Regeling vervallen per 22-12-2017

Openstellingsbesluit paragraaf 6 niet-productieve investeringen water: Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg

Geldend van 13-11-2017 t/m 21-12-2017

Intitulé

Openstellingsbesluit paragraaf 6 niet-productieve investeringen water: Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg

Gedeputeerde Staten van Limburg stellen ter voldoening aan het bepaalde in artikel 4:27 juncto 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg, in hun vergadering van 19 september 2017 het volgende besluit vast:

Openstellingsbesluit paragraaf 6 niet-productieve investeringen water: Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg.

Gelet op artikel 1.3 van de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (POP3) Limburg, hierna te noemen “Verordening”, besluiten Gedeputeerden Staten van Limburg

Paragraaf 6 “niet-productieve investeringen water” voor de (her)inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen van hoofdstuk 2 (hierna te noemen “Paragraaf 6” van deze Verordening) onder volgende nadere regels open te stellen.

Artikel 1 Openstellingsperiode

Paragraaf 6 wordt opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen voor de periode 13 november 2017 tot en met 22 december 2017 17.00 uur. Een subsidieaanvraag dient uiterlijk 22 december 2017 om 17.00 uur te zijn ontvangen door Gedeputeerde Staten. De subsidieaanvraag wordt afgewezen indien deze buiten de openstellingsperiode wordt ingediend.

Artikel 2 Subsidieplafond

Het subsidieplafond wordt voor 2017 voor Paragraaf 6 vastgesteld op € 4.960.000,00 bestaande uit 50% Europese middelen (ELFPO) en 50% middelen tezamen van het Waterschap Limburg zijnde € 2.015.000,00 en de Provincie Limburg zijnde € 465.000,00.

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in het landelijk gebied van Limburg die betrekking hebben op de (her)inrichting, of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatdoelen, passend binnen het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 en daarmee ook betrekking hebbend op het Waterbeheersplan 2016-2021 van het waterschap Limburg.

  • 1.

    De subsidiabele activiteiten dienen een bijdrage te leveren aan één of meer van de volgende doelen:

    • a.

      De realisatie van de doelen uit de Kader Richtlijn Water (KRW), zoals opgenomen in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016 – 2021 (zie website: http://www.limburg.nl/Beleid/Water/Provinciaal_Waterbeleid/Provinciaal_Waterplan_Limburg_2016_2021) , vastgesteld door Provinciale Staten op 11 december 2015.

    • b.

      De realisatie van doelen voor het thema Zoetwatervoorziening Zuid Nederland, zoals opgenomen in het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden “Wel goed water geven”, 2016-2021 (zie website: www.deltacommissaris.nl , http://www.limburg.nl/e_Loket/subsidies , www.officielebekendmakingen.nl/staatscourantStaatscourant 2015 Nr. 33643, Bestuursovereenkomst Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016–2021 in Regio Zuid van de samenwerkende Partijen in het Deltaplan Hoge Zandgronden in Zuid-Nederland, bijlage document getiteld: ‘Wel goed watergeven, Werkprogramma Hoge Zandgronden 2016–2021’ bestuurlijk geaccordeerd door de Stuurgroep RBOM/DHZ op 21 mei 2015).

    • c.

      De realisatie van behoud en herstel van de natte natuur en verbetering van de waterkwaliteit, zoals opgenomen in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016 – 2021, inclusief het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Water, vastgesteld door Provinciale Staten op 11 december 2015.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor niet-productieve investeringen als bedoeld in het artikel 2.6.1 van de Verordening (herinrichting of transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen met een directe link met de landbouw).

  • 3.

    In aanvulling op artikel 2.6.4 van de Verordening bedraagt het te verstrekken subsidiebedrag per aanvraag maximaal € 1.500.000,00 en minimaal € 500.000,00. De subsidieaanvraag wordt afgewezen indien het te verstrekken subsidiebedrag minder dan € 500.000,00 bedraagt.

Artikel 4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    landbouwers;

  • b.

    grondeigenaren;

  • c.

    grondgebruikers;

  • d.

    landbouworganisaties;

  • e.

    natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    provincies;

  • g.

    waterschappen;

  • h.

    gemeenten;

  • i.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

Gelet op het gestelde in artikel 2.6.3 van de Verordening zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • a.

    de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

  • b.

    de kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    de kosten van tweedehands installaties tot maximaal de marktwaarde;

  • d.

    de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • e.

    de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

  • f.

    de kosten van haalbaarheidsstudies;

  • g.

    de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • h.

    niet verrekenbare of niet compensabele BTW;

  • i.

    personeelskosten.

Artikel 6 Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. Conform artikel 1.3, derde lid, onderdeel (h) van de Verordening zal voor het projectplan zoals vermeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel (f) van de Verordening het op de website www.limburg.nl/subsidies, Actuele subsidieregelingen, Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 2014-2020 (POP3) beschikbaar gestelde format gehanteerd dienen te worden.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid dienen bij de aanvraag additioneel diverse van toepassing zijnde bijlagen bijgevoegd te worden (nadere uitleg in de toelichting).

Artikel 8 Rangschikking

Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking als bedoeld in artikel 1.15 van de Verordening voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de volledig ingediende aanvragen op basis van de criteria zoals beschreven in artikel 2.6.5 van de Verordening en hieronder nader weergegeven. Daarbij is gekozen voor een toepassing van individuele criteria om daarmee invulling te geven aan de wens om te komen tot integrale projecten die zowel bijdragen aan kwaliteit als aan kwantiteit en aan de onderlinge samenhang daar tussen.

De aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

  • i.

    kosteneffectiviteit;

  • ii.

    haalbaarheid/kans op succes;

  • iii.

    mate van effectiviteit van de activiteit;

  • iv.

    urgentie.

  • a.

    Kosteneffectiviteit, hetgeen blijkt uit de verhouding tussen indirecte kosten incl. BTW (proceskosten, art. 5 d t/m i, h voorzover dit betrekking heeft op d t/m i) ten opzichte van de directe kosten incl. BTW (projectkosten, art. 5 a t/m c, h voorzover betrekking op a t/m c), aan de hand van de volgende score:

    Is de verhouding 30% of meer dan worden nul punten gescoord.

    Ligt de verhouding tussen minder dan 30% tot en met 20% wordt 1 punt gescoord.

    Ligt de verhouding tussen minder dan 20% tot en met 15% worden 2 punten gescoord.

    Ligt de verhouding tussen minder dan 15% tot en met 10% worden 3 punten gescoord.

    Ligt de verhouding tussen minder dan 10% tot en met 0% worden 4 punten gescoord.

  • b.

    Haalbaarheid (kans op succes):

    Dit criterium weegt de concreetheid en uitvoerbaarheid van het projectplan. In samenhang worden de volgende aspecten beschouwd:

    • 1.

      de kwaliteit van het projectplan en de deskundigheid en ervaring van de projectleider;

    • 2.

      de mate waarin samengewerkt wordt met relevante partijen bij de uitvoering van het projectplan;

    • 3.

      de mate waarin de planning, opzet en begroting van het projectplan realistisch zijn;

    • 4.

      de mate waarin er het project snel tot uitvoering gebracht kan worden, waarbij gekeken wordt naar het al dan niet verworven zijn van benodigde gronden, het draagvlak bij belanghebbenden en de mate waarin vergunningen al zijn verkregen.

  • Het maximale aantal punten voor haalbaarheid bedraagt 4 punten, waarbij de volgende verdeling wordt gehanteerd:

    • Bij onvoldoende score op genoemde aspecten, d.w.z. geen of slechts één van de genoemde aspecten is van toepassing op het project, score: 1 punt;

    • Bij redelijke score op genoemde aspecten, d.w.z. twee van de genoemde aspecten zijn van toepassing op het project, score: 2 punten;

    • Bij goede score op genoemde aspecten, d.w.z. drie van de genoemde aspecten zijn van toepassing op het project, score: 3 punten;

    • Bij zeer goede score op genoemde aspecten, d.w.z. alle vier de genoemde aspecten zijn van toepassing op het project, score: 4 punten;

  • c.

    Mate van effectiviteit van de activiteit, hetgeen blijkt uit de mate waarin de activiteit bijdraagt aan één of meerdere beleidsdoelen uit artikel 3.1 sub a t/m c:

    Draagt het project of de genomen maatregel bij aan de doelen voor verbetering van de fysisch-chemische waterkwaliteit, het ecologisch functioneren van watersystemen, en de klimaatbestendige inrichting van watersystemen (het duurzaam voorkomen of beperken van wateroverlast en of watertekort via herstel van de sponswerking van het landschap) zoals opgenomen in Provinciaal Waterplan Limburg 2016 – 2021, inclusief het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Water en het Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021. Voor wat betreft kwalitatieve aspecten wordt onderscheid gemaakt in de omvang (criterium: lengte waterloop geringer of groter dan 2 km) en aard van het water waarop de activiteit zich richt. Qua aard wordt onderscheid gemaakt in natuurbeken en de haarvaten, die in deze natuurbeken uitmonden en overig water (waterlopen die benedenstrooms niet in een natuurbeek uitmonden). Voor wat betreft de kwantitatieve aspecten van het watersysteem wordt onderscheid gemaakt in de mate waarin bijgedragen wordt aan een duurzame, robuuste, klimaatbestendige inrichting van het watersysteem (waarbij rekening gehouden wordt met actuele klimaatscenarios).

    Indien de activiteit geen bijdrage levert aan verbetering van het watersysteem is de score 0 punten.

    Het maximale aantal punten voor verbetering van het watersysteem bedraagt 4 punten, waarbij de volgende verdeling wordt gehanteerd:

    • de activiteit richt zich op een verbetering van de waterkwaliteit van een oppervlaktewater met een beperkte omvang (lengte waterloop minder dan 2 km, omvang kwaliteitsmaatregelen op direct aan waterloop aangrenzend landbouwgebied < 50 ha), in combinatie met de aanpak van wateroverlast en/of watertekort, maar draagt niet bij aan een duurzame, klimaatbestendige inrichting van het watersysteem, doordat de waterkwantitatieve maatregelen betrekking hebben op een gering oppervlak (< 50 ha) en/of het ontbreken van natuurgerichte waterconserverings- en/of waterbergingsmaatregelen, score: 1 punt;

    • de activiteit richt zich op een aanzienlijke verbetering van de waterkwaliteit èn het ecologisch functioneren van een natuurbeek inclusief de haarvaten, die in deze beek uitmonden (lengte minimaal 2 km, omvang kwaliteitsmaatregelen op direct aan waterloop aangrenzend landbouwgebied ≥ 50 ha), in combinatie met de aanpak van wateroverlast en/of watertekort, maar draagt niet bij aan een duurzame, klimaatbestendige inrichting van het watersysteem, doordat de waterkwantitatieve maatregelen betrekking hebben op een gering oppervlak (< 50 ha) en/of het ontbreken van natuurgerichte waterconserverings- en/of waterbergingsmaatregelen, score 2 punten;

    • de activiteit richt zich op een verbetering van de waterkwaliteit èn het ecologisch functioneren van een natuurbeek inclusief de haarvaten, die in deze beek uitmonden met een beperkte omvang (lengte waterloop minder dan 2 km, omvang kwaliteitsmaatregelen op direct aan waterloop aangrenzend landbouwgebied < 50 ha), in combinatie met de aanpak van wateroverlast en/of watertekort en draagt substantieel bij aan een duurzame, klimaatbestendige inrichting van het watersysteem, doordat de waterkwantitatieve maatregelen betrekking hebben op de aanpak van een gebied met substantiele omvang (≥ 50 ha) en/of het uitvoeren van natuurgerichte waterconserverings- en/of waterbergingsmaatregelen, score 3 punten;

    • de activiteit richt zich op een aanzienlijke verbetering van de waterkwaliteit èn het ecologisch functioneren van een natuurbeek inclusief de haarvaten, die in deze beek uitmonden (lengte minimaal 2 km, omvang kwaliteitsmaatregelen op direct aan waterloop aangrenzend landbouwgebied ≥ 50 ha) in combinatie met de aanpak van wateroverlast en/of watertekort en draagt substantieel bij aan een duurzame, klimaatbestendige inrichting van het watersysteem, doordat de waterkwantitatieve maatregelen betrekking hebben op de aanpak van een gebied met substantiele omvang (≥ 50 ha) en/of het uitvoeren van natuurgerichte waterconserverings- en/of waterbergingsmaatregelen, score 4 punten.

  • d.

    Urgentie

    Voor de mate van urgentie van een project wordt voorrang gegeven aan activiteiten die plaatsvinden in bepaalde voorrangsgebieden zoals aangeduid op Kaart 3 Regionaal Watersysteem van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, met maximaal 4 punten aan de hand van volgende criteria:

    • 1.

      De activiteit richt zich primair in of rondom overige waterlopen, niet uitmondend in natuurbeken, gelegen buiten de beekdalen dan wel buiten de bufferzones verdroogde natuurgebieden, zoals aangeduid op Kaart 3 Regionaal Watersysteem van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, score: 1 punt;

    • 2.

      De activiteit richt zich primair in of rondom natuurbeken inclusief de haarvaten, die in deze beek uitmonden, gelegen buiten de beekdalen dan wel buiten de bufferzones verdroogde natuurgebieden, zoals aangeduid op Kaart 3 Regionaal Watersysteem van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, score: 2 punten;

    • 3.

      De activiteit richt zich primair in of rondom overige waterlopen, niet uitmondend in natuurbeken, gelegen binnen een aaneengesloten gebied van beekdalen dan wel verdroogde natuurgebieden inclusief bufferzones, zoals aangeduid op Kaart 3 Regionaal Watersysteem van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, score: 3 punten;

    • 4.

      De activiteit richt zich primair in of rondom natuurbeken inclusief de haarvaten, die in deze beek uitmonden gelegen binnen een aaneengesloten gebied van beekdalen dan wel verdroogde natuurgebieden inclusief bufferzones, zoals aangeduid op Kaart 3 Regionaal Watersysteem van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, score: 4 punten.

Artikel 9 Puntenmethodiek en weigeringsgronden

Het puntentotaal per aanvraag wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek, waarbij voor de rangschikking van de subsidieaanvragen zoals bedoeld in artikel 1.15 en artikel 2.6.5 van de Verordening de volgende wegingsfactoren gelden:

  • voor het criterium kosteneffectiviteit genoemd in artikel 8.a. is de wegingsfactor 2;

  • voor het criterium haalbaarheid genoemd in artikel 8.b. is de wegingsfactor 1;

  • voor het criterium effectiviteit genoemd in artikel 8.c is de wegingsfactor 3;

  • voor het criterium urgentie genoemd in artikel 8.d. is de wegingsfactor 2.

  • a.

    Het aantal te behalen punten voor het criterium uit:

    artikel 8 sub a bedraagt maximaal 4 (score) x 2 (wegingsfactor) = 8 punten;

    artikel 8 sub b bedraagt maximaal 4 (score) x 1 (wegingsfactor) = 4 punten;

    artikel 8 sub c bedraagt maximaal 4 (score) x 3 (wegingsfactor) = 12 punten;

    artikel 8 sub d bedraagt maximaal 4 (score) x 2 (wegingsfactor) = 8 punten.

    Een aanvraag kan maximaal 32 punten behalen.

  • b.

    De criteria uit artikel 8 sub a en sub c dienen beide een minimumscore van 1 punt te behalen.

  • c.

    Gedeputeerde Staten stellen conform artikel 1.14 van de Verordening een Adviescommissie POP3 Limburg in voor de beoordeling en selectie van de projecten. Deze adviescommissie stelt een prioriteitenlijst op middels rangschikking door het toekennen van punten op grond van bovenstaande criteria en wegingsfactoren.

  • d.

    Indien het subsidieplafond wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen gelijk is, dan zal een selectie tussen de betreffende projecten gemaakt worden door te kijken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de hoogste weging is toegekend. Scoren projecten dan nog altijd gelijk, dan wordt gekeken naar het selectiecriterium/de selectiecriteria waaraan de op één na hoogste weging is toegekend. Zijn er ook na toepassing van deze regels gelijkscorende projecten, dan zal overgegaan worden tot loting. De loting zal worden uitgevoerd door een beëdigd notaris.

  • e.

    Weigeringsgronden

    • Projecten dienen een minimumscore van 18 punten te behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Indien er met toepassing van omschreven wegingsfactoren in totaal minder dan 18 punten wordt behaald, dan wordt de aanvraag om subsidie afgewezen.

    • Op het criterium genoemd in artikel 8,sub a, niet een minimumscore van 1 punt wordt behaald.

    • Op het criterium genoemd in artikel 8, sub c, niet een minimumscore van 1 punt wordt behaald.

    • Een aanvraag onvolledig is en niet getoetst kan worden aan de geldende criteria.

Artikel 10 Verplichting

Aanvragers dienen bij het eerste verslag omtrent de voortgang de voor het project benodigde vergunningen te overleggen.

Aanvragers die een voorschot (tussentijdse betaling) willen ontvangen kunnen daartoe één maal per jaar een verzoek indienen op grond van artikel 1.23 (op basis van realisatie) van de Verordening.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 13 november 2017 en heeft een looptijd tot en met 22 december 2017.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Limburg, gehouden op 19 september 2017

Gedeputeerde Staten voornoemd

de voorzitter,

dhr. drs. Th.J.F.M. Bovens

secretaris

dhr. drs. G.H.E. Derks

Toelichting

Op 16 februari 2015 heeft de Europese Commissie het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 goedgekeurd. Het PlattelandsOntwikkelingsProgramma (POP) is een Europees subsidieprogramma dat gericht is op de versterking van het Nederlandse platteland. POP3 is een vervolg op POP2 en loopt van 2014-2020. POP3 wordt gefinancierd vanuit ELFPO; het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.

Om tot subsidiëring van projecten over te kunnen gaan maakt de provincie gebruik van openstellingsbesluiten. Het ‘Openstellingsbesluit niet-productieve investeringen water’ (Non productief nationale doelen) is één van de openstellingsbesluiten, op basis waarvan POP3-middelen kunnen worden aangevraagd. Met deze openstelling wordt fors ingezet op de beleidsthema’s van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016 – 2021, zijnde de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de realisatie van klimaatadaptieve maatregelen (vanuit het Deltaprogramma Hoge Zandgronden), gericht op verbetering van de (ecologische) waterkwaliteit, vergroting van de beschikbare regionale (grond)watervoorraad, en vermindering van schade door watertekorten en wateroverlast door de ontwikkeling van ecologisch gezond functionerende, robuuste klimaatbestendige watersystemen.

Niet-productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van een bedrijf tot gevolg hebben. Het gaat bij niet-productieve investeringen bijvoorbeeld om investeringen gericht op verbetering van de waterkwalitatieve en –kwantitatieve aspecten van de Limburgse watersystemen om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen van het Provinciaal Waterplan Limburg 2016 – 2021, inclusief het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Water, de Kaderrichtlijn Water en het Deltaprogramma Zoetwatervoorziening, inclusief bij bijbehorende Werkprogramma Zoetwatervoorziening Hoge Zandgronden 2016-2021.

De openstelling is gericht op investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem voor landbouw -, water - en klimaatadaptatiedoelen, zoals vastgelegd in genoemd provinciaal waterbeleid. Deze openstelling is in beginsel inzetbaar voor het gehele gebied van de provincie Limburg.

Een projectaanvraag moet een relatie met het landbouwkundig grondgebruik hebben en onder andere gericht zijn op het verbeteren van de waterkwaliteit en/of het vasthouden van water om daarmee de milieuhygiënische omstandigheden voor de productie van voedsel als ook de algehele kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren, als ook om droogte en wateroverlast voor landbouw én andere grondgebruiksfuncties te voorkomen.

Bij de toepassing van de selectiecriteria geldt de volgende toelichting:

Criterium a. Kosteneffectiviteit van maatregelen:

Hierbij gaat het om een kosteneffectieve uitvoering met een maximaal doelbereik. Bij kosteneffectiviteit gaat het vooral om de investeringen zoveel mogelijk via het effectief realiseren van fysieke maatregelen te laten landen, vandaar dat gekozen is voor de verhouding indirecte/directe kosten als criterium. De kosten uit artikel 5. d. tot en met i. worden als ‘algemene kosten’ (indirecte kosten) beschouwd. Indirecte kosten zijn die kosten die zijn aan te merken als algemene kosten als bedoeld in artikel 45, tweede lid, onderdeel c van Vo. 1305/2013.

Citaat:

“VERORDENING (EU) Nr. 1305/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad.

Artikel 45

Investeringen

  • 1.

    Om voor ELFPO-steun in aanmerking te komen, moeten de concrete investeringsacties worden voorafgegaan door een beoordeling van de te verwachten milieueffecten overeenkomstig het recht dat die specifiek is voor deze soort investering, in gevallen waarin de investering waarschijnlijk nadelige gevolgen zal hebben voor het milieu.

  • 2.

    Uitsluitend de volgende uitgaven worden als ELFPO-subsidiabel beschouwd:

    • a.

      uitgaven voor de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen;

    • b.

      uitgaven voor de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      algemene kosten in verband met de onder a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs, advies over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied, met inbegrip van het uitvoeren van haalbaarheidsstudies.

      Haalbaarheidsstudies blijven subsidiabele uitgaven, ook indien er op basis van de resultaten ervan geen uitgaven als bedoeld onder a) en b) zijn gedaan”.

Einde citaat.

Aan dit criterium is een wegingsfactor 2 toegekend vanwege het belang dat Europa toekent aan de kosteneffectiviteit van maatregelen.

Criterium b. Haalbaarheid van het project:

Uitgangspunt is dat de haalbaarheid van het project groter is, als in het projectplan eisen worden gesteld aan de kwaliteit (deskundigheid, ervaring) van de projectleider, als het projectplan realistisch is, als de relevante partijen bij de uitvoering worden betrokken, als planning, opzet en begroting realistisch zijn en als het project snel in uitvoering kan worden genomen.

Criterium c. Effectiviteit, ofwel de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de beleidsdoelen:

Projecten dienen een bijdrage te leveren aan de realisatie van de doelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), de EU-Nitraatrichtlijn en het beleidsthema “klimaatadaptatie/zoetwatervoorziening”. Dit zijn de relevante (inter)nationale / EU-doelen voor het beleidsthema water.

Voor de realisatie van bovenstaande doelen is het van belang aansluiting te zoeken bij het water-beheerprogramma van het waterschap, natuurontwikkelings- en of beheerplannen van natuur en landschapsorganisaties waarbinnen het projectgebied valt, als ook de maatregelen uit de BOOT-lijst behorende bij het Deltaprogramma Agrarisch Waterbeheer, zie: http://agrarischwaterbeheer.nl/document/pop3-financiering-icm-daw-boot-lijst.

Bij het ontwikkelen van selectiecriteria is onderscheid gemaakt in effectiviteit van maatregelen op het gebied van verbetering van de waterkwaliteit, het bevorderen van de klimaatbestendigheid van het watersysteem als ook de prioritaire gebieden waar de maatregelen bij voorkeur in zouden moeten landen. Aan deze criteria is de wegingsfactor 3 toegekend omdat de effectiviteit van maatregelen van het meeste belang wordt geacht, het gaat tenslotte om het doelbereik van de te nemen maatregelen.

Bij dit criterium gelden de volgende definities:

Voor overige wateren zijn minder punten te scoren dan voor natuurbeken en de daarin uitmondende haarvaten omdat natuurbeken een ecologische herinrichtingsopgave hebben op grond van de KRW. Daarnaast zijn er voor kleinere beekdeeltrajecten minder punten te scoren dan voor grotere: immers hoe langer het traject hoe meer milieurendement te behalen is.

Bij maatregelen gericht op waterkwaliteit wordt o.a. gedacht aan de aanleg- en inrichting van natuurvriendelijke oevers (beekdalgronden) die tevens een buffer vormen tegen emissies naar oppervlaktewater, specifieke bovenwettelijke maatregelen gericht op het terugdringen van emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlakte- en grondwater, zoals emissiebeperkende toepassingstechnieken in de teelt en zuiveringen van restwaterstromen glastuinbouw (alleen over periode tot aan 2018), het herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand waaronder beek(dal)herstel, moeras- en broekbosontwikkeling, bronherstel, landbouwstructuurverbetering eventueel in combinatie met realisatie van peilgestuurde drainage en de hermeandering van waterlopen. Daarnaast kan worden gedacht aan het herstellen van migratiemogelijkheden (b.v. aanleg vispassages), de vernatting van gronden, de aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, de aanleg van helofytenfilters (natuurlijke waterzuiveringsystemen) en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

Bij maatregelen gericht op klimaatbestendigheid wordt o.a. gedacht aan het herstel van de sponswerking van het landschap door het vergroten van het waterbergend vermogen van gronden, herstel van de natuurlijke veerkracht van watersystemen via brongerichte maatregelen als het vasthouden en bergen van het neerslagwater door een beekdalbrede herinrichting van natuurlijke waterlopen, het afkoppelen van neerslagafvoer van de riolering, het bevorderen van permanent grasland op hellende gebieden, het herstel van watersystemen naar hun natuurlijke toestand, waaronder beekdalherstel, aanleg natuurvriendelijke oevers, moeras- en broekbosontwikkeling, bronherstel, landbouwstructuurverbetering eventueel in combinatie met realisatie van peilgestuurde drainage en de hermeandering van waterlopen.

Criterium d. Urgentie van het project:

Voor de mate van urgentie van een project wordt voorrang wordt geven aan activiteiten die plaatsvinden in bepaalde voorrangsgebieden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in het type waterlopen (natuurbeek en hun haarvaten of overig) en de ligging daarvan binnen de beekdalen en de bufferzones verdroogde natuurgebieden. Activiteiten die plaatsvinden in en rondom natuurbeken en hun haarvaten worden meer urgent beschouwd dan die in en rondom overige waterlopen, vanwege het belang van de KRW-doelstelling. Activiteiten die plaatsvinden in de beekdalen dan wel binnen de verdroogde natuurgebieden inclusief hun bufferzones worden meer urgent beschouwd vanwege het belang van deze gebieden voor het vasthouden en bergen van water en daarmee het belang vanuit de doelstelling inzake klimaatadaptatie.

Aan dit criterium is een wegingsfactor 2 toegekend vanwege het belang van specifieke voorrangsgebieden vanuit het Europees beleid als ook het provinciaal waterbeleid voor het treffen van maatregelen op gebied van waterkwaliteit en klimaatadaptatie.

De openstelling niet-productieve investeringen water is een nadere invulling van de algemene bepalingen uit de Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 – 2020 (POP3) Limburg. Aanvragen dienen dan ook te voldoen aan de criteria uit zowel de Verordening als deze openstelling.

De systematiek staat het niet toe dat na sluiting van de indieningstermijn de aanvragen alsnog worden gewijzigd. Aanvragers worden geadviseerd de aanvragen minimaal veertien dagen vóór sluiting van de indieningstermijn in te dienen.

Artikel 7 Aanvraag

De volgende bijlagen dienen additioneel toegevoegd te worden bij de aanvraag. Voor uitleg wordt verwezen naar het Handboek voor aanvragers POP3 subsidies: zie de website www.limburg.nl/subsidies, Actuele subsidieregelingen, Subsidieverordening Plattelandsontwikkelingsprogramma 3 2014–2020 (POP3):

  • bewijsstukken MKB-bedrijf/agrarische onderneming (indien van toepassing);

  • onderbouwing/specificatie van de begroting (verplicht);

  • bewijsstukken begroting/offertes. Indien niet aanwezig aangeven waar de bedragen op gebaseerd zijn (verplicht);

  • toezegging overige financiers of aangeven dat financiering is aangevraagd en daar de stand van zaken van (indien van toepassing);

  • ten aanzien van de ‘verklaring géén financiële moeilijkheden’ (door ondertekening van het aanvraagformulier) moet de jaarrekening worden bijgevoegd (verplicht);

  • samenwerkingsovereenkomst, voorbeeld op website (indien van toepassing);

  • bewijsstukken machtiging (indien van toepassing);

  • vergunningen. Indien de vergunningen niet aanwezig zijn dient toegelicht te worden waarom deze ontbreken (indien van toepassing);

  • documenten ten aanzien van de aanbesteding (indien van toepassing);

  • verklaring belastingdienst inzake niet verrekenbare danwel niet compensabele btw (indien van toepassing).