus geldt voor een duur van minimaal 3 maanden en maximaal 48 maanden.

Artikel 30 Weigeringsgronden

De subsidie wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3 van de ASR SNN 2019 en in aanvulling op artikel 5 van deze regeling, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de de-minimisverordening;

  • b.

    de promovendus gedetacheerd wordt vanuit een organisatie die niet onafhankelijk is ten opzichte van de aanvrager.

Artikel 31 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening worden in aanvulling op artikel 7 van deze regeling in elk geval de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de kosten van het gedetacheerd hebben van een promovendus worden aangetoond middels facturen en betalingsbewijzen. In de facturen zijn de werkzaamheden gespecificeerd naar uren;

  • b.

    de brutoloonkosten van de promovendus worden aangetoond middels loonstroken, betalingsbewijzen en een urenregistratie.

Artikel 32 Subsidiepercentage

Het subsidiepercentage bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 33 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze subsidieregeling treedt in werking met ingang van 11 juni 2019.

  • 2.

    Deze subsidieregeling werkt terug tot en met 11 juni 2019 voor zover de bekendmaking plaatsvindt na 11 juni 2019.

Artikel 34 Overgangsrecht

  • 1.

    De KEI 2018 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Op aanvragen die zijn ingediend op grond van de KEI 2018, blijft de KEI 2018 van toepassing.

Artikel 35 Citeertitel

Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: KEI 2019.

Toelichting

Deze subsidieregeling wordt medegefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling.

Artikel 1, sub a

Hierin wordt aangegeven welke ondernemers/ondernemingen (hierna: onderneming) in aanmerking kunnen komen voor een subsidie in het kader van de regeling. Conform bijlage 1 van de verordening (EG) Nr. 651/2014 van de commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”), vastgestelde definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen behoren tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (KMO’s), ondernemingen waar minder dan 250 fte werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. Deze normen worden verder aangehaald als MKB-normen.

Gevolg van deze Europese regelgeving is dat voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, gekeken dient te worden naar het gehele verband van ondernemingen waartoe de aanvragende onderneming behoort. Denk bijvoorbeeld aan moedermaatschappijen, zusterondernemingen en dochterondernemingen. Indien de aanvragende onderneming direct of indirect voor 25% of meer, maar niet meer dan 50%, qua aandelenkapitaal en/of zeggenschap relaties heeft met andere ondernemingen, wordt voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal werkzame personen, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen naar rato meegenomen. Dit geldt ook indien een andere onderneming 25% of meer aandelen in de aanvragende onderneming heeft.

Indien de aanvragende onderneming op een andere onderneming of een andere onderneming op de aanvragende onderneming overheersende invloed kan uitoefenen of een andere invloed heeft als genoemd in de definitie van een KMO, dienen voor het bepalen of de aanvragende onderneming een KMO is, het aantal fte, de jaaromzet en het balanstotaal van die ondernemingen volledig meegenomen te worden.

Indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van de aanvragende onderneming, dan kan de aanvragende onderneming (behoudens de uitzonderingen die in de definitie zijn genoemd) niet als een KMO worden aangemerkt.

Een stichting wordt als een onderneming beschouwd als deze economische activiteiten uitvoert. Bij economische activiteiten moet er onder meer sprake zijn van een “transactie”. Hierbij kan gedacht worden aan het halen van omzet of, wanneer het om een startende onderneming gaat, een aannemelijk perspectief daarop. De stichting moet een goed of dienst aanbieden en een winstoogmerk hebben.

Artikel 1, sub g

De loonkosten worden bepaald op basis van het bruto loon (inclusief niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering maar exclusief vakantie-uitkering en overige vergoedingen). Onder de eindejaarsuitkering wordt uitsluitend verstaan de op basis van cao-afspraken (of arbeidsovereenkomst) over het betreffende jaar verschuldigde vaste bruto uitkering bovenop het periodiek uitgekeerde brutosalaris voor zover deze uitkeringen niet afhankelijk zijn van geleverde prestaties en/of resultaten. Toeslagen op het loon, zoals persoonlijke toeslag, ploegentoeslag of waarnemingstoeslag worden niet meegeteld met het brutoloon. Ook winstuitkeringen, bonussen en vergoedingen woon-werkverkeer worden niet in de brutoloonkosten meegenomen.

De berekening van de brutoloonkosten gaat uit een van een 40-urige werkweek. Indien de medewerker een arbeidsovereenkomst heeft met een lager aantal contracturen per week, dan wordt het aantal uren van 1.720 naar verhouding aangepast. Hieronder staan een aantal voorbeelden van berekeningen met een ander aantal contracturen:

  • 24-urige werkweek: 1.032 uur per jaar

  • 32-urige werkweek: 1.376 uur per jaar

  • 36-urige werkweek: 1.548 uur per jaar

Artikel 2

Indien er sprake is van een verbonden- en of partneronderneming van de aanvrager kan aan deze ondernemingen samen subsidie worden verstrekt.

Artikel 6, sub b

Onder het aangaan van verplichtingen wordt bijvoorbeeld verstaan het (mondeling) bevestigen van of een het voor akkoord ondertekenen van een (arbeids)overeenkomst. Indien vóór de ontvangst van de aanvraag is gestart met de werkzaamheden wordt ervan uitgegaan dat de verplichting is aangegaan. Indien een verplichting is aangegaan vóór ontvangst van de aanvraag wordt géén subsidie verleend.

In het geval er voor een deel van de opgevoerde projectkosten de verplichting vóór ontvangst van de aanvraag is aangegaan, dan zal de gehele aanvraag worden afgewezen.

Artikel 6, sub e

Op basis van artikel 1, vierde lid, onderdeel c, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening dient een onderneming niet in moeilijkheden te verkeren. Een onderneming die minder dan 3 jaar bestaat is gevrijwaard van deze eis en is per definitie niet in moeilijkheden. Artikel 2, lid 18, sub a tot en met e van de AGVV geeft aan wanneer er sprake is van moeilijkheden.

Deze bepaling is in deze regeling ook van toepassing indien de steun onder de de-minimisverordening wordt verleend. De betreffende eis volgt uit de EFRO-regels die van toepassing zijn op deze regeling.

Artikel 8, sub b en c

Deze publicatie-eisen zijn gebaseerd op de voorwaarden in bijlage XII van verordening 1303/2013. Daarin zijn voorschriften gegeven over voorlichting en communicatie van de steun uit Europese fondsen. De subsidieontvanger is verantwoordelijk voor het naleven van deze publicatie-eisen. Er dient in ieder geval voldaan te worden aan de volgende eisen:

  • website: een korte beschrijving van het project op de website met het embleem van de Europese Unie en vermelding van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • het embleem van de Unie dient op de website in kleur te worden weergegeven;

  • het embleem van de Unie en de verwijzing naar de Unie zijn zichtbaar op het scherm van een digitaal apparaat zodra de gebruiker de website opent, zonder dat hij naar onder hoeft te scrollen;

  • de verwijzing naar het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling op dezelfde website zichtbaar gemaakt;

  • affiche: het plaatsen van ten minste één affiche met informatie over het project (minimaal in A3-formaat) met vermelding van de steun door de Europese Unie op een voor het publiek goed zichtbare plaats in uw onderneming, bijvoorbeeld bij de ingang van het gebouw. Het format hiervoor wordt beschikbaar gesteld door het SNN.

Een nadere toelichting op de publiciteitseisen is te vinden in het ‘Handboek EFRO 2014-2020’ op onze website http://www.snn.nl

De onderneming is verplicht aan te tonen dat is voldaan aan de publicatie-eisen.

Artikel 10, lid 3

In de Algemene subsidieregeling SNN 2019, die hier van toepassing is, is het volgende opgenomen:

Wanneer de aanvrager met toepassing van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvulling is ontvangen met betrekking tot de verdeling als de datum van ontvangst.

Artikel 12, sub b

Dit houdt in dat in de vaststellingsfase ook wordt getoetst of is voldaan aan de eis van minimaal gemaakte subsidiabele kosten.

Artikel 14

Alleen de kosten van de onderneming(en) aan wie de subsidie zijn verleend, kunnen als subsidiabele kosten worden aangemerkt. Mocht het zo zijn dat binnen uw project een verbonden- en/ of partner onderneming kosten heeft gemaakt ten behoeve van het project, dan zijn er twee opties dat deze kosten subsidiabel zijn:

  • de verbonden- en/of partneronderneming wordt mede subsidieaanvrager. Dit kunt u doen door middel van een instemmingsverklaring (deze vindt u op onze website: www.snn.nl), waarin de verbonden- en of/ partneronderneming toestemming geeft om opgenomen te worden in de herziende verleningsbeschikking;

  • de kosten dienen te zijn doorbelast aan de subsidieontvanger. De kosten die gemaakt en betaald zijn door de verbonden onderneming dienen te worden doorbelast aan de subsidieontvanger, tegen werkelijke kosten (dus kosten zonder winstopslag).

Artikel 15 en artikel 27

De gedetacheerde dient regelmatig op een vestiging aanwezig zijn om de kennis direct op de medewerker te kunnen overdragen. De kennis dient te worden overgedragen door middel van direct contact met de medewerker.

Artikel 16, artikel 22, lid 2 en artikel 28, lid 2

Het gaat hierbij om het (commerciële) tarief wat aan de uitleenorganisatie per uur wordt betaald.

Artikel 17, lid 1, artikel 23, lid 1 en artikel 29, lid 1

Het in overwegende mate verrichten van werkzaamheden op afstand wordt niet gezien als plaatsing bij een vestiging van de aanvrager.

Artikel 18, sub b, artikel 24 en artikel 30, sub b

Onafhankelijk:

De deskundige dient onafhankelijk te zijn van de aanvragende onderneming.

In dat kader wordt onder andere in de volgende situaties geoordeeld dat er in ieder geval geen sprake is van onafhankelijkheid:

  • als de deskundige een (financieel) belang in de aanvragende onderneming heeft;

  • als de aanvragende onderneming een (financieel) belang heeft in de organisatie van de deskundige;

  • als de directeur/bestuurder van de aanvragende onderneming ook de directeur/bestuurder van de in te schakelen organisatie van de deskundige is;

  • in het geval er sprake is van familierelaties in de eerste en tweede graad (ouder/kind/broer/zuster) of een gezinsrelatie aanwezig is;

  • als de deskundige een duidelijk belang heeft in de uitkomsten van het project, verder dan gebruikelijk is.

Deze opsomming is niet limitatief. Dit betekent dat er ook andere situaties kunnen zijn waarin tot de conclusie wordt gekomen dat er geen sprake is van onafhankelijkheid van de organisatie van de aanvragende onderneming.

Artikel 19, artikel 25 en artikel 31

De urenregistratie moet controleerbaar zijn en moet in elk geval op medewerkersniveau inzicht geven in het aantal het project bestede uren. De volgende gegevens moeten op de urenverantwoording te staan:

  • naam van het project;

  • naam en functie van de medewerker;

  • naam van de leidinggevende/projectleider;

  • de periode waarop de uren betrekking hebben (bijvoorbeeld het weeknummer of de maand);

  • het aantal aan het project bestede uren en de activiteiten die zijn verricht;

  • ondertekening van de urenverantwoording door de medewerker en leidinggevende inclusief de data van ondertekening (zowel de medewerker als leidinggevende dienen met een datum te ondertekenen).

Een voorbeeld urenregistratieformulier kunt u vinden op onze website http://www.snn.nl.

Ondertekening