Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland

Geldend van 31-05-2022 t/m 17-03-2023

Intitulé

Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (7 april 2015, PZH-2015-511490852) tot vaststelling van de Subsidieregeling MKB innovatie-stimulering topsectoren Zuid-Holland (Prov. Blad 2015, nr. 2078), gewijzigd bij besluit van 15 maart 2016 (Prov. Blad 2016, 1944), gewijzigd bij besluit van 7 maart 2017 (Prov. Blad 2017, 1114), gerectificeerd d.d. 17 maart 2017 (Prov. Blad 2017, 1176) en gewijzigd bij besluit van 12 juni 2018 (Prov. Blad 2018, 4507)

 

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

 

gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

 

overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan de Samenwerkingsagenda “Een gezamenlijke aanpak in MKB innovatieondersteuning” dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie in het MKB te stimuleren;

 

overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar stelt voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;overwegende dat de te subsidiëren activiteiten dienen te voldoen aan artikel 25 van de Verordening(EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU,L187), of aan Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352);

 

BESLUITEN:

 

Vast te stellen de “Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland”

1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L187);

  • -

    Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

  • -

    haalbaarheidsproject: project dat bestaat uit haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder respectievelijk 87, 85 en 86 van de Algemene groepsvrijstellingverordening;

  • -

    MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • -

    penvoerder: MKB-onderneming met een vestiging in Zuid-Holland die deelneemt aan het R&D-samenwerkingsverband en als gemachtigde van dat samenwerkingsverband optreedt;

  • -

    provinciaal beleid: 1. Het omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland; 2.Slimme specialisatiestrategie (Regionale innovatiestrategie RIS3);

  • -

    R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerkingen voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;

  • -

    R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemingen, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject;

  • -

    subsidiepercentage: steunintensiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 26, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • -

    vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.

Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze regeling kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die passen binnen:

  • a.

    het vigerende, toepasselijke provinciaal beleid; en

  • b.

    de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Artikel 1.3 Aanvraagperiode

  • 1. In afwijking van artikel 26 van de Asv kunnen subsidieaanvragen worden ingediend gedurende de periode die bij de publicatie van het subsidieplafond bekend wordt gemaakt.

  • 2. Een subsidieaanvraag wordt volledig binnen de aanvraagperiode ingediend en is volledig als het ingediende aanvraagformulier volledig is ingevuld en vergezeld gaat van de in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de aanvrager de subsidie wil aanwenden voor een activiteit waarvoor reeds door een bestuursorgaanof de Europese Commissie subsidie is verstrekt of dat deel uitmaakt van een dergelijk project.

  • b.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is, bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 1.5 Verantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 23 Asv, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling bij een subsidie op grond van de paragrafen 3, 4 of 5 vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag.

  • 2. In aanvulling op het tweede lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling, indien volgens de subsidieverleningsbeschikking de verleende subsidie aan minimaal één afzonderlijke deelnemer aan het R&D-samenwerkingsproject € 125.000,00 of meer bedraagt, tevens vergezeld van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag, of een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, mits de gesubsidieerde activiteiten daarin zijn verantwoord en die jaarrekening vergezeld gaat van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid.

Artikel 1.6 Bevoorschotting

Een voorschot bedraagt maximaal 90% van het verleende bedrag.

Artikel 1.7 Berekening subsidiabele kosten

Bij de berekening van de hoogte van het subsidiebedrag bedraagt het uurtarief voor eigen personeel, ongeacht de daadwerkelijk kosten, maximaal € 60,00.

2 Innovatieadviesproject

[vervallen]

3 Haalbaarheidsprojecten

Artikel 3.1 Doelgroep

Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verstrekt aan een MKB-onderneming met een vestiging in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 3.2 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het haalbaarheidsproject geweigerd indien:

    • a.

      de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om het haalbaarheidsproject te rechtvaardigen;

    • b.

      het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft;

    • c.

      het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in of onvoldoende impact realiseert met betrekking tot de verwachte bijdrage aan de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;

    • d.

      aan de aanvrager in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verleend op grond van deze paragraaf;

    • e.

      onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de voorgenomen activiteiten;

    • f.

      onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de voorgenomen activiteiten;

    • g.

      onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de voorgenomen activiteiten naar behoren uit te voeren; of

    • h.

      de verplichte bijlage bij de subsidieaanvraag niet of niet volledig is ingevuld.

  • 2. Onder het begrip aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, worden mede begrepen ondernemingen die aangemerkt kunnen worden als met de aanvrager ,,verbonden ondernemingen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen hebben ten minste 60% van de subsidiabele kosten van het haalbaarheidsproject betrekking op een haalbaarheidsstudie en voor het overige op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten als bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

  • 1. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 20.000,00.

  • 2. Het subsidiepercentage bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie wordt eerst op aanvraag van de subsidieontvanger vastgesteld nadat hieraan voorafgaand een subsidieverleningsbeschikking is gegeven. Hiermee wordt met toepassing van artikel 38, onderdeel d, onder b, van de Asv afgeweken van artikel 17, tweede lid, van de Asv.

Artikel 3.6 Rangschikking

  • 1. Het bedrag dat beschikbaar is voor de te verstrekken subsidies, wordt over de aanvragen verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst daarvan.

  • 2. Als een subsidieaanvraag niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst de dag waarop de subsidieaanvraag is aangevuld als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Op de dag dat verlening van subsidie voor gelijktijdig binnengekomen subsidieaanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, wordt de subsidie verdeeld op basis van loting.

Artikel 3.7 Subsidieverplichtingen

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    met de uitvoering van het haalbaarheidsproject wordt gestart binnen vier maanden na de subsidieverlening;

  • b.

    het haalbaarheidsproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het haalbaarheidsproject.

Artikel 3.8 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen op een volledige subsidieaanvraag binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

4 R&D Samenwerkingsprojecten klein

Artikel 4.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer in een R&D-samenwerkingsverband dat een R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

  • 2. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder.

  • 3. Meer dan 50% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid van het R&D-samenwerkingsproject komt voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.

Artikel 4.2 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd:

    • a.

      indien in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf of paragraaf 5 aan de aanvrager, of een ander R&D-samenwerkingsverband, waarin de penvoerder of een andere deelnemer binnen het samenwerkingsverband van de aanvrager deelneemt;

    • b.

      als er sprake is van een ongenoegzame aanvraag, als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Onder het begrip aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede begrepen ondernemingen die aangemerkt kunnen worden als met de aanvrager ,,verbonden ondernemingen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.3 Subsidievereisten

Vervallen.

Artikel 4.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Elke deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.

Artikel 4.5 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt per R&D-samenwerkingsproject ten hoogste € 200.000,-.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt per MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband ten minste € 25.000,- en ten hoogste € 100.000,-.

  • 3. Het subsidiepercentage voor een R&D-samenwerkingsproject bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.6 Wijze van verdeling

  • 1. Het voor subsidie beschikbare bedrag wordt verdeeld op basis van een rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Aanvragen worden beoordeeld op basis van de in het derde lid genoemde criteria. De rangschikking wordt bepaald door het totaal aantal punten dat wordt behaald. Niet voor rangschikking in aanmerking komen aanvragen die na de beoordeling minder dan 45 punten hebben gehaald. Die aanvragen zullen worden afgewezen.

  • 3. Voor de volgende vier criteria kan per criterium maximaal 25 punten worden gehaald:

    • a.

      er wordt meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst verwacht;

    • b.

      er wordt meer economische waarde gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse economie;

    • c.

      de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de kwaliteit van het projectplan, de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d.

      er wordt meer impact gerealiseerd binnen een of meer van de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

  • 4. Indien het totaalbedrag van de in aanmerking komende aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, wordt het budget als volgt verdeeld:

    • a.

      de aanvraag die de meeste punten scoort volgens de rangschikking als genoemd in het tweede lid, wordt als eerste gehonoreerd;

    • b.

      telkens wordt de daarop volgende aanvraag die de meeste punten scoort, als eerste gehonoreerd;

    • c.

      indien meerdere aanvragen dezelfde score hebben gehaald en honorering van deze aanvragen tot overschrijding van het subsidieplafond zou leiden, worden deze naar rato gehonoreerd.

Artikel 4.7 Subsidieverplichtingen

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    Met de uitvoering wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening;

  • b.

    Het R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd binnen vierentwintig maanden na de start van de activiteiten.

Artikel 4.8 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 4.1 wordt door Gedeputeerde Staten om advies over artikel 4.6 voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde externe adviescommissie.

5 R&D Samenwerkingsprojecten groot

Artikel 5.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer in een R&D-samenwerkingsverband dat een R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

  • 2. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder.

  • 3. Meer dan 50% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van het R&D-samenwerkingsproject komt voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.

Artikel 5.2 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd:

    • a.

      indien in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf of paragraaf 4 aan de aanvrager, of een ander R&D-samenwerkingsverband, waarin de penvoerder of een andere deelnemer binnen het samenwerkingsverband van de aanvrager deelneemt;

    • b.

      als er sprake is van een ongenoegzame aanvraag, als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Onder het begrip aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede begrepen ondernemingen die aangemerkt kunnen worden als met de aanvrager ,,verbonden ondernemingen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 5.3 Subsidievereisten

Vervallen.

Artikel 5.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Elke individuele deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.

Artikel 5.5 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt meer dan € 200.000,- en ten hoogste € 350.000,- per R&D-samenwerkingsproject.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt per MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband ten minste € 25.000,- en ten hoogste € 175.000,-.

  • 3. Het subsidiepercentage voor een R&D-samenwerkingsproject bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.6 Wijze van verdeling

  • 1. Het voor subsidie beschikbare bedrag wordt verdeeld op basis van een rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Aanvragen worden beoordeeld op basis van de in het derde lid genoemde criteria. De rangschikking wordt bepaald door het totaal aantal punten dat wordt behaald. Niet voor rangschikking in aanmerking komen aanvragen die na de beoordeling minder dan 45 punten hebben gehaald. Die aanvragen zullen worden afgewezen.

  • 3. Voor de volgende vier criteria kan per criterium maximaal 25 punten worden gehaald

    • a.

      er wordt meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst verwacht;

    • b.

      er wordt meer economische waarde gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse economie;

    • c.

      de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de kwaliteit van het projectplan, de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d.

      er wordt meer impact gerealiseerd binnen een of meer van de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

  • 4. Indien het totaalbedrag van de in aanmerking komende aanvragen het subsidieplafond overschrijdt, wordt het budget als volgt verdeeld:

    • a.

      de aanvraag die de meeste punten scoort volgens de rangschikking als genoemd in het tweede lid, wordt als eerste gehonoreerd;

    • b.

      telkens wordt de daarop volgende aanvraag die de meeste punten scoort, als eerste gehonoreerd;

    • c.

      indien meerdere aanvragen dezelfde score hebben gehaald en honorering van deze aanvragen tot overschrijding van het subsidieplafond zou leiden, worden deze naar rato gehonoreerd.

Artikel 5.7 Subsidieverplichtingen

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    met de uitvoering wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening;

  • b.

    het R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd binnen vierentwintig maanden na de start van de activiteiten.

Artikel 5.8 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 5.1 wordt door Gedeputeerde Staten om advies over artikel 5.6 voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde externe adviescommissie.

6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Evaluatie

De evaluatie van de risicoanalyse als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Asv vindt een jaar na de inwerkingtreding van deze regeling plaats.

Artikel 6.2 Staatssteun

Subsidie verstrekt op grond van paragraaf 3, 4 of 5 voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in Hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstelling verordening.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6.4 Ter inzagelegging

Deze regeling zal in het provinciaal blad worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd op het provinciehuis Zuid-Holland.

Artikel 6.5 Werkingsduur en overgangsrecht

Deze regeling vervalt op 31 december 2024, met dien verstande dat de regeling van kracht blijft voor subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid Holland.

Ondertekening

Toelichting bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland

Algemeen

In het kader van de samenwerkingsagenda zijn er afspraken gemaakt tussen het ministerie van EZ, provincies, topsectoren en MKB Nederland. De samenwerkingsagenda ‘Gezamenlijke MKB innovatieondersteuning’ is door deze partijen op 11 december 2014 ondertekend. Voor het instrument MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is in de samenwerkingsagenda afgesproken om voor 1 februari 2015 te komen tot een uitwerking van een gezamenlijk MKB Innovatiepakket Regio & Topsectoren. De subsidieregeling MKB innovatie stimulering topsectoren Zuid-Holland is voortgekomen uit deze afspraak in de samenwerkingsagenda.

Juridisch kader

De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv) zijn op de subsidieverstrekking van toepassing. De Asv is een kaderverordening. Deze verordening bevat verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geeft de Asv algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. Deze procedureregels worden niet in deze sectorale regeling herhaald. Waar deze sectorale regeling afwijkt van de Asv of deze aanvult, wordt dat vermeld.

Staatssteun

Subsidie die op grond van artikel 107 Verdrag EU onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard kan gerechtvaardigd worden indien de steun voldoet aan de eisen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Agvv). Om die reden sluit deze subsidieregeling wat betreft begrippen, doelgroep, steunintensiteit en subsidiabele activiteiten en kosten aan bij de Agvv en wordt de regeling ook kennisgegeven.

Artikelsgewijs

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. Er is met het oog op de eenduidigheid van de regelgeving gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bepalingen in de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Zie voor het begrip omgevingsbeleid deze link met meer informatie.

Zie voor het begrip Regionale innovatiestrategie RIS3 deze link met meer informatie.

Het begrip vestiging is ontleend aan artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007.

Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten

Alle activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd dienen te passen binnen de genoemde kaders. Het vigerend provinciaal beleid kan op de provinciale website gevonden worden en de links bij de toelichting op artikel 1.1. Hieronder wordt verder ingegaan op de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

De MIT-regeling 2021 sluit aan op de keuze van het kabinet om het innovatiebeleid te richten op het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid. Deze aanpak is vastgesteld door het kabinet en is in grote lijnen overgenomen door alle provincies in hun economisch beleid en/of de Research and Innovation Strategies for Smart Specialisation (Regionale innovatiestrategieën; RIS3). Op nationaal niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s). In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies: https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf

De Kennis en Innovatieagenda’s (KIA’s) zijn in de bijlage vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde Maatschappelijk Verdienvermogen.

Missies & sleuteltechnologieën in de verschillende instrumenten binnen de MIT

Voor de haalbaarheidsprojecten dient de aanvrager in het aanvraagformulier aan te geven op welke Kennis en Innovtieagenda het uiteindelijk te ontwikkelen product, proces of dienst is gericht, met een bondige toelichting. Voor de KIA Sleuteltechnologieën dient te worden toegelicht welke sleuteltechnologie wordt doorontwikkeld of wordt ondersteund in de implementatie, voor de KIA Verdienvermogen dient te worden toegelicht op welke wijze aan de gewenste versnelling en opschaling van innovaties wordt bijgedragen en op welke van de andere vijf KIA’s het project van toepassing is.

Voor de R&D-samenwerkingsprojecten dient de aanvrager eveneens aan te geven binnen welke KIA het project uitgevoerd zal worden. Het is mogelijk dat het project zich op meerdere Kennis en Innovatieagenda’s richt. In dat geval dient de aanvrager aan te geven op welke KIA het project zich hoofdzakelijk richt. Vervolgens kan de aanvrager eventueel een tweede KIA aangeven.

Relevantie voor MKB en MKB-innovaties

De Kennis en Innovatieagenda’s omvatten een breed scala aan veranderingen en aanpassingen in ons dagelijks leven en ons patroon van produceren en consumeren. De MIT-regeling is gericht op het stimuleren van technologische innovaties. De opsommingen uit de bijlage bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de KIA’s waarvoor technologische innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen. Duidelijk moge zijn dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het onderzoeken van de haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief product in bijvoorbeeld het agrarisch bedrijf, in het stedelijk gebied, rivieren en zeeën of in de zorg.

Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s

Waar een innovatie is gericht op de thematische Kennis en Innovatieagenda’s zijn er geen verplichtingen ten aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in uw innovatie te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s en -projecten.

Wanneer de innovatie van een project is gericht op de doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën in de Kennis en Innovatieagenda’s en de nadere informatie daar.

Artikel 1.3 Aanvraagperiode

In artikel 26 van de Asv staat vermeld dat subsidieaanvragen gedurende het hele jaar kunnen worden ingediend. In deze regeling wordt dat anders gedaan: aanvragen moeten binnen de periode die is bekendgemaakt bij de bekendmaking van het subsidieplafond.

Aanvraagvereisten en aanvraagformulier

Volgens artikel 9 van de Asv, wordt een aanvraag om subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier hebben vastgesteld, ingediend met gebruikmaking van dat formulier. De aanvraag gaat overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv. De weigeringsgronden in artikel 1.4 gelden voor alle aanvragen, omdat ze in het algemene gedeelte staan. In de specifieke paragrafen zijn weigeringsgronden opgenomen die alleen gelden voor aanvragen voor het instrument in die betreffende paragraaf.

De weigeringsgrond in onderdeel a beoogt stapeling van subsidies te voorkomen en de weigeringsgrond in onderdeel b heeft bettrekking op ondernemingen in moeilijkheden. Op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is het niet toegestaan deze ondernemingen te steunen.

Artikel 1.5 Verantwoording

Begunstigden van een subsidie waarop de Algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, verantwoorden op werkelijk gemaakte kosten. Zij moeten een aanvraag tot vaststelling doen en een activiteitenverslag, beeldmateriaal en een financieel verslag bijvoegen. Bij een subsidieverlening per deelnemer van meer dan € 125.000,-, moet de aanvrager ook aan de eisen van artikel 1.5, lid 2 voldoen (als er één deelnemer subsidieverlening van meer dan € 125.000,- ontvangt dan is van toepassing op alle deelnemers ongeacht het subsidiebedrag). Deze verantwoording op werkelijk gemaakte kosten wordt ingegeven door de verplichting voor het bestuursorgaan om gegevens bij te houden omtrent steun op grond van de Algemene Groepsvrijstelling (Hoofdstuk II, artikel 11 en artikel 12).

Artikel 1.6 Bevoorschotting

In aanvulling op artikel 22 van de Asv bepaalt dit artikel dat een voorschot maximaal 90% van het verleende bedrag bedraagt. Dit geldt ook voor subsidies op grond van § 3, die maximaal € 20.000,- bedragen.

§ 3 Haalbaarheidsprojecten

Artikel 3.2 Weigeringsgronden

Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaarheidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het beoogde vervolgtraject onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van dit vervolgtraject en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in verhouding zijn.

Onderdeel b: met deze bepaling wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaarheidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de beoogde voorgenomen activiteiten onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van de voorgenomen activiteiten en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in verhouding zijn.

Onderdeel c: in de aanvraag (projectplan) moet voldoende informatie opgenomen zijn over de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft. Ten aanzien van de voorgenomen activiteiten dient er in de aanvraag voldoende inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid en het economisch perspectief. Een punt van aandacht bij de uitvoerbaarheid is: voldoende en de juiste expertise van de aanvrager en eventuele andere betrokken organisaties om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren. Punten van aandacht bij economisch perspectief zijn: een inschatting van marktgrootte, marktaandeel, de omzet, winst en terug-verdientijd. Op het moment dat de beschrijving van de voorgenomen activiteiten in de aanvraag dergelijke elementen niet bevat, kan het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteit niet worden beoordeeld.

Onderdeel e: de mogelijkheid om in één kalenderjaar twee keer subsidie verstrekt te krijgen op grond van paragraaf 3 wordt met dit onderdeel uitgesloten. Op grond van het tweede lid worden ook ”verbonden ondernemingen” als aanvrager aangemerkt.

Voor de haalbaarheidsprojecten geeft u in het aanvraagformulier aan op welke Kennis en Innovatieagenda (KIA) het uiteindelijk te ontwikkelen product, proces of dienst is gericht, met een bondige toelichting. Voor de KIA Sleuteltechnologieën dient te worden toegelicht welke sleuteltechnologie wordt doorontwikkeld of wordt ondersteund in de implementatie, voor de KIA Verdienvermogen op welke wijze aan versnelling en opschaling van innovaties ten behoeve van de KIA Maatschappelijk Verdienvermogen wordt bijgedragen.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

Deze bepaling beoogt de verhouding te regelen tussen de onderdelen in een haalbaarheidsproject. Met deze verhouding wordt aangegeven dat het altijd wenselijk is een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling te combineren met een concrete haalbaarheidsstudie. Een haalbaarheidsproject kan ook alleen bestaan uit een haalbaarheidsstudie. Het is niet verplicht een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling er aan toe te voegen of voor die kosten subsidie aan te vragen.

De verhouding tussen een haalbaarheidsstudie enerzijds en industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling anderzijds wordt vastgesteld op basis van de verhouding tussen de subsidiabele kosten die op deze onderdelen betrekking hebben.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

In het derde lid wordt expliciet bepaald dat de subsidie pas wordt vastgesteld nadat hier een subsidieverleningsbeschikking is gegeven. Deze bepaling is opgenomen omdat subsidies die worden verleend met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening moeten worden vastgesteld op basis van werkelijk gerealiseerde kosten.

Artikel 3.6 Rangschikking

Aanvragen worden ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier. Dit formulier dient compleet te worden ingevuld en te worden voorzien van de aangegeven bijlagen. Niet kan worden volstaan met verwijzing naar stukken.

Als datum van ontvangst geldt de datum waarop de aanvraag volledig is. Indien een aanvraag onvolledig is en de aanvrager op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is. Aanvulling van de aanvraag leidt dus tot een latere datum van ontvangst, wat zou kunnen leiden tot weigering van de aanvraag indien het subsidieplafond dan al is bereikt.

Een aanvraag op grond van deze regeling is volledig, wanneer het aanvraagformulier volledig ingevuld en met de in het aanvraagformulier genoemde bijlagen is ontvangen.

§ 4 R&D Samenwerkingsprojecten klein

Artikel 4.1 Doelgroep

Subsidie kan alleen verstrekt worden aan deelnemers van het R&D-samenwerkingsverband. Het R&D-samenwerkingsverband bestaat uit twee of meer MKB-ondernemers. Dit betekent niet dat grote ondernemingen of onderzoeksorganisaties niet deel mogen nemen aan onderzoeken die het R&D-samenwerkingsverband uitvoert, maar zij komen niet in aanmerking voor subsidie. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder met een vestiging in Zuid-Holland van het R&D-samenwerkingsverband. Dit houdt in dat de ondernemingen binnen het samenwerkingsverband één deelnemer uit hun midden machtigen om de subsidies namens hen aan te vragen en voorschotten en betaling conform de verleningsbeschikking uit te voeren. Dit is voor risico van de afzonderlijke ondernemingen die dit onderling schriftelijk goed moeten regelen. Met de eis in lid 3 wordt beoogd dat de Zuid-Hollandse deelnemers een aanzienlijk belang bij het samenwerkingsproject hebben. Het is de bedoeling dat de aanvrager afzonderlijk of samen met andere deelnemers uit dezelfde provincie gezamenlijk minimaal 40% van de projectkosten dragen. Zo komt de steun voor het project ook weer ten goede aan de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4.2 Weigeringsgronden

In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv.

Op grond van dit artikel is het mogelijk een aanvraag te weigeren indien één van de betrokken bij die aanvraag in hetzelfde jaar al subsidie heeft ontvangen op grond van een andere aanvraag waarbij hij betrokken is. Het maakt daarbij niet uit welke rol deze betrokkene in een samenwerkingsverband heeft (penvoerder of deelnemer). Op grond van het tweede lid worden ook ”verbonden ondernemingen” als aanvrager aangemerkt.

Artikel 4.6 Wijze van verdeling

Voor de R&D-samenwerkingsprojecten geeft u aan op welke Kennis en Innovatieagenda (KIA) u zich richt. Het is mogelijk dat uw project zich op meerdere Kennis en Innovatieagenda’s (KIA’s) richt. In dat geval geeft u eerst aan op welke KIA uw project zich hoofdzakelijk richt. Vervolgens kunt u een tweede KIA aangeven. Voor de R&D-projecten is een verdergaande en diepgravender toelichting nodig. Als handvat daarvoor zijn Kennis en Innovatieagenda’s (KIA’s) en Kennis- en Innovatieconvenant (KIC) vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde Maatschappelijk Verdienvermogen.

Beoordeling van de projecten vindt plaats op de aspecten economie, innovatie en samenwerking en op de verwachte maatschappelijke baten. Om de projecten uit de verschillende Kennis en Innovtieagenda’s (KIA’s) en de missies zo goed mogelijk te kunnen beoordelen, en die baten met punten te waarderen, wordt aan aanvragers gevraagd de verwachte baten van de innovatie zoveel mogelijk te kwantificeren (in aantallen en/of getallen uit te drukken). Ook de waarschijnlijkheid dat die baten kunnen worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd.

De wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag bij het subsidieplafond voor de kleine R&D samenwerkingsprojecten (§ 4) en de grote R&D samenwerkingsprojecten (§ 5 ) is volgens een tender-systeem waarbij de aanvragen op de hierboven genoemde aspecten worden beoordeeld. Per criterium kan maximaal 25 punten worden toegekend. In totaal moeten minimaal 45 punten worden behaald, om te waarborgen dat alleen aanvragen die voldoende kwaliteit hebben voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

Bij de beoordeling van die criteria en het toekennen van punten binnen die criteria, kunnen onder meer onderstaande onderwerpen en vragen van belang zijn;

Bij het criterium dat er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst is dat:

  • hoe vernieuwend is het resultaat van het project, het beoogde product, proces of de dienst?

  • wat is de aard van de innovatie: een nieuw product, proces, of dienst of een nieuwe toepassing van bestaande producten, processen, of diensten?

  • wat is precies de technologische ontwikkeling? Maak goed duidelijk wat er precies ontwikkeld wordt en wat daar nieuw aan is en wat er bijvoorbeeld wel al bestaat. Gebruik als hulpvraag om dit te beantwoorden: welk deel van de ontwikkeling is octrooieerbaar/patenteerbaar?

  • hoe vernieuwend is de gekozen aanpak of de onderzoeksmethoden?

  • hoe haalbaar is de innovatie; heeft er een haalbaarheidsstudie plaatsgevonden ? (zo ja, korte samenvatting toevoegen)

  • Wat is het technologisch risico? Hoe kunnen de technische ontwikkelrisico’s worden beperkt? Maak inzichtelijk wat de risico’s zijn en hoe deze kunnen worden gemitigeerd.

  • hoe verhoudt dit project zich tot ontwikkelingen in de topsector en tot internationale ontwikkelingen?

Bij het criterium dat er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie is dat:

  • hoe sluit het project aan bij de strategische doelstelling van de betrokken bedrijven/KIA(‘s)?

  • hoe sluit het project aan bij de strategische doelstellingen van de betreffende topsector?

  • wat is de economische waarde van de projectresultaten voor de betrokken bedrijven of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie?

  • is deze waarde cijfermatig voldoende onderbouwd (marktgrootte, marktaandeel, omzet, winst, terugverdientijd) en hoe realistisch is deze onderbouwing? Onderbouw dit bijvoorbeeld met een LOC of LOI van (een) potentiële afnemer(s) en/of financier(s).

  • wat is de concurrentiepositie en hoe ziet de aanvrager het project in dat licht?

  • hoe zijn de ontwikkelingen die op de markt gaande zijn in relatie tot het ingediende project, zowel nationaal als internationaal?

  • wat is de aanwezigheid van nationale of internationale concurrentie en de wijze waarop het ingediende project zich onderscheidt van de activiteiten van de concurrentie?

  • wat zijn de gevolgen voor de concurrentiepositie van de samenwerkingspartners bij slagen van het project (nationaal en internationaal)?

  • wat zijn de bedreigingen, economische, commerciële risico’s of andere externe factoren die van invloed zijn op het project?

  • hoe worden risico’s gemitigeerd?

  • vul de financiële kengetallen (per partner) in! Als deze ontbreken wordt je aanvraag als onvolledig gezien! (mocht je organisatie nog geen gesloten boekjaar hebben, vul dan het huidige jaar in concept in).

  • maak duidelijk hoe alle deelnemers hun eigen inbreng financieren. Als er sprake is van het inbrengen van eigen uren hoe deze dan passen naast de reguliere bedrijfsactiviteiten.

  • in welke mate kunnen reguliere bedrijfsactiviteiten van de samenwerkingspartners doorgang vinden?

  • welke stappen moeten na afloop van het project worden gezet tot de marktintroductie (is er bijvoorbeeld certificering nodig)?

Bij het criterium dat de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie is dat:

  • hebben de partners gezamenlijk voldoende expertise om het project uit te kunnen voeren en vullen ze elkaar aan? Als er expertise mist benoem dit dan ook en vermeld hoe deze kennis dan wel wordt verkregen.

  • wat is de inzet van derden en welke expertise brengen die met zich mee?

  • zijn de capaciteiten van de deelnemers toereikend zijn? Als er capaciteit mist benoem dit dat ook en vermeld hoe deze alsnog wordt verkregen.

  • hoe is de kwaliteit van de projectorganisatie? Is er bijvoorbeeld een projectleider aangesteld, is er een stuurgroep?

  • in welke mate heeft het project een directe relatie met andere projecten in de topsector of wordt er samengewerkt met andere partijen uit de topsector?

  • in welke mate is er een evenwichtige verdeling van de resultaten van het project. Bijvoorbeeld, hoe concreet zijn de afspraken over intellectueel eigendom vastgelegd, of hoe worden de opbrengsten over de partners verdeeld?

Bij het criterium dat er meer impact wordt gerealiseerd op een of meer van de missiethema’s uit de Missies voor het topsectoren- en innovatiebeleid: ten hoogste 25 punten.:

Hierbij wordt gelet op de elementen:

  • de impact van het project op de Kennis- en Innovatie agenda en bijbehorende missie. Wanneer draagt de (beoogde) innovaties bij aan de doelstellingen van de maatschappelijke uitdagingen zoals beschreven in de Kennis en innovatieagenda’s (KIA 1 t/m 5).

  • Valt de aanvraag ook binnen KIA 6 (maatschappelijk verdienvermogen) dan is vereist dat deze oplossingen aan drie voorwaarden voldoen; ze zijn i. maatschappelijk gewenst, ii. economisch rendabel en iii. schaalbaar. De waarschijnlijkheid dat dit kan worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd. Projecten onder dit programma dienen altijd te worden gekoppeld aan één van de KIA’s uit 1 t/m 5.

  • eventuele raakvlakken met een andere Kennis en Innovtieagenda’s (KIA’s);

  • tot welke maatschappelijke impact het project in de markt gaat leiden.

Artikel 4.7 Subsidieverplichtingen

Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat gesubsidieerde R&D-samenwerkingsprojecten binnen korte termijn van positieve invloed kunnen zijn op innovatie binnen de desbetreffende topsector.

§ 5 R&D Samenwerkingsprojecten groot

Artikel 5.1 Doelgroep

Zie toelichting op artikel 4.1 Doelgroep.

Artikel 5.2 Weigeringsgronden

Zie toelichting op artikel 4.2 Weigeringsgronden.

Artikel 5.6 Rangschikking

Zie toelichting op artikel 4.6 Rangschikking.

Artikel 5.7 Subsidieverplichtingen

Zie toelichting op artikel 4.6 Subsidieverplichtingen

§ 6 Slotbepalingen

Artikel 6.2 Staatssteun

De subsidies dienen aan de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening te voldoen.