Regeling vervallen per 23-03-2022

Verordening leerlingenvervoer Ridderkerk 2018

Geldend van 29-03-2018 t/m 22-03-2022

Intitulé

Verordening leerlingenvervoer Ridderkerk 2018

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 februari 2018, verseonnr: ;

gelet op de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, 4 van de Wet op de expertisecentra en 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

besluit:

  • 1.

    In te trekken de Verordening leerlingenvervoer Ridderkerk 2013

  • 2.

    vast te stellen de Verordening leerlingenvervoer Ridderkerk 2018

TITEL 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aangepast vervoer: vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, taxibus of bustaxi;

  • b.

    afstand: afstand tussen de woning en de school, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg;

  • c.

    begeleider: ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om de leerling tijdens het vervoer te begeleiden;

  • d.

    commissie van onderzoek:  commissie als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra;

  • e.

    commissie voor de begeleiding: commissie als bedoeld in artikel 40b van de Wet op de expertisecentra; 

  • f.

    drempelbedrag: is een eigen bijdrage gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer;

  • g.

    eigen vervoer: vervoer per eigen motorvoertuig of fiets;

  • h.

    inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • i.

    inkomensafhankelijke bijdrage: is een bijdrage gebaseerd op het inkomen van ouders die wordt toegepast voor basisonderwijs waarvan de afstand 20 km of meer bedraagt;

  • j.

    leerling: leerling van een school als bedoeld in dit artikel;

  • k.

    ondersteuningsplan:

    • 1.

      voor het primair onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of

    • 2.

      voor het voortgezet onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • l.

    ontwikkelingsleeftijd: is de leeftijd waarop de leerling functioneert;

  • m.

    opdc: orthopedagogisch en -didactisch centrum als bedoeld in artikel 17a, lid 10a, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • n.

    openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer per bus, trein, metro, tram, veerdienst of auto;

  • o.

    opstapplaats: plaats aangewezen door het college, vanaf waar de leerling gebruik kan maken van het vervoer;

  • p.

    ouders: ouders, voogden of verzorgers van de leerling;

  • q.

    regionale verwijzingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • r.

    reistijd: totale tijdsduur die ligt tussen het verlaten van de woning en de aanvang van de schooldag volgens de schoolgids, minus maximaal 10 minuten, indien en voor zover de leerling het schoolgebouw met bijbehorend terrein gewoonlijk eerder bereikt dan de schoolgids aangeeft, dan wel de totale tijdsduur die ligt tussen het einde van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning, plus een eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer of maximaal 10 minuten bij gebruikmaking van aangepast vervoer;

  • s.

    samenwerkingsverband:

    • 1.

      voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of

    • 2.

      voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    school:

    • 1.

      basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;

    • 2.

      school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of

    • 3.

      school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • u.

    schooltijd: begin en einde van de schooldag volgens het algemene schoolplan;

  • v.

    schoolplan: jaarplan waarin opgenomen de onderwijskundige lessen en ondersteunende activiteiten;

  • w.

    stage: praktische leertijd bij de beroepsopleiding;

  • x.

    toegankelijke school: school waarop de leerling is aangewezen van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school;

  • y.

    vervoer: openbaar vervoer, aangepast vervoer of eigen vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school dat plaatsvindt in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens de schoolgids, tenzij de structurele handicap van een leerplichtige leerling die aansluiting onmogelijk maakt;

  • z.

    vervoersvoorziening:

    • 1.

      bekostiging van de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer voor de leerling en zo nodig diens begeleider;

    • 2.

      aanbieding van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen; of

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider;

  • aa.

    woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft.

Artikel 2. Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten

  • 1. Ten behoeve van het schoolbezoek kent het college aan de ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen op aanvraag een vervoersvoorziening toe, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 2. Indien het college een vervoersvoorziening als bedoeld in het eerste lid verstrekt, kunnen ouders ingevolge het bepaalde in deze verordening een eigen bijdrage in de vervoerskosten verschuldigd zijn.

  • 3. De verschuldigde eigen bijdrage wordt indien mogelijk direct in mindering gebracht op de toegekende vergoeding, of wordt door middel van facturering aan de ouders opgelegd.

  • 4. Bij weigering tot of nalatigheid in de betaling van de verschuldigde eigen bijdrage vervalt de aanspraak op bekostiging.

  • 5. Ongeacht de bepalingen in deze verordening, blijven ouders verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kinderen.

  • 6. Indien de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, wordt de bekostiging op aanvraag verstrekt aan de leerling.

Artikel 3. Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstapplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weggelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de ouders met het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.

  • 2. Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.

  • 3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan, zoals dat is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.

Artikel 4. Toekenning vervoersvoorziening

Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de uitbetaling, alsmede de periode van vergoeding, met dien verstande dat de tijdsduur, indien dit mogelijk is, voor meerdere jaren of de hele schoolperiode kan worden vastgesteld.

Artikel 5. Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor bekostiging van de vervoerskosten wordt gedaan door indiening bij het college van een volledig ingevuld aanvraagformulier, dat door het college is vastgesteld. Het aanvraagformulier dient ondertekend te zijn en voorzien van de op het formulier gevraagde gegevens.

  • 2. De aanvraag wordt, indien het een aanvraag voor het eerstvolgende schooljaar betreft, (uiterlijk) acht weken voor aanvang van het schooljaar ingediend.

  • 3. Indien dit voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, kan het college de ouders verzoeken aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 4. Indien dit voor een juiste beoordeling noodzakelijk is, kan het college advies inwinnen bij onafhankelijke externe deskundigen.

  • 5. Het college besluit op de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 6. Het college kan de in het vorige lid bedoelde beslistermijn met ten hoogste vier weken verdagen. Zij stelt de ouders hiervan schriftelijk in kennis.

  • 7. Indien de bekostiging van de vervoerskosten wordt toegekend, wordt deze met ingang van:

    • a.

      het nieuwe schooljaar toegekend, als de aanvraag uiterlijk acht weken voor aanvang van de eerst volgende zomervakantie van de school volledig is ingediend;

    • b.

      de door de ouders verzochte datum toegekend, als het een aanvraag gedurende het schooljaar betreft mits de aanvraag binnen een redelijke termijn is ingediend waar tijdig op geanticipeerd kan worden. De ingangsdatum van de voorziening ligt niet voor de datum van de ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6. Doorgeven van wijzigingen

  • 1. De ouders zijn verplicht wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de toegekende bekostiging, onder vermelding van de datum van wijziging, per direct schriftelijk mede te delen aan het college.

  • 2. Conform het eerste lid dienen incidentele wijzigingen, zoals ziekte, doktersbezoek of ander incidenteel verzuim, per direct schriftelijk of telefonisch gemeld te worden. Indien niet conform he gestelde wordt gehandeld kunnen daar financiële gevolgen voor de aanvrager uit voortvloeien;

  • 3. Indien sprake is van een wijziging die van invloed is op de toegekende bekostiging, vervalt de aanspraak en verstrekt het college al dan niet opnieuw een bekostiging.

  • 4. Indien de ouders niet voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, en het college een wijziging als bedoeld in het derde lid vaststelt, waardoor blijkt dat ten onrechte bekostiging van de vervoerskosten is verstrekt, vervalt de aanspraak per direct en verstrekt het college al dan niet opnieuw bekostiging van de vervoerskosten.

  • 5. De vervoersvoorziening kan worden gewijzigd, opgeschort of ingetrokken indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat er op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling van de aanvraag de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest.

  • 6. Een ten onrechte genoten bekostiging kan van de ouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend bij een eventuele nieuwe verstrekking van een bekostiging.

Artikel 7. Overige bepalingen

  • 1. De aanspraak op bekostiging wordt verminderd met de aanspraak op een toelage, voor zover die betrekking heeft op de reiskosten van de betreffende leerling.

  • 2. De verantwoordelijkheid voor het gedrag van de leerling gedurende het verblijf van de leerling in het aangepast vervoer berust bij de ouders.

  • 3. In geval van ernstig wangedrag door de leerling gedurende het verblijf in het aangepast vervoer, kan het college besluiten de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten te wijzigen, op te schorten dan wel in te trekken.

TITEL 2: Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

Artikel 8. Algemene bepalingen

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die:

    • a.

      een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een vervoersvoorziening, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school twee of meer kilometer bedraagt.

    • b.

      een school bezoekt voor speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2. Deze titel is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die voortgezet onderwijs volgen.

  • 3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt bekostiging verstrekt voor het vervoer over de afstand tussen de woning dan wel opstapplaats en:

    • a.

      de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, waarbij het samenwerkingsverband er naar streeft om de meest dichtstbijzijnde passende voorziening te adviseren aan de ouders/verzorgers, of

    • b.

      een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a. bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs, bedoeld onder a.

  • 4. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen, zij beoordelen eveneens de ontwikkelingsleeftijd van de leerling en dragen daarnaast andere relevante informatie aan dat van belang is bij het beoordelen van de aanvraag.

Artikel 9. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een vervoersvoorziening op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien wordt voldaan aan de kilometergrens genoemd in artikel 8.

  • 2. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten per vervoer per fiets.

Artikel 10. Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider

  • 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 8, verstrekt het college tevens bekostiging van een begeleider op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

  • 2. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

Artikel 11. Voorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast aan de ouders van de leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 8, en

    • a.

      de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50 % of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of

    • b.

      openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

    • c.

      de ouders genoegzaam kunnen aantonen dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of

    • d.

      de leerling gelet op zijn structurele lichamelijke, psychische, verstandelijke of zintuiglijke beperking niet in staat is –ook niet onder begeleiding- gebruik te maken van het openbaar vervoer.

  • 2. Indien begeleiding in het aangepaste vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten, welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepaste vervoer.

Artikel 12. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening, kan het college de ouders op aanvraag toestaan een of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid; of

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto, afgeleid van de Reisregeling binnenland, indien aanspraak zou bestaan op een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3. Indien toestemming ingevolge het eerste lid aan de ouders is verleend, bekostigt het college aan de ouders die meer dan een leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de auto afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4. Aan de ouders die een of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van een of meer leerlingen bekostiging ontvangen, afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5. Indien aanspraak bestaat op een vervoersvoorziening en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is, dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets, bekostigt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Artikel 13. Eigenbijdrage

  • 1. Aan de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs voor basisonderwijs bezoekt, van wie het gezinsinkomen meer bedraagt dan € 25.650,-, wordt slechts bekostiging verstrekt voor zover de kosten van het vervoer van die leerling de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel 8 bepaalde afstand te boven gaan.

  • 2. In geval het college het vervoer laat verzorgen, betalen de ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, per leerling per schooljaar een eigen bijdrage dat gelijk is aan de kosten van het openbaar vervoer over de in artikel10 bepaalde afstand, indien het inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 25.650,-.

  • 3. De kosten voor openbaar vervoer, genoemd in het eerste en tweede lid, betreffen de kosten van openbaar vervoer die voor die afstand redelijkerwijs zouden worden gemaakt, ongeacht de aanwezigheid van openbaar vervoer of het daadwerkelijk gebruik ervan. Bij het bepalen van de kosten wordt rekening gehouden met de kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

  • 4. Het bedrag € 25.650,- genoemd in het eerste en tweede lid, wordt met ingang van januari 2018 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzicht van het voorafgaande jaar en rekenkundig afgerond op een veelvoud van €450. Het aangepaste bedrag treedt in plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag.

  • 5. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 14. Financiële draagkracht

  • 1. Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs (zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs) meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag.

  • 2. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

  • 3. De hoogte van het bedrag als bedoeld in het eerste lid en de bijdrage als bedoeld in het tweede lid worden berekend per gezin en zijn afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de ouders.

Zij bedragen:

Jaarlijks inkomen in euro’s

Jaarlijkse eigen bijdragen in euro’s

0-34.000

Nihil

34.000-41.000

145

41.000-47.500

600

47.500-53.500

1120

53.500-61.000

1635

61.000-67.500

2155

67.500 en verder

Voor elke extra € 5.000: € 530 erbij

  • 4. De inkomensbedragen, genoemd in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2018 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 500,-.

  • 5. De bedragen van de eigen bijdrage, bedoeld in het derde lid, worden met ingang van 1 januari 2018 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het consumentenprijsindexcijfer van de reeks alle huishoudens op het onderdeel vervoersdiensten heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar, en rekenkundig afgerond op een veelvoud van € 5,-.

  • 6. Deze bepaling is niet van toepassing op leerlingen die wegens hun structurele lichamelijke, psychische, verstandelijke of zintuiglijke handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

TITEL 3: Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

Artikel 15. Algemene bepalingen

  • 1. In deze titel wordt verstaan onder school:

    • a.

      een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs; of

    • b.

      een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.

  • 2. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging van de vervoerskosten, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan twee kilometer bedraagt en;

  • 3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen, zij beoordelen eveneens de ontwikkelingsleeftijd van de leerling en dragen daarnaast andere relevante informatie aan dat van belang is bij het beoordelen van de aanvraag.

Artikel 16. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoekt, bekostiging op basis van het openbaar vervoer, indien voldaan wordt aan artikel 15.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, maar onverminderd het bepaalde in artikel15 verstrekt het college een bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets dan wel bromfiets (op basis van de Reisregeling binnenland), indien de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets. Deze bekostiging is ten hoogste gelijk aan de kosten voor het openbaar vervoer.

Artikel 17. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding en vervoer per fiets

  • 1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school zoals bedoeld onder artikel 15 bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, indien de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.

  • 2. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.

  • 3. In afwijking van de bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, zoals bedoeld in het eerste lid, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets, indien de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets.

Artikel 18. Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

  • 1. Het college verstrekt bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school voor voortgezet (speciaal) onderwijs bezoekt indien voldaan wordt aan het afstandscriterium van artikel 15, en

    • a.

      de leerling, die naar het oordeel van het college, gelet op zijn beperking of ontwikkelingsleeftijd niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van openbaar vervoer gebruik te maken, of;

    • b.

      de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, of:

    • c.

      openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college al dan niet onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets, dan wel zelfstandig gebruik kan maken van het vervoer per bromfiets.

  • 2. Indien het college de in het vorige lid bedoelde aanvraag niet of slechts gedeeltelijk toekent, betrekt zij bij de beoordeling van de aanvraag een eventueel aanwezig (vervoers)advies van deskundigen die voor de beoordeling van die aanvraag van belang kan zijn.

  • 3. Indien begeleiding in het aangepaste vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten, welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepaste vervoer.

Artikel 19. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

  • 1. Indien aanspraak bestaat op bekostiging van de vervoerskosten, kan het college de ouders op aanvraag toestaan één of meer leerlingen zelf te vervoeren of te laten vervoeren.

  • 2. Indien toestemming als gevolg van het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die een leerling zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren:

    • a.

      een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien aanspraak zou bestaan op bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer, behoudens het bepaalde in het vijfde lid;

    • b.

      een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de kortste autoroute, afgeleid van de Reisregeling binnenland, met een maximum van de kosten voor het aangepast vervoer, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 3. Indien toestemming als gevolg van het eerste lid aan de ouders is verleend, verstrekt het college aan de ouders die meer dan één leerling tegelijk zelf vervoeren, dan wel laten vervoeren, een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de kortste autoroute, afgeleid van de Reisregeling binnenland, behoudens het bepaalde in het vierde lid.

  • 4. Aan de ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van gemeentewege voor het vervoer van één of meer leerlingen een bekostiging ontvangen afgeleid van de Reisregeling binnenland, wordt door het college geen bekostiging verstrekt.

  • 5. Indien aanspraak bestaat op bekostiging en het college desgewenst toestaat, dan wel van oordeel is dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets of bromfiets, verstrekt het college aan de ouders een bedrag op basis van een kilometervergoeding voor de fiets dan wel bromfiets, afgeleid van de Reisregeling binnenland.

TITEL 4: Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

Artikel 20. Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

Met inachtneming van artikel 3 kent het college desgewenst een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer toe aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijft, volgens het bepaalde in deze titel.

Artikel 21. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

  • 1. Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het tweede lid bedoelde schoolvakanties.

  • 2. Het college kent aan de ouders een vervoersvoorziening toe voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 3. Titel 2 en 3 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a.

TITEL 5: Slotbepalingen

Artikel 22. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van het leerlingenvervoer betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23. Afwijken van bepalingen

Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zonodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.

Artikel 24. Beleidsregels

Het college stelt nadere regels vast betreffende de uitvoering van deze verordening.

Artikel 25. Inwerkintreding nieuwe verordening en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van bekendmaking.

  • 2.

    De “Verordening Leerlingenvervoer Ridderkerk 2013” wordt met ingang van de in lid 1 genoemde datum ingetrokken.

Artikel 26. Overgangsregeling

Voor leerlingen die in het schooljaar 2017-2018 gebruik maken van het leerlingenvervoer en waarvoor de vervoersvoorziening, op basis van deze verordening, in het nieuwe schooljaar 2018-2019 ongunstiger uitpakt, geldt een overgangsregeling tot 22 februari 2019, hetgeen inhoudt dat de bepalingen van de Verordening leerlingenvervoer 2013 nog tijdelijk van toepassing zijn.

Artikel 27. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer Ridderkerk 2018.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Ridderkerk, d.d. 22 februari 2018

De voorzitter,

De griffier,

Toelichting op de Verordening Leerlingenvervoer Ridderkerk

Inleiding

Ieder kind heeft recht op passend onderwijs. In sommige gevallen kunnen kinderen niet zelfstandig naar school, of kunnen ze niet door hun ouders gehaald en gebracht worden. Als aan bepaalde criteria is voldaan, kunnen ouders een beroep doen op de verordening leerlingenvervoer. De verordening leerlingenvervoer gaat over de bekostiging van een vervoersvoorziening. Het expliciete doel van de regeling is het verstrekken van een voorziening. Het is aan de gemeente om te beslissen in welke vorm de voorziening wordt verstrekt. Het impliciete doel is het effectueren van het recht op onderwijs en de vrijheid van onderwijs.

Voor de toekenning van de vergoeding wordt uitgegaan van de kosten van het vervoer naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor een leerling met een beperking. De ouders kunnen de gemeente ook vragen het vervoer van hun kind(eren) naar de dichtstbijzijnde school van de gewenste levensbeschouwelijke richting te verzorgen. Voor vervoer naar het primair onderwijs voor de niet gehandicapte leerling wordt een eigen bijdrage opgelegd. Dit is niet voor iedere leerling van toepassing (zie nadere uitwerking).

Artikel 4, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs (WPO), artikel 4, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en artikel 4, eerste lid van de Wet op de expertisecentra (WEC), verplichten de gemeenteraad een regeling vast te stellen voor het leerlingenvervoer. De verordening geeft uitvoering aan de taakstelling van de gemeentebesturen inzake de bekostiging van het vervoer van leerlingen van en naar scholen voor basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs, of voortgezet (speciaal) onderwijs die zijn aangesloten bij samenwerkingsverbanden primair of voortgezet onderwijs, alszijnde instellingen voor cluster 1 en cluster 2. Tevens worden nadere regels gegeven voor de bekostiging van het weekeinde- en vakantievervoer.

Er is geen zorgplicht in het kader van leerlingenvervoer voor leerlingen die het reguliere voortgezet onderwijs bezoeken, dus ook niet voor praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs. Een uitzondering geldt voor leerlingen die vanwege een structurele lichamelijke, psychische, verstandelijke of zintuiglijke beperking niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, zij hebben recht op leerlingenvervoer op basis van Titel 5 van de verordening. Dit moet per leerling bekeken worden.

Naast procedurevoorschriften over de wijze waarop de aanvragen voor bekostiging door de ouders kunnen worden ingediend, bevat deze verordening criteria aan de hand waarvan ouders aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten. Centraal uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek van de leerling bij de ouders blijft liggen (artikel 2 van de verordening).

Met het begrip ‘bekostiging’ wordt bedoeld dat de betaling aan de ouders niet het karakter heeft van een ‘kostendekkende betaling’. Dit neemt echter niet weg dat de bekostiging in een aantal gevallen kostendekkend kan zijn.

Uitgangspunt van de regeling is bekostiging van het openbaar vervoer. Wanneer de leerling door zijn structurele lichamelijke, psychische, verstandelijke of zintuiglijke beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, zelfs niet met begeleiding, dan komt hij in aanmerking voor aangepast vervoer.

Als ouders aangeven hun kind zelf te willen vervoeren dienen ze hiervoor toestemming te vragen aan het college. De bekostiging van het vervoer is vervolgens gebaseerd op de vervoersvoorziening waar de ouders voor in aanmerking komen. Het college kan toestemming weigeren op grond van de kosten.

Wijze van vervoer

Het college bepaalt welke wijze van vervoer wordt bekostigd aan de ouders. Uitgangspunt van de regeling is voor de leerling het meest passende vervoer.

De verordening onderscheidt een drietal wijzen van vervoer:

  • 1.

    openbaar vervoer;

  • 2.

    aangepast vervoer;

  • 3.

    eigen vervoer, (brom) fiets of auto .

Bekostiging leerlingenvervoer

Soort vervoersvoorziening

B(S)O / TITEL 2

VSO TITEL 3

Titel 5

Fiets

Artikel 9

Artikel 16

Niet van toepassing

Openbaar Vervoer

Artikel 9

Artikel 16

Artikel 23 of 24

Begeleiding OV of fiets

Artikel 10

Artikel 17

Artikel 23 of 24

Aangepast Vervoer

Artikel 11

Reistijd 1,5uur of meer

Geen OV

Beleidsregels

Artikel 18

- Beperking

- Reistijd 1,5 uur of meer

- Geen OV

Artikel 23 of 24

Handicap

Eigen vervoer

Artikel 12

Artikel 19

Artikel 23 of 24

Uitzondering in verband met handicap

Titel 5

Geen afstandsgrens

Titel 5

Geen afstandsgrens

Artikel 23 of 24

Artikelsgewijze toelichting

TITEL 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • a.

    aangepast vervoer

    Ten behoeve van het aangepast vervoer sluit de gemeente een vervoerscontract af, waardoor de leerlingen door een taxibedrijf door middel van een taxi, taxibusje, (touringcar)bus, treintaxi, bustaxi van en naar school wordt vervoerd. Hierbij wordt het vervoer van leerlingen zoveel mogelijk gecombineerd.

  • b.

    afstand

    De afstand dient consequent te worden gemeten. Er wordt voor elke afstand eenzelfde, professionele routeplanner gehanteerd.

    De route hoeft overigens niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ((hierna: ABRvS) 12 juni 1995, nr. R03.93.5575). Ook kan de route – en daarmee de afstand – op de heenweg verschillen van die van de terugweg, volgens een uitspraak van de ABRvS (27 december 1989, nr. R03.88.7309).

  • c.

    begeleider

    Als blijkt dat het voor de leerling niet mogelijk is zelfstandig te reizen en bij de reis begeleid dient te worden zijn ouders verantwoordelijk voor de begeleiding van de leerling. Wie uiteindelijk als begeleider zal fungeren is in principe niet van belang.

  • d.

    commissie van onderzoek

    De commissie van onderzoek bestaat uit het bevoegd gezag(en) van de betreffende instelling(en) en beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor begeleiding of toelating van een instelling. De commissie bestaat naast de vertegenwoordiger van de instelling uit o.a. uit een psycholoog, een pedagoog, maatschappelijk werk en een specialistisch arts. Hun onderzoeken worden betrokken bij de beoordeling.

  • e.

    commissie van begeleiding

    De commissie voor de begeleiding is zodanig samengesteld dat zij adequaat kan adviseren vanuit zowel onderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt, rekening houdend met de beperking van de leerling. Daarnaast heeft de commissie voor begeleiding de taak een voorstel te doen voor het handelingsplan en de uitvoering van het handelingsplan te evalueren alsmede te adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs.

  • f.

    drempelbedrag

    Voor ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt, kan een drempelbedrag in rekening worden gebracht (zie artikel 13 van de verordening). Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens. Het drempelbedrag is gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer. Het drempelbedrag wordt per leerling in rekening gebracht.

    Voor de bepaling of een drempelbedrag verplicht is, dient een inkomen in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting aanwezig te zijn. Als de aanvrager een rechtspersoon is (bijvoorbeeld een zorginstelling), dan valt deze formeel niet onder de werking van de Wet op de inkomstenbelasting. In de bekostiging van instellingen is vaak rekening gehouden met bekostiging van de kosten van het dagelijks vervoer naar school en het weekeinde- en vakantievervoer.

  • g.

    eigen vervoer

    Het is mogelijk om een vergoeding te verkrijgen voor het eigen vervoer van de ouders en/of de leerling. Dit kan zijn voor de inzet van de eigen auto, bromfiets of fiets. Indien men met de eigen auto rijdt is het bovendien mogelijk om ook andere leerlingen mee te nemen. Ouders die dit zelf doen, vallen niet onder de Wet op het Personenvervoer.

  • h.

    inkomen

    Om te bepalen of er een drempelbedrag kan worden geheven op grond van artikel 13, is het inkomen van ouders in het peiljaar nodig. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor bekostiging wordt aangevraagd. Ouders kunnen hiervoor een IB 60-formulier opvragen bij de Belastingdienst, waarop dit gecorrigeerde verzamelinkomen staat vermeld.

  • i.

    inkomensafhankelijke bijdrage

    Naast het drempelbedrag kan voor ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken, die tenminste 20 kilometer van de woning is gelegen, een inkomensafhankelijke bijdrage gelden (zie artikel 14 van de verordening). De inkomensafhankelijke bijdrage wordt in mindering gebracht op de toegekende bekostiging. De inkomensafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven.

  • j.

    leerling

    In artikel 39, derde lid, van de WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen worden echter pas als zij de leeftijd van vier jaar hebben bereikt leerling in de zin van de WPO (artikel 39, eerste lid, WPO). De ouders kunnen dan ook pas vanaf het moment dat hun kind vier jaar is geworden eventueel aanspraak maken op bekostiging van de vervoerkosten naar de basisschool of speciale school voor basisonderwijs. De toelatingsleeftijd voor kinderen in het speciaal onderwijs is geregeld in artikel 39 van de WEC.

    Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd hebben bereikt, of al voorbij zijn kunnen de ouders, indien zij voldoen aan de voorwaarden van de gemeentelijke verordening leerlingenvervoer, aanspraak maken op bekostiging van de vervoerskosten.

    Voor het voortgezet onderwijs geldt dat er voor leerlingen met een structurele handicap aanspraak kan bestaan op bekostiging op grond van Titel 6 van de verordening.

    Illegale leerlingen

    Het recht op onderwijs, ook voor in ons land verblijvende illegale leerlingen, is gebaseerd op het principe dat jongeren waar ook ter wereld moeten worden toegerust om aan het maatschappelijke leven deel te nemen, Nederland is hiertoe ook internationale verdragsrechtelijke verplichtingen aangegaan. In de Koppelingswet is zelfs vastgelegd dat illegale kinderen die voor hun 18e jaar een onderwijstraject zijn gestart het recht hebben om dit af te maken. Hier vloeit uit voort dat illegale leerlingen in principe ook recht hebben op leerlingenvervoer. Scholen en gemeenten hoeven leerplichtige leerlingen niet te vragen naar de verblijfsstatus.

    Asielzoekerskinderen

    Voor kinderen die in een Asielzoekerscentrum (AZC) verblijven en naar school toe gaan, bestaat de Richtlijn schoolvervoer asielzoekers. Deze richtlijn houdt in dat het AZC het vervoer betaalt van het AZC naar de school. Dit betaalt het AZC uit de middelen die het via het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) ontvangt. Leerlingen die niet in een asielzoekerscentrum verblijven, vallen onder de gemeentelijke regeling leerlingenvervoer.

    Een belangrijke uitzondering vormen leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B van het Besluit trekkende bevolking WPO). Ouders van leerlingen die deze scholen bezoeken kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen.

  • k.

    ondersteuningsplan

    Het ondersteuningsplan speelt in het passend onderwijs een belangrijke rol. Het plan dient te verwezenlijken dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken, en dat leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Ook wordt het basisondersteuningsniveau aangegeven, dat voor elke school geldt.

    Het ondersteuningsplan omvat onder meer de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van de ondersteuningsmiddelen en – voorzieningen aan de scholen. Ook moeten de procedure en de criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in het plan worden opgenomen, evenals de procedure en criteria voor terug- of overplaatsing naar reguliere scholen.

    Het samenwerkingsverband stelt het ondersteuningsplan vast, maar de gemeente heeft een belangrijke rol: over het concept van het plan dient eerst op overeenstemming gericht overleg (hierna: OOGO) te hebben plaatsgevonden met het college van de gemeenten die binnen het gebied van het samenwerkingsverband zijn gelegen (artikel 18a, negende lid, van de WPO en artikel 17a, negende lid, van de WVO).

  • l.

    ontwikkelingsleeftijd

    De ontwikkelingsleeftijd is de leeftijd waarop de leerling functioneert en kan afwijken van de kalenderleeftijd.

  • m.

    opdc

    Opdc: orthopedagogisch en didactisch centrum. Bovenschoolse voorziening bedoeld om leerlingen extra zorg te geven. Op een opdc kan ook onderwijs gegeven worden, maar de leerlingen blijven ingeschreven op een school voor voortgezet onderwijs.

    Leerlingen die volledig onderwijs volgen aan een opdc en aanspraak maken op vervoer op basis van Titel 6, kunnen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar het opdc. Leerlingen die gedeeltelijk onderwijs volgen aan een opdc en gedeeltelijk aan een school voor voortgezet onderwijs, kunnen alleen in aanmerking komen voor leerlingenvervoer naar de school voor voortgezet onderwijs.

  • n.

    openbaar vervoer

    Bij de definiëring van het begrip ‘openbaar vervoer’ is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals deze is vastgelegd in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van de zinsnede ‘volgens een dienstregeling’; zodoende kan ook de regiotaxi desgewenst als een vorm van openbaar vervoer worden beschouwd. In de verordening is de begripsomschrijving uitgebreid met ‘veerdienst’.

  • o.

    opstapplaats

    Voor het aangepast vervoer kan de gemeente opstapplaatsen gebruiken. Indien de leerling hiertoe in staat is wordt deze vanaf de opstapplaats met de taxi of bus vervoerd. De leerlingen worden dan niet meer thuis voor de deur opgehaald, maar dienen zich, al dan niet onder begeleiding van de ouders, te begeven naar de door de gemeente aangewezen opstapplaats.

  • p.

    ouders

    Ook pleegouders, voogden en/of wettelijk vertegenwoordigers zijn aan te merken als verzorgers en vallen daarmee onder het begrip “ouders”, zoals bedoeld in de verordening.

  • q.

    regionale verwijzigingscommissie

    De Regionale Verwijzingscommissie beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs.

  • r.

    reistijd

    Onder “reistijd” wordt verstaan, de tijd die ligt tussen het verlaten van het huis en de aanvang van de schooldag, dan wel de tijd die ligt tussen het einde van de schooldag en de aankomst bij het huis. De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht of zij gebruikmaken van het leerlingenvervoer, zich vaak zo’n tien minuten voor de aanvang van de lessen op het schoolplein bevinden. Deze tijd wordt niet meegerekend als reistijd. Eventuele wachttijd aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend bij de reistijd

  • s.

    samenwerkingsverband

    Onder 1°: Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a van de WPO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

    Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

    Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

    Onder 2°: Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a van de WVO alle binnen een bepaald aaneengesloten gebied gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

    Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

    Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

  • t.
    • -

      Regulier primair Onderwijs

      Het openbaar onderwijs is een onderwijsvorm in Nederland die door de overheid wordt opgericht en onderhouden.

    • -

      Bijzonder Onderwijs

      Bijzonder onderwijs heeft een bepaalde levensbeschouwelijke, bijvoorbeeld godsdienstige, maatschappelijke of onderwijskundige, visie opgericht door een stichting of vereniging.

    school

    Wat wordt verstaan onder primair onderwijs

  • Speciale school voor basisonderwijs (Speciaal Basis Onderwijs)

    De Wet op het primair onderwijs (WPO), die op 1 augustus 1998 in werking is getreden, voorziet in de samenvoeging van het basisonderwijs en het onderwijs voor kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom), moeilijk lerende kinderen (mlk) en in hun ontwikkeling bedreigde kleuters (iobk) in een wet. De scholen voor lom, mlk en iobk heten onder de WPO ‘speciale scholen voor basisonderwijs’.

    School voor kinderen van kermisexploitanten, schippers of circusmedewerkers

    Het Besluit trekkende bevolking van de WBO (Stb. 465, 1985) bevat voorschriften voor scholen voor kinderen van wie de ouders een trekkend bestaan leiden (zoals scholen voor kinderen van kermisexploitanten, schippers of circusmedewerkers). De voorzieningen ten behoeve van deze groepen zijn opgenomen in de WPO en de betreffende scholen worden aangemerkt als basisscholen. Belangrijkste overweging hiervoor is, dat de desbetreffende kinderen in principe aangewezen zijn op het reguliere basisonderwijs. Van overwegende orthopedagogische of didactische benadering is geen sprake. Dit betekent dat de ouders van de betreffende leerlingen aanspraak kunnen maken op bekostiging van vervoer. Hiervoor gelden de bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen naar scholen voor basisonderwijs en speciale scholen voor basisonderwijs (Titel 2 van de verordening ).

    Een belangrijke uitzondering vormen:

    • -

      leerlingen die rijdende scholen bezoeken voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers (Titel B Besluit trekkende bevolking);

    • -

      leerlingen die ligplaatsscholen bezoeken voor varende kinderen (Titel C Besluit trekkende bevolking).

  • Ouders van leerlingen die voornoemde scholen bezoeken, komen niet voor bekostiging van vervoer in aanmerking. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen ten behoeve van het schoolbezoek, vormen onderdeel van de materiële instandhouding van die scholen

  • School voor voortgezet onderwijs

    Onder een school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de WVO, vallen het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo)en het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), waar praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs deel van uit maken.

    Particuliere scholen

    Aanspraak op leerlingenvervoer kan zowel naar rijksbekostigde als particuliere scholen bestaan, mits de particuliere school een onderwijsrichting vertegenwoordigt en mits de particuliere school een ‘school’ in de zin van de onderwijswetten is.

    School voor beroeps- universitair onderwijs

    Het vervoer naar het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het universitair onderwijs valt onder geen enkele omstandigheid onder het leerlingenvervoer. Gehandicapte leerlingen die een dergelijke opleiding volgen, kunnen zich tot het UWV wenden voor een eventuele vergoeding.

    Speciaal onderwijs (WEC)

    De Wet op de expertisecentra (WEC) omvat al het overig speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. Het gaat om onderwijs voor doven, slechthorenden, kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, visueel gehandicapten, lichamelijk gehandicapten, kinderen opgenomen in het ziekenhuis, langdurig zieken, zeer moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk opvoedbare kinderen, meervoudig gehandicapten en onderwijs op pedologische instituten.

    De WEC onderscheidt de volgende clusters:

    Cluster 1: onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met deze handicap;

    Cluster 2: onderwijs aan dove kinderen, slechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden dan wel meervoudige gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

    Cluster 3: onderwijs aan langdurig zieke kinderen met een lichamelijke handicap, lichamelijk gehandicapte kinderen en zeer moeilijk lerende kinderen dan wel meervoudig gehandicapte kinderen met een van deze handicaps;

    Cluster 4: onderwijs aan langdurig zieke kinderen anders dan met een lichamelijke handicap, zeer moeilijk opvoedbare kinderen en kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten.

    School gecombineerd met medische behandeling en zorg

    Gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met aanvragen van ouders voor bekostiging van vervoer naar instellingen waar kinderen dagbehandelingen (zorg) krijgen, al dan niet in combinatie met onderwijs. Gemeenten zijn hier in principe niet toe verplicht. Het leerlingenvervoer betreft slechts het vervoer naar en van een school op de schooltijden die zijn aangegeven in het schoolplan. Dan gaat het dus om een onderwijsinstelling in de zin van de onderwijswetgeving; zorginstellingen, medisch kinderdagverblijven en dergelijke worden hier niet toe gerekend.

    Volgt een kind ook onderwijs op of nabij die locatie, dan kan het zijn dat ouders een (gedeeltelijke) tegemoetkoming bij de gemeente kunnen krijgen. Ook dan moet het gaan om onderwijs in de zin van onderwijswetgeving, dus moet de instelling die het onderwijs verzorgt een “school” zijn. Hierbij geldt dat gemeenten vervoeren in aansluiting op het begin en einde van de schooldag volgens het schoolplan (artikel 1, onderdeel m, van de Verordening). Krijgen kinderen voor, tijdens of na schooltijd zorg of behandelingen, dan zijn toch de schooltijden leidend voor het leerlingenvervoer.

  • u.

    schooltijd

    Het begin en het einde van de schooldag, volgens het schoolplan. Voor afwijkende schooltijden stelt het college nadere regels vast.

  • v.

    schoolplan

    Het schoolplan is een jaarplan waarin onderwijskundige lessen en ondersteunende activiteiten zijn opgenomen.

  • w.

    stage

    Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC).

    Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’.

  • x.

    toegankelijke school

    Leerlingen kunnen op grond van hun lichamelijke of geestelijke toestand zijn aangewezen op een bepaalde school. In de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid, van de WPO). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

    De WVO kent een dergelijke bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling toelaatbaar is tot het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, zesde lid, van de WVO). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.

    Vooralsnog bepaalt de regionale verwijzingscommissie de toelaatbaarheid tot het praktijkonderwijs (artikel 10g van de WVO) en beslist of een leerling op leerwegondersteunend onderwijs is aangewezen (artikel 10e van de WVO). Met ingang van 1 augustus 2015 wordt het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs in het passend onderwijs geïntegreerd; dan beslist het samenwerkingsverband of een leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs of is aangewezen op leerwegondersteunend onderwijs.

    Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat de commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling óf op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling dan is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid, van de WEC).

  • y.

    vervoer

    Indien de gemeente opstapplaatsen hanteert, is dit in de verordening opgenomen. Zie ook de toelichting op artikel 1 onder ‘opstapplaats’.

    Het vervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals aangegeven in de schoolgids. Alleen wanneer de leerplichtige leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan in een voorkomend geval tijdens de schooltijd vervoerd worden. Sociale omstandigheden, lichamelijke problemen van tijdelijke aard of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd.

    Met afwijkende roosters, zoals deze voorkomen in het voortgezet onderwijs, kan in beginsel geen rekening gehouden worden. De vervoerskosten zouden dan te hoog oplopen. Soms zijn, in overleg met leerlingen, ouders en de school, bepaalde vervoersarrangementen en -combinaties mogelijk, waarbij dan de leerlingen beurtelings een bepaalde tijd moeten wachten op het vervoer.

  • z.

    vervoersvoorziening

    De wet bepaalt dat de gemeenten het vervoer zelf kunnen verzorgen, dan wel doen verzorgen. In de begripsbepaling ‘vervoersvoorziening’ is dit nader uitgewerkt. Er dient een keuze te worden gemaakt tussen één van de weergegeven mogelijkheden, zoals aangegeven in de verordening.

  • aa.

    woning

    Onder ‘woning’ wordt in de Verordening Leerlingenvervoer verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.

    Wanneer de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dient een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente ingediend te worden. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.

    Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt in beginsel niet onder het begrip ‘woning’.

Artikel 2. Bekostiging van de door het college noodzakelijk te achten vervoerskosten

Ook als het college het vervoer zelf verzorgt of laat verzorgen, kan het van ouders aan wie slechts een gedeeltelijke bekostiging van de vervoerskosten toekomt, verlangen een eigen bijdrage te betalen voor het vervoer van hun leerlingen (artikel 2, tweede lid).

De hoogte van deze eigen bijdrage, die slechts van toepassing is op ouders van leerlingen die scholen voor basisonderwijs of speciale scholen voor basisonderwijs bezoeken, is afhankelijk van het inkomen van de ouders en de afstand tussen de woning en de te bezoeken school (zie artikelen 13 en 14). Indien de ouders weigeren de bijdrage te betalen of nalatig hierin zijn leidt dit tot het vervallen van de aanspraak op de bekostiging dan wel, indien gebruik wordt gemaakt van bijvoorbeeld een taxi (busje), tot stopzetting van het vervoer.

De verantwoordelijkheid voor het schoolbezoek blijft ingevolge de Leerplichtwet in alle gevallen bij de ouders liggen. In het vijfde lid van artikel 2 is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Deze verantwoordelijkheid kan door de ouders niet op- of overgedragen worden aan de gemeente. De wettelijke regeling, noch de gemeentelijke verordening beperkt deze verantwoordelijkheid van de ouders.

Het zesde lid van artikel 2 bepaalt dat een leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is zelf een aanvraag voor leerlingenvervoer kan indienen, in plaats van de ouders/verzorgers.

Artikel 3. Bekostiging naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

In het artikel 4 van de WPO, de WEC en de WVO is bepaald dat de gemeenteraad bij het vaststellen van de verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Tevens is in genoemde artikelen bepaald dat in de verordening geen onderscheid wordt gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Als toegankelijke school is dan aan te merken de school van de verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school. Daar komt een tweede criterium bij, namelijk de school van de soort waarop de leerling is aangewezen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. In de verordening zijn deze bepalingen verankerd in artikel 3.

Als dichtstbijzijnde school kan worden aangemerkt de school die naar afstand het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende (meest) begaanbare, veilige weg.

Wanneer een leerling een school bezoekt die, met voorbijgaan van een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, verder van de woning van de leerling is verwijderd, blijft de aanspraak in principe beperkt tot de kosten verbonden aan het vervoer naar en van de dichtst bij de woning gelegen school. Het college is echter niet verplicht in dat geval deze kosten te vergoeden. Het college kan besluiten om in het geheel geen bekostiging te verstrekken, als vervoer aanwezig is waarvan de kosten voor de gemeente gelijk blijven, ongeacht het feit of de leerling van dat vervoer gebruik maakt. Bijvoorbeeld in het geval de gemeente busjes laat rijden naar de dichtstbij gelegen school.

Indien de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper zou zijn (of niet meer kosten met zich brengt), kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd. Voor een openbare school geldt hetzelfde.

RICHTING

Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs en het evangelisch onderwijs; voorts het joods onderwijs, (orthodox) islamitisch onderwijs en het hindoe onderwijs, en ten slotte het algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen).

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen, Daltonscholen, Iederwijsscholen etc.

Verklaring van bezwaar

Op grond van artikel 3, tweede lid, dienen ouders van een leerling die een school bezoekt die op grote afstand is gelegen, terwijl zich dichterbij andere, ook voor de leerling passende scholen bevinden, bij de aanvraag van een vervoersvoorziening schriftelijk te verklaren dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van de dichterbij gelegen bijzondere scholen. Deze verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs dan wel tegen het openbaar onderwijs, en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt.

Het college is niet gerechtigd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.

PASSEND ONDERWIJS

Rol samenwerkingsverband

De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Is het niet haalbaar om de leerling binnen het regulier onderwijs te plaatsen, dan kan een aanbod op het (voortgezet) speciaal onderwijs worden gedaan. Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien vormt het schoolondersteuningsprofiel het uitgangspunt. In dit profiel wordt aangegeven welke ondersteuning deze school kan bieden.

Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplan op waarin - onder meer – wordt aangegeven welk niveau van basisondersteuning voor elke school geldt, hoe de scholen met elkaar een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen hebben gecreëerd, op welke wijze verwijzing naar het (voortgezet) speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe zij ouders informeren. Uit het ondersteuningsplan blijkt welke scholen bepaalde ondersteuning kunnen bieden.

Op overeenstemming gericht overleg met gemeenten

In de wet is bepaald dat samenwerkingsverbanden over het concept van het ondersteuningsplan OOGO voeren met de gemeente(n). Immers, het beleid van samenwerkingsverbanden en dat van gemeenten kan over en weer gevolgen hebben. Zo is de gemeente, behalve voor het leerlingenvervoer, ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de leerplicht, de onderwijshuisvesting en het achterstandenbeleid. Bovendien is de gemeente per 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd.

Het leerlingenvervoer is een van de thema’s die bij het OOGO ter sprake kunnen komen. In het ondersteuningsplan wordt aangegeven op welke scholen extra ondersteuning wordt geboden en welke tussenvoorzieningen er zullen worden gecreëerd. Hiervan is een helder overzicht nodig, waaruit duidelijk valt op te maken wat de gevolgen zijn voor het vervoer van leerlingen.

Gemeenten zijn bij het op overeenstemming gerichte overleg én bij de voorbereiding daarvan met de scholen in gesprek. De partijen zijn zodoende van elkaars inspanningen en beleid op de hoogte. Uit het bovenstaande volgt logischerwijs dat de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan betrekt, zoals is vastgelegd in het derde lid van artikel 3.

Zorg voor jeugd

De decentralisatie in het jeugddomein vond plaats op 1 januari 2015. In de wettekst is, spiegelbeeldig aan de betreffende tekst in de onderwijswetten, opgenomen dat gemeenten verplicht worden om OOGO te voeren met het samenwerkingsverband over het beleidsplan van de gemeenten - voor zover het de aansluiting en samenwerking met het onderwijs betreft. Ook bij dit overleg is het vervoer van leerlingen een thema dat ter sprake kan komen.

Instellingen voor cluster 1 en cluster 2

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt het volgende: De instelling of de reguliere school waar de leerling is aangemeld of staat ingeschreven vraagt de toelaatbaarheid tot een instelling aan bij de commissie van onderzoek. Deze commissie beoordeelt aan de hand van criteria of een leerling is aangewezen op onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.

Als de leerling niet toelaatbaar is tot de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of, als daar reden voor is, bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek van de instelling. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.

De school is vol

Het spreekt voor zich dat op een voor de leerling geschikte school wel ruimte voor de leerling moet zijn en dat de leerling moet zijn/worden toegelaten. Een school die vol is heeft geen zorgplicht voor de leerling. Indien de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is, wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school. Als de wachtlijst is opgelost en de leerling kan worden geplaatst op de dichtstbijzijnde school - de gemeente dient naar de duur van de wachtlijst te informeren - kan de vervoersvoorziening beperkt worden tot aan de dichtstbijzijnde school, aangezien deze weer toegankelijk is geworden. Dit ongeacht het feit of de leerling vanaf dat moment ook daadwerkelijk de dichtstbijzijnde school gaat bezoeken. Ouders zijn vrij om hun kind naar elke school van hun keus te laten gaan, maar in het kader van het leerlingenvervoer hoeft slechts een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde, toegankelijke school te worden verstrekt.

Dislocaties en nevenvestigingen

Als een school die een leerling bezoekt meer dan een locatie heeft, rijst de vraag of slechts de hoofdvestiging dan wel alle onderwijslocaties als school in de zin van de verordening Leerlingenvervoer moeten worden beschouwd. Aansluitend bij de regelgeving inzake de huisvesting en materiele instandhouding geldt dat de feitelijke locatie die door de leerling wordt bezocht kan worden aangemerkt als ‘school’.

Stage

Een stage kan deel uitmaken van het onderwijsprogramma van scholen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs. In het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel van het voortgezet speciaal onderwijs is voor leerlingen vanaf 14 jaar minstens één stage op ten hoogste vier dagen per week zelfs verplicht (artikel 17, eerste lid, van de WEC).

Wanneer de stage is opgenomen in de schoolgids is het stageadres aan te merken als ‘school’. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.

De gemeente kan tijdens het overleg scholen er op attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen kan hebben voor gemeenten. Scholen kunnen dit aspect dan mee laten wegen door een stageplek te zoeken zo dicht mogelijk bij huis, of op de route van het leerlingenvervoer.

Symbiose

Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.

Artikel 4. Uitbetaling van de bekostiging

De gekozen formulering van artikel 4 laat de ruimte om per situatie de termijn van de bekostiging te bepalen.

Indien er in de situatie van de leerling geen verbetering of verandering valt te verwachten, kan er worden gekozen voor het afgeven van een beschikking voor meerdere jaren. De aanvrager dient jaarlijks inkomensgegevens te overleggen, om te kunnen beoordelen of het drempelbedrag al dan niet betaald moet worden.

Artikel 5. Aanvraagprocedure

Indien ouders menen voor een vervoersvoorziening voor hun kind in aanmerking te komen, dienen zij een aanvraag in bij het college.

Onvolledige aanvraag

Aanvragen dienen volledig ingevuld te zijn en voorzien van alle noodzakelijke bijlagen.

Wanneer de aanvraag onjuist of onvolledig is ingevuld, zullen de ouders de aanvraag moeten aanvullen of corrigeren. In artikel 4:15 van de Awb is bepaald dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Is er sprake van een bovengenoemde situatie dan is artikel 5, vijfde lid van toepassing. Hierin wordt bepaald dat het college binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beslissing neemt, nadat ouders in voorkomend geval in de gelegenheid zijn gesteld de aanvraag met ontbrekende gegevens aan te vullen.

Onder gegevens dient ook te worden verstaan eventuele toevoeging van verklaringen (bewijsstukken). Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een medische verklaring, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting, verklaring van overwegende bezwaren en eventuele andere bewijsstukken.

Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Awb verplicht deze gegevens te overleggen, indien deze gegevens van belang zijn voor een juiste beoordeling van de aanvraag. Of gegevens daadwerkelijk van belang zijn voor een juiste beoordeling wordt door het college bepaald. Uiteraard dient het begrip ‘juist’ redelijk geïnterpreteerd te worden. Criterium is: gegevens die van invloed zijn op de aanvraag dienen juist en volledig ingevuld te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is.

Indien het aanvraagformulier gecorrigeerd dient te worden of dient te worden aangevuld , worden ouders in de gelegenheid gesteld om de verlangde gegevens binnen een door het college te bepalen termijn aan te vullen of te verbeteren.

Wordt hiervan geen gebruik gemaakt, dan dient het college de afweging te maken of de aanvraag in behandeling wordt genomen (artikel 4:5, eerste lid, van de Awb). Op grond van artikel 4:5, vierde lid van de Awb, dient in een voorkomend geval aan de aanvrager bekend te worden gemaakt dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen.

Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten zich bij een afwijzende beschikking niet alleen kunnen beroepen op een onjuist dan wel onvolledig ingevuld aanvraagformulier, maar dat zij bij hun beoordeling mede moeten betrekken wat de kennelijke bedoeling van de aanvrager is, zoals die uit aanvragen van de voorafgaande jaren gebleken is. Zie hiervoor een uitspraak van de ABRvS (9 november 1989, nr. R03.89.5831/S6535).

Artikel 4:15 van de Awb bepaalt dat de beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In artikel 5, derde lid, is daarom bepaald dat het college binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens een beslissing neemt.

Beslistermijn

Artikel 4:13 van de Awb bepaalt dat een redelijke termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven in ieder geval is verstreken indien het college binnen acht weken geen beschikking heeft gegeven, of aan de aanvrager een bericht van verdaging heeft gezonden.

Voor de Verordening Leerlingenvervoer is gekozen voor de wettelijk toegestane beslistermijn van acht weken.

Verdaging

Het kan voorkomen dat de gestelde afwikkelingstermijn niet haalbaar is voor de gemeente. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of indien er sprake is van een bijzondere situatie. In dergelijke gevallen kan het college de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen (artikel 5, zesde lid).

Uiterlijk een dag vóór het verstrijken van de tweede termijn dient een beschikking op de ingediende aanvraag door het college te zijn gegeven. Als blijkt dat ook de verdagingstermijn onvoldoende is, bijvoorbeeld als gevolg van het uitblijven van het advies van deskundigen, dient er toch een beschikking te worden afgegeven.

Een beschikking treedt niet in werking voordat deze bekend is gemaakt (artikel 3:44 van de Awb). De termijnen die in artikel 5 zijn opgenomen zijn inclusief de tijd die het college nodig heeft om een genomen beschikking aan de aanvragers bekend te maken.

Bezwaar en beroep

Als bovenstaande termijnen (acht weken en een eventuele verdaging van vier weken) overschreden worden, kunnen de aanvragers op basis van artikel 6:2 van de Awb daartegen bezwaar maken en beroep instellen. In dit geval is het bezwaar en beroep niet aan een termijn gebonden (artikel 6:12, eerste lid, van de Awb). Het bezwaar- of beroepschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard indien het onredelijk laat is ingediend (artikel 6:12, derde lid, van de Awb).

Ingangsdatum

Een aanvraag kan in principe op ieder moment in het jaar worden gedaan. Wanneer het om een aanvraag voor het nieuwe schooljaar gaat, heeft het voorkeur dat de aanvraag ruim op tijd wordt ingediend, bijvoorbeeld voor 1 juni. Dit is echter geen verplichting.

Indien op een aanvraag positief is beslist of indien via bezwaar of beroep een positieve beschikking is afgedwongen, luidt de vraag met ingang van welke datum de bekostiging wordt verleend. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat het college de ingangsdatum van de bekostiging bepaalt. In het geval een aanvraag voor het nieuwe schooljaar , tijdig en volledig wordt ingediend zal de ingangsdatum van de bekostiging in principe samenvallen met de eerste schooldag van het nieuwe schooljaar (artikel 5, zevende lid, onder a). Hieronder dient dan de werkelijke start van het schooljaar verstaan te worden en niet de wettelijke aanvangsdatum. De bekostiging gaat uiteraard pas in op de dag dat het vervoer daadwerkelijk plaatsvindt.

Voor aanvragen die gedurende het schooljaar worden ingediend zal de ingangsdatum van de bekostiging zo veel mogelijk aansluiten bij de in het aanvraagformulier verzochte datum van ingang, echter niet voor de datum waarop de aanvraag wordt gedaan (artikel 5, zevende lid).

Opgemerkt dient te worden, dat ook bij vergoedingen van het aangepaste vervoer het streven is om bij de gevraagde datum aan te sluiten, maar dat de beoordeling van de aanvraag en de organisatie van het aangepaste vervoer meer tijd kunnen vereisen. Dit kan er toe leiden, dat de vergoeding niet op de door de ouders verzochte datum kan ingaan. Bij de behandeling van deze aanvragen en de organisatie van het vervoer wordt de aangevraagde datum echter wél nagestreefd als ingangsdatum van de vergoeding.

Artikel 6. Doorgeven van wijzigingen

Ouders zijn verplicht wijzigingen die van directe invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening door te geven aan het college. Ouders dienen dit zo snel mogelijk te doen.

Van invloed op de vervoersvoorziening zijn onder andere:

  • -

    wijziging van de reistijd, in verband met verandering in bijvoorbeeld het openbaar vervoer;

  • -

    wijziging in het woonadres van de leerling, door bijvoorbeeld verhuizing;

  • -

    wijziging van de gezinssamenstelling;

  • -

    wijziging in de gezinssituatie, die invloed heeft op het al dan niet begeleiden van leerlingen;

  • -

    wijziging van het adres van de school;

  • -

    wijziging van de schooltijden van de school;

  • -

    wijziging van school (bijvoorbeeld van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs);

  • -

    toekenning van bekostiging op grond van de Wet WIA , of op grond van andere wet en regelgeving.

Als de wijziging daartoe aanleiding geeft trekt het college de verstrekte vervoersvoorziening in, en kent het college al dan niet opnieuw een vervoersvoorziening toe (artikel 6, derde lid).

Van ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoeken kan in bepaalde gevallen, afhankelijk van het inkomen, een bijdrage worden gevraagd; zie artikelen 13 en 14. Deze bijdrage kan worden verrekend met de eventuele bekostiging. Een wijziging in het inkomen van deze ouders heeft in principe geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor datzelfde jaar. Indien echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders kan het college, vooruitlopend op een komend schooljaar, de bekostiging aanpassen.

Het college kan, zonder dat ouders iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen. Artikel 6, vierde lid, biedt in dergelijke situaties een kapstok om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of in mindering te brengen bij eventueel nieuw te verstrekken bekostiging.

Artikel 7. Overige bepalingen

Indien kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld door stage via de werkgever) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, mag de gemeente die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van de verordening leerlingenvervoer. Dat geldt echter niet voor vergoedingen die worden verstrekt door de IB-groep op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, die ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs kunnen aanvragen. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, boekengeld enzovoort en is niet puur bestemd voor reiskosten. Deze vergoeding mag daarom niet worden afgetrokken van de bekostiging leerlingenvervoer.

Ernstig wangedrag in het aangepaste vervoer kan voor het college aanleiding zijn om de verstrekte bekostiging van de vervoerskosten te wijzigen, op te schorten of in te trekken.

TITEL 2: Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs

Artikel 8. Algemene bepalingen

Titel 2 betreft leerlingen van scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband primair onderwijs, en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die primair onderwijs volgen.

Dichtstbijzijnde speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband

Het derde lid van artikel 8 is een aanvulling op artikel 3. Voor alle onderwijssoorten geldt de hoofdregel van artikel 3, eerste lid: een vervoersvoorziening wordt toegekend naar de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school. Volgens artikel 4, vijfde lid, van de WPO moet echter, wanneer het gaat om speciale scholen voor basisonderwijs, het vervoer naar de dichtstbijzijnde school in het samenwerkingsverband worden bekostigd. Dat hoeft niet per se de dichtstbijzijnde toegankelijke school van zijn soort te zijn. Het is mogelijk dat er een speciale school voor basisonderwijs buiten het samenwerkingsverband, maar dichterbij de woning is gelegen.

Na invoering van het passend onderwijs beoordeelt het samenwerkingsverband of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband (artikel 18a, zesde lid, aanhef en onder c, van de WPO). Een ‘toelaatbaarheidsverklaring’ voor een speciale school voor basisonderwijs, afgegeven door het samenwerkingsverband aan een leerling, geldt alleen binnen dat samenwerkingsverband (artikel 40, achtste lid, van de WPO). Een ander samenwerkingsverband kan immers gekozen hebben voor een hoger of lager niveau van basisondersteuningsvoorzieningen, die op elke school aanwezig zijn.

In het derde lid van artikel 8 wordt gesproken van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is. Dit is op grond van artikel 3 de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool. In dat geval is artikel 8 van toepassing. Daarnaast geldt, als gevolg van de verwijzing naar artikel 3, bij toepassing van artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel b, ook hier het vereiste van schriftelijke instemming van de ouders.

In het vierde lid is opgenomen dat de ontwikkelingsleeftijd van een leerling wordt meegenomen bij de overweging welke wijze van vervoer het best passend is.

Adviezen van deskundigen

Om te kunnen beoordelen of een leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en, als dat het geval is, voor welk type voorziening de leerling dan in aanmerking komt, is in een aantal gevallen advies van deskundigen ter zake nodig. Het zal dan veelal gaan om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken, of wellicht – al dan niet onder begeleiding – naar school kan fietsen.

Adviezen kunnen worden gegeven door:

  • -

    de commissie voor de begeleiding, ingesteld door een of meer scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4;

  • -

    de commissie van onderzoek, ingesteld door een of meer instellingen van cluster 1 en cluster 2;

  • -

    de ambulante begeleider van de leerling;

  • -

    de directeur van de school;

  • -

    het samenwerkingsverband.

Deze instanties staan immers, na de ouders, het dichtst bij de leerling.

Om een zo objectief mogelijk advies te verkrijgen is het van belang gerichte vragen te stellen en te verzoeken de antwoorden te motiveren.

Wanneer de specifieke handicap van de leerling daarom vraagt kan advies worden ingewonnen van deskundigen als de huisarts van de leerling, de jeugdgezondheidsdienst, de geneeskundige dienst, een sociaal-medische adviesdienst, een medicus gespecialiseerd in de betreffende handicap, een orthopedagoog, kinderpsycholoog en dergelijke.

Een onafhankelijk onderzoek is soms noodzakelijk. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente.

De gemeenteraad kan een commissie van advies instellen, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten. Een onafhankelijk advies is op deze wijze gegarandeerd. De kosten verbonden aan een dergelijke commissie worden uiteraard door de (samenwerkende) gemeenten gedragen.

Wanneer advies nodig is over deelaspecten van het vervoer – bijvoorbeeld over de vraag of de route veilig is - kan dit worden ingewonnen bij deskundigen op het terrein van het desbetreffende deelaspect, bijvoorbeeld de (verkeers)politie.

Artikel 9. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

In artikel 9 zijn de minimumvoorwaarden vastgelegd waaronder ouders van leerlingen die scholen bezoeken die onder titel 2 vallen, aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerkosten. Hierbij geldt als uitgangspunt: bekostiging van de kosten van openbaar vervoer dan wel de kosten van het vervoer per fiets.

Afstandscriterium

Artikel 4, achtste lid, van de WPO en artikel 4, zevende lid, van de WEC stellen dat de gemeentelijke regeling kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat op grond van de afstand. Artikel 4, zevende lid, van de WPO stelt een afstand van twee kilometer als bovengrens. Deze afstand wordt in de Verordening Leerlingenvervoer als criterium aangehouden. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.

Een combinatie van afstandscriterium en leeftijdscriterium is op grond van de wet niet mogelijk (artikel 4, achtste en negende lid, van de WPO en artikel 4, zevende en achtste lid, van de WEC). Met andere woorden: een voor de hand liggend onderscheid in afstand tussen jongere en oudere kinderen is niet toegestaan.

Kosten openbaar vervoer

De gemeente bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

Fietsvergoeding

Het tweede lid van artikel 9 bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college dient dan van oordeel te zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden dan factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden toe te kennen.

Artikel 10. Bekostiging van de kosten van vervoer ten behoeve van een begeleider

In een aantal gevallen zal blijken dat het voor een leerling niet mogelijk is zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen.

Ontwikkelleeftijd van de leerling is jonger dan negen jaar

In artikel 10 is bepaald dat ouders van leerlingen van het primair onderwijs in aanmerking komen voor bekostiging van de vervoerskosten, als de afstand van de woning naar de school meer dan twee kilometer is. Als daarbij de ontwikkelleeftijd van de leerling jonger dan negen jaar is, en de ouders op een voor het college bevredigende wijze kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, komen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten voor een begeleider. Hierbij kan men denken aan de volgende situaties:

  • -

    de leerling moet een of meerdere malen overstappen;

  • -

    de route van het uitstappunt van de bus naar de school kent gevaarlijke punten.

Structurele handicap

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

De vraag of een leerling al dan niet als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

Zo zijn er situaties denkbaar waarbij een leerling met een bepaalde structurele handicap wel degelijk zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Een gewenningsperiode zal dan meestal noodzakelijk zijn, waarbij de leerling de gelegenheid krijgt de weg te leren kennen, om leert gaan met de OV-chipkaart en dergelijke.

Bij de aanvraag dienen ouders verklaringen van deskundigen te overleggen. Het college kan ook advies van onafhankelijke deskundigen inwinnen. Zie de toelichting op artikel 9.

Wanneer er sprake is van een tijdelijke handicap (bijvoorbeeld een gebroken been) valt het vervoer van de leerling onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Echter, wanneer de leerling een groot gedeelte van het schooljaar in verband met – bijvoorbeeld - herstel van een operatie en/of revalidatie niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen. Als criterium kan een termijn van drie maanden worden aangehouden. Toen de Wet Rea nog van kracht was werd ook een termijn van drie maanden aangehouden vóórdat er sprake kon zijn van een vervoersvergoeding.

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassenassistent de leerling begeleiden. Met de begeleiding van een jongere leerling door een oudere leerling moet uiteraard heel omzichtig worden omgegaan. Een en ander hangt af van factoren als leeftijd, verkeerssituaties en dergelijke.

Wie de leerling ook begeleidt, de bekostiging vindt plaats aan de ouders van de leerling. Als een begeleider meer dan een leerling tegelijk begeleidt, wordt de begeleider slechts één maal bekostigd.

Artikel 11. Bekostiging op basis van de kosten van het aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 11 vastgelegd.

Eerste lid, onderdeel a: Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur en kan met aangepast vervoer tot 50% of minder worden teruggebracht

Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel, zo oordeelde de ABRvS.

Van belang is hier de omschrijving van het begrip reistijd; zie ook de toelichting op artikel 1.

De praktijk leert dat leerlingen, ongeacht de manier waarop zij de afstand naar school overbruggen, zo’n tien minuten vóór de aanvang van de lessen op het schoolplein aankomen. Het ligt voor de hand deze tijd uit te sluiten van de reistijd. De eventuele wachttijd voor het openbaar vervoer aan het einde van de schooldag wordt wel meegerekend. Wanneer een leerling met aangepast vervoer wordt vervoerd, is er tijd nodig de school te verlaten en in de taxi(bus) te stappen. Het is in dit geval dan ook redelijk enige tijd (tien minuten) op te tellen bij de berekende duur van de rit. Zo oordeelde ook de ABRvS (5 oktober 1990, nr. R03.90.6236/86538).

Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of vice versa). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer.

Overigens kunnen ouders, als zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op aangepast vervoer maken, niet van het college eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht.

Eerste lid, onderdeel b: Openbaar vervoer ontbreekt

In een aantal gemeenten ontbreekt openbaar vervoer geheel of rijdt zo weinig frequent dat leerlingen daar geen gebruik van kunnen maken voor het vervoer van de woning naar de school of terug.

In dat geval kan het college allereerst het volgende overwegen:

  • -

    de vervoersonderneming verzoeken om wijzigingen aan te brengen in de dienstregeling, zodat het openbaar vervoer bruikbaar wordt voor het reizen naar de school en terug;

  • -

    het bevoegd gezag van de school verzoeken de schooltijden (beter) af te stemmen op de dienstregeling van het openbaar vervoer.

Overigens biedt artikel 11, het eerste lid, aanhef en onderdeel b, het college de mogelijkheid om te beoordelen of de leerling in staat mag worden geacht met de fiets naar school te gaan; zie ook de toelichting op artikel 9.

Eerste lid, onderdeel c: Begeleiding van de leerling in het openbaar vervoer is niet mogelijk

De ouders dienen op een voor de gemeente bevredigende wijze aan te tonen dat het hun onmogelijk is hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden, of dat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden. Van ouders wordt ook verwacht dat zij allereerst zelf een oplossing zoeken voor het (laten) begeleiden van hun kinderen, wanneer dit nodig is. Zie ook de toelichting op artikel 10, onder het kopje ‘Begeleiding’.

In de toelichting op het amendement van de Kamerleden Dijkgraaf en Ferrier van 5 maart 2012, dat tot een wetswijziging heeft geleid, staat een en ander als volgt omschreven: “De inzet die van ouders wordt gevraagd moet redelijk zijn. Van ouders mag uiteraard een bepaalde mate van inzet verwacht worden, maar die inzet mag niet zover gaan dat de mogelijkheid van leerlingenvervoer illusoir wordt.”

Met de term ‘leerlingenvervoer’ zal overigens ‘aangepast vervoer’ bedoeld zijn.

Per ouder(paar) en per aanvraag zal het college moeten beoordelen of de gevraagde inzet redelijk is.

Eerste lid, onderdeel d: Leerling kan door zijn handicap niet van het openbaar vervoer gebruik maken Als de leerling door zijn structurele handicap niet in staat is, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer. De vraag of een leerling al dan niet als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Zie verder de toelichting op artikel 10, onder het kopje ‘Structurele handicap’.

Tweede lid: Kosten van de begeleiding

Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling bepaald ongewenst gedrag vertoont. In dit geval worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan de gemeente een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Salariskosten worden niet vergoed. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is de gemeente niet verantwoordelijk.

Artikel 12. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Artikel 12 geeft nadere regels voor de bekostiging van het eigen vervoer. Hiervan is sprake wanneer ouders de leerlingen zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.), of wanneer een leerling gebruikmaakt van de fiets.

Als ouders de leerling zelf wensen te (laten) vervoeren, is toestemming van het college noodzakelijk. Een belangrijke maatstaf voor toestemming kan zijn dat de bekostiging van het vervoer door de ouders voor de gemeente goedkoper is. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de leerling in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van aangepast vervoer, en er is plaats in een busje dat toch al rijdt.

De bekostiging van het eigen vervoer is gerelateerd aan de voorziening waar de ouders in principe op basis van de bepalingen in de Verordening Leerlingenvervoer voor in aanmerking komen:

  • a.

    Openbaar vervoer

    Als ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer en zij de leerling, met toestemming van het college, zelf vervoeren, dan keert het college bekostiging uit op basis van de kosten van het openbaar vervoer. Het college gaat na wat voor de te overbruggen afstand betaald zou moeten worden, wanneer de leerling gebruik zou maken van het openbaar vervoer. Hierbij wordt het meest goedkope tarief als uitgangspunt genomen.

  • b.

    Aangepast vervoer

    Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland.

    Het volledige bedrag wordt uitgekeerd voor de kilometers die de leerling aflegt. Wanneer zowel de heen- als de terugreis tweemaal worden vergoed kunnen gemeenten rekenen met het gehalveerde bedrag. In het geval gemeenten het zogenaamde schijvenmodel hanteren wordt de heen- en terugreis tweemaal vergoed.

Geen vergoeding wordt verstrekt wanneer de leerling ook tussen de middag wordt vervoerd.

Ouders vervoeren meer dan één leerling

Artikel 12, derde lid, bepaalt dat ouders aanspraak maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding als zij – na toestemming van het college – meer dan één leerling tegelijk vervoeren. Dit geldt ook wanneer ouders in principe slechts aanspraak maken op bekostiging op basis van de kosten van openbaar vervoer. De kilometervergoeding geldt voor de auto, en wordt niet per leerling verstrekt.

Wanneer ouders toestemming vragen meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, kan het college bij wijze van uitzondering op grond van artikel 23 (de zogenaamde hardheidsclausule) een andere bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.

Vervoer per fiets

Ouders van een leerling kunnen het wenselijk vinden dat hun kind gebruik maakt van de fiets, bijvoorbeeld ter bevordering van de zelfredzaamheid. Wanneer de ouders op basis van de bepalingen in de Verordening Leerlingenvervoer voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen, kan het college – na toestemming te hebben gegeven – een kilometervergoeding voor de fiets toekennen. De hoogte van deze kilometervergoeding is afgeleid van de Reisregeling binnenland.

Artikel 13. Drempelbedrag

Artikel 4, zevende lid, van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een drempelbedrag bij ouders in rekening te brengen. In de Verordening Leerlingenvervoer is gebruik gemaakt van deze optie. De wetgever heeft bedoeld de ouders verantwoordelijk te laten zijn voor een bepaald deel van de (werkelijk gemaakte) kosten van het vervoer, de zogenaamde drempel.

Het bedrag wordt per leerling in rekening gebracht. Als een leerling slechts voor een deel van het schooljaar een vervoersvoorziening wordt toegekend, wordt het drempelbedrag naar evenredigheid in rekening gebracht. Dit geldt ook wanneer alleen voor de heen- of terugreis een vervoersvoorziening wordt toegekend, of voor enkele dagen per week.

Kilometergrens

Bij het drempelbedrag is de ouderlijke bijdrage gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op een vervoersvoorziening. Invoering van het drempelbedrag houdt in dat de kosten van het openbaar vervoer tot aan deze kilometergrens voor rekening van de ouders komen. Artikel 4, zevende lid, van de WPO stelt een afstand van zes kilometer als bovengrens. Deze afstand wordt in de Verordening Leerlingenvervoer aangehouden.

Doelgroep

Doelgroep voor het drempelbedrag zijn de ouders van leerlingen van scholen voor basisonderwijs die een gezamenlijk inkomen hebben dat boven een bepaalde grens uitkomt. Een uitzondering geldt voor leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Aan hun ouders mag geen drempelbedrag gevraagd worden.

Voor deze leerlingen geldt ook geen kilometergrens als voorwaarde voor een vervoersvoorziening.

Aan ouders van leerlingen die een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bezoeken kan geen drempelbedrag worden opgelegd, aangezien de WEC deze mogelijkheid niet biedt.

Inkomen

Onder inkomen moet worden verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar.

De inkomensgrens voor het drempelbedrag en de wijze van indexering zijn bepaald in artikel 4, zevende lid, van de WPO.

Als peiljaar moet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint (zie artikel 1). Als grenswaarde wordt in de wet een gezamenlijk inkomen genoemd van € 17.700,- voor het school jaar 1998-1999; dit bedrag moet per 1 januari 1999 jaarlijks worden geïndexeerd op een voorgeschreven wijze.

In de Verordening Leerlingenvervoer is de grenswaarde van het gezamenlijk inkomen voor het heffen van een drempelbedrag voor het schooljaar 2018-2019 (dus voor het peiljaar 2016) vastgesteld op € 25.650,-.

Hoogte drempelbedrag

Als een drempelbedrag wordt ingevoerd, is de gemeente voor de berekening van de hoogte daarvan gebonden aan de wet. Er kan niet worden gewerkt met een fictief bedrag. Het gaat om de kosten van het openbaar vervoer die zouden worden gemaakt om de afstand tot aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens te overbruggen. De kosten van het openbaar vervoer worden berekend, die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) zouden worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden.

Bij de vaststelling van de hoogte van het drempelbedrag is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruikmaakt van aangepast vervoer, of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval wordt uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route, en gerekend met een OV-prijs die geldt binnen het betreffende vervoersgebied.

Afwijkende bepalingen

Het is mogelijk om voor scholen voor speciaal basisonderwijs een andere kilometergrens te hanteren dan voor reguliere basisscholen. Ook kan de gemeente het drempelbedrag wel voor het ene maar niet voor het andere schooltype invoeren.

Wanneer aan meerdere kinderen van een gezin een vervoersvoorziening is toegekend, en daarbij het inkomen van de ouders relatief laag is, kan het drempelbedrag een grote financiële belasting betekenen. De gemeente kan bepalen dat het drempelbedrag een beperkt aantal keer per gezin geheven wordt.

Aantonen van het inkomen

Als de gemeente zelf geen inzage kan verkrijgen in de inkomensgegevens kunnen aanvragers een kopie van de belastingaanslag sturen om het inkomen aan te tonen. Ouders kunnen ook een IB 60-formulier opvragen bij de belastingdienst.

Wanneer ouders weigeren de gevraagde informatie over hun inkomen te verstrekken, wordt op grond van artikel 4:15 van de Awb de beslistermijn opgeschort tot de dag waarop de aanvraag met de ontbrekende gegevens is aangevuld, of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. In het laatste geval kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De aanvragers worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Zie ook de toelichting op artikel 5, onder het kopje ‘Overleggen gegevens ten behoeve van de aanvraag’.

Als het gezamenlijk inkomen van het peiljaar nog niet bekend is, kan het derde jaar voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar als voorlopig uitgangspunt worden gehanteerd. In een later stadium, als het inkomen van het peiljaar wel bekend is, kan een definitieve berekening worden gemaakt.

Structurele daling van inkomen

Wanneer het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 23. Om te bepalen in welk geval het redelijk is van de peildatum af te wijken, kan artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering als richtsnoer dienen.

Pleegouders

Pleegouders kunnen als ‘ouders’ in de zin van de verordening worden aangemerkt (zie de toelichting op artikel 1). Zij kunnen dus, als zij voldoen aan de voorwaarden, in aanmerking komen voor een vervoervoorziening. Volgens een uitspraak van de ABRvS (31 augustus 1993, nrs. R03.93. 1702 en R03.93.1773) is het redelijk dat als de verzorgers pleegouders zijn, hun ook het drempelbedrag in rekening gebracht kan worden.

Invordering drempelbedrag

Artikel 2 geeft de regels voor de invordering van het drempelbedrag.

Wanneer het college zelf het vervoer verzorgt of laat verzorgen dienen de ouders die daarvoor in aanmerking komen het drempelbedrag aan de gemeente over te maken. Wanneer de ouders in gebreke blijven vervalt de aanspraak en wordt het vervoer stopgezet.

Artikel 14. Financiële draagkracht

Artikel 4, elfde lid, van de WPO biedt gemeenten de mogelijkheid een bijdrage te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan 20 kilometer. Deze bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.

Er wordt geen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of vanwege een zodanige handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

De draagkrachtafhankelijke bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het drempelbedrag dat per leerling in rekening wordt gebracht.

In artikel 15 is gekozen voor een systeem waarin met een aantal inkomensblokken wordt gewerkt, waaraan een vooraf vastgestelde draagkrachtafhankelijke ouderlijke bijdrage is gekoppeld. Zowel de bedragen van de inkomensblokken als van de verschuldigde bijdrage worden geïndexeerd vastgesteld op een wijze die aansluit bij artikel 4 van de WPO.

Voor het aantonen van het inkomen, hoe om te gaan met een structurele daling van het inkomen, een aanvraag door pleegouders en de invordering wordt verwezen naar de betreffende kopjes van de toelichting op artikel 13.

TITEL 3: Bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor voortgezet onderwijs

Artikel 15. Algemene bepalingen

Titel 3 betreft leerlingen van scholen die zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs, en leerlingen van instellingen voor cluster 1 en cluster 2 die voortgezet onderwijs volgen.

Volgens artikel 4, het vierde lid, van de WEC en artikel 4, eerste lid, van de WVO komen leerlingen slechts voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Adviezen van deskundigen

Artikel 15, vierde lid, is identiek aan artikel 8, vijfde lid. Zie voor een toelichting daarom de toelichting op artikel 8 onder het kopje ‘Adviezen van deskundigen’.

Artikel 16 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets

Voor het vervoer van leerlingen naar scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs geldt als uitgangspunt: bekostiging van openbaar vervoer. Indien het college van oordeel is, eventueel na de commissie voor de begeleiding en andere deskundigen gehoord te hebben, dat een andere wijze van vervoer noodzakelijk is, kan een andere wijze van vervoer bekostiging t worden namelijk:

  • -

    openbaar vervoer onder begeleiding;

  • -

    aangepast vervoer al dan niet verzorgd door het college;

  • -

    eigen vervoer;

  • -

    een combinatie van bovenstaande vervoersmogelijkheden.

Het college kan op grond van het tweede lid bepalen dat bekostiging voor de fiets wordt verstrekt. Het college moet dan van oordeel zijn dat de leerling, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij dient in overweging worden genomen: de ontwikkelleeftijd van de leerling, de eventuele beperking van de leerling, de veiligheid van de af te leggen route en de afstand.

Artikel 17. Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer met begeleiding en vervoer per fiets

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling én een begeleider, ongeacht de afstand van de woning naar de school.

Structurele handicap

De vraag of een leerling al dan niet als gehandicapt valt aan te merken is hierbij niet van belang. Het gaat om de vraag of de leerling, door zijn handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Zie voor verdere toelichting de toelichting op artikel 10 onder het kopje ‘Structurele handicap’.

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen Zo kan ook een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassenassistent de leerling begeleiden. Zie voor verdere toelichting de toelichting op artikel 10 onder het kopje ‘Begeleiding’.

Artikel 18. Bekostiging op basis van de kosten van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 18 vastgelegd.

Artikel 18 is identiek aan artikel 11, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs. Zie voor een toelichting op artikel 18 daarom de toelichting op artikel 11. Wanneer daar ‘artikel 11’ staat dient er in dit geval ‘artikel 18’ te worden gelezen.

Artikel 19. Bekostiging op basis van de kosten van eigen vervoer

Artikel 19 is identiek aan artikel 12, dat geldt voor leerlingen van scholen voor primair onderwijs. Zie voor een toelichting op artikel 19 daarom de toelichting op artikel 12. Wanneer daar ‘artikel 12’ staat dient er in dit geval ‘artikel 19’ te worden gelezen.

TITEL 4: Bepalingen omtrent weekeinde- en vakantievervoer

Artikel 20. Toekenning vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie aan in de gemeente wonende ouders

  • 1.

    Artikel 4, zesde lid, van de WEC geeft aan in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer. In titel 4 van de Verordening Leerlingenvervoer wordt hier invulling aan gegeven.

    Artikel 20 bevat twee belangrijke componenten:

    Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Zo is het bepaald in de WEC.

    Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie toekent, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. De gemeente dient na te gaan op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst.

    Ouders van leerlingen van het regulier en speciaal basisonderwijs en van het regulier voortgezet onderwijs komen niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde of de vakantie.

  • 2.

    Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders daarvoor in aanmerking komen. Zo is het bepaald in de Wec. Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol.

    Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.

Artikel 21. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

Artikel 21 bepaalt dat een vervoersvoorziening kan worden toegekend voor de reizen van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in het weekeinde en in de vakanties. Het college van de gemeente waar de ouders wonen bepaalt welke vervoersvoorziening wordt toegekend.

Artikel 21, derde lid, geeft aan dat de bepalingen van titel 2 en 3 van de Verordening Leerlingenvervoer van overeenkomstige toepassing zijn op de toekenning van een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie, op enkele uitzonderingen na.

Dit houdt het volgende in:

Alleen die leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs komen in aanmerking voor een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie, die wegens hun structurele handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Voor de toekenning is bekostiging van de kosten van openbaar vervoer het uitgangspunt.

Het college bekostigt ook de kosten van het openbaar vervoer voor een begeleider, als de leerling wegens zijn structurele handicap of leeftijd niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken. Zie artikelen 10 en 17.

Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer als:

  • a.

    openbaar vervoer ontbreekt;

  • b.

    begeleiding in het openbaar vervoer niet mogelijk is;

  • c.

    de leerling wegens zijn structurele handicap niet in staat is - ook niet onder begeleiding - van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Zie artikelen 11 en 18.

Nota bene: Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt in dit geval niet verstrekt als de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer meer dan anderhalf uur onderweg is.

Het college kan toestaan dat de ouders de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren. De bekostiging is dan afhankelijk van de vervoersvoorziening waarop de ouders aanspraak zouden maken. Zie artikelen 12 en 19.

De algemene bepalingen van titel 1 van de Verordening Leerlingenvervoer zijn uiteraard ook van toepassing, evenals de slotbepalingen van titel 5.

TITEL 5 Slotbepalingen

Artikel 22. Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In de Verordening Leerlingenvervoer zijn de hoofdlijnen voor de bekostiging van het leerlingenvervoer vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete gevallen voordoen waarin de Verordening Leerlingenvervoer niet voorziet. Te denken valt hierbij aan gemeenschappelijke afspraken met andere gemeenten, combinaties van openbaar vervoer met aangepast vervoer, varianten in het gebruik van eigen vervoer etc. Artikel 22 bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist. Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de wet en de Verordening Leerlingenvervoer gehandeld te worden.

Artikel 23. Afwijken van bepalingen

Artikel 24 stelt dat het college slechts in voor ouders voordelige zin kan afwijken van de verordening. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid, van de WPO, artikel 4, tiende lid, van de WEC en artikel 4, zevende lid, van de WVO.

Van een afwijking in voor ouders gunstige zin kan bijvoorbeeld sprake zijn bij toekenning van bekostiging van openbaar vervoer voor een begeleider, toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer, bekostiging van groepsvervoer dat is georganiseerd door de ouders, of toekenning van een vervoersvoorziening naar een verder weg gelegen school. De ouders dienen aan te tonen dat er sprake is van een bijzondere situatie.

Nota bene: Het gaat hierbij uitsluitend om vervoer voor schoolbezoek ten behoeve van onderwijs, niet voor schoolbezoek ten behoeve van een medische behandeling bijvoorbeeld.

De ABRvS heeft in de casuïstiek nadere richtlijnen gegeven voor de toepassing van de hardheidsclausule:

  • -

    Hardheidsclausules hebben tot doel onbillijkheden van overwegende aard, die zich ten aanzien van personen bij een strikte toepassing van de bepalingen van de verordening zouden voordoen, weg te nemen. De toepassing ervan is niet aan enige beperking gebonden. Met alle feiten en omstandigheden kan rekening worden gehouden, zoals bijvoorbeeld medische, pedagogische en sociale factoren (12 mei 1989, nr. R03.88.7057/Sp347/26-41).

  • -

    Door middel van toepassing van de hardheidsclausule kan van alle bepalingen van de verordening worden afgeweken, inclusief het heffen van het drempelbedrag (2 april 1990 R03.87.7147/58-43).

Advies van deskundigen

In artikel 23 wordt bepaald dat het college zo nodig advies vraagt van deskundigen ter zake. Zie hiervoor de toelichting op artikel 8, onder het kopje ‘Adviezen van deskundigen’.

Precedentwerking

Ter voorkoming van - ongewenste - precedentwerking moet de toepassing van de hardheidsclausule worden onderbouwd met argumenten die op de specifieke, concrete situatie van de ouders en/of de leerling betrekking hebben.

Artikel 24. beleidsregels

Het college heeft nadere regels vastgesteld over de uitvoering van deze verordening. Hierin zijn regels vastgesteld over uitzonderlijke situaties die niet in deze Verordening zijn uitgewerkt zoals o.a. stage vervoer, vervoer voor het hoogbegaafd onderwijs en het schakelklas vervoer.

Artikel 25. Inwerkingtreding nieuwe verordening en intrekking oude verordening

In artikel 25 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de oude regeling vervalt, is de datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt.

Artikel 26. Overgangsregeling

Dit artikel bepaald dat, indien na beoordeling van de aanvraag voor het schooljaar 2018-2019, de aanspraak op bekostiging voor de leerling door invoering van de nieuwe verordening en/of beleidsregels, wijzigt de leerling nog tot 22 februari 2019 gebruik kan maken van dezelfde regeling als het schooljaar 2017-2018. Deze periode wordt dan aangehouden als gewenningsperiode.

Artikel 27. Citeertitel

In dit artikel wordt de wettelijke benaming van de verordening benoemd. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer Ridderkerk 2018.