Regeling vervallen per 03-01-2022

Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019

Geldend van 15-01-2019 t/m 02-01-2022

Intitulé

Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019

Inleiding

Vanuit het oogpunt van de openbare orde en veiligheid, het beschermen van het woon- en leefklimaat en de volksgezondheid, treedt de burgemeester streng op tegen illegale handel in drugs.

Het voorkomen en bestrijden van de ondermijnende en ontwrichtende effecten van drugshandel blijft ook de komende jaren van zeer groot belang. Deze aanpak van Rotterdam is niet nieuw.

Sinds de wijziging van de Opiumwet in 2007 kunnen drugspanden door de burgemeester gesloten worden als er zich drugs in een pand bevindt. Met de sluiting wordt ook een locatie weggenomen waar criminele activiteiten plaatsvinden. Hiermee wordt een barrière opgeworpen en wordt het criminele ondernemingsproces verstoord. Bovendien wordt met een dergelijke sluiting een sterk signaal afgegeven. Ten slotte heeft deze bevoegdheid nog een ander preventief effect in die zin dat pandeigenaren kritischer worden bij het verhuren of beschikbaar stellen van (woon-)ruimte.

Er zijn ook woningen en panden die een grote rol spelen in de handel van drugs waarbij er tijdens de instap van de politie echter geen drugs wordt aangetroffen. In dergelijke panden worden niet zelden kilo’s versnijdingsmiddelen kweektenten, geldtelmachines of drugsverpakkingen aangetroffen.

Dergelijke panden, maar ook winkels die dergelijke producten verkopen, spelen een grote rol in het in stand houden van de handel in drugs. Zij faciliteren de handel, verwerking en transport van soft- en harddrugs. De verspreiding van en handel in drugs gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. Deze producten die vaak worden aangetroffen vielen tot 1 januari 2019 niet onder de werking van artikel 13b van de Opiumwet. Sinds de wijziging van dit artikel kan de burgemeester nu ook panden sluiten waar dergelijke goederen zijn aangetroffen. Niet alleen de handel in drugs, maar ook het faciliteren ervan is een ernstige aantasting van de openbare orde. Met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet is Rotterdam beter in staat om de drugsproblemen in de stad het hoofd te bieden.

In deze beleidslijn staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een bestuurlijke maatregel op te leggen indien artikel 13b van de Opiumwet is overtreden.

Doelstelling

Met deze beleidslijn wordt primair beoogd:

  • Het verbeteren van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat;

  • Het voorkomen en beheersen van de uit drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid;

  • Het voorkomen en beheersen van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden in de gemeente Rotterdam;

  • Het creëren van een preventief effect, in die zin dat pandeigenaren kritischer worden bij het verhuren van ruimten;

  • Effectievere bestrijding van illegale activiteiten rondom drugs.

Beleidskader

Deze beleidslijn is van toepassing op de uitoefening door de burgemeester van de in artikel 13b Opiumwet neergelegde bevoegdheid ten aanzien van:

  • voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld winkels);

  • niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld bedrijfsruimten, loodsen, magazijnen en woningen die feitelijk niet worden bewoond);

  • woningen en bijbehorende erven.

Dit beleid geldt niet voor zover in dit onderwerp wordt voorzien in de Horecanota Rotterdam 2017-2021 of in het Rotterdamse Coffeeshopbeleid 2013. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer verdovende middelen worden aangetroffen in een horeca-inrichting of wanneer een coffeeshop handelt in strijd met de AHOJGI-criteria. Daarnaast is deze beleidslijn in beginsel niet van toepassing indien in een woning een hennepkwekerij wordt aangetroffen. Wel zal de burgemeester een sluiting overwegen indien de hennepkwekerij in een woning niet op zichzelf staat, maar indien sprake is van verzwarende omstandigheden, waarbij aansluiting wordt gezocht bij de indicatoren in deze beleidsregel die op pagina 6 vermeld staan.

Juridisch kader

Op grond van artikel 2 en 3 Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs), dan wel aangewezen krachtens artikel 3a lid 5 Opiumwet, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, aanwezig te hebben en te vervaardigen.

Voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verboden genoemd in artikel 2 en artikel 3 Opiumwet, is artikel 13b Opiumwet opgenomen. Op basis van artikel 13b Opiumwet heeft de burgemeester de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen indien in woningen of lokalen, dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, is in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt. De enkele ontkenning dat de drugs bestemd waren om te worden verhandeld, is daartoe onvoldoende.

Ook panden waarin geen handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, maar waarvan het aannemelijk is dat deze gebruikt worden ten behoeve van de productie en/of handel in drugs, kunnen worden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Daarnaast is sinds 1 januari 2019 artikel 13b Opiumwet verruimd met het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3o, of artikel 11a Opiumwet.

Voor de relevante wetsartikelen uit de Opiumwet, wordt verwezen naar Bijlage I van deze beleidslijn.

Handelsvoorraad drugs

Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om de zinsnede ‘daartoe aanwezig is’ in artikel 13b lid 1 Opiumwet zo uit te leggen dat de burgemeester al bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, indien in een pand een handelshoeveelheid drugs aanwezig is. Bij overschrijding van de hoeveelheid die bestemd is voor eigen gebruik wordt aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.

Het tegendeel dient aannemelijk te worden gemaakt. Bij de beoordeling of sprake is van een handelsvoorraad drugs gaat de burgemeester uit van de ‘Aanwijzing Opiumwet’ van het Openbaar Ministerie.

Harddrugs

In de ‘Aanwijzing Opiumwet’ wordt met betrekking tot harddrugs onder een gebruikershoeveelheid verstaan: een hoeveelheid/dosis die doorgaans wordt aangehouden als gebruikershoeveelheid. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld één bolletje, één ampul, één wikkel, één pil/tablet. Het gaat in elk geval om een aangetroffen hoeveelheid van maximaal 0,5 gram. Voor wat betreft GHB wordt een consumptie-eenheid aangehouden van 5 ml. Grotere hoeveelheden dan de genoemde hoeveelheden, worden aangemerkt als een handelsvoorraad.

Softdrugs

Met betrekking tot hennep wordt in de ‘Aanwijzing Opiumwet’ onder een handelsvoorraad verstaan een hoeveelheid van meer dan 5 gram. Echter, bij hoeveelheden tussen de 5 en 30 gram wordt aangenomen dat die niet gebruikt worden om te verkopen of anderszins te verstrekken. Omdat bij een hoeveelheid onder de 30 gram de zogenoemde overdraagbaarheid gering is, wordt in dat geval niet overgegaan tot sluiting van het pand.

Onder softdrugs vallen ook bewerkte en onbewerkte ‘paddo’s’ (paddenstoelen die van nature de stof psilocine, psylocybine, muscimol dan wel iboteenzuur bevatten). Ten aanzien van het bezit van paddo’s dient bij het bepalen van wat een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik is, een onderscheid gemaakt te worden in verse paddo’s en gedroogde paddo’s. Onder een gebruikershoeveelheid wordt doorgaans verstaan 0,5 gram gedroogde paddo’s en 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s.

Voorbereidingshandelingen

Op 1 januari 2019 is artikel 13b Opiumwet uitgebreid. Sinds deze wetswijzing heeft de burgemeester ook een sluitingsbevoegdheid wanneer in een pand voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen.

De sluitingsbevoegdheid van de burgemeester heeft alleen betrekking op voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a en 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Dit kan al blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stof of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. Daarnaast kan dit ook blijken uit tapgesprekken of observaties uit een opsporingsonderzoek.

Niet alle op grond van artikel 10 of 11a Opiumwet strafbare voorbereidingshandelingen wegen mee. Alleen het in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden hebben van de hierboven genoemde voorwerpen of stoffen, verschaffen de bevoegdheid aan de burgemeester om over te gaan tot sluiting. Dit is niet het geval bij het aantreffen van (uitsluitend) vervoermiddelen, gelden of andere betaalmiddelen als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 3 Opiumwet.

Handhaving

Last onder bestuursdwang

Als uitgangspunt van dit beleid geldt dat de burgemeester een last onder bestuursdwang oplegt, in die zin dat het pand tijdelijk wordt gesloten. Het opleggen van een last onder dwangsom, dus het betalen van een geldsom als de overtreding blijft voortduren of wordt herhaald, wordt niet toegepast.

Sluiting van het pand is erop gericht een aantal doelen te bereiken, namelijk:

  • de drugshandel beëindigen;

  • het gebruik en de bekendheid van de woning of het lokaal als drugspand teniet doen;

  • de loop op het pand beëindigen;

  • verhinderen dat de woning of het lokaal opnieuw wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel;

  • een signaal afgeven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn;

  • de rust in de directe omgeving doen wederkeren;

  • herhaling van de ernstige verstoring van de openbare orde voorkomen;

  • verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen;

  • Rotterdam onaantrekkelijk maken als vestigingsplaats voor drugshandel en productie.

Verstoring van de openbare orde

De illegale handel in drugs vormt op zichzelf reeds een ernstige verstoring van de openbare orde.

Strafrechtelijke en bestuurlijke aanpak

Dit beleid is gebaseerd op een bestuurlijke bevoegdheid van de burgemeester en staat los van een eventuele strafrechtelijke aanpak. Nadat een overtreding van de Opiumwet is geconstateerd, kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden opgetreden. De verantwoordelijkheden van een burgemeester zijn van een andere aard dan die van een officier van justitie. Aangezien de handel in verdovende middelen strafbaar is, zal in voorkomende gevallen zo mogelijk strafvervolging worden ingesteld.

Strafrechtelijke sancties hebben een punitief karakter, omdat op de overtreding een straf volgt. De bestuurlijke maatregelen die de burgemeester treft, hebben in het kader van de Opiumwet een reparatoir karakter. Een dergelijke maatregel heeft als doel de aangetaste openbare orde en veiligheid te herstellen, dan wel te voorkomen dat deze (verder) wordt verstoord. In dit kader richten bestuursrechtelijke maatregelen zich op bij de verkoop betrokken woningen of lokalen. Artikel 13b Opiumwet is dan ook een bestuursrechtelijk element in de Opiumwet.

Met het Openbaar Ministerie en de politie wordt samengewerkt om naast strafrechtelijke vervolging, bestuursrechtelijke handhaving plaats te laten vinden. Het moment van inbeslagname van drugs en het effectueren van de bestuursdwang kan echter enige tijd uit elkaar liggen, nu de eisen van zorgvuldigheid bij het toepassen van bestuursdwang in acht genomen moeten worden. Dit betekent niet dat na inbeslagname geen reden meer bestaat de sluitingsprocedure te starten.

Handhavingsarrangement

Onderscheid lokalen en woningen

Bij de toepassing van artikel 13b Opiumwet wordt onderscheid gemaakt tussen lokalen en woningen. Onder lokaal wordt in dit verband verstaan: een pand niet zijnde een woning, al dan niet voor het publiek toegankelijk, waar geen horeca of een coffeeshop in is gevestigd (voor horeca-inrichtingen en coffeeshops is een apart beleid opgesteld). Onder woning wordt in dit verband verstaan: een voor bewoning gebruikte ruimte. Onder woning kan bijvoorbeeld ook een boot, caravan of woonwagen worden verstaan. Een voor bewoning bestemde ruimte die niet wordt gebruikt als woning, kan worden aangemerkt als lokaal. Vanwege het grote gevaar voor de openbare orde en de volksgezondheid dat uitgaat van de illegale handel in drugs, wordt zowel bij lokalen als woningen direct overgegaan tot een sluiting, indien het aannemelijk is dat daar een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is of indien sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.

Sluiting van een woning betekent vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene(n). Bij het toepassen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet wordt in beginsel overgegaan tot het sluiten van de woning, maar zal nadrukkelijk worden overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing waarbij rekening wordt gehouden met alle omstandigheden van het geval.

Belangenafweging

De bevoegdheid van de burgemeester tot toepassen van artikel 13b Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. Dat wil zeggen dat deze bevoegdheid gebruikt wordt na een belangenafweging. In deze beleidslijn wordt vastgesteld op welke wijze de burgemeester met deze discretionaire bevoegdheid om gaat.

Zowel gebruikers als eigenaren hebben er belang bij dat een pand open blijft. De wetgever heeft bewust lokalen en woningen onder het regime van artikel 13b Opiumwet gebracht. Het is inherent aan deze keuze van de wetgever dat dit grote gevolgen kan hebben voor de eigenaren en gebruikers. In de belangenafweging wordt een onderscheid gemaakt tussen de belangen van de eigenaar van de woning, niet zijnde de bewoner, en de belangen van de bewoner.

De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid zijn dermate ernstig dat herstel daarvan als algemeen belang in ieder geval zwaarder wordt geacht dan enkel het individuele financiële belang van een eigenaar. Bij de afweging van de belangen van de bewoner zijn onderstaande indicatoren van belang. De indicatorenlijst is niet limitatief. In de belangenafweging wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het specifieke geval. Ook op basis van een enkele hieronder genoemde omstandigheid kan sprake zijn van een voldoende ernstige situatie om direct over te gaan tot sluiting.

Indicatoren:

  • De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen, de combinatie van soft- en harddrugs, maar ook aan de hoeveelheid. Het aantreffen van een handelshoeveelheid is op zichzelf al voldoende om aan te nemen dat er van handel sprake is. Daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking hoeft niet aangetoond te worden.

    Echter, een minieme overschrijding van wat als handels-hoeveelheid wordt aangemerkt kan een andere afweging rechtvaardigen.

  • De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen in de woning.

  • Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Ook kan aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.

  • Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoners/betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.

  • De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n). Hierbij kan ten eerste worden gedacht aan een buurt waarin de woning zich bevindt. Staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast, bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt. Ten tweede kan het zijn dat de bewoners in de directe omgeving al drugsoverlast ondervinden.

  • De eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.

In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat alleen sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen, rekening gehouden met de volgende indicatoren:

  • De aard van de stoffen of goederen. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, apparatuur of aanverwante artikelen welke niet of nauwelijks anders kunnen worden toegepast dan bij de productie, handel of transport van drugs.

  • De mate waarin de goederen erop wijzen bestemd te zijn voor handel in drugs.

  • De combinatie van aangetroffen stoffen. Hierbij kan gedacht worden aan het tegelijk verkopen, danwel aanwezig hebben van goederen die voor (grootschalige) verwerking, transport of bereiding van drugs bedoeld zijn (grammenweegschalen, drugsverpakkingen, versnijdingsmiddelen).

  • De hoeveelheid aangetroffen stoffen of goederen.

  • Mate van bekendheid van het pand waar dergelijke producten verkocht, verhandeld of gebruikt kunnen worden.

  • De mate van risico of gevaar voor het woon- of leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonenden. (hierbij kan gedacht worden aan een buurt die door drugscriminaliteit reeds zwaar onder druk staat of het gevaar dat een drugslaboratorium met zich meebrengt).

Sluitingstermijn

Zowel voor woningen als lokalen (al dan niet publiek toegankelijk) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan.

Indien binnen drie jaar in hetzelfde pand opnieuw sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13b Opiumwet, wordt het pand in beginsel gesloten voor twaalf maanden.

Afwijkingsbevoegdheid

Op basis van de inherente afwijkingsbevoegdheid, zoals neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, kan van dit beleid worden afgeweken. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan indien toepassing van het beleid voor een of meerdere belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Indien de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de burgemeester besluiten tot een sluiting van maximaal twaalf maanden.

Feitelijke sluiting

Bij de toepassing van bestuursdwang wordt gekozen voor het sluiten van de gehele woning, of het gehele lokaal, omdat het direct een einde maakt aan de illegale situatie. Dit is de meest effectieve manier om de met de Opiumwet strijdige situatie te beëindigen en herhaling te voorkomen. Als er sprake is van handel in een woning waarin kamerverhuur plaatsvindt en de handel in drugs slechts in één van de verhuurde kamers is geconstateerd, dan kan een gedeeltelijke sluiting van de woning worden overwogen.

Bij de sluiting wordt een begunstigingstermijn gegeven van twee dagen waarbinnen de betrokkene de woning of het lokaal kan ontruimen en sluiten. Indien dit niet of niet tijdig wordt uitgevoerd, zal de burgemeester overgaan tot het sluiten van de woning of het lokaal.

De sluiting is feitelijk van aard en brengt met zich dat de woning of het lokaal door niemand mag worden betreden gedurende de sluitingstermijn. Als het gesloten pand toch wordt betreden, is sprake van een strafbaar feit. Alleen personen wier aanwezigheid wegens dringende redenen in het pand noodzakelijk is, mogen het pand nog betreden.

Van dringende reden is bijvoorbeeld sprake bij schade aan het pand die, ter beperking van verdere schade, zo spoedig mogelijk gerepareerd dient te worden en betreding van het pand daarvoor noodzakelijk is. Voor het betreden van het pand is te allen tijde toestemming nodig van de burgemeester.

De sluiting houdt in dat het pand zal worden verzegeld door middel van een bekendmaking op de toegang tot het pand. Dit dient ter voorkoming van het in gebruik nemen van het pand en in het kader van toezicht op de sluiting van het pand.

Spoedeisende situaties

Indien zich een spoedeisende situatie voordoet, kan de burgemeester besluiten bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last, zie hiervoor artikel 5:31, eerste lid, van de Awb. Artikel 5:31, tweede lid, van de Awb geeft het geval dat zelfs een situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht. Deze maatregel is bedoeld om bij zeer ernstige gevallen direct de openbare orde en veiligheid te herstellen.

Zorgvuldigheid (zienswijzen)

Voorafgaand aan een besluit van de burgemeester tot het nemen van een eventuele maatregel, worden de belanghebbenden uitgenodigd voor een zienswijzengesprek. Dit in het kader van een zorgvuldige belangenafweging in de zin van artikel 4:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tijdens het zienswijzengesprek worden de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen te geven over het voorliggende dossier. De belanghebbenden kunnen zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Na dit zienswijzengesprek worden alle feiten en omstandigheden afgewogen ten opzichte van de wet- en regelgeving en deze beleidslijn. Vervolgens neemt de burgemeester een beslissing. Het besluit wordt bekend gemaakt aan de belanghebbenden en de handhavingspartners. Indien de belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met het besluit van de burgemeester, dan kan hiertegen bezwaar worden gemaakt.

Objectgerichte karakter van de maatregel

Met de sluiting van een woning of lokaal is sprake van een maatregel die is gerelateerd aan het pand en niet aan de bewoner, huurder, gebruiker of eigenaar. Dit betekent dat een eventuele overdracht van het pand, of de komst van nieuwe huurders, niet van invloed is op het besluit tot sluiting. Het pand blijft gesloten.

Registratie WKPB

Een besluit tot toepassing van bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet, is een beperkingsbesluit dat valt onder de ‘Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken’. Het besluit wordt dan ook opgenomen in de landelijke voorziening die op deze wet is gebaseerd. Wanneer de sluiting wordt opgeheven of wanneer de sluitingstermijn afloopt, wordt dit aangepast in het WKBP-register.

Kosten toepassing bestuursdwang

De kosten voor toepassing van bestuursdwang zullen in beginsel op betrokkenen worden verhaald.

Minderjarigen

Indien een woning wordt gesloten en daarbij sprake is van minderjarige bewoners of betrokkenen, wordt door de politie melding gedaan bij Bureau Jeugdzorg.

Huisraad, huisdieren, alternatieve huisvesting

Betrokkenen dienen in beginsel zelf voor hun huisraad, huisdieren en alternatieve huisvesting te zorgen. De last onder bestuursdwang omvat ook het zorgdragen voor eventuele dieren in de woning of het lokaal. Dat betekent dat indien na verloop van de begunstigingstermijn dieren aanwezig zijn in de woning, bij de uitoefening van de bestuursdwang de dieren zullen worden verwijderd en opgevangen. De kosten daarvan zullen worden verhaald op degene tot wie het besluit tot sluiting is gericht.

Indien betrokkenen acuut op straat staan, binnen hun netwerk geen onderdak kunnen vinden, niet zelfredzaam zijn en geen financiële middelen hebben om ergens te overnachten, kunnen zij zich melden bij Centraal Onthaal (Binnenrotte 158 te Rotterdam).

Dit kan van maandag t/m vrijdag van 08.30 uur tot 11.30 uur (inloop). De medewerker van Centraal Onthaal voert met betrokkenen een inventarisatiegesprek en bemiddelt bij hulpverlening, waaronder nachtopvang of alternatieve huisvesting.

Nazorgtraject

Wanneer de sluitingstermijn is verstreken, zal in overleg met de eigenaar en bewoners een overdracht van de woning of het lokaal plaatsvinden. Indien er sprake is van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde, dan komt het betreffende pand in aanmerking voor een verlenging van de duur van de sluiting. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het beheer van het pand over te nemen.

Strafbaarstellingen

Hieronder volgt een opsomming van gedragingen rondom de oplegging en uitvoering van een sluiting die strafbaar zijn gesteld:

  • het verbreken van een verzegeling is strafbaar gesteld in artikel 199, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht en is een misdrijf tegen het openbaar gezag;

  • op grond van artikel 2:41, tweede lid, van de APV is het verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten pand en bijbehorend erf te betreden;

  • artikel 187 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het beschadigen, wederrechtelijk afscheuren of onleesbaar maken van de bekendmaking van de last (de kennisgeving), strafbaar is.

Intrekken beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011

Met het vaststellen van deze beleidslijn wordt de ‘Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2011’ ingetrokken.

Inwerkingtreding

Deze beleidslijn treedt in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking.

Citeertitel

Deze beleidslijn wordt aangehaald als: ‘Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019.’

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 7 januari 2019.

De burgemeester van Rotterdam,

Ing. A. Aboutaleb

Bijlage I Relevante wetsartikelen

Artikel 2 Opiumwet

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  • A.

    binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

  • B.

    te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

  • C.

    aanwezig te hebben;

  • D.

    te vervaardigen.

Artikel 3 Opiumwet

Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:

  • A.

    binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;

  • B.

    te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;

  • C.

    aanwezig te hebben;

  • D.

    te vervaardigen.

Artikel 3a lid 5 Opiumwet

Indien naar het oordeel van Onze Minister handelingen als bedoeld in artikel 2 of 3 ten aanzien van een middel onverwijld moeten worden verboden en de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste of tweede lid niet kan worden afgewacht, kan het middel daartoe bij ministeriële regeling worden aangewezen. Onze Minister draagt ervoor zorg dat tegelijk met de vaststelling van deze ministeriële regeling het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur met dezelfde inhoud ter beoordeling aan de ministerraad wordt aangeboden. De ministeriële regeling blijft, behoudens eerdere intrekking, van kracht totdat de algemene maatregel van bestuur waarbij het betreffende middel wordt aangewezen in werking treedt, doch uiterlijk tot een jaar na het inwerkingtreden van de regeling.

Artikel 10 lid 4 en lid 5 Opiumwet

Artikel 10 lid 4 Opiumwet

Hij die opzettelijk handelt in strijd met het in artikel 2 onder B en D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 10 lid 5 Opiumwet

Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 2 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 10a Opiumwet

  • 1.

    Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen:

    • 1)

      een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen,

    • 2)

      zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot plegen van dat feit tracht te verschaffen,

    • 3)

      voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 2.

    Niet strafbaar is hij die de in het eerste lid omschreven feiten begaat met betrekking tot het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.

Artikel 11 Opiumwet

  • 1.

    Hij die handelt in strijd met een in artikel 3 gegeven verbod, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder B, C of D, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

  • 3.

    Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 4.

    Hij die opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3 onder A, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

  • 5.

    Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.

  • 6.

    Het tweede lid is niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een hoeveelheid van hennep of hasjiesj van ten hoogste 30 gram.

  • 7.

    Het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing, indien het feit betrekking heeft op een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik, van de in lijst II vermelde middelen, met uitzondering van hennep en hasjiesj.

Artikel 11a Opiumwet

Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 13b Opiumwet

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      Een middel als bedoeld in lijst I of lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

    • b.

      Een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunde, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

Dit gemeenteblad 2019, nummer 1, is uitgegeven op 8 januari 2019 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)