Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent uitvoering van de Wet natuurbescherming Beleidsregels Uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016

Geldend van 18-10-2019 t/m 27-01-2021

Intitulé

Beleidsregels van Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland houdende regels omtrent uitvoering van de Wet natuurbescherming Beleidsregels Uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016

Gedeputeerde Staten van Flevoland maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet bekend dat zij in hun vergadering van 28 februari 2017 onder nummer 2029903 het volgende besluit hebben genomen:

  • 1.

    Vast te stellen de Beleidsregels uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016.

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

overwegende dat:

het wenselijk is om ter invulling van een aantal in de wet aan gedeputeerde staten toegekende bevoegdheden op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht beleidsregels vast te stellen;

gelet op de artikelen 1.10, 1.12, 2.7, 3.3, 3.4, 3.8, 3.9, 3.10, 3.12, 3.15, 3.17, 3.18, 3.22, 3.34 en 5.3 van de Wet natuurbescherming;

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op de Verordening uitvoering natuurbescherming Flevoland 2016;

BESLUITEN:

Vast te stellen de:

BELEIDSREGELS UITVOERING WET NATUURBESCHERMING PROVINCIE FLEVOLAND 2016

Hoofdstuk 1. Algemeen

Paragraaf 1. Begripsomschrijvingen voor zover deze niet gedefinieerd zijn in de wet en de daarop gebaseerde gedelegeerde regelgeving

Artikel 1. Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet natuurbescherming;

  • b.

    het besluit: het Besluit natuurbescherming;

  • c.

    de regeling: de Regeling natuurbescherming;

  • d.

    jachtaktehouder: jager die in het bezit is van een jachtakte als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onderdeel a, van de wet.

Hoofdstuk 2. Natura 2000-gebieden

Artikel 2. Vergunningverlening

  • 1. Voor de aanvraag van een vergunning dient het aanvraagformulier, verstrekt door de provincie Flevoland te worden gebruikt.

Artikel 3. Afhandeling van aanvragen die een beroep doen op ontwikkelingsruimte onder de Programmatische aanpak stikstof, prioritaire projecten (Segment 1)

[vervallen]

Artikel 4. Afhandeling van vergunningaanvragen die een beroep doen op ontwikkelingsruimte onder de Programmatische aanpak stikstof, overige projecten niet zijnde prioritaire projecten (Segment 2)

[vervallen] 

Artikel 5. Uitbreiding veehouderijbedrijven die beroep doen ontwikkelingsruimte

[vervallen]

Hoofdstuk 3. Soorten

Artikel 6. Procedure ontheffingverlening

  • 1. Voor de aanvraag van een ontheffing dient het aanvraagformulier, verstrekt door de provincie Flevoland te worden gebruikt.

  • 2. Het doen van een melding start werkzaamheden dient via het mailadres wetnatuurbescherming@flevoland te geschieden. Bij de melding dient een ecologisch werkprotocol te worden toegevoegd.

Artikel 7. Populatiebeheer

  • 1. In overleg met de terreinbeherende organisatie worden jachtopzichters in dienst van de Stichting Faunabeheer Flevoland en/of jachtaktehouders ingevolge artikel 3.18, eerste lid van de wet door Gedeputeerde Staten aangewezen als categorie van personen die de stand van het edelhert, damhert en wild zwijn met het geweer mogen beperken, mits op basis van een faunabeheerplan kan worden gemotiveerd dat beheer van deze populaties nodig is.

  • 2. Voor zover door Gedeputeerde Staten geen opdracht op grond van artikel 3.18, eerste lid van de wet is verleend, wordt een ontheffing op grond van artikel 3.10, tweede lid onderdeel c van de wet voor het beheer van reeën, damherten en edelherten alleen verleend op basis van een faunabeheerplan, tenzij de ontheffing alleen het afschieten van zieke of gewonde dieren betreft.

  • 3. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een opdracht alsnog wenselijk is, wijzen Gedeputeerde Staten jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland ingevolge artikel 3.18, eerste lid van de wet aan als categorie van personen die in hun jachtveld de stand van reeën mogen beperken op basis van dat faunabeheerplan.

  • 4. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een opdracht alsnog wenselijk is, staan Gedeputeerde Staten jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de Stichting Faunabeheer Flevoland ingevolge artikel 3.18, eerste lid van de wet toe de stand van overzomerende grauwe ganzen in hun jachtveld te beperken op basis van dat faunabeheerplan, voor zover dit jachtveld niet is gelegen binnen een beschermd gebied. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan.

  • 5. Gedeputeerde Staten kunnen jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland op grond van artikel 3.18, eerste lid van de wet aanwijzen als categorie van personen die in hun jachtveld, voor zover niet gelegen binnen een beschermd gebied, de stand van knobbelzwanen mogen beperken op basis van een faunabeheerplan. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan.

  • 6. Medewerkers van het waterschap Zuiderzeeland, voor zover belast met de bestrijding van muskusratten, zal ingevolge artikel 3.18, eerste lid van de wet worden opgedragen de aantallen muskusratten te beperken. Deze personen hebben daartoe toegang tot het gehele grondgebied van de provincie met uitzondering van tuinen bij woonhuizen. Aan de uitoefening van deze bevoegdheid kunnen (voor delen van de provincie) nadere voorwaarden worden gesteld ten aanzien van te gebruiken middelen.

  • 7. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat andere belangen dan schade aan gewassen en schade aan fauna beperking van de vossenstand vergen, worden jachtopzichters en houders van een geldige jachtakte die zijn aangesloten bij de stichting Faunabeheer Flevoland door Gedeputeerde Staten aangewezen om de vossenstand te beperken. Jachtaktehouders wordt toegestaan de stand van de vos in hun jachtveld te beperken met het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf tenminste kaliber 5,6 x 43 (.222 Remington) gedurende de periode 15 oktober tot en met 31 januari. Jachtopzichters wordt toegestaan de stand van de vos te beperken met het hagelgeweer en de kogelbuks vanaf ten minste kaliber 5,6 x 43 (.222Remington), kunstmatige lichtbronnen en honden, niet zijnde lange honden.

  • 8. Een opdracht als bedoeld in artikel 3.18, eerste lid van de wet om dieren te bestrijden zonder toestemming van de grondgebruikers, wordt door Gedeputeerde Staten alleen gegeven indien de bestrijding nodig is om dwingende redenen van openbaar belang als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid onderdeel b sub 3°.

Artikel 8. Beheer en schadebestrijding (Algemeen)

  • 1. Een ontheffing voor het doden van beschermde inheemse diersoorten ten gunste van een of meer andere beschermde inheemse dier- of plantensoorten wordt door Gedeputeerde Staten slechts verleend als deze laatste voorkomen op een Rode lijst van bedreigde soorten, in de categorie bedreigd of ernstig bedreigd, en de maatregel bijdraagt aan de duurzame instandhouding van de Rode-lijstsoort.

    • -

      Ontheffingen voor het doden van dieren worden door Gedeputeerde Staten verleend aan de faunabeheereenheid of:

    • -

      in het geval van ernstige overlast of schade binnen de bebouwde kom, op of bij sportvelden of in gebouwen aan de gemeente of een in opdracht van de gemeente handelende rechtspersoon;

    • -

      in het geval van schade binnen bos- en natuurterreinen aan een professionele terreinbeherende organisatie;

  • 2. aan derden, indien voldaan is aan art.3.17, vierde lid van de wet.

  • 3. Ontheffingen voor het doden van wild buiten de geopende jachttijd, in terreinen waar de reguliere bejagingsmogelijkheden niet zijn benut worden door Gedeputeerde Staten niet verleend indien schade door wildsoorten viel te voorzien.

Artikel 9. Ontheffingverlening in het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid

  • 1. Gedeputeerde Staten verlenen op grond van artikel 3.3 eerste lid, artikel 3.8, eerste lid en/of artikel 3.10, tweede lid van de Wet een ontheffing voor het verjagen of zonodig doden van dieren die een aantoonbaar gevaar vormen voor de volksgezondheid of openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid onderdeel b 1°, artikel 3.8 vijfde lid onderdeel 3° en artikel 3.10, tweede lid van de wet, ook als niet op voorhand vaststaat dat volksgezondheid of openbare veiligheid daadwerkelijk zullen worden geschaad, wanneer andere bevredigende oplossingen ontbreken. De volksgezondheid of de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, sub 1 van de wet is in ieder geval in het geding als:

    • a.

      in het wild levende dieren schade veroorzaken aan waterkeringen;

    • b.

      in het wild levende dieren een risico vormen voor de verspreiding voor de mens besmettelijke ziektes en dit risico wordt onderbouwd door een formele uiting van een overheidsorganisatie;

    • c.

      in het wild levende dieren een risico vormen voor de openbare veiligheid of gezondheid van personen in hun woon- of werkomgeving waarbij de desbetreffende personen zich in redelijkheid niet aan dit risico kunnen onttrekken en waarbij dit risico wordt onderbouwd door een formele uiting van een overheidsorganisatie;

    • d.

      vossen binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 verblijven in of onder huizen of bedrijfspanden dan wel in de bijbehorende tuinen;

    • e.

      vogels of marterachtigen gedurende langere tijd verblijven in woonhuizen of kantoorpanden of bedrijfspanden waar levensmiddelen worden geproduceerd of verwerkt, of;

    • f.

      in het wild levende dieren een risico vormen voor de veiligheid van het verkeer op de openbare weg of het treinverkeer, waarbij dit risico wordt onderbouwd door een formele uiting van een overheidsorganisatie.

  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 10, lid 1, verlenen Gedeputeerde Staten in het belang van de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid sub b 3° van de wet op grond van artikel 3.10 , tweede lid van de Wet een ontheffing voor het bestrijden van konijnen en vossen bij waterkeringen. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat bestrijding van konijnen en vossen via een opdracht als bedoeld in artikel 3.18 van de wet wenselijk is, verstrekken zij een opdracht in plaats van een ontheffing. Bij het verlenen van de opdracht geven Gedeputeerde Staten aan dat populatiebeheer alleen mag geschieden met behulp van honden, jachtvogels, fretten, kastvallen, vangkooien en buidels

  • 3. Een faunabeheerplan wordt niet verlangd voor de bestrijding van muskusratten en beverratten.

Artikel 10. Ontheffingverlening in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer

  • 1. Voor zover geen vrijstelling is verleend, verlenen Gedeputeerde Staten op grond van artikel 3.3. eerste lid van de wet een ontheffing voor het verontrusten van vogels die in zodanige aantallen op het vliegveld Lelystad voorkomen dat zij een gevaar voor het luchtverkeer als bedoeld in artikel 3.3 vierde lid onderdeel b 2° van de Wet vormen. De ontheffing zal worden verleend voor een periode van 5 jaar.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid verlenen Gedeputeerde Staten een ontheffing voor het doden van vogels, als er geen andere bevredigende oplossingen zijn om de veiligheid van het luchtverkeer te garanderen.

  • 3. een ontheffing voor het doden van vogels in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer wordt alleen verleend op basis van een goedgekeurd Faunabeheerplan.

  • 4. De veiligheid van het luchtverkeer als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, sub 2 van de wet is in ieder geval in het geding:

    • a.

      in het geval dat vogels zich bevinden op het terrein van vliegveld Lelystad of in de directe nabijheid daarvan;

    • b.

      wanneer vogels broeden op of nabij vaste start- en landingsplaatsen van helikopters.

Artikel 11. Ontheffingverlening ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren.

  • 1. Een faunabeheerplan wordt door Gedeputeerde Staten niet verlangd voor een ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid en/of artikel 3.10, tweede lid van de wet voor soorten die slechts incidenteel belangrijke schade veroorzaken als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid sub b 3°, artikel 3.8, vijfde lid sub b 3°en artikel 3.10 tweede lid van de wet.

  • 2. Voor zover geen vrijstelling is verleend worden ontheffingen voor het opzettelijk verontrusten van dieren die schade (dreigen te) veroorzaken door Gedeputeerde Staten verleend aan de meest gerede partij(en).

  • 3. Ter voorkoming of beperking van schade aangewassen kan door Gedeputeerde Staten desgevraagd op voorhand, op basis van de overgelegde schadecijfers en gegevens over de verjaaginspanningen, ontheffing krachtens artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid en/of artikel 3.10, tweede lid van de wet worden verleend voor het doden van dieren behorende tot een soort (a) die in tenminste twee van vijf voorgaande jaren belangrijke schade in Flevoland heeft veroorzaakt of (b) waarvoor in tenminste drie van de vijf voorgaande jaren ontheffing is verleend ten behoeve van dit belang en vaststaat dat hiervan gebruik is gemaakt, mits uit populatiegegevens blijkt dat uit de instandhouding van de betreffende soort niet in het geding komt. Een dergelijke ontheffing zal worden verleend voor een periode maximaal van 5 jaar.

  • 4. Incidentele ontheffing voor het doden van beschermde inheemse dieren wordt door Gedeputeerde Staten niet verleend als de schade naar verwachting niet meer dan € 250,- euro per geval zal bedragen. Een incidentele ontheffing wordt verleend voor maximaal 2 jaar.

Artikel 12. Ontheffingverlening in het belang van de verkeersveiligheid.

  • 1. Ontheffing op grond van artikel 3.10, tweede lid van de wet wordt door Gedeputeerde Staten verleend voor het doden van reeën, damherten en edelherten die zich op of direct langs de openbare weg bevinden en een gevaar voor de verkeersveiligheid vormen.

Artikel 13. Sluiten van de jacht en opschorten beheer en schadebestrijding bij extreme weersomstandigheden

  • 1. Wanneer het wild zich als gevolg van extreme weersomstandigheden in een bijzonder kwetsbare positie bevindt, kunnen Gedeputeerde Staten gebruik maken van de in artikel 3.22. vierde lid van de wet genoemde bevoegdheid tot het sluiten van de jacht.

  • 2. In een besluit om de jacht te sluiten wordt door Gedeputeerde Staten tevens aangegeven welke ontheffingen op grond van artikel 3.3 eerste lid, artikel 3.8 eerste lid en artikel 3.10, tweede lid van de wet worden opgeschort. Een jachtverbod wordt door Gedeputeerde Staten opgeheven zodra dit verbod met het oog op de instandhouding van het wild niet langer nodig is. Opschortingen van ontheffingen op grond van artikel 3.3 eerste lid, artikel 3.8 eerste lid en 3.10 tweede lid van de wet worden uiterlijk per gelijke datum opgeheven.

Hoofdstuk 4. Houtopstanden, hout en houtproducten

Artikel 14. Melding houtopstanden

  • 1. Voor het doen van een melding houtopstanden dient het aanvraagformulier, verstrekt door de provincie Flevoland te worden gebruikt.

Artikel 15. Dunning bij rijbeplantingen

  • 1. Voor de beoordeling of sprake is van een dunning gelden voor rijbeplantingen de volgende criteria:

    • a.

      Bij een enkele rij is sprake van dunning als de afstand tussen de overblijvende bomen niet meer dan 12 meter bedraagt.

    • b.

      Bij meerdere rijen wordt de situatie als één rij beoordeeld als de afstand tussen de rijen minder dan 2m bedraagt.

    • c.

      Als de bomen van de verschillende rijen verspringend geplant zijn, het zogenaamde driehoeksverband, is sprake van dunning als de afstand tussen de bomen in de rij niet groter wordt dan 14 meter.

    • d.

      Als de bomen in vierkantsverband zijn geplant (niet verspringend, maar tegenover elkaar) geldt een maximale afstand van 12m in de rij.

Artikel 16. Omrekenfactor rijbeplanting – bos

  • 1. In het geval een rijbeplanting wordt gecompenseerd in de vorm van bos of andersom geldt de volgende omrekenfactor: een rijbeplanting van 1250 meter komt overeen met 1 hectare bosbeplanting ( 1 km = 0,8 ha).

Hoofdstuk 5. Slotartikelen

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2017.

Artikel 18. Citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels wordt aangehaald als Beleidsregels Uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 28 februari 2017,

de secretaris,

de voorzitter,

TOELICHTING BELEIDSREGELS UITVOERING WET NATUURBESCHERMING FLEVOLAND 2016

HOOFDSTUK 2. NATURA 2000-GEBIEDEN

Algemene toelichting

In de huidige uitvoeringspraktijk heeft het gros van alle vergunningaanvragen en meldingen betrekking op de uitbreiding van veehouderijbedrijven. Al deze aanvragen en meldingen worden uiteindelijk geplaatst in de 3 prioritaire projecten die hiervoor door ons zijn aangemeld. De vergunningaanvragen zijn tot nu toe door onze buurprovincies afgehandeld, die daarbij vermoedelijk getoetst hebben aan hun eigen officiële beleidsregels. De meldingen hebben wij zelf getoetst volgens een informeel systeem dat in de praktijk is gegroeid.

Daarnaast zijn er tot nu toe slechts 3 meldingen gedaan die geen betrekking hebben op de uitbreiding van veehouderijbedrijven (een vestiging van een kassencomplex, een zandwinning in het Markermeer en de Maritieme Servicehaven). Van vergunningaanvragen voor andere projecten dan de uitbreiding van veehouderijen is nog geen sprake geweest.

Vooralsnog kunnen onze beleidsregels zich dus beperken tot de afhandeling van de vergunningaanvragen en meldingen voor onze prioritaire landbouwprojecten.

Uitvoeringspraktijk meldingen tot nu toe:

  • 1.

    Binnen 14 dagen wordt getoetst of de melding voldoet aan de vereisten uit artikel 8, vijfde lid van de Regeling programmatische aanpak.

    • a.

      Indien dat het geval is, dan is sprake van een ontvankelijke melding en geldt de datum van binnenkomst van de melding. De adviseur ontvangt per e-mail een ontvangstbevestiging van de melding.

    • b.

      Wanneer enige van de voorgeschreven zaken ontbreken, dan wordt de adviseur (of bij uitzondering de agrariër zelf) verzocht de gegevens aan te vullen. De datum en tijd van binnenkomst wordt opgehoogd met de tijd tussen het verzenden van het verzoek om aanvulling en het moment waarop de aanvulling ontvangen is.

  • 2.

    De meldingen worden afgehandeld op datum en tijd van binnenkomst (eventueel opgehoogd met de tijd nodig voor aanvullingen).

  • 3.

    Er vindt een controle plaats op de volgende zaken:

    • a.

      Is er voor de veehouderij ooit eerder een Natuurbeschermingswetvergunning verleend?

    • b.

      Zijn er eerder meldingen onder de PAS gedaan?

    • c.

      Zijn de bewijsstukken voor de hoogste dieraantallen (emissie) in de periode 2012-2014 (de uitgangssituatie) betrouwbaar? Hierbij wordt aangesloten bij de afspraken die landelijk zijn gemaakt in de Werkgroep PAS in uitvoering - subwerkgroep vergunningverlening.

    • d.

      Past de stikstofemissie in de uitgangssituatie binnen een op 1 januari 2015 geldende vergunning op grond van de Omgevingswet, Hinderwet of Wet milieubeheer? Hierbij is uitwisseling binnen een diergroep toegestaan.

    • e.

      Klopt de AERIUS-verschilberekening met de ingediende gegevens?

    • f.

      Klopt de emissiehoogte van de stal in de verschilberekening met de bouwtekening behorende bij de vigerende vergunning (en de aangevraagde situatie)?

  • 4.

    Wanneer gegevens niet blijken te kloppen dan wordt om aanvullende informatie gevraagd of wordt verzocht de verschilberekening te wijzigen. Ook dan is sprake van het opschorten van de afhandeling (met als gevolg het ophogen van de datum van binnenkomst).

In het kader van de PAS hebben de provincies een aantal afspraken gemaakt met betrekking tot het verlenen van vergunningen waarmee ontwikkelingsruimte beschikbaar wordt gesteld aan projecten die niet prioritair zijn (deze projecten vallen in het zogenoemde segment 2). Deze afspraken zijn verwerkt in beleidsregels waarin we een vaste gedragslijn uitwerken die we hanteren bij onze vergunningverlening aangaande het toedelen van ontwikkelingsruimte aan projecten en andere handelingen. Aangezien Gedeputeerde Staten van provincie Flevoland pas met ingang van de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming bevoegd gezag geworden zijn voor het verlenen van vergunningen in het kader van de PAS, worden deze landelijk afgesproken beleidsregels thans geïmplementeerd.

HOOFDSTUK 3. SOORTEN

Algemene toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 7

De Wet natuurbescherming geeft GS de mogelijkheid om populaties te laten beheren en opdracht te geven tot het bestrijden van schadesoorten. Door het aantal dieren van een bepaalde soort te verminderen kan schade aan in de wet genoemde belangen worden beperkt. Tenzij een diersoort volledig uit de provincie wordt verwijderd, wat in het geval van beschermde inheemse diersoorten niet is toegestaan, zal dit beheer gedurende langere perioden moeten worden voortgezet. Door voortplanting zal de stand immers weer toenemen tot een uit schadeoogpunt ongewenst niveau.

Edelhert, damhert en wild zwijn

Voor de grote hoefdieren damhert en wild zwijn streven GS voor de korte termijn geen in het wild levende populatie na. Ook voor het edelhert wordt voor de korte termijn geen ruimere verspreiding nagestreefd dan het huidige leefgebied Oostvaardersplassen met de aanliggende bossen. GS zullen daarom categorieën van personen aanwijzen om deze populaties zo nodig te beheren. Voorwaarde is wel dat de uitvoerders over de daarvoor noodzakelijke kennis beschikken. De populatie edelherten in de Oostvaardersplassen is tot nu toe gestaag gegroeid. Er wordt rekening mee gehouden dat de populatie een dusdanige omvang kan krijgen dat de natuurwaarden van het gebied (Speciale Beschermingszone op grond van de Vogelrichtlijn) daar onder lijden of onder ongunstige omstandigheden grote aantallen herten sterven. GS zullen in dat geval, indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie noodzakelijk is, categorieën van personen aanwijzen om de populaties te beheren.

Ree

Reeën komen verspreid over de provincie voor, met name in de nabijheid van bos. Het provinciale beleid is er op gericht de kans op aanrijdingen en landbouwschade te beperken door de reeënstand in overeenstemming te brengen met de draagkracht van de bos- en natuurgebieden. Groei van de reeënpopulatie in Flevoland tot een niveau waarop natuurlijke mechanismen de stand beperken wordt door GS ongewenst geacht. Voordat dit niveau is bereikt stijgen de aantallen reeën. Als de geschikte leefgebieden bezet zijn ontstaan door voedsel- en territoriumconcurrentie meer zwervende reeën en neemt de kans op landbouwschade en aanrijdingen toe. Planmatige afschot van reewild is een methode die effectief is gebleken om de reeënpopulatie duurzaam te beheren en is niet nadelig voor het welzijn van de reeën. Vooralsnog zijn GS van mening dat voor dit beheer de weg van de ontheffing (art 3.10) kan worden gevolgd. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS categorieën van personen aanwijzen om de populaties te beheren. stand in hun jachtveld te beperken gedurende de periode 15 oktober tot en met 31 januari. Bestrijding op basis van een aanwijzing mag alleen plaatsvinden met schriftelijke toestemming van de grondgebruiker.

Grauwe gans (overzomerend)

Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen vormen een belangrijk broedgebied voor grauwe ganzen. Ook buiten deze gebieden wordt in toenemende mate door grauwe ganzen gebroed. De soort veroorzaakt dan ook in toenemende mate landbouwschade. GS achten beperking van de stand op basis van een faunabeheerplan gewenst. Vooralsnog zijn GS van mening dat voor dit beheer de weg van de ontheffing (art 3.10) kan worden gevolgd. Indien uit een faunabeheerplan blijkt dat beheer van de populatie via een aanwijzing alsnog wenselijk is, zullen GS jachtaktehouders en jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland aanwijzen als personen die in hun jachtveld de stand van grauwe ganzen mogen beperken op basis van een faunabeheerplan. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan.

Knobbelzwaan

Verspreid over Flevoland komen knobbelzwanen voor met enige concentratie in de noordelijke rand van de Noordoostpolder en het zuiden van Zuidelijk Flevoland. In zomer (rui) en najaar bevinden zich grote aantallen knobbelzwanen in Flevolandse wateren. Knobbelzwanen richten in Flevoland en in aangrenzende provincies regelmatig schade aan. Tot nog toe kan deze schade in Flevoland beperkt worden door middel van gerichte verjaging en bestrijding ter plaatse van schadepercelen. Toenemende aantallen knobbelzwanen zouden ook de flora en fauna kunnen schaden. Bij een verdere toename van de schade of het aantal bestrijdingsacties zullen GS jachtopzichters in dienst van de stichting Faunabeheer Flevoland en provinciale medewerkers bijzondere handhavingstaken aanwijzen als personen die de stand van knobbelzwanen mogen beperken op basis van een faunabeheerplan. Behalve het rapen of schudden van eieren kan het gebruik van het geweer worden toegestaan.

Muskusrat en beverrat

Muskusratten en beverratten zijn uitheemse dieren, die een bedreiging vormen voor oevers en waterkeringen. De muskusrat en beverrat zijn niet beschermd. GS vinden bestrijding van muskusrat en beverrat noodzakelijk met het oog op de veiligheid van dijken en watergangen en ter voorkoming van schade in Flevoland en daarbuiten. De provincie heeft deze taak gedelegeerd aan het waterschap Zuiderzeeland. Een faunabeheerplan wordt niet verlangd, omdat het duurzaam beheer van de muskusrat en beverrat niet wordt nagestreefd. Wel wordt van het waterschap verwacht dat deze de bestrijding zodanig uitvoert dat ongewenste neveneffecten zo veel mogelijk worden beperkt. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de bestrijding in kwetsbare gebieden als beschermde natuurmonumenten en vogelrichtlijngebieden en het voorkomen van bijvangsten in het algemeen en van bever (en -te zijner tijd- otter) in het bijzonder. Jaarlijks zendt het waterschap een conform artikel 3 van het delegatiebesluit een verslag aan GS waarin de vangsten zijn gespecificeerd naar soort, datum (weeknummer), plaats en vangmiddel. Bestrijding van muskus- of beverratten zonder toestemming van de grondeigenaar maakt inbreuk op het eigendomsrecht. GS vinden dat het mogen gebruiken van een geweer daarbij een verzwarende factor is. Het gebruik van het geweer is voor de bestrijding van muskus- of beverratten een bruikbare, maar niet altijd strikt noodzakelijke aanvulling op de overige bestrijdingsmethoden. GS zullen daarom het gebruik van het geweer slechts beperkt toestaan. Dit betekent dat het geweer slechts gebruikt mag worden in overeenstemming met in de ontheffing genoemde voorwaarden. In andere gevallen is schriftelijk toestemming van de grondgebruiker vereist. Voor de bestrijding van muskus- of beverratten is een protocol opgesteld. Dit protocol is opgenomen in de bijlage van het Faunabeheerplan. In dit protocol zijn de voorwaarden beschreven waaraan voldaan moet worden om de muskus- of beverrat te bestrijden. In Flevoland leven bevers terwijl ook beverratten zijn aangetroffen. Beverratten kunnen in het veld eenvoudig verward worden met bevers. Om deze reden wordt het bestrijden van beverratten met het geweer slechts beperkt toegestaan.

Vos

Vossen veroorzaken in een aantal gevallen belangrijke schade. Vossen zijn niet bejaagbaar maar op grond van een landelijke vrijstelling mogen grondgebruiker en jager vossen doden die belangrijke landbouwschade en/of schade aan fauna dreigen te veroorzaken. In voorkomende gevallen kunnen andere belangen aan de orde zijn, op grond waarvan GS het gewenst achten dat de aantallen vossen beperkt kunnen worden. Dit moet blijken uit een faunabeheerplan. GS zullen in die gevallen houders van een geldige jachtakte die zijn aangesloten bij de stichting Faunabeheer Flevoland aanwijzen om de vossen-stand in hun jachtveld te beperken gedurende de periode 15 oktober tot en met 31 januari. Bestrijding op basis van een aanwijzing mag alleen plaatsvinden met schriftelijke toestemming van de grondgebruiker.

Artikel 8

In lid 1 van dit artikel staat beschreven dat een ontheffing kan worden verleend ter bescherming van andere inheemse dier- en plantensoorten. In sommige situaties kunnen soorten die profiteren van een omgeving die sterk door mensen is beïnvloed bijdragen aan het uitsterven van bedreigde soorten. Meestal liggen aan uitsterven ook door de mens veroorzaakte veranderingen ten grondslag. De provincie vindt het voortbestaan van bedreigde en kwetsbare soorten in Flevoland een eigen verantwoordelijkheid. Soms zal daarom actief de stand van een niet bedreigde soort bijgestuurd moeten worden om een hogere biodiversiteit te behouden. Voorwaarde is dat ook met andere maatregelen wordt geprobeerd om de bedreigde soorten te behouden.

Er zijn verschillende organisaties waarop een beroep gedaan kan worden in het geval dat ingrijpen met betrekking tot een bepaalde diersoort noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de soort en de locatie waar de overlast of schade zich voordoet.

In het geval van schade binnen de bebouwde kom, op begraafplaatsen, sportvelden of in gebouwen is de gemeente (plaagdierbestrijding) het eerste aanspreekpunt. In het algemeen gaat het in deze gevallen om een lokale problematiek waar de gemeente het beste zicht op heeft. Buiten de bebouwde kom kan sprake zijn van landbouwschade. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de boer om schade binnen acceptabele grenzen te houden door het treffen van preventieve maatregelen en het zo nodig (laten) bestrijden van soorten waarvoor een vrijstelling geldt. Boeren kunnen in het geval van belangrijke schade een beroep doen op de Faunabeheereenheid. In natuurgebieden kan het noodzakelijk zijn de stand van een soort te beperken in het kader van beheer of om schade aan flora en fauna te voorkomen. Wanneer de betreffende problematiek zich beperkt tot het natuurgebied kan ook aan de terreinbeheerder een ontheffing worden verleend. Wanneer de problematiek niet beperkt is tot het natuurterrein geven GS ontheffing aan de faunabeheereenheid. Daarnaast zijn er een aantal specifieke situaties en/of soorten zoals dieren binnen gevaarlijke installaties zoals hoogspanning-transformatorstations en de muskusrattenbestrijding.

Artikel 9

De provincie hecht groot belang aan de volksgezondheid en openbare veiligheid. Wanneer dieren gevaar opleveren voor de volksgezondheid of openbare veiligheid zal in eerste instantie moeten worden nagegaan of het gevaar kan worden weggenomen door het treffen van maatregelen waarvoor geen ontheffing nodig is. Wanneer dergelijke oplossingen ontbreken of door GS als niet bevredigend worden beschouwd verlenen GS een ontheffing voor het verjagen of zo nodig doden van dieren. Gelet op het belang dat GS hechten aan volksgezondheid en openbare veiligheid hanteren GS daarbij het voorzorgbeginsel. Dit betekent dat GS een ontheffing kan verlenen wanneer dieren een aantoonbaar risico voor volksgezondheid of openbare veiligheid vormen, ook als niet op voorhand vaststaat dat volksgezondheid of openbare veiligheid daadwerkelijk zullen worden geschaad. In de volgende situaties kunnen dieren gevaar voor volksgezondheid en openbare veiligheid opleveren:

  • aanwezigheid van dieren in voedingsmiddelenindustrie en –opslag;

  • aanwezigheid van dieren in waterwinningsinstallaties;

  • dieren op transformatorstations of andere elektrische inrichtingen;

  • dieren die waterkeringen, wegen of inrichtingen ondermijnen door graafactiviteiten;

  • dieren op of langs de openbare weg;

  • dieren in woningen en tehuizen;

  • dieren die ziek zijn.

Binnen de bebouwde kom kunnen groepen dieren, met name vogels, voor overlast zorgen. De wet geeft GS niet de mogelijkheid hiervoor een ontheffing te verlenen, tenzij er in de wet genoemde belangen in het geding zijn. Binnen de bebouwde kom zal dit waarschijnlijk beperkt blijven tot de belangen van de volksgezondheid of openbare veiligheid. Voor de voedingsmiddelenindustrie gelden strikte regels (HACCP) ten aanzien van hygiëne. Sinds enige jaren zijn bedrijven verplicht een voedselveiligheidsplan in gebruik te hebben en hun productiewijze dusdanig onder controle te hebben dat de veiligheid van de producten gewaarborgd is. De aanwezigheid van dieren in ruimten waar onverpakte levensmiddelen worden verwerkt is niet toegestaan. Indien de aanwezigheid van dieren in strijd is met wettelijke hygiënevoorschriften en er geen redelijk alternatief is om de dieren buiten de betreffende ruimten te houden, is dit een grond voor het verlenen van een ontheffing.

 

Artikel 10

Zwermen vogels vormen een gevaar voor vliegtuigen die opstijgen of landen. Deze situatie kan zich in Flevoland voordoen op of rond vliegveld Lelystad. Op de eerste plaats is het de verantwoordelijkheid van de luchthaven om door inrichting en beheer de aantrekkelijkheid van het luchthaventerrein voor vogels zo klein mogelijk te maken. Als dit tekort schiet, dienen de vogels in eerste instantie verjaagd te worden. GS zullen hiervoor een ontheffing verlenen aan de faunabeheereenheid of een ter zake deskundige die werkzaam is voor de luchthaven. Een dergelijke ontheffing zal worden verleend voor een periode van 5 jaar. Wanneer verjaging onvoldoende effect sorteert, zullen GS ontheffing verlenen om in aanvulling op de overige middelen, vogels te doden. Hiervoor wordt een goedgekeurd faunabeheerplan verlangd.

 

Artikel 11

Het provinciale beleid is er op gericht dat ook in agrarische productiegebieden ruimte is voor wilde planten en dieren, zonder afbreuk te doen aan de functie van het gebied. Het behoort tot een goede landbouwpraktijk soorten van het agrarisch gebied deze ruimte te bieden. Schade door fauna aan gewassen moet zoveel mogelijk worden voorkomen door het treffen van preventieve maatregelen. Dit is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de grondgebruiker. De investering moet naar redelijkheid en billijkheid in verhouding staan tot het schaderisico. Daarbij kan de levensduur van de getroffen maatregelen worden betrokken. Een belangrijk deel van de preventieve maatregelen, komt neer op het verjagen van de dieren. Voor zover geen vrijstelling is verleend zullen GS met het oog op deze belangen desgevraagd ontheffingen verlenen van het verbod om dieren opzettelijk te verontrusten voor soorten die niet ernstig bedreigd zijn maar wel belangrijke schade kunnen veroorzaken. Onder belangrijke schade aan gewassen verstaan GS een lagere geldelijke opbrengst door toedoen van dieren die niet gedood mogen worden van minimaal € 250,- per geval.

 

GS zullen ter voorkoming of beperking van landbouwschade zo nodig ontheffingen krachtens artikel 3.10 verlenen. Om adequaat te kunnen optreden zal de provincie voor deze soorten desgevraagd op voorhand ontheffing verlenen. Een ontheffing wordt verleend als er sprake is van schadedreiging. Daarvan is sprake als:

  • a)

    soorten in tenminste twee van vijf voorgaande jaren belangrijke schade in Flevoland hebben veroorzaakt,

of

  • b)

    voor tenminste drie van de vijf voorgaande jaren voor de betreffende soort ontheffing is verleend ten behoeve van dit belang en vaststaat dat hiervan gebruik gemaakt is, mits uit populatiegegevens blijkt dat uit de instandhouding van de betreffende soort niet in het geding komt.

 

Uiteraard zal ook een aanvraag voor een dergelijke ontheffing zorgvuldig worden voorbereid, waarbij het besluit onder meer gebaseerd zal worden op overgelegde schadecijfers en gegevens over de gepleegde verjaaginspanningen.

 

Artikel 12

Het verkeer maakt in Nederland veel slachtoffers onder dieren. De grootste aantallen slachtoffers vallen onder kleinere diersoorten. Bekend zijn de grote aantallen kikkers en padden die op voorjaarstrek naar hun voortplantingspoelen soms massaal worden doodgereden. Ook de egel wordt opvallend vaak als verkeersslachtoffer aangetroffen. Dieren ter grootte van een ree of groter zijn zo zwaar dat een aanrijding naast aanzienlijke materiële schade, zeker bij hogere snelheden, ook gevaar voor bestuurders en inzittenden van motorvoertuigen oplevert. Reeën komen in heel Flevoland voor en vooral in de buurt van bossen en landschappelijke beplantingen. Het aantal aanrijdingen met reeën in Flevoland is hoog. Grotere (zwaardere) dieren als edelherten en wilde zwijnen komen in Flevoland alleen in omheinde gebieden voor. (NB. de Oostvaardersplassen zijn aan de IJsselmeerzijde (moeraskant) niet afgerasterd zodat edelherten bijv. over het ijs het gebied uit zouden kunnen). Vooralsnog zullen GS ontheffing verlenen om edelherten en wilde zwijnen buiten de afgerasterde gebieden met het oog op de verkeersveiligheid

te doden. Op termijn wordt een ruimere verspreiding van deze soorten in Flevoland voorgestaan. De provincie streeft er naar het aantal aanrijdingen door verschillende maatregelen terug te dringen en daarmee voor een aantal gebieden ook mogelijkheden voor edelhert en wild zwijn te scheppen. In samenwerking met het Faunafonds zal onderzocht worden waardoor in Flevoland relatief veel aanrijdingen met reeën plaatsvinden. Uit algemeen verkeersveiligheidsoogpunt wordt beperking van de snelheid op lokale (tertiaire) wegen nagestreefd. Ook het aantal aanrijdingen met reeën kan hierdoor sterk worden verminderd. De provincie zal de wegbeheerders (gemeenten) verzoeken technische maatregelen te treffen op een aantal trajecten, waar verhoudingsgewijs veel reeën worden aangereden. De provincie spitst maatregelen t.b.v. de verkeersveiligheid toe op die situaties waar zich ongevallen met persoonlijk letsel hebben voorgedaan. Voor secundaire en primaire wegen zal worden nagegaan welke (combinatie van) maatregelen technisch en financieel haalbaar zijn om het aantal aanrijdingen terug te brengen, zonder de versnippering van natuurgebieden belangrijk te vergroten. Bij het treffen van maatregelen speelt de kosteneffectiviteit een belangrijke rol. Op basis van een zorgvuldige afweging vindt een locatiegerichte aanpak plaats. Daarbij zal in ieder geval aandacht worden geschonken aan inrichting en beheer van bermen en bosranden, afrasteringen, elektronische wildsignalering en tenslotte beperking van het aantal reeën.

 

Artikel 13

Een besluit van GS om de jacht in verband met extreme weersomstandigheden te sluiten biedt vooral duidelijkheid aan de jagers die daardoor niet langer individueel hoeven te beoordelen of bejaging in een gegeven situatie nog toelaatbaar is.

 

De meeste inheemse dieren zijn uitstekend aangepast aan ons klimaat. Enkele dagen vorst, sneeuw, of ijzel vormen, mede gelet op de algemene beschermingsbepalingen, voor GS geen reden de jacht te sluiten. GS zullen de jacht sluiten wanneer het wild als gevolg van de weersomstandigheden in uitgeputte toestand verkeert, waardoor het wild zijn natuurlijke schuwheid verliest. Alvorens de jacht te sluiten treden GS in overleg met de omliggende provincies, het Faunafonds en overige relevante organisaties. Aandachtspunten bij de besluitvorming met betrekking tot jachtsluiting bij winterse omstandigheden zijn:

  • de conditie van het wild en het aspect energieverbruik;

  • de aanwezigheid en bereikbaarheid van voedsel;

  • de sneeuw- en ijsbedekking in de provincie;

  • de aanwezigheid van ijzel, eventueel in combinatie met sneeuw;

  • de periode dat van winterse omstandigheden sprake is;

  • de weersverwachting;

  • het aspect landbouwschade in relatie tot Bij12/Unit Faunafonds en de provinciale middelen;

  • de wildcategorieën;

  • afstemming met aangrenzende provincies.

Tevens zullen GS bepalen in hoeverre de werking van ontheffingen op basis van artikel 68 wordt opgeschort, in die gevallen dat in de ontheffing de mogelijkheid daartoe is opgenomen. Overwegingen daarbij zijn de schade die als gevolg van het opschorten kan ontstaan, verstoring van andere wildsoorten en het voorkomen van onnodig lijden van de soorten waarvoor de ontheffing is verleend. Ontheffingen om onnodig lijden van wilde hoefdieren te voorkomen zullen bijvoorbeeld niet worden opgeschort.

 

GS zullen een jachtverbod weer opheffen zodra het wild als gevolg van gunstigere weersomstandigheden is aangesterkt. Ook de noodzaak tot schadebestrijding in verband met (dreigende) landbouwschade kan aanleiding zijn om het jachtverbod geheel of gedeeltelijk op te heffen.

   

HOOFDSTUK 4. HOUTOPSTANDEN

 

Algemene toelichting

Voor dunningen (art. 4.1 sub g van de wet), als verzorgingsmaatregel voor de overblijvende houtopstand, geldt geen meldingsplicht. Binnen bossen is het begrip dunning goed af te bakenen. Bij rijbeplantingen is dit minder eenduidig. Door in een beleidsregel de criteria vast te leggen biedt de provincie vooraf duidelijkheid.

 

Art. 4.5 lid 1 en 2 geven GS de bevoegdheid herbeplanting op andere grond toe te staan dan waar de oorspronkelijke houtopstand stond. De herplant moet voldoen aan bij provinciale verordening gestelde regels. Artikel 25 sub a van de provinciale verordening schrijft voor dat geval voor dat het om ten minste dezelfde oppervlakte moet gaan. Dit betekent dat voor rijbeplantingen een oppervlaktebepaling nodig is. Deze beleidsregel biedt daar een norm voor .