Regeling vervallen per 31-12-2020

Uitvoeringsregeling Deltaplan Agrarisch Waterbeheer

Geldend van 01-07-2017 t/m 30-12-2020

Intitulé

Uitvoeringsregeling Deltaplan Agrarisch Waterbeheer

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarisch bedrijf: een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren;

  • b.

    Asv: Algemene subsidieverordening Drenthe 2017;

  • c.

    Beleidsregel uniforme kostenbegrippen: beleidsregel uniforme kostenbegrippen en berekeningswijzen provincie Drenthe;

  • d.

    BOOT-lijst: maatregelentabel opgesteld door het Bestuurlijk Overleg Openteelten;

  • e.

    DAW: Deltaplan Agrarisch Waterbeheer;

  • f.

    fysieke investering: alle materiële investeringen die nodig zijn voor het behalen van de doelstellingen in deze regeling;

  • g.

    gewasbeschermingsmiddelen: middelen die het gewas beschermen tegen schadelijke organismen of middelen die onkruiden bestrijden;

  • h.

    innovatie: projecten of activiteiten die gericht zijn op vernieuwing en ontwikkeling van nieuwe technieken, goederen, diensten en processen;

  • i.

    kosten penvoerderschap: kosten voor de administratieve handelingen betreffende de subsidieaanvraag, opstellen van tussen- en eindrapportages alsmede opstellen van financiële verantwoordingen;

  • j.

    KRW: Kaderrichtlijn Water, richtlijn 2000/60/EG;

  • k.

    landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, (glas)tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van bosbouw (definitie landbouwwet artikel 2, lid 1;

  • l.

    Lvv: Landbouwvrijstellingsverordening (verordening EU nummer 702/2014, PBEU, L193/1 van 1 juli 2014);

  • m.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • n.

    nitraatrichtlijn: richtlijn 91/676/EEG;

  • o.

    nutriënten: hiermee wordt in deze regeling bedoeld nitraat en fosfaat;

  • p.

    voorbereidingskosten: kosten die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van de subsidieaanvragen. Hieronder vallen: afstemming met deelnemers, opstellen projectplan.

Artikel 2 Doel

De subsidie heeft tot doel om een bijdrage te leveren aan de internationale doelstellingen zoals beoogd in de KRW en/of de Nitraatrichtlijn. Daarnaast kan de subsidie een bijdrage leveren aan de regionale klimaatdoelen. De doelstelling van de subsidie is om een positief effect op de kwaliteit van water en bodem te bereiken en om een robuuster watersysteem met minder wateroverlast en grotere beschikbaarheid van water te realiseren.

De maatregelen zijn gericht op vergroting van bewustwording, informatievoorziening en investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting/transformatie en het beheer van het watersysteem met betrekking tot de KRW, klimaat- en/of nitraatdoelstellingen.

Het betreft projecten in het landelijk gebied van Drenthe, die bijdragen aan het DAW.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      demonstraties en trainingen, workshops en coaching aan de in artikel 4 genoemde doelgroepen;

    • b.

      voorbereiden en formuleren van een projectplan ten behoeve van de aanvraag voor subsidie;

    • c.

      fysieke investeringen die nodig zijn voor:

      • i.

        het ontwikkelen, beproeven of demonstreren van innovaties in agrarische ondernemingen zoals opgenomen in de BOOT lijst;

      • ii.

        de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector;

    • d.

      niet-productieve investeringen in het landelijk gebied die betrekking hebben op de (her)inrichting en/of transformatie en/of het beheer van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen en rechtstreeks ten goede komen aan de landbouw.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt indien de activiteit betrekking heeft op tenminste één van de volgende thema's:

    • a.

      nutriënten (fosfaat en nitraat) en andere milieubelastende stoffen:

      maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een emissievermindering van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht en grond- en oppervlaktewater (zoals broeikasgassen, ammoniak, nutriënten en bestrijdingsmiddelen) en minder uitputting van hulpbronnen en grondstoffen (zoals water, fosfaat en bodemvruchtbaarheid);

    • b.

      KRW: behoud en versterking van ecologische en chemische waterkwaliteit.

Artikel 4 Doelgroep

De subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan:

  • a.

    landbouwers;

  • b.

    eigenaren van gronden met bestemming landbouw;

  • c.

    grondgebruikers;

  • d.

    loonwerkbedrijven;

  • e.

    landbouwmechanisatiebedrijven;

  • f.

    leveranciers van landbouwproductiemiddelen;

  • g.

    landbouworganisaties;

  • h.

    waterschappen;

  • i.

    waterleidingbedrijven;

  • j.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen, bestaande uit tenminste twee partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag en tenminste één landbouwer of een organisatie die hen vertegenwoordigt.

Artikel 5 Openstelling

  • 1.

    Een aanvraag voor subsidies kan worden ingediend volgens de dan geldende openstellingsbesluiten.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen een of meer openstellingsbesluiten vaststellen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsbesluit vast:

    • a.

      een of meerdere subsidieplafonds;

    • b.

      per plafond een periode waarbinnen een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 4.

    In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de doelgroep;

    • b.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c.

      de territoriale begrenzing van de openstelling;

    • d.

      criteria voor de kosteneffectiviteit van de activiteit;

    • e.

      een maximumbedrag of percentage dat per deelnemer of per activiteit zal worden vergoed;

    • f.

      het minimale aantal deelnemende landbouwers;

    • g.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag voor subsidie overlegd moeten;

    • h.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

Artikel 6 Aanvraag

  • 1.

    De aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door de provincie beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    De aanvrager stuurt een kopie van de aanvraag aan het waterschap of waterschappen op wiens beheergebied(en) de activiteit betrekking heeft.

  • 3.

    Een aanvraag om subsidie bevat:

    • a.

      een plan waarin tenminste is opgenomen:

      • i.

        een beschrijving van de aanleiding van het project;

      • ii.

        een beschrijving van de doelstellingen van het project;

      • iii.

        een beschrijving van de activiteiten die benodigd zijn het project uit te voeren;

      • iv.

        de verwachte resultaten van het project;

      • v.

        de verwachte realisatietermijn van het project.

    • b.

      een financieel overzicht waarin tenminste is opgenomen;

      • i.

        een begroting van de activiteiten zoals beschreven in het projectplan;

      • ii.

        een financieringsplan van de kosten van de activiteit;

      • iii.

        een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

      • iv.

        de inschaling naar niveau van de arbeidskosten voor eigen werkzaamheden (zie personeelskosten, met vastgestelde uurtarieven volgens artikel 9, lid 3 van deze uitvoeringsregeling).

    • c.

      Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan twee jaar, bevat de aanvraag om subsidie tevens:

      • i.

        een meerjarenbegroting met een liquiditeitsplanning per jaar;

      • ii.

        een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

  • 4.

    De aanvrager verklaart in de aanvraag voor subsidie dat de onderneming geen onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, lid 14, Lvv.

  • 5.

    De aanvrager verklaart in de aanvraag voor subsidies dat de subsidieontvanger, alsmede het eventuele moederconcern dan wel dochterconcerns van de onderneming geen andere subsidie of andere vormen van staatssteun hebben ontvangen voor dezelfde activiteit in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag voor subsidie. Tevens wordt melding gemaakt van eventuele andere aanvragen die in behandeling zijn op het moment van de aanvraag voor subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Een subsidieaanvraag wordt geweigerd indien:

  • a.

    De aanvrager een onderneming in moeilijkheden betreft, zoals bedoeld in artikel 2, lid 14 Lvv;

  • b.

    Er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie is verstrekt onder deze regeling;

  • c.

    Voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot de op grond van de in de Lvv toegestane maximale steunintensiteit;

  • d.

    De activiteit niet grotendeels ten goede komt aan de landbouwsector in de provincie Drenthe;

  • e.

    De activiteit niet grotendeels ten goede komt aan de waterdoelen;

  • f.

    De activiteiten zijn aangevangen voordat de subsidie is aangevraagd. Vanaf het moment van aanvraag mag op eigen risico worden gestart met de uitvoering van het project.

Artikel 8 Toetsingscriteria

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:

  • a.

    De activiteit draagt bij aan de doelen in het waterbeheerplan/-programma en/of eventueel nader omschreven kaders van het waterschap in wiens beheergebied de activiteit plaatsvindt;

  • b.

    De activiteiten voldoen aan de doelstellingen van deze regeling en – indien van toepassing – in een openstellingsbesluit als bedoeld in artikel 5, vierde lid, gestelde aanvullende criteria;

  • c.

    De activiteit dient kosteneffectief te zijn uitgaande van economische doelmatigheid en milieu efficiëntie.

Artikel 9 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      deelname aan activiteiten die kennisdeling tot doel hebben;

    • b.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende goederen;

    • c.

      de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      de kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      de kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • f.

      de kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • g.

      de kosten van haalbaarheidsstudies;

    • h.

      de voorbereidingskosten voor het project of de activiteit;

    • i.

      de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • j.

      de personeelskosten, met vastgestelde uurtarieven volgens lid 2 van dit artikel;

    • k.

      de communicatiekosten voor het betrekken van deelnemers en het delen van de resultaten;

    • l.

      materiaalkosten.

  • 2.

    Bovenstaande kosten, met uitzondering van personeelskosten, met vastgestelde uurtarieven, zijn alleen subsidiabel wanneer:

    • a.

      de kosten gebaseerd zijn op marktconforme prijzen en tarieven;

    • b.

      de specificaties van aangeschafte goederen of diensten (en daarmee de kosten) niet hoger zijn dan strikt noodzakelijk voor de subsidiabele activiteit.

  • 3.

    Voor personeelskosten, met vastgestelde uurtarieven voor eigen arbeid, gelden de volgende uurtarieven:

    • a.

      voor personeelskosten op het niveau van MBO: maximaal 58 €/uur;

    • b.

      voor personeelskosten op het niveau van HBO: maximaal 79 €/uur;

    • c.

      voor personeelskosten op het niveau van WO: maximaal 99 €/uur;

    • d.

      voor personeelskosten op het niveau van senior WO: maximaal 122 €/uur.

  • 4.

    Over de in lid 4 genoemde uurtarieven voor personeelskosten voor eigen arbeid wordt geen btw berekend.

  • 5.

    De subsidiabele kosten die een directe koppeling hebben met fysieke investeringen:

    • a.

      conform artikel 14.3.a, Lvv voor de volgende investeringen:

      • i.

        bedrijf beschikt over een mestopslagcapaciteit van tenminste negen maanden;

    • b.

      conform artikel 14.3.b Lvv voor de volgende investeringen:

      • i.

        opstellen (gebiedsgericht) bedrijfswaterplan of bedrijfs(afval)waterscan: waterkwantiteit (droog, nat) en/of waterkwaliteit mogelijk in combinatie milieupuntensysteem;

      • ii.

        gebruik de Kringloop Wijzer in de melkveehouderij;

      • iii.

        teelten uit de grond en/of substraat met recirculatieplicht en nullozing;

      • iv.

        spuittechnieken die drift vergaand reduceren zoals wingsprayer en luchtondersteuning;

      • v.

        mechanische onkruidbestrijding;

      • vi.

        vaste rijpaden op perceel;

      • vii.

        zuiveringssystemen voor afvalwater voor verwijdering (bijvoorbeeld voor reiniging spuit-apparatuur);

      • viii.

        herinrichting erf en aanleg opvangvoorziening voor tegengaan erfafspoeling;

      • ix.

        creëren van gesloten kringloop in de glastuinbouw;

    • c.

      conform artikel 14.3.c Lvv voor de volgende investeringen:

      • i.

        gebruik Beslissingsondersteunende systemen beregening;

      • ii.

        gerichte watergeefsystemen bijvoorbeeld druppelirrigatie, ondergrondse dripirrigatie;

    • d.

      conform artikel 14.3.d Lvv voor de volgende investeringen:

      • i.

        gebruik Beslissingsondersteunende systemen gewasbeschermingsmiddelen;

      • ii.

        gebruik Gewis voor het meest optimale spuitmoment;

      • iii.

        bemesten op basis van gewasonttrekking op basis van waarnemingen (tool);

      • iv.

        gebruik van sensor gestuurde of andere selectieve en/of gerichte spuitapparatuur;

      • v.

        toename periode van uitrijverbod onbewerkte mest;

      • vi.

        meteo en grondwater gestuurd bemesten (managementsysteem);

      • vii.

        toepassen precisiebemesting (GPS, rijenbemesting en dergelijke);

      • viii.

        gerichte bemesting via druppelsystemen en dergelijke;

      • ix.

        geen gebruik mineraal fosfaat;

      • x.

        hergebruik fosfor en stikstof uit slootbagger (kwaliteitsbaggeren);

      • xi.

        toepassen rijenbemesting dierlijke mest bij gewassen die in rijen worden geteeld;

      • xii.

        afvoer nitraatrijke en/of fosforrijke groenresten direct na oogst en stimulering compostering daarvan (hier gericht op milieuverliezen);

      • xiii.

        aanleg en beheer droge bufferstroken (mest- en spuitvrij) langs water;

      • xiv.

        aanleg en beheer natuurvriendelijke oevers en/of waterbergingsoever;

      • xv.

        aanleg natte bufferstroken;

      • xvi.

        aanleg en beheer helofytenfilters in nabijheid watergang;

      • xvii.

        aanleg en beheer infiltratiegreppel (afspoeling tegen gaan);

      • xviii.

        (gebiedsgericht) zuivering van drainagewater (stikstof/fosfor, in sloot/slootkant/bodem);

      • xix.

        verbod op het scheuren grasland;

      • xx.

        peil opzetten;

    • e.

      conform artikel 14.3.e Lvv voor de volgende investeringen:

      • i.

        toepassen niet-kerende bodembewerking;

      • ii.

        afvoer nitraatrijke en/of fosforrijke groenresten direct na oogst en stimulering compostering daarvan (hier gericht op compostering);

      • iii.

        nuttig toepassen op bedrijf van sloot- en bermmaaisel;

      • iv.

        organische stofgehalte verhogen door toepassen stikstofarme en/of fosforarme gewasresten niet zijnde mest;

      • v.

        vaste rijpaden op perceel;

      • vi.

        aanleg regelbare/peil gestuurde drainage eventueel in combinatie met klimaatadaptieve regelbare drainage;

      • vii.

        plaatsen en beheer stuwtjes en andere maatregelen om water langer vast te houden in waterlopen;

      • viii.

        infiltratie via onderwaterdrainage (bv. veenweidegebied);

      • ix.

        beschikbaar stellen van landbouwgrond voor bovenwettelijke waterberging op perceel;

      • x.

        maatregelen met als doel minder waterafvoer ten behoeve van erosiepreventie.

  • 6.

    De subsidiabele kosten die een directe koppeling hebben met kennisoverdracht en voorlichting conform artikel 21 lid 3 Lvv:

    • a.

      conform artikel 21.3.a Lvv de kosten voor (organisatie van) acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder workshops, coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties;

    • b.

      conform artikel 21.3.d Lvv de kosten voor (organisatie van) demonstratieprojecten in verband met investeringen.

  • 7.

    De subsidiabele kosten die een directie koppeling hebben met adviesdiensten conform artikel 22.2, Lvv en artikel 22.3, Lvv.

  • 8.

    Andere maatregelen dan genoemd in deze regeling die voldoen aan de doelstellingen in artikel 3 en die wel vallen onder de Lvv, kunnen in aanmerking komen voor subsidie.

Artikel 10 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen niet voor subsidie in aanmerking:

  • 1.

    de kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van programma's of leergangen van het reguliere onderwijs of voortvloeien uit wettelijke verplichtingen;

  • 2.

    de kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten en die niet bijdragen aan de doelstellingen en de geest van deze uitvoeringsregeling.

Artikel 11 Subsidiehoogte

  • 1.

    Voor de onder artikel 9, lid 5 tot en met 7 genoemde subsidiabele kosten gelden de volgende maximale steunpercentages:

    • a.

      de subsidiabele kosten genoemd onder artikel 9, lid 5.a, 5.b, 5.c: conform artikel 14.12.d, Lvv 40%;

    • b.

      subsidiabele kosten genoemd onder artikel 9, lid 5.d: conform artikel 14.14, Lvv 100%;

    • c.

      subsidiabele kosten genoemd onder artikel 9, lid 5.e: conform artikel 14.14, Lvv 80%;

    • d.

      de maximale steunintensiteit kan verhoogd worden met 20%:

      • i.

        conform artikel 14.13.a, Lvv voor subsidiabele kosten genoemd onder artikel 9 lid 5 voor jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in een periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum van de steunaanvraag indien de maximale steunintensiteit minder dan 90% bedraagt;

      • ii.

        conform artikel 14.13.e, Lvv voor subsidiabele investering genoemd onder artikel 9, lid 5.b indien de maximale steunintensiteit minder dan 90% bedraagt;

      • iii.

        conform artikel 14.14, Lvv collectieve investeringen voor de in artikel 9, lid 5.e genoemde subsidiabele kosten;

    • e.

      subsidiabele kosten genoemd onder artikel 9, lid 6.a: conform artikel 21.8, Lvv 100%;

    • f.

      subsidiabele kosten genoemd onder artikel 9, lid 6.b: conform artikel 21.8, Lvv 100% met een maximum van € 100.000,-- over een periode van 3 belastingjaren per demonstratieproject;

    • g.

      subsidiabele kosten genoemd onder artikel 9, lid 7: conform artikel 22.8, Lvv maximaal € 1.500,-- per advies;

  • 2.

    Maximaal 15% van de subsidiabele kosten mogen bestaan uit voorbereidingskosten. De voorbereidingskosten mogen voor maximaal één jaar in rekening worden gebracht;

  • 3.

    Indien voor penvoerderschap voor een project een derde partij wordt ingeschakeld, mag voor de kosten hiervoor maximaal 5% van de subsidiabele kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 12 Verdeelsystematiek

  • 1.

    Bij een openstelling wordt de subsidie verleend op volgorde van datum van binnenkomst van de subsidieaanvragen;

  • 2.

    Voor zover door verstrekking van subsidie voor aanvragen, die op dezelfde dag zijn ontvangen, het subsidieplafond wordt overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting;

  • 3.

    Voor onvolledige aanvragen geldt de datum waarop ze volledig zijn aangevuld als datum van binnenkomst.

Artikel 13 Overig

De steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting zoals bedoeld in de artikelen 21.5 en 22.5, Lvv worden rechtstreeks betaald aan de aanbieder van deze acties.

Artikel 14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    Bij publicatie van de resultaten dient vermeld te worden dat dit mede mogelijk is gemaakt door Provincie Drenthe (conform artikel 2.10 lid 2 Asv) en het betrokken waterschap of de betrokken waterschappen.

  • 2.

    De subsidieontvanger is verplicht de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

  • 3.

    Binnen gesubsidieerde activiteiten, die voor meer dan 50 procent gesubsidieerd zijn, geldt op grond van de Aanbestedingswet een aanbestedingsplicht voor extern uitgezette opdrachten. Dit houdt in dat subsidieontvangers de aanbestedingswet en richtsnoeren dienen toe te passen voor overeenkomsten, die worden gesloten voor:

    • a.

      werken die voor meer dan 50% worden gesubsidieerd en die bestaan uit civieltechnische werkzaamheden als bedoeld in Bijlage II (lijst van werkzaamheden in de zin van artikel 2, lid 1, punt 6, onder a) van richtlijn 2014/24/EU van het Europees parlement de raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (L 94/65), waarvan de geraamde waarde overeenkomt met of hoger is dan € 5.225.000,-- exclusief omzetbelasting (2017);

    • b.

      diensten die voor meer dan 50% worden gesubsidieerd, verband houden met een overeenkomst voor werken als bedoeld in lid a en waarvan de geraamde waarde overeenkomt met of hoger is dan € 209.000,-- exclusief omzetbelasting (2017).

  • 4.

    Aanvullend op het gestelde in lid 3 worden alle door subsidieontvangers extern uitgezette opdrachten getoetst op marktconformiteit. Hiervoor gelden de volgende aanbestedingsregels en drempelbedragen (exclusief omzetbelasting):

Leveringen en diensten

  • a.

    Enkelvoudig onderhands tot € 50.000,-- (uitzonderingen tot maximaal € 70.000,--).Het drempelbedrag voor meervoudig onderhandse aanbestedingen is een bandbreedte tussen € 50.000,-- en € 70.000,--. Hoewel normaliter de aanbesteding meervoudig onderhands dient te worden aanbesteed vanaf € 50.000,-- kan het voorkomen dat ook bij een hogere waarde (tot maximaal € 70.000,--) een enkelvoudig onderhandse opdrachtvertrekking de meest aangewezen procedure lijkt. In dat geval dient gemotiveerd te worden als enkelvoudig onderhands wordt aanbesteed.

  • b.

    Meervoudig onderhands vanaf € 50.000,-- tot Europese drempelwaarde.

  • c.

    Europees wanneer de geraamde waarde hiervan meer dan € 209.000,-- bedraagt.

Werken

  • a.

    Enkelvoudig onderhands tot € 150.000,--

  • b.

    Meervoudig onderhands vanaf € 150.000,-- tot € 2.000.000,--

  • c.

    Nationaal van € 2.000.000,-- tot de Europese drempelwaarde;Het drempelbedrag voor meervoudig onderhandse aanbestedingen is een bandbreedte tussen € 2.000.000,-- en € 3.000.000,--. Hoewel normaliter de aanbesteding nationaal dient te worden aanbesteed, kan het voorkomen dat ook bij een hogere waarde (tot maximaal € 3.000.000,--) een meervoudig onderhandse opdrachtvertrekking de meest aangewezen procedure lijkt. In dat geval dient gemotiveerd te worden als meervoudig onderhands wordt aanbesteed.

  • d.

    Europees wanneer de geraamde waarde hiervan meer dan € 209.000,-- bedraagt.

Artikel 15 Prestatieverantwoording

  • 1.

    Op grond van de op de Lvv verleende subsidies van minder dan € 125.000,--, worden in afwijking van de artikelen 3.4, 3.5 en 3.6 Asv vastgesteld op de werkelijk gemaakte kosten overeenkomstig artikel 3.8 Asv.

  • 2.

    Indien de te verstrekken subsidie wordt verleend, dient de provincie uit het oogpunt van de transparantieverplichting de subsidie te publiceren.

Artikel 16 Staatssteun

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover dit is toegestaan binnen de kaders van de Lvv.

Artikel 17 Bevoorschotting en betaling

Subsidies die worden verleend op basis van deze regeling worden voor maximaal 80% van het verleende bedrag bevoorschot.

Artikel 18 Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze uitvoeringsregeling treedt in werking op 1 juli 2017 en vervalt op 31 december 2020.

Artikel 19 Citeertitel

Deze uitvoeringsregeling wordt aangehaald als Uitvoeringsregel DAW.

Toelichting Uitvoeringsregeling DAW

De Uitvoeringsregeling DAW geeft invulling aan de Bestuursovereenkomst inzet Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) provincie Drenthe en waterschappen (d.d. 24 oktober 2016). De provincie Drenthe heeft samen met de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Noorderzijlvest en Hunze en Aa's deze regionale uitvoeringsregeling op gesteld voor projecten van agrarische bedrijven die bijdragen aan de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem (DAW projecten).

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de belangrijkste begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. De definities sluiten daar waar mogelijk aan bij de definities zoals gehanteerd in de van toepassing zijnde EU-regelgeving. Mocht er strijdigheid bestaan tussen de definitie van een begrip in de van toepassing zijnde EU-verordeningen en de begripsbepaling in deze verordening, dan wel begrippen niet in de begripsbepalingen van deze uitvoeringsregeling gedefinieerd zijn, dan worden de begrippen geacht te zijn gedefinieerd conform de Landbouwvrijstellingsverordening (Lvv) (Lvv – EU nr. 702/2014) en de Algemene subsidieverordening Drenthe 2017.

Artikel 2 Doel

De uitvoeringsregeling heeft betrekking op activiteiten in het landelijk gebied, de landbouwsector en de waterhuishouding, die bijdragen aan doelstellingen zoals beschreven in het kader van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW). Het betreft activiteiten die zijn gericht op:

  • de verbetering van de waterkwaliteit en kwantiteit om daarmee een bijdrage te leveren aan doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water of de Nitraatrichtlijn, of;

  • het herstel natuurlijk toestand watersystemen, of;

  • het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding, of;

  • het voorkomen en/of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting of bodemdaling waaronder het vergroten van het watervasthoudend vermogen van landbouwgrond en daarvoor noodzakelijke ict- of technische voorzieningen.

Voorbeelden van activiteiten zijn aanleg- en inrichting van natuurvriendelijk oevers die bijdragen aan de doelen van de KRW en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

De uitvoeringsregeling heeft met name betrekking op projecten of activiteiten die bijdragen aan het bereiken van de in artikel 2 genoemde doelen. De projecten en activiteiten kunnen daarbij tevens bijdragen aan het tegen gaan van dan wel het verminderen van de effecten van klimaatveranderingen.

Artikel 7 Weigeringsgronden

Aanvang van activiteiten en subsidieaanvraag

Er kan niet met het project of activiteit worden gestart, voordat de steun is verleend, omdat er anders geen sprake is van een stimulerend effect.

Eén van de voorwaarden om de Lvv te mogen toepassen, is dat de subsidie een 'stimulerend effect' moet hebben (artikel 6, lid 1, van de Lvv). Volgens de Lvv wordt steun geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend (artikel 6, lid 2, van de Lvv). Dit betekent simpelweg dat het project pas mag starten na de indiening van de subsidieaanvraag. Wanneer de werkzaamheden van het project zijn gestart voordat de subsidieaanvraag is ingediend, zal het project niet voor subsidie in aanmerking komen.

Dit geldt behoudens de categorieën genoemd in artikel 6, lid 5, van de Lvv en in sommige gevallen ook voor de voorbereidingskosten.

Het stimulerend effect is aanwezig als door de subsidie het gedrag van een onderneming verandert. Bijvoorbeeld dat een project wordt gerealiseerd dat niet van de grond zou komen zonder subsidie. De steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de aanvraag om subsidie is ingediend voordat de activiteit aanvangt. Hiermee wordt niet gezegd dat activiteiten die eerder dan dat zijn aangevangen, niet ook een stimulerend effect kunnen hebben. Dit moet alleen worden onderbouwd.

Met de voorbereidingskosten komen er beter doordachte projectplannen. Daarmee komen deze projecten beter van de grond, en kun je zo het stimulerend effect aantonen.

Zie ook:

https://www.rvo.nl/sites/default/files/2015/12/LGVV%20(Landbouwgroepsvrijstellingsverordening).pdf

https://www.stimulus.nl/opzuid/faq/wat-wordt-bedoeld-met-stimulerend-effect-ten-aanzien-van-mijn-subsidieaanvraag

https://europadecentraal.nl/onderwerpen/staatssteun/vrijstellingen/algemene-voorwaarden/

Artikel 8 Toetsingscriteria

Subsidieaanvragen worden getoetst op hun bijdrage aan de verbetering van de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem. De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, worden getoetst aan de regionale waterbeheerplannen of andere programma's of kaders van de waterschappen in wiens beheergebied de activiteit plaatsvindt en dienen tevens te voldoen aan alle relevante wetgeving.

De investeringen hebben a priori geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- tuinbouw- of bosbouwbedrijf tot doel.

Artikel 9 Subsidiabele kosten

Algemeen

De provincie Drenthe heeft samen met de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Noorderzijlvest en Hunze en Aa's een regionale uitvoeringsregeling op gesteld voor projecten van agrarische bedrijven die bijdragen aan de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem (DAW-projecten). In 'Notitie staatssteun regionale Uitvoeringsregeling DAW' (bijlage 1) wordt onderbouwd dat deze regionale uitvoeringsregeling staatssteunproof is.

Voor steun aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie biedt de Europese Lvv de basis voor de gezochte vrijstelling (artikel 1, lid 1, onder a, van de Lvv). Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ('kmo's') behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt. De te subsidiëren activiteiten (BOOT-lijst) vallen onder de artikelen 14, 21 en 22, van de Lvv.

Subsidiabel kosten (lid 2)

Deze kosten dienen aantoonbaar in een financiële paragraaf te zijn opgenomen. Daarbij dient te worden uitgegaan van marktconforme prijzen (idem voor tweedehands aangeschafte goederen).

Personeelskosten met vastgestelde uurtarieven voor eigen arbeid (lid 3)

Indien in een project eigen personeel wordt ingezet, kunnen de kosten van dat personeel berekend worden volgens de methode beschreven in dit artikel.

Aan de te vergoeden kosten voor personeel kán in een openstellingsbesluit een maximum gesteld worden. Maar ook als er geen maximum gesteld wordt, geldt als algemeen uitgangspunt de redelijkheid van kosten. Loonkosten zijn dan ook gemaximeerd tot een uurtarief dat redelijk is gelet op de aard van de te verrichten werkzaamheden én het aantal te declareren uren is gemaximeerd op het aantal uren dat redelijkerwijs, gelet op de verrichtte of te verrichten werkzaamheden, aan de werkzaamheden besteed wordt. Hierbij is tevens van toepassing dat personeel, op jaarbasis, nooit meer uren kan declareren dan genoemd aantal van 1.720 uur.

Bij afrekening gaat het om de daadwerkelijk gemaakte kosten.

De uurtarieven in lid 4 zijn gebaseerd op de regeling 'Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek'. De vaststelling van deze tarieven is jaarlijks. Voor 2017 zijn deze tarieven vastgesteld volgens onderstaande tabel

Categorie

I

II

III

IV

V

VI

AIO

Inschaling

1-6

7-9

10-11

12

13-14

>15

Uurtarief (€/uur)

58

79

99

122

143

172

57

Artikel 10 Niet subsidiabele kosten

De activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden geacht een bijdrage te leveren aan de doelstelling van deze uitvoeringsregeling. De investeringen hebben geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouw- tuinbouw- of bosbouwbedrijf tot gevolg.

Artikel 11 Subsidiehoogte

Penvoerderschap (lid 3)

Subsidieaanvragen voor activiteiten kunnen gebundeld worden. Uit het oogpunt van beheersing van administratieve uitvoeringskosten heeft dat sterk de voorkeur. De regeling biedt de mogelijkheid de penvoering hiervoor uit te besteden aan derden. Dat kan bijvoorbeeld een boermarke zijn, de agrarische natuurvereniging, LTO-Noord, een lokaal samenwerkingsverband of een extern bureau of persoon. De penvoerder vraagt de subsidie aan, ontvangt de subsidiegelden, draagt zorg voor de verdeling van de subsidiegelden aan de betrokken partijen, draagt zorg voor de verplichte rapportage(s) en financiële verantwoording. Evenals de voorbereidingskosten zijn de kosten voor penvoerder begrensd tot een in de regeling genoemde bovengrens.

Artikel 12 Verdeelsystematiek

De subsidieaanvragen worden behandeld op volgorde van binnenkomst. Is een ingediende aanvraag onvolledig, dan is het mogelijk de ontbrekende stukken alsnog aan te leveren. De datum waarop de aanvraag volledig is, is de datum van binnenkomst. Andere volledige aanvragen die voor deze datum zijn ingediend gaan dus voor. U kunt alleen aanvragen indienen in de indieningsperiode. Komen er meer aanvragen op een dag binnen, dan volgt een loting voor de volgorde van binnenkomst. Dit geldt alleen als er onvoldoende budget is.

De aanvragen worden getoetst op de volgende aspecten:

  • 1.

    de aanvraag moet volledig zijn. Daarvoor moet een aanvraag aan de volgende eisen voldoen:

    • a.

      het aanvraagformulier is volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend (schriftelijk of digitaal);

    • b.

      de aanvraagformulieren van de overige deelnemers (indien van toepassing) zijn volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend (schriftelijk of digitaal);

    • c.

      alle verplichte bijlagen, zoals vermeld in het aanvraagformulier zijn bij de aanvraag toegevoegd en volledig ingevuld/uitgewerkt.

Is een aanvraag onvolledig, dan is er een beperkt de mogelijkheid dit aan te vullen (hersteltermijn). Als op de sluitingsdatum een aanvraag nog niet volledig is, dan wordt deze niet in behandeling genomen en komt deze niet in aanmerking voor subsidie;

  • 2.

    de aanvraag wordt getoetst aan de algemene eisen op basis van de afwijzingsgronden;

  • 3.

    de aanvraag wordt getoetst aan de specifieke eisen van de uitvoeringsregeling.

Artikel 14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Subsidie en aanbestedingsplicht (lid 3)

De provincie Drenthe is een aanbestedende dienst en is daarom gehouden aan Europese en nationale wetgeving op het gebied van inkopen en aanbesteden. De relevante Europese wet- en regelgeving betreft de Europese Richtlijn 2014/24/EU. Nederland heeft deze richtlijn geïmplementeerd in de gewijzigde Aanbestedingswet 2012 die op 1 juli 2016 in werking in getreden.

Wanneer een aanbestedende dienst dergelijke subsidies toekent, maar de opdracht niet zelf gunt of hem in naam van en voor rekening van andere instanties gunt, moeten zij zorgen dat de aanbestedingsrichtlijnen nageleefd worden. Subsidieontvangers moeten dan dus de bepalingen van de richtlijn toepassen wanneer zij zelf opdrachten plaatsen.

Voor opdrachten voor diensten die voor meer dan 50% rechtstreeks door aanbestedende diensten worden gesubsidieerd, is het belangrijk dat expliciet in de subsidievoorwaarden wordt opgenomen dat een aanbestedingsplicht geldt en de regels van de aanbestedingswet moeten worden nageleefd. Opdrachten die (deels) zijn bekostigd met een indirecte subsidie of subsidie van een internationale organisatie (bijvoorbeeld de EU) vallen buiten de aanbestedingswet.

Bij een aanbesteding kan een keuze worden gemaakt uit onderstaande vier aanbestedingsvormen. Bij iedere vorm staat aangegeven in welke mate er concurrentie optreedt:

  • 1.

    enkelvoudig onderhands: een aanbesteding op basis van een prijsaanbieding van één leverancier;

  • 2.

    meervoudig onderhands: er is beperkte concurrentie tussen tenminste drie en maximaal vijf geselecteerde leveranciers;

  • 3.

    nationaal aanbesteden: een aanbesteding die nationaal bekend wordt gemaakt (op TenderNed) en waarbij een ieder kan inschrijven;

  • 4.

    Europees aanbesteden: boven de drempelbedragen voor Europees aanbesteden dienen de procedures als omschreven in de Europese Richtlijnen en de Aanbestedingswet te worden gevolgd. Publicatie vindt plaats op TenderNed en op de TED-site.

Marktconformiteit (lid 4)

In aanvulling op het gestelde in artikel 3 is toetsing op marktconformiteit gewenst voor aanbestedingen die lager zijn dan de drempelbedragen voor civieltechnische werken en voor diensten verband houdende met een overeenkomst voor werken zoals genoemd in de Aanbestedingswet (zie lid 3). Voor het toetsen van marktconformiteit wordt uitgegaan van het beleid van de provincie Drenthe dat is vastgelegd in “Inkoopbeleid leveringen, diensten en werken provincie Drenthe”.

De beleidslijn van de provincie biedt voor de drempelwaarde voor enkelvoudige aanbesteding een bandbreedte vanaf € 50.000,-- tot maximaal € 70.000,--. Wanneer binnen deze bandbreedte (tot maximaal € 70.000,--) een enkelvoudig onderhandse opdrachtvertrekking de meest aangewezen procedure lijkt, dient dit gemotiveerd te worden. In dat geval vindt een toetsing van deze motivering door de aanbestedingsdeskundige plaats, gebaseerd op de criteria die genoemd zijn in Voorschrift 3.4 A in de Gids Proportionaliteit en als onderstaand opgesomd:

  • omvang van de opdracht

  • transactiekosten voor de aanbestedende dienst en de inschrijvers

  • aantal potentiële inschrijvers

  • gewenst eindresultaat

  • complexiteit van de opdracht

  • type van de opdracht en het karakter van de markt

In de Asv zijn de begrippen inkoop, werken, leveringen en diensten als volgt gedefinieerd:

  • a.

    inkoop: de definitie van inkoop is het geheel aan activiteiten, inclusief de bijbehorende organisatie, processen, mensen en middelen, gericht op het tot stand brengen van Leveringen, Diensten en Werken door leveranciers aan de provincie. Kortom alles waar een factuur van derden tegenover staat;

  • b.

    werken: een werk wordt gedefinieerd volgens de Aanbestedingswet als: het product van een geheel van bouwkundige of civieltechnische Werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen;

  • c.

    leveringen: een levering wordt volgens de Aanbestedingswet gedefinieerd als: andere dan voor Werken bedoelde opdrachten die betrekking hebben op de aankoop, leasing, huur of huurkoop, met of zonder koopoptie, van producten;

  • d.

    diensten: een dienst wordt volgens de Aanbestedingswet gedefinieerd als: andere dan voor Werken of Leveringen, die betrekking hebben op het verrichten van in de wet bedoelde Diensten.

Bijlage 1: Notitie staatssteun regionale Uitvoeringsregeling DAW

(19 december 2016)

Inleiding

De provincie Drenthe heeft samen met de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Noorderzijlvest en Hunze en Aa's een regionale subsidieregeling op gesteld voor projecten van agrarische bedrijven die bijdragen aan de waterkwaliteit en een klimaatbestendig watersysteem (DAW-projecten). In deze notitie wordt onderbouwd dat deze regionale subsidieregeling staatssteunproof is. Hierbij is als uitgangspunt genomen, dat de subsidie zal worden verstrekt voor DAW-activiteiten die zijn opgenomen in de zogenaamde BOOT-lijst.

Allereerst zal besproken worden dat de subsidie staatssteun zal opleveren. Vervolgens wordt besproken in welke gevallen en met welke intensiteit deze staatssteun geoorloofd is.

En tot slot wordt ingegaan op de toepasselijke procedurevoorschriften.

  • I.

    Is sprake van staatssteun?

Ingevolge artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (WVEU) is het lidstaten niet toegestaan staatssteun te verlenen wanneer dit de interne markt verstoort.

Om te beoordelen of hiervan sprake is worden de volgende criteria gehanteerd:

  • 1.

    het moet gaan om een voordeel dat met staatsmiddelen bekostigd is;

  • 2.

    er is sprake van voordeel aan een onderneming dat deze onderneming niet langs normale commerciële weg zou hebben verkregen;

  • 3.

    er moet sprake zijn van een selectief voordeel: een voordeel voor een of meer bepaalde ondernemingen of producties;

  • 4.

    het voordeel moet de mededinging (dreigen te) vervalsen en een ongunstig effect hebben op het handelsverkeer tussen de lidstaten.

Als aan alle criteria wordt voldaan, is er sprake van staatssteun.

Ad 1. De provincie en de waterschappen stellen middelen beschikbaar voor deze subsidie. Deze (overheids)middelen moeten worden aangemerkt als staatsmiddelen.

Ad 2. Alle entiteiten (ongeacht rechtsvorm of wijze van financiering) die een economische activiteit uitoefenen, vallen onder het begrip onderneming. Onder economische activiteit wordt verstaan iedere activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en/of diensten op een bepaalde markt.

De maatregelen van de BOOT-lijst zijn met name gericht op de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten (inclusief advisering en voorlichting ter zake). Dat zijn veelal economische activiteiten, en de subsidie levert dus een voordeel op aan een onderneming. Dit voordeel kan alleen via subsidiering worden verkregen (niet - ook - via commerciële weg).

Ad 3. Alleen de ondernemingen die voldoen aan de subsidievoorwaarden kunnen aanspraak maken op de subsidie van deze regeling. Zij genieten daardoor voordeel ten opzichte van andere bedrijven.

Ad 4. De mededinging in de landbouwsector is intens. In die omstandigheid moet worden aangenomen dat subsidie het handelsverkeer beïnvloedt (alleen op basis van een analyse van de sector en de effecten van de subsidie op het handelsverkeer zou betoogd kunnen worden dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer).

Conclusie: Aan alle vier criteria is voldaan, dus er is met de regionale subsidie sprake van staatssteun.

  • II.

    Kan deze staatssteun vallen onder een vrijstelling, zodat het geoorloofde staatssteun betreft?

In artikel 107, lid 1, van de WVEU worden ook de uitzonderingen genoemd waarin staatssteun wél verenigbaar is met de interne markt. Dit kan bijvoorbeeld door Europese vrijstellingsverordeningen.

Voor steun aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie biedt de Europese landbouwvrijstellingsverordening (hierna Lvv) de basis voor de gezochte vrijstelling (artikel 1, lid 1, onder a, van de Lvv).

Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ('kmo's') behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet € 50 miljoen of het jaarlijkse balanstotaal € 43 miljoen niet overschrijdt.

De te subsidiëren activiteiten (BOOT lijst) vallen onder de artikelen 14, 21 en 22, van de Lvv. In bijlage 1 bij deze notitie is op de BOOT lijst per activiteit aangegeven welke vrijstellingsbepaling daarop van toepassing is. Veel van de maatregelen in de BOOT-lijst zijn ook subsidieerbaar van het zogenaamde POP3 programma, Het POP3-programma is de Nederlandse uitwerking van de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zoals beschreven in de Europese verordening 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO). Steun vanuit het POP3 is derhalve geoorloofde staatssteun.

Dit betekent dat staatssteun aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen voor deze activiteiten geoorloofd is, mits wordt voldaan aan de specifieke en de algemene bepalingen van de Lvv (artikel 3, van de Lvv).

Hieronder wordt eerst kort ingegaan op de specifieke bepalingen met betrekking tot de doelen van de steun en de steunintensiteit. De kosten die voor subsidiering in aanmerking komen, de voorwaarden die ervoor gelden, en de investeringen waarvoor geen steun mag worden verleend worden in detail benoemd in de betreffende artikelen van de Lvv. In bijlage 2 zijn deze artikelen van de Lvv ter informatie opgenomen.

Daarna worden enkele woorden gewijd aan de algemene voorwaarden van de Lvv.

  • II.1

    De specifieke bepalingen van de Lvv

Artikel 14 Lvv: Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven

Doelen:

  • a.

    de verbetering van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie; of

  • b.

    de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn, voor zover de investering verder gaat dan de geldende Unienormen; of

  • c.

    de aanleg en verbetering van infrastructuur in verband met de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouwgrond, ruilverkaveling en verbetering van land en de voorziening en besparing van energie en water; of

  • d.

    de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de lidstaten, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat; of

  • e.

    het herstel van het productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door een natuurramp, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten en plantenplagen en de preventie van schade als gevolg van deze gebeurtenissen.

De steunintensiteit

De steun bedraagt ten hoogste 40% van de in aanmerking komende kosten (artikel 14, lid 13, onder d, van de Lvv).

Dit percentage kan met 20 procentpunten worden verhoogd voor onder meer jonge landbouwers en ingeval van collectieve investeringen.

Echter, voor bepaalde niet-productieve investeringen (de verwezenlijking van Agromilieuklimaatdoelstellingen etc) bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 100%.

En voor investeringen in verband met preventieve maatregelen voor schade door natuurrampen bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 80%. Dit percentage kan tot 100 worden verhoogd als de investering collectief wordt uitgevoerd door meer dan 1 begunstigde.

De steun op grond van artikel 14, van de Lvv mag maximaal € 500.000,-- per onderneming per project bedragen (artikel 4, lid 1, onder a, van de Lvv).

Artikel 21 Lvv: steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

Doelen:

  • de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties; of

  • korte uitwisselingen inzake landbouwbedrijfsbeheer en voor bezoeken aan landbouwbedrijven; of

  • dekking van de investeringskosten voor demonstratieactiviteiten.

De steunintensiteit

De steun bedraagt ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten.

De steun voor bepaalde demonstratieprojecten (genoemd in artikel 21, lid 3, onder d) mag maximaal

€ 100.000,-- per 3 belastingjaren bedragen.

Artikel 22 Lvv: adviesdiensten

Doelen:

De steun moet dienen om ondernemingen in de landbouwsector en jonge landbouwers te helpen profiteren van adviesdiensten, om de economische en ecologosche prestatie alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun onderneming of investering te verbeteren.

De steunintensiteit

De steun bedraagt ten hoogste € 1.500,-- per advies.

  • II.2

    De algemene bepalingen van de Lvv

Hoofdstuk I bevat de algemene voorwaarden die in acht moeten worden genomen.

Wij gaan hierna kort in op de meest relevante bepalingen.

De steun mag niet worden verleend aan 'ondernemingen in moeilijkheden' (artikel 1, van de Lvv).

Veel van de gebruikte termen zijn in artikel 2, van de Lvv nader omschreven. Het gaat voor deze notitie te ver om alle relevante definities te bespreken, maar het is van belang bij de opstelling en uitvoering van de regionale subsidieregeling hiervan goede nota te nemen.

De steun moet transparant zijn (artikel 5, van de Lvv). Dat wordt geacht het geval te zijn wanneer wordt gekozen voor het geven van subsidies (artikel 5, lid 2, onder a, van de Lvv).

De subsidie moet een stimulerend effect hebben. Dit is het geval als de begunstigde een schriftelijke steunaanvraag moet indienen voordat de werkzaamheden zijn gestart (artikel 6, van de Lvv).

De bedragen die voor de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten worden gebruikt, zijn bedragen voor aftrek van belastingen of anderen heffingen. De kosten moeten deugdelijk worden onderbouwd. BTW wordt niet gesubsidieerd, tenzij deze niet terugvorderbaar is (bij de belastingdienst) (artikel 7, van de Lvv).

Steun over hetzelfde project over dezelfde kosten (door verschillende steunverleners) mag worden gecumuleerd tot de steunintensiteit of het maximum steunbedrag die het betreffende artikel aangeeft (artikel 8, van de Lvv).

Steun over hetzelfde project maar over andere kosten mag worden gecumuleerd voor zover ook die andere kosten vrijgesteld kunnen worden van het verbod op staatssteun (artikel 8 en overweging 30, van de Lvv).

  • III.

    Procedurevoorschriften

Binnen 10 werkdagen vóór inwerkingtreding van de regionale subsidieregeling moet door de provincie, namens de lidstaat een kennisgeving worden gegeven aan de Europese Commissie.

De Europese commissie verstrekt dan binnen 10 dagen na ontvangst een ontvangstbewijs en een nummer. Hierna kan de subsidieregeling in uitvoering worden genomen.

De kennisgeving aan de Europese commissie en de volledige tekst van de regionale subsidieregeling moeten worden gepubliceerd op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau.

In de regionale subsidieregeling zelf moet uitdrukkelijk worden verwezen naar de Lvv en naar de specifieke bepalingen die hierop betrekking hebben.

De lidstaten moeten de Europese Commissie jaarlijks een jaarverslag toesturen over de toepassing van de Lvv.

Aanvulling januari 2017:

Voor steun die wordt verleend onder de Lvv aan begunstigen actief in de primaire landbouwproductie, geldt de transparantieverplichting voor iedere individuele steunverlening van meer dan € 60.000,--.

Binnen zes maanden na de datum van het besluit tot toekenning van de steun moet de vereiste informatie worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie. Hiervoor is de Transparancy Aid Module (TAM) door de Commissie ontwikkeld. Om een staatssteunregel te publiceren via de TAM, moet een decentrale overheid beschikken over een werkend TAM-account. Deze kan worden aangevraagd via het Coördinatiepunt Staatssteun Decentrale Overheden (CSDO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Bijlage 1 bij Notitie staatssteun regionale uitvoeringsregeling DAW (19 december 2016)

  • a.

    Volledige tekst van artikel 14 van de Europese Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nummer 702/2014 )

HOOFDSTUK III CATEGORIEËN STEUN

AFDELING 1 Steun voor kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten

Artikel 14 Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven

  • 1.

    Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 14 van dit artikel en in hoofdstuk I.

  • 2.

    De investering mag worden verricht door een of meer begunstigden of betrekking hebben op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt.

  • 3.

    De investering is gericht op ten minste een van de volgende doelstellingen:

    • a.

      de verbetering van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie;

    • b.

      de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn, voor zover de investering verder gaat dan de geldende Unienormen;

    • c.

      de aanleg en verbetering van infrastructuur in verband met de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouwgrond, ruilverkaveling en verbetering van land en de voorziening en besparing van energie en water;

    • d.

      de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de lidstaten, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat;

    • e.

      het herstel van het productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door een natuurramp, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten en plantenplagen en de preventie van schade als gevolg van deze gebeurtenissen.

  • 4.

    De investering kan verband houden met de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen mits die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het betrokken bedrijf.

    Indien de investering wordt gedaan voor de productie van biobrandstoffen, mag de productiecapaciteit van de productie-installaties niet groter zijn dan de hoeveelheid brandstoffen die overeenstemt met het jaarlijkse gemiddelde brandstofverbruik van het landbouwbedrijf en mogen de geproduceerde biobrandstoffen niet op de markt worden verkocht.

    Als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, mogen de productie-installaties slechts voorzien in de eigen energiebehoeften van de begunstigde en mag de productiecapaciteit van die installaties niet groter zijn dan de hoeveelheid brandstoffen die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden.

    De verkoop van elektriciteit aan het net is slechts toegestaan binnen de jaarlijkse limiet van het eigen verbruik. Wanneer de investering door meer begunstigden wordt uitgevoerd om in hun eigen behoefte aan biobrandstof en energie te voldoen, is het gemiddelde jaarlijkse verbruik de som van het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden.

    De investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moeten voldoen aan minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.

    Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage aan warmte-energie wordt gebruikt.

    De lidstaten stellen voor de verschillende types installaties drempelwaarden vast voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen.

    De steun voor investeringen in bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie, waaronder artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG.

  • 5.

    De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

  • 6.

    De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    • a.

      de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    • b.

      de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      de algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    • d.

      de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    • e.

      uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de in lid 3, onder (d), bedoelde doelstellingen;

    • f.

      als het gaat om irrigatie: de kosten van investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

      • i.

        voor het hele gebied waarin de investering wordt uitgevoerd en andere gebieden waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben, wordt een stroomgebiedbeheerplan als vereist in artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) aan de Commissie toegezonden. De maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, worden in het betrokken maatregelenprogramma omschreven. Een watermetingssysteem voor de meting van het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering is beschikbaar of wordt beschikbaar gesteld als onderdeel van de investering;

      • ii.

        de investering leidt tot een daling van het voorafgaande waterverbruik met ten minste 25 %;

        Wat het bepaalde onder (f) betreft, komen zowel investeringen die betrekking hebben op grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvan de toestand, om redenen in verband met de waterhoeveelheid, in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is aangemerkt als minder dan goed, als investeringen die leiden tot een netto-uitbreiding van het geïrrigeerde areaal met gevolgen voor een bepaald grond- of oppervlaktewaterlichaam, echter niet in aanmerking voor steun op grond van dit artikel.

      • iii.

        De in de bovenstaande punten (f), (i) en (ii) vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op een investering in een bestaande installatie die enkel gevolgen heeft voor de energie-efficiëntie, op een investering voor het aanleggen van een reservoir of op een investering in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen heeft voor een bepaald grond- of oppervlaktewaterlichaam;

    • g.

      als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat beschadigd is door een natuurramp, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen: kosten om het agrarisch productiepotentieel te herstellen tot op het niveau van vóór de betrokken gebeurtenis;

    • h.

      als het gaat om investeringen ter preventie van schade als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen: kosten van specifieke preventieve acties.

  • 7.

    Andere dan de in lid 6, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd. Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

  • 8.

    Met ingang van 1 januari 2017 wordt op het gebied van irrigatie slechts steun betaald door lidstaten die, met betrekking tot het stroomgebiedsdistrict waar de investering plaatsvindt, zorgen voor een bijdrage van de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten door de landbouwsector overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 2000/60/EG, in voorkomend geval rekening houdend met de sociale, ecologische en economische gevolgen van de terugwinning en met de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken regio of regio's.

  • 9.

    Er mag geen steun worden toegekend in verband met:

    • a.

      de aankoop van productierechten, betalingsrechten en eenjarige gewassen;

    • b.

      de aanplant van eenjarige gewassen;

    • c.

      afwateringswerkzaamheden;

    • d.

      investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen, met uitzondering van steun voor jonge landbouwers gedurende ten hoogste 24 maanden na de datum van vestiging;

    • e.

      de aankoop van dieren, met uitzondering van steun voor investeringen overeenkomstig lid 3, onder (e).

  • 10.

    De steun mag niet worden beperkt tot specifieke landbouwproducten en moet dus ter beschikking worden gesteld van alle sectoren van de primaire landbouwproductie, van de hele sector plantaardige productie of van de hele sector dierlijke productie. De lidstaten mogen echter bepaalde producten uitsluiten vanwege overcapaciteit op de interne markt of een gebrek aan afzetmogelijkheden.

  • 11.

    De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nummer 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

  • 12.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    • a.

      75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden;

    • b.

      75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

    • c.

      50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio's en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

    • d.

      40 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio's.

  • 13.

    Voor zover de maximale steunintensiteit niet meer dan 90 % bedraagt, mogen de in lid 12 bedoelde percentages met 20 procentpunten worden verhoogd voor:

    • a.

      jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de steunaanvraag;

    • b.

      collectieve investeringen, zoals opslagfaciliteiten die door een groep landbouwers worden gebruikt of installaties waar de landbouwproducten vóór de afzet worden klaargemaakt, en geïntegreerde projecten die betrekking hebben op diverse maatregelen op grond van Verordening (EU) nummer 1305/2013, met inbegrip van die in verband met een fusie van producentenorganisaties;

    • c.

      investeringen in gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen;

    • d.

      concrete acties die in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) worden gefinancierd, zoals investeringen in een nieuwe stal waardoor een nieuwe vorm van huisvesting van dieren kan worden getest die is ontwikkeld in een operationele groep van landbouwers, wetenschappers en niet-gouvernementele dierenwelzijnsorganisaties;

    • e.

      investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren, als bedoeld in lid 3, onder (b); in dit geval geldt het in dit lid vastgestelde verhoogde percentage alleen voor extra kosten die moeten worden gemaakt om een hoger niveau dan de geldende Unienormen te halen, maar niet tot een verhoging van de productiecapaciteit leiden.

  • 14.

    Voor niet-productieve investeringen als bedoeld in lid 3, onder (d), en investeringen voor het herstel van productiepotentieel, als bedoeld in lid 3, onder (e), bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 100%.

    Voor investeringen in verband met preventieve maatregelen, als bedoeld in lid 3, onder (e), bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 80%. Deze steunintensiteit mag evenwel tot 100% worden verhoogd als de investering collectief wordt uitgevoerd door meer dan één begunstigde.

Bijlage 2 bij Notitie staatssteun regionale uitvoeringsregeling DAW (19 december 2016)

  • b.

    Volledige tekst van artikel 21 van de Europese Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nummer 702/2014 )

Artikel 21 Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

  • 1.

    Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

  • 2.

    De steun dient voor de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.

    De steun kan ook worden toegekend voor korte uitwisselingen inzake landbouwbedrijfsbeheer en voor bezoeken aan landbouwbedrijven.

    Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.

  • 3.

    De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    • a.

      de kosten van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties;

    • b.

      de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers;

    • c.

      de kosten van vervangende diensten tijdens de afwezigheid van de deelnemers;

    • d.

      als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

      • i.

        de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10% van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

      • ii.

        de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

      • iii.

        algemene kosten in verband met de onder (i) en (ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder i) en ii) worden gedaan;

      • iv.

        de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

  • 4.

    De in punt 3, onder (d), bedoelde kosten komen slechts in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt. Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, worden als in aanmerking komende kosten beschouwd.

  • 5.

    De in lid 3, onder (a) en (c), bedoelde steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. De in lid, onder 3, (a) en (c), bedoelde steun wordt betaald aan de aanbieder van de acties inzake kennisoverdracht en voorlichting.

  • 6.

    De organisaties die acties inzake kennisoverdracht en voorlichting aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel. De in de lid 2 bedoelde activiteiten mogen worden verricht door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn.

  • 7.

    De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen. Als de in lid 2 bedoelde activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de in lid 2 bedoelde activiteiten.

  • 8.

    De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100% van de in aanmerking komende kosten. Voor de in lid 3, onder (d) bedoelde demonstratieprojecten moet het maximale steunbedrag beperkt blijven tot € 100.000,-- over een periode van drie belastingjaren.

Bijlage 3 bij Notitie staatssteun regionale uitvoeringsregeling DAW (19 december 2016)

  • c.

    Volledige tekst van artikel 22 van de Europese Landbouwvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nummer 702/2014 )

Artikel 22 Steun voor adviesdiensten

  • 1.

    Steun voor adviesdiensten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

  • 2.

    De steun is bedoeld om ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn, en jonge landbouwers te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestatie alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun onderneming of investering te verbeteren.

  • 3.

    Het advies moet verband houden met ten minste één Unieprioriteit voor plattelandsontwikkeling overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nummer 1305/2013 en betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:

    • a.

      verplichtingen ten gevolge van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nummer 1306/2013;

    • b.

      in voorkomend geval, de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nummer 1307/2013 en de instandhouding van het landbouwareaal als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder (c), van die verordening;

    • c.

      maatregelen die gericht zijn op modernisering, verbetering van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktoriëntatie en bevordering van ondernemerschap;

    • d.

      door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad;

    • e.

      door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 55 van Verordening (EG) nummer 1107/ 2009 van het Europees Parlement en de Raad (1), en met name de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (2);

    • f.

      indien van toepassing, arbeidsveiligheidsnormen of veiligheidsnormen in verband met het landbouwbedrijf;

    • g.

      specifiek advies voor landbouwers die zich voor het eerst vestigen, met inbegrip van advies inzake economische en ecologische duurzaamheid.

  • 4.

    Het advies kan ook betrekking hebben op andere dan de in de in lid 3 van dit artikel bedoelde thema's die verband houden met mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, biodiversiteit en waterbescherming als vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EU) nummer 1307/2013, of met de economische en de ecologische prestatie van het landbouwbedrijf, met inbegrip van de mededingingsaspecten. Hiertoe behoort onder meer advies voor de ontwikkeling van korte voorzieningsketens, biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij.

  • 5.

    De steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. De steun wordt betaald aan de aanbieder van de adviesdiensten.

  • 6.

    De organisaties die worden geselecteerd om adviesdiensten te verstrekken, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken. De adviesdiensten mogen worden verstrekt door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn. Bij de adviesverlening neemt de verstrekker van de adviesdienst de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nummer 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht.

  • 7.

    De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen. Als de adviesdiensten door producentengroeperingen en -organisaties worden verleend, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen. Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie zijn beperkt tot de kosten van het verstrekken van de adviesdienst.

  • 8.

    De steun bedraagt ten hoogste € 1.500,-- per advies.

Ondertekening