Beleidsregels van het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg houdende regels voor vergunningverlening

Geldend van 05-01-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Beleidsregels van het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg houdende regels voor vergunningverlening

BELEIDSREGELS VERGUNNINGVERLENING WATERSCHAP PEEL EN MAASVALLEI

Beleidsregel waterkwantiteit Duikers en overkluizingen

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de Keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur een waterstaatwerk te gebruiken anders dan in overeenstemming met zijn functie. Hieronder is ook begrepen het aanleggen, hebben, wijzigen en verwijderen van duikers en overkluizingen.

Begripsbepaling

Het begrip duiker wordt als volgt gedefinieerd: een kokervormige constructie met als doel de wederzijdse verbinding tussen oppervlaktewater te waarborgen met het oog op het realiseren van een toegang tot een perceel of het kruisen van het oppervlaktewaterlichaam met een openbare weg, waarbij in principe de bodem van de waterloop, in tegenstelling tot die van de brug, wordt onderbroken.

Een overkluizing is een duiker, met dien verstande dat van een overkluizing sprake is indien deze niet wordt aangelegd met als oogmerk het realiseren van een toegang tot een perceel of het kruisen van een oppervlaktewaterlichaam met een openbare weg.

Onder bergingscapaciteit wordt in deze regel verstaan: het aantal kubieke meters dat specifiek beschikbaar is om hemelwater, afkomstig van verhard oppervlak, al dan niet tijdelijk vast te houden.

Onder retentiebekken wordt in deze algemene regel verstaan: een voorziening bedoeld om tijdelijk water te bergen in het oppervlaktewaterstelsel om wateroverlast benedenstrooms te voorkomen.

Onder perceel wordt in deze beleidsregel verstaan: een stuk grond dat als zelfstandige eenheid wordt gebruikt.

Onder primaire ontsluiting wordt in deze beleidsregel verstaan: een ontsluiting via de openbare weg of via een ander perceel.

Onder secundair perceel wordt in deze beleidsregel verstaan: een tweede of volgende ontsluiting via de openbare weg of via een ander perceel.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op de oppervlaktewaterlichamen die op de legger als primair of secundair zijn aangeduid.

Doel van het beleid

Dit beleid is opgesteld om de negatieve invloed die duikers en overkluizingen kunnen hebben op de functie van het oppervlaktewaterlichaam en op het onderhoud ervan te beperken.

Motivering van het beleid

De aanwezigheid van een duiker en van een overkluizing kan leiden tot belemmeringen voor de afwatering, het doorvoeren van het water en tot een afname van de bergingscapaciteit. Van groot belang bij het voorkomen van belemmeringen voor de afwatering, is het doorstromingsprofiel van de duiker en van de overkluizing. Het doorstromingsprofiel van een duiker en van een overkluizing dient te zijn afgestemd op het in het oppervlaktewaterlichaam in maatgevende omstandigheden voorkomende debiet.

Het aanleggen van een duiker of overkluizing in een hemelwaterbuffer of retentiebekken leidt tot een vermindering van de bergingscapaciteit en daardoor tot een toename van de lozings- doorvoerintensiteit. Het verlies aan bergingscapaciteit, als gevolg van de aanleg van de duiker of overkluizing, dient daarom te worden gecompenseerd.

Tevens dient rekening gehouden te worden met de kwantiteitsnormering (gemiddelde overstromingskans per jaar) zoals die voor het betreffende oppervlaktewaterlichaam geldt. Deze kwantiteitsnormering vloeit voort uit artikel 2.8 van de Waterwet en is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening Limburg. Daarnaast is een voldoende groot doorstromingsprofiel van belang met het oog op het tegengaan van verstoppingen van de duiker en overkluizing.

Beperkingen ter zake de ontwateringsfunctie van een oppervlaktewaterlichaam doen zich in het algemeen niet voor bij duikers. Bij overkluizingen van langer dan 30 meter kunnen deze beperkingen wel ontstaan. Waar dit aan de orde is, kan via het verbinden van voorschriften aan de vergunning (bijv. het aanbrengen van een molgoot) een voldoende borging van de ontwateringsfunctie en/of bergingscapaciteit gerealiseerd worden.

In oppervlaktewaterlichamen met een Specifiek Ecologische Functie zijn overkluizingen ongewenst vanwege de negatieve effecten hiervan voor de vissen. Doordat in overkluizingen hogere stroomsnelheden voorkomen, een minder dikke waterschijf aanwezig is, schuilmogelijkheden afwezig zijn, geen lichtinval is en een onnatuurlijk profiel bestaat, hebben overkluizingen een negatief effect op de vissen. Aangezien in oppervlaktewaterlichamen met een Specifiek Ecologische Functie de ecologische ontwikkeling wordt gestimuleerd en belemmeringen daarin zoveel als mogelijk ongedaan worden gemaakt, is het toelaten van nieuwe belemmeringen ongewenst.

Daarnaast vormt de aanwezigheid van een duiker en van een overkluizing een belemmering voor het voeren van onderhoud aan het oppervlaktewaterlichaam. Het gevolg van deze belemmering is met name van financiële aard. Immers, er kan geen ononderbroken “gang” worden gemaakt, wat leidt tot extra tijd die benodigd is voor het onderhouden van een tracé.

Toetsing

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Naast de hiervoor genoemde belemmeringen\beperkingen, speelt het belang van de initiatiefnemer bij de duiker\overkluizing een rol in de afweging. Vertrekpunt is dat een duiker\overkluizing per definitie belemmerend is. Het belang van initiatiefnemer kan in bepaalde situaties hoger worden gewaardeerd dan de inbreuk op het belang van het waterschap. Dit leidt er dan toe dat de gevraagde vergunning wordt verleend. De volgende belangen worden onderscheiden:

algemeen belang:

Een oppervlaktewaterlichaam vormt een verkeersbelemmering indien dit is gelegen in een gepland tracé van een openbare weg, spoorweg of fiets-\voetpad. De belemmering kan worden opgeheven met een duiker\overkluizing. Ook een brug kan een oplossing bieden. In overleg met de wegbeheerder wordt bezien welke oplossing in het concrete geval de voorkeur heeft. Daarbij wordt tevens bezien of een duiker\overkluizing kan worden vermeden, dan wel zo beperkt mogelijk kan worden gehouden wat betreft lengte.

weging algemene belangen:

Het algemeen verkeersbelang wordt, indien is gebleken dat een alternatieve oplossing niet mogelijk is, geacht zwaarder te wegen dan het belang van het waterschap. Aan de vergunning zullen zodanig voorschriften worden verbonden dat de afwateringsfunctie van het oppervlaktewaterlichaam niet in gevaar komt. Vergunninghouder wordt belast met het onderhoud van de duiker\overkluizing, inclusief de in- en uitstroomvoorzieningen en inspectieputten, zowel wat betreft de constructieve aspecten als wat betreft het schoonhouden van het doorstroomprofiel.

particulier en bedrijfsbelang:

Een oppervlaktewaterlichaam kan een belemmering vormen voor de toegankelijkheid van percelen. Onderscheid wordt gemaakt tussen een primaire en een secundaire ontsluiting van een perceel. Zonder een primaire ontsluiting, kan het perceel niet worden bereikt vanwege de aanwezigheid van een oppervlaktewaterlichaam. In deze gevallen wordt de aanleg van een duiker toegestaan.

Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een secundaire ontsluiting dan is het te bereiken perceel al ontsloten door een primaire ontsluiting. Bij een perceelsbreedte van minder dan 100 meter wordt in het algemeen geen secundaire ontsluiting met een duiker toegestaan.

Verzoeken om aanleg van een duiker of overkluizing ten behoeve van uitbreiding van een perceel ten behoeve van bijv. tuin, terras, bedrijfsterrein, etc, worden in het algemeen geweigerd met het oog op de belangen van het waterschap.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning worden in elk geval voorschriften gesteld met betrekking tot de lengte, de diameter, de constructie, de compensatie van het verlies van bergingcapaciteit en de wijze van aanleg van een duiker/overkluizing. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel waterkwantiteit Bouwwerken en transportleidingen/kabels binnen het profiel van vrije ruimte van een primair oppervlaktewaterlichaam

Kader

Op grond van artikel 3.2, tweede lid van de Keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur verboden binnen het profiel van vrije ruimte van een primair oppervlaktewaterlichaam werken te plaatsen, te wijzigen of behouden. Hieronder valt ook het aanleggen, hebben of wijzigen van een bouwwerk, kabel of leiding.

Begripsbepalingen

Bouwwerk: het begrip “bouwwerk” wordt gedefinieerd op de wijze zoals dat plaatsvindt in de model Bouwverordening van de VNG en zoals ook in de rechtspraak toegepast. Het begrip is daarin als volgt gedefinieerd:

elke constructie van hout, steen of ander materiaal, die op de plaats van bestemming, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Kapitaalsintensieve bouwwerken:

De vergunningplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is vereist op basis van het Besluit omgevingsrecht (BOR).

Transportleidingen en kabels: hier bedoeld transportleidingen en kabels van grotere omvang. Voorbeelden hiervan zijn transportleidingen van de waterleidingmaatschappijen met een diameter groter dan 300 mm, hoge druk gastransportleidingen alsmede overige leidingen en kabels met een diameter groter dan 250 mm. Indien een mantelbuis wordt gebruikt, is de diameter van de mantelbuis bepalend.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op de oppervlaktewaterlichamen die op de legger als primair zijn aangeduid en geldt in het geval dat het bouwwerk, transportleiding of kabel binnen het profiel van vrije ruimte van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd, voor zover gelegen buiten de kernzone.

Raakvlakken met ander beleid

Algemene regel obstakels en medegebruik; Algemene regel kabels en leidingen.

Doel van het beleid

De verbodsbepaling heeft ten doel om de mogelijke negatieve gevolgen door de aanwezigheid van kapitaalsintensieve bouwwerken, transportleidingen en kabels voor mogelijke toekomstige verbeteringen van het primaire oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

Motivering van het beleid

Mogelijke toekomstige verbeteringen

Door veranderen van hydrologische randvoorwaarden en klimatologische wijzigingen kan het nodig zijn dat het watersysteem moet worden aangepast om aan de gestelde doelstellingen te kunnen voldoen. Een aanpassing kan zijn dat de omvang van het profiel wordt vergroot. De aanwezigheid van kapitaalsintensieve bouwwerken en van transportleidingen en kabels belemmeren deze mogelijke toekomstige aanpassingen voor langere tijd. Kleine bouwwerken en regionale kabels en leidingen zijn relatief makkelijk en goedkoper te verplaatsen of te verwijderen.

Toetsing

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Naast de hiervoor genoemde belemmeringen\beperkingen, speelt het belang van de initiatiefnemer een rol in de afweging.

Verbeteringen

Indien de aanwezigheid van een kapitaalintensief bouwwerk, transportleiding of kabel, mede gelet op het kostenaspect, niet leidt tot een structurele belemmering van een voorziene toekomstige aanpassing van het oppervlaktewaterlichaam dan vormt dit criterium geen grond om de gevraagde vergunning te weigeren.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van aanleggen, de uitvoering en locatie van het werk. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel

waterkwantiteit

Brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam

Kader

Op grond van artikel 3.4, eerste lid van de Keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur water te brengen in een oppervlaktewaterlichaam.

Begripsbepaling

brengen: het door middel van een werk of via een ander oppervlaktewaterlichaam, brengen van water, niet zijnde hemelwater, in een oppervlaktewaterlichaam;

gevarieerde lozing: een lozing met een gevarieerd debiet bij een vastgestelde lozingsperiode (bijv. lozing van bronneringswater of industriële lozing);

uitstroomvoorziening: een constructie om water in een oppervlaktewater te laten stromen;

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op de waterkwantiteitsaspecten van lozingen, niet zijnde hemelwaterlozingen, in oppervlaktewaterlichamen groter of gelijk dan 100 m3 per uur.

Raakvlakken met ander beleid

Algemene regel versnelde afvoer via nieuw verhard oppervlak.

Doel van het beleid

De onderhavige verbodsbepaling is gericht op bescherming van het watersysteem als geheel en op het voorkomen van overlast als gevolg van lozingen in oppervlaktewaterlichamen.

Motivering van het beleid

Lozingen, niet zijnde hemelwaterlozingen, met een omvang van meer dan 100 m³ per uur kunnen aanleiding geven tot wateroverlast in situaties dat het ontvangende oppervlaktewaterlichaam hier niet op is ingericht. Dit risico doet zich bij kleinere lozingen in het algemeen niet voor. Om die reden zijn deze kleine lozingen via de algemene regel Lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam vrijgesteld van het in de keur opgenomen lozingsverbod.

Toetsing

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de intensiteit van de lozing. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel waterkwantiteit Versnelde afvoer via nieuw verhard oppervlak

Kader

Op grond van artikel 3.3, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen.

Begripsbepaling

Waterneutraal bouwen

In deze beleidsregel wordt uitleg gegeven over hoe het waterschap omgaat met hemelwater lozingen vanaf nieuw verhard oppervlak. Onder nieuw verhard oppervlak kunnen alle oppervlakken worden verstaan die door nieuwbouw, wegen, etc., verhard worden. Hierdoor kan de neerslag ter plaatse niet langer in de (voorheen onverharde) grond infiltreren. Daardoor treedt er een versnelde afvoer van de neerslag op. Deze 'extra' afvoer van neerslag kan worden gecompenseerd. De compensatiemaatregelen moeten zo dicht mogelijk bij het nieuw verhard oppervlak worden gemaakt.

Lozen

Het door middel van een werk of via een ander oppervlaktewaterlichaam, brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing indien voor de voorgenomen hemelwater lozing vanaf nieuw verhard oppervlak door het waterschap geen watertoets is uitgevoerd en geen wateradvies is verstrekt als bedoeld in het Praktisch handboek watertoets van het Waterschap Peel en Maasvallei.

Raakvlakken met ander beleid

Algemene regel brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam; Praktisch handboek watertoets Waterschap Peel en Maasvallei.

Doel van het beleid

Het doel van deze beleidsregel is om de versnelde afvoer van neerslag als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak in het beheersgebied te beperken tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet dus, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterneutraal plaatsvinden.

Motivering van het beleid

Waterneutraal bouwen

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een belangrijk deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam (wegzijging en kwel). Slechts een klein deel stroomt bovengronds af naar het oppervlaktewaterlichaam. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag nauwelijks of niet in de bodem dringen. Vrijwel al het water stroomt direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak moet daarom waterneutraal worden uitgevoerd. Dit betekent dat de aanvrager voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisering van de verharding niet zwaarder wordt belast dan voordien. Dit kan onder andere bereikt worden door het graven van hemelwaterbuffers of het aanleggen van wadi’s. De aanvrager moet bij de aanvraag zelf aangeven op welke manier en waar hij de compensatie gaat maken. Hiermee wordt het functioneren van het watersysteem als geheel gediend (grondwater en oppervlaktewater).

Toetsing

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Een aanvraag voor een vergunning wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande regels:

de beoordeling is gericht op het zo veel mogelijk beperken van afvoer van hemelwater via lozing op een oppervlaktewaterlichaam. Richtlijn hierbij is het Praktisch handboek watertoets Waterschap Peel en Maasvallei.

toelichting:

in overeenstemming met het hiervoor geformuleerde beleid wordt lozing van hemelwater en proceswater zoveel mogelijk voorkomen. Ingestoken wordt op hergebruik van proceswater en op vasthouden (infiltreren) en bergen (tijdelijk bufferen en zo nodig vervolgens gelimiteerd lozen).

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de bergingscapaciteit en lozingsintensiteit. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel waterkwantiteit Onttrekken van water

Kader

Op grond van artikel 3.4, tweede lid van de Keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.

Begripsbepaling

Onttrekken: het door middel van een werk of uit een ander oppervlaktewaterlichaam, halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing indien de voorgenomen wijze van onttrekken leidt tot een onttrekking van meer dan 60 m³ per uur uit een oppervlaktewaterlichaam.

Raakvlakken met ander beleid

Algemene regel onttrekken van water.

Doel van het beleid

De onderhavige verbodsbepaling is er op gericht overlast als gevolg van onttrekkingen uit oppervlaktewaterlichamen te voorkomen.

Motivering van het beleid

Onttrekkingen met een omvang van meer dan 60 m³ per uur kunnen aanleiding geven tot watertekort indien het debiet van het oppervlaktewaterlichaam te beperkt is. Als gevolg van grote onttrekkingen kunnen oppervlaktewaterlichamen (versneld) droogvallen. Dit kan leiden tot beperkingen in het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam zowel in hydrologische als in ecologische zin. Dit risico doet zich bij kleinere onttrekkingen in het algemeen niet voor. Om die reden zijn deze kleine onttrekking via de algemene regel Onttrekken van water, vrijgesteld van het in de keur opgenomen onttrekkingsverbod.

Toetsing

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Naast de hiervoor genoemde belemmeringen\beperkingen, speelt het belang van de initiatiefnemer een rol in de afweging.

Bij een aanvrage om een onttrekkingsvergunning richt de beoordeling zich op de gevolgen van de onttrekking op het functioneren van het oppervlaktewaterlichaam zowel in hydrologische zin als in ecologische zin. Bij de beoordeling speelt de functie die in het Waterbeheerplan aan het oppervlaktewaterlichaam is toegekend een belangrijke rol.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de intensiteit en tijdsduur van de onttrekking in relatie tot de functie die in het Waterbeheerplan aan het oppervlaktewaterlichaam is toegekend. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel grondwater Compenseren waterhuishoudkundige gevolgen

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.3, tweede lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur in een aaneengesloten gebied van ten minste 10 ha. (mede) op de waterhuishouding van dat gebied gerichte maatregelen te treffen als gevolg waarvan inbreuk kan worden gemaakt op de waterhuishouding buiten dat gebied.

Begripsbepaling

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op door derden te treffen maatregelen die (mede) gericht zijn op beïnvloeding van de waterhuishoudkundige situatie van door die derde beheerde gebieden. De vergunningplicht is van toepassing indien de te treffen maatregelen zijn gericht op een aaneengesloten gebied van tenminste 10 ha en als gevolg van die maatregelen inbreuk kan worden gemaakt op de waterhuishouding buiten dat gebied.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Algemene regel versnelde afvoer via nieuw verhard oppervlak

Doel van de beleidsregel

Het voorkomen van negatieve beïnvloeding van het functioneren van het watersysteem buiten het op de vergunningaanvraag betrekking hebbende aaneengesloten gebied.

Motivering van de beleidsregel

De aan de orde zijnde vergunningplicht is in het leven geroepen teneinde te voorkomen dat ingrepen door de beheerder van een aaneengesloten gebied van ten minste 10 ha., uitgevoerd binnen dat gebied, ongewenste effecten hebben op het watersysteem buiten dat gebied.

De beleidsregel is er op gericht een toetsings- en beoordelingskader te bieden voor inkomende vergunningaanvragen. Het toetsings- en beoordelingskader is er op gericht dat een vergunning kan worden verleend zonder nadelige waterhuishoudkundige effecten buiten het betreffende aaneengesloten gebied.

Toetsingscriteria

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Bij de vergunningaanvraag dient een projectplan te worden gevoegd waarin de te treffen maatregelen en de daarmee beoogde effecten zijn beschreven. Uit het projectplan dient tevens te blijken welke effecten de beoogde maatregelen hebben op het aangrenzende gebied en op welke wijze deze effecten zijn gemitigeerd dan wel worden gecompenseerd (nadere uitwerking mitigatie en compensatie, zie bijlage 1). Een vergunningaanvraag waaruit onvoldoende blijkt dat nadelige effecten op het aangrenzende gebied worden voorkomen kan met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gelaten worden. Alvorens hiertoe te besluiten wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de vergunningaanvraag te completeren.

Indien uit de vergunningaanvraag voortvloeit dat werken moeten worden uitgevoerd en/of handelingen moeten worden verricht die vergunningplichtig zijn op grond van een andere verbodsbepaling in de keur, dan wordt voor deze werken en/of handelingen gelijktijdig vergunning aangevraagd.

Een effect op het watersysteem in het aangrenzende gebied van minder dan 5 cm op de grens van het projectgebied wordt niet beschouwd als een nadelig effect op dat aangrenzende gebied.

Als toetsingskader hanteren wij het Waterbeheerplan van het waterschap. Hierin is zowel de huidige situatie beschreven als de doelstellingen voor de toekomst. Een vergunbaar project mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige situatie en mag ook niet leiden tot belemmeringen met het oog op het kunnen bereiken van de in het Waterbeheerplan opgenomen doelstellingen. Een project dient dan ook maatregelen te bevatten waarmee primair te ontstane negatieve gevolgen worden gecompenseerd of voorkomen.

Voorschriften

Aan de vergunning worden zodanige voorschriften verbonden dat nadelige effecten op het watersysteem in het aangrenzend gebied worden voorkomen.

Tevens kunnen in de vergunning meet- en monitoringsverplichtingen worden opgenomen met het oog op het verwerven van inzicht in de gevolgen van de in het plangebied verrichte werken op het watersysteem in het aangrenzend gebied. Daarbij kan de verplichting worden opgenomen dat het waterschap periodiek wordt geïnformeerd over de monitoringsresultaten.

Onder verwijzing naar artikel 6.20 Waterwet en artikel 3.2, derde lid van de Keur kan het waterschap zo nodig een financiële zekerheidsstelling eisen voor de nakoming van krachtens de vergunning geldende verplichtingen of voor de dekking van aansprakelijkheid voor schade, voortvloeiend uit door de vergunde handelingen (of het staken daarvan) veroorzaakte nadelige gevolgen voor het watersysteem.

Beleidsregel grondwater Beregening sportvelden

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.6, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

Begripsbepalingen

Sportveld Gronden in gebruik voor recreatieve doelstellingen, zoals golfterreinen, voetbalvelden en dergelijke

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op grondwateronttrekking ten behoeve van beregening van sportvelden, waarbij de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m³/uur

of

voor zover deze zijn gelegen binnen de op de kaart behorende bij artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening aangeduide gebieden:

1. bufferzones verdroogde natuurgebieden

2. Roerdalslenk en voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei

3. Venloschol en voor zover de onttrekking plaatsvindt dieper dan 5 meter boven NAP

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Relatie met Wetgeving

• Waterwet: voor vergunningen voor het onttrekken en infiltreren van water zijn voornamelijk procedurele bepalingen opgenomen.

• Waterbesluit: geeft bepalingen over het melden en meten van grondwater, en algemene bepalingen omtrent de watervergunning.

• Waterregeling: geeft indieningsvereisten voor meldingen en vergunningaanvragen.

• Deze activiteit kan m.e.r (beoordelings-)plichtig zijn op grond van Besluit m.e.r. Categorie C15.1 en D15.2.

• Er kan een relatie zijn met bijvoorbeeld Wet bodembescherming (bijv. bodemsanering), Wet milieubeheer/Wabo en daaronder hangende Amvb's (bijv. lozen van bronneringswater op riolering).

• Op deze activiteit kan de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn.

• Op deze activiteit kan de Tracéwet van toepassing zijn.

• Veelal zal voor het onttrekken een provinciale grondwaterheffing (artikel 7.7 Waterwet) moeten worden betaald.

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

• Grondwaterrichtlijn van de Europese Kaderrichtlijn Water.

• Provinciaal Omgevingsplan Limburg, Beleidskader industriële grondwateronttrekkingen, bronbemalingen en grondwatersaneringen en beregening sportvelden.

In de Algemene Regels behorend bij de Keur is voor een aantal typen onttrekkingen een vrijstelling van de vergunningplicht op genomen. In de algemene regels zijn de criteria genoemd waaronder een onttrekking op basis van een melding kan worden uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een meldingsplichtige onttrekking gelden voorschriften.

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor grondwatersanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor beregening en bevloeiing voor landbouwkundige doeleinden

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor overige doeleinden

Normen en richtlijnen

Om voor de adviseurs, opdrachtgever en uitvoerder uniformiteit in het toetsingskader aan te brengen, sluit het waterschap aan bij de Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling, Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM).

Doel van de beleidsregel

Doel van beleid

De beleidsregel geeft aan hoe het waterschap omgaat met zijn vergunningverlenende bevoegdheid. Dit heeft twee doeleinden:

• Preventieve werking: initiatiefnemers kunnen bij het ontwerp al rekening houden met de

eisen van het waterschap.

• Uniforme en heldere afweging: om de afweging voor de vergunning transparant voor de

initiatiefnemer en andere belanghebbenden te laten verlopen.

Doel van grondwaterbeleid

De onderhavige verbodsbepaling is gericht op het beschermen van de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater en op overige bij het grondwater betrokken belangen.

Motivering van de beleidsregel

De provincie bepaalt het strategisch grondwaterbeleid. Het waterschap neemt dit beleid over in haar beleidsplannen en regelgeving. Deze beleidsregel vindt zijn basis in het hier bedoelde beleid.

Toetsingscriteria

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Een aanvraag voor een vergunning ten behoeve van een grondwateronttrekking voor beregening sportvelden wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande regels:

1. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking leidt tot een permanente verlaging van de grondwaterstand aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied..

toelichting:

bij de bepaling van de daadwerkelijk onttrokken en vergunde hoeveelheden grondwater wordt uitgegaan van de hoeveelheden, opgenomen in het grondwaterregister. Bij de bepaling van de omvang van de permanente verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied wordt gebruik gemaakt van hydrologische modelberekeningen, waarbij uitgegaan wordt van een modelonnauwkeurigheid van 0,05 meter. Dit houdt in dat pas bij een verlaging van meer dan 0,05 meter sprake is van een verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied. Indien de verlaging middels compenserende maatregelen teniet wordt gedaan, kan alsnog vergunning worden verleend.

2. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking plaatsvindt in de

Roerdalslenk, voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei en

Venloschol, voor zover de onttrekking plaatsvindt dieper dan 5 meter boven NAP.

toelichting:

de gebieden Roerdalslenk en Venloschol zijn aangegeven op de kaart behorende bij artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening. Het grondwater dat zich bevindt onder de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk en het grondwater dat zich dieper dan 5 meter boven NAP in de Venloschol bevindt, is bestemd voor hoogwaardig gebruik (grondwater voor menselijke consumptie of in direct contact komt met producten voor menselijke consumptie). Beregening van sportvelden is geen vorm van hoogwaardig gebruik.

3. er wordt alleen vergunning verleend indien spaarzaam en doelmatig grondwater wordt onttrokken.

toelichting:

In overleg met de Nederlandse Golf Federatie is door de provincie Limburg bepaald, dat het vochttekort van 200 mm per jaar mag worden “bijgeregend” uit grondwater. Dit betekent dat niet meer onttrokken mag worden dan de te beregenen oppervlakte in m² vermenigvuldigd met 0,2 meter per jaar.

Rapportage om de aanvraag te onderbouwen

In artikel 6.19 van de Waterregeling is onder andere bepaald dat de aanvrager van een vergunning moet beschrijven wat de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling (hier: grondwateronttrekking en/of infiltratie) zijn, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De aard en het detailniveau van de gevolgen die in beeld moeten worden gebracht, zullen verschillen per onttrekking. De volgende aspecten kunnen bijvoorbeeld een rol spelen:

• verlaging/verhoging grondwaterstanden en/of stijghoogten in het watervoerend pakket;

• invloed op gewenste grondwater- en oppervlaktewater regime (GGOR);

• invloedsfeer van de onttrekking waarbij de verlaging op de kaart in de regel door middel van contouren per 5 cm verlaging wordt aangegeven;

• verlaging van grondwaterstanden bij gevoelige objecten (bebouwing, waterkeringen, infrastructuur en kunstwerken, bomen, natuur, landbouw, zettinggevoelige gronden). Waar relevant en mogelijk ook de verlaging ten opzichte van historische fluctuaties in beeld brengen;

• berekening van zetting, klink of negatieve kleef alsmede, indien relevant, gevolgen voor fundering;

• gevolgen van zetting en grondwaterstandsverandering voor landbouw, natuur, bebouwing, waterkeringen, infrastructuur, kunstwerken en eventuele archeologische of aardkundige waarden;

• de invloed van de onttrekking/infiltratie op aanwezige bodemverontreinigingen;

• bij retourbemaling of bij infiltratie van hemelwater: de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit in het (grond)waterlichaam.

Bij de analytische berekeningen modelberekeningen moet worden aangegeven van welke uitgangspunten ten aanzien van de ondergrond zijn gebruikt (laagindeling, KD-waarden, c-waarden) en welke uitgangspunten gebruikt zijn met betrekking tot de onttrekking zelf (afmetingen en diepte bouwput, filterdiepte etc.).

Verder moet inzicht worden gegeven in de samenstelling van het te onttrekken respectievelijk te infiltreren grondwater. Het is van belang om de samenstelling hiervan te kennen in verband met de lozing op het oppervlaktewater of riolering en omdat te infiltreren water de kwaliteit van het grondwater niet mag verslechteren. Bij het onderzoek naar de kwaliteit van water kan het onder meer gaan om het gehalte aan chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV, BZV.

Beschrijving maatregelen en/of voorzieningen

In artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling is, als indieningsvereiste voor vergunningsaanvragen voor grondwateronttrekkingen respectievelijk infiltraties, onder meer bepaald dat een beschrijving moet worden gegeven van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking of infiltratie te voorkomen of te beperken. Bij die maatregelen kan worden gedacht aan:

• beperken onttrekking door civieltechnische of geohydrologische maatregelen (werken binnen damwand, werken in den natte, onderwaterbeton, bodem injecteren, etc.);

• infiltratiemiddelen om (gevolgen van) grondwaterpeilverlaging te beperken;

• geoptimaliseerd onttrekkingsregime om effecten te minimaliseren (bijvoorbeeld laten opkomen grondwaterpeil tijdens onderbrekingen in het werk);

• funderingsvervangende of ondersteunende constructies;

• overige maatregelen zoals beregening natuur, isolatie bodemverontreiniging door schermen, etc.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de omvang en duur van de onttrekking. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel grondwater bronbemaling en proefbronnering

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.6, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

Begripsbepalingen

Bronbemaling Het onttrekken van grondwater ten behoeve van het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen

Hydrologisch gevoelig gebied De gebieden die als zodanig op de bij deze beleidsregel behorende kaart zijn aangegeven

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op grondwateronttrekking ten behoeve van bronbemaling, waarbij:

1. de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 50.000 m³ per maand of

2. de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer bedraagt dan 100 m³ per uur of

3. de onttrekking langer duurt dan 6 maanden

of

voor zover deze zijn gelegen binnen de op de kaart behorende bij artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening aangeduide gebieden:

1. bufferzones verdroogde natuurgebieden

2. Roerdalslenk en voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei

3. Venloschol en voor zover de onttrekking plaatsvindt dieper dan 5 meter boven NAP

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Relatie met Wetgeving

• Waterwet: Voor vergunningen voor het onttrekken en infiltreren van water zijn voornamelijk procedurele bepalingen opgenomen.

• Waterbesluit: Geeft bepalingen over het melden en meten van grondwater, en algemene bepalingen omtrent de watervergunning.

• Waterregeling: Geeft indieningsvereisten voor meldingen en vergunningaanvragen.

• Deze activiteit kan m.e.r (beoordelings-)plichtig zijn op grond van Besluit m.e.r. Categorie C15.1 en D15.2.

• Er kan een relatie zijn met bijvoorbeeld Wet bodembescherming (bijv. bodemsanering), Wet milieubeheer/Wabo en daaronder hangende Amvb's (bijv. lozen van bronneringswater op riolering).

• Op deze activiteit kan de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn.

• Op deze activiteit kan de Tracéwet van toepassing zijn.

• Veelal zal voor het onttrekken een provinciale grondwaterheffing (artikel 7.7 Waterwet) moeten worden betaald.

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

• Grondwaterrichtlijn en de Europese Kaderrichtlijn Water.

• Provinciaal Omgevingsplan Limburg, Beleidskader industriële grondwateronttrekkingen, bronbemalingen en grondwatersaneringen en beregening sportvelden.

In de Algemene Regels behorend bij de Keur is voor een aantal typen onttrekkingen een vrijstelling van de vergunningplicht op genomen. In de algemene regels zijn de criteria genoemd waaronder een onttrekking op basis van een melding kan worden uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een meldingsplichtige onttrekking gelden voorschriften.

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor grondwatersanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor beregening en bevloeiing voor landbouwkundige doeleinden

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor overige doeleinden

Normen en richtlijnen

Om voor de adviseurs, opdrachtgever en uitvoerder uniformiteit in het toetsingskader aan te brengen, sluit het waterschap aan bij de Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling, Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM).

Doel van de beleidsregel

Doel van beleid

De beleidsregel geeft aan hoe het waterschap omgaat met zijn vergunningverlenende bevoegdheid. Dit heeft twee doeleinden:

• Preventieve werking: initiatiefnemers kunnen bij het ontwerp al rekening houden met de

eisen van het waterschap.

• Uniforme en heldere afweging: om de afweging voor de vergunning transparant voor de

initiatiefnemer en andere belanghebbenden te laten verlopen.

Doel van grondwaterbeleid

De onderhavige verbodsbepaling is gericht op het beschermen van de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater en op overige bij het grondwater betrokken belangen.

Motivering van de beleidsregel

De provincie bepaalt het strategisch grondwaterbeleid. Het waterschap neemt dit beleid over in haar beleidsplannen en regelgeving. Deze beleidsregel vindt zijn basis in het hier bedoelde beleid.

Toetsingscriteria

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Een aanvraag voor een vergunning ten behoeve van een grondwateronttrekking voor bronbemaling en proefbronnering wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande regels:

1. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking leidt tot een permanente verlaging van de grondwaterstand aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied.

toelichting:

bij de bepaling van de daadwerkelijk onttrokken en vergunde hoeveelheden grondwater wordt uitgegaan van de hoeveelheden, opgenomen in het grondwaterregister. Bij de bepaling van de omvang van de permanente verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied wordt gebruik gemaakt van hydrologische modelberekeningen, waarbij uitgegaan wordt van een modelonnauwkeurigheid van 0,05 meter. Dit houdt in dat pas bij een verlaging van meer dan 0,05 meter sprake is van een verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied. Indien de verlaging middels compenserende maatregelen teniet wordt gedaan, kan alsnog vergunning worden verleend.

2. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking plaatsvindt in de

Roerdalslenk, voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei en

Venloschol, voor zover de onttrekking plaatsvindt dieper dan 5 meter boven NAP.

toelichting:

de gebieden Roerdalslenk en Venloschol zijn aangegeven op de kaart behorende bij artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening. Het grondwater dat zich bevindt onder de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk en het grondwater dat zich dieper dan 5 meter boven NAP in de Venloschol bevindt, is bestemd voor menselijke consumptie. Hieronder wordt watergebruik verstaan waaraan de Warenwet eisen stelt. Bronbemaling is geen vorm van hoogwaardig gebruik.

3. er wordt alleen vergunning verleend indien spaarzaam en doelmatig grondwater wordt onttrokken.

toelichting:

beoogd wordt het effect van het onttrekken ten behoeve van bronbemaling op de grondwaterstand zo beperkt mogelijk te doen zijn. De benodigde hoeveelheid en de benodigde intensiteit van de grondwateronttrekking wordt beoordeeld. Dit aspect komt in het vooroverleg aan de orde.

4. er wordt alleen vergunning verleend indien schade als gevolg van de onttrekking door de vergunninghouder kan worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeelden van schade zijn: zetting, landbouwschade en verspreiding van verontreiniging.

toelichting:

grondwateronttrekkingen ten behoeve van bronbemaling kunnen diverse gevolgen hebben, afhankelijk van de omvang, de duur en de locatie van de onttrekking. Schade kan worden voorkomen door het treffen van technische voorziening (bijv. gebruik damwanden of retourbemaling). Schade kan ook financieel worden gecompenseerd.

Rapportage om de aanvraag te onderbouwen

In artikel 6.19 van de Waterregeling is onder andere bepaald dat de aanvrager van een vergunning moet beschrijven wat de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling (hier: grondwateronttrekking en/of infiltratie) zijn, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De aard en het detailniveau van de gevolgen die in beeld moeten worden gebracht, zullen verschillen per onttrekking. De volgende aspecten kunnen bijvoorbeeld een rol spelen:

• verlaging/verhoging grondwaterstanden en/of stijghoogten in het watervoerend pakket;

• invloed op gewenste grondwater- en oppervlaktewater regime (GGOR);

• invloedsfeer van de onttrekking waarbij de verlaging op de kaart in de regel door middel van contouren per 5 cm verlaging wordt aangegeven;

• verlaging van grondwaterstanden bij gevoelige objecten (bebouwing, waterkeringen, infrastructuur en kunstwerken, bomen, natuur, landbouw, zettinggevoelige gronden). Waar relevant en mogelijk ook de verlaging ten opzichte van historische fluctuaties in beeld brengen;

• berekening van zetting, klink of negatieve kleef alsmede, indien relevant, gevolgen voor fundering;

• gevolgen van zetting en grondwaterstandsverandering voor landbouw, natuur, bebouwing, waterkeringen, infrastructuur, kunstwerken en eventuele archeologische of aardkundige waarden;

• de invloed van de onttrekking/infiltratie op aanwezige bodemverontreinigingen;

• bij retourbemaling of bij infiltratie van hemelwater: de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit in het (grond)waterlichaam.

Bij de analytische berekeningen modelberekeningen moet worden aangegeven van welke uitgangspunten ten aanzien van de ondergrond zijn gebruikt (laagindeling, KD-waarden, c-waarden) en welke uitgangspunten gebruikt zijn met betrekking tot de onttrekking zelf (afmetingen en diepte bouwput, filterdiepte etc.).

Verder moet inzicht worden gegeven in de samenstelling van het te onttrekken respectievelijk te infiltreren grondwater. Het is van belang om de samenstelling hiervan te kennen in verband met de lozing op het oppervlaktewater of riolering en omdat te infiltreren water de kwaliteit van het grondwater niet mag verslechteren. Bij het onderzoek naar de kwaliteit van water kan het onder meer gaan om het gehalte aan chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV, BZV.

Beschrijving maatregelen en/of voorzieningen

In artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling is, als indieningsvereiste voor vergunningsaanvragen voor grondwateronttrekkingen respectievelijk infiltraties, onder meer bepaald dat een beschrijving moet worden gegeven van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking of infiltratie te voorkomen of te beperken. Bij die maatregelen kan worden gedacht aan:

• beperken onttrekking door civieltechnische of geohydrologische maatregelen (werken binnen damwand, werken in den natte, onderwaterbeton, bodem injecteren, etc.);

• infiltratiemiddelen om (gevolgen van) grondwaterpeilverlaging te beperken;

• geoptimaliseerd onttrekkingsregime om effecten te minimaliseren (bijvoorbeeld laten opkomen grondwaterpeil tijdens onderbrekingen in het werk);

• funderingsvervangende of ondersteunende constructies;

• overige maatregelen zoals beregening natuur, isolatie bodemverontreiniging door schermen, etc.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de omvang en duur van de onttrekking. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie. Ten aanzien van vergunningen voor bronbemaling zullen specifieke voorschriften worden verbonden ter voorkoming of beperking negatieve gevolgen voor de betrokken belangen.

Beleidsregel grondwater Grondwatersanering

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.6, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

Begripsbepalingen

Grond- en grondwatersanering het onttrekken van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting om de kwaliteit van grond of grondwater te verbeteren

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op grondwateronttrekking voor grond- en grondwatersanering, waarbij:

1. de te onttrekken hoeveelheid grondwater meer dan 20.000 m³ per maand of

2. de onttrekking langer duurt dan 36 maanden

of

voor zover deze zijn gelegen binnen de op de kaart behorende bij artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening aangeduide gebieden:

1. bufferzones verdroogde natuurgebieden

2. Roerdalslenk en voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei

3. Venloschol en voor zover de onttrekking plaatsvindt dieper dan 5 meter boven NAP

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Relatie met Wetgeving

• Waterwet: Voor vergunningen voor het onttrekken en infiltreren van water zijn voornamelijk procedurele bepalingen opgenomen.

• Waterbesluit: Geeft bepalingen over het melden en meten van grondwater, en algemene bepalingen omtrent de watervergunning.

• Waterregeling: Geeft indieningsvereisten voor meldingen en vergunningaanvragen.

• Deze activiteit kan m.e.r (beoordelings-)plichtig zijn op grond van Besluit m.e.r. Categorie C15.1 en D15.2.

• Er kan een relatie zijn met bijvoorbeeld Wet bodembescherming (bijv. bodemsanering), Wet milieubeheer/Wabo en daaronder hangende Amvb's (bijv. lozen van bronneringswater op riolering).

• Op deze activiteit kan de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn.

• Op deze activiteit kan de Tracéwet van toepassing zijn.

• Veelal zal voor het onttrekken een provinciale grondwaterheffing (artikel 7.7 Waterwet) moeten worden betaald.

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

• Grondwaterrichtlijn van de Europese Kaderrichtlijn Water.

• Provinciaal Omgevingsplan Limburg, Beleidskader industriële grondwateronttrekkingen, bronbemalingen en grondwatersaneringen en beregening sportvelden.

In de Algemene Regels behorend bij de Keur is voor een aantal typen onttrekkingen een vrijstelling van de vergunningplicht op genomen. In de algemene regels zijn de criteria genoemd waaronder een onttrekking op basis van een melding kan worden uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een meldingsplichtige onttrekking gelden voorschriften.

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor grondwatersanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor beregening en bevloeiing voor landbouwkundige doeleinden

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor overige doeleinden

Normen en richtlijnen

Om voor de adviseurs, opdrachtgever en uitvoerder uniformiteit in het toetsingskader aan te brengen, sluit het waterschap aan bij de Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling, Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM).

Doel van de beleidsregel

Doel van beleid

De beleidsregel geeft aan hoe het waterschap omgaat met zijn vergunningverlenende bevoegdheid. Dit heeft twee doeleinden:

• Preventieve werking: initiatiefnemers kunnen bij het ontwerp al rekening houden met de

eisen van het waterschap.

• Uniforme en heldere afweging: om de afweging voor de vergunning transparant voor de

initiatiefnemer en andere belanghebbenden te laten verlopen.

Doel van grondwaterbeleid

De onderhavige verbodsbepaling is gericht op het beschermen van de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater en op overige bij het grondwater betrokken belangen.

Motivering van de beleidsregel

De provincie bepaalt het strategisch grondwaterbeleid. Het waterschap neemt dit beleid over in haar beleidsplannen en regelgeving. Deze beleidsregel vindt zijn basis in het hier bedoelde beleid.

Toetsingscriteria

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Een aanvraag voor een vergunning ten behoeve van een grondwateronttrekking voor grondwatersanering wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande regels:

1. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking leidt tot een permanente verlaging van de grondwaterstand aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied..

toelichting:

bij de bepaling van de daadwerkelijk onttrokken en vergunde hoeveelheden grondwater wordt uitgegaan van de hoeveelheden, opgenomen in het grondwaterregister als bedoeld in de Waterwet Bij de bepaling van de omvang van de permanente verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied wordt gebruik gemaakt van hydrologische modelberekeningen, waarbij uitgegaan wordt van een modelonnauwkeurigheid van 0,05 meter. Dit houdt in dat pas bij een verlaging van meer dan 0,05 meter sprake is van een verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied. Indien de verlaging middels compenserende maatregelen teniet wordt gedaan, kan alsnog vergunning worden verleend.

2. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking plaatsvindt in de

Roerdalslenk, voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei en

Venloschol, voor zover de onttrekking plaatsvindt dieper dan 5 meter boven NAP.

toelichting:

de gebieden Roerdalslenk en Venloschol zijn aangegeven op de kaart behorende bij artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening. Het grondwater dat zich bevindt onder de bovenste Brunssumklei in de Roerdalslenk en het grondwater dat zich dieper dan 5 meter boven NAP in de Venloschol bevindt, is bestemd voor menseljike consumptie. Hieronder wordt watergebruik verstaan waaraan de Warenwet eisen stelt. Grondwatersanering is geen vorm van hoogwaardig gebruik.

3. er wordt alleen vergunning verleend indien spaarzaam en doelmatig grondwater wordt onttrokken.

toelichting:

beoogd wordt het effect van het onttrekken ten behoeve van grondwatersanering op de grondwaterstand zo beperkt mogelijk te doen zijn. De benodigde hoeveelheid en de benodigde intensiteit van de grondwateronttrekking wordt beoordeeld.

4. er wordt alleen vergunning verleend indien schade als gevolg van de onttrekking door de vergunninghouder kan worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeelden van schade zijn: zetting, landbouwschade en verspreiding van verontreiniging.

toelichting:

grondwateronttrekkingen ten behoeve van grondwatersanering kunnen diverse gevolgen hebben, afhankelijk van de omvang, de duur en de locatie van de onttrekking. Schade kan worden voorkomen door het treffen van technische voorziening (bijv. gebruik damwanden of retourbemaling). Schade kan ook financieel worden gecompenseerd.

Rapportage om de aanvraag te onderbouwen

In artikel 6.19 van de Waterregeling is onder andere bepaald dat de aanvrager van een vergunning moet beschrijven wat de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling (hier: grondwateronttrekking en/of infiltratie) zijn, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De aard en het detailniveau van de gevolgen die in beeld moeten worden gebracht, zullen verschillen per onttrekking. De volgende aspecten kunnen bijvoorbeeld een rol spelen:

• verlaging/verhoging grondwaterstanden en/of stijghoogten in het watervoerend pakket;

• invloed op gewenste grondwater- en oppervlaktewater regime (GGOR);

• invloedsfeer van de onttrekking waarbij de verlaging op de kaart in de regel door middel van contouren per 5 cm verlaging wordt aangegeven;

• verlaging van grondwaterstanden bij gevoelige objecten (bebouwing, waterkeringen, infrastructuur en kunstwerken, bomen, natuur, landbouw, zettinggevoelige gronden). Waar relevant en mogelijk ook de verlaging ten opzichte van historische fluctuaties in beeld brengen;

• berekening van zetting, klink of negatieve kleef alsmede, indien relevant, gevolgen voor fundering;

• gevolgen van zetting en grondwaterstandsverandering voor landbouw, natuur, bebouwing, waterkeringen, infrastructuur, kunstwerken en eventuele archeologische of aardkundige waarden;

• de invloed van de onttrekking/infiltratie op aanwezige bodemverontreinigingen;

• bij retourbemaling of bij infiltratie van hemelwater: de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit in het (grond)waterlichaam.

Bij de analytische berekeningen modelberekeningen moet worden aangegeven van welke uitgangspunten ten aanzien van de ondergrond zijn gebruikt (laagindeling, KD-waarden, c-waarden) en welke uitgangspunten gebruikt zijn met betrekking tot de onttrekking zelf (afmetingen en diepte bouwput, filterdiepte etc.).

Verder moet inzicht worden gegeven in de samenstelling van het te onttrekken respectievelijk te infiltreren grondwater. Het is van belang om de samenstelling hiervan te kennen in verband met de lozing op het oppervlaktewater of riolering en omdat te infiltreren water de kwaliteit van het grondwater niet mag verslechteren. Bij het onderzoek naar de kwaliteit van water kan het onder meer gaan om het gehalte aan chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV, BZV.

Beschrijving maatregelen en/of voorzieningen

In artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling is, als indieningsvereiste voor vergunningsaanvragen voor grondwateronttrekkingen respectievelijk infiltraties, onder meer bepaald dat een beschrijving moet worden gegeven van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking of infiltratie te voorkomen of te beperken. Bij die maatregelen kan worden gedacht aan:

• beperken onttrekking door civieltechnische of geohydrologische maatregelen (werken binnen damwand, werken in den natte, onderwaterbeton, bodem injecteren, etc.);

• infiltratiemiddelen om (gevolgen van) grondwaterpeilverlaging te beperken;

• geoptimaliseerd onttrekkingsregime om effecten te minimaliseren (bijvoorbeeld laten opkomen grondwaterpeil tijdens onderbrekingen in het werk);

• funderingsvervangende of ondersteunende constructies;

• overige maatregelen zoals beregening natuur, isolatie bodemverontreiniging door schermen, etc.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de omvang en duur van de onttrekking. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie. Ten aanzien van vergunningen voor grondwatersanering zullen specifieke voorschriften worden verbonden ter voorkoming of beperking negatieve gevolgen voor de betrokken belangen.

Beleidsregel grondwater Industriële onttrekkingen ≤ 150.000 m³ per jaar

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.6, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

Begripsbepalingen

Industriële onttrekking Alle grondwateronttrekkingen, niet zijnde bronbemaling, bodem- en grondwatersanering, landbouw, openbare drinkwatervoorziening of beregening sportvelden ≤ 150.000 m³ per jaar

Hydrologisch gevoelig gebied De gebieden die als zodanig op de bij deze beleidsregel behorende kaart zijn aangegeven

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op grondwateronttrekking ten behoeve van industriële doeleinden, waarbij de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m³/uur en waarbij niet meer dan 150.000 m³ per jaar wordt onttrokken.

of

voor zover deze zijn gelegen binnen de op de kaart behorende bij artikel 3.16 van de Provinciale Omgevingsverordening aangeduide gebieden:

1. bufferzones verdroogde natuurgebieden

2. Roerdalslenk en voor zover de onttrekking plaatsvindt onder de bovenste Brunssumklei

3. Venloschol en voor zover de onttrekking plaatsvindt dieper dan 5 meter boven NAP

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Relatie met Wetgeving

• Waterwet: Voor vergunningen voor het onttrekken en infiltreren van water zijn voornamelijk procedurele bepalingen opgenomen. In artikel 6.4 Waterwet is bepaald dat de provincie bevoegd gezag is bij industriële onttrekkingen waarbij de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt;

• Waterbesluit: Geeft bepalingen over het melden en meten van grondwater, en algemene bepalingen omtrent de watervergunning.

• Waterregeling: Geeft indieningsvereisten voor meldingen en vergunningaanvragen.

• Deze activiteit kan m.e.r (beoordelings-)plichtig zijn op grond van Besluit m.e.r. Categorie C15.1 en D15.2.

• Er kan een relatie zijn met bijvoorbeeld Wet bodembescherming (bijv. bodemsanering), Wet milieubeheer/Wabo en daaronder hangende Amvb's (bijv. lozen van bronneringswater op riolering).

• Op deze activiteit kan de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn.

• Op deze activiteit kan de Tracéwet van toepassing zijn.

• Veelal zal voor het onttrekken een provinciale grondwaterheffing (artikel 7.7 Waterwet) moeten worden betaald.

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

• Grondwaterrichtlijn en de Europese Kaderrichtlijn Water.

• Provinciaal Omgevingsplan Limburg, Beleidskader industriële grondwateronttrekkingen, bronbemalingen en grondwatersaneringen en beregening sportvelden.

In de Algemene Regels behorend bij de Keur is voor een aantal typen onttrekkingen een vrijstelling van de vergunningplicht op genomen. In de algemene regels zijn de criteria genoemd waaronder een onttrekking op basis van een melding kan worden uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een meldingsplichtige onttrekking gelden voorschriften.

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor grondwatersanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor beregening en bevloeiing voor landbouwkundige doeleinden

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor overige doeleinden

Normen en richtlijnen

Om voor de adviseurs, opdrachtgever en uitvoerder uniformiteit in het toetsingskader aan te brengen, sluit het waterschap aan bij de Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling, Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM).

Doel van de beleidsregel

Doel van beleid

De beleidsregel geeft aan hoe het waterschap omgaat met zijn vergunningverlenende bevoegdheid. Dit heeft twee doeleinden:

• Preventieve werking: initiatiefnemers kunnen bij het ontwerp al rekening houden met de eisen van het waterschap.

• Uniforme en heldere afweging: om de afweging voor de vergunning transparant voor deinitiatiefnemer en andere belanghebbenden te laten verlopen.

Doel van grondwaterbeleid

De onderhavige verbodsbepaling is gericht op het beschermen van de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater en op overige bij het grondwater betrokken belangen.

Motivering van de beleidsregel

De provincie bepaalt het strategisch grondwaterbeleid. Het waterschap neemt dit beleid over in haar beleidsplannen en regelgeving. Deze beleidsregel vindt zijn basis in het hier bedoelde beleid.

Toetsingscriteria

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Een aanvraag voor een vergunning ten behoeve van een industriële grondwateronttrekking wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande regels:

1. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking leidt tot een permanente verlaging van de grondwaterstand aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied..

toelichting:

bij de bepaling van de daadwerkelijk onttrokken en vergunde hoeveelheden grondwater wordt uitgegaan van de hoeveelheden, opgenomen in het grondwaterregister. Bij de bepaling van de omvang van de permanente verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied wordt gebruik gemaakt van hydrologische modelberekeningen, waarbij uitgegaan wordt van een modelonnauwkeurigheid van 0,05 meter. Dit houdt in dat pas bij een verlaging van meer dan 0,05 meter sprake is van een verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied. Indien de verlaging middels compenserende maatregelen teniet wordt gedaan, kan alsnog vergunning worden verleend.

2. er wordt alleen vergunning verleend indien het bedrijf spaarzaam en doelmatig met het onttrokken grondwater omgaat.

toelichting:

met het oog op de bescherming van de hoeveelheid beschikbaar grondwater, dient het gebruik van deze grondstof spaarzaam en doelmatig te zijn. Een spaarzaam en doelmatig gebruik heeft voor het bedrijf als voordeel dat de kosten van de grondwaterheffing en van de zuiveringsheffing (lozen van door het productieproces vervuild bedrijfsafvalwater) beperkt kunnen worden. In het kader van de in deze regel bedoelde beoordeling van de aanvraag, wordt tevens beoordeeld of alternatieven voor grondwater in redelijkheid kunnen worden ingezet ter beperking van de behoefte aan grondwater.

3. er wordt alleen vergunning verleend indien schade als gevolg van de onttrekking door de vergunninghouder kan worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeelden van schade zijn: zetting, landbouwschade en verspreiding van verontreiniging.

toelichting:

grondwateronttrekkingen kunnen diverse gevolgen hebben, afhankelijk van de omvang, de duur en de locatie van de onttrekking. Schade kan worden voorkomen door het treffen van technische voorziening (bijv. gebruik damwanden of retourbemaling). Schade kan ook financieel worden gecompenseerd.

Rapportage om de aanvraag te onderbouwen

In artikel 6.19 van de Waterregeling is onder andere bepaald dat de aanvrager van een vergunning moet beschrijven wat de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling (hier: grondwateronttrekking en/of infiltratie) zijn, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De aard en het detailniveau van de gevolgen die in beeld moeten worden gebracht, zullen verschillen per onttrekking. De volgende aspecten kunnen bijvoorbeeld een rol spelen:

• verlaging/verhoging grondwaterstanden en/of stijghoogten in het watervoerend pakket;

• invloed op gewenste grondwater- en oppervlaktewater regime (GGOR);

• invloedsfeer van de onttrekking waarbij de verlaging op de kaart in de regel door middel van contouren per 5 cm verlaging wordt aangegeven;

• verlaging van grondwaterstanden bij gevoelige objecten (bebouwing, waterkeringen, infrastructuur en kunstwerken, bomen, natuur, landbouw, zettinggevoelige gronden). Waar relevant en mogelijk ook de verlaging ten opzichte van historische fluctuaties in beeld brengen;

• berekening van zetting, klink of negatieve kleef alsmede, indien relevant, gevolgen voor fundering;

• gevolgen van zetting en grondwaterstandsverandering voor landbouw, natuur, bebouwing, waterkeringen, infrastructuur, kunstwerken en eventuele archeologische of aardkundige waarden;

• de invloed van de onttrekking/infiltratie op aanwezige bodemverontreinigingen;

• bij retourbemaling of bij infiltratie van hemelwater: de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit in het (grond)waterlichaam.

Bij de analytische berekeningen modelberekeningen moet worden aangegeven van welke uitgangspunten ten aanzien van de ondergrond zijn gebruikt (laagindeling, KD-waarden, c-waarden) en welke uitgangspunten gebruikt zijn met betrekking tot de onttrekking zelf (afmetingen en diepte bouwput, filterdiepte etc.).

Verder moet inzicht worden gegeven in de samenstelling van het te onttrekken respectievelijk te infiltreren grondwater. Het is van belang om de samenstelling hiervan te kennen in verband met de lozing op het oppervlaktewater of riolering en omdat te infiltreren water de kwaliteit van het grondwater niet mag verslechteren. Bij het onderzoek naar de kwaliteit van water kan het onder meer gaan om het gehalte aan chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV, BZV.

Beschrijving maatregelen en/of voorzieningen

In artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling is, als indieningsvereiste voor vergunningsaanvragen voor grondwateronttrekkingen respectievelijk infiltraties, onder meer bepaald dat een beschrijving moet worden gegeven van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking of infiltratie te voorkomen of te beperken. Bij die maatregelen kan worden gedacht aan:

• beperken onttrekking door civieltechnische of geohydrologische maatregelen (werken binnen damwand, werken in den natte, onderwaterbeton, bodem injecteren, etc.);

• infiltratiemiddelen om (gevolgen van) grondwaterpeilverlaging te beperken;

• geoptimaliseerd onttrekkingsregime om effecten te minimaliseren (bijvoorbeeld laten opkomen grondwaterpeil tijdens onderbrekingen in het werk);

• funderingsvervangende of ondersteunende constructies;

• overige maatregelen zoals beregening natuur, isolatie bodemverontreiniging door schermen, etc.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de omvang en duur van de onttrekking. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel waterkering Kabels en leidingen in en nabij waterkeringen

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.2 eerste lid van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur kabels en/of leidingen, inclusief bijbehorende voorzieningen (zoals bijvoorbeeld kwelschermen, appendages voor kathodische bescherming) te leggen, te verwijderen of te wijzigen.

Begripsbepaling

In het kader van deze beleidsregel wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal groepen kabels/leidingen:

• Kabel: alle kabels waaronder elektriciteits-, signaal- en telecommunicatiekabels, inclusief bijbehorende voorzieningen. Glasvezelkabels vallen niet onder kabels omdat deze altijd in een mantelbuis worden gelegd. Glasvezelkabels worden daarom als kleine leiding beoordeeld.

• Mantelbuis: een korte drukloze leidingen ter bescherming van kabels en/of mediumvoerende leidingen, veelal gelegen onder wegen, op- en afritten, bouwwerken of beplanting.

• Kleine (druk)leidingen: een leiding met een inwendige diameter tot maximaal 125 millimeter en/of een maximale druk van 10 bar, inclusief bijbehorende voorzieningen. Hieronder vallen onder andere huisaansluitingen voor water en gas, mantelbuizen voor glasvezelkabels en drainageleidingen.

• Grote (druk)leidingen: een leiding met een inwendige diameter van meer dan 125 millimeter en/of een druk van meer dan 10 bar, inclusief bijbehorende voorzieningen. Hieronder vallen onder andere hoofdtransportleidingen. Grote (druk)leidingen zijn (vaak) kapitaalintensieve objecten.

• Bijbehorende voorzieningen: voorzieningen die noodzakelijk zijn vanuit waterkeringtechnische overwegingen of voor het in goede staat behouden van het kabel- of leidingnet. Dit zijn bijvoorbeeld kwelschermen, kleikisten, appendages voor kathodische bescherming, drukregulatiesystemen en afsluiters.

• Verstoringszone: zone om de leiding waarbinnen de invloed van de aanwezigheid of bezwijken van de leiding merkbaar is.

• Veiligheidszone: zone naast de waterkering waarbinnen een lekkage van de leiding de stabiliteit van de waterkering in gevaar kan brengen.

afbeelding binnen de regeling

Figuur: veiligheidszone bij een parallelle leiding

afbeelding binnen de regeling

Figuur: veiligheidszone bij een kruisende leiding

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op het leggen, wijzigen of verwijderen van kabels en/of leidingen, inclusief bijbehorende voorzieningen (zoals bijvoorbeeld kwelschermen, appendages voor kathodische bescherming) binnnen de kernzone en beschermingszones.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

Mogelijk zijn op de voorgenomen activiteiten ook nog andere beleidsregels of algemene regels van toepassing. Het waterschap kan u hierover nader informeren.

Relatie met normen

Voor leidingen in en nabij waterstaatswerken is de NEN 3650 en NEN 3651 van toepassing.

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van waterkeringen als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Bij het aanbrengen van kabels en leidingen in de kernzone en beschermingszones van een waterkering is het voornamelijk van belang dat de waterkerende functie van de waterkering is gegarandeerd.

Motivering van de beleidsregel

Algemeen

De aanleg en de aanwezigheid van kabels en leidingen kan de waterkerende functie van de waterkering aantasten. Het waterschap is daarom terughoudend in het toestaan van kabels en leidingen binnen de kernzone en de beschermingszones. Het waterschap hanteert de 'nee, tenzij'-benadering bij het toetsen van deze watervergunningsaanvragen.

Schade aan leidingen komt regelmatig voor. Dit kan grote gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. Schade aan de waterkering door verweking of explosie moet worden voorkomen door de leidingen die dit effect kunnen veroorzaken en die niet noodzakelijk in de kernzone of beschermingszones moeten liggen, buiten die zones aan te leggen.

Dijkkruisende kabels en/of leidingen

Kruisingen van kabels en/of leidingen met de waterkering verdienen aparte aandacht. Een kabel en/of leiding die de waterkering kruist verminderd de weerstand voor grond- en/of kwelwater. Daarom moeten deze kruisingen zo aangelegd worden, dat het risico van falen (van zowel de waterkering als de kabel en/of leiding) zo klein mogelijk wordt.

Drainage

Voor de ontwatering van landbouw- of andere percelen, kan het soms wenselijk zijn drainage aan te leggen. Drainage binnen het leggerprofiel van de waterkering verhoogt echter het risico op het aantrekken van (extra) kwelwater. Soms kan drainage waterstaatkundig voordelig zijn, als het de afvoer van spanningswater uit de waterkering bevordert, of als het voorkomt dat hemelwater zich ophoopt tussen de waterkering en een aanberming tegen de waterkering. Voor het aanbrengen en hebben van drainage in de kern- en beschermingszone van een waterkering wordt daarom alleen watervergunning verleend als er waterstaatkundig geen negatieve effecten ontstaan.

Toetsingscriteria

Algemeen

1. Het ontwerp, de aanleg en het beheer van leidingen in en nabij waterkeringen moet uitgevoerd worden conform de NEN 3650 serie en NEN 3651, de Leidraad waterkerende kunstwerken en de randvoorwaarden die hierbij door het waterschap worden gesteld;

2. Het toepassen van de openfront-, geslotenfront- en pneumatische boortechniek is binnen de kernzone en beschermingszones niet toegestaan;

3. Voor nieuwe leidingen binnen de kernzone en veiligheidszone moet een sterkteberekening worden uitgevoerd conform de NEN 3650 serie en de Leidraad waterkerende kunstwerken.

Parallel aan een waterkering gelegen grote (druk)leidingen

4. Leidingen moeten gelegd worden buiten het profiel van vrije ruimte vermeerderd met de straal van de verstoringszone.

Parallel aan een waterkering gelegen kabels, kleine (druk)leidingen en mantelbuizen

5. Kabels en leidingen moeten gelegd worden:

- buiten de kernzone en beschermingszones;

- als de aanvrager aantoont dat dit niet mogelijk is, binnen de beschermingszone en buitenbeschermingszone;

- als ook dat niet mogelijk is, met uitzondering van vloeistofleidingen, ter plaatse van de binnenkruin. Vloeistofleidingen dienen in zo’n situatie bij voorkeur in de teenlijn aangelegd te worden, rekeninghoudende met de eisen conform de NEN 3651.

6. Kabels en leidingen mogen niet in het talud van de waterkering gelegd worden.

7. De toepassing van mantelbuizen parallel aan de waterkering en binnen de veiligheidszone wordt alleen toegestaan als het volgens de NEN 3650-serie en NEN 3651 noodzakelijk is. Deze situaties zijn:

- onder een afrit of zijweg;

- als er sprake is van bundeling van kabels bij horizontaal gestuurde boring (HDD techniek);

De mantelbuis moet dan buiten het profiel van vrije ruimte worden gelegd;

8. Als een kabel of leiding inclusief verstoringszone binnen het profiel van vrije ruimte komt te liggen, moet ter plaatse een vervangende waterkering worden aangelegd. Het ontwerp moet voldoen aan de NEN 3651 en de Leidraad Kunstwerken.

Dijkkruisende kabels en leidingen (algemeen)

9. Kabels en leidingen moeten de waterkering haaks kruisen;

10. Toepassing van mantelbuizen bij dijkkruisingen is alleen toegestaan bij glasvezelverbindingen of bij bundeling van meer dan twee kabels en/of leidingen;

11. Dijkkruisende leidingen moeten als een stuk gelegd worden;

12. Een leidingkruising moet drukloos gemaakt en afgesloten kunnen worden

• In mediumvoerende leidingen moeten daarom afsluiters aan de binnendijkse en de buitendijkse zijde van de waterkering geplaatst worden. De afsluiters moeten ook tijdens hoogwaterperiodes bereikbaar en bedienbaar zijn.

• Niet mediumvoerende leidingen (zoals mantelbuizen of buizen voor glasvezelkabels) moeten ter plaatse van het in- en uittredepunt of ter plaatse van de binnen- en buitenkruinlijn van de waterkring worden afgedicht met 10 tot 20 centimeter flexibel synthetisch rubber.

Traditionele dijkkruisingen (open ontgraving/persing)

13. Dijkkruisingen moeten in open ontgraving gerealiseerd worden. Indien de aanvrager kan aantonen dat er geen andere uitvoeringswijze mogelijk is, dan is in overleg met het waterschap een dijkkruising door middel van de ‘Direct Pipe’-methode toegestaan;

14. Ter plaatse van de binnen- en/of buitenkruinlijn moeten kabels en leidingen worden voorzien van een kwelscherm, tenzij de kruising boven het MHW plaatsvindt. Het kwelscherm moet een radius hebben van ten minste 50 centimeter rondom de buitenzijde van de kabel of leiding.

Dijkkruisende horizontaal gestuurde boringen (HDD´s)

15. Ter plaatse van de kruin moet de kabel of leiding een diepte hebben van minimaal 10,00 meter. Indien deze minimale gronddekking niet realiseerbaar is mag deze onder uitvoering van maatregelen (conform NEN 3651) worden gereduceerd;

16. Ter plaatse van kruisingen met constructies (zoals damwanden en kwelschermen) moet de bovenzijde van de kabels en leidingen ten minste 5,00 meter onder de onderzijde van de constructie komen te liggen;

17. Ter plaatse van het in en uittredepunt van de HDD moet een kwelscherm met kleikist worden aangebracht. Het kwelscherm moet een radius hebben van ten minste 50 centimeter rondom de buitenzijde van de kabel of leiding.

Beleidsregel waterkering Bouwwerken

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.2, eerste lid is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van de kern- en bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.2, tweede lid is het verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Begripsbepaling

Het begrip “bouwwerk” wordt gedefinieerd op de wijze zoals dat plaatsvindt in de model Bouwverordening van de VNG en zoals ook in de rechtspraak toegepast. Het begrip is daarin als volgt gedefinieerd:

elke constructie van hout, steen of ander materiaal, die op de plaats van bestemming, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.

Daarnaast worden er in deze beleidsregel de volgende definities toegepast:

• herbouw: onder herbouw wordt verstaan het weer opnieuw opbouwen van een bestaand pand dat door een calamiteit (grotendeels) verloren is gegaan;

• dijkstrekking: een over een lengte van minimaal 50 meter aaneengesloten gelijksoortige waterkering.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op:

1. nieuw bouwwerk, en

2. herbouw van het huidige bouwwerk

welke zijn gelegen binnnen de kern-, beschermingszones en het profiel van vrije ruimte, die opgenomen zijn in de legger van het waterschap.

Het bewust herbouwen van een bouwwerk wordt gezien als een nieuw bouwwerk.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Op handelingen die onder het toepassingsbereik van deze regeling vallen, kan ook andere

regelgeving van toepassing zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Waterwet, de Wabo of de Flora- en faunawet. Indien bijvoorbeeld voor een bepaalde handeling een ontheffing op grond van de Waterwet, Wabo of Flora- en faunawet nodig is, dan zal naast het voldoen aan deze beleidsregel, apart een ontheffing moeten worden aangevraagd bij het desbetreffende bevoegd gezag.

Wanneer een activiteit onder bepaalde voorwaarden wordt uitgevoerd, kan het zijn dat deze activiteit niet vergunningplichtig is. Deze situaties heeft het waterschap opgenomen in algemene regels en vallen niet onder deze beleidsregel.

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is om het voor alle betrokkenen intern en extern transparant te maken op welke manier het waterschap bouwwerken binnen de kern- en beschermingszones beoordeeld. Hierbij staat de veiligheid tegen overstroming van de waterkering voorop. Vanuit die randvoorwaarde maakt het waterschap een belangenafweging. Een basisvoorwaarde voor het instemmen met medegebruik is dat het beheer van de waterkering niet wordt belemmerd door het medegebruik. Met beheer wordt bedoeld alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst.

Motivering van de beleidsregel

Vanuit de maatschappij bestaat de wens om bouwwerken die geen waterkerende functie hebben op waterkeringen te plaatsen. In het verleden zijn al veel niet waterkerende bouwwerken op een waterkering aangebracht. Dat kan gaan om een woning, bedrijfsgebouw, transformatorhuis of een brug. Deze werken moeten goed worden gereguleerd opdat de veiligheid van de waterkeringen nu en in de toekomst niet in gevaar komt. Ook het beheer en onderhoud mogen niet worden belemmerd en niet tot onevenredig hoge kosten voor het waterschap leiden.

Functioneren waterkering

De waterkering dient zoveel mogelijk vrij te zijn van bouwwerken, omdat niet waterkerende objecten of werkzaamheden nabij een waterkering in beginsel het waterkerend vermogen en beheer van de kering in gevaar kunnen brengen, belemmeren of de kosten van het beheer onevenredig kunnen doen toenemen.

Kans op piping

Deze kans is aanwezig bij zowel op palen als op staal gefundeerde bebouwing. Door

zetting van slappe grondlagen kunnen onder de fundering of funderingsbalken holle ruimten ontstaan, waardoor de kans op uitschuring van gronddeeltjes door stromend grondwater toeneemt. De kans daarop wordt versterkt als de grondopbouw wordt doorbroken en/of funderingspalen met een verzwaarde punt worden toegepast (waardoor rondom de palen holle ruimte ontstaat).

Kans op instabiliteit

Een op staal gefundeerd bouwwerk geeft zijn belasting direct af aan de ondergrond. Deze hogere belasting beïnvloedt de stabiliteit van de waterkering direct; de mate waarin is zonder berekeningen echter moeilijk aan te geven. Wel kan gesteld worden dat bij zwaardere, maar (als gevolg van met name windbelasting) ook bij hogere bouwwerken, de afname van stabiliteit aanzienlijk kan zijn. Een reductie van deze nadelige effecten kan worden verkregen door de bebouwing op voldoende afstand uit de waterkering te plaatsen. Het meest effectief is toepassing van een fundering op palen in plaats van een fundering op

staal.

Kans op erosie

Door doorbreking van de bekleding van de waterkering neemt zeker bij overslag maar ook bij zware regenval de kans op erosie van de kruin en binnentalud nabij bouwwerken toe. Dit effect zal nog worden versterkt door de verwachte toename van menselijke activiteiten, zoals grondbewerking in tuinen. Indien de erosie niet zal leiden tot bezwijken van de waterkering (bijvoorbeeld bij een ruimer profiel of flauwere taludhelling) behoeft het ontbreken van een goede erosiebestendige bekleding overigens geen groot bezwaar te zijn.

Beheer van de waterkering

De aanwezigheid van bouwwerken op kruin en/of taluds werken belemmerend op de mogelijkheden tot beheer van de waterkering. Controle van de afmetingen van de waterkering en inspectie op mogelijk schade kunnen niet goed worden uitgevoerd.

Door het met grond ophogen van de waterkering (kruin/binnentalud) nabij bouwwerken neemt de kans op schade aan de bouwwerken toe, tenzij bij het ontwerp van het bouwwerk en de fundering ervan afdoende op dit risico wordt geanticipeerd. Vaak moet overgestapt worden naar een aangepaste onderhoudsmethode.

Het op hoogte onderhouden van het grondlichaam onder de bebouwing is uiteraard onmogelijk, zowel bij een fundering op staal als een fundering op palen. Hier mag op den duur geen gevaar voor de waterkering uit voortvloeien.

Toetsingscriteria

Algemeen

1. Op aangeven van het waterschap dient met berekeningen te worden aangetoond dat bouwwerken het waterkerend vermogen van de waterkering, nu en in de toekomst niet in gevaar brengt. De aspecten die daarbij beoordeeld worden zijn macrostabiliteit, microstabiliteit, erosiebestendigheid en piping;

2. Bouwwerken mogen de mogelijkheid tot inspectie en onderhoud van de waterkering niet belemmeren;

3. Bouwwerken binnen de beheer- en onderhoudsstrook van 4 meter, vanaf de binnen- en buitenteen van de waterkering, zijn toegestaan mits het beheer en onderhoud vanaf de kruin mogelijk is;

4. Bouwwerken mogen niet tot extra kosten leiden voor het beheer van de waterkering;

5. Bouwwerken mogen niet worden gefundeerd op paalkoppen met een verzwaarde voet;

Specifiek: Bouwwerken kernzone

6. Een nieuw bouwwerk moet voortkomen uit een zwaarwegend belang;

7. Het bouwwerk moet buiten het profiel van vrije ruimte en de bijbehorende beheer- en onderhoudsstrook van 4 meter worden aangelegd;

8. Herbouw moet binnen het bestaande bouwoppervlak plaatsvinden;

9. Wanneer op korte termijn volgens een vastgesteld plan maatregelen of een dijkversterking wordt uitgevoerd, dient de herbouw te worden afgestemd met het waterschap.;

Specifiek: Bouwwerken beschermingszone

10. Het bouwwerk moet buiten het profiel van vrije ruimte en de bijbehorende beheer- en onderhoudsstrook van 4 meter worden aangelegd.

Specifiek: Verheelde en aangeheelde waterkering

11. Voldaan moet worden aan het tweede, derde en vierde toetsingscriteria onder Algemeen.

12. Het bouwwerk moet buiten het profiel van vrije ruimte en de bijbehorende beheer- en onderhoudsstrook van 4 meter worden aangelegd.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Specifiek: Dijkstrekkingen met aaneengesloten bestaande bouwwerken

13. Bouwwerken binnen de waterkering, de bijbehorende beschermingszones of het profiel van vrije ruimte zijn niet toegestaan, tenzij:

a. bestaande aanliggende bebouwing ook binnen de waterkering, bijbehorende beschermingszone of profiel van vrije ruimte staat;

b. het bouwwerk niet voorbij de bestaande naastliggende doorgaande gevellijn wordt geplaatst, en

c. voldaan moet worden aan de criteria onder “Algemeen”.

Specifiek: Hoge bouwwerken en constructies

14. Bijvoorbeeld windmolens en (zend)masten die rechtstreeks in de ondergrond verankerd zijn kunnen een extra nadelige invloed hebben op de waterkering (faalmechanismen stabiliteit en piping). Trillingen van windmolens en reacties van windbelastingen op hoge masten kunnen deze negatieve invloed veroorzaken en moeten daarom vermeden worden. Voor dit soort bouwwerken binnen de kern- en beschermingszones wordt daarom in principe geen vergunning verleend.

Beleidsregel waterkering Wegen

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.2, eerste lid is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van het profiel van vrije ruimte door, anders dan in overeenstemming met de functie daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen.

Op grond van artikel 3.2, tweede lid is het verboden zonder watervergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen of te behouden.

Begripsbepaling

Onder een weg wordt verstaan een voor het verkeer geschikt gemaakte strook grond. Hieronder vallen onverharde wegen, gesloten verhardingen en open verhardingen.

Onverharde wegen zijn aangelegd zonder wegcunet (zoals wandelpaden, zandwegen of schelpenpaden). Gesloten verhardingen zijn opgebouwd uit een materiaal dat na het aanbrengen een solide geheel vormt en niet meer op te delen is, zoals asfalt en beton. Bij open verhardingen bestaat het wegdek uit losse elementen, zoals klinkers, stelconplaten of tegels.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op het aanleggen of onderhouden van een weg binnen het profiel van vrije ruimte.

De beleidsregel is niet bedoeld om de wegen die voor de inwerkingtreding van deze beleidsregel aanwezig waren, te legaliseren.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Op handelingen die onder het toepassingsbereik van deze regeling vallen, kan ook andere

regelgeving van toepassing zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Waterwet, de Wabo of de Flora- en faunawet. Indien bijvoorbeeld voor een bepaalde handeling een ontheffing op grond van de Waterwet, Wabo of Flora- en faunawet nodig is, dan zal naast het voldoen aan deze beleidsregel, apart een ontheffing moeten worden aangevraagd bij het

desbetreffende bevoegd gezag.

Wanneer een activiteit onder bepaalde voorwaarden wordt uitgevoerd, kan het zijn dat deze activiteit niet vergunningplichtig is. Deze situaties heeft het waterschap opgenomen in algemene regels en vallen niet onder deze beleidsregel.

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is om voor alle betrokkenen intern en extern transparant te maken op welke manier het waterschap wegen binnen het profiel van vrije ruimte beoordeeld. Hierbij staat de veiligheid tegen overstroming van de waterkering voorop. Vanuit die randvoorwaarde maakt het waterschap een belangenafweging. Een basisvoorwaarde voor het instemmen met medegebruik is dat het beheer van de waterkering niet wordt belemmerd door het medegebruik. Met beheer wordt bedoeld alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst.

Motivering van de beleidsregel

Vanuit de maatschappij bestaat de wens om wegen die geen waterkerende functie hebben op waterkeringen te plaatsen. In het verleden zijn al veel wegen op een waterkering aangebracht. Deze werken moeten goed worden gereguleerd opdat de veiligheid van de waterkeringen nu en in de toekomst niet in gevaar komt. Ook het beheer en onderhoud mogen niet worden belemmerd en niet tot onevenredig hoge kosten voor het waterschap leiden.

Functioneren waterkering

De waterkering dient zoveel mogelijk vrij te zijn van wegen, omdat wegen nabij een waterkering in beginsel het waterkerend vermogen en beheer van de kering in gevaar kunnen brengen, belemmeren of de kosten van het beheer onevenredig kunnen doen toenemen.

Kans op kwel

Bij (half)verharde wegen op waterkeringen bestaat het gevaar dat door het zakken van

de relatief poreuze funderingsconstructie van de verharding (veelal zand bij open bestrating en puin of slakken (een restproduct van de hoogovens) bij een gesloten verharding) de doorlatendheid van de waterkering toeneemt.

Dit effect kan bij een starre wegconstructie op de relatief slappe ondergrond nog worden

versterkt door het ontstaan van onderloopsheid van die constructie.

Kans op instabiliteit

De verkeersbelasting van wegen op waterkeringen kan de stabiliteit van de waterkering in

negatieve zin beïnvloeden. Dit effect kan doorgaans worden gecompenseerd door een

verbreding van de voet van de waterkering.

Kans op erosie

Met name het met auto’s berijden van de waterkering brengt een vergrote kans op beschadiging

van de grasmat direct naast de verharding met zich mee. Kwetsbare plekken zijn met name de bermen en de op- en afritten. De erosiebestendigheid van de bekleding zal daardoor afnemen.

Beheer van de waterkering

De aanwezigheid van wegen op kruin en/of taluds werken belemmerend op de mogelijkheden tot beheer van de waterkering. Controle van de afmetingen van de waterkering en inspectie op mogelijk schade kunnen niet goed worden uitgevoerd.

In geval van verzakkingen zijn de onderhoudskosten hoog. Vaak is het daarbij lastig om een duidelijke veroorzaker van de verzakking aan te wijzen, waardoor discussie ontstaat over de kostenverdeling tussen wegbeheerder en waterkeringbeheerder. Het op elkaar afstemmen van onderhoudsplanningen van wegbeheerders en waterkeringbeheerders is moeilijk, vanwege verschillende zichtperiodes, verschillende werkwijzen en politieke ontwikkelingen. Dit is op te lossen door vooraf afspraken te maken.

Toetsingscriteria

Algemeen

1. Een weg mag het waterkerend vermogen van de waterkering, nu en in de toekomst niet in gevaar mag brengen. De aspecten die daarbij beoordeeld worden zijn macrostabiliteit, erosiebestendigheid en piping;

2. Wegen mogen de mogelijkheid tot inspectie en onderhoud van de waterkering niet belemmeren;

3. Wegen mogen niet tot extra kosten leiden voor het beheer van de waterkering.

Specifiek: Wegen profiel van vrije ruimte

4. Een weg moet op een zodanige wijze worden aangebracht dat er geen negatieve effect optreedt op de waterkerende functie;

5. Met stabiliteits- en zettingsberekeningen moet worden aangetoond dat een weg het waterkerend vermogen niet in gevaar brengt:

a. in de aanlegfase;

b. in de gebruiksfase inclusief verkeersbelasting;

c. bij gebruik van verkeersdrempels;

6. De afwatering van de verharding mag geen negatieve gevolgen hebben op de erosie en stabiliteit van de waterkering;

7. De kosten voor het onderhoud van de weg liggen te allen tijde bij de vergunninghouder. Ook als het waterschap verzoekt de weg te verwijderen voor onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering. Hiervoor zal zoveel mogelijk een termijn van aanzegging gelden van 3 maanden;

8. Bij het afgeven van watervergunningen voor nieuwe wegen worden duidelijke afspraken gemaakt over:

a. het onderhoud en de kerende hoogte van de waterkering;

b. de financiering van het beheer en onderhoud. Het waterschap draagt bij aan het onderhoud als ware het een ‘groene waterkering’ (onbebouwd);

c. de maximaal toelaatbare verkeersbelasting op de waterkering.

Specifiek: Onderhoud aan bestaande wegen

9. Voor het verbeteren, aanpassen of vervangen van een bestaande weg moet voldaan worden aan de criteria onder “Algemeen” en “Specifiek: Wegen profiel van vrije ruimte”.

Specifiek: Op en afritten

10. Per perceel gelegen aan de dijk is 1 ontsluiting toegestaan. Bovendien geldt dat als redelijkerwijs gebruik gemaakt kan worden van bestaande op- en afritten, al dan niet met een kleine aanpassing daarvan, geen vergunning verleend zal worden voor nieuwe ontsluitingen;

11. Bij splitsing van percelen moet de bestaande ontsluiting gehandhaafd blijven en moet deze voor de opgesplitste delen van het perceel als ontsluiting blijven dienen. Nieuwe op en afritten worden om reden van opsplitsing van percelen niet vergund;

12. Nieuwe taludhellingen moeten geleidelijk aansluiten op dijktaluds. Het ontwerp is ter beoordeling door het waterschap.

Beleidsregel waterkering Milieu-, bodem- en archeologisch onderzoek en bodemenergiesystemen in en nabij waterkeringen

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.2 eerste lid van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur ontgravingen, sonderingen en/of boringen uit te voeren in de waterkering en bijbehorende beschermingszone. Hieronder valt ook het uitvoeren van milieu-, bodem- of archeologisch onderzoek, het plaatsen van peilbuizen, het realiseren van een bodemenergiesysteem en het uitvoeren van sonderingen en grondboringen.

Begripsbepaling

In deze beleidsregel worden de volgende begrippen onderscheiden:

• Bodemenergiesysteem: een systeem waarbij door middel van warmtewisselaars energie (waaronder warmte) wordt onttrokken aan het (diepe) grondwater.

• Milieu-, bodem- en archeologisch onderzoek: alle soorten onderzoek waarbij sonderingen/boringen worden uitgevoerd of grond wordt ontgraven. Hieronder vallen in ieder geval ook het uitvoeren van sonderingen/boringen, het plaatsen van peilbuizen, het graven van proefsleuven en het uitvoeren van explosievenonderzoek;

• Hoogwaterseizoen: periode van 15 oktober tot en met 15 maart.

• MHW: maatgevende hoogwaterstand, dit is het ontwerppeil behorende bij de norm volgens de Waterwet.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op het in alle waterkeringen en bijbehorende beschermingszones:

- uitvoeren van grondboringen;

- uitvoeren van sonderingen;

- plaatsen of verwijderen van peilbuizen;

- plaatsen van bodemenergiesystemen;

- uitvoeren van milieu-, bodem-, archeologisch, of explosievenonderzoek.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Wetgeving

In verband met de diepte tot waarop bodemenergiesystemen worden aangelegd beïnvloeden deze systemen ook het diepe grondwater. Daarom is er behalve een watervergunning op basis van de Keur van het waterschap voor de realisatie van bodemenergiesystemen ook een watervergunning in gevolge art. 6.4 Waterwet (onttrekken van grondwater) vereist. De provincie is hiervoor bevoegd gezag.

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

Mogelijk zijn op de voorgenomen activiteiten ook nog andere beleidsregels of algemene regels van toepassing. Het waterschap kan u hierover nader informeren.

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van waterkeringen als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Met betrekking tot het uitvoeren van milieu-, bodem- of archeologisch onderzoek, het plaatsen van peilbuizen, het realiseren van een bodemenergiesysteem en het uitvoeren van sonderingen en grondboringen is het met name van belang dat de stabiliteit en de waterkerende functie van de waterkering is gegarandeerd en dat een toename van kwel wordt voorkomen.

Motivering van de beleidsregel

Beheer en onderhoud

Het uitvoeren van milieu-, bodem- of archeologisch onderzoek, het plaatsen van peilbuizen, het realiseren van een bodemenergiesysteem en het uitvoeren van sonderingen en grondboringen heeft relatief weinig invloed op het beheer en onderhoud van de waterkering. Het is van belang dat de waterkering, en in het bijzonder het buitentalud, voor aanvang van het hoogwaterseizoen volledig is hersteld. Het is daarom in principe niet toegestaan dit soort onderzoek uit te voeren gedurende het hoogwaterseizoen

Functioneren waterkering

Bij het uitvoeren van boringen, sonderingen en diepere ontgravingen bestaat het risico dat de afdichtende kleilaag van de waterkering doorsneden wordt. Hierdoor kunnen kwelstromen ontstaan en wordt het risico op piping vergroot.

Bij grote ontgravingen kunnen problemen ontstaan met de stabiliteit van de waterkering, in het bijzonder als deze ontgravingen in het talud of bij de teen van de waterkering plaatsvinden. Daarnaast kunnen door het uitvoeren van boringen, sonderingen en/of het plaatsen van peilbuizen veranderingen in de grondwaterstand ontstaan. Veranderingen in de grondwaterstand kunnen leiden tot stabiliteitsproblemen bij waterkeringen.

Toetsingscriteria

Milieu-, bodem- en archeologisch onderzoek

1. Het uitvoeren van milieu- of archeologisch onderzoek binnen de kernzone is alleen toegestaan indien er een zwaarwegend belang wordt aangetoond (bijvoorbeeld wanneer het onderzoek vanuit andere wetgeving vereist is).

2. Ontgravingen moeten zover mogelijk uit de kernzone blijven en mogen niet dieper worden dan voor het onderzoek noodzakelijk is.

3. Indien de ontgraving dieper wordt dan 0,5 meter, moet de initiatiefnemer aantonen dat de stabiliteit van de waterkering niet in gevaar is.

4. Boringen en sonderingen binnen het profiel van vrije ruimte zijn alleen toegestaan indien het intredepunt van de sondering/boring boven het MHW ligt of als de noodzaak voor sonderingen/boringen op die locatie is aangetoond.

5. Peilbuizen/waterspanningsmeters die langer blijven staan dan 30 dagen, of die blijven staan in het hoogwaterseizoen moeten worden voorzien van een kwelscherm.

6. Niet meer in gebruik zijnde peilbuizen/waterspanningmeters moeten worden verwijderd.

7. Gaten die zijn ontstaan door de werkzaamheden moeten direct volledig worden gevuld met zwelklei of bentoniet, ten behoeve van een blijvend waterdichte afdichting

8. Seismische onderzoeken in/op de waterkering zijn niet toegestaan. Seismisch onderzoek in de beschermingszones is alleen toegestaan indien de aanvrager aantoont dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterkering.

9. Verticale boringen binnen de kern- en beschermingszones mogen alleen worden uitgevoerd bij rivierwaterafvoeren van minder dan 1000 m³/s gemeten te Borgharen/St. Pieter.

Bodemenergiesystemen

10. Bronnen die geplaatst worden binnen de beschermingszones dienen in overleg met het waterschap beoordeeld te worden. Indien noodzakelijk dient met een berekening aangetoond te worden wat het effect is op de waterkering.

Beleidsregel waterkering Ophogingen en ontgravingen in en nabij waterkeringen

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.2 eerste lid van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur ophogingen te realiseren of ontgravingen uit te voeren in de waterkering en bijbehorende beschermingszones.

Begripsbepaling

In deze beleidsregel worden de volgende begrippen onderscheiden.

• Ophoging: iedere tijdelijke of permanente verhoging van het maaiveld.

• Ontgravingen: iedere tijdelijke of permanente verlaging van het maaiveld.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op het verhogen en verlagen van het maaiveld op alle waterstaatswerken zijnde waterkeringen en bijbehorende beschermingszones.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Wetgeving

Voor grote ontgravingen/ontgrondingen kan een vergunning op basis van de Ontgrondingenwet vereist zijn.

Voor veel soorten kabels en leidingen geldt een minimaal en/of een maximaal toelaatbare gronddekking. Voor ontgravingen of ophogingen boven kabels en leidingen is daarom ook toestemming van de kabel- en/of leidingbeheerder noodzakelijk.

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

Mogelijk zijn op de voorgenomen activiteiten ook nog andere beleidsregels of algemene regels van toepassing. Het waterschap kan u hierover nader informeren.

Normen en richtlijnen

Om voor de ontgrondingsbedrijven uniformiteit in het toetsingskader aan te brengen, sluit het waterschap aan bij de CUR-aanbeveling 113 'Oeverstabiliteit bij zandwinputten', die is opgesteld voor ontgrondingen.

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is het beschermen van de functie van waterkeringen als onderdeel van het totale waterstaatkundige systeem. Bij ontgravingen en ophogingen is het van belang dat er geen verschuivingen van de oever en/of het dijklichaam optreden, waardoor de stabiliteit en daarmee de waterkerende functie van de waterkering negatief zou kunnen worden beïnvloed.

Motivering van de beleidsregel

Beheer en onderhoud

Ophogingen tegen de waterkering kunnen gevolgen hebben voor het uitvoeren onderhoud van de waterkering, bijvoorbeeld doordat maaivakken worden onderbroken.

Functioneren waterkering

Ontgravingen en ophogingen kunnen op een aantal manieren gevaar opleveren voor de waterkering. Het heeft vooral invloed op de stabiliteit van de waterkering. Bij een ontgraving of ophoging is het mogelijk dat er verzakkingen optreden. Als deze verzakkingen in (de buurt van) waterkeringen plaatsvinden, kunnen ze een negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de waterkering.

Als ophogingen plaatsvinden boven leidingen zal dit leiden tot extra belasting van de leidingen. Beschadigingen aan leidingen in of nabij waterkeringen vormen een groot risico voor de stabiliteit van de waterkering.

Ophogingen van het maaiveld nabij de waterkering kunnen ertoe leiden dat er een laagte ontstaat tussen de waterkering en de ophoging. Hierdoor kan de waterkering aan de teen/voet verweken hetgeen een negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering.

Toetsingscriteria

Ontgravingen

1. Permanente ontgravingen binnen het profiel van vrije ruimte van de waterkering zijn niet toegestaan;

2. Bij ontgravingen dieper dan 0,5 meter dient door middel van stabiliteitsberekeningen aangetoond te worden dat de ontgraving geen negatieve invloed heeft op de stabiliteit van de waterkering;

3. Als na de ontgraving een afdichtende kleilaag van minder dan 1,50 meter overblijft, moet door middel van berekeningen aangetoond worden dat de ontgraving geen toename aan de hoeveelheid kwel als gevolg zal hebben. Eventuele mitigerende maatregelen kunnen hierbij meegerekend worden.

Ophogingen

4. Permanente ophogingen voor perceelsontsluitingen worden in principe alleen toegestaan als het perceel nog niet ontsloten is en er redelijkerwijs geen andere wijze van ontsluiten mogelijk is;

5. Bij ophogingen op/tegen de waterkering dient de ophoging te worden afgewerkt met daarvoor geschikte kleigrond. Geschikte kleigrond is:

• voor het buitentalud: klei met erosiebestendigheid categorie 1, met een lutumpercentage tussen 25%-37%;

• voor het binnentalud: klei met erosiebestendigheid categorie 2, met een lutumpercentage tussen 15%-25%;

6. Bij ophogingen van meer dan 1,50 meter en ophogingen in zettingsgevoelige gebieden moet door middel van stabiliteits- en zettingsberekeningen worden aangetoond dat de ophoging geen negatieve invloed heeft op de waterkering, aanwezige voorzieningen in de waterkering (bijvoorbeeld aanwezige kabels en/of leidingen) of andere waterstaatswerken (waaronder eventueel aanwezige oppervlaktewaterlichamen);

7. Ophogingen moeten zo worden aangelegd dat de afwatering van de waterkering niet gehinderd wordt en geen verweking van de waterkering kan optreden.

Beleidsregel waterkering Profiel van vrije ruimte

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.2 eerste lid van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur handelingen of effecten van deze handelingen te verrichten binnen het profiel van vrije ruimte.

Op grond van artikel 3.2 tweede lid van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen, te wijzigen of te behouden.

Begripsbepaling

Het begrip Profiel van Vrije Ruimte is gedefinieerd als: het gebied dat nodig is om toekomstige verbeteringen aan de waterkering te kunnen realiseren. Met het opnemen van een Profiel van Vrije Ruimte wordt beoogd ontwikkelingen te voorkomen die het realiseren van de voorgenomen verbetering onmogelijk maken of slechts mogelijk te maken zijn via verwijdering of aanpassing van werken met grote financiële consequenties. Het Profiel van Vrije Ruimte staat onafhankelijk van de in de legger vastgestelde kernzone en beschermingszones van de waterkering.

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op het verrichten van handelingen of effecten van deze handelingen binnen het profiel van vrije ruimte.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Mogelijk zijn op de voorgenomen activiteiten ook nog andere beleidsregels of algemene regels van toepassing. Het waterschap kan u hierover nader informeren.

Doel van de beleidsregel

Het doel van deze beleidsregel is om te kunnen beoordelen of een handeling en/of de effecten hiervan binnen het profiel van vrije ruimte ligt. Daartoe wordt in deze beleidsregel aangegeven hoe het profiel van vrije ruimte in een concrete situatie moet worden bepaald als dit niet in de legger is aangegeven.

Bepaling van profiel van vrije ruimte

1. Algemeen

Bij het bepalen van het Profiel van Vrije Ruimte wordt onderscheid gemaakt in het Profiel van Vrije Ruimte ter hoogte van groene waterkeringen, ter hoogte van harde constructies in de vorm van kademuren en demontabele keringen en ter hoogte van combinatie waterkeringen bestaande uit een groene waterkering met erop een harde constructie. Ieder type waterkering zal afzonderlijk worden besproken.

Aspecten die van invloed zij op het Profiel van Vrije Ruimte

De huidige waterkeringen in het beheergebied van waterschap Peel en Maasvallei hebben een veiligheidsnorm van 1/50 jaar of 1/250 jaar. Vanaf 2024 dienen alle primaire waterkeringen langs de Limburgse Maas te zijn verbeterd tot een veiligheidsnorm van 1/250 jaar. Deze verbetering is al deels uitgevoerd door Maaswerken.

Voor het Profiel van Vrije Ruimte wordt rekening gehouden met waterstanden en de situatie die in de toekomst kan optreden. Aspecten die invloed hebben op de veiligheidsnorm en hoogte van de waterkering zijn:

- Hogere waterstanden door klimatologische veranderingen

- Hogere waterstanden door wijzigingen in het rivierbed en hydraulische randvoorwaarden

- Hogere economische waarde van het achterland door positieve economische ontwikkelingen

- Normverhoging van de waterkering (hangt o.a. samen met het vorige aspect)

Getracht is met de huidige inzichten en de benoemde aspecten per type waterkering in deze notitie een principe methode te geven ter bepaling van het Profiel van Vrije Ruimte.

2 Profiel van Vrije Ruimte bij een groene waterkering

Onder een groene waterkering wordt verstaan een waterkering bestaande uit grond al dan niet voorzien van een harde bekleding bestaande uit stortsteen, zetsteen of andere bekledingsconstructies. Onderstaand is in een stappenplan aangegeven hoe het Profiel van Vrije Ruimte voor de groene waterkeringen vastgesteld moet worden voor zowel de binnendijkse als buitendijkse zijde. Deze aanpak dient ook gehanteerd te worden voor verheelde waterkeringen of aangeheelde waterkeringen.

2.1 Binnendijkse zijde

Stap 1 kruinhoogte

Omdat in het beheergebied nog verschillende trajecten verbeterd zullen worden en op verschillende locaties de waterkering te laag is, wordt de hoogte van het Profiel van Vrije Ruimte (P.v.V.R) vastgesteld op basis van de waterstand en niet op basis van de dijktafelhoogte. De waterstand die gehanteerd wordt, is de waterstand die behoort bij een overschrijdingsfrequentie van 1/1250 uit de TMR2006.

De kruinhoogte van het P.v.V.R. bedraagt:

hkruin;P.v.V.R. = hmhw;P.v.V.R. + 0,5 m

hmhw;P.v.V.R. = TMR2006 (1/1250) + lokale toeslagen

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.1: Kruinhoogte P.v.V.R.

Stap 2 talud

Door het waterschap wordt een standaard profiel gehanteerd met een buitentalud helling van 1:3 en binnentalud helling van 1:3. Deze hellingen dienen in het Profiel van Vrije Ruimte te worden gehanteerd en lopen ondergronds door(zonder begrenzing).

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.2: Taludhellingen P.v.V.R.

Stap 3 kruinbreedte

Er dient een kruinbreedte te worden aangehouden gelijk aan de huidige kruinbreedte met een minimum van 4,5 m. Op de kruin dient namelijk te allen tijde een onderhoud- en inspectiepad aangelegd te kunnen worden, zodat de waterkeringen bereikbaar zijn voor normaal onderhoud en werkverkeer ten tijde van calamiteiten.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.3: Kruinbreedte P.v.V.R.

Stap 4 breedte en hoogte pipingberm

De benodigde kwelweglengte en de daaruit volgende benodigde (piping)bermbreedte is bepaald met behulp van Bligh, waarbij in de bepaling geen rekening wordt gehouden met het type ondergrond en de betreffende opbouw.

De benodigde bermbreedte is afhankelijk van het hoogteverschil tussen de waterstand en het maaiveld in het achterland of slootpeil aan de binnenzijde van de dijk en dient conform de onderstaande figuur bepaald te worden. Omdat de waterkering overstroombaar dient te zijn, dient de bermbreedte bepaald te worden met een waterstand gelijk aan kruinhoogte.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.4: Breedte en hoogte pipingberm P.v.V.R.

De benodigde lengte van de dijkbasis in het P.v.V.R. ten behoeve van piping is als volgt:

Lpiping = 18 * (hkruin;P.v.V.R. – hmv achterland) of bij aanwezigheid van een sloot (zie N.B.)

Lpiping = 18 * (hkruin;P.v.V.R. – hslootpeil binnenzijde waterkering)

Waarin:

Lpiping Lengte dijkbasis benodigd t.b.v. faalmechanisme piping

hMHW;P.v.V.R. Maatgevende waterstand zoals bepaald in stap 1

hmv achterland Hoogte maaiveld achterland

hslootpeil binnenzijde waterkering Hoogte slootpeil in teensloot aan de binnenzijde van de waterkering

Uitgangspunt hierbij is dat het intredepunt bij de buitenteen is gelegen en een voorland niet in rekening wordt gebracht.

De hoogte van de berm is minimaal de hoogte die de 1:18-lijn (conform methode Bligh) volgt zie bovenstaande figuur.

N.B. De aanwezigheid van een binnendijkse sloot hoeft alleen meegenomen te worden in de berekening van de pipinglengte als de slootbodem lager ligt dan de kritieke lijn bepaald op basis van de maaiveldhoogte in het achterland.

Stap 5 breedte en hoogte steunberm binnendijks

Middels indicatieve berekeningen is door het waterschap de minimaal benodigde stabiliteitsberm in het Profiel van Vrije Ruimte bepaald. Onderstaande methode is gebaseerd op deze indicatieve berekeningen.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.5: breedte en hoogte stabiliteitsberm P.v.V.R.

Voor de minimale afmetingen van de stabiliteitsberm langs de Limburgse Maas dienen de volgende methodes gehanteerd worden, waarbij Lb de breedte van de bovenkant van de berm inhoud:

Indien hkruin – hmv achterland < 3 m:

Lb = 2 x (hkruin – hmv achterland)

Indien hkruin – hmv achterland ≥ 3 m:

Lb = 2½ x (hkruin – hmv achterland)

Voor beide situaties geldt:

Hb = ½ x (hkruin – hmv achterland) aan de taludzijde van de berm

Hb = hoogte stabiliteitsberm

Let op: De afmetingen van de stabiliteitsberm zijn gebaseerd op indicatieve berekeningen. Indien de locatie een bijzondere situatie betreft, dient gecontroleerd te worden of deze algemene opgestelde afmetingen in deze stap van toepassing zijn. Als er aanleiding is om aan te nemen dat de standaard stabiliteitsberm onvoldoende is voor de specifieke situatie, dan dienen aanvullende berekeningen te worden gemaakt om de dimensies van de stabiliteitsberm vast te stellen.

Stap 6 Definitieve Profiel van Vrije Ruimte groene waterkering binnendijkse zijde

Voor de binnenzijde van een groene waterkering geldt dat het Profiel van Vrije Ruimte gelijk is aan de omhullende van de kritieke lijnen uit stap 1 t/m 5:

• de verbreding als gevolg van de toenemende hoogte van de waterkering waarbij het buitentalud op dezelfde lijn is gelegen als het opgehoogde profiel volgend uit stap 1, 2 en 3

• de hoogte en breedte van de pipingberm volgend uit stap 4

• de hoogte en breedte van de steunberm volgend uit stap 5

In onderstaande figuur is het algemeen geldende Profiel van Vrije Ruimte binnenzijde samengevat, waarbij onder maaiveld een talud van 1:3 dient te worden doorgezet (zonder begrenzing).

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.6: Algemeen geldend Profiel van Vrije Ruimte groene waterkeringen binnenzijde

2.2 Buitendijkse zijde

Stap 1, 2 en 3 Kruinhoogte, taludhelling en kruinbreedte

Deze stappen zijn gelijk aan de bepaling voor het Profiel van Vrije Ruimte aan de binnendijkse zijde.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.7: Kruinhoogte, taludhelling en kruinbreedte P.v.V.R. buitendijks

Stap 4 Breedte voorland

De benodigde lengte voor de dijkbasis inclusief voorland t.b.v. piping is gelijk aan stap 4:

Lpiping = 18 * (hkruin;P.v.V.R. – hmv achterland) of bij aanwezigheid van een sloot (zie N.B.)

Lpiping = 18 * (hkruin;P.v.V.R. – hslootpeil binnenzijde waterkering)

Bij afwezigheid van een sloot is het uittredepunt gelijk aan de binnenteen, zie onderstaande figuur. Indien de sloot in rekening gebracht moet worden dan is het uittredepunt gelijk aan de slootrand aan de kant van de dijk.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.8: Breedte voorland P.v.V.R.

Stap 5 Breedte stabiliteitszone

Aan de buitenzijde van de waterkering geldt een stabiliteitszone met een breedte van:

Hoogte waterkering

Voorland aanwezig

Schaardijk

hkruin – hmv voorland c.q. bodem < 3 m

Lb = 0 m

Lb = 1½ x (hkruin – hgem. zomerafvoer)

hkruin – hmv voorland c.q. bodem ≥ 3 m

Lb = 1½ x (hkruin – hmv voorland)

Lb = 1½ x (hkruin – hgem. zomerafvoer)

Waarin:

Lb = lengte stabiliteitszone

Voor alle bovenstaande situaties geldt:

Hb = ½ x (hkruin – hmv voorland) aan de taludzijde van de berm

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.9: Breedte stabiliteitsberm P.v.V.R. buitendijks

Stap 6 Definitieve Profiel van Vrije Ruimte groene waterkering buitendijkse zijde

Voor de buitenzijde van een groene waterkering geldt dat het Profiel van Vrije Ruimte gelijk is aan de omhullende van de kritieke lijnen uit stap 1 t/m 5:

• de verbreding als gevolg van de toenemende hoogte van de waterkering waarbij het binnentalud op dezelfde lijn is gelegen als het opgehoogde profiel volgend uit stap 1,2 en 3

• de breedte van het voorland volgend uit stap 4

• de breedte van de stabiliteitszone volgend uit stap 5

In onderstaande figuur is het algemeen geldende Profiel van Vrije Ruimte buitenzijde samengevat, waarbij onder maaiveld een talud van 1:3 dient te worden doorgezet (zonder begrenzing).

afbeelding binnen de regeling

Figuur 2.10: Algemeen geldend Profiel van Vrije Ruimte groene waterkeringen buitenzijde

N.B. In overleg met het waterschap is verfijning van het P.v.V.R. mogelijk op basis van geavanceerdere berekeningen en onderzoeken.

3 Profiel van Vrije Ruimte harde waterkerende constructies

In het beheergebied van Waterschap Peel en Maasvallei bevinden zich een groot aantal harde waterkerende constructies, zoals keermuren (L-wanden of stalen damwanden), demontabele waterkeringen en monumentale, gemetselde muren. In onderstaande figuur zijn de meest veelvoorkomende typen harde constructies geïllustreerd.

Voor deze constructies is door het waterschap in dit hoofdstuk een opzet gemaakt hoe hier het Profiel van Vrije Ruimte bepaald dient te worden. Er is gebruik gemaakt van een stappenplan, omdat de constructies van elkaar kunnen verschillen en één algemeen Profiel van Vrije Ruimte niet opgesteld kan worden door de variatie in constructies.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3.1 Typen harde constructies in het beheergebied van Waterschap Peel en Maasvallei

Om te komen tot een Profiel van Vrije Ruimte wordt het volgende stappenplan gehanteerd:

Stap 1 Kruinhoogte

Omdat in het beheergebied nog verschillende trajecten verbeterd zullen worden en op verschillende locaties de waterkering te laag is, wordt de hoogte van het P.v.V.R. van de harde constructies net als de groene waterkeringen vastgesteld op basis van de waterstand en niet op basis van de huidige dijktafelhoogte.

De kruinhoogte van het P.v.V.R. bedraagt:

hkruin;P.v.V.R. = hmhw;P.v.V.R. + 0,5 m

hmhw;P.v.V.R. = TMR2006 (1/1250) + lokale toeslagen

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3.2: Kruinhoogte P.v.V.R. constructies

Stap 2 en 3 Taludhelling en kruinbreedte

De kruinbreedte is gelijk aan de breedte van een groene waterkering en bedraagt 4,5 m. Vervolgens wordt aan de binnenzijde een verticale lijn getrokken richting maaiveld.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3.3: Taludhelling en kruinbreedte P.v.V.R. constructies

Stap 4 Breedte en hoogte t.b.v. piping

De benodigde kwelweglengte en de daaruit volgende benodigde (piping) zone is bepaald met behulp van de methode Lane, waarbij in de bepaling uitgegaan wordt van een volledig fijn-zandige ondergrond zonder klei- en leemlagen.

De benodigde zone ten behoeve van piping is afhankelijk van het hoogteverschil tussen de waterstand en het maaiveld in het achterland of slootpeil aan de binnenzijde van de dijk en de dikte van de ondoorlatende deklaag en dient conform de onderstaande figuur bepaald te worden.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3.4: Breedte en hoogte pipingberm P.v.V.R. constructies

De benodigde lengte vanaf de constructie ten behoeve van piping is als volgt:

Lpiping = 3*7*(hkruin;P.v.V.R. – hmv achterland) – 3*(Lv1+Lv2) of bij aanwezigheid van een sloot (zie N.B.)

Lpiping = 3*7*(hkruin;P.v.V.R. – hmv slootpeil binnenzijde waterkering) – 3*(Lv1+Lv2)

Waarin:

Lpiping Benodigde lengte t.b.v. faalmechanisme piping

Hkruin;P.v.V.R. Maatgevende waterstand gelijk aan kruinhoogte vanwege de overstroombaarheid van de waterkering

hmv achterland Hoogte maaiveld achterland

hslootpeil binnenzijde waterkering Hoogte slootpeil in teensloot aan de binnenzijde van de waterkering

De hoogte van de piping zone is minimaal de hoogte die de 1:21-lijn (conform methode Lane) volgt zie bovenstaande figuur.

N.B. De aanwezigheid van een binnendijkse sloot hoeft alleen meegenomen te worden in de berekening van de pipinglengte als de slootbodem lager ligt dan de kritieke lijn bepaald op basis van de maaiveldhoogte in het achterland.

Stap 5 Stabiliteitszone binnendijks en buitendijks

Binnendijks

Teken een raaklijn met een hoek van 45 graden ten opzichte van de onderkant teen van de constructie (damwand / kwelscherm / L-wand, etc.) en trek deze raaklijn door tot aan maaiveld. Voor een constructie op palen is de onderkant van de constructie niet de teen van de paalfundering, maar de teen van een eventueel aanwezig kwelscherm en anders de teen van de laagst gelegen voet van de constructie.

Houdt vervolgens vanaf de fundering van de waterkerende constructie 1 m horizontale ruimte en trek een lijn onder talud 1:3 naar beneden richting achterland voor de binnenzijde.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3.5: Stabiliteitszone P.v.V.R. constructies

Buitendijks

Teken een raaklijn met een helling van 1:4 ten opzichte van de onderkant teen van de constructie (damwand / kwelscherm / L-wand, etc.) en trek deze raaklijn door tot aan maaiveld. Voor een constructie op palen is de onderkant van de constructie niet de teen van de paalfundering, maar de teen van een eventueel aanwezig kwelscherm en anders de teen van de laagst gelegen voet van de constructie.

Stap 6 Definitief Profiel van Vrije Ruimte

Binnendijks

Trek vanaf het maatgevende snijpunt met het maaiveld (snijpunt op grootste afstand van de constructie, dit betekent snijpunt dat volgt uit piping is of stabiliteitseis) een verticale lijn naar beneden tot deze de lijn van 1:3 snijdt. De ruimte tussen de constructie en de verticale lijn dient minimaal als vrije ruimte op maaiveld gehanteerd te worden met een minimale afstand vanaf het verticale deel van de constructie van 4 m. De minimale afstand van 4 m van de constructie volgt uit de minimaal benodigde ruimte ten behoeve van praktische aspecten, zoals bereikbaarheid en doorgang tijdens het opbouwen van bijvoorbeeld de demontabele keringen.

Het Profiel van Vrije Ruimte aan de binnenzijde is de omhullende die hiermee ontstaat, zie figuur 3.6.

Buitendijks

Zie onderstaande figuur.

Voor zowel het Profiel van Vrije Ruimte aan de binnenzijde als de buitenzijde van de constructie geldt de omhullende van de kritieke lijnen die volgt uit stap 1 t/m 5.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3.6 Voorbeeld Profiel van Vrije Ruimte harde waterkerende constructie

N.B. de groene stippellijn lijn loopt in principe oneindig door onder maaiveld met een helling van 1:3.

N.B. bij gebrek aan gegevens van de constructie dient in overleg met het waterschap een maatwerkoplossing gezocht te worden.

N.B. In overleg met het waterschap is verfijning van het P.v.V.R. mogelijk op basis van geavanceerdere berekeningen en onderzoeken.

4 Profiel van Vrije Ruimte combinatie groene waterkering met harde constructie

In onderstaande figuur zijn de verschillende combinaties van groene waterkering met harde waterkerende constructie geïllustreerd die voorkomen in het beheergebied van het waterschap.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 4.1 Typen combinaties groene waterkering met een harde waterkerende constructie

Alle waterkerende kunstwerken in Figuur 6 bestaan uit een betonconstructie of gemetselde muur met eronder een damwand welke dient als kwelscherm.

Voor waterkerende kunstwerken die uit een combinatie bestaan, dient het Profiel van Vrije Ruimte bepaald te worden conform de groene waterkeringen en conform de aanpak voor constructies. Vervolgens dient een omhullende bepaald te worden. Dergelijke constructies betreft maatwerk en het opstellen van het Profiel van Vrije Ruimte voor dergelijke constructies dient daarom altijd in samenwerking met het waterschap te gebeuren.

Beleidsregel waterkering Beheer en onderhoud

Doel

Bij het hebben en aanbrengen van werken en uitvoeren van werkzaamheden:

1. mag de toegankelijkheid en het onderhoud van de waterkering niet worden belemmerd;

2. mag dit niet tot onevenredige kosten voor het beheer van de waterkering leiden

Toelichting

Met beheer wordt bedoeld alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst.

Medegebruik kan ertoe leiden dat beheer en onderhoud van de kering belemmerd wordt. Het waterschap moet de waterkering regelmatig kunnen inspecteren (onderdeel van de veiligheidstoetsing), kunnen toetsen (bijvoorbeeld door uitvoering van grondonderzoek) en kunnen onderhouden (bijvoorbeeld door het repareren van de bekleding of het ophogen van verzakte delen). Werken op de waterkering kunnen de uitvoering van deze werkzaamheden belemmeren en kunnen voor het waterschap kostenverhogend werken. Daarom worden ten aanzien van de toegankelijkheid en onderhoud voorwaarden gesteld.

Beleidsregel waterkering Dijksluitingsperiode

Doel

Werken mogen onder voorwaarden het gehele jaar worden uitgevoerd. In de periode van 15 oktober tot 15 maart zal het waterschap afhankelijk van de situatie aanvullende voorwaarden stellen of voorzieningen voorschrijven die de veiligheid van de waterkering waarborgen. Indien aan deze voorwaarden niet kan worden voldaan of voorzieningen niet kunnen worden getroffen, kunnen de werkzaamheden tijdens de periode van 15 oktober tot 15maart niet worden uitgevoerd.

Om te beoordelen of de werken kunnen worden uitgevoerd gedurende het hoogwaterseizoen, is het onderstaande toetsingskader bepalend:

1. De uitvoering van de werkzaamheden mag de toegankelijkheid van de waterkering niet belemmeren;

2. De uitvoering van de werkzaamheden mag het waterkerend vermogen van de waterkering niet negatief beïnvloeden. Dit dient op aangeven van het waterschap met berekeningen te worden aangetoond.

Toelichting

De kans op het falen van de waterkering is het grootst op het moment dat de waterkering het zwaarst belast wordt. Deze belasting treedt op bij hoge waterstanden en sterke wind. In de periode van 15 oktober tot 15 maart (hoogwaterseizoen) is er een grotere kans op het optreden van hoog water in combinatie met sterke wind. Bij het verrichten van werkzaamheden in de waterkering in deze periode wordt de functie van de waterkering aangetast, waardoor de faalkans van de waterkering wordt vergroot.

Een belangrijk aspect van de bescherming van de stabiliteit en veiligheid van waterkeringen is gedurende het hoogwaterseizoen met name de dijkbekleding. Hierbij zijn de volgende factoren relevant: de erosiebestendigheid, de waterdichtheid en de stabiliteit van de waterkering.

Toegankelijkheid waterkering

Waterkeringen moeten voor het waterschap te allen tijde bereikbaar kunnen zijn voor onder andere inspectie of calamiteiten. Het uitvoeren van werkzaamheden, zeker gedurende het hoogwaterseizoen, mag geen belemmering opleveren.

Waterkerend vermogen

Gedurende het hoogwaterseizoen is het risico op falen het grootst. Werkzaamheden mogen geen negatief effect hebben op het waterkerend vermogen van de waterkering. Op aangeven van het waterschap dienen de voor het werk relevante faalmechanismen beoordeeld te worden.

In sommige gevallen zijn technische maatregelen noodzakelijk, om de invloed van de werkzaamheden op de waterkering te beperken dan wel te niet te doen. De te nemen maatregelen zijn afhankelijk van de locatie, type werkzaamheden en de tijdsduur. Het is niet mogelijk om per specifiek werk aan te geven hoe en met welke maatregelen de werkzaamheden mogen worden uitgevoerd. In de afweging kan na beoordeling van alle hierboven genoemde aspecten door het waterschap een pakket van te nemen maatregelen worden voorgeschreven in de watervergunning. Bij dit pakket behoort een door de aanvrager op te stellen calamiteitenplan waarin aandacht wordt besteed aan bijvoorbeeld erosiebestendige maatregelen, toegankelijkheidsvoorzieningen of een vervangende waterkerende constructie.

Beleidsregel grondwater Industriële onttrekkingen en onttrekkingen t.b.v bedekte teelten en pot- en containervelden (geconsolideerde versie)

Kader

Keur

Op grond van artikel 3.6, eerste lid van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water in de bodem te infiltreren.

Begripsbepalingen

Industriële onttrekking Alle grondwateronttrekkingen, niet zijnde bronbemaling, bodem- en grondwatersanering, beregening en bevloeiing van open teelt, openbare drinkwatervoorziening of beregening sportvelden

Hydrologisch gevoelig gebied De gebieden die als zodanig op de bij deze beleidsregel behorende kaart zijn aangegeven

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op grondwateronttrekking ten behoeve van bedekte teelten en pot- en containervelden. Daarnaast is deze beleidsregel van toepassing op grondwateronttrekking ten behoeve van industriële doeleinden waarbij niet meer dan 150.000 m³ per jaar wordt onttrokken.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Relatie met Wetgeving

• Waterwet: Voor vergunningen voor het onttrekken en infiltreren van water zijn voornamelijk procedurele bepalingen opgenomen. In artikel 6.4 Waterwet is bepaald dat de provincie bevoegd gezag is bij industriële onttrekkingen waarbij de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m³ per jaar bedraagt;

• Waterbesluit: Geeft bepalingen over het melden en meten van grondwater, en algemene bepalingen omtrent de watervergunning.

• Waterregeling: Geeft indieningsvereisten voor meldingen en vergunningaanvragen.

• Deze activiteit kan m.e.r (beoordelings-)plichtig zijn op grond van Besluit m.e.r. Categorie C15.1 en D15.2.

• Er kan een relatie zijn met bijvoorbeeld Wet bodembescherming (bijv. bodemsanering), Wet milieubeheer/Wabo en daaronder hangende Amvb's (bijv. lozen van bronneringswater op riolering).

• Op deze activiteit kan de Crisis- en herstelwet van toepassing zijn.

• Op deze activiteit kan de Tracéwet van toepassing zijn.

• Veelal zal voor het onttrekken een provinciale grondwaterheffing (artikel 7.7 Waterwet) moeten worden betaald.

Relatie met andere algemene regels en/of beleidsregels

• Grondwaterrichtlijn en de Europese Kaderrichtlijn Water.

• Provinciaal Omgevingsplan Limburg, Beleidskader industriële grondwateronttrekkingen, bronbemalingen en grondwatersaneringen en beregening sportvelden.

In de Algemene Regels behorend bij de Keur is voor een aantal typen onttrekkingen een vrijstelling van de vergunningplicht op genomen. In de algemene regels zijn de criteria genoemd waaronder een onttrekking op basis van een melding kan worden uitgevoerd. Voor het uitvoeren van een meldingsplichtige onttrekking gelden voorschriften.

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor grondwatersanering

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor beregening en bevloeiing van open teelten

• Algemene regel grondwater: onttrekking voor overige doeleinden

Normen en richtlijnen

Om voor de adviseurs, opdrachtgever en uitvoerder uniformiteit in het toetsingskader aan te brengen, sluit het waterschap aan bij de Beoordelingsrichtlijn SIKB 12000 Tijdelijke grondwaterbemaling, Besluitvorming uitvoeringsmethode Tijdelijke grondwaterbemalingen (BUM TM).

Doel van de beleidsregel

Doel van beleid

De beleidsregel geeft aan hoe het waterschap omgaat met zijn vergunningverlenende bevoegdheid. Dit heeft twee doeleinden:

• Preventieve werking: initiatiefnemers kunnen bij het ontwerp al rekening houden met de eisen van het waterschap.

• Uniforme en heldere afweging: om de afweging voor de vergunning transparant voor de initiatiefnemer en andere belanghebbenden te laten verlopen.

Doel van grondwaterbeleid

De onderhavige verbodsbepaling is gericht op het beschermen van de hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater en op overige bij het grondwater betrokken belangen.

Motivering van de beleidsregel

De provincie bepaalt het strategisch grondwaterbeleid. Het waterschap neemt dit beleid over in haar beleidsplannen en regelgeving. Deze beleidsregel vindt zijn basis in het hier bedoelde beleid.

Toetsingscriteria

Algemene toetsingscriteria

Voor deze beleidsregel gelden ook de algemene toetsingscriteria zoals deze door het Algemeen Bestuur zijn vastgesteld.

Specifieke toetsingscriteria

Een aanvraag voor een vergunning ten behoeve van een industriële grondwateronttrekking wordt beoordeeld aan de hand van onderstaande regels:

4. er wordt geen vergunning verleend indien de onttrekking leidt tot een permanente verlaging van de grondwaterstand aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied..

toelichting:

bij de bepaling van de daadwerkelijk onttrokken en vergunde hoeveelheden grondwater wordt uitgegaan van de hoeveelheden, opgenomen in het grondwaterregister. Bij de bepaling van de omvang van de permanente verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied wordt gebruik gemaakt van hydrologische modelberekeningen, waarbij uitgegaan wordt van een modelonnauwkeurigheid van 0,05 meter. Dit houdt in dat pas bij een verlaging van meer dan 0,05 meter sprake is van een verlaging aan de rand van een hydrologisch gevoelig gebied. Indien de verlaging middels compenserende maatregelen teniet wordt gedaan, kan alsnog vergunning worden verleend.

5. er wordt alleen vergunning verleend indien het bedrijf spaarzaam en doelmatig met het onttrokken grondwater omgaat.

toelichting:

met het oog op de bescherming van de hoeveelheid beschikbaar grondwater, dient het gebruik van deze grondstof spaarzaam en doelmatig te zijn. Een spaarzaam en doelmatig gebruik heeft voor het bedrijf als voordeel dat de kosten van de grondwaterheffing en van de zuiveringsheffing (lozen van door het productieproces vervuild bedrijfsafvalwater) beperkt kunnen worden. In het kader van de in deze regel bedoelde beoordeling van de aanvraag, wordt tevens beoordeeld of alternatieven voor grondwater in redelijkheid kunnen worden ingezet ter beperking van de behoefte aan grondwater.

6. er wordt alleen vergunning verleend indien schade als gevolg van de onttrekking door de vergunninghouder kan worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeelden van schade zijn: zetting, landbouwschade en verspreiding van verontreiniging.

toelichting:

grondwateronttrekkingen kunnen diverse gevolgen hebben, afhankelijk van de omvang, de duur en de locatie van de onttrekking. Schade kan worden voorkomen door het treffen van technische voorziening (bijv. gebruik damwanden of retourbemaling). Schade kan ook financieel worden gecompenseerd.

Rapportage om de aanvraag te onderbouwen

In artikel 6.19 van de Waterregeling is onder andere bepaald dat de aanvrager van een vergunning moet beschrijven wat de aard en de omvang van de gevolgen van de handeling (hier: grondwateronttrekking en/of infiltratie) zijn, voor zover die gevolgen relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De aard en het detailniveau van de gevolgen die in beeld moeten worden gebracht, zullen verschillen per onttrekking. De volgende aspecten kunnen bijvoorbeeld een rol spelen:

• verlaging/verhoging grondwaterstanden en/of stijghoogten in het watervoerend pakket;

• invloed op gewenste grondwater- en oppervlaktewater regime (GGOR);

• invloedsfeer van de onttrekking waarbij de verlaging op de kaart in de regel door middel van contouren per 5 cm verlaging wordt aangegeven;

• verlaging van grondwaterstanden bij gevoelige objecten (bebouwing, waterkeringen, infrastructuur en kunstwerken, bomen, natuur, landbouw, zettinggevoelige gronden). Waar relevant en mogelijk ook de verlaging ten opzichte van historische fluctuaties in beeld brengen;

• berekening van zetting, klink of negatieve kleef alsmede, indien relevant, gevolgen voor fundering;

• gevolgen van zetting en grondwaterstandsverandering voor landbouw, natuur, bebouwing, waterkeringen, infrastructuur, kunstwerken en eventuele archeologische of aardkundige waarden;

• de invloed van de onttrekking/infiltratie op aanwezige bodemverontreinigingen;

• bij retourbemaling of bij infiltratie van hemelwater: de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit in het (grond)waterlichaam.

Bij de analytische berekeningen modelberekeningen moet worden aangegeven van welke uitgangspunten ten aanzien van de ondergrond zijn gebruikt (laagindeling, KD-waarden, c-waarden) en welke uitgangspunten gebruikt zijn met betrekking tot de onttrekking zelf (afmetingen en diepte bouwput, filterdiepte etc.).

Verder moet inzicht worden gegeven in de samenstelling van het te onttrekken respectievelijk te infiltreren grondwater. Het is van belang om de samenstelling hiervan te kennen in verband met de lozing op het oppervlaktewater of riolering en omdat te infiltreren water de kwaliteit van het grondwater niet mag verslechteren. Bij het onderzoek naar de kwaliteit van water kan het onder meer gaan om het gehalte aan chloride, sulfaat, ijzer, zwevende stof, CZV, BZV.

Beschrijving maatregelen en/of voorzieningen

In artikel 6.27 en 6.28 van de Waterregeling is, als indieningsvereiste voor vergunningsaanvragen voor grondwateronttrekkingen respectievelijk infiltraties, onder meer bepaald dat een beschrijving moet worden gegeven van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking of infiltratie te voorkomen of te beperken. Bij die maatregelen kan worden gedacht aan:

• beperken onttrekking door civieltechnische of geohydrologische maatregelen (werken binnen damwand, werken in den natte, onderwaterbeton, bodem injecteren, etc.);

• infiltratiemiddelen om (gevolgen van) grondwaterpeilverlaging te beperken;

• geoptimaliseerd onttrekkingsregime om effecten te minimaliseren (bijvoorbeeld laten opkomen grondwaterpeil tijdens onderbrekingen in het werk);

• funderingsvervangende of ondersteunende constructies;

• overige maatregelen zoals beregening natuur, isolatie bodemverontreiniging door schermen, etc.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden met betrekking tot de omvang en duur van de onttrekking. De inhoud van deze technische voorschriften is afhankelijk van de specifieke situatie.

Beleidsregel Oppervlaktewaterlichamen

Effluentlozingen van mestverwerkingsinstallaties (mvi’s)

Kader

Op grond van artikel 6.2, lid 1 van de Waterwet is het verboden zonder vergunning van het bestuur van het waterschap, stoffen te lozen in een oppervlaktewaterlichaam. Onder stoffen wordt volgens de definitie van atikel 6.1 Waterwet verstaan “afvalstoffen, verontreinigende stoffen of schadelijke stoffen”. Effluent afkomstig van een mestverwerkingsinstallatie valt onder het begrip stoffen als bedoeld in artikel 6.2, lid 1 van de Waterwet en voor het lozen daarvan op een oppervlaktewaterlichaam is een vergunning van het bestuur vereist.

Begripsbepaling

Alternatieve zuiveringstechniek: een andere zuiveringstechniek dan Omgekeerde Osmose (RO).

Dikke fractie: Stapelbare mest (circa 20 tot 35% droge stof gehalte (DS), afkomstig uit scheiding van drijfmest

Dunne fractie: Verpompbare mest (< 7% DS) afkomstig uit scheiding van drijfmest

Mestverwerking: De toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen. Zoals: scheiding, bezink toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding

Mestverwerkinginstallatie (MVI): een installatie die dierlijke mest verwerkt in een dikke fractie en een dunne fractie, welke vervolgens wordt gezuiverd en waarbij mogelijk loosbaar water ontstaat.

Omgekeerde Osmose: een (zuiverings) techniek waarbij een (voorgezuiverde)

(Reverse Osmosis (RO)) vloeistof, met daarin een hoge concentratie opgeloste zouten, onder druk door een semi-permeabel membraam wordt geperst.

(Multi) resistente bacteriën: bacteriën die niet meer gevoelig zijn voor één (of meerdere) specifiek(e) antibioticum

Toepassingsgebied

Deze beleidsregel is van toepassing op alle effluentlozingen afkomstig van mestverwerkingsinstallaties op oppervlaktewaterlichamen.

Raakvlakken met ander beleid:

Algemene regel Lozen van water, Industriële lozingen op een oppervlaktewaterlichaam (emissie-immisietoets)

Doel van het beleid

Dit beleid is opgesteld om de mogelijke negatieve gevolgen van lozingen van het effluent van mestverwerkingsinstallaties ten aanzien van antibiotica en resistente bacteriën op oppervlaktewaterlichamen te beperken.

Motivering van het beleid

Zowel landelijk als regionaal wordt onderkend dat een deel van het mestoverschot moet worden verwerkt. De verwerking vindt plaats in zogenaamde mestverwerkingsinstallaties (MVI’s). Hierin vindt eerst een scheiding van de dikke (vaste) fractie en de dunne (waterige) fractie plaats. De dunne fractie wordt verder gezuiverd en als effluent geloosd op oppervlaktewater.

Inmiddels is bekend geworden dat er ook antibiotica en resistente bacteriën in het effluent aanwezig kunnen zijn. Dit leidt tot zorgen over de effecten op volksgezondheid en milieu. Er ontbreekt echter een landelijk kader om de lozingen met betrekking tot deze parameters te kunnen toetsen. Daarom is in samenwerking met verschillende waterschappen, Rijkswaterstaat, provincie Noord-Brabant, GGD en ZLTO een regionaal beleidskader voor de vergunningverlening van effluentlozingen vanuit MVI’s opgesteld voor antibiotica en resistente bacteriën.

Dit regionale beleidskader is nader uitgewerkt in de onderhavige beleidsregel.

Kern van deze beleidsregel is dat lozingen kunnen worden vergund, mits de juiste eindzuivering wordt toegepast (omgekeerde osmose) en de goede werking van die techniek is geborgd.

Toetsing

Overwegingen:

• De laatste jaren is er maatschappelijk en politiek veel aandacht voor de intensieve veehouderij, mestbeleid en duurzaamheid. In september 2011 hebben de staatssecretarissen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Infrastructuur en Milieu afspraken gemaakt met de sector om te zorgen voor verwerking van (een deel van) het mestoverschot (brief 2e kamer). Deze afspraken zijn in juli 2012 opgenomen in een wijzigingsvoorstel van de Meststoffenwet.

• Waterschap Peel en Maasvallei wordt in toenemende mate geconfronteerd met vergunningaanvragen voor lozingen van afvalwater uit mestverwerkingsinstallaties.

• Er sprake is van antibiotica en, naar verwachting, resistente bacteriën in dierlijke mest. Wanneer de zuivering in mestverwerkingsinstallaties antibiotica en bacteriën niet voldoende terughoudt, is het aannemelijk dat deze ook zullen voorkomen in het afvalwater (effluent) van mestverwerkingsinstallaties, en na lozing ook in het oppervlaktewater.

• Blootstelling aan antibiotica en resistente bacteriën kan risico’s voor het milieu en de volksgezondheid met zich mee brengen:

o doordat het risico bestaat dat door de continue lozingen naar het milieu verdere resistentieontwikkeling tegen antibiotica optreedt;

o doordat mensen, bij het optreden van infecties veroorzaakt door antibiotica resistente bacteriën, niet meer met de betreffende antibiotica behandeld kunnen worden;

o Omdat er volgens de Gezondheidsraad drie groepen vee-gerelateerde resistente bacteriën zijn die een risico vormen voor de volksgezondheid (te weten vanicomycine-resistente enterococcen (VRE), methicilline-resistente Straphylococcus aureus (MRSA) en de extended spectrum beta-lactamase (ESBL) producerende bacteriën).

• Aanvullende zuivering is noodzakelijk na mestbewerking tot een dunne fractie:

o Om de mogelijke risico’s voor de volksgezondheid te minimaliseren t.a.v. de parameters antibiotica en resistente bacteriën; en

o Om te kunnen voldoen aan lozingseisen van doorgaans in Waterwetvergunningen genormeerde parameters zoals zwevende stof, chloride, stikstof totaal, fosfor-totaal en zware metalen.

• Voor mestverwerkingsinstallaties is alleen een voorwaardelijke Best Beschikbare Techniek (BBT) vastgesteld.

• Een toetsingskader om lozingen van mestverwerkingsinstallaties te kunnen beoordelen op de mate van normoverschrijding van restanten van geneesmiddelen en antibiotica resistente bacteriën ontbreekt op dit moment.

• Uit literatuur en uit eigen onderzoek (workshops) blijkt, dat er op dit moment onvoldoende gegevens beschikbaar zijn om een kwantitatieve beoordeling van de gezondheidsrisico's voor mens en milieu uit te voeren. Risico’s die MVI lozingen mogelijk met zich mee brengen, worden door experts als klein ingeschat, echter niet uitgesloten.

• De onderzoeksinspanning om te lozen afvalwater te onderzoeken op het voorkomen van antibiotica e.a. diergeneesmiddelen alsmede bacteriën, en mogelijke resistentie(genen) bij deze bacteriën, is dusdanig onredelijk zwaar en complex dat deze niet van vergunninghouders kan worden verlangd;

• Specialisten op het gebied van zuiveringstechniek en mestverwerkingsinstallaties geven aan (workshops) dat de zuiveringstechniek omgekeerde osmose (RO) antibiotica en resistente bacteriën voldoende terughoudt. Daarnaast is de techniek in de praktijk bewezen toepasbaar en effectief. Deze techniek is daarom bepaald als best toepasbare techniek.

• De techniek RO is al gangbaar: het wordt al gebruikt bij MVI’s om te kunnen voldoen aan lozingseisen van doorgaans in Waterwetvergunningen genormeerde parameters zoals zwevende stof, chloride, stikstof totaal en fosfor-totaal.

• De toepassing van RO is kostentechnisch verantwoord: de kosten van een RO installatie zijn economisch draagbaar en evenredig, gezien de risico's en algemeen geldende eisen voor lozing op oppervlaktewater.

• Aandachtspunt bij een membraantechniek, zoals RO, is de ophoping van stoffen op het membraan (workshops). Daarom is een hoge onderhoudsfrequentie noodzakelijk om het goed functioneren van de methode te garanderen. Om een goede werking te borgen schrijven wij een verhoogde monitoringsfrequentie voor van de in de Waterwetvergunning genoemde parameters. Zie hiervoor artikel 4 van deze beleidsregel.

• Bij de totstandkoming van deze beleidsregel zijn vertegenwoordigers van diverse organisaties actief betrokken geweest via begeleidingsgroep en/of workshops, te weten: waterschappen de Dommel, Aa en Maas, Brabantse Delta en Rijn en IJssel , de GGD-Hart van Brabant, het bureau voor gezondheid, milieu en veiligheid van de GGD'en Brabant/Zeeland, de provincie Noord-Brabant, de ZLTO en de Waterdienst van Rijkswaterstaat.

• Ingevolge artikel 6.2 Waterwet is het dagelijks bestuur van het waterschap bevoegd om watervergunning te verlenen voor de kwalitatieve aspecten van lozingen op oppervlaktewater binnen het beheergebied.

Vergunningverlening dient ingevolge artikel 2.1 Waterwet onder meer gericht te zijn op bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Toetsingscriteria:

Artikel 1

Effluentlozingen op oppervlaktewater vanuit MVI's met zuiveringstechniek RO

In beginsel wordt door of namens het dagelijks bestuur op aanvraag alleen vergunning verleend voor effluentlozingen op oppervlaktewater indien:

a. Aanvrager aantoont dat aan de normen voor algemene waterkwaliteitsparameters voor lozingen op oppervlaktewater vanuit de Waterwet wordt voldaan; én

b. De betreffende MVI over de aanvullende zuiveringstechniek beschikt bestaande uit RO met een daarvoor geschikte voorbehandeling; én

c. Aanvrager voldoet, behalve aan reguliere voorschriften bij een lozingsvergunning op grond van de Waterwet, aan het voorschrift voor controle van functioneren, zoals beschreven in artikel 3; én

d. Vanuit kwantiteitsoogpunt ook overigens geen bezwaar tegen vergunningverlening bestaat.

Artikel 2

Effluentlozingen op oppervlaktewater vanuit MVI’s met alternatieve zuiveringstechniek

1. Door of namens het dagelijks bestuur wordt alleen vergunning verleend voor effluentlozingen vanuit MVI's met alternatieve zuiveringstechniek indien door aanvrager tenminste kwalitatief is aangetoond dat de alternatieve techniek ten minste gelijkwaardig is aan die van RO, dan wel een vergelijkbaar rendement oplevert in het terughouden van antibiotica en bacteriën.

2. Het in het eerste lid van dit artikel genoemde wordt aangetoond door de aanvraag vergezeld te laten gaan van:

a. een beschrijving van de voorgestelde techniek; én

b. een beoordeling van onafhankelijke experts vanuit verschillende kennisinstituten over:

- enerzijds de bruikbaarheid van deze alternatieve techniek in de toepassing voor het zuiveren van afvalwater in een MVI en

- anderzijds over de effectiviteit van de voorgestelde techniek in het terughouden van antibiotica en bacteriën, in relatie tot RO; én

c. een beschrijving van beheer, onderhoud en levensduur van de alternatieve zuiveringstechniek/installatie ter borging van de goede werking.

Artikel 3

Aanvullende eisen aan controle van de zuiveringsinstallatie

1. Door of namens het dagelijks bestuur wordt alleen vergunning verleend voor effluentlozingen vanuit een MVI indien het goede functioneren van de zuiveringsinstallatie kan worden gegarandeerd. In aanvulling op de reguliere voorschriften bij een lozingsvergunning op grond van de Waterwet dient de vergunninghouder:

a. één keer per maand het effluent te monitoren op de in de vergunning genoemde parameters en deze monitoringsgegevens aan het waterschap toe te zenden.

Voorschriften

Aan een te verlenen vergunning kunnen in elk geval voorschriften worden verbonden welke voortvloeien uit de hiervoor vermelde toetsingscriteria.

BELEIDSREGEL OPPERVLAKTEWATERLICHAMEN: MEANDERZONES

Paragraaf 1. Inleiding

In de nieuwe Legger oppervlaktewaterlichamen zoals vastgesteld door het algemeen bestuur in december 2012 zijn voor het eerst meanderzones aangewezen.

Aanwijzing van meanderzones is noodzakelijk omdat in deze legger, in tegenstelling tot de oude legger, de grenzen van de waterstaatswerken vastgelegd worden conform de eisen die artikel 5.1 van de Waterwet aan een legger stelt. In de oude legger was dit niet zo omdat daarin de watergangen in lijnvorm werden aangegeven en de grenzen werden omschreven in de vorm van een bepaalde afstand vanaf de insteek. Een insteek verplaatst zich echter vanzelf als gevolg van het meanderproces.

Daar waar het meanderproces van een watergang de vrije loop wordt gelaten is dat thans alleen mogelijk door daartoe meanderzones aan te wijzen. Zou dit namelijk niet gebeuren, dan zou het waterschap juridisch gehouden zijn om de watergang via onderhoud weer terug te brengen binnen de vaste grenzen zoals in de legger aangegeven

In verband met het aanwijzen van meanderzones wordt in deze beleidsregel beleid geformuleerd inzake twee onderwerpen:

a. beleid dat aangeeft welke criteria worden gehanteerd voor het al dan niet aanwijzen van meanderzones in de legger (zie paragraaf 2);

b. beleid waarin is aangegeven hoe het waterschap omgaat met situaties waarin het meanderproces tot schade leidt aan eigendommen van derden; meer specifiek betreft het beleid dat aangeeft in welke gevallen oeververdediging wordt toegestaan (zie paragraaf 3).

Paragraaf 2. Beleid inzake aanwijzen van meanderzones in de legger

Inleiding

Meanderzones zijn gronden waarbinnen primaire oppervlaktewaterlichamen door natuurlijke verplaatsing hun bedding kunnen verleggen en die als zodanig zijn opgenomen in de legger. Dergelijke zones zijn bij Waterschap Peel en Maasvallei al lang onderwerp van beleid. Ze zijn echter tot nu toe niet aangewezen. De nieuwe Waterwet heeft aanpassing van de Keur en de legger noodzakelijk gemaakt. Als gevolg van de Waterwet (2009) en de hierop gebaseerde legger, is aanwijzing van meanderzones actueel geworden. Het waterschap legt nu immers nauwkeurig vast wat wij in stand houden. Op plaatsen waar wij de oever niet in stand willen houden, moeten wij dit aangeven, bij voorbeeld middels meanderzones.

Bij Waterschap Roer en Overmaas (WRO) wordt al langer gewerkt met meanderzones. Wij maken mede gebruik van hun ervaring om inhoud te geven aan ons beleid.

Waarom meanderzones?

Meandering is een belangrijk natuurlijk proces van natuurlijke waterlopen. Het is een belangrijke voorwaarde voor de natuurlijke variatie in substraten en structuren in een waterloop. De waterlopen met een Specifiek Ecologische Functie (SEF) zouden daarom vrij moeten kunnen meanderen. Dat is in lijn met het EU-(KRW), provinciaal- en waterschapsbeleid. Bij enkele beken (Swalm, Tungelroysebeek Leudal) is meandering ook van belang voor Natura 2000. Binnen natuurgebieden zal meandering over het algemeen geen problemen opleveren. Een meanderende beek is immers een wezenlijk onderdeel van een natuurgebied.

Beperkingen aan meandering worden gegeven door functies die nadeel hebben van oeverafkalving. Dit is met name aanwezige bebouwing en infrastructuur en grondgebruik van aangrenzende percelen. Hierbij zal een belangenafweging moeten plaatsvinden. Dus vooral buiten natuurgebied doen zich mogelijk conflicten voor tussen meandering en andere functies

Meanderzones dienen enerzijds om aan te geven waar waterlopen mogen meanderen en andere functies daarvoor ruimte moeten laten. Anderzijds dienen meanderzones om aan te geven waar de oeverlijn niet in stand wordt gehouden. Feitelijk gaat het daarbij om het toestaan van oeverafkalving en of juist het toestaan van oevervastlegging.

Basis voor beleid WPM meanderzones

Waterlopen met een SEF moeten in een zo natuurlijk mogelijke toestand verkeren. Dit betekent dat meandering hier uitgangspunt is. De vraag is echter waar hier grenzen aan moeten worden gesteld ten opzichte van andere functies.

Waar meanderzones?

In beginsel langs alle waterlopen met een SEF, die ook al kunnen meanderen. Dit zijn beken die van nature meanderen en beken die heringericht zijn. Daar is natuurlijke oeverontwikkeling immers wenselijk en actief.

Dus niet langs nog genormaliseerde (en meestal nog her in te richten) waterlopen. Hier is wel gedacht aan het aanwijzen van herinrichtingszones om ruimte voor herinrichting te verzekeren. In de praktijk voldoet bij nog her in te richten beken de beschermingszone langs waterlopen van 5 meter breed, mits daar bouwwerken en leidingen worden uitgesloten. Verder wordt de ruimte voor herinrichting vooral bepaald door de mogelijkheid om stroken hiervoor aan te kopen.

Conclusie : langs SEF-beken die van nature meanderen/heringericht zijn. In bebouwde kommen maatwerk, maar ook daar ruimte voor oeverafkalving benutten.

Meanderzones beekdalbreed of zones langs huidige waterloop?

Bij WRO is een deel van de meanderzones breed en omvat de hele dalvlakte. Dat is bij met name de Roer en de Geul het geval. Daarbij geldt met name voor het realiseren van bebouwing, bovengrondse infrastructuur of kabels en leidingen een vergunningplicht. Bebouwing of aanleggen van bovengrondse infrastructuur is in beekdalen met een SEF-beek (meestal Perspectief 1 of 2 volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg) door beperkingen in het kader van de ruimtelijke ordening al vrijwel uitgesloten. De toegevoegde waarde van brede, beekdalbrede meanderzones is daarom beperkt en in het kader van terugdringing van regelgeving niet wenselijk. Punt van aandacht zijn wel leidingen bij de beken.

Conclusie : alleen stroken langs de waterlopen

Breedte meanderzones

Meandering is meestal een geleidelijk proces. Op veel plaatsen is van oeverafslag weinig te merken. Plaatselijk kan het echter snel gaan. Dan kan de voorgestelde strook van 5 meter te weinig blijken als er hierdoor schade ontstaat. Bij WRO worden stroken langs grote beken aangekocht om oeverafkalving op eigen grond plaats te laten vinden. Hierbij worden stroken van 5 tot 15 meter aangehouden. Dit laatste gebeurt in buitenbochten waar de erosie het sterkst is. Vijf meter is dus meestal voldoende, maar is plaatselijk te weinig. Daarom zou de zone mee kunnen schuiven met de optredende meandering/afkalving. Dat geeft echter minder duidelijkheid. Het opschuiven van de meandering kan ook begeleid worden door aankoop van de betreffende grond en periodieke herziening van de leggerkaart.

Kabels en leidingen kunnen een probleem zijn bij meandering. Dat blijkt regelmatig bij herinrichting. Dat kan zich ook voordoen bij actieve meandering. Daarom zouden kabels en leidingen beter niet langs SEF-beken (ook de nog niet heringerichte) kunnen liggen. Beter is deze aan wegen of waterlopen met een Algemeen Ecologische Functie te koppelen. Vanuit het provinciaal ruimtelijk beleid is dat ook goed te motiveren (Perspectief 1 en 2).

Bij heringerichte beken kan ook de herinrichtingsstrook als uitgangspunt genomen worden. Deze is immers aangekocht om natuurlijke beekontwikkeling mogelijk te maken. Ook hier moet dan echter minstens de 5 meter vanaf de insteek van de waterloop/het zomerbed worden aangehouden, ook als die buiten de herinrichtingsstrook valt.

Conclusie : 5 meter voldoet. Sterke afkalving wordt waar nodig bij voorkeur door aankoop van een strook opgevangen. Bij herinrichtingsstroken wordt de meanderzone met de aangekochte strook uitgebreid. De nadere uitwerking van dit uitgangspunt in de nieuwe legger is beschreven in bijlage A.

Paragraaf 3. Beleid inzake oeverafkalving

Uitgangspunt is bij aanwezigheid van een meanderzone dat de natuurlijke processen, waaronder oeverafkalving, zoveel mogelijk ongehinderd kunnen plaatsvinden. Om deze reden wordt in beginsel geen vergunning verleend voor het aanbrengen van oeververdediging. Bovendien behoort natuurlijke deformatie van de oevers tot het normaal maatschappelijk risico, zeker bij aanwezigheid van een meanderzone. Een uitzondering wordt hierop gemaakt in het geval sprake is van onevenredige (dreigende) aantasting van particulier eigendom of het ontstaan van een maatschappelijk ongewenste situatie. In dit geval wordt oeververdediging dus wel toegestaan. Dit geldt limitatief voor:

a. schade aan bouwkavels / huiskavels;

b. schade aan kunstwerken of wegen;

c. schade aan bebouwing / cultuurhistorische objecten (bijv. watermolens);

d. schade aan belangrijke landschappelijke waarden (o.a. oude bomen in landgoederen);

e. schade aan eigendommen als gevolg van een bovennormaal afkalvingsproces.

In het eerste geval wordt oeverbescherming toegestaan. In ieder geval dient sprake te zijn van milieuvriendelijk materiaal. Bij meanderzones binnen natuurgebieden wordt uitgegaan van natuurlijk materiaal.

Bij het tweede en derde geval kan oeverbescherming worden toegepast in cultuurtechnische vorm (bijv. baksteen). Bij kunstwerken/ wegen kan in principe ook gecertificeerd puin gebruikt worden. Bij schade aan landschappelijke waarden wordt oeverbescherming uitgevoerd met natuureigen materiaal (bijvoorbeeld aanplant). In bijzondere moeilijke gevallen (sterke erosie) en/of urgentie (voor aanleg van een stabiele aanplant is geen tijd meer) zal een harde oeververdediging noodzakelijk kunnen zijn. Hierbij dient wel gebruik gemaakt te worden van natuurvriendelijk materiaal (bijlage B).

In geval van schade aan eigendommen als gevolg van een bovennormaal afkalvingsproces geldt -in afwijking van de gevallen als bedoeld onder a tot en met d- dat het waterschap eerst zal onderzoeken of met de eigenaar overeenstemming kan worden bereikt over een (financiële) compensatie of over de aankoop van de grond. Is dat het geval, dan dient oeververdediging achterwege te blijven. Bovennormaal wordt in dit verband gedefinieerd als afkalving die veroorzaakt wordt door een meer frequent voorkomen van piekafvoeren dan in een natuurlijke situatie en/of door extreme piekafvoeren.

In bijlage B is aangegeven welke materialen bij het aanbrengen van een oeververdediging gebruikt moeten worden.

Bijlage A Methodiek vastleggen meanderzones

Meanderzones zijn vastgelegd bij beken die:

a. van nature (gedeeltelijk) meanderen bijvoorbeeld Swalm, Niers, Aalsbeek, Oostrumsche Beek (Landgoed geijsteren).

b. heringerichte beken bijvoorbeeld Oostrumsche Beek, Groote Molenbeek, Tungelroyse Beek).

Bij beken met een specifiek ecologische functie die van nature niet meanderen en ook nog niet zijn heringericht zijn (nog) geen meanderzones vastgelegd.

a. Door het bestuur is besloten om meanderzones vast te leggen tot 5 meter uit de ingemeten insteek. Indien geen meetgegevens beschikbaar zijn wordt gebruik gemaakt van de GBKN. Indien geen meetgegevens en geen GBKN data voorhanden is wordt gebruikt gemaakt van luchtfoto’s. Als gebruik wordt gemaakt van luchtfoto’s dan wordt in de attributentabel aangegeven dat de zonering indicatief is vastgelegd.

Deze methodiek is toegepast bij met name de van nature meanderende beken. Bij dit type beken is geen duidelijk relatie tussen de 5 meter zone en het kadastrale eigendom.

b. Bij heringerichte beken is actief eigendom verworven om de beek te kunnen herinrichten. Deze beken zijn vaak voorzien van een 2 fase profiel (smal zomerbed, breed winterbed). Bij dit type beken zijn de meanderzones vastgelegd op basis van het verworven eigendom. Dit is overeenkomstig de herinrichtingsplannen zoals deze met de omgeving zijn gecommuniceerd. Indien geen duidelijk relatie bestaat tussen de vast te leggen meanderzone en het eigendom is de meanderzone vastgelegd met behulp van de meetgegevens, GBKN of luchtfoto’s. De beek loopt dan veelal door natuurgebieden of een landgoed (bv. t’Ham, landgoed Geysteren).

Type/voorkeur

Methode 1

Methode 2

Methode 3

Methode 4

Van nature meandererend

5 meter uit ingemeten insteek

Of 5 meter uit GBKN insteeklijn

Of mbv luchtfoto’s

(indicatief)

nvt

Heringericht

Op basis van eigendom

Of 5 meter uit ingemeten insteek

Of 5 meter uit GBKN insteeklijn

Of mbv luchtfoto’s

(indicatief)

Bijlage B: Materiaalvoorkeur bij oeververdediging

Materiaalvoorkeur (hoog naar laag):

wiepen (evt. levende wilgentenen), schoon gecertificeerd puin, doorgroei-jute of geotextiel, open blokkenmatten, stortsteen, schanskorf afgedekt met zand. Schoon metselwerk heeft ecologisch geen voorkeur, dus alleen toepassen als de omgeving dat vereist. Overweeg gemetselde stortsteen met hier en daar bewuste gaten en kieren als alternatief. Geen tropisch hardhout (ook geen FSC keur), geen damwand en geen plaatmateriaal in verband met ontbreken ruwe structuur voor begroeiing, nesteling en een meer natuurlijk en landschappelijk aanzien.

Waar hardhout noodzakelijk is alternatieven als gestoomd inlands hout of robinia toepassen.

Beplantingsmateriaal:

Gebruik soorten die in de directe omgeving van nature op die grondsoort en bij dat grond- en oppervlaktewaterregiem voorkomen en standhouden. Gebruik inheems gecertificeerd plantmateriaal (SBB/Stichting Bronnen) of verzamel zelf in omgeving stekken.

Plantmateriaal dat gebruikt kan worden:

Rietzoden (nat-vochtig)

Wilg, Els (nat-vochtig)

Berk (nat-vochtig)

Es (vochtig-nat)

Eik (vochtig-droog)

Als bijmenging komen o.a. de volgende vochtminnende/ vochtbestendige soorten in aanmerking: vogelkers, sleedoorn, meidoorn, wegedoorn, hazelaar, hondsroos, sporkehout, gelderse roos.

Beleidsregel: Instellen algeheel onttrekkingsverbod uit oppervlaktewaterlichamen

Algemeen

In artikel 4.3 van de Keur is de bevoegdheid opgenomen dat het bestuur in geval van grote waterschaarste of in geval van dreiging van zo’n situatie, over kan gaan tot het verbieden van onttrekkingen aan oppervlaktewater, zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of algemene regels.

In het Calamiteitenbestrijdingsplan Droogte, vastgesteld op 5 juni 2012, is opgenomen dat tot het instellen van een algeheel onttrekkingsverbod uit oppervlaktewaterlichamen kan worden overgegaan indien de basisafvoer in 8 of meer van de 16 geselecteerde hoofdbeken (referentiebeken) lager is dan de basisafvoer. Het Calamiteitenbestrijdingsplan bevat de organisatie en fasering in termen van calamiteitenbestrijding, zulks met het oog op het zoveel mogelijk beperken van overlast en schade als gevolg van het watertekort.

Verdringingsreeks

Deze beleidsregel bevat een weging van de verschillende belangen die aan de orde zijn in een situatie van (dreigend) watertekort. De nummering in onderstaande tabel geeft de rangorde van belangrijkheid aan.

Vertrekpunt is de in het Waterbesluit opgenomen verdringingsreeks (artikel 2.1 Waterbesluit):

Artikel 2.2 Waterbesluit biedt de provincie de bevoegdheid nadere regels vast te stellen over de verdeling binnen de categorieën III en IV. Er kunnen geen wijzigingen worden aangebracht tussen de categorieën.

In het Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015 is onderstaande regionale verdringingsreeks voor oppervlaktewateren in Limburg opgenomen. Deze is te beschouwen als de nadere invulling als bedoeld in artikel 2.2 Waterbesluit.

I

II

III

IV

veiligheid en voorkomen onomkeerbare schade

nutsvoorziening

kleinschalig hoogwaardig gebruik

overige behoeften

  • 1.

    stabiliteit waterke-ringen d.m.v. peilhandhaving

  • 2.

    bescherming Peel restanten d.m.v. peilhand-having buffer-zones

  • 3.

    drinkwater-voorziening

  • 4.

    energie-voorziening

  • 5.

    tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen

  • 6.

    proceswater industrie

  • 7.

    aquatische ecologie en waterkwaliteit:

    • -

      minimaal debiet in beken met hoge ecologische waarde

    • -

      bestrijding botulisme en blauwalgen i.v.m. ernstige risico’s volksgezondheid

    • -

      minimaal debiet vistrappen (tijdens vistrek)

  • 8.

    andere belangen:

    • -

      scheepvaart (incl.recreatievaart)

    • -

      landbouw

    • -

      landnatuur (voorzover geen onomkeerbare schade)

    • -

      koelwater industrie

    • -

      doorspoelen stadsvijvers

    • -

      overige aquatische natuur- natuurwaarden

Instellen algeheel onttrekkingsverbod

In de fasering, zoals opgenomen in het Calamiteitenbestrijdingsplan Verdroging, wordt een algeheel onttrekkingsverbod ingesteld wanneer de afvoer van 8 of meer (referentie)beken lager is dan de basisafvoer. Het onttrekkingsverbod geldt dan voor alle oppervlaktewaterlichamen, tenzij één van de hieronder vermelde uitzonderingssituaties van toepassing is.

Uitzonderingen op algeheel onttrekkingsverbod

Het algeheel onttrekkingsverbod geldt niet voor de volgende uitzonderingen (limitatief):

1. Het verbod geldt niet voor de volgende (delen van) oppervlaktewaterlichamen (voldoende water):

• Niers

• Swalm

• Heukelomsebeek: het gedeelte gelegen tussen de Maas en de stuw aan de Zeedijk

• Eckeltsebeek: het gedeelte gelegen tussen de Maas en de Spitsbrug

• Neerbeek: het gedeelte gelegen tussen de Maas en Winkelmolenstuw

• Oostrumsche Beek: het gedeelte gelegen tussen de Maas en de watermolen aan de St. Wilbertsweg te Geysteren

• Boschmolenplas.

2. Het verbod geldt niet voor onttrekking ten behoeve van veedrenking middels een

weidepomp, mits niet mechanisch aangedreven.

3. Het verbod geldt niet voor onttrekkingen uit een oppervlaktewaterlichaam ten behoeve

van de volgende kapitaalintensieve teelten in verband met beschadiging van de planten

en/of vruchten ten gevolge van gebruik van grondwater en of ten gevolge van

zonverbranding:

• bedrijfsmatige fruitteelt

• bedrijfsmatige groenteteelt

• bedrijfsmatige bloemen- en plantenteelt

• bedrijfsmatige bomenteelt

Toelichting

Gebruik van grondwater kan schade veroorzaken aan bepaalde kapitaalintensieve teelten als gevolg van bijv. ijzerafzetting op de planten en\of vruchten. De felle zon kan tot verbrandingsschade in de fruitteelt leiden. Indien betrokkene beschikt over een ontijzeringsinstallatie is gebruik van grondwater geen probleem en is uitzondering op het ingestelde verbod niet mogelijk.

Voorbeelden van gewassen/teelten die niet als kapitaalintensief worden aangemerkt zijn:

• grasland (incl. graszoden)

• maïs

• suikerbieten

• aardappelen

• granen.

Deze gewassen en teelten kunnen zonder problemen met grondwater worden beregend. Een uitzondering op het onttrekkingsverbod is hiervoor dan ook niet nodig.

Besluitvorming en bekendmaking

Het besluit tot het instellen van het algeheel onttrekkingsverbod wordt genomen door het dagelijks bestuur.

Het besluit wordt krachtens het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, bekend gemaakt via het plaatsen van een bekendmaking in de regionale dagbladen. Daarnaast wordt de bekendmaking alsmede een nieuwsbericht op de internetsite van het waterschap (www.wpm.nl) geplaatst en wordt via persberichten in de regionale nieuwsmedia (kranten, radio en televisie) aandacht gevraagd voor de instelling van het onttrekkingsverbod.

Voorts worden alle vergunninghouders en degenen die een melding op grond van de algemene regel oppervlaktewaterlichamen “Onttrekken van water” hebben ingediend persoonlijk via een brief op de hoogte gebracht van het besluit. Toezending van de brief is geen bekendmaking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, maar moet worden beschouwd als extra service.

Het besluit kan, indien tijdige bijeenroeping van het dagelijks bestuur niet mogelijk is, worden genomen door de voorzitter op grond van artikel 96 van de Waterschapswet (noodbevoegdheid). De voorzitter brengt het op grond van artikel 96 Waterschapswet genomen besluit onverwijld ter kennis aan het dagelijks bestuur en aan Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg.

Rechtsbescherming

Tegen het besluit tot het instellen van een algeheel onttrekkingsverbod staat geen bezwaar en beroep open. Artikel 8:2 aanhef en sub a van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit tot vaststelling van een beleidsregel.

Inherente afwijkingsclausule

Op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden gehandeld in overeenstemming met de beleidsregel. Dit leidt uitzondering in het geval dat onverkort hanteren van de beleidsregel voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Het moet dan gaan om situaties die bij het opstellen van de beleidsregel niet zijn voorzien. Of toepassing aan deze inherente afwijkingsclausule gegeven moet worden dient per concreet geval beoordeeld te worden.

Noodzakelijke verdere maatregelen

Indien een droogteperiode en de daardoor ontstane waterschaarste van zodanige omvang is dat verdere beperkingen of maatregelen genomen moeten worden met het oog op de hiervoor opgenomen rangorde, dan is het bestuur bevoegd van deze beleidsregel af te wijken en verdere beperkingen of maatregelen te nemen. Het bestuur draagt zorg voor bekendmaking van het ontstaan van deze situatie.

Voorts wordt via de communicatie omtrent het onttrekkingsverbod een beroep gedaan op de onderlinge solidariteit van bedrijven die uit dezelfde oppervlaktewaterlichamen onttrekken.

Afbouw en intrekking algeheel onttrekkingsverbod

Afbouw en intrekking van het ingestelde algeheel onttrekkingsverbod vindt plaats conform de in het Bestrijdingsplan Droogte opgenomen fasering.

De afbouw en intrekking wordt via de internetsite van het waterschap en de regionale media (kranten) bekend gemaakt. In deze fase wordt geen brief naar alle vergunninghouders en degenen die een melding op grond van de algemene regel hebben verzonden.

Intrekking van het onttrekkingsverbod wordt gemandateerd aan de secretaris-directeur, die hiervan in de eerst volgende vergadering van het dagelijks bestuur melding doet.

Ondertekening

Bijlage 1 Kaart

afbeelding binnen de regeling