Verordening Bedrijveninvesteringszone Groot Renesse gemeente Schouwen-Duiveland 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m heden

Intitulé

Verordening Bedrijveninvesteringszone Groot Renesse gemeente Schouwen-Duiveland 2019

De raad van de gemeente Schouwen-Duiveland;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.17 april 2018;

gelet op artikel artikel 1, eerste lid, en artikel 7, vierde lid, van de Wet op de bedrijveninvesteringszones.

overwegende dat;

• op 16 mei 2018 tussen de gemeente Schouwen-Duiveland en Stichting Ondernemersfonds Groot Renesse een uitvoeringsovereenkomst is gesloten;

• gehoord de beraadslagingen in de Raadsvergadering d.d. 17 mei 2018;

besluit vast te stellen:

Verordening Bedrijveninvesteringszone Groot Renesse gemeente Schouwen-Duiveland 2019.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

- bedrijveninvesteringszone (BIZ): het bij deze verordening aangewezen gebied in de gemeente waarbinnen de BIZ-bijdrage wordt geheven. Deze aangewezen zone is vermeld op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart (bijlage 1);

- BIZ-bijdrage: een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten die zijn gericht op het bevorderen van leefbaarheid, veiligheid, ruimtelijke kwaliteit of een ander mede publiek belang in de openbare ruimte van de bedrijveninvesteringszone;

- BIZ-subsidie: de op basis van de Verordening en de Wet te verlenen subsidie;

- college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

- uitvoeringsovereenkomst: de tussen de gemeente Schouwen-Duiveland en de Stichting Ondernemersfonds Groot Renesse te sluiten overeenkomst als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de wet;

- wet: Wet op de bedrijveninvesteringzones.

Hoofdstuk 2 Belastingbepalingen

Artikel 2 Belastbaar feit en aard van de belasting

1. Onder de naam ‘BIZ bijdrage’ wordt jaarlijks een directe belasting geheven ter zake van binnen de bedrijveninvesteringszone gelegen onroerende zaken die op grond van artikel 220a Gemeentewet niet in hoofdzaak tot woning dienen.

2. De BIZ-bijdrage wordt geheven ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan activiteiten in de openbare ruimte en op internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone.

Artikel 3 Belastingobject

Belastingobject is de onroerende zaak bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 4 Belastingplicht

1. De BIZ-bijdrage wordt geheven van de gebruiker, zijnde degene die bij het begin van het kalenderjaar al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht een in de bedrijveninvesteringszone gelegen belastingobject gebruikt;

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt:

a. gebruik door degene aan wie een deel van een belastingobject in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de BIZ-bijdrage als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;

b. het ter beschikking stellen van een belastingobject voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat belastingobject ter beschikking heeft gesteld; degene die het belastingobject ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de BIZ- bijdrage als zodanig te verhalen op degene aan wie dat belastingobject ter beschikking is gesteld;

c. als eigenaar aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3. Indien een belastingobject bij het begin van het kalenderjaar geen gebruiker kent, wordt de van de gebruiker te heffen BIZ-bijdrage geheven van de eigenaar.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1. De BIZ-bijdrage wordt geheven naar de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor het belastingobject vastgestelde waarde zoals deze geldt voor het kalenderjaar.

2. Indien met betrekking tot het belastingobject geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van dat belastingobject bepaald met toepassing van artikel 6, alsmede met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6 Vrijstellingen

1. In afwijking van artikel 5 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet al is gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van:

a. voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;

b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond;

c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard;

d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;

e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;

f. openbare land- en waterwegen, een en ander met inbegrip van kunstwerken;

g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen;

i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;

j. belastingobjecten voor zover die bestemd en in gebruik zijn voor de publieke dienst van de gemeente;

k. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst voor het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;

l. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

m. belastingobjecten voor zover die bestemd en in gebruik zijn voor het geven van (muziek)onderwijs;

n. belastingobjecten die worden beheerd door een vereniging of stichting die geen onderneming drijft, voor zover die objecten bestemd en in gebruik zijn voor het geven van onderwijs, voor club- en buurthuiswerk, voor de beoefening van sport, kunst of cultuur, of voor andere activiteiten van sociale of culturele aard;

o. belastingobjecten voor zover die bestemd en in gebruik zijn voor de publieke dienst ter zake van brandweerzorg, rampenbeheersing, crisisbeheersing, geneeskundige hulpverlening in de regio en de handhaving van de openbare orde en veiligheid.

p. de objecten die vermeld staan in de bijlage ‘vrijgestelde

objecten voor de BIZ-Bijdrage’ (bijlage 2). Daarin staan vermeld de

(vrijgestelde) objecten zoals deze zijn opgenomen in de WOZ

administratie ( zowel qua objectcode als object-beschrijving).

2. In afwijking in zoverre van artikel 5 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de BIZ-bijdrage van de gebruiker buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van het belastingobject die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden.

Artikel 7 Tarief BIZ-bijdrage

1. Het tarief van de BIZ-bijdrage voor deze BIZ-Zone bedraagt op jaarbasis bij een WOZ waarde van:

Algemene heffingstabel m.u.v. objectcode 2124, 2525, 3124, 3175, 3179, 3525 en 4116 en vrijstellingen

Waardeklasseindeling WOZ Zakelijk gebruik

Tarief

€ 5.000.000 en meer

€ 4.000.000  t/m € 5.000.000

€ 3.000.000  t/m € 4.000.000

€ 2.000.000  t/m  € 3.000.000

€ 1.000.000  t/m   € 2.000.000

€  750.000  t/m € 1.000.000

€ 400.000  t/m € 750.000

€ 300.000  t/m € 400.000

€ 200.000  t/m €  300.000

€ 50.000  t/m €  200.000

€ 25.000 tot  € 50.000

 € 5.000

 € 4.250

 € 3.750

 € 3.250

 € 2.750

 € 2.250

 € 1.500

 €  950

 €  600

 € 375

  € 250

 

 

Speciale heffingstabel uitsluitend voor objectcodes 2124, 2525, 3124, 3175, 3179, 3525 en 4116.

Waardeklasseindeling WOZ Zakelijk gebruik

Tarief

 € 10.000.000 +

 € 5.000.000 tot € 10.000.000

 € 4.000.000 tot € 5.000.000

 € 3.000.000 tot € 4.000.000

 € 2.000.000 tot €  3.000.000

 € 1.000.000 tot € 2.000.000

 € 500.000 tot € 1.000.000

 € 300.000 tot € 500.000

 € 200.000 tot € 300.000

 € 50.000 tot € 200.000

  € 25.000 tot € 50.000

 € 5.000

 € 4.250

 € 3.750

 € 3.250

 € 2.750

 € 2.250

 € 1.500

 € 950

 € 600

 € 375

   € 250

2. In afwijking van het vorige lid bedraagt de BIZ-bijdrage € 0,- voor de volgende objecten:

a. objecten in gebruik ten behoeve van gas- water- stroom- of energiedistributie, waaronder transformatiehuisjes, met uitzondering van benzinestations;

b. ongebouwde eigendommen, die als zelfstandige onroerende zaak in de Wet waardering onroerende zaken zijn afgebakend en die worden gebezigd ten behoeve van de opslag of distributie van zaken of daartoe bestemd zijn, dan wel bestemd zijn voor de bouw van woningen.

Artikel 8 Wijze van heffing

De BIZ-bijdrage wordt jaarlijks bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

2. In afwijking van het eerste lid kunnen op verzoek van de belastingplichtige de aanslagen worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste twee bedraagt en maximaal 10 indien aan het navolgende wordt voldaan:

a. de verschuldigde bedragen moeten door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet, elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 10 Looptijd belastingheffing

De BIZ-bijdrage wordt ingesteld voor een periode van 5 jaar.

Artikel 11 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de BIZ-bijdrage.

Hoofdstuk 3 Subsidiebepalingen

Artikel 12 Verhouding tot algemene subsidieverordening

Voor zover deze verordening afwijkt van de Algemene Subsidieverordening Schouwen-Duiveland 2013, dan wel toepassing van deze verordening, de bijbehorende besluiten en de uitvoeringsovereenkomst tot strijd met de tekst of strekking van deze verordening lijdt, blijft de Algemene Subsidieverordening Schouwen-Duiveland 2013 buiten toepassing.

Artikel 13 Aanwijzing stichting

Stichting Ondernemersfonds Groot Renesse wordt aangewezen als de stichting als bedoeld in artikel 7 van de wet.

Artikel 14 Subsidieverlening

1. De subsidie wordt jaarlijks door het college verleend aan de in artikel 13 genoemde stichting voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de met de stichting gesloten uitvoeringsovereenkomst. De subsidie wordt verleend op een daartoe gedane aanvraag, die vergezeld moet gaan van de in de uitvoeringsovereenkomst genoemde stukken.

2. De subsidie wordt vastgesteld op ten hoogste de jaarlijks ontvangen BIZ-bijdragen, verminderd met de perceptiekosten ten bedrage van € 600,00 voor de heffing en invordering van de BIZ-bijdragen. Op de BIZ-bijdrage worden geen opstartkosten in rekening gebracht.

Artikel 15 Subsidieverplichtingen

Naast de in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde verplichtingen kunnen aan de stichting ook andere doelgebonden verplichtingen worden opgelegd. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de met de stichting gesloten uitvoeringsovereenkomst.

Artikel 16 Grondslag en Subsidievaststelling

1. Het college is bevoegd subsidie te verstrekken voor activiteiten in de openbare ruimte en op internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone.

2. De subsidie voor de uitvoering van de activiteiten die zijn opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst wordt verstrekt aan de in artikel 13 aangewezen stichting.

3. De subsidie voor enig jaar wordt vastgesteld op ten hoogste het bedrag van de voor dat jaar geïnde BIZ-bijdragen die in artikel 2 eerste lid bedoelde periode wordt geheven, verminderd met de gemaakte perceptiekosten voor de heffing en invordering van de BIZ-bijdragen over de betreffende periode, zoals opgenomen in de uitvoeringsovereenkomst.

4. Voor zover dit niet reeds is geschied in de uitvoeringsovereenkomst, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de verplichtingen van de subsidieontvanger.

Artikel 17 Melding van relevante wijzigingen

De stichting stelt het college zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte van:

• meer dan ondergeschikte veranderingen in haar financiële situatie;

• een wijziging van de statuten;

• verandering of beëindiging van activiteiten.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op een door het college te bepalen tijdstip, dat gelegen is op een datum nadat van voldoende steun, als bedoeld in artikel 4 van de wet, is gebleken.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2019.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Bedrijveninvesteringszone Groot Renesse 2019”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op d.d. 17 mei 2018

T. van Oostenbrugge, G.C.G.M. Rabelink,

Griffier, Voorzitter.

Bijlage Nota van Toelichting

Bijlage 1 Situatietekening Bedrijveninvesteringszone Groot Renesse

Zie losse bijlage

Bijlage 2 Vrijgestelde objecten voor de BIZ-bijdrage

 

 

Objectcode

Objectomschrijving

2141

woning-kantoor

2162

woning-praktijkruimte

2170

woning-bedrijven

3312

basisschool

3319

overig onderwijs

3351

verzorgingstehuis

3373

politiebureau

3375

brandweerkazerne

3376

wijk/buurtcentrum

3377

begraafplaats

3411

schouwburg/concertgebouw

3413

museum

3419

overig cultureel

3451

kerk

3459

overige religieuze gebouwen

3512

sportterrein

3515

clubhuis

3516

kleedgebouw

3517

kantine

3617

gemaal

3621

trafo

3624

windmolen

3639

overig transport

3664

telefooncentrale

3665

zendmast

3999

overig onroerend niet-woning

4115

parkeerterrein/parkeerplaats

Als uitgangspunt voor de verordening is de modelverordening van de VNG gehanteerd. Bij de keuze in de varianten die bij enkele artikelen mogelijk zijn, is zoveel mogelijk aangesloten bij de situatie zoals die voor Groot-Renesse passend lijkt te zijn. Deze keuzes zijn in nauw overleg met de projectgroep van de ondernemers en de projectleider gemaakt. Ten opzichte van de verordening zoals die in het najaar van 2017 in de gemeenteraad is aangenomen is geen sprake van inhoudelijke wijzigingen.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen, is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Bij de omschrijving van het begrip

‘bedrijveninvesteringszone’ is aangegeven dat het aangewezen gebied is vermeld op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart.

Hoofdstuk 2 Belastingbepalingen

Artikel 2 Belastbaar feit en aard van de belasting

Eerste lid

Het eerste lid beschrijft het belastbaar feit. In de bepaling wordt benadrukt dat het een jaarlijkse heffing betreft gedurende de looptijd van de verordening. Dit is gedaan om te voorkomen dat de indruk ontstaat dat het om een eenmalige bijdrage zou gaan. Door de verwijzing naar artikel 220a Gemeentewet wordt aangegeven dat het begrip niet-woning conform de daar gegeven regels moet worden uitgelegd. De jurisprudentie die voor artikel 220a Gemeentewet is gewezen is daarmee ook van toepassing op de BIZ-bijdrage. Een nadere toelichting inclusief relevante jurisprudentie is te vinden in de toelichting op artikel 2 van de Modelverordening onroerendezaakbelastingen.

Tweede lid

Het tweede lid is opgenomen om er geen twijfel over te laten bestaan, dat de heffing alleen bedoeld is ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de wettelijk toegestane activiteiten. Dit zijn activiteiten in de openbare ruimte en op internet, die zijn gericht op het bevorderen van de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de bedrijveninvesteringszone. Inpandige activiteiten kunnen in beginsel niet met een BIZ-bijdrage worden gefinancierd, tenzij het gaat om activiteiten die gericht zijn op een publiek belang in de openbare ruimte.

Nieuw ten opzichte van de Experimentenwet zijn de activiteiten die op of via het internet plaatsvinden. De wenselijkheid van deze aanvulling komt voort uit het gegeven dat de detailhandel zich meer en meer richt op de mogelijkheden die het internet en het ‘nieuwe winkelen’ biedt. Deze activiteiten kunnen ook de economische ontwikkeling stimuleren en daarmee in het publiek belang zijn. Voorbeelden hiervan zijn een gezamenlijke website of activiteiten die via de sociale media worden ontplooid. Concreet betekent de toevoeging dat activiteiten die op het internet plaatsvinden en volgens de gemeente bijdragen aan de leefbaarheid of de veiligheid in de bedrijveninvesteringszone of de ruimtelijke kwaliteit of de economische ontwikkeling van de BIZ, ook kunnen worden gefinancierd met opbrengsten van de BIZ-bijdrage.

Een bedrijveninvesteringszone is uitdrukkelijk gericht op het verrichten van aanvullende activiteiten ten opzichte van de diensten van de gemeente. Het bestaande voorzieningenniveau dient als uitgangspunt te worden genomen bij het bepalen van de gewenste voorzieningen.

Een bedrijveninvesteringszone kan alleen dan tot een verbetering van de kwaliteit leiden als het bestaande voorzieningenniveau minimaal gehandhaafd blijft. De activiteiten die de ondernemers in aanvulling daarop willen uitvoeren kunnen nieuwe aanvullende voorzieningen betreffen of kunnen gaan om een intensivering van bestaande activiteiten.

Activiteiten waar concreet aan gedacht kan worden zijn: het verbeteren van de (verkeers)voorzieningen, additionele bewegwijzering, extra groenvoorziening, extra afvalinzameling, extra (sfeer)verlichting, extra schoonmaak, extra onderhoud, brandveiligheid, graffitiverwijdering, het vergroten van de veiligheid door bijvoorbeeld extra surveillance, hekwerken en camerabewaking. Bij activiteiten die zich richten op de economische ontwikkeling gaat het om het versterken van de economische kracht van een gebied, door het versterken van het ondernemerschap in de zone. Dit kan bijvoorbeeld door het versterken van

het zelforganiserend vermogen, vormen van gebiedspromotie, extra activiteiten of de inzet van een winkelstraatmanager. Onder ‘economische ontwikkeling’ zijn allerlei activiteiten te rangschikken die men als ondernemersgroep kan ondernemen omdat men er in economisch opzicht met elkaar beter van kan worden. Meer concreet is te denken aan kerst- of sfeerverlichting, sinterklaasintocht, stadsfeesten en -markten en speciale (al dan niet) toeristische evenementen.

Artikel 3 Belastingobject

Doordat artikel 220a Gemeentewet van overeenkomstige toepassing is, is de objectafbakening zoals die voor de Wet WOZ en de OZB geldt, ook van toepassing voor de BIZ-bijdrage. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 3.

 

Voor de leesbaarheid van de verordening is ervoor gekozen om hier niet te verwijzen naar artikel 220a Gemeentewet zoals de Wet BIZ doet, maar direct naar artikel 16 Wet WOZ.

Artikel 16 Wet WOZ merkt als belastingobject aan:

  • 1.

    een gebouwd eigendom;

  • 2.

    een ongebouwd eigendom;

  • 3.

    een zelfstandig gedeelte van een gebouwd eigendom of ongebouwd eigendom;

  • 4.

    een samenstel van een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom of een zelfstandig gedeelte daarvan;

  • 5.

    een als verblijfsrecreatie bestemd en geëxploiteerd geheel van twee of meer gebouwde eigendommen, ongebouwde eigendommen of zelfstandige gedeelten;

  • 6.

    het binnen de gemeente gelegen deel van een gebouwd eigendom, een ongebouwd eigendom, een zelfstandig gedeelte, een samenstel of een als verblijfsrecreatie bestemd en geëxploiteerd geheel.

    Op grond van jurisprudentie zijn schepen roerende zaken zodat daarvan geen BIZ-bijdrage kan worden geheven.

     

    Een nadere toelichting op de objectafbakening inclusief relevante jurisprudentie is te vinden in de toelichting op artikel 2 van de Modelverordening onroerende-zaakbelastingen. Ook de Waarderingsinstructie jaarlijkse waardebepaling op de website van de Waarderings-kamer bevat een nadere toelichting op de objectafbakening.

        

  • 1.

Artikel 4 Belastingplicht

Eerste lid

 

Onder de Experimentenwet werd de BIZ-bijdrage geheven van de gebruikers van de niet-woningen in de bedrijveninvesteringszone. De Wet BIZ is hier echter verruimd en biedt de mogelijkheid om te heffen van de gebruikers, de eigenaren of van beide categorieën. De keuze die de projectgroep BIZ Groot-Renesse gemaakt heeft is om in deze BIZ periode alleen te willen heffen bij gebruikers van niet-woningen.

Indien er sprake is van leegstand op de peildatum, wordt de eigenaar aangeslagen.

Bij de draagvlakmeting zal dan ook zowel aan gebruikers als eigenaren (ingeval van de leegstaande panden) de mogelijkheid worden geboden aan te geven al dan niet achter de voorgenomen BIZ regeling te staan.

 

Tweede lid

 

Artikel 220b van de Gemeentewet geeft nadere invulling aan de begrippen

‘gebruik’ en ‘eigenaar’. Deze begrippen zijn overeenkomstig van toepassing op de BIZ-heffingen.

 

Tweede lid, onderdeel a

 

Op grond van het tweede lid kunnen in bepaalde situaties belastingplichtigen aangewezen worden die niet feitelijk gebruik maken van een niet-woning.

Zo regelt artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de verordening dat gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, wordt aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven. Door deze bepaling is de verhuurder (al of niet tevens eigenaar) ook belastingplichtig voor de BIZ-bijdrage als hij niet zelf gebruiker (van een deel) van de niet-woning is. Dit betekent dat bij verzamelkantoorgebouwen met meer dan één gebruiker (die voor de Wet WOZ als één object kunnen gelden), de verhuurder in de heffing van de BIZ-bijdrage moet worden betrokken. De huurders zijn dan niet belastingplichtig. Voor alle duidelijkheid: de bepaling ziet alleen op situaties waarin (onzelfstandige) delen van de onroerende zaak worden gebruikt door afzonderlijke gebruikers, die niet gezamenlijk het geheel gebruiken. De verhuurder van een niet-woning kan niet als gebruiker worden aangemerkt als hij de niet- woning verhuurt aan bijvoorbeeld één onderneming of één persoon.

Verhuurt hij de verschillende (onzelfstandige) delen aan verschillende gebruikers, dan is hij wel belastingplichtig. Verhuurt hij echter de niet- woning als geheel aan meerdere gebruikers (bijvoorbeeld van één onderneming), dan is hij niet belastingplichtig. Hij staat dan immers niet een deel van de niet-woning in gebruik af. Degene die het gebruik afstaat, mag overigens de gebruikersbelasting wel verhalen op degene aan wie het gebruik van een deel wordt afgestaan.

 

Tweede lid, onderdeel b

 

Dit onderdeel bepaalt dat het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik wordt aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld. Dit ziet vooral op niet- woningen die voor korte perioden worden verhuurd. In beginsel is de eigenaar degene die de niet-woning ter beschikking stelt voor volgtijdig gebruik. Dit is alleen anders indien gebruik wordt gemaakt van een verhuurorganisatie en deze verhuurorganisatie grotendeels het financiële risico van meer- of minderopbrengsten uit de verhuur draagt. Alleen het uit handen geven van de bemiddeling (al dan niet tegen een beperkt percentage van de verhuurprijs) aan een verhuurorganisatie is niet voldoende om deze verhuurorganisatie als gebruiker aan te merken. Zie ook Hoge Raad 7 februari 2001, nr. 35865, ECLI:NL:HR:2001:AA9843 (Wierden) en Hoge Raad 22 november 2002, nr. 37361, ECLI:NL:HR:2002:AF0960 (Oostburg). Degene die de niet-woning ter beschikking stelt is bevoegd om de belasting te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.

     

Tweede lid, onderdeel c

 

De basisregistratie kadaster geeft in bijna alle gevallen uitsluitsel over de vraag wie de genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. De gemeente heeft een keuzemogelijkheid als er naast eigendom ook sprake is van een afgeleid recht (bijvoorbeeld recht van vruchtgebruik). De aanwijzing van een belastingplichtige vindt plaats op basis van beleidsregels die door het college van burgemeester en wethouders of de heffingsambtenaar zijn vastgesteld en bekendgemaakt. Als er meer genothebbenden zijn die met betrekking tot één onroerende zaak in dezelfde hoedanigheid verkeren (bijvoorbeeld in geval van mede-eigendom twee eigenaren) geldt hetzelfde. De gemeente zal bij de keuze van de belastingplichtige handelen volgens vastgestelde en bekendgemaakte beleidsregels.

Een uitgebreidere toelichting op het voorgaande inclusief relevante jurisprudentie is te vinden in de toelichting op artikel 1, tweede en derde lid, van de Modelverordening onroerendezaakbelastingen.

 

Derde lid

 

In sommige gevallen is er als gevolg van leegstand geen sprake van een gebruiker in de zin van de Wet BIZ. In aansluiting op de regeling gebaseerd op de Experimentenwet is in deze verordening bepaald dat als een onroerende zaak bij het begin van het kalenderjaar niet in gebruik is, de BIZ- bijdrage wordt geheven van degene die van die zaak het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft. Deze krijgt dan eenzelfde positie (dus ook qua draagvlakmeting en dergelijke) als een gebruiker.

 

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Algemeen

 

Artikel 2 Wet BIZ benoemt de mogelijke heffingsmaatstaven tariefdifferentiaties voor de BIZ. De mogelijke heffingsmaatstaven zijn in dit artikel uitgewerkt; de tariefmogelijkheden komen in artikel 7 aan de orde.

 

Eerste lid

 

De Wet BIZ hanteert de vastgestelde WOZ-waarde als voor het betreffende kalenderjaar als heffingsmaatstaf.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid is een zogenaamde 'vangnetbepaling'. Deze bepaling maakt het mogelijk om toch een aanslag BIZ-bijdrage op te leggen in het geval er voor het belastingobject geen WOZ-waarde is vastgesteld. De vangnetbepaling is niet van toepassing als de WOZ-beschikking wel is vastgesteld maar niet is bekendgemaakt. In dat geval geldt de gewone hoofdregel van het eerste lid van dit artikel (Hoge Raad 13 mei 2005, nr. 39569, ECLI:NL:HR:2005:AR6816). De waardebepaling geschiedt in het kader van de vangnetbepaling zoveel mogelijk op gelijke wijze als voor de andere onroerende zaken, waarvoor wel een WOZ-beschikking is vastgesteld. Voor de tekst van de vangnetbepaling is aangesloten bij de tekst van artikel 220d, vierde lid, van de Gemeentewet.

 

Artikel 6 Vrijstellingen

De gemaakte keuze voor de maatstaf van heffing zoals is vastgelegd in artikel 6 bepaalt ook de vormgeving en de keuze voor de vrijstellingen.

 

Algemeen

 

Bij de toepassing van de WOZ-waarden gelden de wettelijke vrijstellingen zoals vermeld in artikel 220d Gemeentewet. Ter voorkoming van misverstanden daarover zijn deze als uitzondering geformuleerde vrijstellingen overgenomen in de verordening. Dit geldt ook voor de facultatieve vrijstellingen die de modelverordening onroerendezaakbelastingen vermeldt. Gelet op de beoogde doelmatige uitvoering door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de OZB, is het raadzaam ook de facultatieve vrijstellingen aan te laten sluiten op de Verordening onroerendezaakbelastingen van onze gemeente.

Naast de vrijstellingen uit de onroerendezaakbelastingen, vermeldt artikel 6 nog enkele mogelijke vrijstellingen voor onroerende zaken die als niet- woning worden aangemerkt, maar die niet in gebruik zijn bij ondernemers. Tijdens de parlementaire behandeling zijn amendementen die niet- commerciële objecten standaard vrijstellen, verworpen omdat deze verplichte vrijstellingen te veel de autonome vrijheid van de gemeenteraad zouden aantasten. Dat laat onverlet dat dergelijke vrijstellingen op lokaal niveau wel worden ingevoerd. De gemeenteraad moet daarbij wel afwegen of een dergelijke vrijstelling wenselijk en uitvoerbaar is, en niet zal leiden tot schending van het gelijkheids- of evenredigheidsbeginsel.

Evenals de vrijstellingen voor de onroerendezaakbelastingen, is de vrijstelling hier vormgegeven als een uitzondering. Een object als zodanig wordt niet vrijgesteld maar de waarde van (een deel) van een object wordt buiten aanmerking gelaten. Dit maakt het mogelijk dat een onroerende zaak gedeeltelijk wordt belast en gedeeltelijk wordt vrijgesteld. De vrijstellingen zijn dus eigenlijk geen echte vrijstellingen maar vormen een onderdeel van de maatstaf van heffing. Immers, bij het bepalen van de maatstaf van heffing wordt (een gedeelte van) de waarde buiten aanmerking gelaten.

Een nadere toelichting op de vrijstellingen inclusief relevante jurisprudentie is te vinden in de toelichting op artikel 4, van de Modelverordening onroerende-zaakbelastingen.

 

Eerste lid

 

Van de onderdelen die op grond van artikel 220d Gemeentewet verplicht zijn voorgeschreven en de facultatieve leden uit de Modelverordening zijn de van toepassing zijnde aspecten voor het BIZ gebied Groot Renesse overgenomen. Onderdeel k is overgenomen uit de modelverordening OZB. De tekst van onderdeel j wijkt af van de vergelijkbare bepaling in de Modelverordening onroerende-zaakbelastingen. Daarnaast is aan onderdeel j gelieerde tweede lid uit de modelverordening OZB evenmin overgenomen.

Achtergrond van beide bepalingen in de OZB is het voorkomen van het rondpompen van geld in de gemeentelijke administratie. Zonder deze vrijstellingen in de OZB zou de gemeente belasting aan zichzelf moeten betalen. Deze doelmatigheidsreden geldt niet bij de BIZ-bijdrage omdat de belastingopbrengst ten goede komt aan de activiteiten van de BIZ-organisatie. Dit laatste maakt dat een vrijstelling aan de hand van het gebruik voor de publieke dienst zal moeten worden getoetst (zie ook hierna bij de onderdelen m t/m o). Wie de eigenaar van het betreffende pand is, is daarbij niet van belang. Het kan voorkomen dat onroerende zaken in de bedrijveninvesteringszone niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt, maar in gebruik zijn bij een onderwijsinstelling, een maatschappelijke organisatie of een overheidsinstantie niet zijnde de gemeente. Deze organisatie zal niet altijd profijt hebben bij de BIZ- activiteiten. Als de aard van de organisatie en de activiteiten duidelijk onderscheidend zijn van de commerciële activiteiten in de bedrijveninvesteringszone, is een vrijstelling voor deze objecten denkbaar.

 

Bijvoorbeeld omdat de BIZ-activiteiten allemaal gericht zijn op de economische ontwikkeling. Hierbij geldt dat per vrijstelling moet worden beoordeeld of de aard van het belastingobject voldoende onderscheidend is ten opzichte van de belastingobjecten waarvan wel wordt geheven. Ook zal de gemeenteraad moeten afwegen of door het opnemen van de vrijstelling past binnen de grenzen van de algemene rechtsbeginselen, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

 

Onderdeel p is een verwijzing naar specifiek benoemde objecten in de zone die zijn vrijgesteld, zodat daarover volledige duidelijkheid bestaat richting gebruikers en/of eigenaren. Deze lijst is een uitvloeisel van de vrijstellingen genoemd in de voorgaande leden van dit artikel.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid bevat de woondelenvrijstelling van artikel 220e Gemeentewet en beperkt zich tot de gebruikersbelasting. Deze bepaling vervalt als uitsluitend van de eigenaren wordt geheven. De vrijstelling is relevant voor bijvoorbeeld woon-winkelpanden waarbij de woning op grond van de afbakeningsregels niet als een afzonderlijk object is aan te merken.

    

Artikel 7 Tarief BIZ-bijdrage

Algemeen

 

Artikel 2 Wet BIZ benoemt de mogelijke heffingsmaatstaven tariefdifferentiaties voor de BIZ. De mogelijke tariefdifferentiaties zijn in dit artikel uitgewerkt; de heffingsmaatstaven zijn in artikel 5 aan de orde gekomen.

 

Eerste lid

 

Ingestoken is op de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf, ingedeeld naar 12 categorieën met daaraan gekoppeld vaste tarieven gedurende de hele periode. 

 

Artikel 8 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. Voor een toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Wijze van heffing, onder 'Heffing bij wege van aanslag'.

 

Artikel 9 Termijnen van betaling

Een toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Termijnen van betaling.Artikel 10 Looptijd belastingheffing

De Wet BIZ schrijft voor dat een BIZ-bijdrage voor ten hoogste vijf jaar kan worden geheven. Een kortere termijn is ook mogelijk. De gemaakte keuze is in dit artikel geregeld. Overigens kan de gemeenteraad, al dan niet op verzoek van de bijdrageplichtigen, besluiten de verordening eerder in te trekken. Een dergelijk besluit moet bij afzonderlijke belastingverordening worden vastgesteld.

 

Op grond van artikel 6 Wet BIZ kunnen ondernemers de gemeenteraad vragen om de BIZ-verordening in te trekken. Een dergelijk verzoek moet afkomstig zijn van minimaal 20% van de bijdrageplichtigen. Als de gemeente een voldoende ondersteund verzoek krijgt, organiseert het college van burgemeester en wethouders onder alle bekende bijdrageplichtigen een draagvlakmeting.

 

Het verschil met de draagvlakmeting bij de invoering is dat bij een tussentijdse draagvlakmeting wordt gevraagd naar steun voor intrekking. Voor een geldige tussentijdse draagvlakmeting is vereist dat ten minste de helft van de bijdrageplichtigen deelneemt. Omdat in deze situatie artikel 5, derde lid, Wet BIZ niet van toepassing is, is bij een heffing van gebruikers en eigenaren gezamenlijk, niet vereist dat in iedere categorie afzonderlijk de helft deelneemt. Van voldoende steun voor intrekking is gebleken als ten minste de helft van deelnemers voor intrekking hebben gestemd, en deze deelnemers ten minste de helft van de som aan WOZ-waarden representeert. Dit laatste vereiste geldt niet als de BIZ-bijdrage naar een vast bedrag wordt geheven.

 Artikel 11 Nadere regels door het college

Een uitgebreide toelichting op dit artikel is opgenomen in de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) - Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders. Deze nadere regels zijn uitgewerkt in de Modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen.

Artikel 12 Verhouding tot algemene subsidieverordening

Zoals veel gemeenten kent ook Schouwen Duiveland een algemene subsidieverordening (Algemene Subsidieverordening Schouwen Duiveland 2013) die de essentiële elementen bevat van het proces van subsidieverstrekking, zoals een omschrijving van de te subsidiëren activiteiten, de bevoegdheid voor het vaststellen van een subsidieplafond en de bijbehorende verdelingsmaatstaf. Daarnaast bevat de algemene subsidieverordening een grondslag voor de verplichtingen die het bestuursorgaan aan de subsidieverlening kan verbinden voor zover die grondslag niet al in de Awb isneergelegd.

 

Aan de totstandkoming van de BIZ-verordening gaan stappen vooraf waardoor de te subsidiëren activiteiten bekend zijn en ook duidelijk is dat de BIZ-organisatie de belastingopbrengst (na aftrek van de perceptiekosten) zal ontvangen. Daarnaast is de BIZ-organisatie verplicht om die subsidie te besteden aan de overeengekomen activiteiten. Deze verplichtingen liggen vast in de BIZ-verordening (zie artikel 14 hierna). De totstandkoming en verstrekking van de BIZ-subsidie wijkt daarmee af van de overige subsidies die de gemeente verstrekt. Vanwege deze afwijkingen is bepaald dat de Algemene Subsidieverordening Schouwen Duiveland 2013 niet van toepassing is op punten waar die afwijkt van deze BIZ-verordening.

 Artikel 13 Aanwijzing stichting

De wet stelt verplicht dat er een vereniging of stichting wordt opgericht die de bedrijveninvesteringszone feitelijk beheert. Deze vereniging of stichting is ook de rechtspersoon die de subsidies ontvangt. Voor de BIZ Groot Renesse zal de nieuwe Stichting Ondernemersfonds Groot Renesse worden opgericht.

 

Op grond van artikel 7 Wet BIZ moet de BIZ-Stichting aan strikte vereisten voldoen. Zo moet de BIZ-Stichting uitsluitend ten doel hebben de BIZ- activiteiten uit te voeren. Dat hoeven niet altijd met BIZ-bijdrage gesubsidieerde activiteiten te zijn. Vereist is dat de activiteiten van de BIZ- Stichting zijn aan te merken als activiteiten in de openbare ruimte en op internet, gericht op het bevorderen van de leefbaarheid in, de veiligheid in, de ruimtelijke kwaliteit van of de economische ontwikkeling van die zone.

 Artikel 14 Subsidieverlening

Eerste lid

 

Dit lid geeft een juridische grondslag in deze verordening om de subsidie te verlenen en regelt dat het college met de stichting overeen kan komen wat de indieningsvereisten zijn. Bij een eventuele verlenging of als blijkt dat meer of minder stukken nodig zijn, kunnen het college en de stichting dit in overleg bepalen.

 

De subsidie die wordt verleend is geen vaststellingsbeschikking, het geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen. Op grond van de verleende subsidie bestaat de verplichting om de overeengekomen activiteiten te verrichten.

  

Tweede lid

 

Perceptiekosten mogen volgens de wet alleen in rekening worden gebracht als de verordening daarin voorziet. Hierbij wordt daarin voorzien. Daarnaast wordt direct de hoogte van deze kosten door de gemeenteraad vastgelegd om discussie hierover in de toekomst te voorkomen.

 

Er is sprake van een systeem van subsidieverlening en -vaststelling. Weliswaar bestaat de verplichting om de overeengekomen activiteiten te verrichten, maar het subsidiebedrag kan pas achteraf definitief worden vastgesteld. De subsidieverlening geeft de subsidieontvanger een voorwaardelijke aanspraak op financiële middelen. Wel moet in dat geval een voorziening worden getroffen voor de teruggaaf van het eventueel terug te vorderen geld aan de bijdrageplichtigen. De opbrengst van de bestemmingsheffing kan immers niet voor andere doeleinden worden aangewend. In de uitvoeringsovereenkomst kunnen regels over de bevoorschotting worden opgenomen.

 

Op het proces van subsidieverstrekking is titel 4.2 van de Awb in beginsel onverkort van toepassing evenals bijvoorbeeld de bepalingen in de Awb over aanvraag, beschikking en besluit.

 Artikel 15 Subsidieverplichtingen

Op grond van afdeling 4.2.4 van de Awb kan het bestuursorgaan verplichtingen opleggen aan de subsidie-ontvanger. In artikel 4:37 van de Awb zijn acht standaardverplichtingen genoemd die aan de subsidie-ontvanger kunnen worden opgelegd (doelgebonden verplichtingen). Voor de overige doelgebonden verplichtingen (zie artikel 4:38 van de Awb) is een wettelijke grondslag in de verordening opgenomen. Bij de voorbereiding van de BIZ kunnen afspraken worden gemaakt over de verplichtingen die in concreto gelden. Deze verplichtingen worden vastgelegd in de uitvoeringsovereenkomst.

 

Voor de niet-doelgebonden verplichtingen is geen bepaling opgenomen. Deze bepalingen kunnen alleen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteiten worden verricht. Te denken valt bijvoorbeeld aan de verplichting om activiteiten op milieuvriendelijke wijze uit te voeren. Het opnemen van niet-doelgebonden verplichtingen zal minder vaak voorkomen. Als dit wel het geval is, moet in de verordening op zijn minst een nadere aanduiding worden opgenomen van de met de subsidie na te streven nevendoeleinden.

 Artikel 16 Grondslag en Subsidievaststelling

Eerste lid

 

Rode draad in de BIZ is het heffen van de BIZ-bijdrage om daarmee de afgesproken activiteiten te subsidiëren. Deze rode draad is vastgelegd in artikel 16 waar in het eerste lid is bepaald dat de subsidie wordt verstrekt voor de afgesproken activiteiten.

 

Tweede lid

 

Zoals in de toelichting bij artikel 13 is beschreven zal om te kunnen voldoen aan het bepaalde in de Wet BIZ een stichting worden opgericht. Uitsluitend deze stichting kan voor een subsidie in aanmerking komen. In de uitvoeringsovereenkomst is vastgelegd voor welke activiteiten de stichting de BIZ-bijdrage kan inzetten.

 

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat de subsidie maximaal het bedrag is van de ontvangen BIZ-bijdragen (na aftrek van de perceptiekosten).

 

Vierde lid

 

Op grond van afdeling 4.2.4 van de Awb kan het bestuursorgaan verplichtingen opleggen aan de subsidie-ontvanger. Omdat de subsidie op grond van het eerste lid door de raad wordt toegekend, terwijl de uitvoering bij het college berust, kan onduidelijkheid ontstaan welk bestuursorgaan bevoegd is de verplichtingen op te leggen. Het vierde lid neemt deze onduidelijkheid weg en legt de bevoegdheid bij het college neer.

 

De nader te regelen verplichtingen kunnen onder meer zien op de wijze waarop de subsidie wordt uitgekeerd (bevoorschotting, vaststelling definitieve subsidie) en de wijze waarop de BIZ-organisatie verantwoording aflegt. Maar de verplichtingen kunnen ook zien op het melden van verandering of beëindiging van de activiteiten, of van veranderingen in de statuten of in de financiële situatie van de BIZ-organisatie.

 

In de voorbereiding van de BIZ zijn afspraken gemaakt over de uit te voeren activiteiten en de subsidiëring daarvan via een BIZ-bijdrage. Als deze afspraken verplichtingen vastliggen in de uitvoeringsovereenkomst, is het niet nodig om de verplichtingen van de subsidie-ontvanger ook nog eens in nadere regels vast te leggen. Dit is in het vierde lid tot uitdrukking gebracht met de zinsnede ‘voor zover dit niet reeds is geschied in de uitvoeringsovereenkomst’.

 

Mocht het voorkomen dat de BIZ-organisatie de afgesproken activiteiten niet uitvoert, dan kan de gemeente via de burgerlijke rechter nakoming afdwingen op grond van de uitvoeringsovereenkomst. Als dat tot niets leidt, kan de gemeenteraad de subsidie intrekken (artikel 4:49 Awb). De al betaalde bedragen kunnen dan als onverschuldigd betaald worden teruggevorderd. In dat geval zal de gemeenteraad zich ook moeten uitlaten over de vraag hoe de betaalde BIZ-bijdragen worden teruggegeven aande

ondernemers. De opbrengst van de bestemmingsheffing kan immers niet voor andere doeleinden worden aangewend.

 Artikel 17 Melding van relevante wijzigingen

Wijzigingen in de statuten van de Stichting of andere wijzigingen kunnen van invloed zijn op het verlenen van de BIZ-subsidie als bedoeld in deze verordening. Hiermee kan ook geborgd worden dat de stichting blijft voldoen aan de vereisten in art. 7 van de Wet.

 

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding

Eerste lid

 

Na volledige afweging van alle belangen door de gemeenteraad en vaststelling van de verordening vindt de draagvlakmeting plaats. Dit betekent dat de verordening pas in werking kan treden nadat de draagvlakmeting is gehouden en er gebleken is van voldoende draagvlak. Om die reden kan artikel 142 Gemeentewet niet zondermeer worden toegepast. In plaats daarvan is voor de inwerkingtreding aangesloten bij de bekendmaking van de uitslag van de draagvlakmeting.

 

Tweede lid

Bepaalt met ingang van welke datum de heffing intreedt.

 Artikel 19 Citeertitel

Een toelichting op–de citeertitel is niet nodig.

 

Nota van toelichting

Algemeen

Inleiding

Van 2009 tot en met 2011 maakte de Experimentenwet bedrijveninvesteringszones het mogelijk dat ondernemers gezamenlijk investeren in een veilige en aantrekkelijke bedrijfsomgeving, waarbij alle ondernemers meebetalen. Het instrument dat hiervoor wordt ingezet, is een gebiedsgerichte heffing die door de gemeente op verzoek van een (nader bepaalde) meerderheid van de ondernemers kan worden ingesteld. Met betrekking tot Groot-Renesse is de vestiging van een BIZ aan de orde geweest in 2017. Helaas moesten ondernemers en gemeente toen vaststellen dat de formele draagvlakmeting net niet het wettelijk benodigde draagvlak opleverde om de BIZ te kunnen invoeren. Er zijn specifieke redenen op grond waarvan het college het besluit heeft genomen om medewerking te verlenen aan deze nieuwe procedure. De achtergronden daarvoor zijn nader toegelicht bij het eerder door u genomen besluit om goedkeuring te geven aan de mede financiering van dit vervolgtraject.

Uit de evaluatie van de experimentenwet is naar voren gekomen dat het opnieuw en permanent beschikbaar stellen van deze faciliteit gewenst is. Om die reden is de Wet op de Investeringszones (de Wet BIZ) vastgesteld met werking vanaf 1 januari 2015.

Doel van de Wet BIZ

Zowel ondernemers als gemeenten hebben belang bij investeringen in de bedrijfsomgeving. Voor het bedrijfsleven is de kwaliteit, aantrekkelijkheid en veiligheid van de bedrijfsomgeving een belangrijke factor om de consument te verleiden om zowel boodschappen te doen als te shoppen in de binnenstad. Voor de lokale overheid is een veilige en leefbare openbare ruimte eveneens van groot belang om bedrijven (werkgelegenheid) en bezoekers aan te trekken. Burgers willen een veilige, leefbare en aantrekkelijke omgeving om in te werken, te wonen en te winkelen. Het collectieve belang van de ondernemers valt op deze punten samen met het algemene belang van een kwalitatief hoogwaardige bedrijfsomgeving.

Gezamenlijke investeringen liggen voor de hand omdat dit synergievoordelen oplevert en het effect van de investeringen groter wordt. Gemeenten hebben met de Wet BIZ de bevoegdheid om een gebied aan te wijzen (de bedrijveninvesteringszone (BIZ) waarbinnen een bestemmingsbelasting (de BIZ-bijdrage) mag worden geheven ter financiering van, door een meerderheid van de bijdrageplichtigen, gewenste extra voorzieningen en activiteiten. Aan het toepassen van deze bevoegdheid gaat uiteraard een ondernemersinitiatief vooraf, dit kan niet los van elkaar worden gezien.

De voorzieningen en activiteiten dienen zowel het gezamenlijk belang van de ondernemers als het algemeen belang. De BIZ kan echter niet worden ingezet voor de financiering van concrete verantwoordelijkheden die de wetgeving exclusief aan de gemeente opdraagt. De BIZ is alleen bedoeld om een hogere kwaliteit aan voorzieningen tot stand te brengen die de gemeente op grond van een optimale verdeling van de beschikbare middelen zelf niet kan en hoeft te realiseren.

Bij de instelling van een BIZ-Zone zijn alle gebruikers van niet-woningen in de bedrijveninvesteringszone onderworpen aan de BIZ-bijdrage. Ingeval van leegstand wordt de eigenaar van het object aangeslagen. Naast ondernemers die commerciële activiteiten verrichten, kunnen dat ook maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk zijn zoals club- en buurthuizen, sportverenigingen, culturele instellingen, kerken of overheidsinstellingen. Ondanks deze nuancering zal hierna kortweg steeds over ondernemers worden gesproken.

Insteek Groot-Renesse