Regeling vervallen per 01-04-2018

Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-03-2018

Intitulé

Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn

(Bijgewerkt tot en met de vijfde wijziging van 14 november 2017, in werking getreden op 1 januari 2018)

Inhoud

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen 4

Artikel 1. Begrippen 4

Hoofdstuk 2 Integrale benadering 5

Artikel 2. Voorwaarden pgb 5

Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk 5

Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders 6

Artikel 6. Tarief pgb 6

Artikel 7. Uitbetaling pgb 7

Artikel 8. Algemeen 7

Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid 7

Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie 8

Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit 8

Artikel 12. Uitstel van betaling 9

Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen 9

Artikel 14. Rente en kosten 9

Artikel 15. Reikwijdte 9

Artikel 16. Kwijtschelding bij voldoen aan betalingsverplichtingen 9

Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling 10

Hoofdstuk 3 Voorzieningen 10

Artikel 18. Ernstige Enkelvoudige Dyslexie 10

Artikel 19. Woningsanering 10

Artikel 20. Primaat verhuizen 11

Artikel 21. Verhuiskosten 11

Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening 11

Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken 12

Artikel 24. Vervoerskosten 12

Artikel 25. Sportvoorziening 12

Artikel 25a. Huishoudelijke ondersteuning 13

Artikel 25b. Begeleiding 13

Artikel 26. Reiskosten 13

Artikel 26a. Werkervaringstraject/stage 14

Artikel 26b. Proefplaatsing 14

Artikel 26c. Jobcoaching 14

Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag 14

Artikel 28.Overige kosten 15

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet 15

Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo 15

Artikel 29. Bijdrage algemene voorziening 15

Artikel 30. Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb 15

Artikel 31. Mantelzorgwaardering 15

Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet 16

Artikel 32. Aanvullende voorwaarden 16

Artikel 33. Algemeen 16

Artikel 34. Draagkrachtperiode 16

Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte 17

Artikel 36. Vaststelling draagkracht 17

Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen 18

Artikel 38. Voorwaarden 18

Artikel 39. Bijdrage voor schoolkosten 18

Artikel 40. Deelname/bijdrage sportieve en culturele activiteiten 19

Artikel 41. Betaling van de bijdrage 19

Artikel 42. Voorwaarden 19

Artikel 43. Duurzame gebruiksgoederen 20

Artikel 44. Betaling van de bijdrage 20

Artikel 45. Aanspraak 20

Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek) 21

Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten 21

Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand 22

Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden 22

Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie 22

Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal 22

Artikel 48b. Zekerheidstelling 23

Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten 23

Artikel 48d. Voorwaarde in hypotheekakte of akte van pandrecht 24

Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente 24

Artikel 48f. Verkoop woning 24

Artikel 48g. Opnieuw recht 24

Artikel 48h. Tijdstip indiening aanvraag en voorschotverlening 25

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen 25

Artikel 49. Begrippen 25

Artikel 49a. Uitvoering 25

Artikel 49b. Adviesgesprek 25

Artikel 49c. Intake- en stabilisatiefase 25

Artikel 49d. Producten schuldhulpverlening 26

Artikel 49e. Budgetbeheer en budgetcoaching 26

Artikel 49f. Schuldregeling 26

Artikel 49g. Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) 26

Artikel 49h. Verplichtingen 26

Artikel 49i. Afwijzing of beëindiging schuldhulpverlening 27

Artikel 49j. Uitsluiting schuldhulpverlening 28

Artikel 50. Sociaal medische indicatie kinderopvang 28

Artikel 51. Begrippen 28

Artikel 51a. De aanvraag voor een Blijverslening 29

Artikel 51b. Toewijzing aanvraag Blijverslening 29

Artikel 51c. Intrekkingsgronden 30

Artikel 51d. Voorwaarden waaronder een Blijverslening wordt verstrekt 30

Artikel 52a. Begrippen 30

Artikel 52b. Doelgroep 30

Artikel 52c. Berekening hoogte bijdrage gemeente 31

Artikel 52d. Uitbetaling van de bijdrage van de gemeente 31

Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten 31

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen 31

Artikel 53. Citeertitel 31

Artikel 54. Inwerkingtreding 31

Bijlage 1: Resultaten Huishoudelijke ondersteuning 32

Bijlage 2: Resultaatgebieden Begeleiding 34

Artikelsgewijze toelichting 36

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Alle begrippen uit de verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn zijn ook van toepassing op deze nadere regels. In deze nadere regels wordt verstaan onder:

a. begeleiding: activiteiten waarmee een inwoner ondersteund wordt bij het uitvoeren van dagelijkse levensverrichtingen en het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven.

b. vervallen

c. dagbesteding: een vorm van groepsbegeleiding die programmatisch en methodisch georganiseerd wordt, een welomschreven doel heeft en vraagt om een actieve betrokkenheid van de inwoner en gericht is op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden en bevorderen van zelfredzaamheid.

d. dagdeel: een dagdeel is vier uur.

e. eenmalig pgb: een budget dat eenmalig wordt verstrekt voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel.

f. integraal plan: een integraal plan zoals bedoeld in artikel 3 van de verordening.

g. kortdurend verblijf: verblijf in een instelling gedurende maximaal drie dagen per week, gepaard gaande met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een inwoner met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, die aangewezen is op permanent toezicht, als dat nodig is ter ontlasting van de persoon die hem gebruikelijke zorg of mantelzorg verleent.

h. mantelzorg: langdurige en onbetaalde ondersteuning voor een inwoner die chronisch ziek, beperkt of hulpbehoevend is, vanuit een persoonlijke band tussen mantelzorger en inwoner. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Mantelzorg is ondersteuning die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.

i. persoonlijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid.

j. persoonsgebonden budget (pgb): een pgb als bedoeld in artikel 2.3.6 van de Wmo of artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een inwoner, dat hem in staat stelt de ondersteuning, die in de vorm van een maatwerkvoorziening verstrekt is, van derden te betrekken.

k. professional: een begeleider die taken op MBO/HBO niveau uitvoert, waarbij hij algemene deskundigheid en brede kennis van ondersteuning of jeugdhulp heeft.

l. specialist: een begeleider die taken op HBO/WO-niveau uitvoert, waarbij hij diepgaande kennis op een specifiek terrein van ondersteuning of jeugdhulp heeft.

m. verordening: verordening sociaal domein Alphen aan den Rijn.

Hoofdstuk 2 Integrale benadering

Paragraaf 2.1 Maatwerkvoorziening via een pgb

Artikel 2. Voorwaarden pgb

Het college verstrekt een pgb aan inwoners onder de voorwaarde dat:

1. De inwoner samen met een medewerker van het integraal ondersteuningsteam een verslag of integraal plan opgesteld heeft (tenzij afgezien is van een verslag of integraal plan), waarin benoemd is:

a. dat een maatwerkvoorziening nodig is;

b. hoe de inwoner het pgb gaat besteden;

c. welke resultaten bereikt worden met het pgb en;

d. wanneer en hoe het plan, inclusief het gebruik van pgb door de inwoner en een medewerker van het team geëvalueerd wordt.

2. De inwoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen.

3. De inwoner naar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam voldoende in staat geacht wordt om, al dan niet met ondersteuning van mensen uit zijn sociaal netwerk, een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, de taken, die aan het pgb verbonden zijn, op een verantwoorde manier uit te voeren.

4. De ondersteuning die met het pgb ingekocht wordt naar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

1. De inwoner aan wie een pgb voor jeugdhulp verstrekt wordt, kan alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot zijn sociaal netwerk behoren, als aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:

a. de inzet van het sociaal netwerk is aantoonbaar beter;

b. de geboden jeugdhulp is passend, adequaat en veilig;

c. de personen uit het sociaal netwerk die de jeugdhulp gaan bieden, hebben zich voldoende op de hoogte gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn en;

d. bij de personen uit het sociaal netwerk die de jeugdhulp gaan bieden, is geen sprake van dreigende overbelasting.

2. De inwoner aan wie een pgb wordt toegekend, kan alleen ondersteuning voor de jeugdige betrekken van personen die tot het sociaal netwerk behoren, wanneer het gaat om begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf. Dagactiviteiten kunnen niet geleverd worden door het sociaal netwerk.

3. Inzet van het sociaal netwerk met een pgb voor jeugdhulp wordt in ieder geval aantoonbaar beter geacht, als één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

a. de jeugdhulp is vooraf niet goed in te plannen;

b. de jeugdhulp moet op ongebruikelijke tijden geboden worden;

c. de jeugdhulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

d. de jeugdhulp moet op verschillende locaties geboden worden;

e. de jeugdhulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

f. de jeugdhulp moet vanwege de aard van de beperking geboden worden door een persoon met wie de inwoner vertrouwd is en goed contact heeft.

Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders

Professionele aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp die uit een pgb betaald worden, moeten aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als de door het college gecontracteerde professionele aanbieders.

Artikel 5. Hoogte pgb

1. De hoogte van een pgb:

a. wordt bepaald aan de hand van het verslag of integraal plan;

b. is toereikend om veilige, doeltreffende, cliëntgerichte en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen en;

c. bedraagt maximaal de tarieven in artikel 6 van deze nadere regels.

2. Als voor de aangevraagde maatwerkvoorziening geen tarief bepaald is in deze nadere regels, dan bedraagt de hoogte van het pgb maximaal de kosten van de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura.

3. Het pgb is bedoeld om ondersteuning in te kopen. Inwoners die met een pgb ondersteuning inkopen, mogen dit pgb niet besteden aan reiskosten voor hulpverleners, administratiekosten, bemiddelingskosten of kosten voor belangenbehartiging. Vervoerskosten naar en van dagactiviteiten kunnen slechts onderdeel zijn van het pgb conform artikel 6 lid 3 en zijn in dat geval onderdeel van het tarief van de dagactiviteit.

4. Het pgb kan gedurende het jaar naar behoefte flexibel ingezet worden.

Artikel 6. Tarief pgb

1. Het tarief voor begeleiding is:

a. € 20,70 per uur als begeleiding geboden wordt door het sociaal netwerk;

b. € 35,20 per uur als begeleiding geboden wordt door een professional;

c. € 52,80 per uur als begeleiding geboden wordt door een specialist.

2. Het tarief voor dagbesteding is:

a. € 28,95 per dagdeel als dagbesteding geboden wordt door het sociaal netwerk;

b. € 43,45 per dagdeel als dagbesteding geboden wordt door een professional en de groepsgrootte groter dan vijf personen is of kan zijn;

c. € 53,80 per dagdeel als dagbesteding geboden wordt door een professional dan wel specialist en/of de groepsgrootte kleiner dan vijf personen moet zijn vanwege de aanwezige problematiek.

3. Voor vervoer van en naar dagbesteding kan een bedrag van maximaal € 5,15 per dag aan het budget toegevoegd worden.

4. Het tarief voor kortdurend verblijf is:

a. € 69,35 per dag als kortdurend verblijf geboden wordt door het sociaal netwerk;

b. € 104,50 per dag als kortdurend verblijf geboden wordt door een professional.

5. Het tarief voor persoonlijke verzorging is:

a. € 20,70 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door het sociaal netwerk;

b. € 26,90 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door een professional;

c. € 38,30 per uur als persoonlijke verzorging geboden wordt door een specialist.

6. Het tarief voor huishoudelijke ondersteuning is € 14,50 per uur.

7. Het tarief huishoudelijke ondersteuning zoals genoemd in lid 6 kan met 20% verhoogd worden indien de hulp aantoonbaar voor een professionele organisatie werkt.

Artikel 7. Uitbetaling pgb

1. Een pgb wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitbetaald aan de zorgaanbieder.

2. Een eenmalig pgb wordt vooralsnog door de gemeente uitbetaald aan de leverancier.

Paragraaf 2.2 Terugvordering

Artikel 8. Algemeen

1. De begrippen die in de nadere regels over terugvordering gebruikt worden en die niet nader omschreven worden, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de verordening.

2. De bepalingen in deze paragraaf zijn naast de terugvordering van een uitkering ook van toepassing op een boete, bijzondere bijstand, een bijdrage op basis van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp), een maatwerkvoorziening en een pgb als bedoeld in de verordening.

Artikel 9. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid

1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

a. het herzien dan wel intrekken van het recht op een uitkering, als de uitkering tot een te hoog bedrag of ten onrechte verleend is;

b. het terugvorderen, invorderen en bruteren van te veel of ten onrechte verleende uitkering.

2. Van het bepaalde in lid 1 sub b kan afgezien worden als het terug te vorderen bedrag lager is dan € 125, er geen andere terugvorderingen openstaan én de terugvordering niet verrekend kan worden met de periodieke uitkering voor de kosten van levensonderhoud.

Artikel 10. Uitzonderingen die voortvloeien uit jurisprudentie

1. In afwijking van artikel 9 aanhef en onder b wordt de uitkering niet teruggevorderd als een termijn van zes maanden verstreken is na het bekend worden van gegevens, die hadden moeten leiden tot wijziging en of intrekking/beëindiging van de uitkering, tenzij de belanghebbende niet correct aan de inlichtingenplicht voldaan heeft.

2. In afwijking van artikel 9 aanhef en onder b wordt de terugvordering beperkt, bij het niet correct nakomen van de inlichtingenplicht die betrekking heeft op een overschrijding van het vrij te laten vermogen op basis van de Participatiewet, tot het bedrag dat te veel verstrekt zou zijn als de inlichtingenplicht wel correct nagekomen was. De uitkering wordt dan niet over de gehele periode van de schending van de inlichtingenplicht herzien/ingetrokken en teruggevorderd.

3. Een terugvordering wordt niet gebruteerd als de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet verweten kan worden dat de betaling van de schuld niet voldaan is in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Paragraaf 2.3 Invordering

Artikel 11. Terugbetaling en afloscapaciteit

1. Als de belanghebbende een uitkering ontvangt van de gemeente voor de kosten van levensonderhoud, dan wordt de vordering, in overeenstemming met de artikelen 60 van de Participatiewet en 28 van de IOAW/IOAZ, verrekend met deze uitkering.

2. Rekening houdend met de beslagvrije voet, wordt de afloscapaciteit vastgesteld op 7,5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of netto grondslag IOAW/IOAZ.

3. Als verrekening van de vordering niet (meer) mogelijk is, dan wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld (het restant van) de vordering volledig te voldoen binnen zes weken of in maandelijkse termijnen met ten minste 10% van de norm als bedoeld in artikel 21 sub b van de Participatiewet.

4. Van het minimale termijnbedrag genoemd in lid 3 kan afgeweken worden als de belanghebbende daarom vraagt, onder overlegging van financiële en andere relevante gegevens. Het college stelt op grond van de individuele situatie het maandelijks af te lossen bedrag vast en bevestigt dit schriftelijk aan de belanghebbende.

5. Zolang de belanghebbende correct aan de betalingsverplichtingen voldoet, vindt er geen heronderzoek plaats naar de afloscapaciteit, tenzij de belanghebbende daar zelf om vraagt. Lopende aflossingen en verrekeningen voor inwerkingtreding van deze nadere regels blijven gehandhaafd.

Artikel 12. Uitstel van betaling

1. Het college kan uitstel van betaling verlenen als de belanghebbende daar om vraagt, omdat hij van mening is de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

2. Als niet eerder uitstel van betaling gegeven is én uitstel van betaling gevraagd wordt voor een periode korter dan drie maanden, dan kan het verzoek tot uitstel verleend worden zonder nader onderzoek. In elke andere situatie vindt nader onderzoek plaats naar de financiële situatie. Aan uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden.

Artikel 13. Niet voldoen aan betalingsverplichtingen

Als de belanghebbende niet aan de betalingsverplichtingen voldoet of als hij de voorwaarden waaronder uitstel van betaling gegeven is niet nakomt en de oorspronkelijke betalingstermijn verstreken is, dan neemt het college invorderingsmaatregelen volgens de artikelen 4:112 e.v. van de Awb.

Artikel 14. Rente en kosten

Als het college de vordering overdraagt aan het incassobureau of de deurwaarder, dan wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en kosten van invordering. Voor de hoogte van kosten van invordering wordt aangesloten bij de artikelen 4:113 en 4:120 van de Awb.

Paragraaf 2.4 Kwijtschelding

Artikel 15. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

a. fraudevorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht;

b. vorderingen die gedekt worden door pand of hypotheek voor zover die vorderingen op die zaken verhaald kunnen worden;

c. bijstand welke verstrekt is in de vorm van een lening;

d. vorderingen die zijn ontstaan, omdat belanghebbende later met betrekking tot dezelfde periode over voldoende middelen beschikte om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Artikel 16. Kwijtschelding bij voldoen aan betalingsverplichtingen

1. Het college kan een vordering geheel of gedeeltelijk kwijtschelden als de belanghebbende:

a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft;

b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan heeft, maar het achterstallige bedrag over die periode, met de daarover eventueel verschuldigde rente en kosten, alsnog voldoet;

c. gedurende tien jaar geen betalingsverplichtingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment gaat verrichten.

2. Een besluit om een vordering geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden, als bedoeld in lid 1 sub a en b, wordt alleen genomen nadat de belanghebbende daar schriftelijk een verzoek voor heeft ingediend en na individuele beoordeling, waarbij het niet (verder) kunnen terugbetalen niet aan de belanghebbende te wijten is.

Artikel 17. Kwijtschelding bij schuldregeling

1. Besloten wordt om mee te werken aan een schuldregeling bij een vordering, welke niet ontstaan is als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, als:

a. te voorzien is dat de belanghebbende zijn schulden niet kan betalen;

b. zonder dit besluit geen schuldregeling tot stand komt;

c. de vordering van de gemeente ten minste betaald wordt tot het bedrag van tweemaal het bedrag voor concurrente schuldeisers.

2. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:

a. binnen twaalf maanden geen schuldregeling tot stand komt die voldoet aan de in lid 1 gestelde eisen;

b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichtingen niet nakomt of als er onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt zijn.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Paragraaf 3.1 Maatwerkvoorzieningen Jeugdwet

Artikel 18. Ernstige Enkelvoudige Dyslexie

Vervallen

Paragraaf 3.2 Maatwerkvoorzieningen Wmo

Artikel 19. Woningsanering

1. Het college kan onder de volgende voorwaarden een vergoeding verstrekken voor een woningsanering:

a. er moet een acute noodzaak voor een woningsanering vastgesteld zijn, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt;

b. de woningsanering moet binnen één jaar nadat voor de eerste keer allergie voor huisstof of huisstofmijt vastgesteld is, aangevraagd zijn;

c. bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking mag geen sprake geweest zijn van een (verwachte) noodzaak tot vervanging en mag de huidige woning niet eerder door de inwoner gesaneerd zijn op grond van de Wmo of andere wet- en regelgeving.

2. Als voldaan is aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, dan kunnen de volgende voorzieningen verstrekt worden:

a. vervanging vloerbedekking woonkamer en één slaapkamer voor maximaal € 35 per vierkante meter (inclusief arbeid, noodzakelijke materialen en btw);

b. vervanging raambekleding woonkamer voor maximaal € 400;

c. vervanging raambekleding één slaapkamer voor maximaal € 150.

3. De afschrijvingstermijnen bij woningsanering zijn als volgt:

a. het artikel is nieuwer dan 1 jaar: 7/7 van bovengenoemde kosten;

b. het artikel is tussen de 1 en 2 jaar oud: 6/7 van bovengenoemde kosten;

c. het artikel is tussen de 2 en 3 jaar oud: 5/7 van bovengenoemde kosten;

d. het artikel is tussen de 3 en 4 jaar oud: 4/7 van bovengenoemde kosten;

e. het artikel is tussen de 4 en 5 jaar oud: 3/7 van bovengenoemde kosten;

f. het artikel is tussen de 5 en 6 jaar oud: 2/7 van bovengenoemde kosten;

g. het artikel is tussen de 6 en 7 jaar oud: 1/7 van bovengenoemde kosten.

Artikel 20. Primaat verhuizen

1. Als de kosten voor een woningaanpassing hoger zijn dan € 5000, dan geldt het primaat verhuizen.

2. Als een woning volledig aanpasbaar is, maar de kosten hiervan het primaat overstijgen, dan is het mogelijk de van toepassing zijnde verhuiskostenvergoeding eenmalig uit te keren. Voorwaarde hiervoor is dat de inwoner met een beperking de woning volledig aan laat passen, er worden geen andere woonvoorzieningen meer verstrekt anders dan die ook in een geschikte woning nodig zouden zijn geweest.

Artikel 21. Verhuiskosten

1. De vergoeding voor verhuis- en stofferingskosten wordt als volgt vastgesteld:

a. € 1100 voor de verhuizing;

b. € 1100 voor de stoffering van woonkamer en keuken;

c. € 550 voor de stoffering van elke slaapkamer.

2. Kosten van tijdelijke huisvesting op basis van de werkelijke kosten, met een maximum van:

a. bij zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de Wet op de huurtoeslag;

b. bij niet-zelfstandige woonruimte: het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub b van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 22. Onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening

1. Verstrekking van een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening vindt plaats:

a. in natura als de betreffende woonvoorziening in bruikleen verstrekt is;

b. als pgb als onderdeel van het te verstrekken pgb voor de betreffende woonvoorziening;

c. als pgb als de woonvoorziening eerder op basis van de verordening of hiermee vergelijkbare voorafgaande wetgeving in eigendom verstrekt is.

2. Voor de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering van woonvoorzieningen die als pgb verstrekt zijn, kan jaarlijks een bedrag verstrekt worden van maximaal 7% van het verstrekte pgb.

Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken

Als de noodzaak voor aanpassing van de keuken en/of badkamer is komen vast te staan en de huidige keuken en/of badkamer nog niet afgeschreven zijn, dan kan er een vergoeding worden verstrekt.

Artikel 24. Vervoerskosten

1. Het college kan onder de volgende voorwaarden een autokostenvergoeding verstrekken:

a. de inwoner gebruikt de auto aantoonbaar meer dan 2000 kilometer per jaar;

b. er zijn geen andere (voorliggende) voorzieningen die de vervoersbeperking van de inwoner kunnen oplossen.

2. Alles boven de 2000 kilometer kan tot maximaal 2000 kilometer vergoed worden, hierbij geldt een kilometertarief van € 0,30 per kilometer, de maximale jaarlijkse vergoeding komt hierdoor uit op € 600.

3. Het college kan onder de volgende voorwaarden een autokostenvergoeding verstrekken aan inwoners met een vervoersbeperking, waarbij het CVV (collectief en/of individueel) geen adequate oplossing biedt en geen andere oplossingen mogelijk zijn:

a. het gaat om wezenlijke contacten en;

b. tegenbezoek van deze contacten is onmogelijk.

4. Afhankelijk van de vervoersbehoefte kan aan de in lid 3 genoemde inwoners maximaal € 600 per jaar aan vergoeding verstrekt worden.

5. Een inwoner waarbij het CVV een adequate oplossing biedt, kan per jaar in aanmerking komen voor maximaal 450 zones.

Artikel 25. Sportvoorziening

1. Een sportvoorziening wordt maximaal eens in de drie jaar verstrekt en bedraagt maximaal € 4000 inclusief aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering.

2. Als nog geen sprake is van actieve sportbeoefening, dan kan de inwoner een vergoeding van maximaal € 4000 ontvangen voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden.

3. De inwoner kan alleen een vergoeding voor de huur van de sportvoorziening ontvangen als de gecontracteerde leveranciers van de gemeente de sportvoorziening niet tijdelijk kunnen leveren.

Artikel 25a. Huishoudelijke ondersteuning

1. Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken aan inwoners met een beperking bij het voeren van een huishouden.

2. Als de maatwerkvoorziening verstrekt wordt in de vorm van zorg in natura, dan vindt de ondersteuning plaats binnen resultaatgebieden zoals omschreven in artikel 11a van de verordening en op basis van bijlage 1 die bij deze nadere regels is opgenomen.

3. Als de maatwerkvoorziening verstrekt wordt in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), dan worden de te behalen resultaten omgerekend naar uren op basis van bijlage 1 die bij deze nadere regels is opgenomen.

Artikel 25b. Begeleiding

1. Het college kan een algemene voorziening en/of een maatwerkvoorziening begeleiding verstrekken aan inwoners die een beperking hebben bij hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

2. Dit kan zowel in de vorm van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening natura of een pgb.

3. De resultaatgebieden voor deze ondersteuning staan in bijlage 2 die bij deze nadere regels is opgenomen.

Paragraaf 3.3 Voorzieningen op grond van de Participatiewet en IOAW/IOAZ

Artikel 26. Reiskosten

1. Het college kan aan de belanghebbende een vergoeding verstrekken voor de gemaakte kosten voor vervoer, voor zover het college dit vervoer noodzakelijk acht voor het kunnen voldoen aan de verplichtingen die verbonden zijn aan arbeidsinschakeling.

2. In afwijking van lid 1 wordt de belanghebbende binnen een reisafstand van 10 kilometer (enkele reis) geacht te kunnen lopen of fietsen en komen reiskosten niet in aanmerking voor vergoeding. Dit wordt berekend van vertrekadres tot bestemmingsadres via Routenet.nl (kortst mogelijke route met de fiets).

3. Het college kan besluiten van lid 2 af te wijken, als lopen of fietsen vanwege de persoonlijke situatie, redelijkerwijs niet van de belanghebbende verlangd kan worden.

4. Vergoeding van reiskosten vindt plaats op basis van de kosten van openbaar vervoer tweede klasse, waarbij de goedkoopste mogelijkheid vergoed wordt.

5. In uitzonderingsgevallen kan overgegaan worden tot vergoeding van de kosten van eigen vervoer; voor de bepaling van de kosten wordt aangesloten bij de maximale onbelaste vergoedingen volgens de belastingwetgeving, waarbij de kortste reisafstand gehanteerd wordt.

6. De vergoeding wordt periodiek uitbetaald.

7. Gemaakte reiskosten kunnen tot maximaal drie maanden na de periode waarop ze betrekking hebben gedeclareerd worden.

Artikel 26a. Werkervaringstraject/stage

1. Een werkervaringstraject/stage kan worden aangeboden als deze naar het oordeel van het college bijdraagt om de vooraf gestelde leerdoelen te bereiken en bijdraagt aan arbeidsinschakeling.

2. Een werkervaringstraject/stage duurt 6 maanden en kan in individuele gevallen verlengd worden met maximaal 6 maanden.

3. Het doel van een werkervaringstraject/stage is het opdoen van werkervaring/vakkennis, het opdoen van arbeidsritme en/of het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

4. Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van een werkervaringstraject/stage en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 26b. Proefplaatsing

1. Een proefplaatsing kan worden aangeboden als deze naar het oordeel van het college bijdraagt om werkervaring op te doen voorafgaand aan een regulier dienstverband.

2. Een proefplaatsing duurt niet langer dan 2 maanden.

3. Het doel van de proefplaatsing is het, met behoud van uitkering, opdoen van werkervaring in de toekomstige functie bij de werkgever om daarmee uitval na indiensttreding te voorkomen.

4. Het college biedt een proefplaatsing aan, indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en hierdoor geen verdringing van reguliere arbeid plaatsvindt.

5. Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van de proefplaatsing en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 26c. Jobcoaching

1. Jobcoaching kan worden aangeboden als er sprake is van een dienstbetrekking en ondersteuning noodzakelijk is voor het verrichten van taken op de werkplek.

2. Jobcoaching wordt toegekend voor 6 maanden en duurt maximaal één jaar.

3. Het doel van jobcoaching is het bieden van ondersteuning en begeleiding op de werkplek om ervoor te zorgen dat de werkzaamheden zo zelfstandig mogelijk verricht kunnen worden.

4. Tussen partijen wordt in ieder geval vastgelegd: het doel en de periode van de jobcoaching en de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 27. Tegemoetkoming kinderopvangtoeslag

1. Het college verstrekt aan doelgroepouders als bedoeld in artikel 1.13 van de Wkkp, in aanvulling op de door de Belastingdienst te verstrekken kinderopvangtoeslag, een bijdrage voor de voor eigen rekening blijvende kosten van kinderopvang.

2. Daarnaast komt in aanmerking voor vergoeding, de kosten voor tussenschoolse opvang als het voor arbeidsinschakeling noodzakelijk is dat kinderen van de belanghebbende hiervan gebruik maken.

Artikel 28.Overige kosten

1. Voor vergoeding komen in aanmerking, de kosten die de belanghebbende moet maken om werk te kunnen aanvaarden of die noodzakelijk zijn voor arbeidsinschakeling.

2. De in lid 1 bedoelde kosten:

a. zijn, naar het oordeel van het college, noodzakelijk en aantoonbaar en kunnen in redelijkheid niet ten laste van de belanghebbende gebracht worden;

b. kunnen niet vergoed worden vanuit een voorliggende voorziening;

c. bedragen maximaal de goedkoopst adequate oplossing.

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen Jeugdwet

Geen nadere regels.

Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen Wmo

Paragraaf 5.1 Regels voor bijdragen Wmo en kostprijs maatwerkvoorzieningen

Artikel 29. Bijdrage algemene voorziening

Vervallen

Artikel 30. Bijdrage maatwerkvoorziening of pgb

Vervallen

Paragraaf 5.2 Mantelzorgwaardering

Artikel 31. Mantelzorgwaardering

1. Het college verstrekt een geldbedrag van maximaal € 200 voor de jaarlijkse waardering van mantelzorgers van inwoners.

2. De inwoner die mantelzorg ontvangt, kan jaarlijks één aanvraag indienen in de periode van 1 mei tot en met 31 oktober.

3. Voor toekenning van de aanvraag gelden de volgende voorwaarden:

a. de aanvrager is woonachtig in de gemeente Alphen aan den Rijn;

b. de aanvrager kan slechts voor één mantelzorger een aanvraag doen;

c. de mantelzorger heeft in het jaar vóór de sluitingsdatum van de aanvraag minimaal 3 aaneengesloten maanden voor minimaal 8 uur per week mantelzorg verricht;

d. per huishouden worden maximaal 2 aanvragen in behandeling genomen;

e. een mantelzorger ontvangt per huishouden dat hij/zij ondersteunt, slechts éénmaal een geldbedrag van maximaal € 200.

4. Het geldbedrag wordt jaarlijks op de Dag van de mantelzorg door de gemeente aan de mantelzorger uitbetaald.

Hoofdstuk 6 Specifieke bepalingen Participatiewet

Paragraaf 6.1 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 32. Aanvullende voorwaarden

1. Personen die op de datum van aanvraag of gedurende de 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag door het rijk bekostigd onderwijs volgen/volgden, worden geacht uitzicht op inkomensverbetering te hebben en komen niet voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking.

2. Een belanghebbende komt niet in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag als gedurende twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag een maatregel opgelegd is wegens schending van de arbeids- of re-integratieplicht.

Paragraaf 6.2 Draagkracht

Paragraaf 6.2.1 Vaststelling draagkracht

Artikel 33. Algemeen

De financiële draagkracht wordt gevormd door:

a. het vast te stellen deel van het inkomen, en

b. het vast te stellen deel van het vermogen.

Paragraaf 6.2.2 Draagkracht naar inkomen

Artikel 34. Draagkrachtperiode

1. De draagkracht wordt vastgesteld voor een periode van twaalf maanden.

2. De ingangsdatum van de draagkrachtperiode is de eerste dag van de maand waarin de aanvraag op basis van artikel 35 van de Participatiewet ingediend wordt of een voorziening als bedoeld in artikel 12 van de verordening toegekend wordt.

3. Als bijzondere bijstand met terugwerkende kracht verleend wordt, dan kan in afwijking van lid 2, de ingangsdatum van de draagkrachtperiode bepaald worden op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.

Artikel 35. Berekening draagkrachtruimte

1. Bij de berekening van de draagkracht wordt uitgegaan van het netto inkomen per maand, exclusief vakantietoeslag, keer twaalf.

2. Als de belanghebbende en zijn eventuele partner een vast inkomen hebben, dan wordt bij de berekening uitgegaan van het meest recente maandinkomen.

3. Als de belanghebbende en/of zijn eventuele partner over een wisselend inkomen beschikken, wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag bijzondere bijstand dan wel het toekennen van de voorziening.

4. Middelen die niet tot het inkomen gerekend worden op basis van artikel 31 lid 2, de oudedagsvoorziening als bedoeld in artikel 33 lid 5, de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 en de individuele studietoeslag als bedoeld in artikel 36 sub b van de Participatiewet worden voor de draagkrachtberekening niet meegenomen.

5. De draagkrachtruimte wordt vastgesteld door op het inkomen het volgende in mindering te brengen:

a. 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 sub c van de Participatiewet onder aftrek van de vakantietoeslag als genoemd in artikel 19 lid 3 van de Participatiewet en;

b. eventuele buitengewone lasten die gelet op de persoonlijke situatie van de belanghebbende noodzakelijk zijn, waarvoor geen beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening en geen bijzondere bijstand verleend wordt.

6. Voor de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in lid 5 wordt uitgegaan van de norm die geldt op het moment van de aanvraag.

Artikel 36. Vaststelling draagkracht

1. De draagkracht wordt vastgesteld op 35% van de draagkrachtruimte.

2. Als bijzondere bijstand aangevraagd wordt voor de algemene kosten van het bestaan, dan is de draagkracht 100%.

3. Algemene kosten van het bestaan als bedoeld in lid 2 zijn kosten waarvan men gewoonlijk geacht wordt deze zelf te betalen, ook vanuit een inkomen op bijstandsniveau. Onder deze kosten wordt in ieder geval verstaan: woonkosten en inrichtingskosten.

4. De draagkracht geldt over de periode van 12 maanden.

5. Als sprake is van periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht maandelijks verrekend.

6. De draagkracht kan bij periodieke bijzondere bijstand in de volgende situaties worden aangepast:

a. als het inkomen met tenminste 10% wijzigt;

b. bij wijziging van het vermogen, de woon- en/of gezinssituatie welke van invloed is op de draagkrachtberekening.

Paragraaf 6.2.3 Draagkracht naar vermogen

Artikel 37. Berekening draagkracht naar vermogen

1. Het vermogen voor zover dat meer bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Participatiewet wordt volledig als draagkracht aangemerkt.

2. Het vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 van de Participatiewet wordt niet als draagkracht aangemerkt.

3. Een auto of motor tot een waarde van € 3000 wordt, met in achtneming van artikel 34 lid 2 sub a van de Participatiewet, niet tot het vermogen gerekend. De waarde wordt vastgesteld aan de hand van de ANWB/BOVAG koerslijst. Als de waarde met deze koerslijst niet bepaald kan worden, dan wordt een gemiddelde genomen van de waarde van drie vergelijkbare auto’s/motoren op verkoopsites.

Paragraaf 6.3 Bijdragen voor kinderen tot 18 jaar

Artikel 38. Voorwaarden

1. De aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage van de gemeente in de schoolkosten en de kosten van deelname aan sportieve en culturele activiteiten van de ten laste komende kinderen als het inkomen, exclusief vakantiegeld, niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag.

2. Voor de vaststelling van het inkomen gelden de volgende regels:

a. als sprake is van een vast inkomen, dan wordt uitgegaan van het meest recente maandinkomen;

b. als sprake is van een wisselend inkomen, dan wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen over de afgelopen drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

3. In afwijking van lid 1 en 2 wordt het inkomen van de persoon die aan een traject minnelijke schuldhulpbemiddeling of wettelijke schuldsanering deelneemt gedurende het traject gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 39. Bijdrage voor schoolkosten

1. De bijdrage voor schoolkosten kan verleend worden voor de volgende kosten:

a. kosten van een excursie, schoolreis(je), gymschoenen, en gymkleding tot een bedrag van maximaal € 125 per kind per schooljaar voor het basisonderwijs. Het bedrag per kind per schooljaar voor het voortgezet onderwijs bedraagt maximaal € 200 en is ook bestemd voor de kosten van een werkweek, schooltas, kluishuur en huur/huurkoop van een tablet via de school. In dit bedrag is voor gymschoenen en gymkleding een maximaal bedrag begrepen van € 60.

b. kosten van een fiets per kind éénmalig gedurende het voortgezet onderwijs. De bijdrage voor deze kosten bedraagt éénmalig maximaal € 230 per kind;

c. kosten van een computer voor een gezin met kinderen in de leeftijd van 7 tot 18 jaar. De bijdrage wordt één keer per 5 jaar verstrekt en bedraagt maximaal € 550 per gezin. De bijdrage is bestemd voor de aanschaf van een laptop met officepakket, de installatie hiervan, een muis en een printer.

d. Wanneer er een bijdrage is verstrekt voor een computer als bedoeld in artikel 43, dan is er voor de periode van 5 jaar na die verstrekking geen recht op een bijdrage genoemd in lid 1 sub c.

2. In afwijking van artikel 38 lid 1 van deze regels bedraagt bij een inkomen tussen 110 en 120%, exclusief vakantiegeld, de maximaal toe te kennen bijdrage de helft van de bedragen genoemd in lid 1.

Artikel 40. Deelname/bijdrage sportieve en culturele activiteiten

1. Kinderen kunnen jaarlijks deelnemen aan een sportieve óf een culturele activiteit.

2. Voor kinderen uit de gemeente Alphen aan den Rijn vindt deelname aan sportieve en culturele activiteiten in beginsel plaats via het Alphense Jeugddeelnamefonds.

3. Als het Alphense Jeugddeelnamefonds geen kinderen (meer) kan plaatsen, omdat het maximaal aantal deelnemers bereikt is of omdat de activiteit niet aangeboden wordt, dan kan een financiële bijdrage verstrekt worden in de kosten van lidmaatschap of contributie.

4. De hoogte van de in lid 3 genoemde bijdrage is maximaal € 130 per jaar per kind.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 38 lid 1 van deze regels op 120% gesteld.

`

Artikel 41. Betaling van de bijdrage

De bijdrage voor de kinderen wordt door de gemeente betaald na overleg van de (proforma)nota en wordt overgemaakt aan de belanghebbende of rechtstreeks aan de school, vereniging of leverancier.

Paragraaf 6.4 Bijdrage duurzame gebruiksgoederen

Artikel 42. Voorwaarden

1. De aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage van de gemeente voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen als:

a. het inkomen in de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvraag niet hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag en;

b. het vermogen niet hoger is dan het vrij te laten bedrag als genoemd in artikel 34 van de Participatiewet en;

c. gedurende drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een zelfstandig huishouden gevoerd is.

2. Als een bijdrage verstrekt is voor de aanschaf van een duurzaam gebruiksgoed, dan kan voor dit zelfde duurzame gebruiksgoed voor een periode van 7 jaar na verstrekking niet nogmaals een bijdrage worden verstrekt. Voor een computer is bovengenoemde periode 5 jaar.

3. Er bestaat géén recht op een bijdrage voor de aanschaf van een computer zoals genoemd in artikel 43 lid 2 sub b wanneer er recht bestaat op een bijdrage op grond van artikel 39 lid 1 sub c óf de termijn van 5 jaar zoals bedoeld in artikel 39 lid 1 sub c nog niet verstreken is.

4. In afwijking van lid 1 sub a wordt het inkomen van de persoon die aan een traject minnelijke schuldhulpbemiddeling of wettelijk schuldsanering deelneemt gedurende het traject gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 43. Duurzame gebruiksgoederen

1. De bijdrage van de gemeente kan verstrekt worden voor duurzame gebruiksgoederen die noodzakelijk zijn voor het voeren van een huishouden.

2. Duurzame gebruiksgoederen zoals bedoeld in het eerste lid zijn:

a. een wasmachine, stofzuiger, koelkast en een kookplaat; en

b. een televisie óf een computer.

3. De bijdrage bedraagt per huishouden maximaal € 380 per jaar, waarbij de bedragen van het Nibud gehanteerd worden.

Artikel 44. Betaling van de bijdrage

De bijdrage duurzame gebruiksgoederen wordt door de gemeente betaald na overleg van de (proforma)nota en wordt overgemaakt aan de belanghebbende of rechtstreeks aan de leverancier.

Paragraaf 6.5 Collectieve zorgverzekering – bijzondere bijstand zorgkosten

Artikel 45. Aanspraak

1. Een persoon heeft recht op deelname aan de collectieve zorgverzekering van Zorg en Zekerheid en op een bijdrage hierin van het college als:

a. het gezamenlijk inkomen niet hoger is dan 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, beide exclusief vakantiegeld/toeslag;

b. het vermogen niet hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet;

c. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Participatiewet.

2. Bij een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld verstrekt het college een bijdrage die gelijk is aan 85% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering en 70% van de premie voor de aanvullende top verzekering.

3. Bij een inkomen hoger dan 110% maar niet hoger dan 130% verstrekt het college een bijdrage die gelijk is aan 50% van de premie voor de aanvullende standaard verzekering en 40% van de premie voor de aanvullende top verzekering.

4. In afwijking van lid 1 sub a en lid 3 wordt het inkomen van de persoon die aan een traject minnelijke schuldhulpbemiddeling of wettelijk schuldsanering deelneemt gedurende het traject gelijkgesteld met de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 46. Toetsing en beëindiging (heronderzoek)

1. Jaarlijks vindt een toetsing plaats of de deelnemer, die geen bijstand ontvangt, aan de gestelde voorwaarden voor voortzetting van de deelname aan de collectieve zorgverzekering voldoet.

2. De collectieve zorgverzekering eindigt per 31 december van het kalenderjaar, waarin de deelnemer niet meer aan de voorwaarden voor deelname als bedoeld in artikel 45 lid 1 voldoet.

3. In afwijking van lid 2 eindigt de collectieve zorgverzekering op de datum waarop de deelnemer niet meer ingeschreven staat als inwoner van de gemeente volgens de Basisregistratie Personen (BRP) of de uitkering beëindigd is wegens fraude.

4. Bij beëindiging van de collectieve zorgverzekering vervalt het recht op de tegemoetkoming/bijdrage in de premie van de collectieve aanvullende zorgverzekering.

Artikel 46a. Bijzondere bijstand zorgkosten

1. Een persoon kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor hierna te noemen zorgkosten als:

a. hij niet deelneemt aan de collectieve zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid omdat hij nog elders verzekerd is; óf

b. hij niet kan deelnemen aan de collectieve zorgverzekering vanwege een betalingsachterstand bij de zorgverzekeraar en hij een traject minnelijke schuldbemiddeling of wettelijke schuldsanering volgt.

2. De bijzondere bijstand zoals bedoeld in het eerste lid betreft niet uitstelbare kosten van de tandarts, een bril of lenzen en fysiotherapie waarvoor een vergoeding mogelijk is volgens de collectieve aanvullende zorgverzekering.

3. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de maximale bedragen op grond van de collectieve aanvullende standaard verzekering bij Zorg en Zekerheid.

4. De draagkrachtregels op grond van paragraaf 6.2 zijn bij een aanvraag voor deze kosten van toepassing.

5. De bijzondere bijstand aan de persoon genoemd in het eerste lid sub a wordt slechts verstrekt tot uiterlijk het eerstvolgende kalenderjaar en aan de persoon genoemd in het eerste lid sub b tot uiterlijk de datum waarop men (weer) kan deelnemen aan de collectieve aanvullende zorgverzekering bij Zorg en Zekerheid.

Paragraaf 6.6 Overige bepalingen bijzondere bijstand

Artikel 47. Ingangsdatum bijzondere bijstand

1. Bijzondere bijstand wordt overeenkomstig artikel 44 lid 1 van de Participatiewet niet verleend voor kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.

2. In een bijzondere individuele situatie kan van lid 1 afgeweken worden, als de kosten gemaakt zijn in de periode van maximaal drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag. Deze uitzonderingsbepaling is niet van toepassing op een aanvraag duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 47a. Bijzondere bijstand gedetineerden

1. De persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan op grond van de individuele situatie gedurende een periode van maximaal 6 maanden, te rekenen vanaf aanvang detentie, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand in de kosten van de huur, gas, elektriciteit, water en inboedelverzekering.

2. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer bij aanvang van de detentie duidelijk is dat de periode van vrijheidsbeneming langer zal duren dan 6 maanden.

3. De gemeente betaalt de bijzondere bijstand rechtstreeks aan de verhuurder, verzekeraar en/of de leverancier van gas, elektriciteit en water.

4. De bijzondere bijstand op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en indien mogelijk in termijnen verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd, zodra belanghebbende uit detentie is.

5. Als belanghebbende over de periode genoemd in het eerste lid een huurtoeslag van de belastingdienst ontvangt, welke redelijkerwijs in deze periode niet voor de betaling van de huur kon worden aangewend, dan wordt de bijzondere bijstand tot het bedrag van de huurtoeslag zo mogelijk in één keer terugbetaald als aflossing van de leenbijstand.

Paragraaf 6.7 Overige bepalingen Participatiewet

Artikel 48. Verlaging wegens woonsituatie

1. Gelet op artikel 27 van de Participatiewet wordt de uitkering verlaagd als een woning bewoond wordt waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur, dan wel kosten van de eigen woning, verbonden zijn.

2. De verlaging bedraagt 20% van de van toepassing zijnde norm op grond van artikel 20 en 21 van de Participatiewet.

Artikel 48a. Gebruikmaking wettelijke bevoegdheid verhaal

1. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijstand als bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet.

2. In de situaties van onderhoudsplicht zoals bedoeld in artikel 62 van de Participatiewet wordt geen verhaal van bijstand toegepast, maar wordt aan de uitkering op grond van artikel 55 van de Participatiewet één of meer van de volgende verplichtingen verbonden:

a. bij de rechtbank alimentatie eisen tot de grens van de onderhoudsplicht voor belanghebbende en/of minderjarig(e) kind(eren). Onder deze verplichting wordt ook het vragen van een voorlopige voorziening begrepen;

b. het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) inschakelen als de onderhoudsplichtige de door de rechtbank opgelegde alimentatie niet betaalt;

c. zich volledig in te zetten om de verplichtingen genoemd in lid 3 sub a en b maximaal te realiseren.

3. Het college kan (tijdelijk) van verhaal afzien als, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen, sprake is van bijzondere omstandigheden of dringende redenen. Voor het opleggen van de verplichtingen op grond van het tweede lid is dit van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6.7.1 Bijstand onder verband van krediethypotheek of pandrecht

Artikel 48b. Zekerheidstelling

1. Als bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet wordt deze verleend onder zekerheidstelling van hypotheek of pandrecht. Als de geldlening naar verwachting lager is dan € 6.500,- is zekerheidstelling niet nodig.

2. Het college verleent aan de bijstand bedoeld in het eerste lid de verplichting dat belanghebbende meewerkt aan het vestigen van de krediethypotheek of het pandrecht.

Artikel 48c. Hoogte hypotheek, waarde woning, vestigingskosten

1. De geldlening, bedoeld in artikel 48b is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de Participatiewet.

2. Voor de vaststelling van de waarde, als bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van de meest recente beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).

3. De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, de inschrijving van het pandrecht en overige bijkomende kosten, komen ten laste van belanghebbende. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verleend.

Artikel 48d. Voorwaarde in hypotheekakte of akte van pandrecht

1. Aan de geldlening worden in elk geval de voorwaarden verbonden genoemd in de artikelen 48e en 48f.

2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of de akte van pandrecht.

Artikel 48e. Aflossing, niet voldoen aan betalingsverplichtingen en rente

1. Aflossing van de geldlening vindt in maandelijkse termijnen plaats na beëindiging van de uitkering voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Participatiewet.

2. Het maandbedrag van de aflossing wordt vastgesteld op 50% van de draagkrachtruimte zoals bedoeld in artikel 35 van deze nadere regels. Deze aflossingsbepaling kan worden toegepast bij geldleningen waarvan de zekerheidstelling vóór inwerkingtreding van deze nadere regels heeft plaatsgevonden én deze bepaling een gunstigere werking heeft.

3. Wanneer vastgesteld is dat belanghebbende geen afloscapaciteit heeft, vindt jaarlijks onderzoek plaats naar zijn financiële situatie en wordt beoordeeld of aflossing mogelijk is.

4. Als belanghebbende schuldig nalatig is in het voldoen van vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 48f. Verkoop woning

1. Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 48e bijgeschreven rente, direct opeisbaar. De aflossing vindt binnen redelijke termijn plaats.

2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het vermogen als bedoeld in artikel 34 tweede lid onder d van de Participatiewet volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

3. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en eventuele rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 48g. Opnieuw recht

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 van de Participatiewet opnieuw recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

Paragraaf 6.7.2 Bijstand ex-gedetineerde jongeren

Artikel 48h. Tijdstip indiening aanvraag en voorschotverlening

1. De persoon die uit detentie komt en jonger is dan 27 jaar kan, als hij niet beschikt over middelen om in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud te voorzien, eerder dan de periode genoemd in artikel 41 lid 4 van de Participatiewet een aanvraag voor algemene bijstand indienen.

2. Aan de persoon genoemd in het eerste lid kan indien nodig direct een voorschot worden verstrekt in de kosten van levensonderhoud. Dit voorschot wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en indien mogelijk verrekend met de toe te kennen uitkering, dan wel teruggevorderd.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Paragraaf 7.1 Regels schuldhulpverlening

Artikel 49. Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. adviesgesprek: een of meer gesprekken met klanten waarin advies wordt gegeven over de financiële situatie van de klant.

b. intake- en stabilisatie(fase): het proces dat start als een positieve beschikking is gegeven na beoordeling van de aanvraag waarin ernaar gestreefd wordt inkomsten en uitgaven van de klant in evenwicht te brengen en te houden.

c. Wsnp: Wet schuldsanering natuurlijke personen, zoals bedoeld in de Faillisementswet.

Artikel 49a. Uitvoering

De uitvoering van de verschillende vormen van schuldhulpverlening vindt plaats conform de Gedragscode Schuldhulpverlening van de NVVK en de modules Budgetbeheer, Budgetcoaching, Schuldregeling en Betalingsregeling.

Artikel 49b. Adviesgesprek

1. Een inwoner kan advies vragen over zijn/haar financiële situatie.

2. Voor een adviesgesprek hoeft geen aanvraagformulier ingevuld te worden.

3. Na afronding van het adviesgesprek (de adviesgesprekken) kan de gemeente het advies schriftelijk toesturen per e-mail of post.

Artikel 49c. Intake- en stabilisatiefase

Schuldhulpverlening wordt aangevraagd door het inleveren van een volledig ingevuld en ondertekend aanvraagformulier. Door middel van een beschikking wordt belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing op de aanvraag. Daarna start de intake- en stabilisatiefase.

Artikel 49d. Producten schuldhulpverlening

Producten die de gemeente aanbiedt zijn onder meer:

a. budgetbeheer;

b. budgetcoaching;

c. schuldregeling;

d. verklaring Wsnp.

Artikel 49e. Budgetbeheer en budgetcoaching

1. Budgetbeheer wordt ingezet voor maximaal 24 maanden.

2. Indien na 24 maanden het beëindigen van het budgetbeheer niet raadzaam is, kan het college besluiten budgetbeheer te verlengen.

3. Budgetbeheer wordt alleen ingezet in combinatie met budgetcoaching.

4. In afwijking van lid 1 en 2 kan beschermingsbewind worden geadviseerd of als voorwaarde worden opgelegd, wanneer belanghebbende niet leer- of coachbaar blijkt.

5. Budgetcoaching wordt alleen ingezet als vastgesteld is dat belanghebbende leer- en coachbaar is.

Artikel 49f. Schuldregeling

1. Indien er zich een andere mogelijkheid voordoet om de problematische schulden op te lossen, dan is deze mogelijkheid voorliggend aan de inzet van een schuldregeling.

2. Privé-schulden worden meegenomen als de schuld aannemelijk is. Hiervoor moet worden aangetoond dat de schuldeiser een betaling heeft verricht voor belanghebbende en dat hij deze schuld terug moet betalen.

Artikel 49g. Verklaring Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp)

Indien geen akkoord kan worden bereikt met alle schuldeisers of indien vanwege een andere reden de schuldbemiddeling niet kan starten of mislukt, dan kan op verzoek van de belanghebbende een verzoekschrift worden ingediend bij de Rechtbank om voor de Wsnp in aanmerking te komen.

Artikel 49h. Verplichtingen

1. Belanghebbende is verplicht om naast de verplichtingen zoals vastgelegd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode en de modules van de NVVK alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens de schuldhulpverlening.

2. De medewerking bestaat onder andere uit:

a. het nakomen van afspraken, aanvullende voorwaarden en verplichtingen, zoals het aanvragen van beschermingsbewind;

b. de verplichting om zich in te spannen om werk te vinden of te behouden, dan wel het inkomen te verhogen, waarbij de inspanning hiertoe aangetoond moet worden;

c. geen nieuwe schulden maken of aangaan en alle lopende vaste lasten iedere maand op tijd betalen;

d. alle extra inkomsten en vermogen te melden en te reserveren voor de schuldeisers.

Artikel 49i. Afwijzing of beëindiging schuldhulpverlening

1. Als de gemeente redelijkerwijs niet de verwachting heeft dat de schuldhulpverlening gestart kan worden of succesvol afgerond zal worden, dan kan schuldhulpverlening worden afgewezen of beëindigd.

2. Schuldhulpverlening kan onder andere worden afgewezen of beëindigd indien:

a. het inkomen nog niet op orde is;

b. belanghebbende heeft aangegeven te gaan scheiden, maar waarbij de scheiding nog niet is uitgesproken of wel dat sprake is van ontbinding geregistreerd partnerschap en dit nog niet heeft plaatsgevonden;

c. eerst een passende woonsituatie moet worden gevonden;

d. een ex-onderneming op naam van belanghebbende staat, die nog niet financieel is afgehandeld, bijvoorbeeld doordat nog geen belastingaangifte is gedaan;

e. een alimentatieplicht door de rechter is opgelegd die niet passend is in het budget;

f. er niet-saneerbare vorderingen zijn die eerst betaald moeten worden;

g. het feitelijke verblijfadres niet gelijk is aan het in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen adres;

h. de schuldhulpverlening/Wsnp succesvol is afgerond;

i. een schriftelijk verzoekt om beëindiging wordt ingediend;

j. belanghebbende is overleden;

k. niet of niet voldoende is voldaan aan de verplichtingen zoals opgenomen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Gedragscode en de modules van de NVVK) en in deze beleidsregels of aan overige opgelegde verplichtingen;

l. belanghebbende zich ten opzichte van de medewerkers, belast met de uitvoering van de schuldhulpverlening, misdraagt;

m. tijdens het schuldhulpverleningstraject frauduleuze handelingen worden verricht;

n. er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

o. er sprake is van een faillissement;

p. er sprake is van een gewijzigde situatie die van invloed is op de schuldhulpverlening waardoor deze niet kan worden voortgezet of niet langer passend of noodzakelijk is;

q. de gestelde doelen zijn gerealiseerd.

3. Als er bij een afwijzing of beëindiging van de schuldhulpverlening zorgen zijn over de (psycho-sociale) gezondheidssituatie van belanghebbende of als er een gezin met inwonende minderjarige kinderen bij betrokken is, dan kan er een zorgmelding bij het Meldpunt zorg en overlast worden gedaan.

Artikel 49j. Uitsluiting schuldhulpverlening

1. Als de schuldhulpverlening of de Wsnp voortijdig is beëindigd door aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van (nieuwe) schuldhulpverlening.

2. Als binnen de uitsluitingstermijn van drie jaar toch aanspraak wordt gemaakt op schuldhulpverlening, dan kan schuldhulpverlening toegekend worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het college kan aan die toekenning aanvullende voorwaarden/verplichtingen verbinden waarmee belanghebbende voorafgaand akkoord dient te gaan.

3. Als de schuldhulpverlening en/of de Wsnp is beëindigd, kan het college belanghebbende drie jaar lang uitsluiten van schuldhulpverlening.

Paragraaf 7.2 Regels Sociaal medische indicatie kinderopvang

Artikel 50. Sociaal medische indicatie kinderopvang

1. Het college kan een bijdrage verstrekken in de kosten van kinderopvang als ouder(s) vanwege lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperkingen problemen ondervinden bij de opvang en zorg van hun kind tot de leeftijd van 10 jaar.

2. Voor de bijdrage genoemd in lid 1 gelden de volgende regels:

a. de inkomenstabel en het maximale tarief zoals de Belastingdienst hanteert wordt toegepast;

b. voor zover recht bestaat op de kinderopvangtoeslag op grond van artikel 1.6 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) is er geen recht op een bijdrage op grond van dit artikel;

c. voor kinderen in de leeftijd tot 4 jaar wordt uitgegaan van dagopvang en komen maximaal 6 dagdelen of maximaal 33 uur per week voor vergoeding in aanmerking;

d. voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 10 jaar wordt uitgegaan van Buitenschoolse opvang en komen maximaal 3 dagdelen per week voor vergoeding in aanmerking, waarbij tijdens de schoolvakanties op deze dagen volledige dagopvang;

e. uitgesloten zijn ouders met een kind met een indicatie voor- en vroegschoolse educatie (VVE);

f. uitgesloten zijn ouders die vallen onder de doelgroep bijzondere bijstand peuteropvang bedoeld in artikel 41b van deze nadere regels.

Paragraaf 7.3 Regels Blijverslening

Artikel 51. Begrippen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. maatregelen: woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard die bijdragen aan het zorgbestendig en het levensloopbestendig maken van de woning.

b. verhuurdersverklaring: een door de eigenaar van de woning en de huurder ondertekende verklaring, waaruit blijkt dat de eigenaar toestemming verleent voor het treffen van maatregelen aan de woning en waaruit blijkt dat de eigenaar verklaart dat de maatregelen niet verwijderd hoeven te worden na verhuizing of overlijden van de huurder-bewoner en de huurder geen verdere kosten verschuldigd is.

c. werkelijke kosten: de kosten van materialen en werkzaamheden voor zover noodzakelijk voor het treffen van maatregelen, eventueel vermeerderd met de bijkomende kosten voor het verkrijgen van de Blijverslening en de kosten voor door een deskundig vakbedrijf terzake van deze maatregelen in rekening gebrachte arbeidsuren en verminderd met de van derden ontvangen of nog te ontvangen tegemoetkomingen (subsidies) in deze kosten.

Artikel 51a. De aanvraag voor een Blijverslening

1. Een inwoner kan een aanvraag indienen voor een Blijverslening met een door het college beschikbaar gesteld formulier. De aanvraag wordt voorzien van:

a. een opgave van de te treffen maatregelen;

b. een financiële onderbouwing en offertes van de te treffen maatregelen;

c. een planning van de uitvoering van de werkzaamheden.

2. Wanneer de inwoner huurder is van een woning, dan wordt de aanvraag, naast het bepaalde in lid 1, voorzien van:

a. een geldig huurcontract;

b. een verhuurdersverklaring.

Artikel 51b. Toewijzing aanvraag Blijverslening

Het college kan een aanvraag om een consumptieve of hypothecaire Blijverslening toewijzen als:

a. het vastgestelde budget op de gemeenterekening Blijverslening hiervoor toereikend is;

b. de aanvraag bij het college is ingediend vóór het realiseren van de maatregelen;

c. de inwoner die een Blijverslening aanvraagt een geldige verblijfsstatus in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft en de woning daadwerkelijk bewoont;

d. de aan te passen woning minimaal één jaar oud is;

e. de werkelijke kosten van de te treffen maatregelen minimaal € 2.500 bedragen;

f. de consumptief vast te stellen Blijverslening minimaal € 2.500 en maximaal € 10.000 bedraagt, waarbij de inwoner of een van de inwoners op het moment van indienen van de aanvraag jonger dan 76 jaar is; of, wanneer de Blijverslening hypothecair vastgesteld wordt, meer dan € 10.000 bedraagt tot een maximum van € 25.000;

g. het toewijzen van de Blijverslening een aantoonbare bijdrage levert aan het zelfstandig wonen;

h. de Blijverslening wordt aangewend voor levensloopbestendige maatregelen, met uitzondering van domotica (huisautomatisering).

Artikel 51c. Intrekkingsgronden

Het college trekt een toewijzingsbesluit voor een Blijverslening in als:

a. er niet is voldaan aan de bij of krachtens deze nadere regels gestelde bepalingen;

b. de Blijverslening is toegewezen op grond van onjuiste gegevens.

Artikel 51d. Voorwaarden waaronder een Blijverslening wordt verstrekt

1. Het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) verstrekt de lening na toewijzing van het college.

2. Op een Blijverslening zijn van toepassing: ‘Algemene bepalingen voor geldleningen’, de ‘Productspecificaties Blijverslening’, ‘Procedures Blijverslening’, ‘Uitvoeringsregels Blijverslening’ en ‘Toelichting op een Blijverslening’, zoals die op het moment van offreren zijn opgenomen in de dan geldende SVn Informatiemap, die deel uitmaakt van de Deelnemingsovereenkomst tussen gemeente Alphen aan den Rijn en SVn, dan wel door SVn worden uitgereikt aan de aanvrager voor het sluiten van de overeenkomst van de geldlening.

Paragraaf 7.4 Regels voor kosten peuteropvang

Artikel 52a. Begrippen

1. Begrippen die in deze paragraaf worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) en aanverwante regelingen.

2. Peuteropvang: kinderopvang volgens artikel 1.1 Wkkp, waarbij dit voor maximaal 7 uur per week en 40 weken in het jaar wordt aangeboden, verdeeld over twee dagdelen per week.

Artikel 52b. Doelgroep

1. Aanvrager kan in aanmerking komen voor een bijdrage van de gemeente in de kosten van peuteropvang voor een ten laste komend kind als:

a. het een kind betreft in de leeftijd van 2,5 tot 4 jaar;

b. het (gezamenlijk) toetsingsinkomen (art 8 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, Awir) van de ouder(s) niet hoger is dan het maximum in de 14e trede van de kinderopvangtoeslagtabel volgens artikel 1.8 en 1.9 van de Wkkp;

c. vervallen;

d. uitgesloten zijn ouders die vallen onder de doelgroep kinderopvangtoeslag volgens artikel 1.6 Wkkp;

e. uitgesloten zijn ouders met een kind met een indicatie voor- en vroegschoolse educatie (VVE) en een sociaal- medische indicatie voor kinderopvang zoals bedoeld in artikel 50 van deze regels.

2. Vervallen.

Artikel 52c. Berekening hoogte bijdrage gemeente

1. Bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage van de gemeente wordt dezelfde berekening gehanteerd als gebruikt voor kinderopvangtoeslag via de Wkkp artikel 1.8 en 1.9 en het daarop gebaseerde Besluit kinderopvangtoeslag.

2. Het maximaal aantal uren waarvoor de bijdrage van de gemeente wordt verleend bedraagt 7 uur (verdeeld over twee dagdelen) per week, gedurende 40 weken per jaar.

3. De bijdrage van de gemeente wordt verstrekt voor de gehele periode, totdat het kind 4 jaar oud is, zolang het kind gebruik blijft maken van de peuteropvang.

Artikel 52d. Uitbetaling van de bijdrage van de gemeente

Na overleg van de (pro forma) nota of getekende overeenkomst, wordt de bijdrage peuteropvang van de gemeente, periodiek, rechtstreeks door de gemeente aan de kinderopvangorganisatie betaald.

Hoofdstuk 8 Inspraak, cliëntenparticipatie en klachten

Geen nadere regels.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 53. Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels sociaal domein Alphen aan den Rijn.

Artikel 54. Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2018.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders op 14 november 2017.

de secretaris, de burgemeester,

ing. drs. P.D. Wekx, MBA, mr. drs. J.W.E. Spies

Bijlage 1: Resultaten Huishoudelijke ondersteuning

Bij het toekennen van Huishoudelijke ondersteuning gelden een –of meerdere- van de volgende resultaatgebieden. Wanneer huishoudelijke ondersteuning gegeven wordt in de vorm van een pgb, dan wordt de ondersteuning geïndiceerd in uren op basis van de basisnorm die afgeleid is van de richtlijn van het centrum indicatiestelling zorg (ciz).

De inwoner aan wie een pgb voor huishoudelijke ondersteuning verstrekt wordt, kan alleen huishoudelijke ondersteuning betrekken van personen die tot zijn sociaal netwerk behoren, als de inzet van het sociaal netwerk aantoonbaar beter is dan de inzet van een professional. De inzet van het sociaal netwerk met een pgb voor huishoudelijke ondersteuning wordt in ieder geval aantoonbaar beter geacht, als de huishoudelijke ondersteuning vanwege de aard van de beperking geboden moet worden door een persoon met wie de inwoner vertrouwd is en goed contact heeft. Als de inwoner andere redenen heeft waarom de inzet van het sociaal netwerk met een pgb voor huishoudelijke ondersteuning beter is, dan moet de inwoner dit gemotiveerd onderbouwen.

De inwoner woont in een schoon en leefbaar huis

De inwoner woont in een schoon huis dat niet vervuilt. Het huis wordt periodiek schoongemaakt tot een algemeen aanvaard basisniveau volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Bij schoon en leefbaar huis gaat het om de dagelijks in gebruik zijnde ruimtes in het huis. De inwoner kan gebruik maken van een schone gang, woonkamer, keuken, in gebruik zijnde slaapkamer, badkamer en toilet. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Om het resultaat “een schoon en leefbaar huis” te realiseren worden handelingen verricht:

- Lichte taken als afwassen, afstoffen en opruimen.

- Zware taken als stofzuigen, nat schoonmaken, bed verschonen, afval opruimen en ramen zemen.

Deze taken worden uitgevoerd in de (trappen)gang, woonkamer, keuken, in gebruik zijnde (slaap)kamer(s), badkamer en het toilet. De frequentie waarin wordt schoongemaakt hangt af van het gebruik.

Niet onder het bereiken van het resultaat ‘schoon en leefbaar’ vallen de grote schoonmaak van alle kasten aan de binnenkant, de ramen aan de buitenkant, het onderhouden van vloeren en meubels, het onderhouden van koper en zilver en ruimtes buiten de woning als de tuin, de galerij, schuren en garages.

De inwoner beschikt over goederen voor primaire levensbehoeften

De inwoner is voorzien van de dagelijks benodigde hoeveelheid eten en drinken. Ook toiletartikelen en schoonmaakartikelen zijn aanwezig. De inwoner neemt de dagelijkse maaltijden tot zich.

De inwoner kan geen beroep doen op Huishoudelijke ondersteuning voor dit resultaatgebied wanneer hij ook gebruik kan maken van bijvoorbeeld een boodschappendienst of een maaltijdservice.

De inwoner beschikt over schone, draagbare en doelmatige kleding en beddengoed

De kleding van de inwoner is –en blijft- op orde. De inwoner draagt schone kleding en beschikt over schoon beddengoed.

De inwoner kan geen beroep doen op Huishoudelijke ondersteuning voor dit resultaatgebied wanneer hij ook gebruik kan maken van bijvoorbeeld een was- en strijkservice.

De inwoner zorgt thuis voor kinderen die tot het gezin behoren

De inwoner kan de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor gezonde kinderen bieden. Huishoudelijke ondersteuning kan tijdelijk worden geboden in geval van calamiteiten en wanneer de hulpvraag van de inwoner op een andere wijze onvoldoende kan worden opgelost.

De inwoner voert een gestructureerd huishouden

De inwoner heeft/krijgt regie over het huishouden. De ondersteuning richt zich op het (leren) organiseren van de huishouding zodat de inwoner weer in staat is het huishouden zelf te regisseren.

Bijlage 2: Resultaatgebieden Begeleiding

Begeleiding kan zich richten op versterking van de zelfredzaamheid van de inwoner op een -of meerdere –domeinen die in de zelfredzaamheidsmatrix zijn opgenomen: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie en Justitie. De verschillende treden van de participatieladder (geïsoleerd, sociale contacten buiten de deur, deelname aan georganiseerde activiteiten, onbetaald werk, betaald werk met ondersteuning en betaald werk) geven doelen aan t.a.v. participatie.

De inwoner heeft onderdak

De ondersteuning richt zich op het creëren van noodzakelijke voorwaarden om de ondersteuning te bieden. Soms kan dat niet adequaat/doelmatig in de thuissituatie.

De inwoner kan optimaal sociaal en persoonlijk functioneren

De ondersteuning is gericht op versterking van de (dag)structuur, het voeren van regie of de praktische vaardigheden op sociaal en persoonlijk vlak. Bijvoorbeeld het maken en volgen van een dag- of weekplanning, het verder ontwikkelen van sociale vaardigheden of het vergroten van het sociale netwerk.

De inwoner kan deelnemen aan de samenleving

De ondersteuning is gericht op versterking van de participatie in de samenleving. De verschillende treden van de participatieladder geven doelen aan .

De inwoner kan zijn financiële huishouding voeren

De ondersteuning richt zich op structuur/regievoering en op praktische vaardigheden op financieel-administratief vlak. Bijvoorbeeld het voeren van de thuisadministratie. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner betaalt zijn rekeningen op tijd’.

De inwoner heeft een structuur/invulling van de dag

De ondersteuning richt zich op het deelnemen aan activiteiten die zorgen voor structuur en/of invulling van de dag. Het kan een opstap zijn naar ontwikkeling van arbeidsmatige vaardigheden.

Dagbesteding ook aan de orde zijn om de mantelzorger te ontlasten. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner heeft een zinvolle dagbesteding, gericht op behoud of ontwikkeling van vaardigheden”.

De inwoner is verzorgd/voert de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zoveel als mogelijk zelf uit

De ondersteuning richt zich op het aansturen van/toezicht houden op de persoonlijke verzorging van de inwoner en het nakomen van afspraken met zorgprofessionals. Wanneer beperking m.n. veroorzaakt wordt door een verstandelijke of zintuigelijke beperking of psychiatrische problematiek dan kan ook lijfgebonden persoonlijke verzorging worden geboden. Een voorbeeld van een doelstelling binnen dit resultaatgebied kan zijn: “de inwoner neemt zijn medicatie op tijd in”.

De mantelzorgers van de inwoner worden tijdelijk ontlast

Dit bestaat onder andere uit het geven van informatie en advies, het organiseren van lotgenoten contacten en bijeenkomsten en respijtzorg.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Voorwaarden pgb

In de Wmo 2015 is geregeld dat inwoners, aan wie een maatwerkvoorziening verstrekt is, onder voorwaarden, het recht hebben om te kiezen voor een pgb. Voor een algemene voorziening kan dus geen pgb verstrekt worden.

In de Wmo 2015 worden drie voorwaarden beschreven waaraan inwoners moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb:

• Inwoners moeten het vermogen hebben om een pgb goed te besteden. Dit betekent dat de inwoner in staat moet zijn om de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. De inwoner mag daarbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

• De inwoner moet zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen.

• De voorzieningen die de inwoner met het pgb wil inkopen moeten veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de inwoner om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor inwoners die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente Alphen aan den Rijn streeft ernaar dat een pgb niet nodig is, omdat alle gewenste voorzieningen op lokaal en regionaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is.

Het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) wordt in de gemeente Alphen aan den Rijn uitgevoerd door de regiotaxi Holland Rijnland. Als de regiotaxi toereikend is om inwoners lokaal te verplaatsen, dan is het niet mogelijk om hiervoor een pgb te verstrekken. Vanwege de houdbaarheid van het collectieve vervoerssysteem wordt hier terughoudend mee omgegaan.

Maatschappelijke opvang kan niet uitgesloten worden van een pgb. Het is echter de vraag of mensen aan wie maatschappelijke opvang verstrekt is, kunnen voldoen aan de voorwaarden die aan een pgb verbonden zijn. In de praktijk wordt een pgb voor maatschappelijke opvang daarom niet verstrekt.

Artikel 3 lid 4 van de verordening stelt dat als een integraal plan opgesteld wordt daarin aangegeven wordt van welke voorzieningen gebruik gemaakt wordt en/of voor welke maatwerkvoorzieningen de inwoner een aanvraag bij het college indient. Hiermee wordt voldaan aan een belangrijk criterium vanuit de Jeugdwet, waarin de toepassing van één gezin, één plan, als één van de belangrijke instrumenten genoemd wordt. Een plan, door de aanvrager samen met het jeugd- en gezinsteam opgesteld, moet dan ook de basis zijn voor het verstrekken van een pgb. Als voorwaarde wordt daarom gesteld dat een plan ten grondslag moet liggen aan het verstrekken van een pgb. In het plan moet benoemd worden welke resultaten nagestreefd worden (stabilisatie problematiek, ontwikkeling vaardigheden etc.). Als de besteding van het pgb niet opgenomen is in het integraal plan, dan moet de budgethouder een afzonderlijk budgetplan opstellen waarin hij aangeeft hoe hij het pgb gaat inzetten. Door periodiek het plan te gebruiken om vast te stellen wat de ondersteuning opgeleverd heeft, wordt ook de kwaliteit en doelmatigheid van de verleende ondersteuning inzichtelijk gemaakt. Het pgb kan overigens deel uitmaken van een arrangement, waarbij onderdelen van ondersteuning in natura en onderdelen via een pgb ingezet worden.

De Jeugdwet stelt dat, om in aanmerking te komen voor een pgb, de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat het door de gemeente gecontracteerde aanbod niet passend is in zijn situatie. De aanvrager heeft dus een motiveringsplicht. Als de aanvrager dit beargumenteerd heeft, dan kan deze voorwaarde geen basis voor het college zijn om een pgb te weigeren. De Wmo 2015 stelt dat de inwoner zich gemotiveerd op het standpunt moet stellen dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen.

In de voorwaarden is opgenomen dat de inwoner of zijn ouders voldoende in staat moet zijn om zijn belangen te behartigen. In de Jeugdwet is vastgelegd dat een pgb alleen verstrekt wordt als de inwoner (bij inwoners tot 16 jaar gaat het om de ouders van de inwoner) naar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociaal netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren. Het gaat om de volgende twee aspecten:

• Kan hij een juiste beoordeling maken van zijn belangen ten aanzien van de hulpvraag?

• Kan hij de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uitvoeren? Hierbij gaat het onder meer om het kiezen van een zorgaanbieder, het aangaan van een contract en het aansturen van de zorgaanbieder. De inwoner mag hierbij ondersteund worden door mensen uit zijn sociaal netwerk, dan wel door een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde.

Het gaat niet om het beheren van het budget, dat doet de SVB. Het is wel van belang om te weten dat een budgethouder, die voor vier of meer dagen per week ondersteuning inkoopt, een werkgever is met de werkgeversplichten die daarbij horen. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn. De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de inwoner getoetst, maar het oordeel van het integraal ondersteuningsteam is leidend. Als het team van mening is dat de inwoner onbekwaam is, dan kan het college het pgb weigeren. Tegen deze beslissing staat bezwaar en beroep open.

Artikel 3. Voorwaarden pgb sociaal netwerk

In de Jeugdwet is opgenomen dat de gemeente kan bepalen in welke gevallen en onder welke voorwaarden de inwoner aan wie een pgb verstrekt wordt, de mogelijkheid heeft om jeugdhulp te betrekken van een persoon die deze anders dan in de uitoefening van een beroep levert. Het gaat hier bijvoorbeeld om situaties waarin iemand zijn baan opzegt of minder gaat werken om kinderen intensief te ondersteunen of waarin het veiliger/praktischer is dat een naaste uit het gezin de jeugdhulp levert. Als iemand vanuit het sociaal netwerk de jeugdhulp gaat bieden, dan moet dat gepaard gaan met een wijziging in de bestaande situatie, omdat uit het verslag/integraal plan blijkt dat vanuit de bestaande situatie de inzet van het sociaal netwerk ontoereikend is. Extra inzet is dus nodig.

Het uitgangspunt is dat een pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt moet

blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere jeugdhulp leidt. Het belang van de inwoner staat hierbij centraal. Het gaat om argumenten zoals:

• zorgcontinuïteit: de partner of ouder kan zorgen voor permanent toezicht. Een professional kan dit niet;

• emotionele binding: de ouder of andere familie/kennissen hebben een emotionele band die bijdraagt aan de effectiviteit van de jeugdhulp;

• een praktische reden: de partner of ouder kan taken flexibel combineren die anders door meerdere professionals op verschillende tijdstippen/locaties uitgevoerd worden.

Als iemand vanuit het sociaal netwerk de jeugdhulp gaat bieden, dan moet diegene wel over de juiste competenties en expertise beschikken:

• bereidheid tot het volgen van trainingen/cursussen waar nodig;

• bereidheid tot het samenwerken met professionals waar nodig en;

• de inzet mag niet leiden tot overbelasting. Indien nodig wordt tijdig aan de bel getrokken.

Een periodiek gesprek (1 keer per jaar of vaker) moet inzicht geven in de kwaliteit van de geboden jeugdhulp.

De persoon die vanuit het sociaal netwerk jeugdhulp biedt moet zich bewust zijn van de verantwoordelijkheid die hij, mogelijk langdurig, op zich neemt. De vraag die daarbij gesteld moet worden is: kan de persoon die jeugdhulp levert een keer overslaan als hij ziek is of op vakantie gaat en hoe wordt de jeugdhulp dan geleverd?

Als jeugdhulp ingezet wordt in situaties waarin sprake is van

onvoldoende opvoedvaardigheden of bij (dreigende) overbelasting, dan kan geen pgb ingezet worden voor het sociaal netwerk. Het is aan de professional om dit te beoordelen.

Artikel 4. Kwaliteitseisen pgb professionele aanbieders

In principe heeft de budgethouder zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb inkoopt. Daarmee heeft hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. Tegelijkertijd is voor professionele aanbieders ook de Jeugdwet en de Wmo 2015 van toepassing. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen die gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Zoals gezegd gaat het hierbij onder meer om verantwoorde hulp, het toepassen van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, het beschikken over een VOG en het gebruiken van een hulpverleningsplan. Deze kwaliteitseisen worden aan alle professionele jeugdhulpaanbieders gesteld, dus ook aan aanbieders die op basis van een pgb jeugdhulp verlenen.

Artikel 6. Tarief pgb

In dit artikel worden de pgb tarieven per ondersteuningsvorm genoemd. In onderstaand overzicht wordt beschreven hoe deze tarieven tot stand gekomen zijn met ingang van 2015. Inmiddels hebben indexaties plaatsgevonden. De tarieven met ingang van 1 januari 2018 zijn opgenomen in artikel 6 van deze nadere regels.

Ondersteuning/jeugdhulp

Informeel per 2015

Onderbouwing

Individuele begeleiding

€ 20 per uur

Besluit VWS: max. uurtarief voor inzet niet-professionals is € 20 in 2014

Dagbesteding

€ 28 per dagdeel

Gebaseerd op pgb professioneel. Pgb tarief voor dagbesteding professioneel is € 42. Als dat 75% is en sociaal netwerk 50% kom je op een bedrag van € 28.

Dagbesteding met vervoer

€ 3 per dagdeel

Dit is de prijs van dagbesteding vermeerderd met de prijs voor vervoer ad € 5.

Kortdurend verblijf

€ 67 per dag

Gebaseerd op pgb professioneel. Als dat 75% is en sociaal netwerk 50% kom je op een bedrag van € 67.

Persoonlijke verzorging

€ 20 per uur

Besluit VWS: max. uurtarief voor inzet niet-professionals is € 20 in 2014.

Huishoudelijke ondersteuning

€ 14 per uur

Basis is de cao VVT. Bij professionele aanbieders wordt

een opslag van 20% voor overhead gehanteerd

Ondersteuning/jeugdhulp

Professioneel (basis)

Onderbouwing

Individuele begeleiding

€ 34 per uur

Pgb tarief CVZ 2014: € 35,85. Min 5% is € 34.

Dagbesteding

€ 42 per dagdeel

Pgb tarief CVZ 2014: € 44,30. Min 5% is € 42.

Dagbesteding met vervoer

€ 47 per dagdeel

Pgb tarief CVZ 2014: € 49,63. Min 5% is € 47.

Kortdurend verblijf

€ 101 per dag

Pgb tarief CVZ 2014: € 101.

Persoonlijke verzorging

€ 26 per uur

Pgb tarief CVZ 2014: € 27.

Min 5% is € 26.

CVZ is het College voor zorgverzekeringen sinds april 2014 Zorginstituut Nederland.

Ondersteuning/jeugdhulp

Professioneel (specialistisch)

Onderbouwing

Individuele begeleiding

€ 51 per uur

Natura tarief begeleiding speciaal 2014 is gemiddeld € 100,47. Daarna gekort met 49% (is zelfde percentage als bij bepaling pgb professioneel) is € 54. Min 5% is € 51.

Dagbesteding

€ 52 per dagdeel

Natura tarief dagbesteding zwaar 2014 is gemiddeld € 82. Daarna gekort met € 49% (is zelfde percentage als bij bepaling pgb professioneel) is € 55. Min 5% is € 52.

Dagbesteding met vervoer

€ 58 per dagdeel

In natura wordt € 5 berekend voor vervoer.

Persoonlijke verzorging

€ 37 per uur

Natura tarief persoonlijke verzorging speciaal 2014: € 76,72. Daarna gekort met 49% (is zelfde percentage als bij bepaling pgb professioneel) is € 40. Min 5% is € 37.

Artikel 7. Uitbetaling pgb

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten pgb’s uitbetalen in de vorm van het trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het pgb niet op de rekening van de budgethouder stort, maar op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning geleverd zijn, waarna de SVB de uitbetaling aan de zorgaanbieder doet. Het niet bestede bedrag wordt na afloop van de verantwoordingsperiode door de SVB terugbetaald aan de gemeente. Het rijk heeft besloten dat gemeenten eenmalige pgb’s voor bijvoorbeeld een woningaanpassing of vervoermiddel in 2015 nog zelf kunnen betalen aan de inwoner. Het blijkt namelijk niet mogelijk om per 1 januari 2015 eenmalige pgb’s volgens de werkwijze van het trekkingsrecht via de SVB uit te voeren.

Artikel 19. Woningsanering

Als sprake is van een aantoonbare beperking als gevolg van COPD, astma of allergie (zolang de allergie niet voortvloeit uit de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning) waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is, dan kan hiervoor (onder voorwaarden) een pgb verstrekt worden.

Artikel 20. Primaat verhuizen

Onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning bestond het verhuisprimaat, wat inhield dat de woning alleen aangepast werd als verhuizen naar een geschikte woning niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing was. Het verhuisprimaat werd opgelegd als woningaanpassingen boven een bepaald normbedrag uitkwamen, waarmee voorkomen werd dat de gemeente voor onbeheersbare kosten kwam te staan.

Onder de Wmo 2015 wordt bij alle meldingen de nadruk gelegd op het onderzoek naar de persoonskenmerken en de mate waarin de inwoner de noodzaak van de ondersteuning had kunnen voorzien. Als een maatwerkvoorziening (zoals een woningaanpassing) nodig is, dan wordt nog steeds de goedkoopst adequate voorziening verstrekt. Vooral bij grote woningaanpassingen wordt dus nog steeds de afweging gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om discussie over het al dan niet toekennen van een grote woningaanpassing te voorkomen, en richting te geven wordt nog steeds het verhuisprimaatbedrag gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag uitkomen, dan wordt geen grote woningaanpassing verstrekt, maar wordt de inwoner geadviseerd om te verhuizen, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om niet te verhuizen. Als dat nodig is, dan wordt ondersteuning geboden bij het vinden van een geschikte woning.

Als de inwoner ervoor kiest om niet te verhuizen en zijn woning volledig aan te laten passen (en dat is technisch mogelijk), dan heeft de inwoner de mogelijkheid om het pgb voor verhuiskosten te gebruiken voor de aanpassing van de woning. Voorwaarde is dat de inwoner de woning volledig geschikt laat maken. Als daarna (dus nadat de inwoner de woning heeft laten aanpassen) nog aanvragen voor woonvoorzieningen ingediend worden, dan worden alleen woonvoorzieningen verstrekt die in een (andere) geschikte woning ook verstrekt zouden worden. Dit is bijvoorbeeld het geval als de inwoner achteruit gaat en daardoor een tillift of een bijzondere toiletstoel nodig heeft. Dergelijke voorzieningen zouden immers ook nodig geweest zijn als de inwoner verhuisd was naar een geschikte woning.

Artikel 21. Verhuiskosten

Een verhuizing die samenhangt met een levensfase (bijvoorbeeld ouder worden en kleiner en gelijkvloers willen gaan wonen) is voorzienbaar. Omdat inwoners voor dit soort verhuizingen geld kunnen reserveren, worden deze verhuizingen als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervoor wordt dus geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Ook als de inwoner voor het eerst zelfstandig gaat wonen en bekend is met een beperking, dan wordt geen verhuiskostenvergoeding verstrekt. Als sprake is van een dusdanig laag inkomen dat geld reserveren niet of slechts in beperkte mate mogelijk is, dan kan hiervoor een beroep gedaan worden op de bijzondere bijstand. Als de inwoner als gevolg van plotseling opgetreden beperkingen onvoorzien met een verhuizing geconfronteerd wordt, dan kan mogelijk wel een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden. Dit is maatwerk.

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding wordt afgestemd op de grootte van het huishouden. Het betreft een pgb voor de kosten van verhuizing en stoffering.

De inwoner moet zelf naar een geschikte woning zoeken. Een cliëntondersteuner kan, als dat nodig is, ondersteuning bieden. Een medewerker van het integraal ondersteuningsteam bekijkt samen met de inwoner de woning om te beoordelen of deze geschikt is. Uiteraard beslist de inwoner zelf of hij de woning wil accepteren. Bij een weigering wordt de inwoner gewezen op het feit dat er slechts weinig aangepaste woningen vrijkomen.

Tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding verstrekt worden als de inwoner een aangepaste woning op verzoek van de gemeente verlaat. Het betreft hier situaties waarin de inwoner voor wie de woning aangepast was, verhuisd is naar een Wlz-instelling of waarin een partner, waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was, overleden is.

In uitzonderlijke situaties kan (voor maximaal drie maanden) een vergoeding verstrekt worden voor tijdelijke dubbele woonlasten, als de inwoner bijvoorbeeld tijdens de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

Artikel 23. Aanpassing van badkamer en keuken

Uit recente jurisprudentie blijkt dat elke badkamer of keuken eens in de 20 jaar vervangen wordt (norm sociale woningbouw) en dat dit algemeen gebruikelijk is. Bij een aanvraag voor een aanpassing van een badkamer of keuken wordt daarom rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken en het uitrustingsniveau voor de sociale woningbouw. Dit laatste geldt overigens voor alle woonvoorzieningen.

Als een keuken of badkamer meer dan 20 jaar oud is, dan kan er een vergoeding worden verstrekt.

Artikel 24. Autokostenvergoeding

Voor het gebruik van de eigen auto wordt in principe geen vergoeding verstrekt. Pas als blijkt dat de inwoner door zijn beperking volledig aangewezen raakt op het gebruik van de eigen auto (inclusief de korte afstanden) en hierdoor zijn auto aantoonbaar meer dan voorheen nodig heeft, waarbij hij een lokale vervoersbehoefte groter dan 2000 kilometer op jaarbasis heeft, dan kan overwogen worden om een pgb te verstrekken. Hierbij worden alle vervoersvoorzieningen en/of andere oplossingen die de inwoner tot zijn beschikking heeft, meegewogen. Echter als de inwoner plotseling beperkt raakt en hij kan zijn vervoersbeperking met zijn eigen vervoersvoorziening (zoals een auto) oplossen, dan kan de conclusie getrokken worden dat de inwoner de hulpvraag zelf kan oplossen.

Artikel 25. Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Als het voor de inwoner zonder sportvoorziening niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder een beperking heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare) sport, dan kan een sportvoorziening verstrekt worden. Dat kan een sportrolstoel zijn, maar ook een ander hulpmiddel. Op basis van eerdere Wmo regelgeving en jurisprudentie kan gesteld worden dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een pgb te verstrekken, waarin tevens de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering meegenomen zijn. De inwoner moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de inwoner zelf ook verwacht worden dat hij een deel van de kosten draagt.

Als nog geen sprake is van actieve sportbeoefening, dan kan de inwoner een pgb ontvangen voor de huur van sporthulpmiddelen gedurende een proefperiode van maximaal zes maanden, zodat de inwoner (met zijn beperking) een sport kan uitproberen. Hiervoor kan de inwoner een sportadvies vragen aan een revalidatiecentrum of een gecertificeerde sportschool waaraan een sportarts verbonden is.

Artikel 25b. Begeleiding

Begeleiding kan geboden worden in de vorm van een algemene voorziening of als maatwerkvoorziening. De algemene voorziening is een laagdrempelige voorziening waar inwoners begeleiding kunnen krijgen om zo zelfredzaam als mogelijk te kunnen participeren in de samenleving. De resultaatgebieden waarop deze begeleiding zich richt zijn opgenomen in bijlage 2 van de nadere regels. Als deze resultaten niet bereikt kunnen worden binnen de algemene voorziening dan krijgt de inwoner toegang tot een maatwerkvoorziening. Dit kan in de vorm van zorg in natura of met een persoonsgebonden budget.

Artikel 31. Mantelzorgwaardering

Het college heeft grote waardering voor de inzet van mensen die mantelzorg verlenen aan inwoners. Daarom stelt het college een geldbedrag beschikbaar om deze waardering te tonen. Met een geldbedrag kan elke mantelzorger zelf kiezen op welke manier hij het bedrag wil besteden. Het bedrag kan een bijdrage leveren aan de meerkosten die veel mantelzorgers maken, maar kan ook besteed worden aan een dagje uit.

De mantelzorgwaardering is niet alleen een blijk van waardering vanuit het college, maar ook vanuit de inwoner die mantelzorg ontvangt. Daarom kan alleen de inwoner die mantelzorg ontvangt, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, één geldbedrag aanvragen voor zijn mantelzorger(s). Voor de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor het geldbedrag, wordt als richtlijn de volgende definitie van mantelzorg aangehouden:

Iemand is mantelzorger als: een persoon langdurig en onbetaald zorgt voor iemand die chronisch ziek, gehandicapt of hulpbehoevend is. En met wie hij een persoonlijke band heeft. Dat kan een familielid zijn, maar ook een vriend of een kennis. Een mantelzorger is geen beroepskracht. Bij mantelzorg beslaat de verzorging meer dan acht uur per week gedurende een periode van meer dan drie maanden. Mantelzorg is zorg die bovenop de normale dagelijkse zorg van gezinsleden en huisgenoten voor elkaar komt, zoals zorg voor het huishouden of zorg voor de kinderen.

De mantelzorgwaardering is bedoeld voor de mantelzorgers van inwoners die in de gemeente wonen. De mantelzorger kan dus buiten de gemeente wonen.

Een inwoner die mantelzorg ontvangt kan, als hij een beroep wil doen op het geldbedrag, eventueel met hulp van iemand uit zijn sociaal netwerk, een melding doen bij een medewerker van het integraal ondersteuningsteam van de gemeente.

Met het vervallen van de landelijke regeling van het mantelzorgcompliment vervalt ook de grondslag van de vrijstelling in artikel 1a lid 4 van de Successiewet 1956. Ontvangers van het mantelzorgcompliment konden bij overlijden van degene voor wie zij zorgden, als zij erfgenaam waren, vrijstelling op erfbelasting over de woning van de overledene krijgen. De rijksoverheid bekijkt of het wenselijk en mogelijk is om de vrijstelling toch in enige vorm te behouden. Mocht de gemeentelijke mantelzorgwaardering gekoppeld worden aan de genoemde vrijstelling, dan stelt het college hierover aanvullende nadere regels vast.

Artikel 50. Sociaal medische indicatie voor kinderopvang

De sociaal medische indicatie kinderopvang (SMI) biedt ondersteuning aan gezinnen die door een beperking of andere sociaal-medische oorzaak niet volledig zelf voor hun kinderen kunnen zorgen.

De doelgroep voor sociaal-medische indicatie kinderopvang bestaat in alle gevallen uit gezinnen die geen aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag (uitgekeerd door de Belastingdienst).

Het is belangrijk dat bij de indicatiestelling goed gekeken wordt naar voorliggende voorzieningen. Een aanvraag wordt pas toegekend als blijkt dat er geen (of onvoldoende) gebruik kan worden gemaakt van voorliggende voorzieningen. Hierbij moet gedacht worden aan mantelzorg, gebruikelijke zorg, de peuterspeelzaal, hulp bij het huishouden, reguliere kinderopvang (als ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag) en informele zorg.

De indicatiestelling wordt gedaan door de Wmo indicatiesteller (op dit moment Participe) waarbij contact wordt gelegd bij het JGT voor een integrale benadering. In verband met veranderend rijksbeleid en jaarlijkse prijsstijgingen, indiceren we maximaal voor een periode tot 31 december (dus maximaal 1 kalenderjaar, afhankelijk van wanneer de aanvraag wordt gedaan). Toekenning voor een kortere periode is ook mogelijk, bijvoorbeeld als het kind 4 jaar wordt en naar school kan. De verstrekking gebeurt per kalenderjaar, zodat elk jaar opnieuw bekeken kan worden of er veranderingen zijn in de situatie.

Bij de toekenning van de SMI wordt gebruik gemaakt van de proefberekening toeslagen van de belastingdienst. De hoogte van een SMI is daarmee gelijk aan de hoogte van de kinderopvangtoeslag, behorend bij het inkomen van het betreffende gezin.

Artikel 51. Blijverslening

Zowel vanuit de ruimtelijke- als de sociale agenda hecht de Gemeente aan zelfstandigheid, zelfredzaamheid en kwaliteit van wonen en leven. Inwoners blijven langer zelfstandig wonen of gaan (opnieuw) zelfstandig wonen, omdat de rijksoverheid de toegang tot de intramurale zorg beperkt heeft. Dat is niet altijd makkelijk en stelt soms specifieke eisen aan de woonomgeving en de ondersteuning. Voor deze inwoners is een afgestemd pakket op maat nodig van wonen, welzijn en zorg.

De gemeente Alphen aan den Rijn wil inwoners, woningcorporaties en projectontwikkelaars stimuleren om o.a. levensbestendige woningen te realiseren. De Blijverslening is hier een onderdeel van.

Om huiseigenaren en huurders te ondersteunen bij het levensloopbestendig maken van hun woning stelt de gemeente via Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten een Blijverslening beschikbaar. Vanuit dit fonds kunnen leningen, onder gunstige voorwaarden, worden verstrekt als impuls om de woning aan te passen waardoor men langer zelfstandig kan blijven wonen. De regeling is een aanvulling op de mogelijkheden voor woningaanpassingen binnen de Wmo.

Het gemeentelijke fonds voor Blijversleningen is revolverend; een duurzame vorm van financiering, waarbij rente en aflossing die wordt voldaan steeds opnieuw wordt ingezet voor nieuwe aanvragen.

Vooralsnog zal het verstrekken van een Blijverslening in de vorm van een pilot gedurende twee jaar plaatsvinden (periode 1 januari 2018-1 januari 2020). Hierna zal een evaluatie plaatsvinden en volgt er een advies over al dan niet continuering van de Blijverslening.