Regeling vervallen per 10-12-2016

Coördinatieverordening Wet ruimtelijke ordening

Geldend van 08-01-2009 t/m 09-12-2016

Intitulé

Coördinatieverordening Wet ruimtelijke ordening

De raad van de gemeente Doetinchem;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van

10 december 2008;

gelet op artikel 3.30 en verder van de Wet ruimtelijke ordening en paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Coördinatieverordening Wet ruimtelijke ordening

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De verordening verstaat onder:

  • a.

    aanvrager: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag om een bouwvergunning en/of om de vaststelling van een bestemmingsplan heeft ingediend;

  • b.

    besluit: besluit als bedoeld in artikel 3:30, lid 1, sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    bestemmingsplan: een plan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • d.

    bouwen: bouwen als bedoeld in artikel 1, sub a van de Woningwet;

  • e.

    bouwvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet of de eerste fase daarvan, als bedoeld in artikel 56a, lid 2 van de Woningwet;

  • f.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    coördineren: het gelijktijdig en in samenhang voorbereiden van besluiten in één gezamenlijke procedure volgens de coördinatieregeling van Afdeling 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • h.

    projectbesluit: een besluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • i.

    structuurvisie: een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

Deze verordening, gebaseerd op artikel 3.30, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening, is alleen van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan en/of een daaraan voorafgaand projectbesluit vast te stellen met het besluit over een of meer daarmee samenhangende bouwvergunningen als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet, al dan niet met de aan de bouwvergunning en/of aan het projectbesluit/bestemmingsplan gerelateerde vergunningen en ontheffingen als bedoeld in artikel 3.

Artikel 3 Vergunningen en ontheffingen die naast de bouwvergunning deel kunnen uitmaken van de coördinatie met het besluit om een bestemmingsplan vast te stellen

De voorbereiding van besluiten over onderstaande vergunningen of ontheffingen kunnen worden gecoördineerd met de in artikel 2 genoemde besluiten die de basis vormen voor de toepassing van de coördinatieregeling op grond van deze verordening:

  • a.

    een ontheffing Bouwbesluit 2003 als bedoeld in artikel 6 van de Woningwet;

  • b.

    een aanlegvergunning, een sloopvergunning, als bedoeld in respectievelijk artikel 3.3, onder a en artikel 3.3, onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, lid 1, onder c, in artikel 3.22 of in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • d.

    een milieuvergunning, als bedoeld in artikel 8.1, lid 1 van de Wet milieubeheer;

  • e.

    een monumentenvergunning, een sloopvergunning, als bedoeld in respectievelijk artikel 11, lid 1 en artikel 37, lid 1 van de Monumentenwet 1988;

  • f.

    een 'ontheffing van voorschrift' als bedoeld in artikel 11 van de Woningwet, een gebruiksvergunning, een sloopvergunning als bedoeld in de Bouwverordening;

  • g.

    een vergunning voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van de weg (artikel 2.1.5.2), een uitwegvergunning (artikel 2.1.5.3) als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening;

  • h.

    een kapvergunning als bedoeld in artikel 2 van de Bomenverordening;

  • i.

    een rioleringsvergunning;

  • j.

    het besluit tot vaststelling van een hogere waarde ('ontheffing) als bedoeld in artikel 45, 47, 55, 61, 83, 85 of 100a van de Wet geluidhinder.

Artikel 4 Gevallen waarin besluiten worden gecoördineerd

In de volgende gevallen en onder de volgende condities bevordert het college een gecoördineerde voorbereiding van besluiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3:

  • a.

    het besluit over een bouwvergunningaanvraag die op het moment van indienen op grond van artikel 44, lid 1 onder c van de Woningwet geweigerd zou moeten worden en het besluit over het bestemmingsplan dat de bouwvergunningverlening mogelijk maakt, maken ten minste deel uit van de te coördineren besluiten en

  • b.

    een ander besluit, als dat bij de coördinatie wordt betrokken, is genoemd in artikel 3 en houdt verband met de aanvraag of met het bestemmingsplan als bedoeld onder a en

  • c.

    door of namens het college is vastgesteld dat het besluit als bedoeld onder b gecoördineerd kan worden voorbereid en

  • d.

    door of namens het college is vastgesteld dat zich geen belemmering als bedoeld in artikel 5 voordoet en

  • e.

    de aanvrager heeft zich schriftelijk akkoord verklaard met de gecoördineerde voorbereiding en met de gevolgen die dat voor de aanvrager heeft en

  • f.

    de aanvraag bedoeld in lid a betreft een of meer van de volgende activiteiten:

    • -

      het realiseren van een project dat is opgenomen in een structuurvisie;

    • -

      het bouwen of verbeteren van woningen;

    • -

      het realiseren van nutsvoorzieningen;

    • -

      het realiseren van maatschappelijke voorzieningen;

    • -

      het bouwen en renoveren van bedrijven;

    • -

      het realiseren van infrastructurele werken;

    • -

      het realiseren van een project dat leidt tot verbetering van de luchtkwaliteit, de veiligheid, de geluidssituatie of de CO2-uitstoot.

Artikel 5 Gevallen waarin geen coördinatie op grond van deze verordening plaatsvindt

In de volgende gevallen is een gecoördineerde voorbereiding op grond van deze verordening niet mogelijk:

  • a.

    er moet op grond van artikel 7, lid 2 van de Wet milieubeheer een milieueffectrapport worden opgesteld en het betreft geen deelproject van een grotere ontwikkeling waarvoor al een milieueffectrapport is opgesteld;

  • b.

    er moet op grond van artikel 6.12, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan worden opgesteld en er kan geen toepassing worden gegeven aan artikel 6.12, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    indien de bouw schade kan veroorzaken als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening en de aanvrager is niet bereid deze schade voor zijn rekening te nemen.

Artikel 6 Procedureregeling

  • a.

    Het college kan een procedureregeling vaststellen ten behoeve van een goede uitvoering van de coördinatieregeling.

  • b.

    De procedureregeling geeft in ieder geval aan binnen welke periode aanvragen moeten worden ingediend om voor coördinatie in aanmerking te kunnen komen; de procedure kan bepalen hoe het college toepassing geeft aan artikel 3.20 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • c.

    Zolang het college geen regeling als bedoeld in het eerste lid heeft vastgesteld, is, aanvullend op de artikelen 3.30 tot en met 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening en op deze verordening, § 3.5.3 van Afdeling 3.5 'Samenhangende besluiten' van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met uitzondering van de artikelen 3.28 en 3.29 van die wet.

  • d.

    Bij de toepassing van lid c is het college het aangewezen coördinerend orgaan als bedoeld in artikel 3.22 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • e.

    Als de gemeenteraad heeft besloten dat het wenselijk is dat de coördinatieregeling wordt toegepast in een of meer andere gevallen dan de gevallen die op grond van deze verordening mogelijk zijn, zijn de leden a tot en met d van toepassing op de voorbereiding van de besluiten die behoren bij die gevallen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Coördinatieverordening Wet ruimtelijke ordening.

Ondertekening

Vastgesteld 18 december 2008