Beleidsregels gemeentelijke belastingen Hellendoorn 2017

Geldend van 14-04-2017 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels gemeentelijke belastingen Hellendoorn 2017

Nijverdal, 14 maart 2017 Nr. 17INT00760

De gemeenteambtenaar, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en c van de Gemeentewet en artikel 1, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken;

gelet op:

  • -

    artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    artikel 231, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel b, artikel 244 en 253 van de Gemeentewet;

  • -

    de belastingverordeningen van de gemeente Hellendoorn;

  • -

    artikel 1, tweede lid en hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken;

  • -

    artikel 65 en hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  • -

    de aanwijzingsbesluiten van de gemeente Hellendoorn op het gebied van de gemeentelijke belastingen;

b e s l u i t vast te stellen de:

Beleidsregels van de gemeente Hellendoorn op het gebied van de gemeentelijke belastingen 2017

De beleidsregels in dit besluit zijn onderverdeeld in de volgende onderdelen:

  • 1.

    Het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie

  • 2.

    Het aanwijzen van een WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie

  • 3.

    Gegevensverstrekking Wet WOZ

  • 4.

    Ambtshalve verminderingen belastingaanslagen

  • 5.

    Bestuurlijke boeten

  • 6.

    Ambtshalve vaststelling van de aanslag rioolheffing

  • 7.

    Aanvang en einde van de belastingplicht

  • 8.

    Hondenbelasting

  • 9.

    Afvalstoffenheffing

  • 10.

    Proceskosten bestuursrecht

  • 11.

    Slotbepalingen

Onderdeel 1 : Het aanwijzen van een belastingplichtige in een keuzesituatie

Artikel 1.1 : Algemeen

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat meer personen belastingplichtig zijn voor één belastingobject. In de gevallen waarin dat voorkomt, mag de aanslag ten name van één van de belastingplichtigen worden gesteld. In deze gevallen wordt een voorkeursvolgorde gehanteerd bij de aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt. Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op veronderstelde betaalcapaciteit en doelmatige c.q. doeltreffende heffing en invordering en wordt toegepast voor zover de gegevens voorhanden of te achterhalen zijn. De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Zij moeten worden beschouwd als richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen.

Artikel 1.2 : Voorkeursvolgorde bij verschillende categorieën genothebbenden

Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt, indien er met betrekking tot één onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

1.

de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

1.1.

de vruchtgebruiker c.q. gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

1.2.

de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, dan wel een opstalrecht ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

1.3.

de erfpachter dan wel de beklemde meier;

2.

de eigenaar of de appartementsgerechtigde;

3.

degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter.

Artikel 1.3 : Voorkeursvolgorde binnen één categorie genothebbenden

Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die worden geheven van genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

1.

indien er binnen één categorie genothebbenden personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in de gemeente Hellendoorn wonen of gevestigd zijn:

1.1.

degene die bij het team Burgerzaken en belastingen als genothebbende of gebruiker bekend is;

1.2.

de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden;

2.

indien er binnen één categorie genothebbenden geen personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in de gemeente Hellendoorn wonen of gevestigd zijn, maar wel personen die volgens de beschikbare gegevens elders in Nederland wonen of gevestigd zijn:

2.1.

degene die bij het team Burgerzaken en belastingen als genothebbende of gebruiker bekend is;

2.2.

de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden;

3.

indien er binnen één categorie genothebbenden geen personen zijn die volgens de beschikbare gegevens in Nederland wonen of gevestigd zijn, maar wel personen die volgens de beschikbare gegevens in het buitenland wonen of gevestigd zijn:

3.1.

degene die bij het team Burgerzaken en belastingen als genothebbende of gebruiker bekend is;

3.2.

de eerstgerechtigde in de volgorde die door het kadaster wordt aangehouden.

Artikel 1.4: Voorkeursvolgorde bij de reclamebelasting, rioolheffing en onroerende-zaakbelastingen van gebruikers van niet-woningen

Met betrekking tot de reclamebelasting, rioolheffing en onroerende-zaakbelastingen die worden geheven van gebruikers van niet-woningen, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

1.

degene die ook als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt voor de onroerende-zaakbelastingen;

2.

degene die op andere wijze als gebruiker naar voren komt. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

2.1.

indien er sprake is van een rechtspersoon: de rechtspersoon wordt aangeslagen. Hierbij wordt de schrijfwijze van de Kamer van Koophandel zoveel mogelijk gehanteerd;

2.2.

indien er sprake is van een eenmanszaak: de eigenaar van de eenmanszaak wordt aangeslagen, eventueel met de vermelding h.o.d.n. gevolgd door de handelsnaam;

2.3.

indien er sprake is van een maatschap: één van de maten van de maatschap wordt aangeslagen;

2.4.

indien er sprake is van uitsluitend één huishouden:

2.4.1.

de oudste mannelijke bewoner wordt aangeslagen;

2.4.2.

indien de oudste mannelijke bewoner een inwonend familielid is, wordt de aanslag gericht aan degene die zou zijn aangeslagen indien er geen sprake was van inwoning;

2.4.3.

indien er geen mannelijke bewoner aanwezig is, wordt de aanslag gericht aan de oudste vrouwelijke bewoner;

2.5.

indien er sprake is van één of meer huishoudens met meerdere alleenstaanden:

2.5.1.

de eerstgevestigde bewoner wordt aangeslagen;

2.5.2.

bij een gelijke of ontbrekende vestigingsdatum wordt de oudste mannelijke bewoner aangeslagen;

2.5.3.

bij een gelijke of ontbrekende vestigingsdatum en het ontbreken van een mannelijke bewoner wordt de aanslag gericht aan de oudste vrouwelijke bewoner.

Artikel 1.5 : Voorkeursvolgorde bij de afvalstoffenheffing, de hondenbelasting en de rioolheffing van gebruikers van woningen

Met betrekking tot de afvalstoffenheffing, de hondenbelasting en de rioolheffing wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

1.

indien er sprake is van uitsluitend één huishouden:

1.1.

de oudste mannelijke bewoner wordt aangeslagen;

1.2.

indien de oudste mannelijke bewoner een inwonend familielid is, wordt de aanslag gericht aan degene die zou zijn aangeslagen indien er geen sprake was van inwoning;

1.3.

indien er geen mannelijke bewoner aanwezig is, wordt de aanslag gericht aan de oudste vrouwelijke bewoner;

2.

indien er sprake is van één of meer huishoudens met meerdere alleenstaanden:

2.1.

de eerstgevestigde bewoner wordt aangeslagen;

2.2.

bij een gelijke of ontbrekende vestigingsdatum wordt de oudste mannelijke bewoner aangeslagen;

2.3.

bij een gelijke of ontbrekende vestigingsdatum en het ontbreken van een mannelijke bewoner wordt de aanslag gericht aan de oudste vrouwelijke bewoner;

3.

degene die op andere wijze als gebruiker of houder van het belastingobject naar voren komt.

Artikel 1.6 : Samenvoegen van aanslagen op één aanslagbiljet

Indien en voor zover aanslagen van verschillende gemeentelijke belastingen worden verenigd op één aanslagbiljet, worden deze in onderstaande volgorde ten name gesteld van de belastingplichtige die:

1.

ingevolge de artikelen 1.2 en 1.3 kan worden aangewezen;

2.

ingevolge artikel 1.4 kan worden aangewezen;

3.

ingevolge artikel 1.5 kan worden aangewezen.

Artikel 1.7 : Uitzonderingen op de voorkeursvolgorde

De artikelen 1.2 tot en met 1.6 vinden geen toepassing indien:

1.

de aanslag kan worden opgelegd aan degene die over het voorgaande belastingtijdvak of kalenderjaar de aanslag heeft gekregen en diegene gezorgd heeft dat de aanslag betaald is en nog steeds belastingplichtig is;

2.

bij het team Burgerzaken en belastingen bekend is dat één van de belastingplichtigen de desbetreffende aanslag op zijn/haar naam wil hebben en dit er niet toe leidt dat de belasting niet kan worden betaald dan wel ingevorderd.

Artikel 1.8 : Situatie bij aanvang belastingtijdvak beslissend

Indien de belasting wordt geheven over een belastingtijdvak, is bij de toepassing van de voorkeursvolgorde beslissend de situatie bij de aanvang van dat tijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

Artikel 1.9 : Doel van de voorkeursvolgorde rechtvaardigt afwijking daarvan

Aangezien de voorkeursvolgorde erop is gericht de aanslag op te leggen aan een belastingplichtige die in staat geacht mag worden om de belasting te betalen, kan ook tot een andere keuze gekomen worden dan uit de voorkeursvolgorde zou volgen.

Artikel 1.10 : Wijzigingen voorkeursvolgorde

Indien al een aanslag aan een belastingplichtige is opgelegd, kunnen wijzigingen pas plaatsvinden met ingang van het eerstvolgende belastingtijdvak.

Artikel 1.11 : Heffing op andere wijze

Indien een belasting niet wordt geheven bij wege van aanslag, maar op andere wijze, is het bepaalde in de artikelen 1.2 tot en met 1.10 van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel 2 : Het aanwijzen van een WOZ-belanghebbende in een keuzesituatie

Artikel 2.1 : Algemeen

In sommige gevallen brengen de wettelijke regels met zich dat voor een onroerende zaak in de zin van artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) meer personen (gelijksoortige, bijvoorbeeld in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten) belanghebbende zijn. Op grond van artikel 24 van de Wet WOZ mag de bekendmaking van de WOZ-beschikking aan één van de belanghebbenden plaatsvinden. De gemeente Hellendoorn hanteert een voorkeursvolgorde bij de aanwijzing van de belanghebbende die de WOZ-beschikking op zijn of haar naam krijgt. De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten geen limitatieve opsomming. Het zijn richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen, waarbij beoogd is de ontvanger van de WOZ-beschikking gelijk te laten zijn aan de belastingplichtige die de aanslag onroerende-zaakbelastingen, rioolheffing of afvalstoffenheffing op zijn of haar naam krijgt.

Artikel 2.2 : Voorkeursvolgorde

In de gevallen dat er een keuzesituatie bestaat met betrekking tot de tenaamstelling van een beschikking ingevolge hoofdstuk IV van de Wet WOZ, is het bepaalde in onderdeel 1, voor zover dit betrekking heeft op de onroerende-zaakbelastingen, van overeenkomstige toepassing.

Onderdeel 3 : Gegevensverstrekking Wet WOZ

Artikel 3.1 : Gerechtvaardigd belang artikel 40, eerste lid van de Wet WOZ

1.

Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde niet-woning op grond van artikel 40, eerste lid van de Wet WOZ worden verstrekt aan een belanghebbende van een niet-woning die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan. Een verzoek om verstrekking van een waardegegeven dient gemotiveerd te zijn en schriftelijk te worden ingediend:

1.1.

binnen zes weken na dagtekening van de WOZ-beschikking;

1.2.

bij een tijdig pro-forma bezwaar tegen de WOZ-beschikking binnen de termijn die de gemeente aan belanghebbende heeft gegeven om het vormverzuim te herstellen;

1.3.

binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak op het bezwaar tegen de WOZ-beschikking.

2.

Indien voldaan is aan het gestelde in het eerste lid zullen de verzoeken van belanghebbenden van niet-woningen tot verstrekking van maximaal drie waardegegevens van andere vergelijkbare niet-woningen in de directe omgeving, conform de instructie gerechtvaardigd belang van de Waarderingskamer, van geval tot geval worden beoordeeld, waarbij de privacy en eventuele concurrentiegevoeligheid van de waardegegevens in de afweging worden betrokken.

3.

Mocht op enig moment wettelijk worden geregeld dat bovenstaande WOZ-waardegegevens openbaar worden, dan vervallen de betreffende voorgaande leden op het moment van inwerkingtreding van die wettelijke regeling.

Artikel 3.2 : Overige bepalingen over de gegevensverstrekking

1.

Namen van taxateurs worden niet verstrekt aan belanghebbenden.

2.

Waardegegevens worden alleen verstrekt aan:

2.1.

afnemers;

2.2.

belanghebbenden en derden die vallen onder de regeling van artikel 3.1;

2.3.

de minister van BZK (ten behoeve van het vergelijken van een door een corporatie beoogde verkoopwaarde van onroerende zaken met de WOZ-waarden);

2.4.

Staatsbosbeheer (ten behoeve van de vaststelling van de waarde van onroerende zaken die in erfpacht of opstal zijn of worden uitgegeven);

2.5.

de huurcommissie (ten behoeve van het vaststellen van het aantal schaarstepunten van een woning indien hierover een huurgeschil is ontstaan);

2.6.

derden die daarop recht hebben op grond van een wettelijke regeling.

3.

De onder het tweede lid vermelde verstrekking van waardegegevens aan belanghebbenden geschiedt op de volgende wijze:

3.1.

niet per telefoon of fax;

3.2.

schriftelijke toezending naar het adres van de belanghebbende of naar het adres van het WOZ-object;

3.3.

persoonlijke overhandiging aan de balie, mits belanghebbende zich kan legitimeren door middel van een rijbewijs, paspoort, identiteitskaart of vreemdelingendocument en een koopakte kan tonen, voorzover de aankoop niet uit het kadaster blijkt;

3.4.

door het opvragen van het waardegegeven uit de Basisregistratie WOZ.

Onderdeel 4 : Ambtshalve verminderingen belastingaanslagen

Artikel 4.1 : Reikwijdte en definities

1.

Dit onderdeel geldt bij de heffing van gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet, met dien verstande dat onder gemeentelijke belastingen mede worden begrepen rechten die door de gemeente kunnen worden geheven.

2.

Van dit onderdeel zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijke voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.

3.

Voor de toepassing van dit onderdeel wordt verstaan onder:

3.1.

de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 244 van de Gemeentewet;

3.2.

de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

3.3.

de driejaarstermijn: de termijn door welks verloop na het tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld of het verlenen van een teruggaaf de bevoegdheid tot het vaststellen van een (navorderings- of naheffings)aanslag vervalt;

3.4.

het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag;

3.5.

de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van dit onderdeel wordt verstaan onder:

3.5.1.

de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag: het gevorderde bedrag, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde, het nagevorderde bedrag;

3.5.2.

het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in hiervoor onder 3.5.1 bedoelde bedrag;

3.6.

de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van gemeentelijke belastingen.

Artikel 4.2 : Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

Ingeval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat tenminste € 5,00 per belastingaanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien:

1.

een bezwaarschrift of verzoekschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel om andere redenen van formele aard, of

2.

uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Artikel 4.3 : Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 4.2 vindt geen toepassing indien:

1.

ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 4.2, onder 2, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

2.

aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift of een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Artikel 4.4 : Jurisprudentie en beleidsbesluiten

1.

Een uitspraak van de Hoge Raad, waarin een toepassing van de belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting indien de belastingaanslag of de voldoening op aangifte onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop de uitspraak door de Hoge Raad is gewezen, onderscheidelijk voor de dagtekening van het beleidsbesluit of andere schriftelijke aanwijzing, tenzij het college van burgemeester en wethouders op dit punt een afwijkende regeling heeft getroffen.

2.

Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

3.

Een uitspraak van een rechtbank of gerechtshof is doorgaans geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting. Dit lijdt evenwel uitzondering indien het college van burgemeester en wethouders kenbaar heeft gemaakt dat de uitspraak tot richtsnoer moet worden genomen. Het eerste lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.5 : Mededeling van afwijzing

Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering te verlenen, wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken van een bezwaarschrift of een verzoekschrift, bedoeld in artikel 4.2, onder 1.

Onderdeel 5 : Bestuurlijke boeten

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Reikwijdte

1.

In deze regeling is het beleid neergelegd voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van gemeentelijke belastingen, heffingen en rechten waarop hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is.

2.

Op beboetbare feiten die zijn begaan ná de inwerkingtredingsdatum van deze regeling zijn de beleidsregels van deze regeling van toepassing.

3.

Op beboetbare feiten die zijn begaan vóór de inwerkingtredingsdatum van deze regeling blijven de (oude) beleidsregels van toepassing, zoals deze luidden ten tijde van het begaan van het beboetbare feit. Indien terzake van deze feiten op het moment van inwerkingtreding van deze regeling nog geen boete is opgelegd of de boetebeschikking nog niet onherroepelijk vaststaat, dan zijn de beleidsregels van deze (nieuwe) regeling van toepassing voor zover deze gunstiger zijn voor belanghebbende.

4.

Deze regeling sluit zoveel mogelijk aan bij het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. Omdat in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst daarnaast onderdelen staan die niet relevant zijn voor de heffing van gemeentelijke belastingen, is ervoor gekozen die betreffende onderdelen niet in deze regeling op te nemen.

Artikel 5.2 Begrip belanghebbende

1.

Onder belanghebbende wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan degene aan wie een boete is of kan worden opgelegd.

2.

Bestuurlijke boeten worden aan de medepleger, feitelijk leidinggever of opdrachtgever opgelegd, met voorafgaande toestemming van het college.

Artikel 5.3 Ambtshalve vermindering

Onjuist gebleken boetebeschikkingen kunnen op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in aanmerking komen voor ambtshalve vermindering. Onderdeel 4 van de beleidsregels over ambtshalve vermindering is van overeenkomstige toepassing op boetebeschikkingen.

Artikel 5.4 Pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld

1.

In geval van een pleitbaar standpunt of bij afwezigheid van alle schuld (hierna te noemen: avas) legt de heffingsambtenaar geen boete op. Indien bij bezwaar blijkt dat sprake is van een pleitbaar standpunt of avas, vernietigt de heffingsambtenaar de boete. Bij avas wordt de belanghebbende geacht niet in verzuim te zijn geweest.

2.

Van een pleitbaar standpunt is sprake als een door belanghebbende ingenomen standpunt, gelet op de stand van de jurisprudentie en de heersende leer, in die mate juridisch pleitbaar of verdedigbaar is dat belanghebbende redelijkerwijs kan menen juist te handelen. Is er sprake van een pleitbaar standpunt, dan kan de belanghebbende er geen verwijt van worden gemaakt dat er aanvankelijk geen of te weinig belasting is geheven. Een pleitbaar standpunt sluit het opleggen van zowel een verzuimboete als een vergrijpboete uit.

Artikel 5.5 Vrijwillige verbetering

1.

Van een vrijwillige verbetering is sprake als belanghebbende voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de heffingsambtenaar bekend is of zal worden met dat feit, uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de heffingsambtenaar dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.

2.

Van uitdrukkelijk kenbaar maken is sprake indien belanghebbende een afzonderlijke schriftelijke opgave verstrekt die de heffingsambtenaar in staat stelt om zonder nader onderzoek een juiste belastingaanslag op te leggen.

3.

NVT

4.

Het bewijs dat er geen sprake is van een vrijwillige verbetering dient te worden geleverd door de heffingsambtenaar aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden.

5.

Belanghebbende kan bijvoorbeeld niet meer vrijwillig verbeteren nadat hem is medegedeeld dat een boekenonderzoek zal worden ingesteld.

6.

NVT

7.

Uitsluitend de vrijwillige verbetering voor vergrijpboeten bij aanslagbelastingen heeft een wettelijke basis (artikel 67n Algemene wet inzake rijksbelastingen: de inkeerregeling). De vrijwillige verbetering voor vergrijpboeten bij zowel de aanslagbelastingen als ook de aangiftebelastingen is beleidsmatig in artikel 5.25 geregeld.

Artikel 5.6 Straftoemeting

1.

Bij het opleggen van een boete gaat de heffingsambtenaar uit van de percentages of bedragen vermeld in deze regeling. Het opleggen van een boete is een vorm van straftoemeting. Daarom houdt de heffingsambtenaar rekening met omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere of een lagere boete dan op grond van de percentages of bedragen van deze regeling kan worden opgelegd. Deze omstandigheden (zie artikel 5.7 en 5.8) vormen het sluitstuk van de behoorlijke straftoemeting bij bestuurlijke boeten. Gelet hierop is de heffingsambtenaar bij de uiteindelijke vaststelling van de hoogte van de boete dus niet gebonden aan vaste bedragen of percentages. De op grond van artikel 5.21 tot en met 5.28 bepaalde hoogte van de boete kan zowel met een bepaald bedrag als met een bepaald percentage verlaagd of verhoogd worden. De boete kan echter nooit meer bedragen dan het wettelijke maximum.

2.

Bij het in aanmerking nemen van individuele omstandigheden vindt een afweging plaats tussen zowel strafverminderende feiten en omstandigheden als strafverzwarende feiten en omstandigheden. Het resultaat van de afweging zal moeten leiden tot een boete die passend is te achten bij de geconstateerde beboetbare gedraging.

3.

Bij de meeste verzuimboeten zal, vanwege de wijze van oplegging, individueel getinte straftoemeting eerst in bezwaar aan de orde kunnen komen.

4.

Voor de mogelijke verminderingen van de boete als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn wordt verwezen naar de nadere regels die de Hoge Raad heeft gegeven in zijn arrest van 19 december 2008, nr. 42763, LJN: BD0191.

5.

De stelplicht en bewijslast van strafverzwarende factoren rust op de heffingsambtenaar; de stelplicht en bewijslast van strafverminderende factoren op belanghebbende. Indien de heffingsambtenaar op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, zal hij bij het opleggen van de boete daarmee rekening houden. De heffingsambtenaar hoeft niet ambtshalve te onderzoeken of van strafverminderende factoren sprake is.

6.

Gedragingen van belanghebbende na het begaan van het beboetbare feit, kunnen ook bij de straftoemeting worden betrokken.

Artikel 5.7 Strafverminderende omstandigheden

1.

Tot de omstandigheden welke aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren:

1.1.

een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de op grond van deze regeling op te leggen of opgelegde boete;

1.2.

verzachtende omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit.

2.

Er is sprake van een strafverminderende omstandigheid wanneer een belastingplichtige tot inkeer komt en er twee jaren of meer zijn verstreken na het beboetbare feit (artikel 67n, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). De vergrijpboete kan worden gematigd tot 30 procent van het wettelijke maximum. Dit lid heeft alleen betrekking op aanslagbelastingen.

3.

Bij wanverhouding gaat het om het antwoord op de vraag hoe ernstig de normschending in het concrete geval moet worden opgevat. De afweging moet leiden tot een sanctie die proportioneel is, dat wil zeggen in evenredigheid staat tot de ernst van het feit. Indien de heffingsambtenaar zelf tot de gevolgtrekking komt dat van een wanverhouding sprake is, vermindert hij de boete op eigen initiatief.

4.

Bij verzachtende omstandigheden ligt de nadruk op buiten de (directe) invloedssfeer van belanghebbende liggende gebeurtenissen. Voor de beoordeling of die omstandigheden tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven, kan het van belang zijn of, dan wel in hoeverre, belanghebbende maatregelen heeft getroffen of had kunnen treffen om het verzuim of vergrijp te voorkomen.

5.

Tot de omstandigheden die aanleiding kunnen geven de op te leggen of opgelegde boete te matigen behoren ook de financiële omstandigheden van de belanghebbende.

6.

Een beroep op financiële omstandigheden kan slechts in bijzondere gevallen tot matiging dan wel vermindering van de boete leiden. De heffingsambtenaar dient dus bij het hanteren van deze matigingsgrond kritisch te zijn.

7.

Slechte financiële omstandigheden ten tijde van het opleggen van de boete kunnen ertoe leiden dat de boete belanghebbende onevenredig treft.

8.

Slechte financiële omstandigheden ten tijde van de verweten gedraging kunnen de verwijtbaarheid daarvan verminderen.

9.

Geen vermindering wegens financiële omstandigheden zal worden verleend, indien belanghebbende deze aan zichzelf te wijten heeft.

10.

Bij vermindering wegens financiële omstandigheden kan het (zakelijke) karakter van de belasting een rol spelen.

Artikel 5.8 Strafverzwarende omstandigheden

1.

In bijzondere gevallen kan de op grond van artikel 5.25 tot en met 5.28 bepaalde vergrijpboete worden verhoogd. Het verhogen van een verzuimboete op grond van dit artikel is niet toegestaan.

2.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen moet rekening worden gehouden met recidive. Van recidive is sprake indien aan belanghebbende voor hetzelfde belastingmiddel reeds eerder een vergrijpboete of een straf is opgelegd.

3.

Bij recidive kan de vergrijpboete bij grove schuld maximaal worden verhoogd met 50 procent.

4.

Bij recidive kan de vergrijpboete bij opzet maximaal worden verdubbeld tot 100 procent.

5.

Met een straf wordt gelijkgesteld het vervallen van het recht tot strafvordering op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht of op grond van artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

6.

Verhoging van de boete wegens recidive vindt uitsluitend plaats indien in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de door de heffingsambtenaar op te leggen vergrijpboete reeds eerder een vergrijpboete is opgelegd, een transactie is voldaan, dan wel strafoplegging heeft plaatsgevonden.

7.

Vervalt de eerdere vergrijpboete naderhand wegens het ontbreken van opzet dan wel grove schuld, dan wordt de toegepaste verhoging van de vergrijpboete op de voet van het eerste lid ambtshalve gecorrigeerd.

8.

De ernst van de te beboeten gedraging kan aanleiding geven de op de voet van deze regeling op te leggen vergrijpboete te verhogen tot het wettelijk maximum. Hiertoe is in elk geval aanleiding indien sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning. Indien het gevolg van het te beboeten gedrag is dat de belasting, die te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, verhoudingsgewijs omvangrijk is, kan de heffingsambtenaar de vergrijpboete eveneens tot het wettelijke maximum verhogen.

9.

Buiten de voorgaande leden kan er aanleiding zijn een vergrijpboete te verhogen, dan wel een vermindering van een vergrijpboete te beperken of na te laten op grond van de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende of de wijze waarop, dan wel de omstandigheden waaronder, het feit heeft plaatsgevonden.

Artikel 5.9 Dag van betaling

1.

Voor de betalingen wordt aangesloten bij het civielrechtelijke uitgangspunt dat een betaling geacht wordt te hebben plaatsgevonden op het tijdstip waarop het verschuldigde bedrag op de rekening van de crediteur is bijgeschreven.

2.

Voor de toepassing van deze regeling geldt als dag van betaling:

-

bij betalingen per bank de datum van bijschrijving op de rekening van de gemeente;

-

bij betaling op het postkantoor, hetzij door middel van storting van contant geld hetzij met een pinpas, de eerste werkdag volgend op de dag van de storting of pintransactie;

-

bij contante betaling (waaronder begrepen pintransacties) aan het loket van de gemeente de dag waarop het bedrag aan het loket van de gemeente is betaald.

3.

NVT

4.

NVT

Artikel 5.10 Eenvoudige en uitvoerige procedure (artikel 67pa van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

1.

In afdeling 5.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn twee procedures neergelegd:

-

de lichte procedure;

-

de zware procedure.

2.

Bij het opleggen van een verzuimboete kan worden volstaan met het volgen van de lichte procedure, hetgeen een relatief eenvoudige procedure is voor lichte boeten.

3.

De zware procedure moet worden gevolgd wanneer het opleggen van een vergrijpboete wordt overwogen. Zie artikel 5.12, eerste lid.

Artikel 5.11 Mededelingsplicht

1.

Bij het opleggen van een boete vermeldt de mededeling de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van de boete, alsmede, indien sprake is van een vergrijpboete, de feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van opzet of grove schuld. In voorkomende gevallen dient de mededeling tevens te vermelden de bijzondere omstandigheden die tot een matiging dan wel verhoging van de boete hebben geleid.

2.

Indien een kennisgeving in de zin van artikel 5.12 is verzonden, waarin de gronden van het voornemen een vergrijpboete op te leggen zijn opgenomen, waarop geen reactie van belanghebbende is ontvangen, kan de heffingsambtenaar in de mededeling volstaan met een verwijzing naar de kennisgeving.

Artikel 5.12 Kennisgeving en hoorplicht bij vergrijpboete

1.

Bij het opleggen van een verzuimboete gelden dezelfde waarborgen als bij het opleggen van een vergrijpboete, met uitzondering van de kennisgeving en hoorplicht vooraf (zie artikel 67pa, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Dit artikel is dus een extra waarborg bij vergrijpboeten.

2.

Een kennisgeving is een rapport in de zin van artikel 5:48 van de Algemene wet bestuursrecht.

3.

De kennisgeving van het voornemen een vergrijpboete op te leggen en van de gronden waarop dat voornemen berust, geschiedt schriftelijk. Het voorschrift om de kennisgeving schriftelijk te doen, is opgenomen om iedere twijfel over de nakoming van deze verplichting uit te sluiten.

4.

De heffingsambtenaar geeft belanghebbende een redelijke termijn waarbinnen hij de aangevoerde gronden kan betwisten. De duur van de termijn voor het betwisten van de inhoud van de kennisgeving is niet voor alle gevallen vooraf vast te stellen. De bedoeling van de verplichte kennisgeving is belanghebbende in staat te stellen gemotiveerde verweren tegen de voorgenomen vergrijpboete aan te voeren. Bij het bepalen van de termijn houdt de heffingsambtenaar hiermee rekening. De heffingsambtenaar stelt een redelijke termijn voor het betwisten van de gronden in de kennisgeving, rekening houdend met de termijn genoemd in artikel 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. In de gevallen waarin dadelijk en ineens invorderbare belastingaanslagen worden opgelegd, kan de termijn, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, zeer kort zijn.

5.

Indien belanghebbende de in de kennisgeving aangevoerde gronden mondeling wenst te betwisten, wordt hij door de heffingsambtenaar gehoord.

6.

Het opleggen van de vergrijpboete moet achterwege blijven indien het verweer van belanghebbende tot de gevolgtrekking leidt dat de in de kennisgeving genoemde gronden onvoldoende aanknopingspunten voor het vaststellen van opzet of grove schuld opleveren. In een dergelijke situatie kan de heffingsambtenaar nog wel overgaan tot het opleggen van een verzuimboete. Het una-viabeginsel staat daaraan niet in de weg. De betwisting van de kennisgeving kan tot een lagere boete leiden indien de opzet of grove schuld wel bewijsbaar is, maar de betwisting aanleiding geeft de boete op een lager bedrag vast te stellen.

Artikel 5.13 Recht op inzage

1.

Op grond van artikel 5:49 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de heffingsambtenaar belanghebbende desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen.

2.

Indien belanghebbende inzage verzoekt in andere dan de hiervoor bedoelde gegevens, verleent de heffingsambtenaar inzage en staat toe dat afschriften worden vervaardigd, indien belanghebbende aannemelijk maakt dat de gevraagde gegevens van belang kunnen zijn voor de verdediging. Gegevens over derden worden zoveel mogelijk op zodanige wijze verstrekt dat zij niet tot die derden zijn te herleiden.

Artikel 5.14 Verhoor

1.

Belanghebbende is tijdens het verhoor niet tot antwoorden verplicht (artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht). Hij dient voor de aanvang van het verhoor hierop te worden gewezen (cautie).

2.

De heffingsambtenaar maakt na afloop van het verhoor een verslag.

3.

Het verslag van het verhoor bevat de volgende gegevens:

-

datum, tijdstip en plaats van verhoor;

-

naam van de verhoorde;

-

naam of namen van degene(n) die verhoort/verhoren;

-

indien bijstand aanwezig is, de namen en hoedanigheden van degenen die bijstand verlenen;

-

indien een tolk aanwezig is, de naam van de tolk en de gebruikte taal;

-

de melding van het geven van de cautie;

-

doel van het verhoor;

-

verklaring(en) van de verhoorde afgelegd tijdens het verhoor.

4.

Belanghebbende krijgt een afschrift van het verslag.

Artikel 5.15 Keuze tussen verzuimboete, vergrijpboete of strafvervolging

1.

Onder hetzelfde feit wordt verstaan dezelfde gedraging in materiële zin.

2.

In een aantal gevallen kan op een beboetbaar gestelde gedraging (hetzelfde feit) ofwel een verzuimboete ofwel een vergrijpboete opgelegd worden. Dit wordt samenloop genoemd; bijvoorbeeld bij aanslagbelastingen indien geen aangifte is gedaan (keuze tussen de artikelen 67a en 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

3.

Indien het opleggen van een vergrijpboete tot een lager boetebedrag voor hetzelfde feit zou leiden dan het opleggen van een verzuimboete dan kiest de heffingsambtenaar voor het opleggen van de hogere verzuimboete.

4.

Een eenmaal opgelegde verzuimboete sluit het opleggen van een vergrijpboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht). Indien na het opleggen van een verzuimboete wordt geconstateerd dat sprake is van opzet of grove schuld, kan geen vergrijpboete ter zake van dezelfde gedraging worden opgelegd.

5.

Het opleggen van een vergrijpboete sluit het nadien opleggen van een verzuimboete voor hetzelfde feit uit (artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht). Een opgelegde vergrijpboete kan niet worden omgezet in een verzuimboete. De heffingsambtenaar dient de mogelijkheid van deze uitkomst mee te wegen bij zijn keuze tussen een verzuim- of vergrijpboete.

6.

De mogelijkheid blijft bestaan dat gelijktijdig met de belastingaanslag zowel een verzuim- als een vergrijpboete wordt opgelegd. Deze mogelijkheid doet zich voor indien twee afzonderlijk omschreven beboetbaar gestelde gedragingen zijn geconstateerd. In de aanslagbelastingen kan bijvoorbeeld bij het opleggen van de aanslag een verzuimboete worden opgelegd wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte (artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen) en een vergrijpboete wegens de opzettelijke onjuistheid van diezelfde aangifte (artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).

7.

Samenloop kan zich ook tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties voordoen. Artikel 5:44, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht sluit het opleggen van een bestuurlijke boete uit in gevallen waarin ter zake van hetzelfde feit tegen belanghebbende een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van strafrecht, ingevolge artikel 37 van de Wet op de economische delicten.

8.

Het opleggen van een bestuurlijke boete aan belanghebbende sluit in beginsel strafvervolging tegen hem ter zake van hetzelfde feit uit. Op grond van artikel 243, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering blijft het echter mogelijk een zaak te heropenen, indien bij nader inzien blijkt dat zij te ernstig is om bestuurlijk te worden afgedaan. Er moet dan sprake zijn van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het Wetboek van strafvordering.

9.

Het voorgaande lid houdt in dat de heffingsambtenaar het opleggen van de vergrijpboete aanhoudt zodra hij weet dat een gedraging onderwerp is of kan zijn van een opsporingsonderzoek dan wel van een strafrechtelijke vervolging. Indien de termijn dreigt te verstrijken waarbinnen de belastingaanslag en de boetebeschikking moeten zijn opgelegd, bepaalt de heffingsambtenaar zo spoedig mogelijk of er definitief voor strafrechtelijke afdoening wordt gekozen dan wel of er alsnog een vergrijpboete wordt opgelegd.

Hoofdstuk 2. Verzuimboeten

Artikel 5.21 Aangifteverzuim aanslagbelasting artikel 67a AWR

1.

Het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen wordt aangemerkt als een verzuim, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een eerste -, tweede - en derde/volgend verzuim.

2.

Van een tweede -, respectievelijk derde/volgend verzuim is sprake indien belanghebbende over de vijf voorgaande belastingjaren eenmaal, respectievelijk tweemaal of meer in verzuim is geweest.

3.

De door de heffingsambtenaar op te leggen boete bedraagt:

3.1.

bij een eerste verzuim 5% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 50,--;

3.2.

bij een tweede verzuim 10% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 100,--;

3.3.

bij een derde/volgend verzuim 15% van het bedrag van de aanslag, met een minimumbedrag van € 200,--.

De verzuimboete is niet hoger dan € 2.460,--.

4.

Bij het niet of niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is alleen sprake van een verzuim, indien belanghebbende de aangifte niet binnen een door de heffingsambtenaar gestelde termijn heeft gedaan en hij geen gevolg heeft gegeven aan een aanmaning van de heffingsambtenaar.

5.

Een aangifte die wordt ingediend nadat de aanslag (ambtshalve) is opgelegd, geldt niet alsnog als een (niet binnen de termijn) gedane aangifte.

6.

NVT

7.

In afwijking van het derde lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijke maximum worden opgelegd. Van een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld sprake zijn indien belanghebbende stelselmatig in verzuim is.

8.

Wegens het niet binnen de termijn doen van aangifte kan op grond van de wet uitsluitend een verzuimboete worden opgelegd.

9.

Als het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aangifte niet is gedaan, vormt dit een vergrijp in de zin van artikel 67d Algemene wet inzake rijksbelastingen (zie artikel 5.26). De heffingsambtenaar moet vooraf een keuze maken tussen het opleggen van een verzuimboete of een vergrijpboete (zie artikel 5.15).

Artikel 5.22

NVT

Artikel 5.22a

NVT

Artikel 5.23

NVT

Artikel 5.24

NVT

Artikel 5.24a

NVT

Artikel 5.24b Verzuimboete artikel 67ca van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

1.

Het niet voldoen aan de verplichting, welke wordt opgelegd bij of krachtens de in artikel 67ca, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vermelde artikelen, wordt aangemerkt als een verzuim.

2.

Ter zake van het verzuim kan de heffingsambtenaar een verzuimboete opleggen van 50 procent van het wettelijke maximum van artikel 67ca, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

3.

In afwijking van het tweede lid kan in uitzonderlijke gevallen een verzuimboete tot het wettelijke maximum worden opgelegd.

4.

De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit kan een ander zijn dan de belastingplichtige.

5.

De beschikking, waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet, gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) belastingaanslag worden genomen.

Hoofdstuk 3. Vergrijpboeten

Artikel 5.25 Vergrijpboete algemeen

1.

Vergrijpboeten kunnen alleen worden opgelegd indien sprake is van grove schuld of opzet.

2.

Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid. Daarbij kan gedacht worden aan laakbare slordigheid of ernstige nalatigheid. Bij grove schuld had belanghebbende redelijkerwijs moeten of kunnen begrijpen dat zijn gedrag tot gevolg kon hebben dat te weinig belasting zou worden geheven of betaald. In geval van grove schuld legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 25 procent.

3.

Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is. In geval van opzet legt de heffingsambtenaar een vergrijpboete op van 50 procent.

4.

De heffingsambtenaar dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen. De heffingsambtenaar kan zich voor het bewijs van opzet of grove schuld baseren op door hem gestelde en door belanghebbende niet of niet voldoende ontzenuwde vermoedens die gebaseerd zijn op feiten.

5.

De bij de heffing bestaande mogelijkheid om de belastingaanslag onder bepaalde voorwaarden vast te stellen met omkering van de bewijslast geldt niet voor het vaststellen van opzet of grove schuld.

6.

NVT

7.

Bij minder dan grove schuld wordt geen vergrijpboete opgelegd.

8.

Voor het bepalen van de grondslag van de vergrijpboete wordt, voor zover sprake is van opzet of grove schuld, aangesloten bij de feitelijk geheven belasting. Dit geldt ook indien de omvang van de feitelijk geheven belasting is vastgesteld met toepassing van de omkering van de bewijslast.

9.

Indien bij het opleggen van een vergrijpboete slechts een gedeelte van de verschuldigde belasting door opzet of grove schuld van belanghebbende te weinig is of zou zijn geheven dan wel betaald, berekent de heffingsambtenaar de boete over dat – naar evenredigheid bepaalde – gedeelte.

10.

Het negende lid vindt overeenkomstige toepassing indien meer dan één boetepercentage moet worden toegepast.

11.

Bij het opleggen van de vergrijpboete houdt de heffingsambtenaar rekening met eventuele bijzondere omstandigheden (zie artikel 5.6 tot en met 5.8).

12.

Indien sprake is van vrijwillige verbetering (zie artikel 5.5) met betrekking tot een aangiftebelasting legt de heffingsambtenaar geen vergrijpboete op.

13.

Indien sprake is van inkeer (zie artikel 5.5) na twee jaar met betrekking tot een aanslagbelasting kan de heffingsambtenaar een vergrijpboete opleggen. Inkeer is een strafverminderende omstandigheid (zie artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 5.7).

Artikel 5.26 Vergrijpboete aanslag artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

1.

Indien een aangifte voor een aanslagbelasting, met opzet niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de aanslag een vergrijpboete op.

2.

Het opleggen van een vergrijpboete wegens het met opzet niet binnen de termijn doen van aangifte voor de aanslagbelastingen is niet mogelijk.

3.

De vergrijpboete wordt berekend over het bedrag van de aanslag.

4.

Indien een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan, wordt de vergrijpboete gebaseerd op het belastingbedrag dat is toe te rekenen aan de correcties ter zake van een of meer tekortkomingen in de aangifte waaraan de kwalificatie ‘opzet’ kan worden verbonden.

5.

Als sprake is van het niet doen van aangifte wordt de vergrijpboete berekend over de belasting van de gehele (geschatte) aanslag.

6.

Onder het bedrag van de aanslag wordt voor de toepassing van deze paragraaf verstaan het bedrag van de aanslag na verrekening van voorheffingen en opgelegde voorlopige aanslagen.

7.

NVT

8.

NVT

9.

NVT

10.

NVT

11.

Bij het opleggen van de vergrijpboete houdt de heffingsambtenaar rekening met de voorschriften over de straftoemeting. Zie artikel 5.6 tot en met 5.8.

Artikel 5.27 Vergrijpboete navordering artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen

1.

Indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, legt de heffingsambtenaar gelijktijdig met de navorderingsaanslag, een vergrijpboete op.

2.

Worden de feiten en omstandigheden op grond waarvan wordt nagevorderd eerst bekend op of na het tijdstip dat is gelegen zes maanden voor het verstrijken van de navorderingstermijn, dan kan de heffingsambtenaar binnen zes maanden na de vaststelling van de navorderingsaanslag nog een vergrijpboete opleggen. In dat geval deelt de heffingsambtenaar de belanghebbende gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag mee dat nog onderzoek plaatsvindt of het opleggen van een vergrijpboete gerechtvaardigd is.

3.

NVT

4.

NVT

5.

NVT

6.

NVT

7.

Bij het opleggen van de vergrijpboete houdt de heffingsambtenaar rekening met de voorschriften inzake de straftoemeting. Zie artikel 5.6 tot en met 5.8.

Artikel 5.28.

NVT

Hoofdstuk 4 Bijzondere verzuimboeten

NVT

Onderdeel 6 : Ambtshalve vaststelling van de aanslag rioolheffing

Artikel 6.1 : Reikwijdte

Dit onderdeel is van toepassing in die gevallen waarbij:

1.

het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt vanwege bedrijfsmatige activiteiten (met of zonder winstoogmerk) niet als afvalwater wordt afgevoerd;

2.

een zelfstandig gedeelte (zoals omschreven in de verordening rioolheffing) niet beschikt over een afzonderlijke watermeter;

3.

er sprake is geweest van lekkage.

Artikel 6.2 : Ambtshalve aanslag(en) bij geen afvoer afvalwater wegens bedrijfsvoering

Indien er sprake is van de in artikel 6.1, onder punt 1, omschreven situatie en er zich op het eigendom of in de onmiddellijke nabijheid van het eigendom een (bedrijfs)woning bevindt, waarvan minimaal één persoon, van de bewoners die zijn ingeschreven in de Basisregistratie Personen, betrokken is bij het beheer van de bedrijfsmatige activiteiten, wordt het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom of zelfstandige gedeelte is toegevoerd of is opgepompt, gesteld op:

- 50 m3 bij 0 tot en met 3 personen;

- 100 m3 bij 4 personen;

- 150 m3 bij 5 personen;

- 200 m3 bij 6 personen;

- 250 m3 bij 7 personen;

enzovoort.

Bovenstaande kubieke meters zijn vervolgens bepalend voor de hoogte van de ambtshalve aanslag(en).

Artikel 6.3 : Ambtshalve aanslag(en) bij bewoning zelfstandig gedeelte

Indien er in het zelfstandige gedeelte sprake is van bewoning volgens de Basisregistratie Personen, wordt het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom of zelfstandige gedeelte is toegevoerd of is opgepompt, gesteld op:

- 50 m3 bij 0 tot en met 3 personen;

- 100 m3 bij 4 personen;

- 150 m3 bij 5 personen;

- 200 m3 bij 6 personen;

- 250 m3 bij 7 personen;

enzovoort.

Bovenstaande kubieke meters zijn vervolgens bepalend voor de hoogte van de ambtshalve aanslag(en).

Artikel 6.4 : Ambtshalve aanslag(en) bij geen bewoning zelfstandig gedeelte

Indien er in het zelfstandige gedeelte geen sprake is van bewoning volgens de Basisregistratie Personen, doch het zelfstandige gedeelte gemeubileerd ter beschikking wordt gehouden voor recreatieve doeleinden, dan wordt voor de bepaling van de hoogte van de ambtshalve aanslag(en) de volgende beleidslijn gevolgd:

aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt

aanslag eigendom

aanslag zelfstandig gedeelte aan eigenaar

< 50 m3

basistarief/vastrecht

basistarief/vastrecht

50 m3< verbruik< 100 m3

basistarief/vastrecht

basistarief/vastrecht

> 100 m3

basistarief/vastrecht + opslag volgens verordening rioolheffing

basistarief/vastrecht

Artikel 6.5 : Lekkage

Indien er sprake is geweest van lekkage en de waterleidingmaatschappij heeft dit erkend, wordt het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom of zelfstandige gedeelte is toegevoerd of is opgepompt, gesteld op:

- 50 m3 bij 0 tot en met 3 personen;

- 100 m3 bij 4 personen;

- 150 m3 bij 5 personen;

- 200 m3 bij 6 personen;

- 250 m3 bij 7 personen;

enzovoort.

Bovenstaande kubieke meters zijn vervolgens bepalend voor de hoogte van de ambtshalve aanslag(en).

Onderdeel 7 : Aanvang en einde van de belastingplicht

Artikel 7.1 Afvalstoffenheffing, onroerende-zaakbelastingen gebruikers en rioolheffing

Aanvang en einde van de belastingplicht worden zo veel mogelijk bepaald door informatie uit de Basisregistratie Personen.

Artikel 7.2 Hondenbelasting

Aanvang en einde van de belastingplicht worden zo veel mogelijk bepaald door informatie uit de Basisregistratie Personen in combinatie met de aan- en afmeldingen van honden.

Onderdeel 8 : Hondenbelasting

Artikel 8.1 : Ontheffing met terugwerkende kracht

Indien een belastingplichtige een verzoek indient om ontheffing met terugwerkende kracht, vanwege het feit dat op een tijdstip in het verleden de belastingplicht is beëindigd, dan wel dat het aantal honden is verminderd, dan bedraagt de ontheffing met terugwerkende kracht maximaal het bedrag dat overeenkomt met de heffing van drie maanden hondenbelasting.

Onderdeel 9 : Afvalstoffenheffing

Artikel 9.1 : Extra afvalcontainer op medische indicatie

1.

Een extra afvalcontainer die op medische indicatie is verstrekt, wordt niet belast met afvalstoffenheffing;

2.

De medische indicatie moet worden aangetoond door middel van een schrijven van de behandelende (huis)arts c.q. zorgverlener.

Onderdeel 10 : Proceskosten bestuursrecht

Artikel 10.1 : Karakter proceskostenvergoeding

De proceskostenvergoeding is niet bedoeld als volledige schadevergoeding, maar als tegemoetkoming in de kosten.

Artikel 10.2 : Noodzaak kosten

Kosten worden in beginsel geacht noodzakelijkerwijs te zijn gemaakt, tenzij:

1.

de kosten gemaakt zijn ondanks en nadat er een expliciet verzoek aan de indiener van het bezwaar is gedaan om voorlopig nog geen nadere motivering in te dienen;

2.

er door of namens dezelfde belanghebbende bezwaar wordt gemaakt tegen zowel de eigenarenbeschikking (artikel 24, derde lid sub a Wet waardering onroerende zaken) als de gebruikersbeschikking (artikel 24, derde lid sub b Wet waardering onroerende zaken) ter zake dezelfde waardering.

Artikel 10.3 : Wegingsfactor wegens zwaarte

1.

Voor de toepassing van de wegingsfactoren, die zijn genoemd in onderdeel C.1. van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt een zaak in beginsel aangemerkt als:

1.1.

zeer licht indien:

1.1.1.

het bezwaarschrift uitsluitend ziet op de aanwijzing van de belanghebbende;

1.1.2.

het bezwaarschrift zeer summier gemotiveerd is;

1.1.3.

de inhoud van het bezwaarschrift slechts is gebaseerd op een bijgevoegd taxatierapport.

1.2

gemiddeld indien de werkzaamheden bestaan uit:

1.2.1.

een juiste vaststelling van de feiten;

1.2.2.

een onderzoek naar de waarde;

1.2.3.

een opgeworpen rechtsvraag.

2.

Voor de toepassing van de wegingsfactoren geldt in andere gevallen dan die genoemd in het tweede lid een per geval aan te wijzen categorie.

Artikel 10.4 : Deskundigenkosten

1.

Het aantal voor een deskundigenrapport te vergoeden uren bedraagt in beginsel:

1.1.

voor een taxatie van een woning: 4 uren;

1.2.

voor een taxatie van een courante niet-woning: 5 uren;

1.3.

voor een taxatie van een incourante niet-woning: 6 uren.

2.

Het in het eerste lid genoemde aantal uren wordt in beginsel verminderd met het volgende aantal uren wegens de omstandigheid:

2.1.

dat een inpandige opname achterwege is gebleven: 1 uur;

2.2.

dat er geen marktinformatie of anderszins een onderbouwing is genoemd: 0,5 uur.

3.

Het te gebruiken uurtarief exclusief BTW bedraagt in beginsel:

3.1.

voor een taxatie van een woning: € 50,--;

3.2.

voor een taxatie van een courante niet-woning: € 65,--;

3.3.

voor een taxatie van een incourante niet-woning: het uurtarief volgens het gedeclareerde tarief met als maximum € 116,09 exclusief BTW.

4.

Voor de bepaling van het aantal te vergoeden uren en het te hanteren uurtarief in andere gevallen dan die genoemd in de voorgaande leden, worden deze zoveel mogelijk analoog toegepast.

Onderdeel 11: Slotbepalingen

Artikel 11.1 Overgangsrecht

De " Beleidsregels gemeentelijke belastingen Hellendoorn 2012", vastgesteld door het hoofd van het team Burgerzaken en belastingen op 2 februari 2012, nr. 12INT00229, worden ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op de feiten en situaties die zich vóór die datum hebben voorgedaan.

Artikel 11.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

Artikel 11.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als "Beleidsregels gemeentelijke belastingen Hellendoorn 2017".

De gemeenteambtenaar voornoemd,

Ondertekening