ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING HILVERSUM 2010

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING HILVERSUM 2010

Geldend vanaf het tijdsstip dat de Omgevingswet in werking treedt,

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING HILVERSUM 2010

Algemene Plaatselijke Verordening Hilversum 2010

De raad van de gemeente Hilversum;

gelezen het voorstel van het college van 31 augustus 2010;

gelet op de te dezen toepasselijke bepalingen van onder meer:

de Gemeentewet, Algemene wet bestuursrecht, de Wet milieubeheer en het Wetboek van Strafrecht;

Besluit:

vast te stellen de:

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING HILVERSUM 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in de bijlage bij deze verordening;

- beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

- college: het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1.2 Beslistermijn

1.Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2.Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

Artikel 1.3 komt te vervallen

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

1.Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2.Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht zich aan de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen te houden.

3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1. De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a. indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt;

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1.7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1.8 Algemene Weigeringsgronden

1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan vier weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

3. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het tweede lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1.9 Uitzondering lex silencio positivo

Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

- Artikel 2.2.2: Vergunning organiseren evenementen;

- Artikel 2.4.26: Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

- Artikel 3.2.1: Vergunning seksinrichting.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Paragraaf 1: BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

2. Een ieder, die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2: BETOGINGEN

Artikel 2.1.2.1 Optochten (vervallen)

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en/of een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

1. Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

o a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

o b. het doel van de betoging;

o c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

o d. de plaats en voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

o e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

o f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3: VERTONINGEN EN DERGELIJKE OP DE WEG

Artikel 2.1.3.1 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke (Vervallen).

Artikel 2.1.3.2 Straatartiest

1. Het is verboden op de openbare weg als straatartiest overlast te veroorzaken voor voorbijgangers, omwonenden of bezoekers van een terras.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. met ten hoogste vijf personen wordt opgetreden,

b. men niet langer dan 30 minuten achtereen op dezelfde plaats aanwezig is,

c. er maximaal 1 keer per dag op dezelfde locatie gespeeld wordt. De afstand van de ene locatie naar de andere locatie dient minimaal 50 meter te zijn,

d. er maximaal 2 dagen per maand door dezelfde (muziek)groep wordt opgetreden,

e. er niet actief wordt gecollecteerd,

f. de muziek niet wordt gemaakt tussen 21.00 en 10.00 uur in winkelcentra en tussen 20.00 en 13.00 uur in de overige delen van de gemeente,

g. het geluidsniveau van versterkte muziek maximaal 80dB(A) en 95 dB (C) op 2 meter van de speaker is.

3. De burgemeester kan nadere regels stellen in aanvulling op het bepaalde in lid 2 als dat noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 4 BRUIKBAARHEID VAN DE WEG

Artikel 2.1.4.1 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan

1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

b. terrassen als bedoeld in de Horecaverordening Hilversum;

c. standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

d. voorwerpen of stoffen waarop gedachten en gevoelens worden geopenbaard;

e. uitstallingen en losse reclameborden bij winkels. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen en losse reclameborden bij winkels. Het is verboden om zonder voorafgaande melding een uitstalling of een los reclamebord te hebben op de weg. Een melding wordt tenminste 5 werkdagen voor de plaatsing gedaan door middel van een door het college vastgesteld meldingsformulier.

f. kleine objecten die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg worden geplaatst ten behoeve van (bouw)werkzaamheden. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van deze objecten. Het is verboden om zonder voorafgaande melding deze objecten op de weg te plaatsen.

g. vlaggen, wimpels en vlaggestokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

h. zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

- geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

- geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt en geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

i. spandoeken met een niet-commerciële doeleind, mits opgehangen op de vastgestelde locaties voor spandoeken. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van deze spandoeken. Het is verboden om zonder voorafgaande melding deze spandoeken te plaatsen.

j. beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of het omgevingsplan.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

j. kabels of snoeren ten behoeve van het opladen van elektrische voertuigen, uitsluitend voor zover deze zijn geplaatst in door de gemeente aangelegde kabelgoottegels. Het college kan nadere regels vaststellen over de aanleg en ingebruikname van de kabelgoottegels.

4. De weigeringsgronden in het tweede lid gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet, de Wet milieubeheer of voor zover het een bouwwerk betreft.

Artikel 2.1.4.1a Wintersluiting horeca-terrassen (Vervallen)

Artikel 2.1.4.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder vergunning of in afwijking daarvan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

3. De vergunning wordt verleend

a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een omgevingsplan;

b. door het college in de overige gevallen.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn of haar publiekrechtelijke taak.

5. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of het omgevingsplan of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2.1.4.3 Maken en veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

a. een uitweg te maken naar de weg;

b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

a. de bruikbaarheid van de weg;

b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

e. de handhaving van het geldende omgevingsplan.

3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of het omgevingsplan.

Paragraaf 5: VEILIGHEID VAN DE WEG

Artikel 2.1.5.1 Veroorzaken van gladheid

1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.5.2 Winkelwagentjes

1. De rechthebbende op een bedrijf die ten behoeve van het winkelend publiek winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht deze te voorzien van de naam van het bedrijf of van een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover hierin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.3 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer, voetgangers daaronder begrepen, het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.5.4 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.5.5 Kelderingangen, koekoeken en dergelijke

1. Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en ander lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.5.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden te roken in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

2. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de openlucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.5.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1. Het is verboden op, aan of boven de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven de hoogte van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.1.5.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.5.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid hun besluit bekend.

3. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2.1.5.10 Verwijdering en dergelijke voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of een andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.1.5.11 Veiligheid op het ijs

1. Het is verboden:

a. voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b. bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enig andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2. Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Paragraaf 6 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.5.12 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

artikel 2.1.5.13 aanwijzing veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring

van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor

het ontstaan daarvan, een gebied met inbegrip van de daarin voor het publiek

openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als

veiligheidsrisicogebied.’

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoopvoorstellingen in gebouwen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h (onder g.), van de Gemeentewet;

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in de artikel 2.1.3.2 van deze verordening;

g. activiteiten die plaatsvinden in een voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf en behoren bij het normale gebruik daarvan, tenzij deze activiteiten gevolgen kunnen hebben voor de openbare orde.

h. een speelgelegenheid als bedoeld in artikel 2.3.3.1, eerste lid.

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een voor publiek toegankelijke herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 van deze verordening, op de weg;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een straatfeest of buurtbarbecue;

f. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijd of –gala;

g. een rommelmarkt, snuffelmarkt, bazaar, fancy fair of vergelijkbare markt waar gebruikte of zelfgemaakte spullen verkocht worden, tenzij dit plaatsvindt in een ruimte die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik is als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Artikel 2.2.2 Evenement Verbodsbepaling

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. Het verbod van het eerste lid geldt niet:

a. voor kleine evenementen die voldoen aan door de burgemeester opgestelde nadere regels.

b. voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

3. De burgemeester kan ten behoeve van de viering van Koningsdag locaties en tijden aanwijzen waarbij het verbod van het eerste lid niet van toepassing is voor de niet-commerciële verkoop van goederen door particulieren.

4. De burgemeester kan over de uitvoering van de bevoegdheid van het derde lid nadere regels stellen met het oog op de belangen zoals genoemd in artikel 1.8.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.3a Indienen Aanvraag

1. De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van de indieningsvereisten van een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2, lid 1 of de melding van een evenement als bedoeld in artikel 2.2.6, lid 1.

2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

Artikel 2.2.4 Bijzondere weigeringsgronden

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8, lid 1 kan een vergunning als bedoeld in artikel 2.2.2, lid 1 worden geweigerd indien:

a. het evenement zich niet verdraagt met het karakter van de plaats waar het wordt gehouden of met hetgeen bepaald is in het omgevingsplan.

b. van het evenement een onevenredige belasting voor het woon- of leefklimaat in de omgeving te verwachten is.

2. In navolging van het bepaalde in artikel 1.8, lid 3 kan de vergunning worden geweigerd indien de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet meer mogelijk is.

3. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.8 en lid 1 en 2 van dit artikel kan de burgemeester een vergunning weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

Artikel 2.2.6 Melding plichtige Evenementen

1. De organisator van het evenement bedoeld in artikel 2.2.2, lid 2, sub a, stelt de burgemeester tenminste vier weken voorafgaand aan het evenement hiervan in kennis door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

2. De burgemeester kan binnen 15 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het eerste lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2.2.7 Bevelen

1. De burgemeester kan de organisator of degene die feitelijk leiding geeft aan het evenement bevelen maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 1.8 en 2.2.4 genoemde belangen, dan wel hem bevelen het evenement onmiddellijk te beëindigen indien een belang “als vermeld in artikel 1.8, lid 1 en artikel 2.2.4, lid 1, wordt geschonden.

2. Het is verboden te handelen in strijd met een bevel als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend.

3. De burgemeester weigert de vergunning indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

4. De burgemeester weigert voorts de vergunning, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat in de speelgelegenheid een kansspel zal worden beoefend in strijd met het bij of krachtens de Wet op de kansspelen bepaalde.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Vervallen (kraken van gebouwen)

Artikel 2.4.1.a Betreden gesloten woning of lokaal

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Dit verbod geldt niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

1. Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende en/of roerende zaak dat vanaf de weg of openbaar water zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende en/of onroerende zaak die vanaf de weg of openbaar water zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, hieronder mede begrepen graffiti, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een toezichthouder op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren, of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

3. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen, die kennelijk zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, zoals speciaal uitgeruste tassen, magneten of elektronische voorwerpen die veiligheidslabels of veiligheidspoortjes dan wel andere hulpmiddelen ter voorkoming van winkeldiefstal kunnen beïnvloeden, alsmede van tangen of andere voorwerpen die kennelijk eveneens bedoeld zijn om het plegen van een winkeldiefstal te vergemakkelijken.

Artikel 2.4.5 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2.4.5a Uitjouwen, naschreeuwen, etc

1. Het is verboden in het openbaar iemand uit te jouwen, toe- of na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, dan wel op andere wijze overlast aan te doen;

2. Het in lid 1 bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de artikelen 118, 119, 137c, 137d, 137e, 147, 424, of 426bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.6 Verboden drankgebruik

1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a. Een terras als bedoeld in de Horecaverordening van de gemeente Hilversum;

b. de plaats, niet zijnde een inrichting in de zin van de Alcoholwet, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2.4.6a Kunststof drinkgerei

De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid of in het geval van bijzondere omstandigheden, voor een of meer horecabedrijven en openbare plaatsen tijdelijk het gebruik van drinkgerei en flessen, bedoeld voor gebruik ter plaatse, anders dan van kunststof materiaal verbieden.

Artikel 2.4.7 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden zich zonder redelijk doel:

a. zich in een portiek of poort op te houden;

b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.8 Handel en verkoop van drugs op of aan wegen of openbare plaatsen binnen de bebouwde kom

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan wegen of openbare plaatsen binnen de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan wegen binnen de bebouwde kom in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden indien redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om middelen bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar te koop aan te bieden.

Artikel 2.4.8a Openlijk druggebruik

1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden in een gebied dat door de burgemeester is aangewezen, op of aan de weg, op een voor een publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op voorwerpen of activiteiten die in het belang van de volksgezondheid, in het bijzonder de preventie, de bestrijding van drugsverslaving of de hulpverlening aan verslaafden, van overheidswege worden bevorderd of goedgekeurd.

Artikel 2.4.9 Bedelverbod

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2.4.10a Verblijfsontzeggingen in verband met harddrugs

Degene die in een gebied dat door de burgemeester is aangewezen omdat naar zijn oordeel de openbare orde in dat gebied ernstig is verstoord door de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs, zich gedraagt in strijd met:

- de artikelen 2.4.5, 2.4.7 of 2.4.10, voor zover deze gedragingen in verband staan met harddrugs;

- de artikelen 2.4.8 en 2.4.8a, is verplicht zich terstond uit dat gebied te verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van acht uur niet te bevinden nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen en dergelijke

Het is verboden op een openbare plaats een fiets, een bromfiets en dergelijke te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterreinen en bij publiek trekkende activiteiten

Overlast van fiets of bromfiets op markt, kermisterrein en dergelijke:

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

Artikel 2.4.14 Nodeloos alarmeren

Het is verboden zonder dat daartoe redelijkerwijze aanleiding bestaat:

a. zich op te houden in een van overheidswege geplaatste alarmcel;

b. een toestel bestemd tot alarmering van de politie, brandweer, ambulance of enig andere (overheids)instelling in werking te stellen;

c. de onder b. genoemde diensten op andere wijze te alarmeren.

Artikel 2.4.15 Alarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.4.16 Loslopende honden; verboden plaatsen

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, sportvoorziening of op een andere door het college aangewezen plaats;

c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleide- of hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleide- of hulphond.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid onder b voor zover het een andere door het college aangewezen plaats betreft.

Artikel 2.4.17 Verontreiniging door honden

1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat de hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

a.op de weg;

b.op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide of sportvoorziening;

c.op een andere door het college aangewezen plaats.

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

4. Het gebod genoemd onder het eerste lid geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleide- of hulphond laat begeleiden.

5. De eigenaar of houder van een hond - met uitzondering van degene die vanwege een handicap aangewezen is op een geleide- of hulphond - is verplicht, indien hij zich met een hond op plaatsen bevindt genoemd in het eerste lid, een deugdelijk opruimmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor de directe verwijdering van de uitwerpselen van de hond en dit opruimmiddel op verzoek van een toezichthouder of aan een (bijzonder) opsporingsambtenaar te tonen.

6. Het college kan bepalen aan welke eisen een deugdelijk opruimmiddel moet voldoen.

Artikel 2.4.18 Gevaarlijke honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

a. anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

b. anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt,

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.4.16, eerste lid onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

a. muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

b. kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2.4.19 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

2. Degene die een of meer dieren houdt of onder toezicht heeft, moet voorkomen of zoveel mogelijk beperken dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, van toepassing is.

Artikel 2.4.20 Wilde dieren

1. Het is verboden een wild dier dat bij ontsnapping voor mens of dier gevaar kan opleveren, te houden of aanwezig te hebben anders dan ten behoeve van een circus dat in de gemeente optreedt nadat overeenkomstig artikel 2.2.2 vergunning is verleend.

2.Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2.4.21 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee of pluimvee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee of pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.22 Bijen

1. Het is verboden bijen te houden:

a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening, de waterschapsverordening of het omgevingsplan.

5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.23 Verbod oplaten ballonnen

1. Het is verboden ballonnen door middel van hete lucht, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

2. Onder een ballon wordt verstaan: herdenkingsballon, sfeerballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur of gas opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

Artikel 2.4.24 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2.4.25 Optreden tegen ondermijnende activiteiten die plaats vinden vanuit voor het publiek openstaande gebouwen

1) De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven in bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

2) Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang of toegangen van het gebouw of het erf.

3) Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

4) Het is de rechthebbende op het gebouw dan wel het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

5) Het is verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw dan wel erf als bezoeker te verblijven.

Artikel 2.4.26 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

c. Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

2. De burgemeester kan gebieden, gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebied wordt uitsluitend aangewezen als in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een gebouw wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebied of een gebouw kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

a. In een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebied of gebouw voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

b. Indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

4. De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

a. In het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

b. Indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

c. Indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

d. Indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan;

e. Indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

a. door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, of:

b. door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed, of :

c. de voorwaarden uit de vergunning niet worden nageleefd, of:

d. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is, of:

e. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed, of:

f. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden, of:

g. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde, of:

h. de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd, of:

i. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

6. De burgemeester kan de sluiting van het bedrijf bevelen indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd.

7. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het zesde lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

8. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

9. Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

10. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

11. In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties de eerste drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit niet of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

Artikel XIV PM

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

A Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

B Register: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, daaronder begrepen -voor zover dat mogelijk is- soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

b. de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c. aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

d. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

e. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

f. wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste veertien dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Vervallen (Handel te water)

Artikel 2.5.6 Handel in horecabedrijven

De exploitant van een horecabedrijf, als bedoeld in de horecaverordening van de gemeente Hilversum, staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Afdeling 6 Route gevaarlijke stoffen

Artikel 2.6.1 Vervallen (vervoer van gevaarlijke stoffen)

Afdeling 7 Vuurwerk

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder vuurwerk:

Vuurwerk waarop het Vuurwerkbesluit van toepassing is.

Artikel 2.7.2 Afleveren van vuurwerk (vervallen)

Artikel 2.7.3 Bezigen van vuurwerk

1. Het is verboden vuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden vuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.7.4 Carbid

1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

2. Het college is bevoegd plaatsen aan te wijzen en tijdvakken te bepalen waar het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

3. Het college is, met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, bevoegd nadere regels te stellen in het kader van de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu.

4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, de wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 8 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.8.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet, na instemming van de gemeenteraad, besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van flexibel cameratoezicht voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. De inzet van drones is daarbij niet toegestaan.

3. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste en tweede lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen.

Hoofdstuk 3 . Seksbedrijven, sekswinkels, raam- en straatsekswerk, en dergelijke

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Afbakening

De artikelen 1.2 en 1.5 tot en met 1.8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3.1.2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. Advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een sekswerker onder de aandacht van het publiek brengt;

b. Beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

c. Bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

- De exploitant;

- De beheerder;

- De sekswerker;

- Het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

- Toezichthouders zoals bedoeld in artikel 6.2;

- Andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende reden noodzakelijk is.

d. Escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot sekswerk in de vorm van bemiddeling tussen klant en sekswerker;

e. Exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

f. Klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een seksbedrijf of een sekswerker aangeboden seksuele diensten;

g. Raamsekswerkbedrijven: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot sekswerk, waarbij het werven van klanten gebeurt door een sekswerker die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

h. Seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot sekswerk of tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling. Onder een seksbedrijf vallen in ieder geval een erotische massagesalon, een bordeel, een seksclub, een privéhuis, een escortbedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. Thuiswerken valt niet onder de term seksbedrijf;

i. Seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

j. Sekswerk: het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen betaling;

k. Sekswerker: degene die seksuele handelingen verricht met of voor een ander tegen betaling;

l. Sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren worden verkocht of verhuurd;

m. Thuiswerker: de natuurlijke persoon die bedrijfsmatig, of in omvang alsof bedrijfsmatig wordt gewerkt, seksuele handelingen verricht in de eigen woning;

n. Werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Artikel 3.1.3 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder het bevoegde bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Afdeling 2 Vergunning seksbedrijf

Artikel 3.2.1 Vergunning

1. Het is verboden een seksbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2. In de (aanvraag om) vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a. Door welke natuurlijke of rechtspersoon het seksbedrijf zal worden geëxploiteerd;

b. Door welke perso(o)n(en) het seksbedrijf zal worden beheerd (beheerder). Indien de beheerder een ander persoon is dan de exploitant dient een arbeidsovereenkomst overlegd te worden;

c. De aard van het seksbedrijf;

d. De plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

e. Bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

f. Bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de seksinrichting bestemd voor het seksbedrijf;

g. Een plattegrond 1 op 100 waarop werkruimten zijn aangegeven;

h. De voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

i. Het nummer van de vergunning.

3. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

4. Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

5. De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. De vergunning is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

6. Een vergunning voor een seksbedrijf, met uitzondering van een escortbedrijf, wordt verleend voor de duur van 5 jaar.

7. De vergunning kan eenmalig worden verlengd.

8. Voor het gestelde onder 6 en 7 van dit artikel geldt een overgangsbepaling. Als vergunningen voor 1 januari 2023 zijn verleend voor onbepaalde tijd blijft dit van kracht tot het moment dat de vergunning komt te vervallen of wordt ingetrokken zoals omschreven in artikelen 3.3.4, 3.4.1 en 3.4.2.

Artikel 3.2.2 Bedrijfsplan

1. Een seksbedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

a. Op het gebied van hygiëne;

b. Ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de sekswerkers;

c. Ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

d. Ter voorkoming van strafbare feiten.

2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, waarborgen dat:

a. De hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

b. Inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor de sekswerkers;

c. In de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

d. In de werkruimten voor de sekswerkers een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

e. De sekswerkers zich regelmatig laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van dergelijk onderzoek;

f. De sekswerker niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

g. De sekswerker vrij is in de keuze van de arts(en) die de sekswerker wil bezoeken;

h. De sekswerker klanten en diensten kan weigeren zonder dat dit gevolgen heeft voor andere werkzaamheden;

i. De sekswerker kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dit gevolgen heeft voor de werkzaamheden;

j. Aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

k. De exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de sekswerker(s) voordat deze voor of bij de exploitant gaat werken, teneinde vast te stellen of de sekswerker(s) voldoet aan de eisen die zijn opgenomen in het bedrijfsplan;

l. De exploitant voor elke voor of bij de exploitant werkzame sekswerker kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden de sekswerker diensten aanbiedt;

m. De exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de sekswerker(s) niet door derden gedwongen wordt tot sekswerk en dat de exploitant in dit kader informatie van hulpverleningsorganisaties ter beschikking stelt;

n. De exploitant aan de voor of bij de exploitant werkzame sekswerker(s) informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een sekswerker wil stoppen met het werk als sekswerker;

o. De overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichting beperkt wordt.

3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegd bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

5. De rechten voor sekswerkers, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een de sekswerker begrijpelijke taal uitgereikt aan elke sekswerker die werkzaam is voor of bij de exploitant.

6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen, waaronder het Nederlands, en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een sekswerker klanten en diensten mag weigeren alcohol en drugs te gebruiken.

Artikel 3.2.3 Eisen sekswerker(s)

Het is een exploitant verboden een sekswerker voor of bij zich te laten werken die:

a. Nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

b. In Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3.2.4 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en beheerder:

a. Staan niet onder curatelen en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of voogdij;

b. Zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

c. Hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en beheerder niet:

a. Met toepassing op artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b. Binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c. Binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van vijfhonderd euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

- Bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

- De artikelen 137c tot en met 137g, 140, 197 a t/m c, 240b, 242 tot en met 249, 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417 bis, 420bis t/m 420quinquies, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

- Artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

- De artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

- De artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

- De artikelen 2 en 3 van de Wet op de Weerkorpsen;

- De artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

a. Vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht, tenzij de geldsom minder dan driehonderdvijfenzeventig bedraagt;

b. Een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a. Bij de weigering van een vergunning gerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b. Bij de intrekking van een vergunning gerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5. De exploitant of beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een inrichting die voor ten minste één maand door het bevoegd bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1(vergunning) is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat de exploitant ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.5 Sluitingsuur

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers, waaronder klanten, geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 en 07.00 uur.

2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegde bestuursorgaan door middel van een ontheffing voor een afzonderlijke seksinrichting een sluitingstijd tot 01.00 uur vaststellen. Deze ontheffing wordt verleend voor een kalenderjaar.

3. Het is bezoekers en klanten van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.6 (tijdelijke afwijking sluitingsuur), gesloten dient te zijn.

4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voor zover de bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer gestelde sluitingstijden van toepassing zijn.

Artikel 3.2.6 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; (tijdelijke) sluiting

1. Met het oog op de in artikel 3.3.2 (weigeringsgronden), tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegde bestuursorgaan:

a. Tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.5 (sluitingsuur), eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

b. Van een afzonderlijke seksinrichting (tijdelijk) de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegde bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig lid 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.7 Aanwezigheid van en toezicht door beheerder

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers en klanten geopend te hebben, zonder dat tenminste één van de ingevolge artikel 3.2.1 (vergunningsplicht) op de vergunning vermelde beheerders in de seksinrichting aanwezig is.

2. De beheerder(s) zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de seksinrichting:

a. Geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten als genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling, XXII (diefstal), en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

b. Geen sekswerk wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.8 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor het seksbedrijf onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat sekswerkers die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 3.2.9 Beperken aantal vergunningen

1. Het bevoegd bestuursorgaan kan een maximum stellen aan het totaal aantal seksinrichtingen waarvoor een vergunning kan worden verleend. Hierbij kan worden bepaald dat een maximum slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.

2. Voor het uitoefenen van raam- en straatsekswerk wordt geen vergunning verleend.

Artikel 3.2.10 Raamsekswerk

Het is een sekswerker verboden:

a. Zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar en gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

b. Passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan de passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3.2.11 Straatsekswerk

Het is een sekswerker verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel het verrichten van seksuele handelingen in het kader van sekswerk.

Artikel 3.2.12 Handhaving straatsekswerk

Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3.2.10 (straatsekswerk) kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.13 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.14 Tentoonstellen aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a. Indien het bevoegde bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

b. Anders dan overeenkomstig de door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet

Afdeling 3 Beslistermijn, weigeringsgronden en nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslistermijn

1. In afwijking van artikel 1.2 neemt het bevoegde bestuursorgaan het besluit op de aanvraag om vergunning als bedoelt in artikel 3.2.1 (vergunningsplicht), eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de volledige aanvraag ontvangen is.

2. Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

1. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 (vergunning), eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. De exploitant – indien een rechtspersoon: de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke perso(o)n(en) – of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.4 (gedragseisen exploitant en beheerder) gestelde eisen;

b. De vestiging van een seksinrichting of de exploitatie van een seksbedrijf in strijd is met een geldend omgevingsplan;

c. Er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of voor het seksbedrijf personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht of verblijven of werken in strijd met het bepaalde of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 of dat personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het sekswerkers betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, of slachtoffer zijn van mensenhandel;

d. Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

e. Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden voorschriften;

f. Als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3.2.2 (bedrijfsplan), eerste en tweede lid;

g. Als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3.2.7 (aanwezigheid beheerder), eerste en tweede lid, gestelde verplichting zal naleven;

h. Een maximum zoals bedoeld in artikel 3.2.8 (beperken aantal vergunning) is vastgesteld en dit maximum is bereikt;

i. De voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend omgevingsplan of een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd;

j. Als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een seksbedrijf waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een seksbedrijf is uitgeoefend;

k. Als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3.2.1, tweede lid (vergunning) gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

l. De vergunning aangevraagd is voor de exploitatie van een raamsekswerkbedrijf.

2. De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 (vergunning), eerste lid, kan worden geweigerd:

a. In het belang van de openbare orde;

b. In het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c. In het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van de woon- en leefklimaat;

d. In het belang van de veiligheid van personen of goederen;

e. In het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

f. In het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

g. In het belang van de arbeidsomstandigheden van de sekswerker(s);

h. Indien niet is voldaan aan het gestelde in de nadere regels zoals bedoeld in artikel 3.3.3 (nadere regels).

Artikel 3.3.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 (weigeringsgronden) genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Artikel 3.3.4 Intrekkingsgronden

1. De vergunning wordt ingetrokken als:

a. De verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

b. De vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

c. Is gehandeld in strijd met de artikelen 3.2.2 (bedrijfsplan), 3.2.3 (leeftijdgrens), 3.2.5 (sluitingsuur) en 3.2.7 (aanwezigheid beheerder);

d. Zich binnen het seksbedrijf of seksinrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

e. Zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.3.2 (weigeringsgronden);

f. De vergunninghouder dat verzoekt;

g. De uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend omgevingsplan;

2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

a. Is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

b. In verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereisten is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

c. Een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

d. Is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

e. Er is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregel;

f. Zich binnen het seksbedrijf of de seksinrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van sekswerkers of klanten;

g. De exploitant of beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

h. Er binnen het seksbedrijf of de seksinrichting personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk veroordeeld zijn voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

i. Gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

1. De vergunning vervalt zodra de exploitant als bedoelt in artikel 3.2.1, vierde lid (persoonsgebonden vergunning) de exploitatie van het seksbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.

3. Bij beëindiging van het seksbedrijf vervalt de exploitatievergunning, tenzij de rechtsopvolger van de vergunninghouder vóór overdracht van het seksbedrijf een ontvankelijke aanvraag voor een exploitatievergunning heeft ingediend.

4. Behoudens het geval dat zwaarwegende feiten of omstandigheden zich daartegen verzetten, blijft de vergunning in dat geval van kracht, totdat op de aanvraag een besluit is genomen.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b (beheerder op de vergunning), het beheer binnen het seksbedrijf of de seksinrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.

2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegde bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, onder a (weigeringsgrond) is van overeenkomstige toepassing.

3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag zoals bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

a. Indien er een halfjaar feitelijk geen gebruik is gemaakt van de vergunning;

b. Indien er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

c. Indien er een wijziging van bouwkundige aard in de seksinrichting heeft plaatsgevonden;

d. Indien de seksinrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 4.1.1 Geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals deze wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zonder ontheffing van het college toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de (leef)omgeving onaanvaardbare geluidhinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van geluidsoverlast.

3. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor:

a. particuliere feesten op eigen terrein mits ten minste tien werkdagen voor aanvang van de festiviteit het college hiervan in kennis is gesteld door middel van een door het college vastgesteld meldingsformulier en de in lid 2 bedoelde nadere regels in acht worden genomen.;

b. evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1 mits in de evenementenvergunning voorschriften over geluidsoverlast zijn opgenomen.

4. De ontheffing of melding kan worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het (leef)milieu.

5. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaartwet, het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit.

Artikel 4.1.2 Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Afdeling 2 Afvalstoffen

Artikel 4.2.1 Afvalstoffenverordening

Met betrekking tot afvalstoffen is de Afvalstoffenverordening van het Gewest Gooi en Vechtstreek van toepassing.

Afdeling 3 Vervallen (Lozing en riolering)

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.4.1 Verontreiniging van de weg en van terreinen

1. In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan: een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals deze wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

2. Het is verboden:

a.afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, dat/die aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden;

b.andere afvalstoffen dan straatafval, zoals huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel, achter te laten in daartoe van gemeentewege geplaatste of voorgeschreven bakken.

3. Het college kan van het in het eerste lid, onder a, gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

4. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod is niet van toepassing op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval.

5. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel van het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

6. Het in het eerste lid, aanhef en onder a., gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

a.in de beoogde bescherming van het milieu wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden of de Kernenergiewet;

b. er sprake is van beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of het omgevingsplan;

c.de provinciale omgevingsverordening of de Afvalstoffenverordening van het Gewest Gooi en Vechtstreek van toepassing is.

Artikel 4.4.2 Verontreiniging bij werkzaamheden op de weg

1. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

a.indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

b.indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag; te reinigen of te doen reinigen.

2. Het in het eerste lid gestelde geldt niet voor situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer wordt voorzien of indien er sprake is van beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of het omgevingsplan.

Artikel 4.4.3 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren

1. De houder of beheerder dan wel leidinggevende(n) van een winkel, hal, kraam of andere dergelijke inrichting waar eet- en/of drinkwaren worden verkocht welke ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht:

a.een mand, bak of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek papier, etensresten, verpakkingsmateriaal en ander afval kan achterlaten;

b.zorg te dragen dat die mand, die bak of dat soortgelijke voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die mand, die bak of dat voorwerp steeds tijdig wordt geledigd.

2. De houder of beheerder dan wel leidinggevende(n) van een inrichting bedoeld in het eerste lid is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van de inrichting op de weg achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, worden verwijderd.

3. De in het eerste en het tweede lid gestelde verplichting is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 4.4.4 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal

1. Degene die op de weg reclamebiljetten en dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt of laat verspreiden, is verplicht deze of de verpakking daarvan, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

Artikel 4.4.5 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.4.6 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.7 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

1. Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen oplevert.

2. Het in het eerste lid gestelde geldt niet voor zover hierin bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer wordt voorzien.

Artikel 4.4.8 Gevelreiniging/-onderhoud

1. Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college:

aanslag, verf, conserveerlagen of enige andere dergelijke stof van gevels, muren, puien, bruggen of andere voorwerpen te verwijderen;

stoffen aan te brengen ter voorbereiding van de onder a. bedoelde verwijdering;

voegen van gevels, muren, puien, bruggen of andere voorwerpen uit te hakken, te slijpen of op vergelijkbare wijze te bewerken;

2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor het schoonmaken van gevels, muren, puien, bruggen of andere voorwerpen met water en huishoudzepen.

3. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van overlast.

4. De gevelreiniger doet de in het eerste lid bedoelde melding uiterlijk 10 werkdagen voorafgaand aan de datum waarop met reinigen wordt begonnen door middel van een door het college vastgesteld meldingsformulier.

5. Een lozingsmelding in het kader van het Besluit activiteiten leefomgeving, de waterschapsverordening of het omgevingsplan geldt tevens als melding als bedoeld in het eerste lid.

6. Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer wordt voorzien.

Afdeling 5 Het in stand houden en vellen van bomen

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

boom: een houtachtig, opgaand gewas dat één- of meerstammig kan zijn;

kappen: omhakken;

rooien: met wortel en al uit de grond halen;

vellen: onder vellen wordt mede verstaan rooien, kappen, het snoeien van meer dan een derde van de kroon of het wortelgestel (kandelaberen), het voorbereiden van een verplanting met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de boom ten gevolge kunnen hebben;

meerstammig: stammen, groeiend uit één stamvoet of stam. In geval van meerstammigheid geldt de stamdiameter van elke stam apart.

bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, zoals deze wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

iepenspintkever: het insekt, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus;

boomwaarde: de waarde van de boom voor de omgeving. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van door het bevoegd gezag vast te stellen beleidsregels;

herplantwaarde: waarde van een boom uitgedrukt in de kosten voor het vervangen van de betreffende boom.

Artikel 4.5.2 omgevingsvergunning voor het vellen van bomen

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag bomen te vellen of te doen vellen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a. bomen met een stamdiameter tot 30 centimeter gemeten op 1.30 meter boven de voet van de boom, voor zover deze niet in het kader van een herplantplicht als bedoeld in artikel 4.5.5 en 4.5.6 zijn aangeplant en voor zover de bomen niet staan in het beschermd stadsgezicht van het Noordwestelijk Villagebied;

b. dode bomen, met dien verstande dat de velling tenminste vier weken voordat een aanvang met het vellen van de boom wordt gemaakt moet worden gemeld aan het bevoegd gezag;

c.Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), met dien verstande dat de velling tenminste vier weken voordat een aanvang met het vellen van de boom wordt gemaakt moet worden gemeld aan het bevoegd gezag;

d.wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;

e.vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

f.fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

g.kweekgoed;

h.bomen buiten de bebouwde kom, vastgesteld ingevolge artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, zoals deze wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, tenzij de bomen een zelfstandige eenheid vormen die:

- ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

- ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

i.bomen die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving op last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.6;

j.bomen die worden geveld op basis van een door het college van B&W goedgekeurd beheerplan (dat een periode van 5 jaar beslaat).

k.bomen, niet in gemeentelijk eigendom, in het door het college thans voor de pilot velbeleid aangewezen gebied en die niet staan vermeld op de door het college vastgestelde lijst van beschermde bomen in dat gebied.

l. in afwijking van Artikel 4.5.2, lid 2 onder a. geldt dat bomen in het beschermd stadsgezicht van het Noordwestelijk Villagebied met een stamdiameter tot 30 cm, gemeten op 1.30 meter boven de voet van de boom en voor zover deze niet in het kader van een herplantplicht als bedoeld in artikel 4.5.5 en 4.5.6 zijn aangeplant, gekapt mogen worden zonder omgevingsvergunning indien sprake is van regulier onderhoud.

Artikel 4.5.3 Aanvraag vergunning

1. De vergunning moet worden aangevraagd, door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de boom te beschikken, onder overlegging van een overzicht van overige vergunningen, ontheffingen of toestemmingen die nodig zijn voor de realisatie van een project.

2. Indien de vergunning wordt aangevraagd in het kader van de realisatie van een bouwplan of aanleg kan het bevoegd gezag als voorwaarde stellen dat een herinrichtingsplan ter goedkeuring wordt overgelegd.

Artikel 4.5.4 Weigeringsgronden/ voorwaardelijke vergunning

1. Het bevoegd gezag kan de vergunning onder verwijzing naar door het bevoegd gezag vast te stellen beleidsregels weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

a. natuur- en milieuwaarden;

b. landschappelijke waarden;

c. cultuurhistorische waarden;

d. waarden van dorps-/stadsschoon;

e. andere redenen van milieubeheer.

2. Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering gebruiken.

3. Het bevoegd gezag kan uitsluitend vergunning verlenen tot direct vellen van een boom indien sprake is van een acuut gevaarlijke situatie voor de directe omgeving.

Artikel 4.5.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3. Indien voldoende termen aanwezig zijn om een herplantvoorschrift als bedoeld in het eerste lid te verbinden aan de vergunning doch uitvoering hiervan in ruimtelijke zin niet tot de mogelijkheden behoort, kan het bevoegd gezag aan de vergunning het voorschrift verbinden dat een geldelijke bijdrage gebaseerd op de herplantwaarde gestort dient te worden in het gemeentelijk herplantfonds.

Artikel 4.5.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

1. Indien een boom waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de boom bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

2. Indien niet ter plaatse kan worden herplant legt het bevoegd gezag een financiële bijdrage op gebaseerd op de herplantwaarde welke gestort wordt in het gemeentelijk herplantfonds.

3. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

4. Indien in geval van ernstige beschadiging als bedoeld in artikel 4.5.1 sub d. de boom in stand blijft maar de boomwaarde is afgenomen wordt een storting in het gemeentelijk herplantfonds opgelegd op basis van de afgenomen boomwaarde.

5. Indien een boom waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de boom bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4.5.7 Afstand tot de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op nihil voor bomen, heesters en heggen.

Artikel 4.5.8 Bestrijding iepeziekte

1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepeziekte of voor vermeerdering van de iepespintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

a.indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

b.de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

c.of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

2 Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

3 Het verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

4 Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.

Artikel 4.6.2 Beschermde planten, hout sprokkelen

1.Het college is bevoegd:

a.plaatsen aan te wijzen waar het ter bescherming van het natuur-, landschaps- of dorps-/stadsschoon verboden is daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben;

b.bosgebieden of gedeelten daarvan aan te wijzen, waar het om redenen van milieubeheer verboden is hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

2. Het is verboden op een, door het college, krachtens het eerste lid, aangewezen plaats:

a.de daarbij aangeduide bloemen of planten te plukken, bij zich te hebben; dan wel

b.hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben.

3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet:

a.ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige bloemen of planten of hout;

b.indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van de normale onderhoudswerkzaamheden;

c. ten aanzien van situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet wordt voorzien.

4. Het is het tweede lid, aanhef en onder b, bepaalde geldt voorts nietten aanzien van hout afkomstig van houtopstanden waarop het in artikel 4.5.2. gestelde verbod niet van toepassing is;

5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

6. Onder sprokkelen van hout wordt in dit artikel verstaan: het verzamelen en verwijderen van staand of losliggend, vermolmd dan wel uitdrogend, dor hout.

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwprodukten en dergelijke

1.Het college kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

a. onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b. bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c. caravans, kampeerwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

d. mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwprodukten, afbraakmaterialen en oude metalen;

e. afvalstoffen.

2. In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

3. Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

a. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

b. op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

4. Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, de provinciale omgevingsverordening of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland.

Artikel 4.7.2 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, een aankondiging of afbeelding, waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht, of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving of strijd ontstaat met redelijke eisen van welstand.

2: Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Afdeling 8 Viering festiviteiten in inrichtingen milieubeheer

Artikel 4.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. Activiteitenbesluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

b. inrichting: een inrichting type A of type B, als bedoeld in de wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit, zoals de wet en het besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

c. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, exploitant, leidinggevende of anderszins een inrichting drijft;

d. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e. incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt. Zodra één instrument versterkt wordt, geldt de totale geluidsproductie als versterkte muziek;

g. muziekgezelschappen: orkesten, zangkoren, harmonie- en fanfaregezelschappen.

h. Horeca-concentratiegebied:

het horecaconcentratiegebied zoals benoemd in het Horecakader, bestaande uit het uitgaansgebied Groest en omgeving en de restaurant/winkelzone.

Artikel 4.8.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen uit het omgevingsplan of de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorschriften voor de verlichting voor sportbeoefening in de buitenlucht uit het omgevingsplan of artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in bepaalde gebieden van de gemeente.

4. Het college maakt de aanwijzing voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. Als de precieze datum van een collectieve festiviteit nog niet bepaald is, wordt de festiviteit zonder datum bekendgemaakt. De datum wordt zo spoedig mogelijk bekendgemaakt.

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Vervallen.

7. Vervallen.

8. Collectieve festiviteiten zoals bedoeld in het eerste lid mogen alleen plaatsvinden in het gebouw van een inrichting. Voor festiviteiten binnen een inrichting in de buitenlucht, bijvoorbeeld op het terras behorend bij de inrichting, is een evenementenvergunning nodig.

9. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting mag niet meer dan 80 dB(A) bedragen, gemeten op 5 meter uit de gevel van de inrichting op een hoogte van ± 1,5 meter.

10. Het equivalente geluidsniveau LCeq veroorzaakt door de inrichting mag niet meer dan 90 dB(C) bedragen, gemeten op 5 meter uit de gevel van de inrichting op een hoogte van ± 1,5 meter.

11. De onder lid 8 en 9 genoemde geluidswaarden zijn inclusief stemgeluid, inclusief onversterkte muziek en exclusief muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

12. Omwonenden dienen ten minste drie werkdagen voorafgaand aan de festiviteit schriftelijk op de hoogte te worden gebracht.

13. Op de dagen als bedoeld in het eerste en tweede lid mag het extra geluid en/of licht niet eerder starten dan 07.00 uur. Muziek mag niet eerder starten dan 10.00 uur.

14. De maximale eindtijd voor het extra geluid en/of licht wordt in de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid opgenomen.

15. Vervallen.

Artikel 4.8.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in het omgevingsplan of de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Van deze zes festiviteiten mogen er maximaal vier festiviteiten buiten, op het terrein van de inrichting, gehouden worden.

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikelen uit het omgevingsplan of artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

3. Bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld een lustrum van de inrichting of vereniging, kunnen ertoe leiden dat het aantal individuele dagen wordt uitgebreid met twee extra dagen per kalenderjaar. De bijzondere omstandigheid dient door de drijver van de inrichting aangetoond te worden. De bevoegdheid om de twee extra dagen toe te kennen ligt bij het college.

4. Er is een (digitaal) standaardformulier voor het doen van de kennisgeving als bedoeld in het eerste en tweede lid.

5. De kennisgeving wordt geacht eerst dan te zijn gedaan wanneer het in het derde lid bedoelde formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

6. Een kennisgeving is gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

7. Tijdens incidentele festiviteiten binnen moeten de speakers in het bebouwde deel van de inrichting worden geplaatst en moeten ramen en deuren gesloten worden gehouden, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

8. Tijdens incidentele festiviteiten buiten moeten de speakers tegen de gevel van het bebouwde deel van de inrichting worden geplaatst.

9. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting mag niet meer dan 80 dB(A) bedragen, gemeten op 5 meter uit de gevel (bij festiviteit binnen) of 5 meter uit het terras (bij festiviteit buiten) van de inrichting op een hoogte van ± 1,5 meter.

10. Het equivalente geluidsniveau LCeq veroorzaakt door de inrichting mag niet meer dan 90 dB(C) bedragen, gemeten op 5 meter uit de gevel (bij festiviteit binnen) of 5 meter uit het terras (bij festiviteit buiten) van deinrichting op een hoogte van ± 1,5 meter.

11 De onder lid 9 en10 genoemde geluidswaarden zijn inclusief stemgeluid, inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

12. Omwonenden dienen ten minste drie werkdagen voorafgaand aan de festiviteit schriftelijk op de hoogte te worden gebracht.

13. Op de dagen als bedoeld in het eerste en tweede lid mag het extra geluid en/of licht niet eerder starten dan 07.00 uur. Muziek mag niet eerder starten dan 10.00 uur.

14. Op de dagen als bedoeld in het eerste en tweede lid moet het extra geluid en/of licht een half uur vóór de vastgestelde sluitingstijden, conform de Horecaverordening worden beëindigd. Voor buitenfestiviteiten geldt altijd een maximale eindtijd van 23:00 uur.

15. Indien er geen vastgestelde sluitingstijd, conform de Horecaverordening, is dan dient het extra geluid en/of licht binnen uiterlijk om 00.00 uur beëindigd te worden en bij een buitenfestiviteit om 23:00 uur.

16. Het ongebruikt laten van een collectieve dag betekent niet dat het aantal individuele dagen evenredig toeneemt. Uitwisselen tussen collectieve dag en individuele dagen is niet toegestaan.

Artikel 4.8.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen, indien:

a. de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.8.3 is gedaan;

b. gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 4.8.3 zijn verstrekt;

c. de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken;

d. de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft, hetzij op grond van het overschrijden van het maximum van zes incidentele festiviteiten, hetzij wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed.

Artikel 4.8.5 Onversterkte muziek

1. Het is verboden binnen een inrichting onversterkte muziek ten gehore te brengen indien niet wordt voldaan aan de geluidsnormen als genoemd in het omgevingsplan of de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit Besluit.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor muziekgezelschappen en het carillon van Hilversum tijdens de dag en avondperiode (tussen 07:00 en 23:00 uur).

3. Om overmatige geluidsoverlast, harder dan de geluidsnormen als bedoeld in het omgevingsplan of de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit, van muziekgezelschappen te voorkomen kan het college, aan de hand van een akoestisch onderzoek, besluiten dat er technische voorzieningen in de inrichting moeten worden aangebracht en/of dat bepaalde gedragsregels in acht moeten worden genomen.

4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4.8.2 en 4.8.3 van deze APV.

6. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

7. Aan een ontheffing als bedoeld in het vierde lid kunnen voorwaarden worden verbonden om overmatige geluidshinder te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

8. Een ontheffing wordt geweigerd wanneer naar het oordeel van het college de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting op ontoelaatbare wijze zal worden beïnvloed.

Artikel XXIII PM

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen (vervallen)

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren; dan wel

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

a.voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b.voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2. Het college kan van het in het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben dan wel op een plaats waar dit voertuig vanaf de weg of vanaf een openbare plaats zichtbaar is.

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of het omgevingsplan.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, inclusief de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren.

2. Het college wijst plaatsen aan waarvoor het in het eerste lid genoemde verbod niet geldt. Daarbij kan het college nadere regels stellen.

3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid geldt het in het eerste lid genoemde verbod niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur, voor zover het voertuigen betreft die, inclusief de lading, een lengte hebben van meer dan 6 meter.

4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet of de Wet milieubeheer wordt voorzien.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan in een park of plantsoen of op een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. de weg;

b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

1. Het is verboden op de weg, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

2. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

3. Het is verboden om in door het college aangewezen openbare (brom)fietsenstallingsgebieden, ter bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen, een (brom)fiets langer dan 28 dagen onafgebroken op dezelfde locatie te parkeren (zogenaamde wees(brom)fietsen).

Artikel 5.1.12 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

1. Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5.1.13 Deelvoertuigen

1. Het is verboden zonder vergunning van het college voertuigen op een openbare plaats ter gebruik aan derden aan te bieden tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden.

2. Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op deelauto’s.

3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van het aanbieden van deelvoertuigen als bedoeld in dit artikel.

4. Het college kan categorieën voertuigen aanwijzen waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid verleend kan worden.

5. Het college kan een maximaal aantal voertuigen of vergunninghouders per categorie voertuigen vaststellen gelet op het derde lid.

6. Het college kan, onverminderd het bepaalde in de artikelen 1:6 en 1:8, een vergunning weigeren of intrekken indien:

a. de aanvraag een categorie voertuigen betreft die niet is aangewezen op grond van het vierde lid;

b. een door het college vastgesteld vergunningenplafond of voertuigenplafond door verlenen van de vergunning zou worden overschreden;

c. het ter gebruik aanbieden van de voertuigen:

i. gevaar of hinder oplevert voor de veiligheid van de gebruikers;

ii. de verkeersveiligheid in gevaar brengt;

iii. onevenredig beslag legt op de openbare ruimte;

iv. afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte, of;

v. een nadelige invloed heeft op het woon- en leefklimaat,

d. de aanvraag in strijd is met of de vergunninghouder in strijd handelt met het bij of krachtens deze afdeling bepaalde.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen, leden- of donateur werving

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

a. in besloten kring;

b. door een instelling die is ingedeeld in het door het college vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt;

c. door een andere, door het college aangewezen instelling.

Artikel 5.2.2 Venten

1. Onder venten wordt in dit artikel in ieder geval verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis, zoals:

a. goederen te koop aanbieden, verkopen of afgeven;

b. personeel werven;

c. marktonderzoek, enquêteren daaronder mede begrepen, doen;

d. petities ter ondertekening aanbieden;

e. gratis producten en monsters verstrekken;

f. leden werven;

g. abonnementen aanbieden;

h. diensten aanbieden.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g., van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 2.2.1;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3;

d. het verspreiden, aanbieden, aanbevelen en bekendmaken van gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen als bedoeld in artikel 2.1.5.12.

3 Het is verboden te venten op door het college aangewezen plaatsen, dagen en uren.

4. Onverminderd het bepaalde in het derde lid is het verboden te venten aan huis op zondag. Venten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats is op zondag, en op de feestdagen zoals deze zijn vastgesteld in de Winkeltijdenwet, toegestaan tussen 12.00 uur en 20.00 uur.

5. Onverminderd het bepaalde in het derde lid is het verboden te venten op maandag t/m zaterdag tussen 21.00 uur en 9.00 uur.

Artikel 5.2.2a Vervallen

Artikel 5.2.2b Vervallen

Artikel 5.2.3 Standplaatsen; uitstallingen op de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het college vanaf een vaste plaats op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere openbare en in de openlucht gelegen plaats:

a. met een voertuig, een kraam, een tafel, of enig ander fysiek middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen, of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

b. anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

2. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid.

3. Het in het eerste lid, onder b., gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

4. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van jaarmarkten of een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g. van de Gemeentewet, of op een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.

5. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of het omgevingsplan.

6. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

c. in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

d. indien een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang;

e. vanwege de strijd met een geldend omgevingsplan.

7. De vergunninghouder neemt de standplaats die hem is toegewezen persoonlijk in. Hij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

8. De vergunninghouder van een vaste standplaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden is verhinderd zijn vaste standplaats in te nemen, deelt dit telefonisch of schriftelijk mee aan het college.

9. De maximale oppervlakte van een standplaats als bedoeld in dit artikel bedraagt 24 vierkante meter.

10. Het college kan in bijzondere gevallen afwijking van het in het vorige lid bepaalde toestaan.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten en dergelijke (Vervallen)

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water (“Havenverordening”)

Met betrekking tot het gebruik van openbaar water is een afzonderlijke verordening van toepassing.

Afdeling 4 Crosswedstrijden, crossen, motor- en ruiterverkeer

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te heb

2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kunnen daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

a.in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b.in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c.in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

1. Het college kan voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

2. Het is verboden op krachtens het eerste lid aangewezen plaatsen:

a. zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

b. zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d. van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a. op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

b. binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

5.Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals deze wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden.

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 6 Straatnaamborden, huisnummering en dergelijke

Artikel 5.6.1 Aanbrengen huisnummers

Rechthebbenden van huizen en andere gebouwen zijn met uitsluiting van een andere wijze van nummering verplicht deze te voorzien van een door het college aangegeven nummer van weerbestendig materiaal en wel op zodanige wijze, dat het nummer vanaf de weg duidelijk zichtbaar is en blijft. Het is toegestaan dit nummer nabij het huis of ander gebouw aan te brengen, mits vanaf de weg duidelijk blijkt waarop het nummer betrekking heeft.

Artikel 5.6.2 Aanbrengen verwijzingsborden

Indien de omstandigheden dat gewenst maken, kan het college voorschrijven dat de rechthebbenden van een gebouw in het kader van de huisnummering aan de binnen- en/of buitenzijde daarvan door hen aangegeven verwijzingsborden plaatst.

Artikel 5.6.3 Vernummering

Rechthebbenden van gebouwen moeten bij vernummering daarvan toestaan, dat het college een nieuw nummer, als bedoeld in artikel 5.6.1 en nieuwe verwijzingsborden, als bedoeld in artikel 5.6.2, laat aanbrengen.

Artikel 5.6.4 Gedoogplicht aanduidingen

1. Rechthebbenden op een bouwwerk zijn verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, wijkaanduidingen, worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbenden als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, en wijkaanduidingen.

Artikel 5.6.5 Verwijdering en dergelijke aanduidingen

1. Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in artikel 5.6.4, eerste lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 7 Deze afdeling is ongebruikt gelaten

Afdeling 8 Verstrooiing van as

Artikel 5.8.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.8.2 Verboden plaatsen

1. Incidentele as verstrooiing is verboden op:

a verharde delen van de weg;

b gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

c speelterreinen / speelweiden;

d openbaar water.

2. Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.8.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

1. Overtreding van de in deze verordening opgenomen artikelen en/of de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, behoudens het gestelde in het tweede lid.

2. Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie: artikelen 2.4.5, 2.4.6, 2.4.7, 2.4.10, 2.4.10a, 2.4.11, 2.4.12, 2.4.21 en 4.4.1.

3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van overtreding van:

a. de in de afdeling “bestrijding van heling” opgenomen artikelen met uitzondering van het bepaalde in artikel 2.5.6;

b. het bepaalde in artikel 2.1.2.2.

Artikel 6.2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de opsporingsambtenaren zoals bedoeld in artikel 141 sub b Wetboek van Strafvordering.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

1. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

1. Vergunningen en ontheffingen -hoe ook genaamd- verleend krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, eerste lid blijven -indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- nog gedurende vier jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, blijven -indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken- nog gedurende vier jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

4. Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid.

5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing -hoe ook genaamd- van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, zijn niet van toepassing:

a. gedurende twee en vijftig weken na het in werking treden van deze verordening;

b. ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

7. De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid en zoals sedertdien gewijzigd heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de op basis van die verordening en zoals sedertdien gewijzigd, genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel ”Algemene plaatselijke verordening Hilversum 2010”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van 13 oktober 2010,

de griffier, de voorzitter,

K.E. Driehuijs E.C. Bakker