Gemeenschappelijke regeling van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in Zuidoost-Brabant en Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regeling ter uitvoering taken op het gebied van omgevingsrecht (Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant 2015)

Geldend van 08-02-2017 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in Zuidoost-Brabant en Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regeling ter uitvoering taken op het gebied van omgevingsrecht (Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant 2015)

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen c.a., Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;

Besluiten vast te stellen de navolgende Gemeenschappelijke regeling:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Waar in de regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1. In deze Gemeenschappelijke Regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      De regeling: deze Gemeenschappelijke Regeling;

    • b.

      Deelnemers: alle aan de regeling deelnemende publiekrechtelijke lichamen en rechtspersonen;

    • c.

      Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;

    • d.

      Colleges: Colleges van Burgemeester & Wethouders van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

    • e.

      Provinciale Staten: Provinciale Staten van Noord-Brabant;

    • f.

      Raden: gemeenteraden van de gemeenten waarvan het college deelneemt aan de regeling;

    • g.

      De Omgevingsdienst: Het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling, ook wel aangeduid als Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant;

    • h.

      De Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • i.

      Boekjaar: Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar;

    • j.

      Het gebied: de rechtsgebieden van de aan deze Gemeenschappelijke Regeling deelnemende gemeenten, alsmede het daarmee overeenkomende rechtsgebied van de provincie Noord-Brabant.

  • 2. Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 1. Er is een openbaar lichaam dat rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

  • 2. De Omgevingsdienst is gevestigd te Eindhoven.

  • 3. De Omgevingsdienst is ingesteld om ten behoeve van de deelnemers taken uit te voeren op het gebied van het omgevingsrecht en daarmee als uitvoeringsdienst van het lokaal en provinciaal bestuur een bijdrage te leveren aan het realiseren en borgen van de door de verantwoordelijke overheden in de regio Zuidoost-Brabant aangegeven kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Hoofdstuk 2 Taken en bevoegdheden

Artikel 3 Bevoegdheden

  • 1. Het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur hebben verordenende en regelgevende bevoegdheden met betrekking tot de aangelegenheden die de bedrijfsvoering van de Omgevingsdienst betreffen.

  • 2. Het Algemeen bestuur respectievelijk het Dagelijks bestuur kunnen afzonderlijk of tezamen, ieder voor zover zij bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van het openbaar lichaam.

  • 3. Het Algemeen Bestuur is bevoegd met het oog op het in artikel 2 benoemd belang en na verkregen toestemming van de raden en Provinciale Staten tot het vaststellen of wijzigen van een Gemeenschappelijke Regeling tussen de Omgevingsdienst en andere openbare lichamen, alsmede tot het toetreden tot en het uittreden uit een dergelijke regeling.

  • 4. Het Algemeen Bestuur is bevoegd te besluiten tot de oprichting van of deelname in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperaties en verenigingen, dan wel de ontbinding daarvan of beëindiging van deelneming daaraan op voorwaarde dat de raden en Provinciale Staten vooraf in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen met betrekking tot het voorgenomen besluit aan het Algemeen Bestuur kenbaar te maken.

  • 5. Het Dagelijks Bestuur is bevoegd met Gedeputeerde Staten en met de colleges van één of meer al dan niet deelnemende gemeenten samenwerkingsovereenkomsten te sluiten met betrekking tot ondersteunende dienstverlening door Gedeputeerde Staten en de colleges voor taken waarmee de Omgevingsdienst belast is.

  • 6. Het Dagelijks Bestuur kan enkel op basis van de door de heffingsambtenaren van de deelnemers verleende externe mandaten leges innen voor het op aanvraag door de Omgevingsdienst leveren van diensten en het uitvoeren van taken voor derden. De leges wordt vastgesteld op basis van de door iedere deelnemer gehanteerde norm. De leges komen ten goede aan de betrokken deelnemer.

Artikel 4 Landelijke Basistaken

  • 1. De Omgevingsdienst is belast met het ten behoeve van de deelnemers uitvoeren van het door Rijk, VNG en IPO overeengekomen Landelijk Basistakenpakket zoals dat is vermeld in bijlage 1 bij deze regeling (bijlage 1: Beschrijving Landelijk Basistakenpakket gemeenten en Landelijk Basistakenpakket provincie).

  • 2. Bij wijziging door landelijke wetgeving of anderszins van het Landelijk Basistakenpakket geldt het Landelijk Basistakenpakket na die wijziging en wordt de omschrijving daarvan zoals vermeld in bijlage 1 aangepast door het Algemeen Bestuur.

  • 3. Tot het Landelijk Basistakenpakket wordt ook gerekend het in dit kader vervullen van adviserende taken op het terrein van de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten behoeve van de deelnemers, alsmede coördinerende en afstemmende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 5 Verzoektaken

  • 1. In aanvulling op de taken uit het Landelijk Basistakenpakket kan de Omgevingsdienst op verzoek van een of meer deelnemers ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden inzake de vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten.

  • 2. Op verzoek van een of meer deelnemers kan de Omgevingsdienst naast de in lid 1 van dit artikel vermelde taken, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving voor hen verrichten.

Artikel 6 Dienstverleningsovereenkomsten

Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de in artikel 4 en 5 genoemde taken worden door of namens het Dagelijks Bestuur enerzijds en elk van de deelnemers afzonderlijk anderzijds, schriftelijke afspraken gemaakt, waarin in ieder geval is vastgelegd welke producten en diensten de Omgevingsdienst aan de deelnemers zal leveren en wat de vergoeding daarvoor zal zijn.

Artikel 7 Werkzaamheden voor andere publiekrechtelijke rechtspersonen

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 4 en 5 bedoelde taken, kan de Omgevingsdienst op verzoek van andere publiekrechtelijke rechtspersonen adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving voor hen verrichten.

Hoofdstuk 3 Bestuursorganen

Artikel 8 Bestuursorganen

De Omgevingsdienst kent de volgende organen:

  • a.

    het Algemeen Bestuur;

  • b.

    het Dagelijks Bestuur;

  • c.

    de voorzitter;

  • d.

    de door het bestuur ingestelde commissies.

§ 1. Het Algemeen Bestuur

Artikel 9 Samenstelling

  • 1. De Omgevingsdienst heeft een Algemeen Bestuur. Gedeputeerde Staten en de colleges wijzen uit hun midden ieder één lid van het Algemeen Bestuur aan. Ook wijzen zij uit hun midden ieder tenminste één lid aan die het door hen benoemde lid bij diens ontstentenis vervangt.

  • 2. De leden van het Algemeen Bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van 4 jaar en treden af op de dag waarop in het kader van een nieuwe zittingsperiode van de raden respectievelijk Provinciale Staten een nieuw geïnstalleerd college respectievelijk de nieuw geïnstalleerde Gedeputeerde Staten een besluit neemt tot aanwijzing van een lid en plaatsvervangend lid van het Algemeen Bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 3. Wanneer het lidmaatschap van Gedeputeerde Staten of van het college eindigt, eindigt ook het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het Algemeen Bestuur.

  • 4. Een lid van het Algemeen Bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door mededeling aan het Algemeen Bestuur.

  • 5. Indien tussentijds de plaats van een (plaatsvervangend) lid vacant komt, wijst het daartoe bevoegde college of Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk een nieuw (plaatsvervangend) lid aan.

  • 6. Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen, onverminderd het bepaalde in artikel 11, zesde lid.

  • 7. Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht werkzaam zijn.

Artikel 10 Werkwijze

  • 1. Het Algemeen Bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Dit reglement en de daarin aangebrachte wijzigingen, worden aan de colleges en Gedeputeerde Staten gezonden. Op het houden en de orde van de vergaderingen van het Algemeen bestuur van de Omgevingsdienst zijn de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 t/m 33 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het Algemeen Bestuur vergadert minimaal twee maal per jaar. Meer vergaderingen kunnen ingelast worden wanneer de voorzitter of het Dagelijks Bestuur dit nodig acht, wanneer ter voldoening aan het bepaalde in artikel 14, tweede lid van deze regeling een of meer leden van het Dagelijks Bestuur moeten worden benoemd of wanneer tenminste 1/5e van de leden van het Algemeen Bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt.

  • 3. De vergaderingen van het Algemeen Bestuur zijn openbaar. De deuren zijn gesloten wanneer 1/5e van het aantal leden hierom verzoekt of de voorzitter dit nodig acht en het Algemeen Bestuur dienovereenkomstig besluit.

  • 4. In een besloten vergadering van het Algemeen Bestuur kan niet worden beraadslaagd of worden besloten over:

    • a.

      de vaststelling en wijziging van de begroting;

    • b.

      de vaststelling van de rekening;

    • c.

      de vaststelling van het liquidatieplan;

    • d.

      de vaststelling of wijziging van regelingen;

    • e.

      het verlenen van ontslag aan een lid van het Dagelijks Bestuur;

    • f.

      de vaststelling of wijziging van een Gemeenschappelijke Regeling tussen de Omgevingsdienst en andere openbare lichamen, alsmede het toetreden tot en het uittreden uit een dergelijke regeling;

    • g.

      de oprichting van of deelname in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperaties en verenigingen, dan wel de ontbinding daarvan of beëindiging van deelneming daaraan.

  • 5. Op verzoek van de voorzitter geschiedt de in artikel 19, tweede lid, van de Provinciewet bedoelde openbare kennisgeving voor zijn vergaderingen op de gebruikelijke wijze.

  • 6. Het Algemeen Bestuur kan zich in de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs.

Artikel 11 Besluitvorming

  • 1. Ieder lid van het Algemeen Bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2. Besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden. Het bepaalde in artikel 28 tot en met 32 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Besluiten betreffende vaststelling van de begroting, begrotingswijzigingen en jaarrekening worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Tevens dient de meerderheid van stemmen tenminste de helft van de omzet te vertegenwoordigen welke de Omgevingsdienst in het voorafgaande jaar heeft gegenereerd.

  • 4. De omzet als bedoeld in het derde lid wordt bepaald op basis van de omvang van de opdrachtverlening als bedoeld in artikel 4 en 5.

  • 5. Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 6. Het Algemeen Bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het Algemeen Bestuur aanwezig is.

  • 7. Jaarlijks wordt een vergaderschema vastgesteld van de data waarop begroting en rekening worden behandeld.

  • 8. Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in lid 6 niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 9. Op vergaderingen als bedoeld in lid 8 is het bepaalde van lid 6 niet van toepassing. Het Algemeen Bestuur kan daarin over alle onderwerpen, waaronder de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken, beraadslagen en besluiten nemen ongeacht het aanwezige quorum. Bij besluitvorming over de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken is het bepaalde in lid 3 2de volzin, lid 4 en lid 5 niet van toepassing.

Artikel 12 Bevoegdheden

  • 1. Aan het Algemeen Bestuur behoren met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstelling van de Omgevingsdienst alle bevoegdheden, die bij deze regeling niet aan het Dagelijks Bestuur of de voorzitter zijn opgedragen.

  • 2. Het Algemeen Bestuur kan de uitoefening van door hem te bepalen bevoegdheden volgens door hem te stellen regels overdragen aan het Dagelijks Bestuur of aan een commissie als bedoeld in artikel 25 van de wet, met uitzondering van:

    • a.

      het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      het stellen van regels over het aangaan van geldleningen, het uitlenen van geld, of over de directe regeling van hetgeen verder de geldmiddelen van de Omgevingsdienst aangaat;

    • d.

      het nemen van besluiten over het instellen van commissies, als bedoeld in de artikelen 24, eerste en tweede lid en 25 van de wet;

    • e.

      Het oprichten en deelnemen in een rechtspersoon als bedoeld in artikel 55a van de wet;

    • f.

      het aanwijzen van de secretaris;

    • g.

      het regelen van de gevolgen van toetreding of uittreding van een bestuursorgaan tot respectievelijk uit de regeling alsmede het verbinden van nadere voorwaarden daaraan;

    • h.

      het doen van een voorstel aan de colleges en Gedeputeerde Staten tot wijziging van de regeling;

    • i.

      het vaststellen van een liquidatieplan bij opheffing van de regeling.

Artikel 13 Geheimhouding

Het Algemeen Bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het Algemeen Bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het Algemeen Bestuur haar opheft.

§ 2. Het Dagelijks Bestuur

Artikel 14 Samenstelling

  • 1. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit minimaal 3 leden en maximaal 6 leden waaronder de voorzitter.

  • 2. De leden worden uit en door het Algemeen Bestuur gekozen in de eerste vergadering, waarin het Algemeen Bestuur in een nieuwe samenstelling bijeen komt, dan wel in de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur, volgend op de beëindiging van het lidmaatschap van één of meer leden van het Dagelijks Bestuur.

  • 3. Het Algemeen Bestuur bewaakt bij de aanwijzing van leden van het Dagelijks Bestuur een evenwichtige spreiding over het werkgebied van de Omgevingsdienst.

  • 4. De zittingsperiode van de leden van het Dagelijks Bestuur is gelijk aan de zittingsperiode van de colleges. De leden kunnen opnieuw worden benoemd. Zij blijven hun functie waarnemen totdat voorzien is in hun opvolging.

  • 5. Het lidmaatschap eindigt zodra een lid ophoudt lid te zijn van het Algemeen Bestuur dan wel ontslag neemt als lid van het Dagelijks Bestuur.

  • 6. Het lid van het Dagelijks Bestuur dat ontslag neemt blijft in functie tot de eerstvolgende vergadering van het Algemeen Bestuur.

  • 7. Een lid, kan worden ontslagen, indien hij het vertrouwen niet meer bezit van het Algemeen Bestuur.

  • 8. Indien tussentijds een plaats van een lid openvalt, wordt zo spoedig mogelijk een nieuw lid aangewezen.

Artikel 15 Werkwijze

  • 1. Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen. In het laatste geval wordt de vergadering binnen veertien dagen na een zodanig verzoek gehouden.

  • 2. Besluiten van het Dagelijks Bestuur vinden plaats op basis van gewone meerderheid van stemmen.

  • 3. Het bepaalde in artikel 52 tot en met 60 van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16 Bevoegdheden

  • 1. Het Dagelijks Bestuur oefent de taken en bevoegdheden die in deze regeling aan het Dagelijks Bestuur zijn opgedragen uit.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur is in het bijzonder belast met:

    • a.

      het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het Algemeen Bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het Algemeen Bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de Omgevingsdienst;

    • d.

      ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van de Omgevingsdienst te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 31a van de wet;

    • f.

      te besluiten namens de Omgevingsdienst, het Dagelijks Bestuur of het Algemeen Bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het Algemeen Bestuur, voor zover het het Algemeen Bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist;

    • g.

      het voorstaan van de belangen van de Omgevingsdienst bij andere overheden, instellingen of personen, waarvan het contact daarmee voor de Omgevingsdienst van belang is;

    • h.

      de zorg voor het beheer van inkomsten en uitgaven van de Omgevingsdienst;

    • i.

      de zorg, voor zover deze niet aan anderen toekomt, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • 3. Het Dagelijks Bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 17 Geheimhouding

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het Dagelijks Bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of van de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het Dagelijks Bestuur haar opheft.

  • 2. Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het Dagelijks Bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het Algemeen Bestuur haar opheft.

§ 3 De voorzitter

Artikel 18 De voorzitter

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur aangewezen.

  • 2. De voorzitter is tevens voorzitter van het Dagelijks Bestuur.

  • 3. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangende voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur.

  • 4. De stukken die van het Algemeen Bestuur of het Dagelijks Bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 5. De voorzitter vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

  • 6. De voorzitter tekent samen met de secretaris de stukken die van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur uitgaan.

§ 4 Commissies, werkgroepen, overleg, tegemoetkoming

Artikel 19 Bestuurscommissies

  • 1. Het Algemeen Bestuur kan, conform artikel 25 van de wet commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen. Het Algemeen Bestuur stelt vooraf de raden en Provinciale Staten van dit voornemen op de hoogte en stelt hen in de gelegenheid hun wensen en bedenkingen ter kennis van het Algemeen Bestuur te brengen.

  • 2. Een lid van het Dagelijks Bestuur is voorzitter van een commissie als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de samenstelling;

    • b.

      de bevoegdheid of bevoegdheden;

    • c.

      de werkwijze;

    • d.

      de openbaarheid van vergaderingen;

    • e.

      het toezicht van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur;

    • f.

      de verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur;

    • g.

      de verantwoording aan het Algemeen Bestuur;

    • h.

      indien de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd, de einddatum van de commissie.

Artikel 20 Commissies van advies

  • 1. Het Algemeen Bestuur kan besluiten commissies van advies in te stellen ten behoeve van de uitvoering van de hem opgedragen taken conform artikel 24 van de wet.

  • 2. De instelling van vaste commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het Algemeen Bestuur op voorstel van het Dagelijks Bestuur onderscheidenlijk de voorzitter.

  • 3. Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de samenstelling;

    • b.

      de bevoegdheid /bevoegdheden;

    • c.

      de werkwijze;

    • d.

      de openbaarheid van vergaderingen;

    • e.

      het toezicht van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur;

    • f.

      de verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur;

    • g.

      de verantwoording aan het Algemeen Bestuur.

  • 4. Andere commissies van advies aan het Dagelijks Bestuur of aan de voorzitter worden door het Dagelijks Bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

Artikel 21 Werkgroepen, overleg

Het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter kunnen werkgroepen en overlegvormen instellen.

Artikel 22 Tegemoetkoming

  • 1. Het Algemeen Bestuur kan voor zijn leden, de leden van het Dagelijks Bestuur, de voorzitter bij verordening een tegemoetkoming in de kosten vaststellen. Deze verordening bevat regels omtrent de hoogte en de toekenning van de tegemoetkoming in de kosten.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming in de kosten bedraagt niet meer dan de werkelijke kosten, mede rekening houdende met de tegemoetkoming in de kosten welke de bestuurder ontvangt uit hoofde van zijn lidmaatschap van een van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Ten aanzien van de werkzaamheden en de kosten van de leden van de commissies, ingesteld met het oog op de behartiging van bepaalde belangen, is het bepaalde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De leden van commissies van advies die geen burgemeester, wethouder of raadslid zijn, kunnen een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie ontvangen. De artikelen 93 tot en met 96 van de Provinciewet. alsmede de op grond daarvan gestelde nadere regelen, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Voorhangprocedure

Artikel 23 Voorhangprocedure.

  • 1. Het Algemeen Bestuur kan aan een dossier de kwalificatie ‘majeur’ toekennen.

  • 2. Het Algemeen Bestuur kan besluiten de besluitvorming over een majeur dossier maximaal 3 maanden aan te houden teneinde Gedeputeerde Staten en de colleges in de gelegenheid te stellen hun raden respectievelijk Provinciale Staten te consulteren.

  • 3. Het Algemeen Bestuur maakt geen gebruik van de mogelijkheden om Gedeputeerde Staten en de colleges om een reactie te vragen als bedoeld in het tweede lid indien naar het oordeel van Algemeen Bestuur om redenen van spoed eerdere besluitvorming noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Informatie en verantwoordingsplicht

Artikel 24 Interne inlichtingenplicht en verantwoordingsplicht lid Dagelijks Bestuur

  • 1. Het Dagelijks Bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het Algemeen Bestuur verantwoording schuldig over het door het Dagelijks Bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur geeft het Algemeen Bestuur alle inlichtingen die het Algemeen Bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3. Het Algemeen Bestuur regelt van welke besluiten van het Dagelijks Bestuur in ieder geval kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het Algemeen Bestuur. Daarbij kan het Algemeen Bestuur de gevallen bepalen waarin met ter inzage legging kan worden volstaan. Het Dagelijks Bestuur laat de kennisgeving of ter inzage legging achterwege voor zover deze in strijd is met het algemeen belang.

  • 4. Het Algemeen Bestuur kan een lid van het Dagelijks Bestuur, indien dit lid het vertrouwen van het Algemeen Bestuur niet meer bezit, ontslag verlenen.

Artikel 25 Externe Inlichtingenplicht

  • 1. Het bestuur van de Omgevingsdienst verstrekt schriftelijk aan Gedeputeerde Staten, de colleges, Provinciale Staten en de raden de door een of meer leden van die bestuursorganen gevraagde inlichtingen zo spoedig mogelijk, voor zover dat niet strijdig is met het algemeen belang.

  • 2. De inlichtingen worden in ieder geval binnen twee maanden schriftelijk verstrekt en wel door het Dagelijks Bestuur, tenzij de inlichtingen uitdrukkelijk van het Algemeen Bestuur of de voorzitter worden verlangd.

Artikel 26 Externe verantwoordingsplicht lid Algemeen Bestuur

  • 1. Het lid van het Algemeen Bestuur is aan Gedeputeerde Staten of aan het college die dit lid heeft aangewezen verantwoording schuldig over het door hem in het Algemeen Bestuur gevoerde beleid.

  • 2. Een lid van het Algemeen Bestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten of het college dat hem heeft aangewezen de door een of meer leden van Gedeputeerde Staten of van dat college gevraagde inlichtingen, voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang.

  • 3. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen twee maanden in een vergadering van Gedeputeerde Staten of dat college of schriftelijk verstrekt.

  • 4. Gedeputeerde Staten of het college kan een door hem aangewezen lid van het Algemeen Bestuur, indien dit lid het vertrouwen van Gedeputeerde Staten of dat college niet meer bezit, als zodanig ontslag verlenen.

  • 5. Het in het eerste en tweede lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing op Provinciale Staten en de raden.

Artikel 27 Informatieplicht rekenkamer(commissies)

De rekenkamer(commissie)s van de deelnemers afzonderlijk en in samenwerking met elkaar worden door het Dagelijks Bestuur in staat gesteld om alle informatie te verkrijgen die voor de wettelijke taakuitoefening nodig is, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 184 Gemeentewet en artikel 185 Provinciewet.

Hoofdstuk 6 Organisatiebepalingen

Artikel 28 Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht (BPO)

De voorzitter van het Algemeen Bestuur van deze regeling neemt deel aan het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht, dan wel wijst daartoe een ander lid uit het Algemeen Bestuur hiervoor aan.

Artikel 29 De directeur

  • 1. De Omgevingsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur belast is met de leiding van de Omgevingsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de Omgevingsdienst.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur legt de instructie van de directeur vast in een Directiestatuut.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur regelt de bezoldiging van de directeur.

Artikel 30 De secretaris

  • 1. De directeur van het lichaam fungeert als secretaris van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur.

  • 2. De stukken die van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur uitgaan worden, naast de voorzitter, mee ondertekend door de secretaris.

  • 3. De secretaris wordt bij ziekte en ontstentenis vervangen door een door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen medewerker van de Omgevingsdienst, die als plaatsvervangend secretaris fungeert.

Artikel 31 Organisatie

Het Dagelijks Bestuur stelt regels vast over de ambtelijke organisatie en legt die vast in een organisatiebesluit.

Artikel 32 Personeel

  • 1. Bij de Omgevingsdienst is personeel werkzaam.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 29, tweede lid, geschiedt aanstelling, schorsing en ontslag van personeel door het Dagelijks Bestuur.

Artikel 33 Rechtspositie

  • 1. Het Dagelijks Bestuur stelt voor het personeel van de Omgevingsdienst de arbeidsvoorwaardenverordening vast conform de collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor het gemeentepersoneel (CAR/UWO), dan wel de (gewijzigde) collectieve arbeidsvoorwaardenregeling die daarvoor in de plaats komt.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur beslist over de toepassing van overige arbeidsvoorwaarden.

Hoofdstuk 7 Financiën

Artikel 34 Financiële informatieplicht

Het Dagelijks Bestuur van de Omgevingsdienst zendt voor 1 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden en aan Provinciale Staten.

Artikel 35 Begroting

  • 1. Het Dagelijks Bestuur stelt elk jaar een ontwerpbegroting op van de Omgevingsdienst overeenkomstig het bepaalde in artikel 190 tot en met 219 Provinciewet alsmede het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur zendt jaarlijks voor 1 april de ontwerpbegroting van het lichaam voor het komende kalenderjaar, met bijbehorende toelichting, toe naar de raden en Provinciale Staten.

  • 3. In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het lichaam.

  • 4. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 5. De raden en Provinciale Staten kunnen binnen 10 weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijzen daarover naar voren brengen. Het Dagelijks Bestuur stelt aan de hand van de ontwerpbegroting en de ontvangen zienswijzen de conceptbegroting op en verzendt deze, inclusief de commentaren, waarin de zienswijzen zijn vervat, ter vaststelling aan het Algemeen Bestuur.

  • 6. Het Algemeen Bestuur stelt de begroting uiterlijk 15 juli voorafgaande aan het jaar waar deze voor dient, vast. Terstond na de vaststelling zendt het Dagelijks Bestuur de begroting aan de deelnemers, en in ieder geval voor 1 augustus naar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 7. Besluiten tot wijzigen van de begroting kunnen tot uiterlijk het einde van het betreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 8. Besluiten tot begrotingswijziging zendt het Dagelijks Bestuur 8 weken voordat zij aan het Algemeen Bestuur worden aangeboden, toe aan de raden en Provinciale Staten. De raden en Provinciale Staten kunnen binnen deze periode hun zienswijze over de begrotingswijziging bij het Dagelijks Bestuur naar voren brengen. Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijzen zijn vervat bij de begrotingswijziging zoals deze aan het Algemeen Bestuur worden aangeboden. Nadat deze is vastgesteld, zendt het Algemeen Bestuur van de Omgevingsdienst, zo nodig, de begrotingswijziging aan de raden en Provinciale Staten.

  • 9. Om praktische redenen kan het Algemeen Bestuur in afwijking van lid 8 begrotingswijzigingen direct vaststellen (d.w.z. zonder het proces van indienen van zienswijzen door de raden en Provinciale Staten) indien de begrotingswijziging niet rechtstreeks leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers.

Artikel 36 Jaarrekening

  • 1. Het Dagelijks Bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden, jaarlijks tenminste 2 weken voor behandeling ter vaststelling aan aan het Algemeen Bestuur. Na vaststelling van de jaarrekening wordt deze ter kennis gebracht van de deelnemers.

  • 2. Het Algemeen Bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast op uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop zij betrekking heeft.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling in het Algemeen Bestuur met bijbehorende stukken aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De jaarrekening dient in ieder geval voor 15 juli te worden verzonden.

  • 4. Het Algemeen Bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      Af te boeken van reserves, voor zover aanwezig;

    • b.

      Ten laste te brengen van de deelnemers naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 5. Het Algemeen Bestuur kan besluiten de blijkens het jaarverslag behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      Te bestemmen voor een reserve;

    • b.

      Uit te keren aan de deelnemers naar rato van ieders afname (=omzet) in het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

Artikel 37 Vergoeding voor geleverde diensten

  • 1. Het Algemeen Bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, nadere regels vaststellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen voorschotnota’s en financiële bijdragen.

  • 2. De te betalen vergoeding voor de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 wordt aan de hand van inzet/prestaties en/of afgenomen producten per deelnemer vastgesteld op basis van de door het bestuur vastgestelde tarieven.

  • 3. Bij de toerekening van de te betalen vergoeding worden naast de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

  • 4. Op basis van de begroting kan iedere deelnemer aan de hand van de daarin vastgelegde tarieven en/of productprijzen berekenen welke bijdrage verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

Artikel 38 Verplichtingen deelnemers

  • 1. De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen, dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen;

  • 2. Indien aan het Algemeen Bestuur van de Omgevingsdienst blijkt, dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet respectievelijk 198 en 199 Provinciewet.

Artikel 39 Financiële voorschriften

  • 1. Het Algemeen Bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten vast voor het financieel beleid alsmede het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De artikelen 216 en 217 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Deze verordening als bedoeld in het eerste lid bevat in elk geval regels over:

    • a.

      waardering en afschrijving van activa;

    • b.

      algemene doelstellingen en te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie, alsmede de administratieve organisatie van de financieringsfunctie, daaronder begrepen taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening.

  • 3. Het Algemeen Bestuur stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financieel beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financieel beheer en de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.

  • 4. Het Algemeen Bestuur wijst de accountant aan die belast wordt met de controle op de in artikel 36 genoemde jaarrekening.

  • 5. De accountant zendt de accountantsverklaring en een verslag van bevindingen aan het Algemeen Bestuur.

  • 6. De verordeningen als bedoeld in het eerste en derde lid van dit artikel worden na vaststelling gezonden aan Gedeputeerde Staten en aan de colleges.

  • 7. De Omgevingsdienst verzekert zich tenminste tegen:

    • a.

      wettelijke aansprakelijkheid voor schade aan personen en zaken;

    • b.

      aansprakelijkheid voor vermogensschade.

Hoofdstuk 8 Bepalingen omtrent archief

Artikel 40 Archiefbescheiden

  • 1. Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de Omgevingsdienst. Dit overeenkomstig een door het Algemeen Bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995, vast te stellen regeling, de Archiefverordening.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur is tevens belast met de zorg voor de archiefbescheiden die worden gevormd krachtens de aan de Omgevingsdienst eventueel gedelegeerde taken.

  • 3. Voor de door de deelnemers gemandateerde taken berust de zorg voor de desbetreffende archiefbescheiden bij deze deelnemers.

  • 4. Met het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de gemandateerde taken is belast de archivaris van de deelnemers.

  • 5. Met het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de Omgevingsdienst is belast de archivaris van de provincie Noord-Brabant.

  • 6. Bij opheffing van de Gemeenschappelijke Regeling wordt ten aanzien van de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4 lid 1 van de Archiefwet 1995.

Artikel 41 Archiefbewaarplaats

  • 1. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de gemandateerde taken is aangewezen de archiefbewaarplaats van de deelnemers.

  • 2. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de Omgevingsdienst is aangewezen de archiefbewaarplaats van de provincie Noord-Brabant.

Artikel 42 Ter beschikkingstelling archiefbescheiden

  • 1. Indien noodzakelijk voor de taakuitvoering van de Omgevingsdienst, stellen de colleges en Gedeputeerde Staten, onder hen berustende archiefbescheiden ter beschikking.

  • 2. Terbeschikkingstelling geschiedt voor maximaal 5 jaar en kan, met telkens een aaneengesloten periode van maximaal 5 jaar, worden verlengd tot ten hoogste 20 jaar.

  • 3. Van de terbeschikkingstelling wordt een verklaring opgemaakt, die ten minste bevat een specificatie van de terbeschikkinggestelde archiefbescheiden. Een exemplaar van deze verklaring wordt bewaard door de betreffende deelnemer en de Omgevingsdienst.

  • 4. Indien de Omgevingsdienst archiefbescheiden tot zijn beschikking krijgt, brengt deze slechts wijzigingen aan in de staat van ordening en toegankelijkheid van en vernietigt slechts uit de bescheiden na machtiging door de ter beschikking stellende deelnemer.

  • 5. De kosten van het beheer van de terbeschikkinggestelde archiefbescheiden komen ten laste van de deelnemer, die de archiefbescheiden ter beschikking stelt, tenzij partijen anders overeenkomen. De zorgdrager voor de archiefbescheiden van het bestuursorgaan dat de archiefbescheiden ter beschikking heeft gesteld, blijft in alle gevallen de zorgdrager voor de archiefbescheiden.

  • 6. Indien de ordening van de in het eerste lid bedoelde archiefbescheiden zich verzet tegen terbeschikkingstelling, is de Omgevingsdienst te allen tijde bevoegd inzage te nemen van die archiefbescheiden dan wel daarvan of daaruit reproducties, afschriften of uittreksels te vorderen.

  • 7. Ten aanzien van de terbeschikkingstelling gelden de volgende nadere voorwaarden:

    • a.

      De ter beschikking gestelde archiefbescheiden worden door de Omgevingsdienst in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard;

    • b.

      Uitlening van terbeschikkinggestelde archiefbescheiden is slechts toegestaan aan functionarissen binnen de Omgevingsdienst die ambtelijk zijn belast met behandeling van een aangelegenheid waarvoor uitlening noodzakelijk is.

  • 8. De Omgevingsdienst kan het beheer van archiefbescheiden nader regelen in individuele dienstverleningsovereenkomsten.

Hoofdstuk 9 Evaluatie

Artikel 43 Evaluatie

  • 1. Het Algemene bestuur zal periodiek het functioneren van de Omgevingsdienst en de dienstverlening aan de deelnemers evalueren. Dat gebeurt in het kader van de reguliere planning en controlcyclus.

  • 2. Het Algemeen Bestuur rapporteert periodiek aan Gedeputeerde Staten en de colleges het resultaat van de uitgevoerde evaluaties onder vermelding van de daaruit getrokken conclusies.

Hoofdstuk 10 Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 44 Toetreding

  • 1. Toetreding tot de Gemeenschappelijke Regeling van een ander bestuursorgaan dan van de deelnemers vindt plaats op voorwaarde dat de colleges en Gedeputeerde Staten daarmee instemmen en de raden en Provinciale Staten hun toestemming daarvoor geven.

  • 2. Het Algemeen Bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan hier nadere voorwaarden aan verbinden.

  • 3. Toetreding vindt plaats met ingang van 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de voor toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden, nadat het bestuursorgaan van de toetredende gemeente, na verkregen toestemming als bedoeld in het eerste lid, daartoe heeft besloten en voldoet aan de eventueel door het Algemeen Bestuur aan de toetreding verbonden voorwaarden.

Artikel 45 Uittreding

  • 1. Gedeputeerde Staten of een college kunnen, na verkregen toestemming van Provinciale Staten respectievelijk de raad, uit de regeling treden tenzij landelijke wetgeving de mogelijkheid tot uittreding beperkt.

  • 2. Nadat het Algemeen Bestuur het voornemen heeft ontvangen van de deelnemer om uit de regeling te treden, stelt zij de voorwaarden vast waaronder de uittreding plaats kan vinden. De voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op de financiële verplichtingen die voor de deelnemer voortvloeien uit de uitreding.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur pleegt overleg met de deelnemer die wenst uit te treden alvorens een voorstel over de voorwaarden waaronder de uittreding kan plaatsvinden aan het Algemeen Bestuur voor te leggen.

  • 4. Uittreden kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin:

    • a.

      de voor uittreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden;

    • b.

      de deelnemer daartoe na verkregen toestemming van de raad onderscheidenlijk provinciale staten, heeft besloten;

    • c.

      het Algemeen Bestuur heeft geconstateerd dat de deelnemer aan de door haar aan de uittreding verbonden voorwaarden heeft voldaan.

  • 5. Zolang niet voldaan is aan het bepaalde in het vierde lid, blijven op de deelnemer de verplichtingen rusten, die hij is aangegaan uit hoofde van de regeling.

Artikel 46 Wijziging

  • 1. Een voorstel tot wijziging van deze Gemeenschappelijke Regeling aan de deelnemers wordt bij de deelnemers in procedure gebracht door tussenkomst van het Algemeen Bestuur. De Gemeenschappelijke Regeling wordt gewijzigd indien de colleges en Gedeputeerde Staten daartoe, met toestemming van de raden respectievelijk Provinciale Staten eensluidend besluiten.

Artikel 47 Opheffing

  • 1. De regeling kan op voorstel van het Algemeen Bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van alle deelnemers nadat zij daartoe toestemming hebben verkregen van hun raden respectievelijk Provinciale Staten. Bij het voorstel over opheffing voegt het Algemeen Bestuur een concept-liquidatieplan. Het Algemeen Bestuur stelt de raden respectievelijk Provinciale Staten daarbij in de gelegenheid hun zienswijze over het concept naar voren te brengen. Bij de besluitvorming over vaststelling van het liquidatieplan betrekt het Algemeen Bestuur de ontvangen zienswijzen van de raden en Provinciale Staten.

  • 2. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing en in de verplichting alle rechten en verplichtingen van de Omgevingsdienst over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de beëindiging heeft voor het personeel.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 5. De Omgevingsdienst blijft na zijn ontbinding voortbestaan voorzover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Dit betekent dat de organen van de Omgevingsdienst na het tijdstip van opheffing in functie blijven, totdat de liquidatie volledig is voltooid.

Hoofdstuk 11 Geschillen, klachten

Artikel 48 Geschillen

  • 1. Voordat een geschil wordt neergelegd bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt geprobeerd tot overeenstemming te komen.

  • 2. Wanneer niet tot overeenstemming kan worden gekomen, ook niet door de Minister, zal het geschil worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.

Artikel 49 Klachten

  • 1. Voor de behandeling van klachten als bedoeld in titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt door het Algemeen Bestuur een voorziening getroffen.

  • 2. Voor de behandeling van klachten in tweede aanleg als bedoeld in titel 9.2. van de Algemene wet bestuursrecht, kan het Algemeen Bestuur een voorziening treffen. Die voorziening kan inhouden dat een ombudsman of ombudscommissie van een van de deelnemers bevoegd is tot behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Bij gebreke van een voorziening als bedoeld in het tweede lid, is de Nationale ombudsman bevoegd.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 50 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en treedt de dag na bekendmaking in werking.

  • 2. De wettelijk voorgeschreven bekendmaking van deze regeling als bedoeld in artikel 53 van de wet, geschiedt door Gedeputeerde Staten.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.

Artikel 51 Aanhaling

Deze regeling kan worden aangehaald als “Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant”.

Ondertekening