Regeling vervallen per 11-01-2019

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent deskundigheidsbevordering 3e Openstellingsbesluit Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties

Geldend van 13-10-2018 t/m 25-06-2019

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent deskundigheidsbevordering 3e Openstellingsbesluit Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties

Besluit van Gedeputeerde Staten van Flevoland tot vaststelling van het derde openstellingsbesluit van de maatregel ‘Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties’, op grond van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Flevoland 2014-2020

Gedeputeerde Staten van Flevoland, overwegende dat:

  • -

    het wenselijk is om steun te verlenen aan deskundigheidsbevordering, studiegroepen, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsactiviteiten, workshops en gezamenlijke coaching van ondernemers in de landbouw, gericht op de overdracht van kennis aan groepen met als doel het stimuleren van de toepassing van kennis en innovaties in de praktijk;

  • -

    de Nederlandse landbouwsector voor de opgave staat om én concurrerend te blijven én de negatieve effecten op milieu, landschap en leefklimaat te verminderen;

  • -

    gelet op artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) Flevoland 2014-2020;

BESLUITEN

  • I.

    De maatregel ‘Trainingen workshops, ondernemingscoaching en demonstraties’ uit de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) open te stellen in de periode van 29 oktober 2018, 09.00 uur tot en met 11 januari 2019, 17.00 uur;

  • II.

    Het subsidieplafond voor het indienen van aanvragen vast te stellen op totaal € 933.511, bestaande voor € 466.755 uit ELFPO middelen en € 466.755 uit provinciale middelen;

  • III.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1. Subsidiabele activiteiten

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor demonstraties of het verzorgen van trainingen, workshops en coaching aan (een groep van) landbouwondernemers.

  • 2. De activiteiten hebben als doel het informeren van landbouwers over innovaties en modernisering, en de toepassing ervan te bevorderen rond één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

    • b.

      beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

    • c.

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik of een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlakte water en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

    • d.

      klimaatmitigatie;

    • e.

      klimaatadaptatie;

    • f.

      verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

    • g.

      behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit;

Artikel 2. Doelgroep

Subsidie wordt verstrekt aan degene(n) die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert aan landbouwers in Flevoland.

Artikel 3. Aanvraag

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.7 van de Verordening bevat de aanvraag om subsidie:

    • a.

      een omschrijving van de organisatie waaruit blijkt dat de organisatie beschikt over voldoende gekwalificeerd en getraind personeel om de activiteit uit te voeren;

    • b.

      een omschrijving van het aantal demonstraties, trainingen, workshops en coaching trajecten en het aantal (te verwachten) deelnemers per onderdeel.

  • 2. Indien het voornemen is om voor deelname aan een kennisoverdrachtsactiviteit bij de deelnemers een bijdrage in rekening te brengen, dient dit inzichtelijk gemaakt te worden bij de subsidieaanvraag.

Artikel 4. Subsidiabele kosten

Conform artikel 2.1.4 van de Verordening wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten, voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project:

  • a.

    kosten voor de inzet van procesbegeleiders en adviseurs;

  • b.

    materiaalkosten;

  • c.

    huur van ruimten en bijbehorende faciliteiten;

  • d.

    kosten voor drukwerk, mailings en de inrichting van website(s), gekoppeld aan de activiteit;

  • e.

    kosten van koop of huurkoop van fysieke investeringen die noodzakelijk zijn bij demonstratieactiviteiten;

  • f.

    kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • g.

    voorbereidingskosten;

  • h.

    personeelskosten van bij de uitvoering van de activiteit betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

  • i.

    bijdrage(n) in natura, in de vorm van onbetaalde eigen arbeid, voor zover het gaat om het verzorgen van demonstraties.

Artikel 5. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.13 van de Verordening zijn de navolgende kosten niet subsidiabel:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma’s of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan trainingen, cursussen en coaching deel te nemen.

Artikel 6. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt indien de na beoordeling berekende subsidie lager is dan € 50.000.

Artikel 7. Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de criteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in Artikel 8.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 van de Verordening worden de projecten gerangschikt op volgorde van de meest behaalde punten naar het laagst aantal behaalde punten.

  • 3. Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in voor de selectie van projecten. De Adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de criteria zoals opgenomen in Artikel 8.

Artikel 8. Rangschikking

  • 1. De aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

    • a.

      kans op succes/haalbaarheid;

    • b.

      effectiviteit;

    • c.

      efficiëntie.

  • 2. Voor ieder van de in het 1e lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3. De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium kans op succes/haalbaarheid heeft een wegingsfactor 4;

    • b.

      het criterium effectiviteit heeft een wegingsfactor 3;

    • c.

      het criterium efficiëntie heeft een wegingsfactor 2.

Artikel 9. Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 1.8 van de Verordening wordt subsidie geweigerd indien:

    • a.

      het project bij de weging op de selectiecriteria zoals opgenomen in artikel 8 minder dan 27 punten scoort;

    • b.

      niet wordt voldaan aan het bepaalde in dit openstellingsbesluit en/of de Verordening.

Artikel 10. Verplichtingen aanvrager

  • 1. Indien door deelnemers een financiële bijdrage moet worden betaald om de kennisoverdrachtsactiviteit te kunnen bezoeken is de subsidieontvanger verplicht om bij de financiële bijdrage die aan bezoekers in rekening wordt gebracht, dit op te geven bij de subsidieaanvraag.

  • 2. Onverminderd artikel 1.17 van de Verordening heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden, het aantal deelnemers aan deze trainingen en de herkomst van de deelnemers bij te houden.

Artikel 11, Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit wordt aangehaald als “3e Openstellingsbesluit Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties”.

  • 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Ondertekening

Aldus vastgesteld In de vergadering van Gedeputeerde Staten van 2 oktober 2018.

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

de secretaris,

de voorzitter,

Algemene toelichting

Met dit 3e openstellingsbesluit van de maatregel ‘Trainingen, Workshops, Ondernemingscoaching en Demonstraties’ op grond van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma Flevoland 2014-2020 (POP3) wordt ingezet op kennisoverdracht. Steun voor activiteiten is vooral gericht op activiteiten die gericht zijn op meerdere landbouwers tegelijk. De activiteiten hebben een collectief karakter en kunnen ook in een samenwerkingsverband worden uitgevoerd. Het gaat met name om activiteiten zoals trainingen, workshops en coaching van landbouwers. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om deze landbouwers te informeren over nieuwe kennis, innovaties en maatregelen in de landbouw die leiden tot toepassing daarvan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.

Ook activiteiten die betrekking hebben op de opzet en het in stand houden van studiegroepen waarbij een groep van landbouwers onderling en met adviseurs en andere partijen, waar nuttig, kennis en ervaring kunnen uitwisselen rond een specifiek thema of over een vakgebied komen in aanmerking.

Bij demonstratieactiviteiten gaat het er voornamelijk om dat landbouwers kennisnemen van nieuwe kennis, innovatie en maatregelen en de toepassing daarvan in de praktijk en die bijdragen aan de verduurzaming van de sector. De demonstratieactiviteiten vinden plaats op elke willekeurige locatie waar nieuwe kennis dan wel praktijkkennis kan worden gedemonstreerd.

De maatregel richt zich vooral op overdracht van kennis aan groepen van ondernemers in de agrosector met als doel om kennis en innovaties in de praktijk toe te passen. Projecten dienen zich om die reden te richten op de thema’s, zoals benoemd in dit Openstellingsbesluit.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Subsidiabele activiteiten

Via deze openstelling kan steun worden verleend voor verwerving van deskundigheid, studiegroepen, demonstratieactiviteiten, voorlichtingsacties, workshops en gezamenlijke coaching van ondernemers in de landbouw. Verspreiding van informatie en bedrijfsbezoeken kunnen onderdeel vormen van trainingen en demonstratieactiviteiten die vaak in samenhang worden uitgevoerd.

De activiteiten moeten bijdragen aan de thema’s zoals beschreven in artikel 1, lid 2.

In Flevoland hebben de volgende onderwerpen een hoge prioriteit als het gaat om kennisdeling:

  • -

    water & bodem;

  • -

    innovatieve landbouw (zowel gangbaar als bijv. biologisch) o.a. op het gebied van precisielandbouw, SMART-farming, agro city engineering, circulaire economie, biobased economy;

  • -

    thema’s zoals benoemd in het programma “Landbouw meerdere smaken”.

 

Water & bodem

Duurzaam bodembeheer is in potentie de trekker van de Flevolandse landbouw. Het stimuleren van toepassing van duurzaam bodembeheer als structureel onderdeel van de bedrijfsvoering om daarmee het landbouwkundig gebruik, de bodemconditie en tevens het watersysteem te verbeteren is de sleutel.

 

Het Actieplan Bodem & Water (ABW) stelt zich tot doel om – door gezamenlijke inzet – het perspectief op een duurzame landbouw voor de langere termijn in Flevoland te versterken. Belangrijke basisvoorwaarden daarvoor zijn een goed functionerende bodem (structuur, vruchtbaarheid en bodemgezondheid) die in staat is om water en voedingsstoffen op maat te leveren en kan bijdragen aan de weerbaarheid van gewassen. Een bijkomstigheid is dat er ruimte ontstaat voor waterberging en dat de waterkwaliteit in het oppervlaktewater verbetert door geringere af- en uitspoeling, hetgeen een stimulerend effect heeft op de biodiversiteit in de sloten. Ook hoe we in bodemdalingsgebieden komen tot vormen van landgebruik - die aansluiten op de veranderende omstandigheden - wordt hierbij als een urgent punt aangemerkt. Daarnaast is de aanpak van erf- en perceelemissie van belang om de waterkwaliteit te verbeteren. Deze thema’s komen ook terug in de Flevolandse opgaves.

  

Het ABW werkt aan bewustwording door stimuleren van kennisdeling, demonstratie en het uitnodigen van ondernemers om initiatieven en maatregelen te nemen voor duurzaam bodemgebruik en schoon en voldoende water. Hierbij is een belangrijk doel van het actieplan – bijvoorbeeld via de kennis van koplopers - de ondernemers in het peloton te bereiken. Dat vraagt dat alle partijen die ondernemers ontmoeten (zoals toeleverende en afnemende partijen) mee willen doen in deze bewustwording en activering van de ondernemers.

 

Binnen het ABW staat een aantal procescriteria centraal. Van meerdere maatregelen weten we dat ze werken voor een beter bodem- en waterbeheer, de voorlopers passen het toe, maar hoe komen we verder naar iedere ondernemer? Hierbij wil het ABW vraag gestuurd werken omdat op het moment dat het eigenaarschap van de activiteiten meer bij de ondernemers ligt, er meer kans is dat het resultaat is geborgd bij ondernemers. Dit heeft geleid tot het ABW-procescriterium ‘Initiatief bij de ondernemer’: het is belangrijk dat boeren zelf initiatief nemen (in welke vorm dan ook), dat zij gemotiveerd zijn kennis toe te passen en dat duidelijk wordt hoe de kennis en de toepassing voor de lange termijn is geborgd, ook na afloop van de activiteit.

 

Voor meer informatie wordt verwezen naar de ABW-website: www.bodemenwaterflevoland.nl.

 

Innovatieve landbouw

De provincie Flevoland heeft de ambitie om tot ver buiten Europa bekend te zijn als groene, gezonde en voedselproducerende regio. Uit de lucht lijkt Flevoland misschien nog monofunctioneel; op het erf blijkt elk bedrijf zijn eigen specialisatie en bedrijfsmodel te hebben. Verwerking, handel, technologie, stadslandbouw, alles vindt zijn plek. Een sector met meerdere smaken. Economie en werkgelegenheid groeien vooral buiten de primaire sector, maar zijn daarbinnen wel sterk geworteld. In onderwijs, onderzoek en agrotechniek gebeurt veel, zowel gangbaar als biologisch. De uitdaging is om kennis, onderwijs en onderzoek meer te laten aansluiten op de vraag in de hele voedselketen én de praktijk de kans te geven bij te dragen aan de ontwikkeling van de landbouw.

 

De Nederlandse land- en tuinbouwsector staat voor de grote uitdaging om nieuwe voedselproductie concepten te ontwikkelen die erop gericht zijn de groeiende wereldbevolking te voeden en de milieubelasting te verminderen. Aan deze doelstelling, kortweg aangeduid met “twee keer meer met twee keer minder”, draagt de provincie bij door het versterken van duurzame, innovatieve productieketens die gericht zijn op de grondgebonden landbouw, de biobased economy en de metropolitane landbouw.

 

In de Flevolandse landbouw gaan schaalvergroting en specialisatie in de komende jaren onverminderd door. Dit gaat gepaard met de introductie van nieuwe technologieën, met name op het gebied van robotisering, sensortechnologie en gebruik van ‘big data’. Voor de Flevolandse landbouw ligt hier dan ook een belangrijke innovatie-opgave. De ontwikkelingen in deze hightech precisielandbouw gaan snel. Er zijn in de afgelopen jaren al diverse proef- en demonstratieprojecten in Flevoland uitgevoerd. Ook zijn er themadagen georganiseerd, waarvoor vanuit het agrarisch bedrijfsleven veel belangstelling is. Toch moet ook worden geconstateerd dat veel ondernemers nog wat afwachtend zijn.

Bestaande kennis en technologieën moeten verder worden ontsloten en toepasbaar gemaakt voor de dagelijkse praktijk. Hier ligt een belangrijke opgave.

 

Sensortechnologie (bijv. met GPS en drones), automatisering en andere ICT-toepassingen bieden steeds meer mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen de diverse schakels in de productie- en verwerkingsketen. Door tracking en tracing wordt het mogelijk om de productstroom door de gehele keten te sturen en te optimaliseren en transparant te maken. Zo kan bijvoorbeeld met gegevens over de teelt- en oogstomstandigheden de bewaartechniek worden geoptimaliseerd. Dit leidt tot energiebesparing, een reductie van bewaarverliezen en een verbetering van de kwaliteit van het eindproduct.

Een succesvolle circulaire economie draait om het bundelen en afstemmen van grondstofstromen. Massa en volume combineren met een productieketen is voorwaarde voor een sluitende businesscase.

     

Binnen het brede thema van de biobased economy ligt de kracht van Flevoland in het gebruik van groene grondstoffen, reststofverwerking en het gebruik hiervan in nieuwe materialen. Voor het verwaarden van biomassa zijn nieuwe inzichten nodig. Er zijn mogelijkheden om uit biomassa grondstoffen te winnen voor de verpakkingsmiddelen-, voedingsmiddelen- en de bouwindustrie. Hier ligt voor Flevoland een significante uitdaging, zeker ook gelet op de expertise die hierover door de aanwezige kennis- en onderwijsinstellingen reeds is ontwikkeld.

 

Wereldwijd voltrekt zich een verschuiving van een rurale naar een urbane samenleving. Verwacht wordt dat in de nabije toekomst meer dan 60 % van de wereldbevolking zal zijn geconcentreerd in stedelijke gebieden. De landbouw, als grondstofleverancier van ons voedsel, vindt plaats in de periferie van de stad en ook ver daarbuiten.

Dat heeft ook nadelen. Consumenten raken vervreemd van de wijze waarop hun voedsel wordt geproduceerd en ons voedsel wordt over steeds grotere afstanden getransporteerd. Er is daarom een duidelijke tendens om voedselproductie weer terug naar de stad te halen. Daarbij wordt gezocht naar een verbinding tussen landbouw en stedelijke ontwikkeling. Metropolitane landbouw, of agro city engineering kan als een verbijzondering van stadslandbouw worden gezien. Bij metropolitane landbouw gaat het vooral over de vervlechting van stedelijke ontwikkeling met grootschalige, hoogtechnologische landbouw. Metropolitane landbouw focust op het robuust maken van de voedselvoorziening in een grootstedelijke omgeving door inzet van slimme technologie.

 

Artikel 2. Doelgroep

Subsidie kan worden verstrekt aan degene(n) die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting levert. De kennisoverdracht of- voorlichting wordt geleverd aan landbouwers.

Het is ook mogelijk als samenwerkingsverband een aanvraag in te dienen. In dat geval dient bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst toegevoegd te worden. Een format van een dergelijke overeenkomst vindt u op de website van de provincie. Een samenwerkingsverband waarbij deelnemers een netwerk opzetten waarin de nieuwste kennis en ervaringen kan worden uitgewisseld, kan uitkomst bieden bij de organisatie van demonstraties, dit kan ook in de vorm van een ‘community of practice’, proeftuinen of dergelijke.

 

Bij een aanvraag dienen curricula vitae van de uitvoerders van de acties te worden overgelegd met informatie over (bij)scholing en ervaring, waaruit blijkt dat er voldoende bekwaamheid is om de activiteiten succesvol uit te voeren.

 

Artikel 5. Niet-subsidiabele kosten

Deze openstelling is toegespitst op de overdracht van bestaande kennis aan een grotere groep landbouwers. Kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis zijn dan ook niet subsidiabel, omdat het hierbij niet gaat om overdracht van bestaande kennis. Uitzondering hierop vorm nieuwe kennis die ontwikkeld wordt ten tijde van demonstraties, denk hierbij aan de eerder genoemde ‘community of practice’, waarbij uit ervaringen van individuen nieuwe kennis kan ontstaan.

 

Ook de inbreng van eigen uren door landbouwers om aan trainingen, cursussen en coaching deel te nemen (het halen van kennis) is niet subsidiabel binnen deze openstelling.

 

Artikel 6. Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie is op grond van de Verordening POP3 80% van de subsidiabele kosten.

Er geldt voor deze maatregel een ondergrens: de som van de subsidiabele kosten moet minimaal € 50.000 bedragen.

Subsidie waarvan het subsidiabele bedrag onder deze ondergrens uitkomt, wordt niet uitgekeerd. Dit betekent dat per aanvraag minimaal een bedrag van €62.500 moet worden geïnvesteerd, er daarbij vanuit gaande dat de investering voor 80% subsidiabele kosten omvat.

Met deze bepaling wil de provincie te hoge uitvoeringskosten van POP3 tegengaan en tegelijkertijd een meerjarige en programmatische aanpak stimuleren.

 

Attentiepunt: een subsidieaanvraag voor een bedrag van € 62.500 kan dus worden geweigerd als na de beoordeling een deel van de kosten niet subsidiabel blijkt te zijn.

      

Artikel 7. Selectiecriteria, weging en selectie

In deze openstelling wordt gewerkt volgens de tendersysthematiek. Dit betekent dat de aanvragen worden beoordeeld op kwaliteit aan de hand van een toetsing aan vooraf gekozen selectiecriteria.

 

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld en in een rangorde op een lijst geplaatst op basis van de score op de selectiecriteria. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat door de adviescommissie aan het project is toegekend. Voor elk project geldt dat een minimum aantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te komen. In het geval van deze openstelling is dat minimaal 27 punten.

Het doel van deze systematiek is om de beste projecten uit het totaalaanbod van aanvragen te selecteren. Als consequentie hiervan bestaat de mogelijkheid dat, indien binnen een tender het subsidieplafond wordt overschreden, de projecten met de laagste scores geen subsidie ontvangen. Mocht het plafond niet worden bereikt, dan worden alle projecten die de minimumscore hebben gehaald, gesubsidieerd.

 

Wij adviseren aanvragers zich tijdig en terdege te oriënteren op de selectiecriteria: na sluiting van de indieningstermijn kunnen aanvragen niet meer gewijzigd of aangevuld worden.

 

Artikel 8. Rangschikking

Na sluiting van de openstellingstermijn worden alle aanvragen beoordeeld op basis van een aantal selectiecriteria en via een wegingsfactor in een bepaalde rangorde geplaatst. Per criterium kunnen 0, 1, 2, 3, 4 of 5 punten worden toegekend. Aan elk criterium wordt een wegingsfactor 1, 2, 3 of 4 toegekend.

 

Voor deze openstelling gelden de volgende selectiecriteria en wegingsfactoren:

  • 1.

    kans op succes/haalbaarheid : 0-5 punten wegingsfactor 4;

  • 2.

    effectiviteit : 0-5 punten wegingsfactor 3;

  • 3.

    efficiëntie : 0-5 punten wegingsfactor 2.

 

Criterium

Maximaal aantal punten

Wegings-

factor

Maximale

score

Kans op succes/haalbaarheid

5

4

20

Effectiviteit

5

3

15

Efficiëntie

5

2

10

TOTAAL

 

 

45

 

Omdat de gemiddelde score op de criteria minimaal voldoende dient te zijn, wordt de minimumscore vastgesteld op minimaal 60% van de totaal te behalen score. De minimumscore bedraagt derhalve voor deze openstelling 60% van 30 = 27 punten.

 

De selectiecriteria worden hieronder toegelicht.

 

Ad 1. Kans op succes/ haalbaarheid

De kans dat het project succesvol uitgevoerd kan worden en/of succesvol zal zijn in het ‘verder gaan’.

De kans op succes wordt bij kennisoverdrachtsacties door verschillende aspecten beïnvloed. Deze aspecten zullen in samenhang worden bezien. Er zal in gelijke mate worden getoetst op:

  • a.

    de kwaliteit van de aanbieder van de kennis. De volgende aspecten worden daarbij bezien:

    • -

      de aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het werk;

    • -

      de mate waarin de aanbieder, gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten, kennis en ervaring inbrengt om de specifieke kennisoverdrachtsactie bedoeld in de openstelling te kunnen verzorgen;

  • b.

    de kwaliteit van het projectplan. Hierbij zal gekeken worden naar de volgende aspecten:

    • -

      hoe realistisch is het plan;

    • -

      zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken;

    • -

      kent het project een realistische planning, opzet en begroting;

    • -

      zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd;  

  • c.

    de mate waarin uit het projectplan blijkt dat deelnemers uitgedaagd worden om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te (blijven) passen.

 

Toelichting selectiecriterium 2a: kwaliteit van de kennisaanbieder

De aanbieder moet aantoonbaar gekwalificeerd zijn voor het uitvoeren van het project. Als daaraan is voldaan, kan de aanbieder – gelet op kennis, ervaring en netwerk van de docenten - in staat zijn de kennis over te brengen.

 

De mate waarin de door de aanvrager in te zetten personen voldoende gekwalificeerd zijn voor het uitvoeren van het project blijkt o.a. uit Cv’s en de opdrachtenlijsten, ook wel trackrecord genoemd. Ervaring in Flevoland of andere vergelijkbare gebieden zoals polders en kleigebieden is een pré. Daarnaast wordt er beoordeeld of de personen ervaring hebben met voorlichten, coachen en motiveren van ondernemers in de Flevolandse agrarische context.

 

Toelichting selectiecriterium 2b: kwaliteit van het projectplan

Een andere belangrijke factor die de kans op een succesvolle kennisoverdrachtsactie bepaalt is de kwaliteit van het projectplan: hoe realistisch is het plan, zijn relevante partijen bij de ontwikkeling van de kennisoverdrachtsactie betrokken, kent het project een realistische planning, opzet en begroting, zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

De kwaliteit van het projectplan moet in ieder geval voldoen aan:

  • -

    een heldere presentatie van de doelstellingen en de beoogde (project)resultaten (inclusief borging van de resultaten en beoogde effecten bij het werkveld);

  • -

    een duidelijke beschrijving van de aanpak inclusief werkwijze, begroting, planning en organisatie van het project en de projectactiviteiten in relatie tot de beoogde resultaten;

  • -

    een realistisch en uitvoerbare aanpak inclusief uitwerking van randvoorwaarden;

  • -

    een heldere beschrijving van de mogelijke risico’s in de uitvoering en de mogelijkheden deze te voorkomen of te beperken.

 

Toelichting selectiecriterium 2c: mate van toepassing in de praktijk

Van belang is dat de kennis praktisch toepasbaar dan wel toegesneden is op de situatie in Flevoland. Hierbij spelen zaken als:

  • -

    in hoeverre gaat het idee in op de behoefte van het gebied en sluit het aan op de Flevolandse praktijk en ontwikkelingen;

  • -

    in welke mate is het project breed en direct toepasbaar in de praktijk;

  • -

    kan het project een voorbeeldfunctie vervullen voor anderen, zodat zij aan de slag gaan.

 

Om dit te bewerkstelligen is het belangrijk om de doelgroep te bereiken en daar actie te genereren met behulp van o.a. bestaande praktijkkennis en nieuwe toepassingen. Doel is het uitdagen van de deelnemers om de geleerde kennis daadwerkelijk (blijvend) toe te passen en in te zetten op verdere verspreiding van de kennis (‘van koploper naar peloton’).

 

Ad 2. Effectiviteit

De effectiviteit van een kennisoverdrachtactie is gerelateerd aan de doelstelling van deze openstelling.

 

Bij de bepaling wat de bijdrage van het ingediende project is aan die doelstelling zal worden gelet op de volgende aspecten:

  • a.

    de bijdrage die het project levert aan het bereiken van de beleidsdoelstelling c.q. de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het doel van deze openstelling;

  • b.

    het bereik van de activiteit. Hierbij wordt gekeken naar:

    • -

      het aantal bijeenkomsten;

    • -

      het aantal vervolgbijeenkomsten per individuele deelnemer;

    • -

      het aantal deelnemers;

    • -

      de breedte van de doelgroep van de specifieke actie of acties;

    • -

      het aantal contacturen per deelnemer;

  • c.

    de wijze waarop en mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd.

    

Toelichting selectiecriterium 1a en b:

In artikel 1 zijn de doelen (onderwerpen en thema’s) van deze openstelling uitgewerkt. Voor achtergrond van deze doelen verwijzen we u ook naar de algemene toelichting.

 

Toelichting selectiecriterium 1c:

Het initiatief ligt bij de ondernemer, het is belangrijk dat boeren zelf initiatief nemen (in welke vorm dan ook), dat zij gemotiveerd zijn kennis toe te passen en dat duidelijk wordt hoe de kennis en de toepassing voor de lange termijn is geborgd, ook na afloop van de activiteit.

 

Ad 3. Efficiëntie

Gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

 

Toelichting scores bij de selectiecriteria

voor de criteria ‘effectiviteit’ en ‘kans op succes/haalbaarheid’ worden de scores als volgt bezien:

  • -

    0 punten: het project draagt slechts in zeer geringe mate bij aan het criterium;

  • -

    1 punt: het project draagt in geringe mate bij aan het criterium;

  • -

    2 punten: het project draagt matig bij aan het criterium;

  • -

    3 punten: het project draagt in voldoende mate bij aan het criterium;

  • -

    4 punten: het project draagt goed bij aan het criterium;

  • -

    5 punten: het project draagt zeer goed bij aan het criterium.

 

Voor het selectiecriterium ‘efficiëntie’ worden de scores anders beoordeeld en als volgt bezien:

  • -

    0 punten = onvoldoende

    Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet.

    De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

  • -

    1 punt = gering

    De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

  • -

    2 punten = matig

    Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde zijn in kaart gebracht en gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

  • -

    3 punten= voldoende

    De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde zijn in kaart gebracht en gebruikt voor de basis van het projectplan.

  • -

    4 punten = goed

    De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

  • -

    5 punten = zeer goed

    De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde.

 

Samen met de wegingsfactor die wordt toegelicht bij het artikel over de rangschikking, bepaalt de gewogen score op deze criteria de positie op de ranglijst.

 

Plafond behaald en gelijke puntentelling

Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal totaalpunten hebben gekregen en hun som dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: a. effectiviteit, b. efficiëntie, c. kans op succes/haalbaarheid. Mochten ook deze afzonderlijke scores gelijkluidend zijn, dan wordt de rangschikking bepaald door loting.

 

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.