Gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa 2019

Geldend van 04-09-2018 t/m 03-09-2018

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa 2019

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo

ieder voor zover het hun eigen bevoegdheid betreft:

overwegende:

- dat in de Kadernota Participatiewet, Participatie de norm werk het doel, aangegeven is dat de

deelnemende gemeenten naar één uitvoeringsorganisatie toe willen voor de Participatiewet.

- dat Werkplein Drentsche Aa daaruit is voort gekomen.

- dat het wenselijk is de gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa te herzien in het kader van de overdracht van gemeentelijke taken die voorheen bij de Gemeenschappelijke regeling Alescon waren belegd.

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa te herzien en komt als volgt te luiden:

Inhoudsopgave:

- HOOFDSTUK I. BEGRIPS- EN INTERPRETATIEBEPALINGEN

- HOOFDSTUK II. ALGEMENE BEPALINGEN

- HOOFDSTUK III. BELANG EN TAKEN

- HOOFDSTUK IV. BESTUUR.

•PARAGRAAF 1. HET ALGEMEEN BESTUUR

•PARAGRAAF 2. HET DAGELIJKS BESTUUR.

•PARAGRAAF 3. DE VOORZITTER.

- HOOFDSTUK V. INLICHTINGEN EN VERANTWOORDING AAN DE RADEN.

- HOOFDSTUK VI. ONTWERPBEGROTING EN FINANCIËLE EN BELEIDSMATIGE KADERS

- HOOFDSTUK VII. FINANCIËN

- HOOFDSTUK VIII. TOE-, UITTREDEN, WIJZIGEN EN OPHEFFEN.

- HOOFDSTUK IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

HOOFDSTUK I. BEGRIPS- EN INTERPRETATIEBEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

a. Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen

b. samenwerkingsverband: Werkplein Drentsche Aa, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

c. de gemeenten: de gemeenten die deelnemen in deze regeling;

d. colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

e. raden: de raden van de deelnemende gemeenten;

f. Gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Drenthe;

g. bedrijfsvoeringskosten: de kosten die het samenwerkingsverband maakt om de aan haar opgedragen taken en activiteiten uit te kunnen voeren;

h. programma-uitgaven: alle aan klanten te verstrekken uitkeringen en vergoedingen op grond van de opgedragen wettelijke- en gemeentelijke taken.

HOOFDSTUK II. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2. Het samenwerkingsverband.

1. Het samenwerkingsverband is gevestigd te Assen.

2. Het rechtsgebied van het samenwerkingsverband omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

HOOFDSTUK III. BELANG EN TAKEN

Artikel 3. Doel en taken.

1. Het samenwerkingsverband heeft tot doel om de wettelijke taken van de gemeenten op het terrein van de Participatiewet, alsmede de gemeentelijke taken zoals die in deze regeling staan vermeld, te behartigen en uit te voeren.

2. Het samenwerkingsverband voert daarbij in elk geval de volgende taken uit:

a. inkomensverstrekking:

b. arbeidsmarkt toeleiding;

c. organiseren en aanbieden van werk;

3. Het samenwerkingsverband verricht de beleidsvoorbereidende taken op uitvoeringsniveau en alle uitvoerende taken in het kader van in elk geval:

- de Participatiewet;

- de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze

werknemers;

- de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen

zelfstandigen;

- het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

- de Wet Sociale Werkvoorziening;

de in de deelnemende gemeenten vastgestelde of vast te stellen verordeningen en

beleidsregels op het terrein van werk en inkomen zoals het gemeentelijk minimabeleid.

4. Het samenwerkingsverband stelt, om de gemeentelijke taken die zij behartigen en uitvoeren, goed te kunnen uitvoeren richtlijnen op en gaan projecten/trajecten aan die passen binnen de door de gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders opgestelde beleidskaders en de bijbehorende regelgeving. Het gaat daarbij om niet algemeen verbindende voorschriften.

5. Voorts is het samenwerkingsverband belast met:

a. de behandeling en afhandeling van bezwaar- en beroepschriften;

b. het voeren van civiele procedures;

c. de behandeling en afhandeling van klachten op basis van de interne en externe

klachtenregeling;

d. de volledige verantwoordelijkheid en uitvoering van taken op grond van en krachtens

wet en regelgeving, die in de plaats treedt of samenhangt met de in het derde lid genoemde instellingen.

e. alle benodigde administratieve werkzaamheden die krachtens de Inburgeringswet binnen Suwinet moeten worden uitgevoerd.

6. De taken opgedragen in deze gemeenschappelijke regeling zullen voor zover van belang

worden uitgevoerd in samenwerking met instanties en instellingen die met de uitvoering van sociale zekerheidswetten zijn belast.

7. Het samenwerkingsverband ondersteunt de gemeenten in de samenwerkingsvormen binnen de Arbeidsmarkt regio Groningen zoals het werkbedrijf (dat op het moment van totstandkoming van deze regeling de naam Werk in Zicht hanteert).

Artikel 4 Diensten aan andere gemeenten

1. Het samenwerkingsverband kan op verzoek van een niet deelnemende gemeente diensten verlenen op de in artikel 3 genoemde taakvelden, mits het algemeen bestuur hier mee instemt. De diensten worden verleend tegen een overeen te komen prijs. Eventueel verschuldigde B.T.W. zal apart in rekening worden gebracht.

2. Indien de diensten, zoals bedoel in lid één, van het samenwerkingsverband worden verleend op verzoek van het Werkbedrijf van de Arbeidsmarkt regio Groningen is de instemming van het dagelijks bestuur nodig.

Artikel 5 Second opinion in verband met klachtenrecht

De afhandeling van second opinion in verband met het klachtrecht zal worden uitgevoerd door de gemeentelijke ombudsman/vrouw van Tynaarlo.

HOOFDSTUK IV. BESTUUR.

PARAGRAAF 1. HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6. Aanwijzen leden

1. Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband bestaat uit twee leden van elk van de deelnemende gemeenten, die door de colleges uit hun midden worden aangewezen. De door elk college te treffen vervangingsregeling voor leden van het college werkt door naar het algemeen bestuur.

2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter aan.

Artikel 7. De werkwijze en taken

1. Het algemeen bestuur vergadert overeenkomstig een per jaar vast te stellen rooster en

voorts zo dikwijls als de voorzitter of één van de leden onder opgave van redenen dat schriftelijk vraagt.

2. Besluiten worden genomen bij unanimiteit van stemmen.

3. In de vergadering van het algemeen bestuur heeft ieder lid één stem.

4. De vergaderingen van het algemeen bestuur worden bijgewoond door de algemeen

directeur van het samenwerkingsverband.

5. Aan het algemeen bestuur worden door de deelnemende gemeentebesturen alle

uitvoerende bevoegdheden en de daaruit voortvloeiende taken, die op grond van de in artikel 3 genoemde wetten en regelgeving aan de deelnemende gemeentebesturen toekomen, overgedragen.

6. Het algemeen bestuur stelt voor een in de prestatieovereenkomst aangegeven periode een prestatieovereenkomst vast waarin prestatieafspraken zijn beschreven die het samenwerkingsverband moet leveren.

7. Het algemeen bestuur is, met in achtneming van het bepaalde in artikel 31a Wgr, bevoegd

tot oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen binnen het sociaal domein.

8. Alle bevoegdheden die niet bij of krachtens de wet of de regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen, berusten bij het algemeen bestuur.

9. Het algemeen bestuur is bevoegd regelingen vast te stellen omtrent de eigen organisatie en bedrijfsvoering.

10. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen

bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet.

PARAGRAAF 2. HET DAGELIJKS BESTUUR.

Artikel 8. Samenstelling

1. Het dagelijks bestuur bestaat uit een voorzitter en twee leden.

2. Indien het algemeen bestuur het wenselijk acht is het mogelijk dat zij één extra (adviserend) lid van het dagelijks bestuur aanwijzen van buiten de kring van het algemeen bestuur.

3. Het dagelijks bestuur wijst uit zijn midden een secretaris aan. De secretaris kan zich ambtelijk laten bijstaan in zijn taken.

4. De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden bijgewoond door de algemeen directeur van het samenwerkingsverband.

5. Totdat in hun opvolging is voorzien, blijven de leden van het dagelijks bestuur als zodanig

functioneren.

6. In geval van (langdurige) afwezigheid kan een lid van het dagelijks bestuur worden vervangen door het lid van het algemeen bestuur dat namens dezelfde gemeente zitting heeft.

Artikel 9. Werkwijze en taken

1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een ander lid dit nodig acht. In dat geval vindt de vergadering binnen 14 dagen plaats.

2. Besluiten worden genomen bij unanimiteit.

3. In de vergadering van het dagelijks bestuur heeft iedere vertegenwoordiger van de

deelnemende gemeenten één stem.

4. Vergaderingen van het dagelijks bestuur vinden met gesloten deuren plaats, tenzij het

dagelijks bestuur anders heeft beslist.

5. Het dagelijks bestuur stelt het directiestatuut vast, alsmede de wijzigingen daarop.

6. De secretaris is belast met de voorbereiding en de uitvoering van het verhandelde in de

vergadering van het dagelijks bestuur. De secretaris draagt ook zorg voor het monitoren van de door het algemeen en dagelijks bestuur genomen besluiten.

PARAGRAAF 3. DE VOORZITTER.

Artikel 10. Taken

1. De voorzitter draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken.

2. De voorzitter en de secretaris tekenen de stukken, die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

3. Bij ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een ander lid van het dagelijks bestuur.

HOOFDSTUK V. INLICHTINGEN EN VERANTWOORDING AAN DE RADEN.

Artikel 11. Reglement van orde

Bij het afleggen van verantwoording en het verstrekken van inlichtingen aan een raad of een lid van een raad is het reglement van orde van die raad van toepassing.

HOOFDSTUK VI. ONTWERPBEGROTING EN FINANCIËLE EN BELEIDSMATIGE KADERS

Artikel 12. Termijnen

1. Het dagelijks bestuur zendt de algemene financiële en beleidsmatige kaders voor 1 februari, van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de raden van de deelnemende gemeenten.

2. Het dagelijks bestuur zendt, met in achtneming van het bepaalde in artikel 35 Wgr, de

ontwerpbegroting voor 1 mei van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient aan de raden van de deelnemende gemeenten.

3. De zienswijze van de raden op de ontwerpbegroting alsmede de eventuele nota van wijzigingen op de ontwerpbegroting worden uiterlijk twee weken voor de vaststelling toegezonden aan het algemeen bestuur.

HOOFDSTUK VII. FINANCIËN.

Artikel 13. Inkomsten samenwerkingsverband

1. De inkomsten van het samenwerkingsverband bestaan uit:

a. budget voor uitkeringen (Uitkeringen Participatiewet);

b. budget voor de WSW en begeleiding beschut werk vanuit de Integratie-Uitkering Sociaal Domein (IU-SD Participatie);

c. het gemeentelijk beschikbaar gestelde budget voor re-integratie (Algemene Uitkering);

d. netto-opbrengsten uit de bedrijfsuitoefening;

e. door de gemeenten te betalen vergoeding voor de uitvoering van de aan het samenwerkingsverband opgedragen taken en activiteiten;

f. door de gemeenten te betalen vergoeding voor de uitvoering van aanvullende

dienstverlening op grond van eigen beleid van een gemeente;

2. De definitieve hoogte van de bijdrage per gemeente wordt vastgesteld door het algemeen

bestuur via vaststelling van de jaarrekening.

3. De deelnemende gemeenten zullen er steeds voor zorgdragen dat het samenwerkingsverband over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen jegens derden, die het samenwerkingsverband ter uitvoering van de aan hem opgedragen taken redelijkerwijs is aangegaan te kunnen voldoen.

4. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven, voor zover het samenwerkingsverband niet in staat is deze uit eigen middelen te voldoen, op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 14. Verrekening en weerstandsvermogen.

1. De netto programma-uitgaven voor wat betreft het uitkeringsdeel (PW, IOAW, IOAZ, Bbz2004, etc.) worden op basis van cliëntaantallen (gewogen gemiddelde), op basis van hetgeen in lid 5 is beschreven, per gemeente verrekend.

2. De programma- uitgaven op het gebied van minimabeleid en bijzondere bijstand worden

verrekend op basis van de werkelijke kosten per gemeente.

3. Voor wat betreft re-integratie is de van de gemeenten te ontvangen integratie-uitkering

een taakstellend budget voor het samenwerkingsverband. Eventuele overschotten worden teruggestort naar de gemeenten of blijven, indien het algemeen bestuur hiertoe besluit, binnen het samenwerkingsverband.

4. Alle bedrijfsvoeringskosten worden jaarlijks verrekend op basis van een door het Algemeen bestuur jaarlijks vast te stellen verdeelsleutel.

- Tekorten of overschotten worden afgewikkeld via een weerstandsvermogen in de vorm van

een bedrijfsreserve.

- Deze bedrijfsreserve bedraagt maximaal 5 % van de bedrijfsvoeringskosten die het samenwerkingsverband op jaarbasis maakt.

5. Voor de jaarlijkse verrekening zoals in de bovenstaande leden is aangegeven wordt de wijze van berekening vastgesteld in het algemeen bestuur.

6. De gemeenten verstrekken het samenwerkingsverband in 12 termijnen de begrote uitvoeringskosten, waarbij in mei 2 termijnen worden verstrekt.

HOOFDSTUK VIII. TOE-, UITTREDEN, WIJZIGEN EN OPHEFFEN.

Artikel 15. Toetreden.

1. Het college van een gemeente die wenst toe te treden richt het verzoek daartoe aan het algemeen bestuur.

2. Het algemeen bestuur zendt dit verzoek binnen drie maanden na ontvangst door aan de colleges, vergezeld van zijn advies over toetreding en de eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.

3. Het toetreden vindt plaats als: het algemeen bestuur unaniem voor het toetreden is, elk college voor het toetreden is en elke raad daarin heeft toegestemd.

Artikel 16. Uittreden.

1. Het college van een gemeente kan besluiten tot het treden uit de regeling.

2. Het college brengt het besluit tot het uittreden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk drie

kalendermaanden voor het einde van het jaar waarin het college dat besluit heeft genomen, ter kennis van het algemeen bestuur.

3. Het besluit tot uittreden gaat niet eerder in dan op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur van het besluit genoemd in lid 1 en lid 2 in kennis is gesteld en het besluit tot uittreding is gepubliceerd, (publicatie in Staatscourant art 26 Wgr).

4. De financiële schade die door het uittreden aan het samenwerkingsverband is toegebracht wordt, inclusief de hierdoor ontstane wachtgeldverplichtingen, aan de uittredende gemeente in rekening gebracht.

5. Voor de vaststelling van de financiële schade wordt door het samenwerkingsverband en de uittredende gemeente een commissie benoemd. De commissie rapporteert binnen 3 maanden na in functie treden. Het advies van de commissie is voor partijen bindend. De kosten voor het inschakelen van de commissie zijn voor rekening van de uittredende gemeente.

6. Voor de samenstelling van de commissie wijzen het samenwerkingsverband en de uittredende gemeente ieder een lid aan. Beide leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan. Dit lid treedt als voorzitter van de commissie op.

Artikel 17. Wijzigen.

1. Het algemeen bestuur en de colleges kunnen voorstellen doen tot het wijzigen van de regeling.

2. Als het algemeen bestuur het wijzigen van de regeling wenselijk acht, doet het een daartoe strekkend voorstel toekomen aan de colleges.

3. De wijziging gaat in op de eerste dag na de publicatie in de Staatscourant of op een daarna in het besluit aangegeven tijdstip, (artikel 26 derde lid Wgr).

Artikel 18. Opheffen.

1. Bij het opheffen van het samenwerkingsverband besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de noodzakelijke regels op.

2. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges van de gemeenten gehoord, vastgesteld.

3. Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

4. Het liquidatieplan wordt vergezeld van een personeelsplan waarin de gevolgen worden geregeld die de opheffing heeft voor het personeel.

5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

6. De organen van de gemeenschappelijke regeling blijven ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

7. De wijziging (opheffing) gaat in op de eerste dag na de publicatie in de Staatscourant of op een daarna in het besluit aangegeven tijdstip.

HOOFDSTUK IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

Artikel 19. Aanwijzing gemeentebestuur.

Het college van de gemeente Assen treedt op als het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 20. Inwerkingtreding.

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2019.

Artikel 21. Citeertitel.

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Werkplein Drentsche Aa.

Aldus besloten door:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, op 4 september 2018;

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen op 4 september 2018;

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo op 4 september 2018.

Ondertekening

TOELICHTING

Algemeen

In deze gemeenschappelijke regeling staan slechts die taken, rollen en bevoegdheden die niet in de

Wet gemeenschappelijke regelingen zijn geregeld of op basis daarvan verder uitgewerkt moeten

worden. In de Kadernota Participatiewet, Participatie de norm werk het doel, is aangegeven dat de

deelnemende gemeenten naar één uitvoeringsorganisatie toe willen voor de Participatiewet.

Werkplein Drentsche Aa is daaruit voort gekomen.

- HOOFDSTUK I. BEGRIPS- EN INTERPRETATIEBEPALINGEN

Dit zijn de begrippen zoals ze in de regeling gebruikt worden.

- HOOFDSTUK II. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2

Het samenwerkingsverband is een openbaar lichaam. Dat betekent dat het rechtspersoonlijkheid heeft , waardoor het zelfstandig kan deelnemen aan het rechtsverkeer en bijvoorbeeld overeenkomsten kan aangaan.

- HOOFDSTUK III. BELANG EN TAKEN

In dit hoofdstuk is aangegeven wat de opdracht is aan het samenwerkingsverband. Hiermee geven we aan op welk deelgebied de gemeente haar wettelijke taken overdraagt. Voor het samenwerkingsverband Werkplein Drentsche Aa geldt dat het Werk en Inkomen terrein, gedomineerd door de Participatiewet, het kader is waarbinnen zij haar werkzaamheden uit moet voeren.

Artikel 3

Hierin staan de taken van het samenwerkingsverband zo duidelijk mogelijk omschreven. In het tweede en derde lid is de opsomming niet limitatief. Het beleidsterrein is sterk aan veranderingen onderhevig. Regelingen kunnen daardoor van naam of inhoud veranderen en er kunnen vanuit de gemeente additionele taken bij het samenwerkingsverband neergelegd worden. Kerntaak is om uitvoering te geven aan de taken in de sfeer van werk en inkomen die aan gemeenten zijn opgedragen. Hierbij is het kader altijd door de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten vastgesteld. De beleidsmatige voorbereiding van de kaders en andere beleidsmatige stukken gaat in samenwerking tussen de medewerkers van het samenwerkingsverband en de ambtelijk inhoudelijk betrokken medewerkers van de deelnemende gemeenten.

Het samenwerkingsverband is tevens belast met de behandeling van bezwaar-en beroepschriften en met interne en externe klachtafdoening, (zie ook artikel 5).

Het artikel geeft in lid 6 aan dat uitvoering zo veel mogelijk plaatsvindt in samenwerking met

ketenpartners. Zoals arbeidsvoorzieningenorganisaties, de welzijnsorganisaties (zoals Vaart Welzijn Assen, Attentat , Aa en hunze en sociaal team Tynaarlo), zorginstellingen, UWV, de gemeentelijke kredietbank en overige instanties die met de uitvoering van sociale zekerheidswetten zijn belast.

Artikel 4

Dit artikel biedt de mogelijkheid om diensten te verlenen aan gemeenten die geen deel uitmaken van

de regeling. Het algemeen bestuur zal voor instemming toetsen of de dienstverlening in het belang van

de organisatie is. In het tweede lid is aangegeven dat als het samenwerkingsverband gevraagd wordt in het kader van het werkbedrijf (samenwerkingsverband tussen gemeenten, werkgevers- en werknemers vertegenwoordigers en UWV) dat het dan niet voorgelegd hoeft te worden aan het algemeen bestuur maar aan het dagelijks bestuur. Vanwege de samenwerking in het kader van de onder meer de banenafspraak (2013) voor mensen met een arbeidsbeperking ligt het voor de hand dat er diensten over en weer worden verricht.

Artikel 5

Dit artikel geeft aan wie belast is met de afhandeling van de second opinion na de interne klachtafhandeling van een inwoner. Het samenwerkingsverband kent een eigen klachtenregeling. Inwoners met een klacht kunnen zich rechtstreeks wenden tot het samenwerkingsverband met hun klacht. Indien de interne klachtafhandeling niet naar tevredenheid van de klager wordt afgerond, kan klager zich wenden tot de Ombudsvrouw van de gemeente Tynaarlo.

- HOOFDSTUK IV. BESTUUR.

Paragraaf 1. HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 6

Op grond van de laatste wijzigingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen bestaat het algemeen

bestuur van het samenwerkingsverband uit zes personen. Elke college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente wijst vanuit hun midden twee vertegenwoordigers aan die in het algemeen bestuur plaatsnemen. Over het algemeen wordt dit besloten bij aanvang van de college periode. Tussentijds is het echter mogelijk om dit aan te passen.

Artikel 7

De Wet eist dat het algemeen bestuur een reglement van orde vaststelt en dat het algemeen bestuur

minimaal twee keer per jaar vergadert, (art.22 Wgr). In datzelfde artikel is ook bepaald dat een

aantal artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing is, voor zover daarvan in de

Wgr niet is afgeweken. Het betreft de artikelen 16,17 19, 20 22,26 en 28 tot en met 33 van de

Gemeentewet, bijvoorbeeld over het quorum voor het openen van vergadering, onschendbaarheid,

verschoningsrecht, handhaving orde vergadering, niet deelname aan de stemming, quorum voor

geldige stemming en ambtelijke bijstand leden van het bestuur.

Voor wat betreft de stemverhoudingen is uitgegaan van het one-man-one-vote principe, ieder

bestuurslid heeft één stem. Er wordt besloten bij unanimiteit.

De prestatieovereenkomst, die door het Algemeen bestuur wordt vastgesteld, verschaft duidelijkheid omtrent elkaars (college en samenwerkingsverband) verwachtingen omtrent de kerntaken van het algemeen bestuur op het gebied van Werk en Inkomen.

Uit artikel 22 Wgr volgt dat het algemeen bestuur beraadslaagt en beslist in een openbare

vergadering over het beleidsplan, de begroting en wijziging daarvan, de kwartaalverslagen, het

jaarverslag en de jaarrekening, de financiële verordening (art 212 GW) en wijziging daarvan alsmede

over het liquidatieplan.

Artikel 7 lid 7

Deze bevoegdheid komt voort uit de gedachte dat je niet in je eentje de ambitie kunt verwezenlijken iedereen te laten meetellen en mee te laten doen. Met die ambitie voor ogen is het noodzakelijk om de verbinding te zoek en te onderhouden met andere rechtspersonen binnen het domein Werk en Inkomen. Het oprichten van of deelnemen in organisaties zoals genoemd in dit lid 7 kan daartoe bijdragen.

Paragraaf 2. HET DAGELIJKS BESTUUR.

Artikel 8.

Artikel 14 Wgr beschrijft de samenstelling en benoemingsperiode van de leden van het dagelijks

bestuur. Hoe groot het dagelijks bestuur is en aan welke criteria de leden moeten voldoen laat de

wetgever aan de deelnemende gemeenten over. Het dagelijks bestuur wordt aangewezen door het

algemeen bestuur, uit zijn midden.

Het algemeen bestuur kan, op grond van artikel 14, tweede lid, een lid van het dagelijks bestuur

aanwijzen die geen lid is van het algemeen bestuur (extern lid). Hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan een vertegenwoordiger van werkgevers. Dit omdat door werkgevers een positie te geven in het bestuur focus wordt gegeven op het partnerschap met werkgevers. Het externe lid moet een ambassadeursfunctie naar werkgevers vervullen. Werkgevers zijn een belangrijke schakel in het

behalen van de doelstelling werk en maatschappelijke participatie. Het externe lid is een adviserend

lid en heeft als zodanig geen stemrecht.

Daarnaast is vastgelegd dat het dagelijks bestuur een secretaris aanwijst uit zijn midden. De

secretaris kan zich bij zijn taken ambtelijk laten bijstaan.

Artikel 9.

Met betrekking tot de werkwijze schrijft artikel 33 b Wgr dwingend voor dat het dagelijks bestuur,

met in acht neming van artikel 7, vijfde lid, bevoegd is tot: het nemen van besluiten in het kader van

de op grond van artikel 3 overgedragen taken; voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen

bestuur ter overweging en ter beslissing moet worden voorgelegd; het uitvoeren van de besluiten

van het algemeen bestuur; het afdoen van lopende zaken; het behartigen van de belangen van het

samenwerkingsverband bij andere overheden, instellingen, bedrijven of personen waarmee contact voor het samenwerkingsverband van belang is; het jaarlijks opstellen van het bedrijfsplan; het opstellen van managementrapportages en bedrijfsverslagen; het houden van toezicht op het functioneren van het samenwerkingsverband.

Het dagelijks bestuur neemt besluiten bij unanimiteit. De deelnemende gemeenten zijn allen met 1

stem vertegenwoordigd in het dagelijks bestuur.

Paragraaf 3. DE VOORZITTER.

Artikel 10.

De voorzitter is voorzitter van zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur. Met betrekking

tot de werkwijze en taken van de voorzitter schrijft artikel 33 d Wgr dwingend voor dat de voorzitter

de dienst vertegenwoordigt in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen

aan een door hem aan te wijzen persoon.

- HOOFDSTUK V. INLICHTINGEN EN VERANTWOORDING AAN DE RADEN.

Artikel 11.

In artikel 16 lid 1 en 2 Wgr staat opgenomen dat nader wordt vastgesteld op welke wijze inlichtingen worden gegeven of verantwoording wordt afgelegd. Hier wordt aangesloten bij de voor de raden

gebruikelijke wijze.

- HOOFDSTUK VI. ONTWERPBEGROTING EN FINANCIËLE EN BELEIDSMATIGE KADERS

Artikel 12.

Nieuw sinds 1 januari 2016 is de toezending van de algemene en financiële kaders voor 1 februari

aan de raden van de deelnemende gemeenten. In deze informatie aan de raden wordt aangegeven

wat de kaders zijn voor de begroting van het jaar daarop. Dit helpt de raden om deze begroting die zij

voor 1 mei zullen ontvangen beter te kunnen beoordelen en daardoor beter gebruik te kunnen

maken van hun recht op het indienen van hun zienswijze. (artikel 34 en 35 Wgr)

Artikel 35 zesde lid Wgr verklaart artikelen 186 tot en met 213 van de gemeentewet van

overeenkomstige toepassing. Dit betreft de inhoud van de begroting.

Het algemeen bestuur verantwoordt jaarlijks de geleverde prestaties en haar financiële situatie aan

de gemeenteraden in de jaarrekening.

- HOOFDSTUK VII. FINANCIËN

Artikelen 13 en 14 geven de basale financiële kaders

In het Algemeen bestuur wordt vastgelegd volgens welke berekeningsformule de verdeling

vastgelegd wordt en voor welke periode.

Voor de verrekeningspercentages (de verdeling) van de deelnemende gemeenten wordt een formule

gebruikt die recht doet aan de actuele stand van zaken. Daarbij wordt ook aangegeven voor welke

termijn dit percentage gehanteerd zal worden en op welk moment er opnieuw een berekening wordt

gemaakt. Het is de intentie om periodiek de verdelingspercentages opnieuw te berekenen en voor

een bepaalde periode vast te stellen.

- HOOFDSTUK VIII. TOE-, UITTREDEN, WIJZIGEN EN OPHEFFEN.

Een gemeenschappelijke regeling kan in de loop van de tijd aanpassing behoeven, dan is een

wijziging van de gemeenschappelijke regeling nodig. Ook kan het zijn dat een nog niet deelnemende

gemeente wil toetreden, of juist een deelnemende gemeenten wil uittreden. Tenslotte kunnen de

deelnemende gemeenten besluiten dat de gemeenschappelijke regeling moet worden opgeheven.

Voor al deze gevallen moet er in de gemeenschappelijke regeling zijn opgenomen welke spelregels

daarbij gelden. Dit is opgenomen in de artikelen 15, 16, 17 en 18. Al deze besluiten moeten

ingevolge artikel 26 Wgr bekend gemaakt worden in de Staatscourant om in werking te treden.

- HOOFDSTUK IX OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN.

Artikel 19, 20 en 21

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting

OVERZICHT VAN WETTEN EN WETTELIJKE BEPALINGEN

Wet gemeenschappelijke regelingen (selectie van de meest relevante artikelen)

Artikel 13

6. Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een regeling die uitsluitend is

getroffen door colleges van burgemeester en wethouders, bestaat uit leden die per deelnemende

gemeente door het college uit zijn midden worden aangewezen. Het tweede tot en met het vijfde

lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere

leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in

de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen

afkomstig zijn uit dezelfde gemeente.

2. Wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, kunnen één of meer leden van het

dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, worden aangewezen van buiten de kring van het

algemeen bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer de

meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken.

3. De leden van het dagelijks bestuur mogen nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur

uitmaken, tenzij sprake is van een regeling als bedoeld in artikel 13, zevende lid, met minder dan

zes deelnemende gemeenten.

Artikel 17

De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop door het bestuur van het openbaar

lichaam of de bedrijfsvoeringsorganisatie of door het gemeenschappelijk orgaan aan de raden van de

deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen worden

verstrekt.

Artikel 19a

1. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur

verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

2. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor

de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

3. Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien

dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel

4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de

beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het

dagelijks bestuur heeft besloten.

Artikel 22

1. De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet zijn, voor zover

daarvan bij deze wet niet is afgeweken, op het houden en de orde van de vergaderingen van het

algemeen bestuur van het openbaar lichaam van overeenkomstige toepassing.

2. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie

en het gemeenschappelijk orgaan vergaderen jaarlijks tenminste tweemaal.

3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

4. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt

of de voorzitter het nodig oordeelt.

5. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 24

1. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam kan commissies van advies instellen. Het regelt

de bevoegdheden en de samenstelling. Artikel 22 van de Gemeentewet is van overeenkomstige

toepassing.

2. De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en

de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op

voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk van de voorzitter.

3. Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het

dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

4. De leden van commissies van advies die geen burgemeester, wethouder of lid van een

gemeenteraad zijn kunnen een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de

commissie ontvangen. De artikelen 96 tot en met 99 van de Gemeentewet, alsmede de op grond

daarvan gestelde nadere regelen, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing, met dien

verstande dat, wanneer daarin sprake is van een onderverdeling in gemeenteklassen, het

bepaalde voor de gemeenteklasse van 50 001-100 000 inwoners van toepassing is.

Artikel 26

1. Het gemeentebestuur dat daartoe bij de regeling is aangewezen dan wel, indien bij de regeling

een openbaar lichaam, een bedrijfsvoeringsorganisatie of een gemeenschappelijk orgaan wordt

ingesteld, het bestuur van de gemeente van de plaats van vestiging, zendt de regeling aan

gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin de deelnemende gemeenten zijn

gelegen.

2. Het gemeentebestuur dat daartoe bij de regeling is aangewezen onderscheidenlijk het bestuur

van de gemeente van de plaats van vestiging maakt de regeling tijdig in alle deelnemende

gemeenten bekend door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant. Artikel 140 van

de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

3. De regeling treedt in werking op de in de regeling aangewezen dag. De regeling treedt niet in

werking voordat zij is bekendgemaakt.

4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging, verlenging of

opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.

Artikel 30

1. Aan het bestuur van het openbaar lichaam of van de bedrijfsvoeringsorganisatie of aan het

gemeenschappelijk orgaan kunnen bij de regeling ten aanzien van de belangen ter behartiging

waarvan zij wordt getroffen, en voor het gebied waarvoor zij geldt, zodanige bevoegdheden van

regeling en bestuur worden overgedragen als aan de besturen van de aan de regeling

deelnemende gemeenten toekomen, met dien verstande dat:

a. aan het bestuur van het openbaar lichaam niet de bevoegdheid kan worden overgedragen

andere belastingen te heffen dan de belasting, bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet,

de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet, de rechten bedoeld in artikel

229 van de Gemeentewet, de rechten waarvan de heffing krachtens andere wetten dan de

Gemeentewet geschiedt en de heffing, bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

b. aan het gemeenschappelijk orgaan of de bedrijfsvoeringsorganisatie niet de bevoegdheid kan

worden overgedragen belastingen te heffen of anderszins algemeen verbindende

voorschriften te geven.

2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid wordt daarbij tevens de verhouding van de

overgedragen bevoegdheden tot die van de besturen van de deelnemende gemeenten geregeld.

3. Voor zover een verordening van het openbaar lichaam voorziet in hetzelfde onderwerp als een

verordening van een deelnemende gemeente, regelt eerstbedoelde verordening de onderlinge

verhouding. Zij kan bepalen, dat de verordening der gemeente voor het gehele gebied dan wel

voor een gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk ophoudt te gelden.

Artikel 31a

1. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de

bedrijfsvoeringsorganisatie besluit slechts tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen,

maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge

waarborgmaatschappijen, indien de regeling in deze mogelijkheid voorziet en dat in het bijzonder

aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar

belang.

2. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een

ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter

kennis van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het bestuur van de

bedrijfsvoeringsorganisatie te brengen.

Artikel 33

De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur,

tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

Artikel 33a

1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard

van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

2. Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

a. het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34;

b. het heffen van rechten, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a;

c. het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.

3. De artikelen 32k en 32l zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit dat wordt genomen

op grond van het eerste lid.

4. In afwijking van artikel 10:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het algemeen

bestuur beperkingen stellen aan de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid.

5. Ten aanzien van de bevoegdheden die met toepassing van het eerste lid zijn overgedragen, zijn

de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld met betrekking tot de uitoefening daarvan en

het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33b

1. Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

a. het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, voor zover niet bij of krachtens de

wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

b. beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

c. regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

d. ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

e. tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met

uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a;

f. te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur

rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of

handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover

het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

2. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle

conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht

of bezit.

Artikel 33c

Het dagelijks bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur machtigen tot uitoefening van

een of meer van zijn bevoegdheden, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt zich daartegen

verzet.

Artikel 33d

1. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte.

2. De voorzitter kan de in het eerste lid bedoelde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem

aan te wijzen persoon.

Artikel 34

1. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie

of het gemeenschappelijk orgaan stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat

waarvoor zij dient.

2. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie

of het gemeenschappelijk orgaan zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch

in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient,

aan gedeputeerde staten.

3. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie

of het gemeenschappelijk orgaan stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar

waarop deze betrekking heeft.

4. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie

of het gemeenschappelijk orgaan zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling,

doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening

betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

Artikel 34a

1. Indien het openbaar lichaam de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan

een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet ontvangt van

het Rijk of middelen ontvangt van de deelnemende gemeenten, die afkomstig zijn uit een

specifieke uitkering, zijn de artikelen, 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet op de

informatie ten behoeve van de verantwoording over deze middelen, van overeenkomstige

toepassing, met dien verstande dat:

a. voor gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders wordt gelezen:

het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam het bestuur van de

bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan;

b. de in artikel 17b, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet bedoelde opschorting

betrekking heeft op de betalingen op grond van artikel 15, eerste lid, Financiëleverhoudingswet aan de gemeenten die aan de regeling deelnemen.

2. De ingevolge artikel 186, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, van de Gemeentewet

gestelde regels, alsmede het vierde tot en met het achtste lid van dat artikel, zijn van

overeenkomstige toepassing op het openbaar lichaam de bedrijfsvoeringsorganisatie of het

gemeenschappelijk orgaan, met dien verstande dat:

a. voor het college wordt gelezen: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam het bestuur

van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan;

b. de in artikel 186, achtste lid, van de Gemeentewet bedoelde opschorting betrekking heeft op

de betalingen op grond van artikel 15, eerste lid, Financiële-verhoudingswet aan de

gemeenten die aan de regeling deelnemen.

Artikel 34b

Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie of

het gemeenschappelijk orgaan zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de

begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan

de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 35

1. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie

of het gemeenschappelijk orgaan zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het

algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlijk acht weken voordat zij door het bestuur

van de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe aan

de raden van de deelnemende gemeenten.

2. De ontwerp-begroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten

voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar

lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk

orgaan hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur

voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan

het algemeen bestuur wordt aangeboden.

4. Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur

van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan, zo nodig, de

begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten

hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

5. Het eerste, derde en vierde lid zijn van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting. In

de gemeenschappelijke regeling kan worden bepaald ten aanzien van welke categorieën

begrotingswijzigingen hiervan kan worden afgeweken.

6. De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing, voor

zover daarvan bij of krachtens deze wet niet is afgeweken.

Gemeentewet

Artikel 212

1. De raad stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het

financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Deze verordening

waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

2. De verordening bevat in ieder geval:

a. regels voor waardering en afschrijving van activa;

b. grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen

en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b, alsmede, voor zover deze wordt geheven,

voor de heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

c. regels inzake de algemene doelstellingen en de te hanteren richtlijnen en limieten van de

financieringsfunctie.

Artikel 213

1. De raad stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de

inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het

financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.

2. De raad wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het

Burgerlijk Wetboek, belast met de controle van de in artikel 197 bedoelde jaarrekening en het daarbij

verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen.

3. De accountantsverklaring geeft op grond van de uitgevoerde controle aan of:

a. de jaarrekening een getrouw beeld geeft van zowel de baten en lasten als de grootte en

samenstelling van het vermogen;

b. de baten en lasten, alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen;

c. de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de bij of krachtens algemene maatregel van

bestuur te stellen regels, bedoeld in artikel 186 en

d. het jaarverslag met de jaarrekening verenigbaar is.

4. Het verslag van bevindingen bevat in ieder geval bevindingen over:

a. de vraag of de inrichting van het financiële beheer en van de financiële organisatie een getrouwe

en rechtmatige verantwoording mogelijk maken en

b. onrechtmatigheden in de jaarrekening.

5. De accountant zendt de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen aan de raad en een

afschrift daarvan aan het college.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de

reikwijdte van en de verslaglegging omtrent de accountantscontrole, bedoeld in het tweede lid.

7. Accountants als bedoeld in het tweede lid kunnen in gemeentelijke dienst worden aangesteld en

worden in dat geval door de raad benoemd, geschorst en ontslagen.

8. Indien de raad op grond van het tweede lid accountants heeft aangewezen die in gemeentelijke

dienst zijn aangesteld, is:

a. het bepaalde bij en krachtens de artikelen 25, 25a en 27 van de Wet toezicht

accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op deze accountants;

b. het bepaalde bij en krachtens de artikelen 14, 18, 19, 20 en 21 van de Wet toezicht

accountantsorganisaties van overeenkomstige toepassing op de gemeente; en

c. het bepaalde bij en krachtens de artikelen 15 en 16 van de Wet toezicht accountantsorganisaties

van overeenkomstige toepassing op de personen die de dagelijkse leiding hebben over het onderdeel

van de gemeente waarbij de in de aanhef bedoelde accountants werkzaam zijn.

9. Indien een gemeente wordt aangewezen als organisatie van openbaar belang als bedoeld in artikel

1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, zijn de artikelen 22 tot en

met 24 van die wet van overeenkomstige toepassing op deze gemeente.