Regeling vervallen per 14-03-2018

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent het operationeel programma EFRO Oost-Nederland Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2017

Geldend van 25-10-2017 t/m 13-03-2018

Intitulé

Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent het operationeel programma EFRO Oost-Nederland Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2017

Bekendmaking van het besluit van 21 februari 2017 – zaaknummer 2016-016804 tot vaststelling van een regeling

GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND, handelend in hun hoedanigheid van Managementautoriteit van het Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2014-2020,

Gelet op artikel 9 van de Uitvoeringswet EFRO;

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de goedkeuring van deze beleidsregel door het Comité van Toezicht op 20 januari 2017 op grond van artikel 110, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347/320);

BESLUITEN

De volgende beleidsregel vast te stellen:

Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2017

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • algemene innovatie: innovatie als bedoeld in artikel 5, onderdeel 1, aanhef en onder b, van verordening 1301/2013 in de S3-sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen;

  • businesscase: uitwerking van het plan tot marktintroductie van de innovatie bezien vanuit technisch, organisatorisch, economisch en financieel perspectief;

  • circulaire economie: een economie waarin het hergebruik van producten en grondstoffen centraal staat en waarin afval en schadelijke emissies naar bodem, water en lucht zo veel mogelijk worden voorkómen doordat grondstoffen langer in de keten blijven;

  • deskundigencommissie: een door Gedeputeerde Staten ingestelde adviescommissie;

  • Europe 2020: de langetermijnstrategie van de Europese Unie die door de Europese Raad op 17 juni 2010 is vastgesteld;

  • experimentele ontwikkeling: fase van onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86, van verordening 651/2014;

  • industrieel onderzoek: fase van onderzoek en ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 85, van verordening 651/2014;

  • innovatiecluster: cluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92, van verordening 651/2014;

  • innovatieprogramma Topsectoren: programma als bedoeld in titel 3.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies en zoals gepubliceerd op www.op-oost.eu;

  • instantie: publiek- of privaatrechtelijke instantie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van verordening 1303/2013;

  • kennisinstelling:

    • 1.

      een in onderdeel a, b, c, g of h van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een in onderdeel j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

    • 2.

      een andere dan een in onderdeel 1 bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk, die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • 3.

      een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • a.

        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis, gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel 1;

      • b.

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk, die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • 4.

      een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld in de onderdelen 1, 2 of 3 direct of indirect:

      • a.

        meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

      • b.

        volledig aansprakelijk vennoot is, of

      • c.

        overwegende zeggenschap heeft;

    • 5.

      een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 4;

  • kennisverspreiding: proces als bedoeld in onderdeel 15, aanhef en onderdeel v, van de Mededeling van de Commissie, Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2014/C 198/01);

  • koolstofarme innovatie: innovatie als bedoeld in artikel 5, onderdeel 4, aanhef en onder f, van verordening 1301/2013 in de S3-sector Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economy;

  • mkb-onderneming: onderneming die behoort tot het midden- en kleinbedrijf als bedoeld in artikel 2, onderdeel 28, van verordening 1303/2013;

  • onderneming: iedere in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven entiteit, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitvoert;

  • ondersteunende sectoren: de sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie en maakindustrie;

  • onderzoek en ontwikkeling: activiteiten:

    • 1.

      die zijn gericht op het doen van nieuwe bevindingen;

    • 2.

      die gebaseerd zijn op originele, niet als vanzelfsprekende, concepten of hypothesen;

    • 3.

      waarvan het eindresultaat, dan wel in voorkomende gevallen de benodigde hoeveelheid tijd en middelen om het eindresultaat te bereiken, grotendeels onzeker is;

    • 4.

      waaraan een planning ten grondslag ligt die gebudgetteerd is, en

    • 5.

      waarvan de resultaten reproduceerbaar en overdraagbaar zijn;

  • openstellingsbesluit: besluit tot vaststelling van de subsidieplafonds 2017 voor het Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2014-2020;

  • Operationeel Programma: programma als bedoeld in artikel 2, onderdeel 6, van verordening 1303/2013;

  • Oost-Nederland: de provincies Gelderland en Overijssel;

  • penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de andere partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

  • proeftuin: een voorziening waar producten, procedés of diensten die nog in ontwikkeling zijn onder realistische omstandigheden kunnen worden getest;

  • REES: Regeling Europese EZ-subsidies;

  • S3-sectoren: de sectoren Agro & Food, Health, High Tech Systemen & Materialen en Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economy;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit en dat door de subsidie aanvragende partijen is opgericht om voor eigen rekening en risico met elkaar samen te werken tijdens de uitvoering van het project;

  • smart industries: smart industries omvatten een slimme inzet van nieuwe productietechnologieën en ICT door de industrie waarmee productiemiddelen binnen bedrijven en tussen bedrijven onderling verweven raken met als doel procesinnovatie, productinnovatie of het vernieuwen van businessmodellen;

  • subsidieontvanger: begunstigde van de subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 10, van verordening 1303/2013;

  • tijdvak van de openstelling: het in een subsidieplafond vastgestelde tijdvak waarbinnen de subsidieaanvragen worden ingediend;

  • verordening 1301/2013: Verordening (EU) Nr. 1301/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en specifieke bepalingen met betrekking tot de doelstelling “Investeren in groei en werkgelegenheid”, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1080/2006 (PbEU L 347);

  • verordening 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347);

  • verordening 1407/2013: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013, betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L 352);

  • verordening 651/2014: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie, van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 187).

Artikel 1.2

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening wordt aan de subsidieontvanger in ieder geval de verplichting opgelegd om periodiek te rapporteren over de voortgang van de activiteiten en de daarmee verbonden uitgaven en inkomsten.

  • 2. Voorschotten worden slechts verleend op basis van een voortgangsrapportage inzake de kosten die zijn gemaakt en betaald voor subsidiabele activiteiten.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een voorschot worden verleend, indien de subsidieontvanger door middel van een liquiditeitsprognose heeft aangetoond dat hij niet beschikt over de benodigde financiering om de activiteiten uit te voeren.

  • 4. In de beschikking tot subsidieverlening wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om de aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk drie maanden na de einddatum van de projectperiode te hebben ingediend.

  • 5. De subsidieontvanger kan een schriftelijk verzoek indienen om uitstel van de termijn, genoemd in het vierde lid. De managementautoriteit weigert de verlenging van die termijn in elk geval indien het verzoek om verlenging pas wordt ingediend na de einddatum van de termijn, genoemd in het vierde lid. De termijn kan uitsluitend worden verlengd, indien zich naar het oordeel van de managementautoriteit bijzondere omstandigheden voordoen.

Artikel 1.3

  • 1. In de beschikking tot subsidieverlening legt de managementautoriteit de start- en einddatum van het project vast en legt de managementautoriteit vast dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verleend, uitsluitend worden uitgevoerd binnen deze projectperiode.

  • 2. Kosten die na de einddatum van de projectperiode worden gemaakt, zijn niet subsidiabel met uitzondering van de kosten die worden gemaakt om een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen, zoals accountantskosten. Alle gemaakte kosten moeten uiterlijk zijn betaald op het tijdstip dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend.

  • 3. De subsidieontvanger kan een schriftelijk verzoek om verlenging van de projectperiode indienen. De managementautoriteit weigert de projectperiode in ieder geval te verlengen, indien het verzoek om verlenging pas wordt ingediend na de einddatum van het project.

  • 4. Bij subsidies als bedoeld in artikel 3.2.1 kan de projectperiode uitsluitend worden verlengd indien zich naar het oordeel van de managementautoriteit bijzondere omstandigheden voordoen. De verlenging bedraagt in dat geval maximaal een jaar.

Artikel 1.4

Subsidie wordt, onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.2.5 van de REES, in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    aan de aanvraag in totaal minder dan 70 punten worden toegekend van de 100 te behalen punten, genoemd in artikel 2.1, tweede lid;

  • b.

    aan de aanvraag op het beoordelingscriterium genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder a, minder dan 70% van het daarvoor maximaal aantal te behalen punten, genoemd in artikel 2.1 respectievelijk artikel 2.2, wordt toegekend;

  • c.

    aan de aanvraag op het beoordelingscriterium genoemd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, minder dan 70% van het daarvoor maximaal aantal te behalen punten, genoemd in artikel 2.1, wordt toegekend;

  • d.

    de aanvraag niet voldoet aan de subsidiecriteria, genoemd in hoofdstuk 3 van deze beleidsregel;

  • e.

    door de verstrekking van subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. In dat geval wordt de subsidie geheel geweigerd;

  • f.

    de activiteiten die zijn gericht op koolstofarme innovatie, ondanks de toepassing van koolstofarme technologieën, niet op de lange termijn zullen bijdragen aan de vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide.

Hoofdstuk 2 Beoordelingscriteria

Artikel 2.1

  • 1. Activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd worden beoordeeld op:

    • a.

      de mate waarin deze passen binnen de doelstellingen van het Operationeel Programma;

    • b.

      de mate van innovativiteit;

    • c.

      de kwaliteit van de businesscase;

    • d.

      de kwaliteit van de aanvraag, en

    • e.

      de mate waarin deze bijdragen aan duurzame ontwikkeling.

  • 2. Aan de activiteiten wordt een score van maximaal 100 punten toegekend.

  • 3. Indien de activiteiten zijn gericht op algemene innovatie, worden de punten over de criteria als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e.

  • 4. Indien de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie, worden de punten over de criteria als volgt verdeeld:

    • a.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e.

  • 5. De hoogte van de score op:

    • a.

      het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt bepaald door de bijdrage van de activiteiten aan de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van het Operationeel Programma, in relatie tot het gevraagde subsidiebedrag en de mate waarin:

      • i.

        de activiteiten en de resultaten hiervan ten goede komen aan Oost-Nederland;

      • ii.

        mkb-ondernemingen betrokken zijn bij de activiteiten, en

      • iii.

        wordt bijgedragen aan de versterking van de samenwerking tussen bedrijven onderling en aan de versterking van de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen.

    • b.

      het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt bepaald door het innovatieve karakter van de activiteiten waarbij de ontwikkeling van een product, procedé of dienst uniek is voor Nederland en de mate waarin de activiteiten:

      • i.

        zich onderscheiden ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven;

      • ii.

        een technologisch risico met zich meebrengen en de activiteiten haalbaar zijn, en

      • iii.

        tot stand komen door een cross-over tussen instanties uit verschillende sectoren;

    • c.

      het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder c, wordt bepaald door de kwaliteit van de technische, organisatorische, economische en financiële aspecten in de businesscase en de mate waarin:

      • i.

        mitigerende maatregelen ten behoeve van de risico’s worden vermeld;

      • ii.

        voor de uitvoering van de businesscase relevante partijen zijn benoemd;

      • iii.

        de marktintroductie en het verkrijgen van bestaansrecht in de markt is uitgewerkt;

      • iv.

        het verdienmodel schaalbaar is;

      • v.

        wordt beschreven op welke wijze de intellectuele eigendom wordt beschermd;

      • vi.

        marktvraag aanwezig is, en

      • vii.

        de financieringsstrategie is uitgewerkt;

    • d.

      het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder d, wordt bepaald door de kwaliteit en ambitie van de aanvraag en de mate waarin:

      • i.

        onderzoeksorganisaties bij de uitvoering van de activiteiten worden betrokken;

      • ii.

        er binnen de keten wordt samengewerkt;

      • iii.

        de aanvragers voldoende bekwaam zijn;

      • iv.

        het samenwerkingsverband ambities heeft na voltooiing van de activiteiten;

      • v.

        de activiteiten kunnen worden bijgestuurd;

      • vi.

        de doelstellingen van de activiteiten meetbaar en objectief zijn, en

      • vii.

        markt-falen aanwezig is;

    • e.

      het criterium, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder e, wordt bepaald door de bijdrage van de activiteiten aan de ontwikkeling van ecologische duurzaamheid, sociale duurzaamheid en maatschappelijke uitdagingen zoals genoemd in het Operationeel Programma en Europe 2020.

  • 6. Voor de beoordeling van de activiteiten aan de criteria, genoemd in het eerste lid, wordt advies ingewonnen van de deskundigencommissie.

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing op de beoordeling van de aanvragen voor R&D-projecten als bedoeld in paragraaf 3.1.

Artikel 2.2

  • 1. De punten voor de cluster- en netwerkactiviteiten, bedoeld in artikel 3.5.1, worden in afwijking van artikel 2.1, derde lid, als volgt verdeeld, indien de activiteiten zijn gericht op algemene innovatie:

    • a.

      maximaal 35 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 20 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 0 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 35 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 10 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e.

  • 2. De punten voor de cluster- en netwerkactiviteiten, bedoeld in artikel 3.5.1, worden In afwijking van artikel 2.1, vierde lid, als volgt verdeeld, indien de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie:

    • a.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a;

    • b.

      maximaal 15 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b;

    • c.

      maximaal 0 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c;

    • d.

      maximaal 25 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d;

    • e.

      maximaal 30 punten voor het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e.

Hoofdstuk 3 Programma-specifieke uitgangspunten

Paragraaf 3.1 R&D-projecten

Artikel 3.1.1

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten die passen binnen het Operationeel Programma.

  • 2. De activiteiten zijn gericht op experimentele ontwikkeling en op:

    • a.

      algemene innovatie, of

    • b.

      koolstofarme innovatie.

  • 3. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder a, zijn gericht op de S3-sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 4. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, aanhef en onder b, zijn gericht op de sector Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economy, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 5. Een subsidie wordt slechts verstrekt, indien de activiteiten binnen een jaar na de subsidieverlening zijn voltooid.

  • 6. Per aanvrager wordt slechts eenmaal per openstellingsperiode subsidie verstrekt.

Artikel 3.1.2

Subsidie wordt slechts verstrekt aan een mkb-onderneming met een vestiging in Oost-Nederland.

Artikel 3.1.3

  • 1. Onverminderd artikel 1.3 van de REES komen slechts voor subsidie in aanmerking de kosten die de subsidieontvanger verantwoordt met een factuur van een derde.

  • 2. Hetgeen aan de subsidieontvanger wordt gefactureerd, is afkomstig van een onderneming, die ten opzichte van de subsidieontvanger in ieder geval is aan te merken als een zelfstandige onderneming als bedoeld in artikel 3 van bijlage 1 van verordening 651/2014.

Artikel 3.1.4

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt slechts verstrekt met toepassing van verordening 1407/2013.

Paragraaf 3.2 R&D samenwerkingsprojecten

Artikel 3.2.1

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten die passen binnen het Operationeel Programma en een van de Innovatieprogramma’s Topsectoren.

  • 2. De activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      experimentele ontwikkeling of op industrieel onderzoek in combinatie met experimentele ontwikkeling, en

    • b.

      algemene innovatie, of

    • c.

      koolstofarme innovatie.

  • 3. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, onder a en b, zijn gericht op de sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 4. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, onder a en c, zijn gericht op de sector Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economy, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 5. Een subsidie wordt slechts verstrekt, indien:

    • a.

      een subsidieontvanger niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten maakt en betaalt, en

    • b.

      de activiteiten uiterlijk binnen twee jaar na de subsidieverlening zijn voltooid.

  • 6. Per aanvrager wordt slechts eenmaal per openstellingsperiode subsidie verstrekt.

Artikel 3.2.2

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt aan twee of meer van elkaar onafhankelijke mkb-ondernemingen die met elkaar samenwerken op basis van één samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De mkb-ondernemingen zijn ten opzichte van elkaar in ieder geval aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van bijlage 1 van verordening 651/2014.

Artikel 3.2.3

  • 1. Onverminderd artikel 3.2.1, vijfde lid, aanhef en onder a, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming meer dan 70% maar minder dan 75% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming ten minste 75% maar minder dan 80% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming ten minste 80% maar minder dan 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien een mkb-onderneming ten minste 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de subsidie ingevolge artikel 25 van verordening 651/2014 lager dan het bepaalde in het tweede lid moet worden vastgesteld.

  • 3. In geval de uitvoering van het projectplan waarvoor subsidie is verleend door de subsidieontvanger tussentijds wordt beëindigd, kan de managementautoriteit besluiten het kortingspercentage, genoemd in het eerste lid, niet toe te passen, indien zich naar het oordeel van de managementautoriteit bijzondere omstandigheden voordoen.

Artikel 3.2.4

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verstrekt met toepassing van artikel 25 van verordening 651/2014.

Artikel 3.2.5

De subsidie bedraagt voor aanvragen die binnen het tijdvak van de openstelling worden ingediend:

  • a.

    per aanvraag: minimaal € 50.000 en maximaal € 200.000 van de subsidiabele kosten;

  • b.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 35% van zijn deel van de subsidiabele kosten en maximaal € 100.000.

Paragraaf 3.3 Grote R&D-samenwerkingsprojecten

Artikel 3.3.1

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten die passen binnen het Operationeel Programma.

  • 2. De activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      experimentele ontwikkeling of op industrieel onderzoek in combinatie met experimentele ontwikkeling, en

    • b.

      algemene innovatie, of

    • c.

      koolstofarme innovatie.

  • 3. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, onder a en b, zijn gericht op de S3-sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 4. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, onder a en c, zijn gericht op de S3-sector Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economy, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 5. Een subsidie wordt slechts verstrekt, indien:

    • a.

      minimaal 25% van de subsidiabele kosten experimentele ontwikkeling betreffen;

    • b.

      een subsidieontvanger niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten maakt en betaalt, en

    • c.

      de mkb-onderneming als bedoeld in artikel 3.3.2, ten minste 35% van de subsidiabele kosten maakt en betaalt.

  • 6. Per aanvrager wordt slechts eenmaal per openstellingsperiode subsidie verstrekt. Deze beperking geldt niet voor kennisinstellingen.

Artikel 3.3.2

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt aan twee of meer van elkaar onafhankelijke instanties die met elkaar samenwerken op basis van één samenwerkingsovereenkomst en waarvan ten minste één instantie een mkb-onderneming is.

  • 2. De instanties zijn ten opzichte van elkaar in ieder geval aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van bijlage 1 van verordening 651/2014.

Artikel 3.3.3

  • 1. Onverminderd artikel 3.3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien minder dan 25% maar meer dan 20% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien maximaal 20% maar meer dan 15% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien maximaal 15% maar meer dan 10% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien maximaal 10% van de subsidiabele kosten ten behoeve van experimentele ontwikkeling zijn gemaakt en betaald.

  • 2. Onverminderd artikel 3.3.1, vijfde lid, aanhef en onder b, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie meer dan 70% maar minder dan 75% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 75% maar minder dan 80% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 80% maar minder dan 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidie ingevolge artikel 25 van verordening 651/2014 lager dan het bepaalde in het tweede lid moet worden vastgesteld.

  • 4. Onverminderd artikel 3.3.1, vijfde lid, aanhef en onder c, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen minder dan 30% maar meer dan 25% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 25% maar meer dan 20% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 20% maar meer dan 15% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 15% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald.

  • 5. Ingeval de uitvoering van het projectplan waarvoor subsidie is verleend, door de subsidieontvanger tussentijds wordt beëindigd, kan de managementautoriteit besluiten het kortingspercentage, genoemd in het eerste, tweede en, vierde lid, niet toe te passen, indien zich naar het oordeel van de managementautoriteit bijzondere omstandigheden voordoen.

Artikel 3.3.4

Subsidie op grond van deze paragraaf wordt verstrekt met toepassing van artikel 25 van verordening 651/2014.

Artikel 3.3.5

De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de openstelling bedoeld in artikel 3 van het openstellingsbesluit:

  • a.

    per aanvraag: minimaal € 250.000 en maximaal € 2.000.000 van de subsidiabele kosten;

  • b.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten betrekking hebben op smart industries en de ontvanger geen mkb-onderneming of kennisinstelling is;

  • c.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 50% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten betrekking hebben op smart industries en de ontvanger een mkb-onderneming of kennisinstelling is.

Artikel 3.3.6

De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de openstelling bedoeld in artikel 4 van het openstellingsbesluit:

  • a.

    per aanvraag: minimaal € 250.000 en maximaal € 2.000.000 van de subsidiabele kosten;

  • b.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie binnen een circulaire economie en de ontvanger geen mkb-onderneming of kennisinstelling is;

  • c.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 50% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie binnen een circulaire economie en de ontvanger een mkb-onderneming of kennisinstelling is.

Artikel 3.3.7

De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de openstelling bedoeld in artikel 5 van het openstellingsbesluit:

  • a.

    per aanvraag: minimaal € 250.000 en maximaal € 2.000.000 van de subsidiabele kosten;

  • b.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten zijn gericht op algemene innovatie en experimentele ontwikkeling;

  • c.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten zijn gericht op algemene innovatie en industrieel onderzoek in combinatie met experimentele ontwikkeling.

Artikel 3.3.8

De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de openstelling bedoeld in artikel 5a van het openstellingsbesluit:

  • a.

    per aanvraag: minimaal € 250.000 en maximaal € 2.000.000 van de subsidiabele kosten;

  • b.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie en experimentele ontwikkeling;

  • c.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten, indien de activiteiten zijn gericht op koolstofarme innovatie en industrieel onderzoek in combinatie met experimentele ontwikkeling.

Paragraaf 3.4 Stimuleren proeftuinen

Artikel 3.4.1

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten die passen binnen het Operationeel Programma.

  • 2. De activiteiten zijn gericht op:

    • a.

      het verrichten van ten minste twee verschillende experimentele ontwikkelingen in een proeftuin;

    • b.

      de exploitatie van de proeftuin waarin de experimentele ontwikkelingen worden verricht;

    • c.

      het upgraden van de proeftuin waarin de experimentele ontwikkelingen worden verricht, en

    • d.

      algemene innovatie, of

    • e.

      koolstofarme innovatie.

  • 3. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, en d, zijn gericht op de S3-sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 4. De activiteiten bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, en e, zijn gericht op de S3-sector Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economy, al dan niet in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 5. Een subsidie wordt slechts verstrekt, indien:

    • a.

      de eindgebruiker van het te testen product, dienst of procedé in ieder geval in de testfase bij de experimentele ontwikkeling actief wordt betrokken vanuit het gebruikersperspectief;

    • b.

      de exploitant van de proeftuin partij is bij de samenwerkingsovereenkomst;

    • c.

      geen van de samenwerkende instanties als bedoeld in artikel 3.4.2 meer dan 70% van de subsidiabele kosten maakt en betaalt;

    • d.

      de mkb-ondernemingen, bedoeld in artikel 3.4.2, ten minste 40% van de subsidiabele kosten maken en betalen, en

    • e.

      de proeftuin op een transparante en niet-discriminerende basis toegankelijk is voor gebruik door meerdere gebruikers, anders dan de aanvragers.

  • 6. Per aanvrager wordt slechts eenmaal per openstellingsperiode subsidie verstrekt. Deze beperking geldt niet voor kennisinstellingen.

Artikel 3.4.2

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt aan van twee of meer van elkaar onafhankelijke instanties die met elkaar samenwerken op basis van één samenwerkingsovereenkomst en waarvan ten minste twee instanties een mkb-onderneming zijn.

  • 2. De instanties zijn ten opzichte van elkaar in ieder geval aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van bijlage 1 van verordening 651/2014.

Artikel 3.4.3

  • 1. De subsidiabele kosten voor de activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling in een proeftuin zijn de kosten, genoemd in artikel 1.3 van de REES.

  • 2. Van de kosten, genoemd in artikel 1.3 van de REES, worden voor de exploitatie van de proeftuin slechts als subsidiabele kosten aangemerkt de personeelskosten en de administratiekosten, met begrip van de algemene kosten voor:

    • a.

      het aansturen van de proeftuin ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

    • b.

      de marketing van de proeftuin om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

    • c.

      het beheer van de faciliteiten van de proeftuin, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking;

  • 3. Van de kosten, genoemd in artikel 1.3 van de REES, worden voor het upgraden van de proeftuin slechts als subsidiabele kosten aangemerkt de afschrijvingskosten van aangeschafte machines en materialen die zijn gebruikt voor het inrichten van de proeftuin.

Artikel 3.4.4

  • 1. Onverminderd artikel 3.4.1, vijfde lid, aanhef en onder c, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie meer dan 70% maar minder dan 75% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 75% maar minder dan 80% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 80% maar minder dan 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien een samenwerkende instantie ten minste 85% van de subsidiabele kosten heeft gemaakt en betaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de subsidie ingevolge artikel 25 van verordening 651/2014 lager dan het bepaalde in het eerste lid moet worden vastgesteld.

  • 3. Onverminderd artikel 3.4.1, vijfde lid, aanhef en onder d, wordt de subsidie met:

    • a.

      25% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen minder dan 40% maar meer dan 35% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • b.

      50% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 35% maar meer dan 30% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • c.

      75% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 30% maar meer dan 25% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald;

    • d.

      100% lager vastgesteld indien de mkb-ondernemingen maximaal 25% van de subsidiabele kosten hebben gemaakt en betaald.

  • 4. Ingeval de uitvoering van het projectplan waarvoor subsidie is verleend, door de subsidieontvanger tussentijds wordt beëindigd, kan de managementautoriteit besluiten het kortingspercentage, genoemd in het eerste en derde lid niet toe te passen, indien zich naar het oordeel van de managementautoriteit bijzondere omstandigheden voordoen.

Artikel 3.4.5

  • 1. Subsidie ten behoeve van activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, tweede lid, aanhef en onder a, wordt verstrekt met toepassing van artikel 25 van verordening 651/2014.

  • 2. Subsidie ten behoeve van activiteiten als bedoeld in artikel 3.4.1, tweede lid, aanhef en onder b en c, wordt verstrekt met toepassing artikel 27 van verordening 651/2014.

Artikel 3.4.6

De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de

openstelling:

  • a.

    per aanvraag: minimaal € 200.000 en maximaal € 600.000 van de subsidiabele kosten, waarvan minimaal 50% wordt verleend voor het verrichten van activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling in de proeftuin;

  • b.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 40% van zijn deel van de subsidiabele kosten voor het verrichten van activiteiten gericht op experimentele ontwikkeling;

  • c.

    per subsidieontvanger: ten hoogste 50% van zijn deel van de subsidiabele kosten voor het verrichten van activiteiten gericht op de exploitatie of op het upgraden van de proeftuin of op het verrichten van deze beide activiteiten gezamenlijk.

Paragraaf 3.5 Stimuleren cluster- en netwerkactiviteiten

Artikel 3.5.1

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt voor activiteiten die passen binnen het Operationeel Programma en zijn gericht op:

    • a.

      het tot stand brengen van samenwerking van mkb-ondernemingen;

    • b.

      het uitbreiden van een bestaande samenwerking met mkb-ondernemingen;

    • c.

      het stimuleren van mkb-ondernemingen tot valorisatie, of

    • d.

      het tot stand brengen van samenwerking tussen mkb-ondernemingen en eindgebruikers, gericht op het bevorderen van het toepassen van koolstofarme technologieën.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b en c, zijn gericht op algemene innovatie of op koolstofarme innovatie.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder d, zijn gericht op koolstofarme innovatie.

  • 4. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b en c, die zijn gericht op algemene innovatie, zijn gericht op de S3-sector Agro & Food, Health of High Tech Systemen & Materialen, in combinatie met een andere S3-sector of ondersteunende sector.

  • 5. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, b en c of onder d, die zijn gericht op koolstofarme innovatie, zijn in ieder geval gericht op de S3-sector Energie en Milieutechnologie, inclusief biobased economie.

  • 6. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, moeten additioneel zijn ten opzichte van de bestaande activiteiten op het sectorale, regionale en nationale niveau die de aanvrager reeds uitvoert.

  • 7. Voor de exploitatie van een innovatiecluster wordt geen subsidie verstrekt, indien het cluster 10 jaar of langer steun heeft ontvangen als bedoeld in artikel 27 van verordening 651/2014

Artikel 3.5.2

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt aan twee of meer van elkaar onafhankelijke instanties die met elkaar samenwerken op basis van één samenwerkingsovereenkomst.

  • 2. De instanties zijn ten opzichte van elkaar in ieder geval aan te merken als zelfstandige ondernemingen als bedoeld in artikel 3 van bijlage 1 van verordening 651/2014.

Artikel 3.5.3

Indien de activiteiten door het gebruik van een innovatiecluster worden gerealiseerd, komen onverminderd artikel 1.3 van de REES, slechts voor subsidie in aanmerking personeelskosten en administratieve kosten, met inbegrip van de algemene kosten, met betrekking tot:

  • a.

    het aansturen van een innovatiecluster ter bevordering van samenwerking, informatiedeling en het verschaffen of toeleiden van gespecialiseerde en op maat gemaakte zakelijke ondersteuningsdiensten;

  • b.

    de marketing van het innovatiecluster om nieuwe ondernemingen of organisaties aan te trekken en de zichtbaarheid te verhogen;

  • c.

    het beheer van de faciliteiten van het innovatiecluster, de organisatie van opleidingsprogramma's, workshops en conferenties ter ondersteuning van kennisdeling, netwerking en transnationale samenwerking.

Artikel 3.5.4

  • 1. Indien de activiteiten door het gebruik van een innovatiecluster worden gerealiseerd, wordt de subsidie verstrekt met toepassing van artikel 27 van verordening 651/2014.

  • 2. Indien de activiteiten door middel van kennisverspreiding door een kennisinstelling worden gerealiseerd, is artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet van toepassing op de subsidie.

  • 3. Indien de activiteiten op een andere wijze dan bedoeld in het eerste en tweede lid worden gerealiseerd, wordt de subsidie slechts verstrekt met toepassing van verordening 1407/2013.

Artikel 3.5.5

De subsidie bedraagt voor aanvragen die worden ingediend binnen het tijdvak van de openstelling ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten en minimaal € 200.000 en maximaal € 500.000.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1

  • 1. Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2017.

  • 2. De Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2016 wordt ingetrokken, met dien verstande dat deze van kracht blijft op het nemen van beslissingen naar aanleiding van aanvragen die voor 1 maart 2017 zijn ingediend.

  • 3. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 maart 2017.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd Gepubliceerd te Arnhem Gedeputeerde Staten van Gelderland

C.G.A. Cornielje -

Commissaris van de Koning

P.G.G. Hilhorst -

secretaris