Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels omtrent de vaststelling van een geactualiseerde Beleidsregel voor het toepassen van PFOS- en PFOA-houdende grond en baggerspecie op de landbodem Beleidsregel PFOS en PFOA gemeente Haarlemmermeer

Geldend van 27-02-2019 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer houdende regels omtrent de vaststelling van een geactualiseerde Beleidsregel voor het toepassen van PFOS- en PFOA-houdende grond en baggerspecie op de landbodem Beleidsregel PFOS en PFOA gemeente Haarlemmermeer

[Deze regeling is op 15 januari 2019 met terugwerkende kracht van toepassing verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer. Dit besluit is bekend gemaakt in Gemeenteblad 2019, 45758.]

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer;

gelet op artikel 13 van de Wet bodembescherming;

gelet op artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit;

gelet op de Bodemkwaliteitskaart Haarlemmermeer (21 juni 2016, kenmerk 2016.0029647) als bedoeld in artikel 58 van het Besluit bodemkwaliteit

gelet op de Richtlijn voor het omgaan met niet-genormeerde stoffen (bijlage 6 bij de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013);

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 1.1a van de Wet milieubeheer

gelet op de Beleidsregel PFOS en PFOA Noord-Holland (11 juli 2017, kenmerk 966922/968949).

Overwegende

  • dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland als bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming een beleidsregel heeft gesteld voor bodemsanering van met PFOS en/of PFOA-verontreinigde bodem (Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, van 11 juli 2017, met kenmerk 966922/968949, tot vaststelling van de Beleidsregel PFOS en PFOA Noord-Holland);

  • dat het college van burgemeester en wethouders (B&W) van de gemeente Haarlemmermeer buiten provinciale en rijksinrichtingen het bevoegd gezag is voor toepassingen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op de landbodem binnen haar gemeentegrenzen op grond van het Besluit bodemkwaliteit en de zorgplicht vanuit de Wet bodembescherming;

  • dat het college van B&W als het bevoegd gezag in het kader van het Besluit bodemkwaliteit bevoegd is om beleidsregels vast te stellen;

  • dat de gemeente de uitvoering van bevoegd gezag taken in het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft neergelegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;

  • dat PFOS en PFOA, in het kader van de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en aanverwante regelgeving, niet-genormeerde stoffen zijn;

  • dat PFOS en/of PFOA veel voorkomende toepassingen kennen die tot bodemverontreiniging kunnen hebben geleid dan wel kunnen leiden;

  • dat PFOS en/of PFOA zogenaamd persistente stoffen zijn, die niet afbreken in bodem en/of water en die op kunnen hopen in voedselketens;

  • dat het Rijk geen normen of beleid heeft opgesteld voor PFOS en PFOA als stof aanwezig in grond of baggerspecie die mag worden toegepast;

  • dat voor toepassingen van grond en baggerspecie het Besluit bodemkwaliteit geldt, die de voorwaarden aangeeft op basis waarvan grond en baggerspecie mag worden toegepast;

  • dat op grond van het Besluit bodemkwaliteit, maximale waarden voor het toepassen van grond of baggerspecie op of in de bodem, voor de bodem waarop grond of bagger wordt toegepast en voor verspreiden van baggerspecie over het aangrenzende perceel zijn vastgesteld in tabel 1 van bijlage B behorend bij de Regeling bodemkwaliteit;

  • dat de genoemde maximale waarden gelden voor de bodemfunctieklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’;

  • dat voor gebieden die niet als bodemfunctieklasse zijn ingedeeld en voor gemeten stoffen die geen deel uitmaken van de msPAF-berekening (in het geval van verspreiden) de Achtergrondwaarde conform hiervoor genoemde tabel 1 geldt;

  • dat de gemeente in het Gebiedsspecifieke toetsingskader van het Besluit bodemkwaliteit voor landbodems voor één of meer genormeerde stoffen, die verspreid in dat bodembeheergebied voorkomen als gevolg van diffuse verontreiniging, lokale normen mag vaststellen die overeenkomen met de kwaliteit van de bodem in het bodembeheergebied en daarmee beter aansluiten bij de gewenste bodemkwaliteit en het daadwerkelijk gebruik van de bodem;

  • dat in het kader van het Besluit bodemkwaliteit bij het verspreiden van onderhoudsbagger op het aangrenzend perceel geen verplichting geldt voor het uitvoeren van een onderzoek naar de kwaliteit van de ontvangende bodem;

  • dat het hanteren van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit onduidelijk is voor PFOS en/of PFOA vanwege het ontbreken van normen en beleid voor deze stoffen;

  • dat door het ontbreken van normen en beleid voor PFOS en/of PFOA er een kans is op een onjuiste inschatting van milieuhygiënische risico’s, hetgeen kan leiden tot een overschatting of onderschatting van de risico’s voor mens, dier en plant om PFOS en/of PFOA-houdende grond of baggerspecie toe te passen;

  • dat door het ontbreken van normen en beleid voor PFOS en/of PFOA geen eenduidigheid bestaat in het omgaan met PFOS en/of PFOA-houdende grond en baggerspecie, wat tot vertraging en beperking van maatschappelijk gewenste ontwikkelingen kan leiden;

  • dat door het ontbreken van normen en beleid voor PFOS en/of PFOA vanuit de zorgplicht zoals opgenomen in artikel 13 van de Wet bodembescherming, grond of baggerspecie waarin zich PFOS en/of PFOA bevindt niet zonder meer mag worden toegepast (inclusief toepassen door verspreiden), waardoor het hergebruik van grond en baggerspecie voor projecten stagneert;

  • dat het storten van de PFOS en/of PFOA-houdende grond niet is toegestaan, omdat er geen niet-reinigbaarheidsverklaring wordt afgegeven door het Rijk, en dat hierdoor grond die ter mogelijke reiniging bij een erkende verwerkingslocatie moet worden opgeslagen, wat door technische en economische beperkingen en het ontbreken van hergebruiksnormen en hergebruikslocaties leidt tot het volraken van de opslagcapaciteit;

  • dat het college van B&W van Haarlemmermeer het vanwege deze overwegingen van belang vindt en wenselijk acht dat er op een milieuhygiënisch verantwoorde en eenduidige wijze met PFOS en/of PFOA-houdende grond en baggerspecie wordt omgegaan;

  • dat het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) op verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland milieukwaliteitswaarden voor PFOS heeft afgeleid waarbij het RIVM dezelfde methode heeft gehanteerd die het RIVM hanteert bij het bepalen van waarden ten behoeve van door het Rijk vast te stellen normen voor stoffen;

  • dat het RIVM op verzoek van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, mede namens de gemeente Dordrecht, milieukwaliteitswaarden voor PFOA heeft afgeleid waarbij het RIVM dezelfde methode heeft gehanteerd die het RIVM hanteert bij het bepalen van waarden ten behoeve van door het Rijk vast te stellen normen voor stoffen;

  • dat de rapporten van het RIVM uit 2011 en 2016 over de milieukwaliteitswaarden voor PFOS en uit 2017 over de milieukwaliteitswaarden voor PFOA, het uitgangspunt vormen voor deze beleidsregel;

  • dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op grond van de rapporten van het RIVM het volgende algemene beoordelingskader voor sanering van bodemverontreiniging met PFOS en/of PFOA hebben vastgesteld:

    • 1.

      Indien de op een locatie aangetroffen gehalten van PFOS of PFOA in de grond lager zijn dan 0,1 µg/kg d.s. en/of in grondwater lager dan 0,01 µg/l, wordt de locatie als niet verontreinigd beschouwd en is er geen sanering nodig.

    • 2.

      Op gemeten gehalten van PFOS of PFOA is (ter standaardisering) de bodemtypecorrectie voor organische stoffen van toepassing tenzij deze toepassing leidt tot een gehalte lager dan 0,1 µg/kg d.s..

    • 3.

      Indien de gestandaardiseerde gehalten van PFOS in de grond tussen 0,1 en 8 µg/kg d.s. liggen en/of de gehalten in het grondwater tussen 0,01 en 4,7µg/l liggen, en indien de gestandaardiseerde gehalten van PFOA in de grond tussen 0,1 en 674 µg/kg d.s. liggen en/of de gehalten in het grondwater tussen 0,01 en 0,39 µg/l liggen, wordt de locatie als verontreinigd beschouwd, maar is er geen bodemsanering noodzakelijk.

    • 4.

      Bij gestandaardiseerde gehalten van PFOS in de grond hoger dan 8 µg/kg d.s en/of gehalten in grondwater hoger dan 4,7 µg/l en/of bij gestandaardiseerde gehalten van PFOA in de grond hoger dan 674 µg/kg d.s. en/of gehalten in grondwater hoger dan 0,39 µg/l, wordt de locatie als ernstig verontreinigd beschouwd waarbij aangenomen wordt dat de verontreiniging tevens leidt tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is;

  • dat het college van B&W van Haarlemmermeer als het bevoegde gezag in het kader van het Besluit bodemkwaliteit met inachtneming van de Richtlijn voor het omgaan met niet genormeerde stoffen (bijlage 6 bij de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013) een besluit kan nemen in het kader van de zorgplicht (artikel 13 Wet bodembescherming en artikel 7 Besluit bodemkwaliteit);

  • dat het college van B&W van Haarlemmermeer het van belang acht om, met inachtneming van deze overwegingen, eveneens beleidsregels vast te leggen omtrent de wijze waarop voor toepassingen met PFOS en PFOA-houdende grond en baggerspecie moet worden omgegaan;

  • dat hierbij de beleidsregels van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland als uitgangspunt zijn gebruikt en dat overleg heeft plaatsgevonden met de provincie Noord-Holland;

  • dat afstemming heeft plaatsgevonden met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied over de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van de beleidsregel;

  • dat het college van B&W van Haarlemmermeer op 3 oktober 2017 een beleidsregel heeft vastgesteld voor het toepassen van PFOS en PFOA-houdende grond, de Beleidsregel PFOS en PFOA Gemeente Haarlemmermeer (Nota B&W 2017.0055034);

  • dat de Beleidsregel PFOS en PFOA Gemeente Haarlemmermeer op 11 oktober 2017 bekend is gemaakt op Overheid.nl en een dag na de bekendmaking in werking is getreden;

  • dat de ontwerp Nota Bodembeheer op 6 november 2017 bekend is gemaakt op Overheid.nl;

  • dat de ontwerp Nota Bodembeheer van 6 november 2017 t/m 18 december 2017 ter inzage heeft gelegen;

  • dat hierop een zienswijze is ingediend die aanleiding geeft om de Beleidsregel PFOS en PFOA Gemeente Haarlemmermeer aan te passen;

  • dat in deze zienswijze een oplossing wordt gevraagd voor ingenomen partijen grond en baggerspecie in het depot van Meergrond in Nieuw-Vennep;

  • dat deze partijen niet zijn getoetst op PFOS/PFOA, omdat deze problematiek niet bekend was ten tijde van de inzameling;

  • dat het wenselijk is dat deze partijen toegepast kunnen worden in PARK21 voor de realisering van een zichtheuvel omdat deze partijen anders moeten worden afgevoerd en andere partijen moeten worden aangevoerd;

  • dat voor het toepassen van de partijen grond en baggerspecie die opgeslagen zijn in inrichtingen, de onderzoekseis geldt zoals deze in artikel 3 van de beleidsregel is opgenomen. De risico’s voor de volksgezondheid en het ecosysteem zijn hiermee beperkt;

  • dat wij daarom in de beleidsregel een overgangsbepaling opnemen voor grond en baggerspecie die ten tijde van de inwerkingtreding van de beleidsregel waren opgeslagen in daartoe erkende inrichtingen binnen de gemeente Haarlemmermeer, met het doel deze partijen her te gebruiken in de gemeente.

Besluiten vast te stellen:

Geactualiseerde Beleidsregel PFOS en PFOA gemeente Haarlemmermeer

Algemeen

Artikel 1 Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet bodembescherming;

  • b.

    Besluit: Besluit bodemkwaliteit;

  • c.

    Circulaire: Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013;

  • d.

    Richtlijn: Richtlijn voor het omgaan met niet-genormeerde stoffen (bijlage 6 bij de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013);

  • e.

    PFOS: perfluor-octaansulfonaat (oftewel perfluoroctaansulfonzuur);

  • f.

    PFOA: perfluor-octaanzuur;

  • g.

    PFAS: Poly- en perfluor alkyl-verbindingen als algemene aanduiding van de stofgroep waaronder ook PFOS en PFOA vallen;

  • h.

    bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

  • i.

    toepassing: het toepassen van grond en baggerspecie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit;

  • j.

    zorgplicht: de verplichting op grond van artikel 13 van de Wet inhoudende dat een ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet waardoor de bodem is verontreinigd of aangetast, alle maatregelen dient te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. De zorgplicht is van toepassing op nieuwe bodemverontreiniging die is of dreigt te ontstaan; dan wel de verplichting op grond van artikel 7 van het Besluit inhoudende dat degene die bouwstoffen, grond of baggerspecie toepast en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een oppervlaktewaterlichaam ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen voorkomt of die zoveel mogelijk beperkt voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd;

  • k.

    bodemtypecorrectie: methode om een algemene bodemnorm om te rekenen naar de lokale situatie door correctie van stofgehalten op basis van organisch stof en/of lutumgehalte zoals beschreven in de Circulaire en bijlage G onderdeel III van de Regeling bodemkwaliteit;

  • l.

    bodembeheergebied: aaneengesloten, door de gemeente Haarlemmermeer, afgebakend deel van de oppervlakte van één of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders, bedoeld in artikel 44, 45 of 46 van het Besluit bodemkwaliteit, waarvan wederzijds elkaars beheergebied en toepassingsbeleid ten aanzien van PFOS/PFOA is geaccepteerd;

  • m.

    GBT: Grootschalige Bodem Toepassing zoals bedoeld in het Besluit.

  • n.

    msPAF: meer-soorten Potentieel Aangetaste Fractie van lagere organismen, zijnde een aanduiding voor ecologische risico’s als gevolg van bodemverontreiniging.

Artikel 2 Reikwijdte

Deze beleidsregel is van toepassing op grond of baggerspecie met PFOS en/of PFOA, dan wel een andere stof behorende tot PFAS, die op de landbodem van het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer na de inwerkingtreding van deze beleidsregel, wordt toegepast en met betrekking tot welke de gemeente Haarlemmermeer bevoegd gezag is in de zin van het Besluit. De grond moet bij ontgraving van oorsprong als geheel afkomstig zijn uit het bodembeheergebied of, uit een gemeente die ook beleid heeft opgesteld voor hergebruik van PFOS en/of PFOA-houdende grond en zelf ook grond uit andere gemeenten accepteert. Bagger moet afkomstig zijn van binnen haar gemeentegrens.

Grond en baggerspecie die afkomstig is van verwerkingsinrichtingen, zoals grondopslag, grondbanken en grondreinigingsbedrijven vallen onder dezelfde voorwaarde binnen de reikwijdte van de beleidsregel. Hierbij mag geen vermenging optreden met grond die afkomstig is van buiten het bodembeheergebied, dan wel met bagger van buiten de gemeentegrenzen van de gemeente Haarlemmermeer.

Uitgangspunt is het stand-still beginsel voor grond binnen het beheergebied en bagger binnen de gemeentegrenzen. De oorsprong van bijvoorbeeld tijdelijke opslag of gereinigde grond moet door middel van een sluitende administratie kunnen worden aangetoond.

De beleidsregel geldt niet voor:

  • a.

    het toepassen van grond of baggerspecie door natuurlijke personen (particulieren) anders dan in de uitoefening van beroep of bedrijf;

  • b.

    het toepassen van grond of baggerspecie binnen een landbouwbedrijf, indien de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt toegepast.

Daar waar onderhavige beleidsregel afwijkt van het Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, van 11 juli 2017, met kenmerk 966922/968949, tot vaststelling van de Beleidsregel PFOS en PFOA Noord-Holland, is de provinciale beleidsregel leidend.

Artikel 3 Onderzoek

  • 1. Indien men voornemens is grond of baggerspecie, waarbij een reële verdenking bestaat dat PFOS en/of PFOA in de (water)bodem kan worden aangetroffen, binnen het grondgebied van de gemeente Haarlemmermeer op de landbodem toe te passen, dient zowel de (water)bodem waar de grond wordt ontgraven of gebaggerd als de bodem waar de grond wordt toegepast verkennend onderzocht te worden op PFOS en/of PFOA overeenkomstig de geldende NEN 5717, NEN 5720, NEN 5725 en NEN 5740 en conform de Beoordelingsrichtlijnen (BRL-en) en protocollen, zoals die gebruikelijk zijn voor veldwerk en partijkeuringen van binnen het Besluit genormeerde stoffen.

  • 2. Van een reële verdenking is in ieder geval sprake indien op een locatie PFOS- en/of PFOA-houdend blusschuim is gebruikt of gewerkt is met PFOS en/of PFOA, dan wel het aannemelijk is dat de locatie door verspreiding van PFOS en/of PFOA belast is.

  • 3. Indien de gemeente, vanuit haar bevoegdheid binnen het Besluit, overgaat tot het instellen van bodemkwaliteitszones voor PFOS en PFOA, kan voor het instellen van een bodemkwaliteitskaartzone tevens gebruik gemaakt worden van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Deze bodemkwaliteitskaart is representatief voor de kwaliteit van de zone, behalve wanneer conform artikel 3.1 specifiek bodemonderzoek op de locatie is verricht.

Artikel 4 Melding

Voor de melding van (tijdelijke) toepassing, inclusief opslag in (weiland)depot conform het Besluit, wordt aangesloten bij en gebruik gemaakt van de voorgeschreven meldingssystematiek van het Besluit via het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit.

Voor het verrichten van handelingen in of met verontreinigde grond, bijvoorbeeld de ontgraving op de herkomstlocatie, geldt de Wet en dient zo nodig melding bij het bevoegd gezag op grond van de wet plaats te vinden. Dit is voor de landbodem inmiddels uitgewerkt in de provinciale Beleidsregel PFOS en PFOA Noord-Holland.

Ten aanzien van de daaruit volgende verplichte melding, voor landbodem namens de provincie bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en voor waterbodem bij het Hoogheemraadschap Rijnland, voor het verrichten van handelingen in of met verontreinigde grond geldt eveneens de volgende uitzondering: in het kader van artikel 2 lid b, sub b, van het Besluit overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering (BONG) kan de melding van degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst achterwege blijven, indien het bevoegde gezag naar aanleiding van een Besluit-melding als bedoeld in artikel 42 van het Besluit heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging.

Artikel 5 Toepassingen van PFOS, PFOA of PFAS houdende grond en/of baggerspecie

  • 1. Toepassingen van grond en baggerspecie, waar conform artikel 3 onderzoek gedaan is naar de aanwezige gehalten aan PFOS en/of PFOA, binnen de gemeente Haarlemmermeer is toegestaan analoog aan en conform de beoordelingswijze voor de Bodemfunctie- en Bodemkwaliteitsklassen uit het Besluit. Er dient een dubbele toets te worden uitgevoerd op de locatie waar de toepassing plaatsvindt ten aanzien van de Bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem en aan de Bodemfunctieklasse. Dit geldt ook voor de vormen van tijdelijk opslag van grond zoals genoemd in het Besluit. De volgende klasseringen met bijbehorende maximale waarden worden voor PFOS en PFOA gehanteerd:

    • a.

      ‘Klasse Niet ingedeeld - Vrij toepasbaar’; indien een gehalte onder de 0,1 µg /kg d.s. (zonder bodemtypecorrectie) in de toe te passen grond of baggerspecie wordt aangetoond. In dat geval is geen sprake van verontreiniging met PFOS en/of PFOA en bestaan vanuit de beoordeling op de kwaliteit van deze stoffen geen belemmeringen voor toepassing;

    • b.

      ‘Klasse Niet ingedeeld-PFOS/ PFOA-Toepasbaar’ indien een gehalte hoger dan 0,1 µg/kg d.s. (met bodemtypecorrectie) maar lager dan 3,2 µg/kg d.s. voor PFOS en lager dan 7 µg/kg d.s. voor PFOA wordt aangetoond;

    • c.

      ‘Klasse Wonen’ (met bodemtypecorrectie) indien een gehalte hoger dan 3,2 µg/kg d.s. maar lager dan 5 µg/kg d.s. voor PFOS en hoger dan 7 µg/kg d.s. maar lager dan 89 µg/kg d.s. voor PFOA wordt aangetoond;

    • d.

      ‘Klasse Industrie’ (met bodemtypecorrectie) indien een gehalte hoger dan 5 µg/kg d.s. maar lager dan 8 µg/kg d.s. voor PFOS en hoger dan 89 µg/kg d.s. maar lager dan 674 µg/kg d.s. voor PFOA.

  • 2. In een Grootschalige Bodem Toepassing, mag grond in de kern van de toepassing worden toegepast met een gehalte in de grond lager dan 8 ug/kg d.s. voor PFOS en 674 µg/kg d.s. voor PFOA met een leeflaag van minimaal 0,5 meter met een kwaliteit die voldoet aan de maximale waarden van de toepassingseisen voor de geldende Bodemkwaliteitsklasse ontvangende bodem en Bodemfunctieklasse.

  • 3. Het verspreiden op het aangrenzend perceel of het tijdelijk opslaan in een weilanddepot van (onderhouds)baggerspecie met PFOS en PFOA is aanvullend op de msPAF-toets conform het Besluit toegestaan tot een maximum van 3,2 µg/kg ds voor PFOS en 7 µg/kg ds voor PFOA, mits de stof reeds is aangetroffen in de ontvangende bodem.

  • 4. Voor andere stoffen behorend tot PFAS worden vooralsnog de maximale waarden die voor PFOS gelden gehanteerd. Indien deze waarden niet worden overschreden, geldt de handelswijze zoals die voor PFOS geldt.

Slotbepalingen

Artikel 6 Evaluatie

De beleidsregel wordt maximaal twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 7 Bekendmaking, inwerkingtreding en geldigheid

Deze beleidsregel wordt bekend gemaakt door plaatsing in het digitale Gemeenteblad en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie.

Met ingang van dezelfde datum komt de Beleidsregel PFOS en PFOA Gemeente Haarlemmermeer d.d. 12 oktober 2017 te vervallen.

Artikel 8 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Beleidsregel PFOS en PFOA gemeente Haarlemmermeer.

Artikel 9 Bevoegdheden juridisch instrumentarium

De beleidsregel is een aanvulling op het bepaalde in de Wet en het Besluit en laat de bevoegdheden op grond van de Wet en het Besluit in stand.

Artikel 10 Overgang

Tevens is grond en baggerspecie opgeslagen op daartoe erkende inrichtingen binnen de gemeente Haarlemmermeer voordat de problematiek met PFOS en PFOA duidelijk werd, met als doel deze te hergebruiken binnen de gemeente Haarlemmermeer. Wanneer deze grond en bagger reeds op de dag van inwerkingtreding van de eerste versie van de beleidsregel (12 oktober 2017) opgeslagen was, dan mag deze worden hergebruikt conform de beleidsregel.

Ondertekening

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden definities aangegeven voor de in de beleidsregel gebruikte termen.

  • -

    Met PFOS wordt zowel lineair als vertakt PFOS bedoeld. In deze beleidsregels genoemde waarden hebben betrekking op de som van lineair en vertakt PFOS.

  • -

    Ook voor PFOA geldt dat de genoemde waarden betrekking hebben op de som van lineair en vertakt PFOA.

Artikel 2 Reikwijdte

In dit artikel wordt het toepassingsbereik van de beleidsregel beschreven. De gemeente is niet bevoegd ten aanzien van het toepassen van grond en baggerspecie of het verspreiden van baggerspecie in oppervlaktewater. Voor niet-rijkswateren is dit het Hoogheemraadschap van Rijnland en voor rijkswateren is dit Rijkswaterstaat.

De gemeente is bevoegd gezag voor toepassingen op landbodem op haar grondgebied, behalve voor inrichtingen waar de gemeente geen bevoegd gezag is. Daar is de bevoegdheid vanuit het Besluit toebedeeld aan het van toepassing zijnde bevoegd gezag in het kader van de Wet milieubeheer (i.c. provincie of Rijk). Wel is daarbij het gemeentelijk beleid leidend en daarmee ook deze beleidsregel in het kader van PFOS en PFOA.

In de beleidsregel worden steeds PFOS en PFOA als stoffen aangeduid. Deze stoffen maken onderdeel uit van een algemene stofgroep die wordt aangeduid als PFAS, poly- en perfluor alkyl-verbindingen. Ook andere verbindingen uit deze stofgroep kunnen mogelijk worden aangetroffen in de bodem en in partijen grond. In dit lid is geregeld dat de beleidsregel ook op die stoffen betrekking heeft. In artikel 4 lid 4 van de beleidsregel is opgenomen dat de normen en handelwijze zoals die voor PFOS gelden, voor stoffen uit deze stofgroep gelden.

In aanloop naar deze beleidsregel is grond met het oog op het mogelijke hergebruik van PFOS- en PFOA-houdende grond op daartoe erkende inrichtingen opgeslagen, dan wel ter verwerking aangeboden. Wanneer een verwerkingsinrichting ter verantwoording een sluitende en eenduidige registratie van de oorspronkelijke herkomst van opgeslagen of verwerkte grond uit het beheergebied of bagger uit het grondgebied kan overleggen komt deze grond of bagger in aanmerking voor hergebruik conform de beleidsregel.

De beleidsregel is niet van toepassing voor activiteiten door particulieren en in het kader van de uitoefening door een landbouwbedrijf (Tarragrond). Uitgangspunt daarbij is dat de toepassingen door particulieren van zeer geringe omvang en niet bedrijfsmatig zijn. Voor de Tarragrond wordt uitgegaan van een lokaal stand-still-principe.

In alle gevallen blijft de zorgplicht (tot voorkoming van nieuwe bodemverontreiniging) uit de Wet bodembescherming van toepassing.

Artikel 3 Onderzoek

Als een initiatiefnemer van plan is grond of baggerspecie toe te passen en er is een reële verdenking dat PFOS en/of PFOA in de grond of baggerspecie kan worden aangetroffen, dient bodemonderzoek te worden uitgevoerd van de toe te passen bodem of baggerspecie en van de ontvangende bodem.

Voor bodemonderzoek naar niet genormeerde stoffen geldt geen vastgesteld onderzoeksprotocol noch een –strategie. Het bodemonderzoek moet wel systematisch worden uitgevoerd zodat het onderzoek gebruikt kan worden voor de beoordeling of de grond of baggerspecie PFOS- en/of PFOA-houdend is. Daarom is in de beleidsregel opgenomen dat het (water)bodemonderzoek naar PFOS –verontreiniging zoveel mogelijk moet worden uitgevoerd overeenkomstig bestaande protocollen en richtlijnen voor genormeerde stoffen voor vooronderzoek, veldwerk en analysevoorschriften. Aandachtspunt hierbij vormt het voorkomen van de beïnvloeding van de onderzoeksresultaten door onzorgvuldigheden bij bemonstering en analyse.

Bij de analyse van PFOS en PFOA moet door het laboratorium een rapportagegrens worden gehanteerd van 0,1 µg/kg droge stof. Het RIVM noemt 0,1 ug/kg PFOS in grond als rapportagegrens (Wintersen e.a.; 2016). Voor PFOA noemt het RIVM geen achtergrondgehalte.

Omdat Fenelab (de branche organisatie voor laboratoria) stelt dat waarden van 0,1 ug/kg voor zowel PFOS als PFOA haalbaar zijn, zijn deze waarden ook voor PFOA aangehouden.

Er zijn voor PFOS en PFOA geen gestandaardiseerde analysemethoden beschikbaar.

Fenelab stelt dat de internationale methode DIN 38414-14 geschikt is voor grond en baggerspecie. Deze analysemethode moet worden gehanteerd.

Om de kwaliteit van de uitgevoerde analyses te waarborgen is het wenselijk dat op termijn wordt geëist dat de analyses geaccrediteerd worden voor het uitvoerende laboratorium. Laboratoria zullen tijd nodig hebben om accreditatie te behalen. Fenelab verwacht dat dit halverwege 2018 het geval kan zijn. Tot die tijd hoeven de analyses niet onder accreditatie te worden uitgevoerd.

Artikel 4 Meldingen

Voor meldingen van toepassingen van PFOS- en PFOA-houdende grond wordt aangesloten op de landelijke systematiek. Deze is echter niet specifiek ingericht op de beleidsregel.

Voor de genormeerde stoffen kan worden volstaan met de landelijke meldingsformulieren. Bij opmerkingen op het formulier dient vervolgens te worden aangegeven dat tevens gebruik gemaakt wordt de beleidsregel onder vermelding van “Beleidsregel PFOS en PFOA gemeente Haarlemmermeer”. In een toe te voegen bijlage wordt door de toepasser aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan de beleidsregel, waardoor toepassing met PFOS- of PFOA-houdende grond volgens de melder mogelijk is.

Naast toepassingen, waarvoor deze beleidsregel in het kader van hergebruik van kracht is, kan ook sprake zijn van ontgraving van grond of bagger uit de (water)bodem op de locatie van herkomst. Hiertoe is dan tevens verantwoording bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming aan de orde. Voor toepassingen waarbij ontgraving binnen de gemeente Haarlemmermeer plaatsvindt, is laatstgenoemde melding niet noodzakelijk. De beleidsregel verklaart namelijk daarop de werkwijze van het BONG van toepassing, als gevolg waarvan geen dubbele melding noodzakelijk meer is. De gemeente Haarlemmermeer draagt zorg dat tevens toetsing door het bevoegd gezag aan de Beleidsregel PFOS en PFOA provincie Noord-Holland plaatsvindt.

Artikel 5 Toepassingen van PFOS en/of PFOA-houdende grond en/of baggerspecie

Lid 1

Voor kortdurende opslag van grond en baggerspecie op landbodem (maximale duur opslag 6 maanden) is in het Besluit geen voorwaarde opgenomen voor toetsing van de kwaliteit aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem. Omdat door het mobiele karakter van PFOS en PFOA deze stoffen bij kortdurende opslag de ontvangende bodem kunnen verontreinigingen en een eventuele verontreiniging zintuiglijk niet waarneembaar is, is hiervoor wel een aanvullende eis opgenomen.

Voor de waarde van 0,1 ug/kg d.s. geldt geen bodemtypecorrectie, omdat deze waarde gebaseerd is op de rapportagegrens. Bij gehalten hierboven geldt wel de bodemtypecorrectie op basis van het organisch stofgehalte in de bodem, die voor door het Rijk genormeerde organische stoffen van toepassing is. Het lutumgehalte speelt geen rol bij de bodemtypecorrectie. Indien toepassing van de bodemtypecorrectie leidt tot een gehalte lager dan 0,1 ug/kg d.s., dan dient 0,1 ug/kg d.s. aangehouden te worden.

Indien uit de analyseresultaten blijkt dat voor PFOS of PFOA de onderdelen lineair en vertakt ieder afzonderlijk niet aantoonbaar zijn boven de voor de beoordeling van verontreiniging geldende rapportagegrens van 0,1 ug/kg d.s., dan wordt voor het gesommeerde gehalte aan PFOS of PFOA als geheel ook kleiner dan 0,1 ug/kg d.s. aangehouden (=niet verontreinigd).

Wordt voor één van de onderdelen een gehalte gerapporteerd en is voor het andere onderdeel geen verontreiniging aantoonbaar in een waarde boven de rapportagegrens dan vindt ter sommatie een verrekening plaats voor dit onderdeel met een factor 0,7 maal de rapportagegrens. Is voor beide onderdelen sprake van een boven de 0,1 ug/kg d.s. verhoogde rapportagegrens, dan vindt ter indicatie van een mogelijke verontreiniging eveneens verrekening met een factor 0,7 plaats.

In de rapporten van het RIVM wordt gesproken over de bodemfuncties ‘ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie’ en ‘wonen met tuin’. Deze bodemfuncties horen bij de bodemfunctieklassen ‘industrie’ en ‘wonen’. De provincie heeft gekozen voor het laagste van de niveaus voor ernstig risico ecosystemen, ernstig ecologisch risico doorvergiftiging en maximaal toelaatbaar risico humaan ongeacht voor welke functie deze is afgeleid. Deze waarden worden als Maximale waarden gebruikt, voor de bodemfunctieklasse ‘Industrie’, waar onder het toepassen van PFOS en PFOA houdende grond en baggerspecie is toegestaan in de gemeente Haarlemmermeer.

De Maximale waarde 8 µg/kg d.s. voor PFOS behoort bij de bodemfunctie ‘ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie’ en de maximale waarde van 674 µg/kg d.s. voor PFOA behoort bij de functie ‘wonen met tuin’.

De waarde voor PFOS is bij de functie ‘ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie’ gebaseerd op het ecologisch risico voor doorvergiftiging omdat uitgegaan wordt van een groot gebied. Bij de functie ‘wonen met tuin’ is geen rekening gehouden met doorvergiftiging in het RIVM rapport uit 2016. De waarden waarboven het maximaal toelaatbare risico voor de mens wordt overschreden voor PFOS liggen bij deze bodemgebruik functies vele malen hoger. Voor PFOA zijn de waarden gebaseerd op het humaan risico.

Voor de bodemfunctieklasse ‘Niet ingedeeld’ wordt voor PFOS en PFOA uitgegaan van de door het RIVM bepaalde Maximaal Toelaatbare Risico (HC5) voor doorvergiftiging voor het ecosysteem van 3,2 µg/kg voor PFOS en 7 µg/kg voor PFOA. Voor de ‘klasse Wonen’ wordt uitgegaan van de berekenbare Middenwaarde voor doorvergiftiging. Deze waarde is voor PFOS niet genoemd in de RIVM rapporten. Deze waarde is berekend conform die voor directe toxiciteit is gehanteerd in het RIVM rapport.1

Voor de toepassingen van grond binnen de gemeente Haarlemmermeer is in de Nota bodembeheer een bodemfunctiekaart opgenomen.

Voor de bodemfunctie in deze beleidsregel geldt de functie zoals deze is aangegeven op de vastgestelde bodemfunctiekaart.

In onderstaande tabellen is overzichtelijk weergegeven welke Maximale toepassingswaarde volgens de beleidsregel geldt voor de partij toe te passen grond of baggerspecie op basis van de bodemfunctieklasse en de bodemkwaliteit van de ontvangende bodem.

Tabel Bepaling toepassingseis gebiedsspecifiek kader PFOS

Bodemfunctieklasse ontvangende bodem

Bodemkwaliteit PFOS (ug/kg ds) ontvangende bodem

Maximale toepassingswaarde voor de partij toe te passen grond of baggerspecie

Niet ingedeeld in een bodemfunctieklasse

(natuur/landbouw)

 

<0,1

<0,1

>0,1 - ≤ 3,2

3,2

>3,2 - ≤ 5

3,2

>5 - ≤ 8

3,2

Wonen

 

 

<0,1

<0,1

>0,1 - ≤ 3,2

3,2

>3,2 - ≤ 5

5

>5 - ≤ 8

5

Industrie

 

 

<0,1

<0,1

>0,1 - ≤ 3,2

3,2

>3,2 - ≤ 5

5

>5 - ≤ 8

8

 

Tabel Bepaling toepassingseis gebiedsspecifiek kader PFOA

Bodemfunctieklasse ontvangende bodem

Bodemkwaliteit PFOA (ug/kg ds) ontvangende bodem

Maximale toepassingswaarde voor de partij toe te passen grond of baggerspecie

 

Niet ingedeeld in een bodemfunctieklasse

(natuur/landbouw)

 

<0,1

<0,1

>0,1 - ≤ 7

7

>7 – ≤ 89

7

>89 - ≤ 674

7

 

Wonen

 

 

<0,1

<0,1

>0,1 - ≤ 7

7

>7 – ≤ 89

89

>89 - ≤ 674

89

 

Industrie

 

 

<0,1

<0,1

>0,1 - ≤ 7

7

>7 – ≤ 89

89

>89 - ≤ 674

674

Lid 2

Vergelijkbaar met de uitgangspunten voor genormeerde stoffen is voor het toepassen van grond in de kern van een GBT toetsing aan de voor de locatie geldende Bodemfunctie en Bodemkwaliteit niet vereist. Uitgangspunt bij de aanleg van een GBT is dat daarbij de kern geen ecologische functie krijgt waardoor ecologische risico’s leidend zijn. Onder die voorwaarden is de Maximale waarde voor GBT in de kern gelijk aan die voor klasse Industrie.

Voor toepassing in de voor de gebruiksfunctie kritische afdekkende leeflaag geldt overeenkomstig genormeerde stoffen de meest kritische Maximale waarde op basis van Bodemfunctie en Bodemkwaliteit voor PFOS en/of PFOA wel vereist.

Lid 3

Door het verspreiden op het aangrenzend perceel van (onderhouds)baggerspecie met PFOS en PFOA in gehalten tot 3,2 µg/kg ds en 7 µg/kg ds alleen toe te staan als deze stof reeds is aangetroffen in de ontvangende bodem wordt het ecologisch risico ingeperkt net als met de msPAF toets wordt beoogt.

Lid 4

Voor andere PFAS-stoffen dan PFOS of PFOA zijn vooralsnog geen risicowaarden door het RIVM bepaald en bestaan ook geen landelijke normen of beleidsregels.

Wij willen voorkomen dat hergebruik van grond wordt belemmerd indien grond dergelijke andere PFAS-stoffen bevat. Wij hebben derhalve bepaald dat indien een andere PFAS-stof wordt aangetroffen, hiervoor de regels moeten worden gehanteerd zoals geformuleerd voor PFOS. Aangezien PFOS afgaande op openbaar beschikbare informatie beschouwd mag worden als een zeer kritische toxische stof, binnen de PFAS groep, kan deze opstelling vooralsnog als voorzorgsprincipe beschouwd worden. Gezien het gebrek aan informatie over andere PFAS-stoffen achten wij deze voorzichtigheid wenselijk. Indien de gemeten gehalten aan de andere PFAS-stoffen hoger zijn dan de maximale waarden voor PFOS moet door middel van aanvullende informatie over de risico’s van de aangetroffen PFAS, aangeleverd door het RIVM, worden onderbouwd of toepassing van grond of bagger milieuhygiënisch verantwoord is. Deze onderbouwing zal betrokken worden bij de beoordeling van de toepassing van grond of bagger met dergelijke stoffen.

Artikel 6 Evaluatie

De beleidsregel wordt twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Indien er echter voor die tijd Rijksbeleid voor PFOS en/of PFOA of andere PFAS-verbindingen wordt vastgesteld of wanneer het Rijk normen vaststelt voor PFOS en/of PFOA of andere PFAS-verbindingen, dan zal deze beleidsregel eerder geëvalueerd worden.

Ook indien het RIVM nieuwe milieukwaliteitswaarden voor PFOS en/of PFOA of andere PFAS-verbindingen rapporteert, dan zal deze beleidsregel eerder geëvalueerd worden.

Bij de evaluatie wordt op basis van verkregen analyseresultaten uit het beheergebied ook nagegaan of lokale achtergrondconcentraties moeten leiden tot aanpassing van Maximale waarden uit artikel 5, lid 1 onder a2 voor PFOS en/of PFOA.


Noot
1

Middenwaarde: log “middenwaarde doorvergiftiging” = (log “MTR doorvergiftiging + log ER doorvergiftiging)/2 = (log 8 + log 3,2)/2